Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Aftrek aankoopkosten grond
Datum 2 oktober 2003
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars – oktober 2003
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
2 OKTOBER 2003
F.01.0084.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. F.01.0084.N BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kantoor te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de directeur der directe belastingen te Gent, wiens kantoor gevestigd is te 9000 Gent, Financiecentrum “Kouterpoort”, Savaanstraat 11 bus 1, eiser, tegen 1. V.L.P., en zijn echtgenote, 2. D.N. verweerders, vertegenwoordigd door Mr. Reinhold Tournicourt, advocaat bij de balie te Brussel, kantoor houdende te 1200 Brussel, Neervelstraat 101-103.
2 OKTOBER 2003 I.
F.01.0084.N/2
Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 13 september 2001
gewezen door het Hof van Beroep te Gent.
II.
Rechtspleging voor het Hof Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal met opdracht Dirk Thijs heeft geconcludeerd.
III.
Feiten Het arrest doet uitspraak over het fiscaal verhaal dat door de
verweerders werd ingediend tegen de beslissing van 10 september 1997 van de door de gewestelijk directeur der directe belastingen te Gent gedelegeerde ambtenaar, waarbij hun bezwaarschrift gericht tegen de aanslag in de personenbelasting en de aanvullende gemeentebelasting voor het aanslagjaar 1981 (kohierartikel 3710743) gedeeltelijk werd afgewezen. Het arrest beslist onder meer dat de administratie ten onrechte de aankoopkosten met betrekking tot de grond, die deel uitmaakt van de vaste activa van de onderneming, ten bedrage van 440.326 BEF heeft verworpen. Het arrest stelt vast dat dit bedrag het deel vertegenwoordigt dat de grond betreft van de totale aankoopkosten van 950.652 BEF. Het arrest wordt alleen bestreden in zoverre het oordeelt over de aankoopkosten die met de grond verband houden.
IV.
Middel Eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen
-
de artikelen 12, tweede lid, 20, 21 en 28, §3, van het koninklijk besluit van
8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen (koninklijk besluit genomen inzonderheid op grond van de artikelen 4, zesde lid, 7, vierde lid, 10
en 11, tweede lid, van de wet van 17 juli 1975 met
betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen) ;
2 OKTOBER 2003 -
F.01.0084.N/3
artikel 44 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) (hierna
afgekort WIB) zoals van toepassing voor het aanslagjaar 1981. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest oordeelt : Dat de (verweerders) aanspraak maken op de aftrek van de aankoopsom met betrekking tot de grond, daar deze kosten tijdens het belastbare tijdperk werden gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen ; dat de administratie deze laatste zienswijze verwerpt omdat de regel van niet afschrijving niet enkel geldt voor de aankoopprijs van de terreinen doch ook voor de erop betrekking hebbende bijkomende kosten vermits deze kosten naast de aankoopprijs deel uitmaken van de aanschaffingswaarde zelfs indien die kosten die intrinsieke waarde van die activa niet verhogen ; dat de administratie derhalve van mening is dat die bijkomende aankoopkosten moeten worden beschouwd als sommen gebruikt voor de uitbreiding van de onderneming (artikel 22, 4°, WIB) en niet als een aftrekbare kost in de zin van artikel 44 WIB ; dat de belastbare winst wordt vastgesteld overeenkomstig de boekhoudkundige regels, tenzij de belastingswet er uitdrukkelijk van afwijkt, dat artikel 20 KB van 8 oktober 1976 elk actiefbestanddeel waardeert tegen aanschaffingswaarde, bestaande uit de aanschaffingsprijs en de bijkomende kosten (artikel 21 zelfde KB) ; dat naar luid van artikel 28, §3, KB van 8 oktober 1976 tot waardevermindering
kan worden overgegaan ingeval van duurzame
minderwaarde of ontwaarding ; dat een waardevermindering volgens artikel 12 KB van 8 oktober 1976 onder meer kan bestaan in een correctie op de aanschaffingswaarde om rekening te houden met al dan niet definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar (Cass., 22 juni 2000, TFR, 2000, blz. 883) en dat voormelde boekhoudkundige regels correcties toelaten ; beslist dat de aankoopkosten op de grond ten bedrage van 440.326 BEF uit het patrimonium van de verweerders verdwenen zijn en er in het actief
2 OKTOBER 2003
F.01.0084.N/4
niets tegenover staat, dat het de verweerders toegelaten was en correctie op de aanvankelijke waardering van de gronden tegen de aanschaffingsprijs in aanmerking te nemen ten bedrage van de aankoopkosten, dat de verweerder terecht deze aankoopkosten als bedrijfslast in aanmerking nam, derwijze dat de administratie ten onrechte de aankoopkosten gelijk stelde aan sommen gebruikt tot uitbreiding van de onderneming in de zin van artikel 22, 4°, WIB en dat uit wat voorafgaat volgt dat de administratie ten onrechte de aankoopkosten ten bedrage van 440.326 BEF heeft verworpen. Grieven Niet alleen artikel 20 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen waardeert elk actiefbestanddeel
tegen
aanschaffingswaarde,
bestaande
uit
de
aanschaffingsprijs en de bijkomende kosten (artikel 21 van het voornoemde koninklijk
besluit)
waardoor
overeenkomstig
het
boekhoudrecht
de
aankoopkosten bij de aankoop van gronden deel uitmaken van de boekwaarde van die gronden, maar daarenboven kan slechts krachtens artikel 28, §3, van datzelfde koninklijk besluit tot waardeverminderingen worden overgegaan ingeval van duurzame minderwaarde of ontwaarding en bestaat een waardevermindering overeenkomstig artikel 12, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit in een correctie op de aanschaffingswaarde om rekening te houden met al dan niet definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar, zodat de ontwaarding het gevolg moet zijn van een gebeurtenis die na de aankoop en de boeking van de grond voor zijn totale boekhoudwaarde plaatsvindt. Gelet op wat voorafgaat kan niet gesteld worden dat de aankoopkosten van gronden van bij de boeking als actiefbestanddeel geen waarde vertegenwoordigen zodat de appèlrechters die een correctieboeking op de aanschaffingswaarde willen toestaan, de waardevermindering van het betrokken actiefbestanddeel moeten vaststellen op basis van de stukken van het dossier waaruit de latere gebeurtenis blijkt die tot de waardevermindering aanleiding geeft en niet vermogen zonder onderzoek van de stukken of enig bewijs hiervan aangebracht door de verweerders te stellen dat de
2 OKTOBER 2003
F.01.0084.N/5
aankoopkosten van de grond uit het patrimonium van de verweerders zijn verdwenen en er in het actief niets tegenover staat. Het bestreden arrest geeft niet aan op welke feiten het steunt om te stellen dat de aankoopkosten als deel van de aanschaffingsprijs op het einde van het boekjaar uit het patrimonium van de verweerders verdwenen zijn en er in het actief niets tegenover staat, om de verweerders toe te laten een correctie op de aanvankelijke waardering van de gronden tegen de aanschaffingsprijs in aanmerking te nemen ten bedrage van de aankoopkosten en de aankoopkosten als bedrijfslast in aanmerking te nemen. Hieruit volgt dat het bestreden arrest de artikelen 12, tweede lid, 20, 21 en 28, §3, van het voornoemd koninklijk besluit van 8 oktober 1976 en artikel 44 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen schendt.
V.
Beslissing van het Hof Overwegende dat de belastbare winst van de ondernemingen wordt
vastgesteld overeenkomstig de boekhoudkundige regels, tenzij de belastingwet uitdrukkelijk daarvan afwijkt ; Overwegende dat artikel 20 van het toen geldend koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen bepaalt
dat
elk
actief
bestanddeel
gewaardeerd
wordt
tegen
aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen wordt onder aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen en dat onder aanschaffingswaarde onder meer verstaan wordt de aanschaffingsprijs zoals bepaald in artikel 21 ; Dat, krachtens artikel 21 van het voornoemd koninklijk besluit, de aanschaffingsprijs, naast de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals niet terugbetaalde belastingen en vervoerskosten, omvat ; Overwegende dat, krachtens artikel 28, §3, van hetzelfde koninklijk besluit voor onder meer materiële vaste activa waarvan de gebruiksduur niet is beperkt, slechts tot waardeverminderingen kan worden overgegaan in geval van duurzame minderwaarde of ontwaarding ;
2 OKTOBER 2003
F.01.0084.N/6
Dat onder waardeverminderingen verstaan wordt, krachtens artikel 12, tweede
lid,
van
hetzelfde
koninklijk
besluit,
correcties
op
de
aanschaffingswaarde om rekening te houden met al dan niet definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar ; Dat, krachtens artikel 9, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, de waardeverminderingen moeten voldoen aan de eisen van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw ; Overwegende dat uit die regels volgt dat de waarde van vaste activa kan geschat worden op grond van de waarde die deze activa vertegenwoordigen voor de onderneming ; Dat de boekhoudkundige regels niet beletten dat inzake gronden, die vaste activa van de onderneming uitmaken en niet voor afschrijving in aanmerking komen, een correctie op de aanschaffingsprijs in aanmerking wordt genomen ; dat uit die regels niet noodzakelijk volgt, anders dan het middel aanvoert, dat de ontwaarding het gevolg moet zijn van een gebeurtenis die na de aankoop en de boeking van de grond voor zijn totale boekhoudwaarde plaatsvindt ; Dat een correctie die hierin bestaat dat de kosten die gepaard gaan met de aankoop van gronden en in de aanschaffingsprijs begrepen zijn, in mindering worden gebracht van de aanschaffingsprijs waartegen de gronden aanvankelijk
geboekt
werden,
derhalve
niet
strijdt
met
de
genoemde
boekhoudkundige regels voor zover die kosten bij het afsluiten van het boekjaar geen waarde meer vertegenwoordigen ; Dat het middel in zoverre niet kan worden aangenomen ; Overwegende dat het middel voor het overige aanvoert dat de appèlrechters niet vermochten, zonder onderzoek van de stukken of enig bewijs hiervan door de verweerders aangebracht, te oordelen dat de aankoopkosten van de grond uit het patrimonium van de verweerders zijn verdwenen en er in het actief niets tegenover staat ; dat het middel zodoende ervan uitgaat dat het arrest geen rekening zou hebben gehouden met de evolutie van de gebruikswaarde maar enkel met een onzekere marktwaarde ;
2 OKTOBER 2003
F.01.0084.N/7
Overwegende dat het arrest feitelijk oordeelt dat de correctie moest worden toegepast omdat de kosten uit het patrimonium verdwenen zijn en hierdoor niet noodzakelijk of uitsluitend verwijst naar de realisatiewaarde van de grond ; Dat het middel in zoverre niet kan worden aangenomen ;
OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt het cassatieberoep ; Veroordeelt eiser in de kosten. De kosten begroot op de som van vijfentwintig euro vier cent jegens de eisende partij. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Ivan Verougstraete, de raadsheren Ernest Waûters, Greta Bourgeois, Ghislain Londers en Eric Stassijns, en in openbare terechtzitting van twee oktober tweeduizend en drie uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Dirk Thijs, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.