Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Faillissement - Faillissementsakkoord en gerechtelijk akkoord – Begrip – Vereisten van het faillissement
Datum 6 maart 2003
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars – februari 2004
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Nummer : RC03361_1 Datum : 2003-03-06 Juridictie : HOF VAN CASSATIE, FRANSTALIGE AFDELING, 1E KAMER Zetel : PARMENTIER Verslaggever : MATRAY Openb. Min. : WERQUIN -------------------------------------------------------------------------------------------------------------FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD. BEGRIP. VEREISTEN VAN HET FAILLISSEMENT. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------Noot C.01.0598.F Conclusie van de Heer advocaat-generaal Werquin. (vertaling) Het tweede middel kan mijns inziens niet worden aangenomen. 1. Art. 2, eerste lid, Faillissementswet 8 aug. 1997 (B.S. 28 okt. 1997) bepaalt dat de koopman die op duurzame wijze opgehouden heeft te betalen en wiens krediet geschokt is, zich in staat van faillissement bevindt. In het oorspronkelijke wetsontwerp was het wankelen van het krediet, als voorwaarde voor het faillissement, die losstaat van de staking van de betalingen, geschrapt(1). Het begrip dook weer op tijdens de parlementaire voorbereiding in de Kamer van volksvertegenwoordigers, n.a.v. amendementen die ingegeven waren door de toestand van vennootschappen in vereffening en door de bezorgdheid om de vereffening, met de toestemming van de schuldeisers voort te zetten, ook al zijn de betalingen gestaakt. De amendementen werden als volgt verantwoord: -De wankelende kredietwaardigheid is met name een belangrijk gegeven wanneer het voor de rechtbank zaak is dat de vrijwillige, verlieslatende vereffening van een ontbonden vennootschap wordt voortgezet. In voorkomend geval heeft de vennootschap 'op duurzame wijze opgehouden te betalen' aangezien de schuldeisers nog slechts kunnen hopen op een beperkt dividend waarvan de uitkering dan nog vertraging zal oplopen door al wat komt kijken bij de tegeldemaking van de activa. Een rechtbank die zou vaststellen dat de kredietwaardigheid van een in vereffening zijnde vennootschap niet aan het wankelen is (met name als het vertrouwen van de schuldeisers niet geschokt is en/of de vereffening door een bevoegde en onafhankelijke vereffenaar tot ieders tevredenheid wordt voortgezet), zou in casu de uitspraak van het faillissement kunnen voorkomen(2) . -De opheffing van het criterium volgens hetwelk het krediet aan het wankelen moet zijn gebracht dreigt door de willekeurige aard van het criterium van de staking van betaling, ondernemingen in gevaar te brengen die moeilijkheden hebben maar volgens de schuldeisers kansen op herstel bieden(3) . Er kon niet duidelijker benadrukt worden dat een vennootschap in vereffening op het vertrouwen van haar schuldeisers moet kunnen rekenen en dat haar kredietwaardigheid bijgevolg niet mag wankelen(4) . 2. In een arrest van 17 september 1996(5) oordeelde uw Hof dat de vennootschap die opgehouden heeft te betalen en wier krediet aan het wankelen is gebracht, zich in staat van faillissement bevindt. In een arrest van 17 juni 1994(6) oordeelde uw Hof eerst dat het wankelen van het krediet in de zin van art. 437 Faillissementswet nauw verband houdt met de staking van betaling, en besliste het vervolgens dat de vennootschap in vereffening die haar eisbare
1
schulden niet kan betalen of op korte termijn niet zal kunnen voldoen, aan wie haar schuldeisers weigeren een uitstel van betaling of een vermindering van hun schuldvordering toe te staan en die geen nieuw krediet kan krijgen, in staat van faillissement is. Derhalve is de vennootschap in vereffening die haar eisbare schulden niet kan betalen of op korte termijn niet zal kunnen voldoen, niet failliet wanneer met name de schuldeisers haar een uitstel van betaling of een vermindering van schuldvordering willen toestaan. Wanneer de schuldeisers de vennootschap in vereffening een uitstel van betaling of een vermindering van schuldvordering willen toestaan, tonen zij daarmee aan, aldus uw Hof, dat de vennootschap hun vertrouwen blijft genieten en dat haar krediet dus niet aan het wankelen is gebracht. Uw Hof aanvaardt dus dat een verliesgevende vereffening niet tot faillissement leidt indien de schuldeisers zich daarin schikken(7). Bovendien zal in vele gevallen het welslagen van de vereffening, in hoofdzaak, zo niet uitsluitend, afhangen van het behoud van dat vertrouwen(8). Het begrip wankelende kredietwaardigheid is weliswaar een juridisch begrip dat door uw Hof kan worden getoetst, maar de beoordeling van de feiten waaruit de bodemrechter afleidt dat de kredietwaardigheid van de vennootschap in vereffening aan het wankelen is gebracht, behoort tot de onaantastbare bevoegdheid van die rechter. Uw Hof gaat na of de bestreden beslissing gegrond is op feiten waaruit de rechter kon afleiden dat het krediet van de vennootschap in vereffening niet aan het wankelen is gebracht. 3. Wanneer de vennootschap in vereffening gaat, ontstaat er een samenloop tussen de niet-bevoorrechte schuldeisers wier wederzijdse rechten op dat tijdstip zelf onherroepelijk bepaald worden en tussen wie gelijkheid moet bestaan in de uitkering van het maatschappelijk vermogen, onverminderd de rechten van de bevoorrechte schuldeisers(9), aldus kan de vereffenaar zich verzetten tegen individuele daden van tenuitvoerlegging die de rechten van de overige gezamenlijke schuldeisers zouden kunnen schaden, m.a.w. waardoor de gelijkheid die bij de verdeling van het actief tussen hen moet bestaan, verbroken zou worden(10). Nochtans behoudt iedere schuldeiser t.a.v. de schuldplichtige vennootschap in vereffening het recht op de volledige betaling van zijn schuldvordering en blijft hij over de middelen beschikken om de volledige betaling te betrachten, door de juridische erkenning van zijn schuldvordering en het aanwenden van maatregelen van gedwongen tenuitvoerlegging. Daarbij hoeft hij zich niet te bekommeren om de samenlopende rechten van de overige schuldeisers.(11) Wanneer bijgevolg de opschorting van de betalingen, in het geval van een verliesgevende vereffening die impliceert dat iedere schuldeiser genoegen moet nemen met het dividend dat hem toekomt, die dient om de gelijkheid tussen de schuldeisers te vrijwaren en verantwoord wordt door de zorg om bij de vereffening de belangen van de schuldeisers te beschermen, niet door de meerderheid van die schuldeisers of door de belangrijkste onder hen wordt betwist doordat zij de onmiddellijke volledige terugbetaling van hun schuldvordering eisen of doordat zij maatregelen van gedwongen tenuitvoerlegging nemen, moet men ervan uitgaan dat de schuldeisers aanvaarden dat de vereffening verliesgevend lijkt en dat de vennootschap haar verbintenis tot betaling nakomt door bepaalde betalingen uit te stellen en aldus, in het voorkomend geval, haar contractuele verplichtingen niet naleeft; in dergelijke omstandigheden kan men ervan uitgaan dat de kredietwaardigheid van de in vereffening gegane vennootschap niet aan het wankelen is gebracht. Die bewering wordt niet tegengesproken door het arrest van uw Hof van 17 juni 1994. Kenmerkend hierbij is de uitdrukkelijke verwijzing van het arrest naar de weigering van de schuldeisers om de vennootschap in vereffening een uitstel van betaling te verlenen.(12) Zolang de schuldenaar termijnen en uitstel van betaling van zijn schuldeisers krijgt, is zijn kredietwaardigheid niet aan het wankelen gebracht.
2
Het komt er dus in wezen op aan te weten of de omstandigheden waarin de vereffening ingezet en voortgezet is, de goedkeuring van een meerderheid van de schuldeisers of van de belangrijkste onder hen wegdraagt(13). Indien in de loop van de vereffening zou blijken dat een meerderheid van de schuldeisers of de belangrijkste onder hen niet langer zouden toestaan dat de toestand van de vrijwillige vereffening blijft bestaan, dan moet daaruit worden afgeleid dat de schuldeisers niet langer vertrouwen hebben in de wijze waarop de vereffenaar de vereffening regelt, en derhalve dat het krediet van de vennootschap in vereffening aan het wankelen is gebracht en dat de rechter het faillissement van de vennootschap moet uitspreken, zulks voor zover die schuldeisers gewettigde redenen hebben om het faillissement boven de vereffening te verkiezen en er aan hun zijde geen misbruik van recht is. 4. Het bestreden arrest wijst erop dat de rechtbank van koophandel in zijn vonnis van 2 februari 1999, enerzijds, de herroeping heeft uitgesproken van de aan verweerster toegekende definitieve opschorting van betaling, nadat het had vastgesteld dat voornoemde vennootschap onmogelijk het door haar schuldeisers goedgekeurde terugbetalingsplan kon nakomen en geoordeeld had dat niets belet dat de schuldeisers van een handelsvennootschap, die duidelijk heeft opgehouden te betalen, hun vertrouwen in die vennootschap behouden, en anderzijds de commissarissen inzake opschorting heeft bevolen verweersters algemene vergadering samen te roepen teneinde de vennootschap te laten ontbinden. Vervolgens wijst het bestreden arrest erop dat de rechtbank van koophandel in zijn vonnis van 16 februari 1999 een van de commissarissen inzake opschorting als vereffenaar heeft aangesteld. Het bestreden arrest is van oordeel dat ook als er voor vereffening wordt gekozen, faillissement mogelijk blijft ingeval de schuldeisers hun vertrouwen in de vereffenaars verliezen; met dien verstande dat men zich, bij de beoordeling of het faillissement van verweerster in vereffening moet worden uitgesproken, op het tijdstip moet plaatsen waarop de rechtbank over eisers vordering uitspraak heeft gedaan en moet nagaan hoe het er thans mee gesteld is. Het arrest oordeelt op grond van de in het middel vermelde redenen en op grond van zijn andere redenen dat de wijze waarop de vereffening is uitgevoerd verweersters krediet bij de schuldeisers niet aan het wankelen brengt, dat het door eiser jegens de vereffening betoonde wantrouwen onterecht is en dat een toereikende meerderheid (64 pct.) van de schuldeisers haar vertrouwen in de vereffenaar blijft behouden. Aldus heeft het bestreden arrest, nadat het erop had gewezen dat verweerster bij de uitspraak van het voornoemde vonnis op 2 februari 1999, opgehouden had te betalen en dat haar kredietwaardigheid bij de schuldeisers, die ermee hadden ingestemd haar een uitstel van betaling toe te staan, niet aan het wankelen was gebracht, uit de in het middel vermelde redenen en op grond van zijn andere redenen naar recht afgeleid heeft dat de kredietwaardigheid van verweerster in vereffening, bij de uitspraak van het arrest, in de ogen van de schuldeisers, of althans van een toereikende meerderheid van hen, die haar aldus uitstel van betaling wilden blijven toestaan, niet aan het wankelen was gebracht. Besluit: verwerping. ___________________________ (1) Gedr. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631-1, p. 55, art. 1. (2) Gedr. St., Kamer, 1995-1996, nr. 330-3°, p. 1. (3) Gedr. St., Kamer, 1995-1996, nr. 330-7, p.1. (4) Gérard, Liquidation des sociétés commerciales et faillite, in La faillite et le concordat en droit positif belge après la réforme de 1997, Commission de Droit et Vie des Affaires, Fac. Dr. Un. Liège, 1998, p. 149. (5) A.C., 1996, nr. 314.
3
(6) A.C., 1994, nr. 319 en concl. adv.-gen. Bresseleers. (7) Gérard, op.cit., p. 156; Verougstraete, Manuel de la faillite et du concordat, 1998, p. 230. (8) Gérard, op.cit., p. 149. (9) Cass., 23 nov. 1939, A.C.,1937-1940, 224; Gérard, op. cit., p. 126. (10) Cass., 24 maart 1977, A.C., 1977, 802; 23 jan. 1998, nr. 268 en concl. adv.-gen. Janssens de Bisthoven in Bull. en Pas., 1998, I, 792. (11) Gérard, op.cit., p.148. (12) Coppens en T'Kint, Examen de jurisprudence sur les faillites, les concordats et les privilèges, R.C.J.B. 1997, p. 161. (13) Dermine, Noot onder kh. Charleroi, 12 sept. 1995, Rev.rég.dr., 1996, p. 76; T'Kint, Opmerkingen onder Luik, 17 nov. 1988, R.P.S. 1989, p. 66.
4