Instantie Hof van Beroep te Gent
Onderwerp Facturen en hun aanvaarding. Stilzwijgen en omkeerbaar vermoeden
Datum 4 december 2006
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2009
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
in de zaak van : C.V.O.A. DERONNE LOU, met vennootschapszetel te 7890 Ellezelles, rue Beaufaux 32 en met ondernemingsnummer 0437.812.369, appellante, hebbende als raadsman mr. Marie‐Hélène Vanhonsebrouck, advocaat met kantoor te 9600 Ronse, Charles de Gaullestraat 19, tegen B.V.B.A. HIMPE, LISABETH & CO, met vennootschapszetel te 9600 Ronse, Coupl'Voie 8 en met ondernemingsnummer 0474.987.719, geïntimeerde, hebbende als raadsman mr. Lieve Teintenier, advocaat met kantoor te 9600 Ronse, Franklin Rooseveltplein 42/002, velt het Hof volgend arrest : I.
Bestreden beslissing ‐ Rechtspleging in hoger beroep.
1. Het hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde (05/812/A) van 27 december 2005, bij verzoekschrift van 20 januari 2006. Het is tijdig en regelmatig naar de vorm. Een akte van betekening wordt niet voorgelegd. 2. Het Hof heeft artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken in acht genomen. De procedure gebeurde op tegenspraak. II.
Overblijvende betwisting ‐ Feiten ‐ Procedure in eerste aanleg.
3. De overblijvende betwisting betreft de vraag of appellante openstaande facturen voor het leveren van boekhoudkundige prestaties moet betalen. Meer bepaald rijst de vraag of het protest van appellante tijdig geformuleerd is. 4. Partijen zijn sedert een niet bepaald jaar in de jaren '90 gebonden door een mondelinge overeenkomst, waarbij geïntimeerde de boeken hield voor appellante. Appellante argumenteert dat een jaarlijks bedrag van 35.000 BEF overeengekomen was, maar geïntimeerde betwist dat een bepaald bedrag afgesproken was. Zij brengt verschillende facturen bij, vanaf 15 november 2001, waaruit hogere bedragen blijken dan de genoemde 35.000 BEF. De bedragen wisselen ook.
Op 8 augustus 2002 stuurt geïntimeerde een nieuw exemplaar van de factuur van 15 november 2001 omdat er een vergissing bij De Post werd vastgesteld (stuk 1 van het dossier van appellante). Op 3 april 2003 stelt geïntimeerde appellante een eerste maal in gebreke voor het betalen van de facturen van 15 november 2001 en 31 oktober 2002 (stuk 7 van het dossier van geïntimeerde). Op 19 februari 2004 stelt geïntimeerde appellante in gebreke voor de facturen van 15 november 2001, 31 oktober 2002, 23 mei 2003 en 27 oktober 2003 (stuk 8 van het dossier van geïntimeerde). Op 14 februari 2005 stelt geïntimeerde appellante in gebreke voor het betalen van 7 facturen met de volgende data: 15 november 2001, 31 oktober 2002, 23 mei 2003, 27 oktober 2003, 19 juli 2004, 14 juni 2004 en 25 januari 2005 voor een totaal bedrag van euro 1740,14 (stuk 6 van het dossier van geïntimeerde). Appellante reageert op geen enkele factuur en op geen enkele aanmaning. Zij betaalt op 1 juni 2005 euro 1.517,34. 5. Geïntimeerde dagvaardt op 9 augustus 2005, zonder rekening te houden met deze betaling. De eerste rechter verklaart de vordering gegrond en veroordeelt appellante tot betaling van het openstaande saldo, te vermeerderen met het conventionele verhogingsbeding, de conventionele en de gerechtelijke intresten. De tegeneis tot schadevergoeding wegens gebreken in de gevoerde boekhouding wordt verworpen, nu appellante geïntimeerde niet tijdig in gebreke zou gesteld hebben. 6.
Op 30 augustus 2005 ontvangt appellante een bericht van haar krediet‐maatschappij dat deze laatste wacht op de publicatie van de balans van 31 december 2003 vooraleer een beslissing te nemen in het dossier van de gevraagde kredietlijn (stuk 4 van het dossier van appellante). III.
Grieven.
7. Appellante is van oordeel dat de eerste rechter ten onrechte: ‐ geen rekening hield met het feit dat de weigering van de bank om een lening te verstrekken pas dateerde van na de inleidende dagvaarding; ‐
oordeelde dat zij geen schade leed door geen lening te verkrijgen;
‐ aanvaardde dat geïntimeerde tot drie maal toe prestaties factureerde die zij niet uitvoerde, zonder enige verwittiging. 8. Geïntimeerde: ‐
vordert de bevestiging van het bestreden vonnis;
‐ de gegrond verklaring van haar vordering tot het betalen van een schadevergoeding van euro 1.250 wegens tergend en roekeloos hoger beroep. IV.
Beoordeling.
Laattijdig protest.
9. Uit de feitelijke uiteenzetting blijkt dat appellante niet protesteert en na de laatste aanmaning zonder voorbehoud een gedeelte van het bedrag betaalt. Het eerste protest dateert van na de dagvaarding. In beginsel is de vordering dan ook gegrond. Artikel 25, tweede lid van het wetboek van koophandel bepaalt dat kopen en verkopen bewezen kunnen worden door middel van een aanvaarde factuur. Krachtens dit artikel wordt de aanvaarde facturen geacht de getrouwe weergave te zijn van de overeenkomst die tussen partijen tot stand is gekomen en levert zij het bewijs van het bestaan en van het voorwerp van de overeenkomst, zoals die blijken uit de bepalingen van de factuur (prijs, beschrijving van de koopwaar of van de prestaties en dergelijke meer). Het stilzwijgen bij de ontvangst van facturen, geldt als vermoeden van de aanvaarding ervan. Inderdaad rust op de handelaars de verplichting om te reageren op stukken, wanneer niet wordt ingestemd met de inhoud ervan (Cass., 6 december 1985, R.W., 1985‐'86, 2916; FREDERICQ, L., Handboek van Belgisch handelsrecht, I, 1976, 252, nr. 220; DIRIX, E. en BALLON, L., De Factuur, in A.P.R., 1993, nr. 203, p. 115; VAN RYN, J. en HEENEN, J., Principes de droit commercial, III, 1981, nr. 14, pp. 19‐21). Dit vermoeden is omkeerbaar en uit de omstandigheden eigen aan de zaak kan voortvloeien dat het stilzwijgen niet als een aanvaarding mag worden beschouwd(VAN RYN, J. en HEENEN, J., Principes de droit commercial, III, 1981, nr. 14, p. 20; DIRIX, E. en BALLON, L., De Factuur, in A.P.R., 1993, nr. 210, p. 119). In de voorliggende zaak zijn er evenwel geen bijzondere omstandigheden aanwezig die het vermoeden omkeren. Het niet protesteren van de factuur binnen een redelijke termijn brengt de aanvaarding ervan met zich mee. Met redelijke termijn wordt bedoeld de termijn die daartoe redelijkerwijze nodig is, gelet op de aard van de overeenkomst en de complexiteit van de gegevens van de factuur (Kh. Brussel, 13 november 1990, T.B.H., 1991, 544; DIRIX, E. en BALLON, G., L., op. cit., nrs. 203, 211 en 213 met referenties naar de rechtspraak). Een protest na de dagvaarding is in beginsel laattijdig.
Appellante beweert dat zij op 14 februari 2005 contact opnam met geïntimeerde en dat de vordering herleid zou geweest zijn tot euro 620. Zij verwijst niet naar enig stuk van haar dossier. Nazicht van het dossier leidt ook niet tot een dergelijk stuk. Gesteld dat deze bewering bewezen zou zijn, dan nog blijft het protest laattijdig ten opzichte van de facturen van de voorgaande jaren. 10. Anderzijds is het zo dat er zich pas in de periode van de dagvaarding problemen voordeden met betrekking tot de lening. Het is pas dan dat appellante erachter komt dat de publicatie van de jaarrekening wel gedurende verschillende jaren gefactureerd werd, maar dat de jaarrekening eigenlijk nooit gepubliceerd werd. Appellante kon derhalve niet eerder nuttig protesteren. Om proces‐economische redenen wordt de vordering, die op dit protest gebaseerd is, toegelaten. Het getuigt niet van efficiënte rechtspraak appellante tot betaling te veroordelen wegens afwezigheid van protest van de facturen, zonder de tegenvordering die op dezelfde feiten gebaseerd is, te ontvangen. Geïntimeerde ontkent niet dat zij de jaarrekeningen van 2002 en 2003 niet publiceerde, maar de publicatiekost wel factureerde. Het niet publiceren van een jaarrekening brengt ernstige gevolgen mee voor het betrokken bedrijf, waarvan het niet ontvangen van een lening al bij al nog niet het ergst denkbare gevolg is. Geïntimeerde had dan ook minstens appellante moeten verwittigen van deze toepassing van de exceptio non adempleti contractus. Appellante laat evenwel na de schade die zij zou geleden hebben te bewijzen. Stuk 4 van haar dossier vermeldt met de hand geschreven met een uitroepteken in hetzelfde handschrift dat de kredietmaatschappij wacht met de publicatie van de balans van 2003 om een beslissing te nemen in de zaak. Appellante toont niet aan welk verder gevolg aan dit dossier gegeven is, eens de jaarrekening was gepubliceerd. Er kan derhalve hooguit een vertraging afgeleid worden in de behandeling van het dossier en zelfs dat staat niet vast, los van de vraag of de vertraging schade zou veroorzaakt hebben.
Conclusie. 11. Het bestreden vonnis wordt bevestigd, zij het dat het enigszins anders gemotiveerd is. De vordering wegens tergend en roekeloos hoger beroep. 12. Alleen al het feit dat de motivering enigszins verschilt, toont aan dat het beroep niet tergend en roekeloos was. De vordering wordt afgewezen. Kosten. 13. Op grond van de artikelen 1042 en 1017 Ger. Wb. wordt appellante tot betaling van de kosten veroordeeld. V.
Beslissing.
Het hoger principaal beroep en de uitbreiding van de vordering zijn toelaatbaar, doch ongegrond. Het bestreden vonnis wordt bevestigd en de uitbreiding van de vordering wordt afgewezen. Het Hof veroordeelt appellante tot betaling van de kosten, begroot als volgt:
appellanten: rechtsplegingvergoeding hoger beroep:
euro 218,15
Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, zevende kamer, recht doende in burgerlijke zaken op vier december tweeduizend en zes. Aanwezig : H. Debucquoy, raadsheer, waarnemend voorzitter, F. Deschoolmeester, raadsheer, G. Vanderstichele, raadsheer, A. Ferdinande, griffier.