Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Bewijs. Strafzaken. Allerlei. Camerabewaking op de werkplaats. Winkel. Bewaking beperkt tot de kassa. Doel om misdrijven vast te stellen
Datum 2 maart 2005
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2008
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
2 maart 2005
P.04.1644.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.04.1644.F.C. J., Mr. Laurence Heusghem, advocaat bij de balie te Brussel, tegen LE CHOCOLATIER MANON, b.v.b.a., Mrs. Baudouin Paquot, Sylvie Lacombe en Bruno De Gryse, advocaten bij de balie te Brussel.
I.
Bestreden beslissing Het cassatieberoep
is gericht tegen een arrest, dat op 24 november
2004 op verwijzing is gewezen door het Hof van Beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, ten gevolge van een arrest van 9 juni 2004 van het Hof.
II.
Rechtspleging voor het Hof Advocaat-generaal
neergelegd.
Damien
Vandermeersch
heeft
een
conclusie
2 maart 2005
P.04.1644.F/2
Op de terechtzitting van 16 februari 2005 heeft raadsheer Jean de Codt verslag uitgebracht, heeft de voormelde advocaat-generaal geconcludeerd en heeft eiseres met toepassing van artikel 1107, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, een noot neergelegd.
III.
Cassatiemiddelen Eiseres voert vijf middelen aan in een memorie, waarvan een voor
eensluidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht.
IV.
Beslissing van het Hof
Over het eerste middel : Overwegende dat eiseres een conclusie heeft neergelegd waarin zij aanvoert dat de bewijselementen die tegen haar zijn aangebracht uitsluitend steunen op videobewaking waarvan zij het voorwerp uitmaakte zonder dat zij daarvan voorafgaandelijk was geïnformeerd, welk verzuim volgens haar een schending uitmaakt van artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 68 van 16 juni 1998 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de camerabewaking op de arbeidsplaats, bindend verklaard bij koninklijk besluit van 20 september 1998 ; dat eiseres verzocht dat wegens dat verzuim, dat volgens haar op een misdrijf van haar werkgever neerkwam, alle stukken in het strafdossier worden nietigverklaard en uit het dossier worden verwijderd, aangezien, volgens haar, de verdere ontwikkelingen in het onderzoek alleen maar het gevolg waren van dat misdrijf ; Overwegende dat het arrest over dat verweer uitspraak doet en het verwerpt, op grond van de redenen die door het derde, vierde en vijfde middel die hierna worden onderzocht werden bekritiseerd, met de vermelding “dat het bestreden bewijsmiddel dus regelmatig en in overeenstemming met de algemene rechtsbeginselen werd verkregen” ; Dat het middel, in zoverre het aanvoert dat de appèlrechters “het verzoek om de stukken in het strafdossier die betrekking hebben op de videoopnamen waarvan de wettigheid was betwist, uit het debat te weren” niet
2 maart 2005
P.04.1644.F/3
hebben onderzocht, ofschoon het arrest uitdrukkelijk beslist dat voormelde bewijzen op regelmatige wijze zijn verkregen, feitelijke grondslag mist ; Overwegende dat, voor het overige, de bevoegdheid van het gerecht op verwijzing, beperkt is tot de beslissingen die het voorwerp van de vernietiging hebben uitgemaakt ; Overwegende dat het hoger beroep dat door eiseres is ingesteld tegen de beschikking waarbij zij naar de correctionele rechtbank wordt verwezen, bij arrest van 30 maart 2004 van de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel niet ontvankelijk werd verklaard, in zoverre dat hoger beroep beoogde om bij de voormelde rechtbank een betwisting aanhangig te maken over het bestaan van voldoende bezwaren ; Dat het cassatieberoep dat door eiseres is ingesteld tegen die beslissing van niet-ontvankelijkheid bij arrest van het Hof van 9 juni 2004 is verworpen, waarbij het Hof op voormeld cassatieberoep, het arrest van 30 maart 2004 alleen vernietigde in zoverre het zich over het bewijs met videobewaking uitsprak ; Overwegende bijgevolg dat de appèlrechters die uitspraak doen als rechters op verwijzing na cassatie, naar recht beslissen dat de betwisting betreffende het bestaan van voldoende bezwaren die eiseres nogmaals voor hen wilde brengen, niet bij hen was aanhangig gemaakt ; Dat het middel, in zoverre, niet kan worden aangenomen ;
Over het tweede middel : Overwegende dat het arrest zich niet ertoe beperkt “de excepties betreffende
de
ontvankelijkheid
van
de
door
[eiseres]
aangevoerde
telastleggingen te verwerpen” ; Dat het eveneens beslist (pagina 5) dat het door eiseres bestreden bewijsmiddel regelmatig werd verkregen ; Dat het middel, dat op een onvolledige lezing van het arrest berust, feitelijke grondslag mist ;
2 maart 2005
P.04.1644.F/4
Over het derde middel :
Eerste onderdeel : Overwegende dat het middel kritiek uitoefent op de appèlrechters dat zij artikel 9, § 1, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 68, van 16 juni 1998, bindend verklaard bij koninklijk besluit van 20 september 1998, hebben geschonden ; dat eiseres het arrest verwijt het toepassingsgebied van die bepaling in te perken door, in essentie, te beslissen dat de werkgever, met behulp van een camera, een werknemer buiten diens weten om mag bewaken op voorwaarde dat die videobewaking geen afbreuk doet aan zijn persoonlijke levenssfeer ; Maar overwegende dat noch uit de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, noch uit enige grondwettelijke of wettelijke bepaling, en met name uit de collectieve arbeidsovereenkomst waarop eiseres zich beroept, blijkt dat de schending door de
werkgever
van
zijn
voorafgaande
veronderstelling
dat
die
verplichting
noodzakelijkerwijze
elke
strafvervolging
informatieverplichting, hier jegens
van de
in
de
toepassing
is,
werknemer
wiens
werkinstrument buiten zijn weten om wordt gesurveilleerd, verbiedt ; Overwegende dat, aangezien het aangeklaagde verzuim niet bij wet met nietigheid wordt bestraft,
het aan de rechter staat om de gevolgen te
beoordelen op de ontvankelijkheid van de bewijsmiddelen die tijdens het debat worden aangevoerd, van de onregelmatige wijze waarop deze werden verkregen ; Dat de rechter, wanneer de onregelmatigheid die werd begaan het recht op een eerlijk proces niet in het gedrang brengt, de betrouwbaarheid van het bewijs niet aantast en geen vormvereiste miskent dat op straffe van nietigheid is voorgeschreven, met zijn beslissing dat er grond is om bewijselementen toe te laten die op onregelmatige wijze zijn verkregen, met name de omstandigheid in overweging kan nemen dat de onwettigheid die werd begaan niet in verhouding staat tot de ernst van het misdrijf dat door die onregelmatigheid kon worden vastgesteld, of dat die onregelmatigheid geen weerslag heeft op het recht of de vrijheid die door de miskende norm worden beschermd ;
2 maart 2005
P.04.1644.F/5
Overwegende dat het arrest aantoont dat ten gevolge van een gewettigd vermoeden dat eiseres bij misdrijven is betrokken die zij ten nadele van haar werkgever zou kunnen hebben gepleegd, deze laatste, in de voor het publiek toegankelijke winkelruimte waar zij werkte, videobewakingsapparatuur heeft geïnstalleerd die alleen gericht is op de kassa waarop zij de aankopen van de klanten diende in te voeren ; Dat het arrest oordeelt dat de maatregel, die beperkt is qua opzet en alleen misdrijven wil laten vaststellen waarvan eiseres al sedert meerdere jaren werd verdacht, toereikend en ter zake dienend is, geen afbreuk doet aan haar privé-leven en haar recht niet belemmert om voor de vonnisgerechten de tegen haar aangevoerde gegevens vrij tegen te spreken ; Overwegende
dat
de
appèlrechters,
over
de
grond
van
die
vermeldingen, naar recht hebben kunnen beslissen dat het gebrek aan voorafgaande informatie bij de bewaking van het door eiseres gebruikte werkinstrument de strafrechter niet ertoe verplicht de vaststellingen die dank zij die bewaking zijn gebeurd uit het debat te weren ; Overwegende dat, bijgevolg, het onderdeel dat kritiek uitoefent op de overweging volgens welke “de verplichting de werknemer in te lichten, wanneer camerabewaking wordt geïnstalleerd, alleen moet gebeuren wanneer blijkt dat voormelde bewaking gevolgen kan hebben voor het privé-leven van de werknemer”, niet tot cassatie kan leiden en, bijgevolg, niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang ;
Tweede onderdeel : Overwegende dat de appèlrechters artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden niet schenden wanneer ze beslissen dat er geen enkele inmenging van de overheid op het recht op eerbiediging van het privé-leven voortvloeit uit de omstandigheid dat een werkgever, in zijn winkel, videobewakingsapparatuur heeft geïnstalleerd die gericht is op de kassa met behulp waarvan één van zijn bedienden misdrijven te zijnen nadele pleegt ; Dat dit onderdeel niet kan worden aangenomen ;
2 maart 2005
P.04.1644.F/6
Derde onderdeel : Overwegende dat het middel, in zoverre het de schending aanvoert van artikel 97 van de Grondwet, hetwelk geen verband houdt met de motivering van de arresten, faalt naar recht ; Overwegende dat dit onderdeel, in zoverre het aanvoert dat het arrest niet antwoordt op het verweer dat op grond van de artikelen 22 van de Grondwet en 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten is gevoerd, terwijl het arrest dat verweer afwijst met de beslissing dat geen enkele inmenging in het privé-leven van eiseres kan worden afgeleid uit de bewaking die zij bekritiseert, feitelijke grondslag mist ; Overwegende dat het onderdeel, in zoverre het aanvoert dat niet is geantwoord op het middel dat is afgeleid uit de schending van de artikelen 4, 9 en 17 van de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ofschoon het arrest vermeldt “dat de camera alleen op de kassa van de winkel was gericht, dat is in een voor het publiek toegankelijke ruimte, en alleen maar daarop was gericht en niet op [eiseres] zelf”, waardoor de betwiste gegevens niet persoonlijk waren in de zin van artikel 1 van voormelde wet, feitelijke grondslag mist ;
Over het vierde middel :
De twee eerste onderdelen : Overwegende dat aangezien een “begrip” of een “opvatting” geen wetten zijn in de zin van artikel 608 van het Gerechtelijk Wetboek, de schending ervan geen aanleiding geeft tot cassatie ; Dat, in zoverre het middel aanvoert dat de appèlrechters het “begrip openbare orde” of de “opvatting openbare orde” miskennen, het niet ontvankelijk is ; Overwegende dat, voor het overige, krachtens de artikelen 408, tweede lid, en 413 van het Wetboek van Strafvordering, het verzuim om uitspraak te doen over een verzoek van de belanghebbende partij slechts aanleiding geeft tot vernietiging in zoverre het verzoek ertoe strekt om gebruik te maken van een bevoegdheid of een recht die door de wet zijn verleend ;
2 maart 2005
P.04.1644.F/7
Overwegende dat het arrest eiseres niet het recht ontzegt om de regelmatigheid van een onderzoeksdaad te betwisten, niet is aangetast door een verzuim om hierover uitspraak te doen en haar recht van verdediging niet miskent, enkel omdat het middelen van nietigheid verwerpt door te zeggen dat zij niet gegrond zijn ; Dat het middel, in zoverre, niet kan worden aangenomen ; Overwegende overigens dat het arrest, door de vermelding dat geen enkele tekst de nietigheid bepaalt die door eiseres wordt aangevoerd, niet uitsluit dat er in strafzaken nietigheden zonder tekst kunnen bestaan ; Dat derhalve het eerste onderdeel, dat op een onjuiste interpretatie van het arrest berust, feitelijke grondslag mist ; Overwegende dat artikel 1 van de voormelde wet van 8 december 1992 de verwerking en de bestanden die het wil regelen omschrijft als deze die informatie
betreffende
een
geïdentificeerde
of
identificeerbare
natuurlijke
persoon bevatten, direct of indirect, met name aan de hand van een identificatienummer of van één of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit ; Dat wanneer videobewaking tot de kassa beperkt blijft, dit geen enkel direct
of
indirect
identificatiegegeven
inhoudt,
in
de
zin
zoals
hoger
aangegeven, van de persoon die de kassa bedient ; dat uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan niet blijkt dat dit hier anders was ; Dat het tweede onderdeel, in zoverre het aanvoert dat een dergelijke maatregel door bovenvermelde wet is geregeld, niet kan worden aangenomen ; Overwegende dat in zoverre het middel, voor het overige, aanvoert dat de werkgever een misdrijf pleegt wanneer hij nalaat zijn personeel te informeren
dat
een
werkinstallatie
onder
camerabewaking
zal
worden
geplaatst, ook zonder dat daarbij geheel of gedeeltelijk een fysieke persoon in beeld komt, ook al was het gegrond, niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang, zodat de appèlrechters, zoals aangegeven in het antwoord op het eerste onderdeel van het derde hoger aangehaalde middel, naar recht beslissen de gegevens die met voormelde bewaking zijn vergaard niet te weren ;
2 maart 2005
P.04.1644.F/8
Derde onderdeel : Overwegende dat nu de appèlrechters hebben beslist dat het gebrek aan voorafgaande informatie dat door eiseres aan haar werkgever wordt verweten geen nietigheid met zich meebrengt van de door deze laatste gemaakte opnamen, zij de conclusie niet meer dienden te beantwoorden, waarin wordt aangevoerd
dat,
zonder
initiële
onregelmatigheid,
de
daaropvolgende
bewijsgegevens niet hadden kunnen worden vergaard, aangezien dat verweer door hun beslissing irrelevant is geworden ; Dat dit onderdeel niet kan worden aangenomen ;
Over het vijfde middel : Overwegende dat het middel, in zoverre het een schending van artikel 135, § 2, van het Wetboek van Strafvordering aanvoert, zonder aan te geven hoe het arrest die bepaling overtreedt, niet ontvankelijk is bij gebrek aan nauwkeurigheid ; Overwegende dat in zoverre het arrest aanvoert dat de bewaking van eiseres door haar werkgever alleen maar diens verdenking jegens haar heeft bevestigd, het zich ertoe beperkt de omstandigheden aan te tonen die de werkgever ertoe hebben gebracht om de bekritiseerde maatregel te nemen ; dat deze uiteenzetting geen enkele beoordeling door de appèlrechters inhoudt van de eventuele schuld van eiseres en bijgevolg het vermoeden van onschuld niet miskent ; Overwegende dat het arrest tenslotte, door aan te voeren dat de camera alleen maar op de kassa was gericht, de bewijskracht van het proces-verbaal van 4 maart 2002 dat door eiseres wordt geciteerd, niet miskent, aangezien het niet ernaar verwijst ; Dat, uit de omstandigheid alleen dat de rechter een feitelijk gegeven aanvoert zonder de bron ervan te identificeren, niet blijkt dat dit gegeven niet aan de tegenspraak van de partijen is onderworpen ; Dat aangezien de appèlrechters wordt gevraagd uitspraak te doen over de wettigheid van de bewakingsmaatregel waarop eiseres kritiek uitoefent, zij bijgevolg bevoegd waren het voorwerp ervan te omschrijven op grond van een feitelijke beoordeling die zij ertegen aanvoeren zonder uitspraak te doen over de grond van de zaak noch het eerlijk karakter van het proces aan te tasten ;
2 maart 2005
P.04.1644.F/9
Dat het middel niet kan worden aangenomen ; En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn nageleefd en de beslissing geen enkele onwettigheid inhoudt die eiseres schade kan berokkenen ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF Verwerpt het cassatieberoep ; Veroordeelt eiser in de kosten. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Francis Fischer, de raadsheren Jean de Codt, Frédéric Close, Paul Mathieu en Benoît Dejemeppe, en in openbare terechtzitting van twee maart tweeduizend en vijf uitgesproken door afdelingsvoorzitter Francis Fischer, in aanwezigheid van advocaat-generaal Damien Vandermeersch, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Fabienne Gobert. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Luc Huybrechts en overgeschreven met assistentie van griffier-hoofd van dienst Karin Merckx. De griffier-hoofd van dienst,
De raadsheer,