Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Handelsvennootschappen. Marktmanipulatie. Bevoorrechte informatie. Koersbeïnvloeding. Criterium van redelijk handelende belegger. Toepassing
Datum 16 mei 2006
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2006
M&D CONSULT BVBA ARTHUR VERHAEGENSTRAAT 26 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
16 MEI 2006
P.05.1623.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.05.1623.N PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT, eiser, tegen 1. V J M G H, beklaagde, 2. E R A A, beklaagde, 3. D B E M, beklaagde, verweerders, met als raadslieden mr. Raf Verstraeten en mr. Caroline De Baets, beiden advocaat bij de balie te Brussel.
16 MEI 2006 I.
P.05.1623.N/2
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het Hof van Beroep te Gent, correctionele kamer, van 3 november 2005. De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan. Raadsheer Luc Huybrechts heeft verslag uitgebracht. Procureur-generaal Marc De Swaef heeft geconcludeerd.
II.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel 1. Het middel voert vooreerst aan dat de motiveringen van het bestreden arrest betreffende de ontstentenis van voorkennis bij de verweerders van bevoorrechte informatie tegenstrijdig zijn omdat het immers het feit van onderhandelingen met de kans op welslagen ervan verwart. Het hof ontwaart die tegenstrijdigheid niet in de in het middel bekritiseerde redenen van het bestreden arrest. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag. 2. Het middel voert verder aan dat het bestreden arrest de wettelijke begrippen “bevoorrechte informatie“ en “voorkennis” miskent zoals die op het ogenblik van de feiten krachtens artikel 181 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, thans artikel 2, 14°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, van toepassing waren. Het arrest zegt met de in het middel vermelde overwegingen niet dat een bevoorrechte informatie of voorkennis betrekking moet hebben op vaststaande feiten. Het toetst in werkelijkheid slechts de op het ogenblik van de aankopen van
16 MEI 2006
P.05.1623.N/3
aandelen feitelijke situatie en beschikbare informatie aan het wettelijke criterium van preciesheid, dat volgens het bestreden arrest hier niet vervuld is. Het bestreden arrest zegt verder in door een door de eiser niet bestreden overweging: “Zelfs wanneer zou kunnen worden vastgesteld dat een exclusieve onderhandelingspositie op dat ogenblik redelijkerwijze tot de mogelijkheden behoorde, kan men, in strafrechtelijk beoordelingsperspectief, toch niet onderuit aan de vaststelling dat de gegevens, verzameld tijdens het vooronderzoek in deze strafzaak, niet overtuigend aantonen, laat staan ‘bewijzen’, dat dergelijke feitelijke situatie of zulke informatie, beschikbaar op 8 februari 1996, zelfs bij eventuele bekendmaking, de rationele belegger ertoe zou hebben aangezet aandelen van de […] aan te kopen.” Met deze overweging oordeelt het arrest dat zelfs zo de op het ogenblik van de aankopen van aandelen bestaande feitelijke situatie en beschikbare informatie aan het wettelijke criterium van preciesheid beantwoordde, het alleszins niet bewezen is dat, zo ze zou zijn openbaar gemaakt, ze een aanzienlijke invloed zou kunnen gehad hebben op de koers van de aangekochte aandelen. Het middel dat berust op een onjuiste en onvolledige lezing van het bestreden arrest, mist in zoverre eveneens feitelijke grondslag. Tweede middel 3. Artikel 1.2 van de richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft, bepaalt wat moet worden verstaan onder informatie die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de koers van financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten. Deze informatie is die waarvan een redelijk handelend belegger waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren. Het op het moment van de feiten toepasselijke artikel 181 van de voornoemde wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten bepaalde dat onder bevoorrechte informatie diende te worden verstaan de bij het
16 MEI 2006
P.05.1623.N/4
publiek niet bekende informatie die voldoende duidelijk is en betrekking heeft op één of meer emittenten van effecten of andere financiële instrumenten of op één of meer effecten of andere financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de koers van deze effecten of van andere financiële instrumenten. 4. Om uit te maken of de informatie van aard was een aanzienlijke invloed uit te oefenen op de koers van de bedoelde effecten of financiële instrumenten in de zin van laatstgenoemde bepaling, diende de rechter zich te plaatsen op het moment van de kwestieuze handeling en na te gaan of de bedoelde informatie, indien zij bekend zou gemaakt zijn, een redelijk handelende belegger kon beïnvloeden in zijn beleggingsbeslissing. Anders dan het middel aanvoert, kan de rechter, om uit te maken of de informatie van aard was tot een koersbeïnvloeding te leiden, reeds het criterium van de redelijk handelende belegger hanteren. In zoverre faalt het middel naar recht. 5. Het bestreden arrest stelt vast dat het “eerder geloofwaardig en aannemelijk [is] dat ook de [rationele] belegger zou geoordeeld hebben dat er nog talloze [en te veel] omvangrijke en ingewikkelde problemen van juridische, fiscale, financiële en operationele aard bestonden, die niet enkel maakten dat een overname nog geenszins in het vooruitzicht of aannemelijk was, doch die toen ook de rationeel handelende belegger ertoe niet zouden hebben aangezet te ‘handelen’
in
aandelen van [ … ]”. In zoverre het middel aanvoert dat de norm van de redelijk handelende belegger niet in concreto werd ingevuld, berust het op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en mist het feitelijke grondslag. Ambtshalve onderzoek van de beslissingen op de strafvordering 6. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht zijn genomen en de beslissingen zijn overeenkomstig de wet gewezen.
16 MEI 2006
P.05.1623.N/5
Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep; Laat de kosten ten laste van de Staat. Begroot de kosten op 263,34 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Luc Huybrechts, Jean-Pierre Frère, Paul Maffei, Luc Van hoogenbemt, en op de openbare terechtzitting van 16 mei 2006 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van procureur-generaal Marc De Swaef, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.