Instantie Hof van Cassatie
Onderwerp Handelspraktijken - Handelspraktijkenwet. - Artikel 1, 6, a. - Verkoper. - Begrip. - Art. 1, 6, a, Handelspraktijkenwet 1991
Datum 12 november 1999
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 1 februari 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Nummer : RC99BC1_1 Datum : 1999-11-12 Juridictie : HOF VAN CASSATIE, FRANSTALIGE AFDELING, 1E KAMER Zetel : MARCHAL Verslaggever : PARMENTIER Openb. Min. : DE RIEMARCKER Rolnummer : C980295F
Kop HANDELSPRAKTIJKEN. - Handelspraktijkenwet. - Artikel 1, 6, a. - Verkoper. Begrip. - Art. 1, 6, a, Handelspraktijkenwet 1991.
Samenvatting Onder verkoper in de zin van artikel 1, 6, a, Handelspraktijkenwet moet worden verstaan elke handelaar of ambachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die producten of diensten te koop aanbiedt of verkoopt in het kader van een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezelijking van het statutair doel; zulks is met name het geval voor een naamloze vennootschap die diensten levert die overeenstemmen met haar maatschappelijk doel, zijnde het verstrekken van medische informatie aan beroepsmensen.
Noot Conclusies van advokaat-generaal DE RIEMAECKER, Cass. 12 november 1999, A.R. C.98.0295.F, (A.C., 1999, p.);
Wettelijke basis -WET VAN 14-07-1991,ART 1,6,a
Publicatie -ARRESTEN VAN HET HOF VAN CASSATIE VAN 1999(602) -PASICRISIE BELGE VAN 1999(I/602)
Tekst HET HOF, Gelet op het bestreden arrest, op 6 maart 1998 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel; 1
Over het eerste middel: schending van artikel 1,6, a), van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, doordat het arrest vaststelt dat eiseres "uiteenzet dat zij een secretariaat voor geneeskundige informatie is dat ernaar streeft meer objectieve en minder publicitaire informatie over geneesmiddelen te verstrekken; dat die informatie bestemd is voor de medische, paramedische en farmaceutische wereld, voor de verzorgingsinstellingen en eventueel voor de farmaceuticaindustrie"; dat het arrest vervolgens beslist dat eiseres een verkoper is in de zin van artikel 1, 6, a), van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument en dat die wet derhalve van toepassing is, op grond dat "(eiseres), een naamloze vennootschap, niet in ernst kan betwisten dat zij, wanneer zij de hierboven omschreven diensten levert en haar publicaties aanbiedt, een verkoper is in de zin van artikel 6, a), van de wet op de handelspraktijken (lees 1, 6, a); dat de wet op de handelspraktijken derhalve van toepassing is; ... dat (eiseres) ten onrechte beweert dat de wetenschappelijke studie die zij verricht niet van commerciële aard zou zijn; dat (eiseres) blijkbaar vergeet dat zij een naamloze vennootschap is, waarvan alle daden vermoed worden daden van koophandel te zijn (artikel 2 in fine van het Wetboek van Koophandel); dat (eiseres) niet bewijst dat de bewuste studie niets te maken heeft met haar handelsactiviteiten; dat het wat dat betreft niet voldoende is te bewijzen dat zij daarvoor van de huisartsen op korte termijn geen betaling ontvangt; dat (eiseres) derhalve een handelsvennootschap is waarop de wetten van koophandel van toepassing zijn", terwijl onder verkoper in de zin van artikel 1, 6, a), van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument wordt verstaan "elke handelaar of ambachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen in het kader van een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking van hun statutair doel"; er in de zin van die bepaling enkel sprake is van verkoop op voorwaarde dat voor de dienst die door de verkoper te koop aangeboden of verkocht wordt, een tegenprestatie wordt geleverd door degene aan wie de dienst ten goede komt; een handelsvennootschap die gratis diensten aanbiedt of verstrekt geen verkoper is in de zin van die bepaling; eiseres in haar conclusie aanvoerde dat het medisch secretariaat "op een vrije basis handelt in opdracht van geneesheren die meer objectieve en minder publicitaire informatie over geneesmiddelen wensen", dat het "aldus een nieuwsbrief uitgaf waarin gegevens uit verschillende bronnen werden opgenomen en met elkaar vergeleken: het ministerie van Volksgezondheid, farmaceuticabedrijven, artsenassociaties, wetenschappelijke publicaties" en dat het nieuwe concept "al ten dele bij wijze van experiment en gratis dienstverlening werd uitgevoerd"; het arrest vaststelt dat "de huisartsen op korte termijn geen vergoeding betaalden"; het arrest aldus aanneemt dat de door eiseres aangeboden dienst gratis was; het arrest derhalve niet wettig kon beslissen dat eiseres, door haar diensten te leveren en haar publicaties aan te bieden, een verkoper was in de zin van artikel 1, 6, a), van de wet van 14 juli 1991 (schending van artikel 1, 6, a), van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument; Overwegende dat luidens artikel 1, 6, a), van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, voor de toepassing van deze wet onder verkoper moet worden verstaan, elke handelaar of ambachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen in het kader van een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking van hun statutair doel; 2
Overwegende dat het arrest vaststelt dat eiseres "een naamloze vennootschap is waarvan alle daden vermoed worden daden van koophandel te zijn", dat zij diensten verleent die erin bestaan informatie over geneesmiddelen te verstrekken "(aan) de medische, paramedische en farmaceutische wereld, (aan) de verzorgingsinstellingen en eventueel (aan) de farmaceuticaindustrie" en dat "de verwezenlijking van de (litigieuze) studie overeenstemt met het maatschappelijk doel van de vennootschap"; Dat het hof van beroep op grond van die vaststellingen, waartegen het middel niet opkomt, wettig heeft kunnen beslissen dat eiseres een verkoper is in de zin van de voornoemde wetsbepaling. Dat het middel niet kan worden aangenomen; Over het tweede middel: schending van de artikelen 22, 23.3°, 4° en 5°, en 93 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, doordat het arrest erop wijst dat eiseres vanaf 18 augustus 1996 het volgende bericht met vragenlijst aan de Belgische huisartsen stuurde: "Secretariaat voor medische informatie Securimed. Studie over ongewenste effecten van fluoxetine (Prozac-Eli-Lilly). Geachte collega, thans wordt veel gesproken over de bijwerkingen van dit product. Deze kunnen in drie groepen worden ingedeeld: 1. Psychiatrische bijwerkingen: Prozac zou verantwoordelijk zijn voor suïcidale gedachten en gedragingen. Het zou tevens agressiviteit opwekken en potentieel criminogeen zijn. 2. Neurologische nevenwerkingen: Het Nationaal Centrum voor Geneesmiddelenbewaking rapporteert het optreden van convulsies na inname van Prozac. 3. Gastrolintestinale bijwerkingen: Prozac leidt herhaaldelijk tot leverstoornissen, o.a. reversiebele stijging van de transaminasen, maar ook ernstiger stoornissen als: hepatitis (215 gevallen), levernecrose (11 gevallen) en cirrose (11 gevallen). Deze bijwerkingen gaven reeds aanleiding tot diverse juridische procedures over burgerlijke aansprakelijkheid. Nu werpt ook de niet medische pers zich op deze bijwerkingen. Het is dan ook noodzakelijk dat het artsencorps over onweerlegbare gegevens beschikt om het risico van een behandeling met Prozac precies in te schatten. Uw bijdrage als huisarts tot de opsporing van de wetenschappelijke waarheid is van cruciaal belang. Wij zouden u dank weten het bijgevoegd formulier te willen invullen en opsturen of faxen. Met oprechte dank voor uw medewerking. Dr. M. Geeraert - Dr. R. Bourguignon. Dokter ... (naam: geheimhouding gewaarborgd) -% stelde de volgende bijwerkingen vast na inname van Prozac: ... -% stelde geen bijwerkingen vast na inname van Prozac"; dat het arrest vervolgens beslist dat die brief reclame is in de zin van artikel 22 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument op grond dat: "de litigieuze brief in eerste instantie een enquête met vragenlijst is die aan de huisartsen is gestuurd i.v.m. de bijwerkingen van Prozac; dat hij nochtans tegelijkertijd (eiseres) de kans biedt op de voorgrond te treden en onrechtstreeks haar imago als secretariaat voor medische informatie bij de Belgische geneesheren te verbeteren; dat die brief derhalve onrechtstreekse reclame is in de zin van artikel 22 W.H.P."; dat het arrest oordeelt dat eiseres in die reclameboodschap een inbreuk gepleegd heeft op de artikelen 23.3°, 23.4°, en 23.5°, van de voornoemde wet van 14 juli 1991 waardoor zij tevens artikel 93 van die wet heeft overtreden; dat het vervolgens de staking van die overtredingen beveelt op straffe van een dwangsom van 10.000 frank per vastgestelde overtreding, 3
terwijl, voor de toepassing van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, als reclame in de zin van artikel 22 van die wet wordt beschouwd "elke mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten of diensten te bevorderen, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen"; eiseres in haar conclusie i.v.m. de litigieuze vragenlijst betoogde dat "naast het feit ... dat zij nergens enige commerciële vermelding bevat, het niet duidelijk is waarom zij ertoe zou aanzetten producten of diensten te verkopen; die lijst geen enkel voorstel of suggestie voor gelijk welke aankoop bevat en zelfs niet eens verwijst naar het een of ander koopwaardig product ...; (verweerster) zich dus geheel ten onrechte beroept op de artikelen 22 en volgende van de wet van 14 juli 1991"; een mededeling slechts reclame is in de zin van genoemd artikel 22, voor zover bewezen is dat de steller ervan de bedoeling heeft de verkoop te bevorderen; het dus niet voldoende is dat een door een rechtspersoon voor wetenschappelijke doeleinden verspreid enquêteformulier die persoon tegelijkertijd de "gelegenheid" bood zijn imago in het licht te stellen en het "onrechtstreeks" te bevorderen; het tevens ook vereist is dat degene die enquête verricht, met de verspreiding van het enquêteformulier de bedoeling had de verkoop van zijn producten of diensten te stimuleren en te bevorderen; de loutere vaststelling van het arrest dat de litigieuze boodschap eiseres de gelegenheid bood op de voorgrond te treden en "onrechtstreeks" haar imago te verbeteren, geenszins impliceert dat eiseres door de litigieuze vragenlijst te versturen, de bedoeling zou hebben gehad de verkoop van haar diensten te bevorderen; het arrest niet wettig op grond van die ene vaststelling heeft kunnen beslissen dat de litigieuze brief onrechtstreekse reclame was (schending van artikel 22 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument) en bijgevolg eiseres niet kon veroordelen wegens inbreuk op de artikelen 23.3°, 4° en 5°, en 93 van die wet: Overwegende dat artikel 22 van de wet van 14 juli 1991 bepaalt dat voor de toepassing van die wet als reclame wordt beschouwd elke mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten of diensten te bevorderen, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen; Dat onder meer een mededeling waardoor het imago van de steller ervan wordt begunstigd of versterkt en aldus onrechtstreeks de bevordering van de verkoop van zijn producten of diensten tot doel heeft, onder die omschrijving valt; Overwegende dat het arrest, na erop gewezen te hebben dat "de verwezenlijking van de (litigieuze) studie overeenstemt met het maatschappelijk doel van eiseres)", dat zij "niet bewijst dat de bewuste studie niets te maken heeft met haar handelsactiviteiten" en dat eiseres "een handelaar is op wie de wetten van koophandel van toepassing zijn", beslist dat, hoewel "de litigieuze brief in eerste instantie een enquête met vragenlijst is die aan de huisartsen is gestuurd i.v.m. de bijwerkingen van Prozac", hij nochtans tegelijkertijd (eiseres) de kans biedt op de voorgrond te treden en onrechtstreeks haar imago als secretariaat voor medische informatie bij de Belgische geneesheren te verbeteren"; Dat het hof van beroep op grond van die vermeldingen wettig heeft kunnen beslissen dat het door eiseres verstuurde enquêteformulier onrechtstreekse reclame is in de zin van artikel 22 van de wet van 14 juli 1991; Dat het middel niet kan worden aangenomen; 4
Over het derde middel: schending van de artikelen 22, 23.3° en 4°, en 93 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, doordat het arrest beslist dat de circulaire van eiseres waarin zij meedeelt dat de resultaten van de enquête over de bijwerkingen van Prozac beschikbaar zijn "een vorm van onrechtstreekse reclame (is) in de zin van artikel 22 W.H.P" en daarbij verwijst naar de overwegingen in punt VI van het arrest, en dus naar de reden waarom die boodschap tegelijkertijd "(eiseres) de kans biedt op de voorgrond te treden en onrechtstreeks haar imago als secretariaat voor medische informatie bij de Belgische geneesheren te verbeteren" en na te hebben geoordeeld dat eiseres in die reclameboodschap inbreuk heeft gepleegd op de artikelen 23.3°, en 23.4°, van de voornoemde wet van 14 juli 1991, waardoor zij tevens artikel 93 van die wet heeft overtreden, de staking van die overtredingen beveelt op straffe van een dwangsom van 10.000 frank per vastgestelde overtreding, terwijl, voor de toepassing van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, als reclame in de zin van artikel 22 van die wet wordt beschouwd "elke mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten of diensten te bevorderen, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen"; een mededeling slechts reclame is in de zin van genoemd artikel 22, voor zover bewezen is dat de steller ervan de bedoeling heeft de verkoop te bevorderen; het dus niet voldoende is dat een door een rechtspersoon voor wetenschappelijke doeleinden verspreid enquêteformulier die persoon tegelijkertijd de "gelegenheid" bood zijn imago in het licht te stellen en het "onrechtstreeks" te bevorderen; het tevens ook vereist is dat degene die de enquête verricht, met de verspreiding van het enquêteformulier de bedoeling had de verkoop van zijn producten of diensten te stimuleren en te bevorderen; de loutere vaststelling van het arrest dat de litigieuze boodschap eiseres de gelegenheid bood op de voorgrond te treden en "onrechtstreeks" haar imago te verbeteren, geenszins impliceert dat eiseres door de litigieuze vragenlijst te versturen, de bedoeling zou hebben gehad de verkoop van haar diensten te bevorderen; het arrest niet wettig op grond van die ene vaststelling heeft kunnen beslissen dat de litigieuze brief onrechtstreekse reclame was (schending van artikel 22 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument) en bijgevolg eiseres niet kon veroordelen wegens inbreuk op de artikelen 23.3°, 4° en 5°, en 93 van die wet: Overwegende dat uit het antwoord op het tweede middel volgt dat het hof van beroep, op grond van de daarin weergegeven redenen, wettig heeft kunnen beslissen dat "de circulaire van (eiseres) waarin zij meedeelt dat de resultaten van de enquête over de bijwerkingen van Prozac beschikbaar zijn" onrechtstreekse reclame is in de zin van artikel 22 van de wet van 14 juli 1991; Dat het middel niet kan worden aangenomen; OM DIE REDENEN, Verwerpt de voorziening; Veroordeelt eiseres in de kosten.
5