Inrichtingsplan EVZ Dieze
Fase 1
Definitief ‘s-Hertogenbosch, september 2010
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING
3
1.1 AANLEIDING 1.2 BELEID EN AMBITIE 1.3 DOEL 1.4 AFBAKENING 1.5 METHODE 1.6 OPBOUW
2 OVERZICHT HUIDIGE SITUATIE
6
2.1 BELEID 2.2 LIGGING PROJECT 2.3 EIGENDOMSSITUATIE 2.4 HUIDIG GRONDGEBRUIK 2.5 GEOLOGIE EN BODEM 2.6 WATERHUISHOUDING 2.7 NATUURWAARDEN 2.8 LANDSCHAP/CULTUURHISTORIE 2.9 ARCHEOLOGISCHE EN AARDKUNDIGE WAARDEN 2.10 PLANOLOGISCHE BESTEMMINGEN 2.11 NUTSLEIDINGEN
3 STREEFBEELD DIEZEMONDING
18
3.1 DOELSOORTEN 3.2 LANDSCHAP EN RECREATIE
4 ECOLOGISCHE UITGANGSPUNTEN DEELTRAJECT EVZ DIEZE
20
4.1 DOELSOORTEN EN MAATREGELEN 4.2 INRICHTINGSEISEN EVZ DIEZE
5 INRICHTING - ONTWERP
22
5.1 VAN INRICHITNGSEISEN NAAR MAATREGELEN / ONTWERP 5.2 WERKZAAMHEDEN 5.3 BEPLANTINGSPLAN
6 KOSTEN
26
7 BEHEER & ONDERHOUD
26
7.1 UITGANGSPUNTEN 7.2 BESCHRIJVING ONDERHOUD 7.3 TAAKVERDELING EN VERANTWOORDELIJKHEDEN
BIJLAGEN 1. Geraadpleegde bronnen 2. Kaarten/tekeningen
2
1.
Inleiding
1.1 Aanleiding In ‘s-Hertogenbosch komen de beken de Dommel en de Aa samen en vormen de Dieze. De Dieze mondt ten noordwesten van de stad uit in de Maas en vormt zo een natuurlijke verbinding tussen de Maasuiterwaarden en Brabantse beken. Deze verbindende functie is in de afgelopen decennia sterk verstoord. Door de vele sluizen en stuwen is het bekenstelsel vanuit de Maas niet meer optrekbaar voor aquatische fauna. Vooral de spuisluis bij Crèvecoeur vormt hierin een cruciale schakel; deze ‘houdt de deur dicht’ voor migrerende (vis-)soorten die de beeksystemen van de Dommel en de Aa willen optrekken. Voor landgebonden fauna is de relatie tussen gebieden eveneens verstoord. Zuidelijk van het plangebied stroomt de Dommel door stedelijk gebied (Stadsdommel). De stedelijke dynamiek maakt dat deze zone alleen voor weinig kritische soorten van enige betekenis kan zijn. Voor de minder mobiele soort(groep)en zoals diverse soorten vlinders, sprinkhanen, zoogdieren en amfibieën is de stad feitelijk een onneembare barrière. Kansen voor natuurontwikkeling (trekroute en leefgebied) in het gebied zijn er volop. Het plangebied wordt op regio niveau omringd door natuurgebieden met hoge natuurwaarden zoals de uiterwaarden van de Maas en de natuurgebieden Bossche Broek en Moerputten ten zuiden van ’s-Hertogenbosch. Onlangs is in de Stadsdommel een EVZ gerealiseerd. Het ligt in de bedoeling deze EVZ aan te sluiten op de EVZ langs de Dieze. Hiermee wordt een belangrijke corridor gerealiseerd voor soorten tussen de zuidelijke natuurgebieden en het noordelijk gelegen Maasdal. In 2009 zijn de kansen om een deel van deze doelen te realiseren concreter geworden doordat de gemeente een grote slag heeft gemaakt in de benodigde grondaankoop. Daarnaast heeft het waterschap enkele gronden in bezit en bestaan er aansluitende particuliere initiatieven. Met name het eerste aspect vormt de aanleiding voor de start van dit deelproject.
1.2 Beleid en ambitie De Diezemonding vormt een belangrijke schakel tussen de natuurkerngebieden Maas en het Groene woud en speelt een belangrijke rol in de versterking van de landschapsecologische relaties op regionale schaal. Het Groene Woud is een groot natuurpark in ontwikkeling waar een hoge ambitie wordt nagestreefd (o.a. bever, zwarte ooievaar, otter, edelhert e.d.). Ook voor de Maasuiterwaarden zijn er diverse plannen voor robuuste natuurontwikkeling. De Dieze is in het streekplan van de provincie Noord-Brabant aangewezen als ecologische verbindingszone; in de Reconstructieplannen is de Dieze aangemerkt als te herstellen beek. In het Waterbeheerplan van Waterschap Aa en Maas is vastgelegd dat zij 370 km natte ecologische verbindingszones gaat realiseren. In de Diezemonding ligt een EVZ opgave van ±4 kilometer (van gemiddeld 25 meter breed). Daarnaast is de Dieze In het Waterbeheerplan opgenomen als ‘beekherstel verweven’. Ook het Henriettekanaal (1,2 km) is aangewezen als natte ecologische verbindingszone. De taakstelling voor deze laatste evz ligt overigens primair bij Rijkswaterstaat. De gezamenlijke ambitie van gemeente en waterschap voor de ontwikkeling van natuur, landschap en recreatie is verwoord in de visie ‘Waterpoort; Visie op inrichting en beheer van de Diezemonding’ (gemeente ‘s-Hertogenbosch, Waterschap Aa en Maas 2004). Deze visie
3
is in het Dagelijks Bestuur van Waterschap Aa en Maas van 19 november 2004 goedgekeurd. Vervolgens is gestart met het grondverwervingsproces.
1.3 Doel Het doel van het project EVZ Dieze fase 1 is om een start te maken met een functionerende ecologische verbindingszone langs De Dieze van Ertveldplas tot aan de Maas voor beekdalgebonden soorten flora en fauna. Het gedeelte van de Dieze dat in stedelijk en industrieel gebied wordt niet meegenomen in fase 1. Op termijn dient ook dit gedeelte ingericht te worden om aansluiting te kunnen maken met de Stadsdommel. Fase 1 richt zich op de gedeeltelijke inrichting (±4,5 ha) van het ±3 km lange EVZ-traject tussen de Vikinghaven (Ertveldplas) en de Schutsluis Crevecoeur (zie kaartje in 2.2). In deze fase wordt nog geen invulling gegeven aan de opgave voor beekherstel. Naast de aanleg van de EVZ fase 1 spelen er andere initiatieven in het gebied die goed aansluiten bij de natuurontwikkeling ambitie voor het gebied. Grootschalige natuurontwikkeling door gemeente, particuliere landgoed ontwikkeling en landschappelijke inpassing van de rioolwaterzuivering dragen allen bij aan de ontwikkeling van een aaneengesloten natuur- en landschapspark De Diezemonding. De EVZ maakt daar wezenlijk onderdeel van uit, maar wordt in de uitvoering en verantwoording gezien als een zelfstandig project.
1.4 Afbakening Dit inrichtingsplan betreft een plan voor de eerste fase van de inrichting van de EVZ. De keuze dit project op te splitsen in deelprojecten wordt met name ingegeven door de afhankelijkheid van eigendomspositie en hoogwaterbescherming. Het is van belang op korte termijn tot uitvoering van kansrijke projectonderdelen over te gaan en overige onderdelen op een later tijdstip op te pakken; mede in het licht van het Uitvoeringsprogramma Groene Delta. Dit betreft een inspanningsverplichting voor het waterschap en gemeente om in 2010 tot resultaten te komen. De inrichting van De Diezemonding maakt hier onderdeel van uit. De 1e fase van de EVZ Diezemonding betreft het deeltraject Vikinghaven (in de Ertveldplas) tot net voorbij de splitsing Oude Dieze-Henriëttekanaal. Dit traject is circa 3 km lang. Het middenstuk van dit traject: Dieskant (1 km tussen A59-Meerwijk) wordt in een latere fase ingericht. De totale taakstelling voor dit traject is de inrichting van 7,5 ha EVZ. Fase 1 beperkt zich tot een inrichtingsplan voor ±4,5 ha (3 km; gemiddeld 1,5 ha/km). De directe oeverzone (natuurvriendelijke oevers en verwijderen deel kade) valt buiten het bereik van fase 1, omdat de kades vooralsnog niet verwijderd kunnen worden. Dit heeft te maken met het feit dat er eerst maatregelen ten behoeve van HOWABO (Hoogwater Bescherming Den Bosch) moeten worden uitgevoerd. Momenteel wordt door het waterschap bekeken hoe deze veiligheidsopgave integraal opgepakt kan worden. Zodra de kades langs de Dieze aangepakt kunnen worden, kan ook invulling gegeven worden aan de opgave voor beekherstel. De nu gekozen inrichtingsmaatregelen belemmeren een toekomstige inrichting niet en kunnen gezien worden als zogenaamde ‘no-regret’ maatregelen. Daarnaast wordt er in de Ertveldpolder vanwege de beschikbare ruimte juist meer dan gemiddeld ingericht (dient dan ook deels als compensatie voor stedelijk gebied). Meer benedenstrooms zullen langs het Henriëttekanaal en de Oude Dieze enkele inrichtingsmaatregelen worden meegenomen in de vorm van natuurvriendelijk beheer van de dijk en de aanleg van enkele poelen. Dit betreft geen volledige EVZ inrichting, maar een eerste stap, waarvoor de kans zich nu voordoet. Verdere inrichting van de Henriëttewaard 4
als robuuste verbindingszone vindt op langere termijn plaats samen met nadere inrichting in de polder.
1.5 Methode Het inrichtingsplan is gebaseerd op het streefbeeld en inrichtingsvisie Waterpoort (en het rapport ‘Ecologische Bouwstenen Bossche Waterpoort gemeente ’s-Hertogenbosch/ Waterschap De Maaskant/ Grontmij 2003). Het plan is een concrete uitwerking van het streefbeeld voor een deeltraject en brengt de werkzaamheden, kosten en beheer die daarvoor nodig zijn in beeld. Het ontwerp-inrichtingsplan is op 13 juli 2010 door het Dagelijks Bestuur van het waterschap vastgesteld en heeft ter inzage gelegen van 27 juli t/m 7 september 2010. Het definitieve inrichtingsplan dient te worden vastgesteld door het Dagelijks Bestuur. Het inrichtingsplan kan dienen als naslagwerk en rapportage voor de subsidieaanvragen en voor vergunningen/ontheffingen procedures. Ook voor communicatie met de streek is dit inrichtingsplan bruikbaar. Volgens artikel 5.4 van de nieuwe Waterwet dient voor de aanleg van waterstaatswerken een projectplan te worden opgesteld. Dit inrichtingsplan kan gezien worden als zo’n projectplan en voldoet aan de checklist Projectplan Waterwet zoals die is opgesteld door het waterschap.
1.6 Opbouw In hoofdstuk twee wordt de huidige situatie omschreven en verdere algemene informatie. Het derde hoofdstuk beschrijft de visie achter het inrichtingsplan. In hoofdstuk vier wordt een beschrijving gegeven van de ecologische doelstellingen en doelsoorten. Hoofdstuk vijf staat in het teken van de inrichting, wat er aan uitgangspunten gerealiseerd zou moeten worden. Een kostenraming is in hoofdstuk zes opgenomen. Hoofdstuk zeven bevat een visie op het toekomstige beheer en het daarvoor noodzakelijke onderhoud.
5
2.
Overzicht huidige situatie
2.1 Beleid Onderstaande nota’s vormen het formele beleidskader voor realisatie van de EVZ. -
2.2
Provinciale Waterplan 2010-2015 provincie Noord-Brabant Streekplan provincie Noord-Brabant Waterbeheerplan 2010-2015 Waterschap Aa en Maas Reconstructieplan Maas en Meijerij Ecologische streefbeelden voor ecologische verbindingszones, waterschap Aa en Maas 2005 Groene schakels, Ecologische verbindingszones Voorbeeldenboek, provincie NoordBrabant Visie ‘Waterpoort; Visie op inrichting en beheer van de Diezemonding’ Gemeente Den Bosch & waterschap Aa en Maas Bestemmingsplan buitengebied Gemeente Den Bosch
Ligging project
De EVZ Dieze ligt in de gemeente ’s-Hertogenbosch. De Dieze ‘ontstaat’ in de stad uit de samenvloeiing van Stadsdommel, Zuid-Willemsvaart en Aa en mondt ±7 kilometer verderop uit in de Maas. Dit inrichtingsplan (fase 1) betreft ± 3 km van de EVZ Dieze. De EVZ maakt op onderdelen deel uit van andere natuurontwikkelingsplannen in de Ertveldpolder, Dieskant en Henriettewaard. De overige km’s worden onder andere binnen deze natuurontwikkelingsplannen (Henriettewaard) opgepakt. In het zuiden sluit de EVZ aan op de EVZ Stadsdommel en aan de noordzijde op de Maasuiterwaarden. De verbindingszone wordt gerealiseerd aan de oostzijde van de Dieze en aan de noord-oostzijde van het Henriëttekanaal.
Indicatieve locatie EVZ – in rood de delen waar nu maatregelen genomen worden
6
2.3 Eigendomssituatie De gronden waarop de EVZ gerealiseerd zal worden (de percelen die gearceerd zijn op onderstaand kaartje worden ingezet) zijn in eigendom van het Waterschap, van de gemeente ’s-Hertogenbosch en van Rijkswaterstaat. Enkele gronden zijn in eigendom bij particulieren (lintdorp Dieskant en kasteel Meerwijk). Vispassage Crèvecoeur
Beekmondingen Maas
Henriëttewaard
Van Gendt: particulier initiatief
RWZI Den Bosch Kasteel Meerwijk: particulier initiatief
Ertveldpolder
Vikinghaven
Overzicht grondeigendommen.
2.4 Huidig grondgebruik De aangrenzende gronden zijn in de huidige situatie in gebruik als landbouwgrond en/of natuurterrein. In de Ertveldpolder is het landbouwkundig gebruik beëindigd en wordt ingezet op natuurontwikkeling. Door middel van begrazing met runderen en wilde paarden wordt hier ‘struinnatuur’ ontwikkeld. Ten noorden van de A59 zijn aangrenzende gronden in gebruik als erf rondom een aantal woningen. Rondom kasteel Meerwijk wordt door de particuliere eigenaar i.s.m. gemeente en waterschap (landgoed) natuur ontwikkeld. Wat verder van de Dieze af zal door het Waterschap een nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallatie worden gebouwd. In de omgeving hiervan wordt grootschalig natte natuur ontwikkeld (plan ‘Karrekiet’). In het oostelijk deel van de Henriettewaard zijn gronden door gemeente en waterschap verworven om natte natuur te realiseren inclusief een vispassage. De aangrenzende gronden in Henriettewaard worden vooralsnog intensief gebruikt als landbouwgrond. In de nabije toekomst wil de gemeente ook hier (natte) natuur ontwikkelen.
7
2.5 Geologie en bodem Het plangebied Ertveldpolder bevindt zich in het stroomdal van de Dieze, op de grens van het dekzandgebied van Noord-Brabant en het rivierengebied. Het dekzand is voornamelijk afgezet in de laatste ijstijd (het Weichselien, ca. 120.000-10.000 jaar geleden) en is in de loop van het Holoceen (vanaf ca. 10.000 jaar geleden) afgedekt met een 2 tot 4 meter dik pakket zavel en klei. Op de geomorfologische kaart wordt het plangebied gekarakteriseerd als een rivierkomvlakte (code 2M29) gelegen tussen twee oeverwallen (code 3K25). De oeverwallen bevinden zich in het westelijke deel van het plangebied langs de Dieze en in het noordelijke en oostelijke deel, langs de Fransche Wielen. Net ten oosten van de oeverwal langs de Dieze bevindt zich een restgeul van onbekende ouderdom (code 2R11). Het is onduidelijk of in het meest oostelijke deel van het plangebied komgronden of oeverwalgronden voorkomen (code 2M22). Het voorkomen van zware klei in dit deel van het plangebied laat even wel vermoeden dat het komgronden betreft. Volgens de actuele bodemkaart komen in het plangebied kalkloze poldervaaggronden voor. Het betreft holocene zware zavel en lichte klei (code RN44C ter hoogte van de oeverwallen) of zware klei (code RN95C ter hoogte van de komgronden en de restgeul).Ter hoogte van de oeverwallen is een grondwatertrap VI vastgesteld. Dit betekent dat de gemiddeld laagste grondwaterstand er thans dieper dan 1,2 meter is en de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 0,4 en 0,8 meter. De komgronden hebben een grondwatertrap V. Dit betekent dat de gemiddeld laagste grondwaterstand er thans dieper is dan 1,2 meter en de gemiddeld hoogste grondwaterstand ondieper dan 0,4 meter (dus sterk schommelend). De relatief droge omstandigheden voor een stroomdalsituatie wijzen op menselijk ingrijpen (drainage). In het zuidwestelijke deel van het plangebied is het terrein volgens de bodemkaart opgehoogd of opgespoten. De geomorfologische kaart situeert er een storthoop (code 4F12). Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) lijkt de ophoging verdwenen. Uit het hoogtebestand kan eveneens afgeleid worden dat de oeverwal ter hoogte van de Fransche Wielen plaatselijk is afgegraven.
Afbeelding : Geomorfologie Diezemonding
8
Afbeelding Geomorfologie Ertveldplas.
Het dekzandkopje kan archeologische waarden bevatten en dient gespaard te worden bij grondwerkzaamheden met een strook van 25 m. als veiligheidsmarge.
2.6 Waterhuishouding De Diezemonding bestaat waterhuishoudkundig uit de Dieze, de Ertveldplas en splitst zich verder noordelijk in het Henriëttekanaal (gekanaliseerde Dieze met het sluiscomplex voor de scheepvaart) en de oude Dieze. Vlak na de splitsing richting Oude Dieze bevindt zich de militaire plas ‘het Engelsche gat’. De waterafvoer is noordelijk gericht en via spuisluis Crèvecoeur wordt afgewaterd op de Maas.
9
Afbeelding Watersysteem Diezemonding
Afbeelding Hoogtekaart Diezemonding
Ten noorden van de A59 en oostelijk van het Henriëttekanaal bevindt zich de rioolwaterzuivering (RWZI) voor de stad ’s Hertogenbosch. Het effluent van de RWZI wordt geloosd op de Dieze. Het water uit de Dieskant zelf wordt via Gemaal Gewande (nabij mpel) op de Maas gezet.
10
Direct ten zuiden van de kruising met de A59 bevindt zich een inlaat vanuit de Dieze naar de Luisbroekse wetering. Vervolgens gaat het water richting Bokhoven om ter hoogte van de steenfabriek via gemaal Groenendaal op de Maas af te wateren. De Ertveldpolder kan tijdens hoogwatersituaties inunderen. De Ertveldpolder wordt aan de noordzijde begrensd door de regionale waterkering de Engelse Dijk (kruinhoogte 6,10m+NAP). Aan de zuidzijde van de Engelse Dijk liggen de Franse Wielen. Naast een natuurfunctie hebben deze plassen een recreatieve functie, m.n. voor vissers. Tevens zijn er fiets- en wandelroutes over de Engelse Dijk. De Henriëttewaard heeft een agrarische functie en watert benedenstrooms van Crèvecoeur via een peilscheidend kunstwerk af. Ten noorden van de A59 is de Dieze omringd door regionale waterkeringen (kruinhoogte linkeroever 5,70m+NAP, kruinhoogte rechteroever 6,15m+NAP). Ten zuiden van de A59 is langs de rechteroever (westelijke zijde) van de Dieze een overige waterkering gelegen. Rondom de Ertveldpolder ligt de noordelijke kade Ertveldplas (kruinhoogte 4,77 m+NAP) Langs de linkeroever van de Oude Dieze bevindt zich een overige waterkering met een
Afbeelding: Kruinhoogtes kades binnen Diezemonding
kruinhoogte van 5,60 m+NAP ter bescherming van de Henriettewaard. Aan de noordzijde van het projectgebied bevindt zich de primaire waterkering van de Maas (kruinhoogte 6,80m+NAP) In bovenstaande kaart zijn de kruinhoogtes van de kades in de Diezemonding weergegeven. Het watersysteem van de Diezemonding kent de volgende eigenschappen: Het Henriëttekanaal heeft een functie voor de beroepsvaart bestemd voor de haven nabij de Rietvelden en/of de Zuid Willemsvaart. Voor het bevaarbaar houden van de Dieze is een waterdiepte van circa 2m noodzakelijk. De bodem ligt op circa 0,0 m+NAP. Het streefpeil van het oppervlaktewater is NAP +2,20 m. Dit waterpeil wordt gereguleerd door de automatische stuw bij Crèvecoeur. Tijdens hoogwatersituaties (gemiddeld 1 x per 50 jaar) bij een Maaspeil van ongeveer 4,50m+NAP (afhankelijk van binnenwaterstanden) wordt de stuw bij Crèvecoeur
11
dichtgezet om te voorkomen dat Maaswater terugstroomt in het binnenwatersysteem. Het gevolg hiervan is dat het stroomgebied van zowel de Aa als de Dommel volledig afwatert via het Drongelens Kanaal. Deze loost vervolgens ter hoogte van Waalwijk op een lager Maaspeil dan bij Crèvecoeur. Het Drongelens Kanaal is speciaal gegraven voor de waterafvoer en ter voorkoming van problemen met de afwatering van de stad ’sHertogenbosch. De Ertveldplas is een gegraven zandwinplas. Hier is veel zand gewonnen voor de stedelijke uitbreiding van ’s-Hertogenbosch. De plas is plaatselijk circa 35 m diep en wordt gebruikt door zeilers. Tevens ligt aan de oostzijde een jachthaven voor plezierjachten, aan de westzijde ligt de Rietveldenhaven voor de beroepsvaart. De Dieze is een waterlichaam volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), en is ingedeeld als een R6 type (langzaam stromend riviertje op zand/klei). Binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn normen afgeleid voor oppervlaktewater. Deze KRWnormen vervangen de voorheen gebruikte MTR-normen, afkomstig uit het NW4, en worden beschreven in het door het Rijk opgestelde “Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Wateren” (BKMW) dat begin 2010 van kracht is geworden. De waterkwaliteit wordt in zekere mate beïnvloed door de effluentlozing van de RWZI Den Bosch. Het effluent wordt geloosd op de Dieze; net na de splitsing van het kanaal van de Henriettewaard en de Dieze, in de Oude Dieze. Via de Oude Dieze stroomt het water dan in de Maas. In de Dieze zijn twee meetpunten van belang. De één ter hoogte van Crevecoeur (oDIEZE900) en de ander bovenstrooms de lozing van het effluent, ter hoogte van het Kindervelts Wiel (oDIEZE550). Uit de meetgegevens van deze meetpunten blijkt dat: - De parameters fosfaat, ammonium en koper boven- en benedenstrooms van de effluentlozing in de Dieze in 2009 niet voldoen aan de KRW norm. - De parameters chloride, stikstof en zuurstof boven- en benedenstrooms van de effluentlozing in de Dieze in 2009 wél voldoen aan de KRW norm. De waterkwaliteit van de Dieze wordt als gegeven beschouwd. De waterkwaliteit dient ten behoeve van de KRW verbeterd te worden, echter binnen inrichtingsprojecten is het maar beperkt mogelijk maatregelen te nemen die de waterkwaliteit verbeteren. Het herinrichten van de Diezemonding kent vanuit water en veiligheid de volgende randvoorwaarden: De Dieze heeft een afwaterende functie. Dit betekent dat de huidige afwaterende functie moet worden gewaarborgd. Dat betekent dat maatregelen als verondiepen of verlanden met als gevolg het afnemen van de afwaterende functie niet aan de orde zijn. De waterkerende functie van de primaire waterkeringen dient gehandhaafd te blijven. Daarbij geldende de volgende randvoorwaarden − t.a.v. de primaire waterkering geldt dat geen van bomen en struiken op het buitentalud en binnen een strook van 10 meter uit de buitenteen mogen groeien/worden aangeplant in principe. Hetzelfde geldt voor het aanbrengen van beplanting op de kruin, het binnentalud en de binnendijkse steunbermen van de primaire waterkering. Onder voorwaarden zijn er mogelijkheden tot aanplant van bomen binnendijks binnen 4 meter van de teen van de primaire waterkering en voor struiken binnen 2 meter van de binnenteen van de primaire kering (ja-mits criterium). − Ten aanzien van de regionale en overige waterkeringen geldt dat het aanplanten van bomen en struiken op het binnentalud, de kruin en het buitentalud op grond van keurartikel 9.1f verboden is. Buiten de teen van deze waterkeringen zijn geen beperkingen. − Het graven van poelen binnen 30 meter (=de buitenbeschermingszone) van zowel de buitenteen als de binnenteen van de primaire waterkering is, op grond van artikel 9, lid 2d, verboden. Van die verbodsbepaling kan, onder nader te stellen voorwaarden, soms ontheffing worden verleend. 12
−
Voor het graven van poelen buiten het dijkprofiel van een regionale of overige kering zijn op grond van de Keur waterkeringen geen beperkingen.
2.7 Natuurwaarden Ooit waren de rivier en beekdalen één van de meest dynamische ecosystemen van Nederland. Nergens anders was de wisselwerking tussen (zoet) water en het land zo groot als in de directe omgeving van waar de rivieren en beken stroomden. Zeker op de locatie waar de Dommel en de Aa via de Dieze in de Maas uitstroomde ontstond veel dynamiek in het landschap. Bij deze samenkomst van rivier en beek ontstond een grote moerasachtige laagte. Zomers stroomden het rivier- en beekwater redelijk binnen hun meanderende lopen. Maar 's winters overstroomde deze grote vlakten. De hogere dekzandruggen waren de natuurlijke grenzen van het Diezedal. In de uiterwaarden waren veel ooibossen aanwezig, op meer dynamische plaatsen voornamelijk open moerassen. De natuurwaarden van de Diezemonding worden in grote lijnen bepaald door een vijftal ecotopen, stromend open water (Dieze en het Henriëttekanaal), stilstaand open water (plassen, wielen en poelen), moeras- en rietlandvegetaties (rond plassen, wielen en plaatselijk langs de Dieze), struweel (fragmentarisch aanwezig rond plassen, wielen, op dijken en bij Crèvecoeur) en kruidenrijke grazige vegetaties (Ertveldpolder en bij Crèvecoeur). In de overwegend agrarische gebruikte delen van het plangebied zijn de floristische waarden beperkt. Floristische waarden concentreren zich op plekken die een meer extensief beheer kennen, zoals rond het fort Crèvecoeur, langs de Maas, op de verschillende dijken en rond de plassen en wielen in het gebied. De vegetaties van Crèvecoeur en van de verschillende dijken in het gebied (de Engelse dijk, Ertveldpolder en de dijken rond de Henriëttewaard) bestaan uit kruidenrijke grazige vegetaties. Kenmerkende soorten in deze vegetaties zijn boerenwormkruid, gestreepte witbol, smeerwortel, duizendblad, wilde bertram, glanshaver, grasklokje, grote pimpernel, grote Kaardenbol, margriet, rode- en witte klaver, vogelwikke, rood zwenkgras, ruw beemdgras, schapenzuring, sint janskruid, jakobskruiskruid, vertakte leeuwenland, knoopkruid, timoteegras, veldbeemdgras, echt walstro en vlasbekje. Binnen deze vegetaties komen plaatselijk typische “stroomdalsoorten” voor. Deze stroomdalflora is kenmerkend voor hoge rivieroeverwallen en zandige rivierdijkhellingen. De bodem bestaat veelal uit humushoudende zandgrond en lichte zavelgrond en bevat kalk. De standplaatsen zijn meestal zonnig, droog, weinig of niet bemest. Enkele typisch stroomdalplanten die in het plangebied voorkomen zijn knikkende distel, echte kruisdistel, kraailook, geel walstro, sikkelklaver, zachte haver, kattendoorn en vroegeling. De zeer zeldzame veldsalie en brede erepijs komen nog voor in de omgeving van Fort Crevecoeur. De vegetaties rond de plassen en wielen bestaan uit riet- en moerasvegetaties. Kenmerkende planten in deze vegetaties zijn dotterbloem, echte valeriaan, grote pimpernel, gele lis, grote lisdodde, grote waterweegbree, hondsdraf, moerasspirea, riet, liesgras, rietgras, mannagras, moerasandoorn, pitrus, bosbies, scherpe zegge, waterlepeltje, watermunt, waterzuring, kalmoes, zwanenbloem en kattenstaart. Meer bijzondere soorten die lokaal in en rond de wielen worden aangetroffen zijn moeraswederik, zeegroene muur en holpijp. Vergelijkbare vegetaties komen plaatselijk langs de oevers van de Dieze en het Henriëttekanaal voor. Hier zijn onder andere kalmoes, waterzuring, bosbies, hoge cyperzegge, ijle zegge en poelruit aangetroffen. De meest opvallende vegetatieontwikkeling is de gedaanteverwisseling die de maïsakker in de Ertveldpolder heeft ondergaan. De vegetatie bestaat na 2 jaar begrazingsbeheer voornamelijk nog uit ridderzuring, grote brandnetel, akkerdistel en kamille. Nog geen hoogstandjes op ecologisch vlak, maar wel van belang als eerste stap in de ontwikkeling van 13
dit nieuwe natuurgebied. Het ontstaan van ruigte leidt tot een vergroting van de biodiversiteit en is een resultaat van de zogenoemde ‘jaarrond begrazing’. In de zomer is er een overvloed aan voedsel, waardoor de grazers niet alles opeten en planten volledig tot ontwikkeling komen. De ontstane ruigte komt tot zaadzetting, wat erg aanlokkelijk is voor allerlei soorten insecten. Insecten trekken op hun beurt weer vogels. Ook de zaden van de planten zelf zijn in herfst en winter een voedselbron voor zaadeters als vink, kneu, rietgors en veldleeuwerik. De invloed van de grote grazers wordt al snel merkbaar in de Diezemonding. Niet alleen het grazen heeft invloed, maar ook hun leefwijze. De grazers trekken rond door het gehele gebied, waarbij ze paden maken. Ze woelen de bodem op bepaalde plaatsen om, wat kansen biedt voor pioniersvegetatie. Ook wordt de ruigte opengebroken en toegankelijk gemaakt. Sommige stukken worden erg kort afgegraasd, andere stukken verruigen, afhankelijk van de voorkeur van de grazers. Planten in het gebied die vanuit Flora en faunawet beschermd zijn: grote kaardenbol, zwanenbloem, dotterbloem en veldsalie. Deze soorten groeien overigens niet binnen het plangebied van de EVZ. De werkzaamheden hebben derhalve geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Voorafgaand aan uitvoer van de inrichting wordt er zekerheidshalve nog een (quickscan) veldtoets uitgevoerd. Het hele gebied kent een rijke avifauna. Met name vogels gebonden aan water en plas-dras situaties vinden een plek in De Diezemonding. Op weilanden waar een groot deel van het jaar water op staat komen steltlopers samen met diverse andere moeras- en watervogels. In de Ertveldpolder zijn o.a. waargenomen bergeend, slobeend, kleine plevier, tureluur, grutto, kievit, oeverloper, wintertaling en zilverreiger. In het riet en struweel worden blauwborst, roodborsttapuit, putter, rietgors, grasmus en karekiet waargenomen. In het ruige grasland o.a vink, kneu, rietgors en veldleeuwerik. Regelmatig wordt een foeragerende slechtvalk waargenomen boven het gebied. In en rond de wielen zijn diverse soorten libellen waargenomen zoals lantaarntje, variabele waterjuffer, grote roodoogjuffer, glassnijder, vuurjuffer en bruine glazenmaker etc.
2.8 Landschap/cultuurhistorie Het gebied van de Diezemonding heeft geen natuurlijke begrenzing. De randen worden voornamelijk gevormd door infrastructuur. Ook wordt het gebied zelf door infrastructuur doorsneden. Daardoor ontstaan een aantal duidelijk begrensde ruimtelijke eenheden, die vaak fragmenten zijn van oorspronkelijk grotere eenheden. Al deze fragmenten worden door de Dieze met elkaar verbonden en zijn vanaf de dijk langs de Dieze ervaarbaar. De Maas vormt de noordgrens van het gebied. Hoewel de rivier ruimtelijk en functioneel een duidelijke grens vormt is deze tegelijkertijd ecologisch en landschappelijk onlosmakelijk verbonden met de Diezemonding. Opvallend element in de uiterwaard is het fort Crèvecoeur. De westgrens van het gebied wordt gevormd door het kanaal Henriëttewaard-Engelen en de bebouwingsrand van Engelen. Het kanaal is landschappelijk duidelijk herkenbaar aan de bomenrijen die aan weerszijden langs het kanaal zijn geplant. Ten westen het kanaal wordt de bebouwing van het landgoed Haverleij gerealiseerd. Het karakteristieke Waterfront van Engelen betekent een belangrijke landschappelijke kwaliteit. Ten zuiden van Engelen bevinden zich een aantal restanten van de Engelse Schans. Deze zijn cultuurhistorisch van betekenis als onderdeel van de Stelling van ’s-Hertogenbosch. De grenzen in het zuidelijk deel van de Diezemonding worden voornamelijk bepaald door de industrieterreinen De Rietvelden en het Ertveld, samen met de Ertveldplas. De grote industriële bouwwerken zijn nadrukkelijk aanwezig in dit deel van de Diezemonding en hebben een negatief effect op de landschappelijke kwaliteit van de Diezeoevers.
14
De A59 vormt een ecologische en landschappelijke barrière dwars door de Diezemonding. Zowel functioneel als visueel wordt de Diezemonding hierdoor in tweeën gedeeld. Door de A59 wordt de Engelse dijk onderbroken als route en doorlopende landschappelijke lijn. De weg ligt gedeeltelijk op een dijklichaam dat met bosplantsoen is afgeplant. Hierdoor is de weg eveneens een sterke visuele barrière. De belangrijkste landschappelijke elementen zijn: De uiterwaarden met het voormalig fort Crèvecoeur, een bijzonder element in het rivierenlandschap van de Maas. De polder Henriëttewaard, een grootschalige, open landbouwpolder. Het Engelsche Gat, een zandwinplas in een voormalige buitenbocht van de Dieze. De plas is in gebruik bij Defensie. De oevers van de plas zijn ten behoeve van de activiteiten (oa. bruggenbouwen) en opslag grotendeels verhard en bebouwd. Zowel landschappelijk als ecologisch heeft de plas in de huidige situatie nauwelijks waarde. De landtong tussen de zandwinplas en de afgesneden bocht van de Dieze heeft, doordat deze niet toegankelijk is, enige natuurwaarde. Een restant van de polder van Empel en Meerwijk, ten oosten van de Engelse dijk. Inmiddels wordt het grootste deel van deze polder in beslag genomen door de Rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dieskant, een kleine nederzetting tegenover het Waterfront van Engelen. Het bestaat uit lintbebouwing tussen de Engelse dijk en de Dieze. Het zuidelijk deel is rommelig; hier liggen een aantal woonboten, met schuurtjes op de oever, een kleine scheepswerf en een aantal braakliggende terreinen gebruikt voor opslag. Ten noorden van Dieskant, op de splitsing van de Dieze en het Kanaal HenriëttewaardEngelen, ligt het huis Meerwijk, een kasteelachtig landhuis uit de 19e eeuw. Een klein fragment van de voormalige Polder van der Eijgen, ten zuiden van de Ploossche Wetering. In de huidige situatie is dit een ‘typische’ stadsrand met volkstuinen, paardeweitjes en kleinschalige bedrijvigheid. In de zuidelijke punt bevindt zich een wiel met landschappelijke en natuurwaarden. Polder Het Ertveld bevindt zich tussen de Engelse Dijk en de Dieze en is voor een groot gedeelte afgegraven voor de zandwinning en vormt nu de Ertveldplas. Langs de zandwinplas is een hoge kade aangebracht gedeeltelijk beplant met bomen. In de huidige situatie maakt de polder een rommelige indruk. De polder ligt laag en loopt dan ook snel onder bij hoog water. Langs de Engelse Dijk liggen de Franse Wielen, restanten van doorbraken van de Beerse Overlaat. Naast een natuurfunctie hebben deze plassen een recreatieve functie, waaronder voor vissers. 2.9
Archeologische en aardkundige waarden
Geomorfologie is vanaf de vroegste tijd leidend geweest voor het samenspel tussen land en water in het plangebied. Nog ver voor er sprake was van menselijk ingrijpen persten de benedenlopen van Dommel, Aa, Zandleij, Bossche Sloot en Essche Stroom zich als Dieze tussen de dekzandruggen door naar de bedding van de Maas. De lage ligging van dit stroomgebied bepaalde dat het water hier de dienst uitmaakte. Slechts op de resterende hoge dekzanden, hier “donken” genoemd ontstonden nederzettingen. Een vroeg voorbeeld hiervan is het dorp Orthen, dat al in 815 is gesticht. Ter beheersing van het water bedijkte men vanaf de middeleeuwen de Maas en de aanliggende waterlopen. Het inperken van de bewegingsvrijheid van het water begon met de aanleg van dijkjes. In de loop van de dertiende eeuw werden de banddijken langs de Maas voltooid. Sinds de St. Elizabethvloed van 1421 de Biesbosch overstroomde en duizenden mensen de dood vonden werd langs de hele Maas stevige zeedijken aangelegd. Op de dijk op de oostflank van de Dieze langs Orthen en Crèvecoeur kwam uiteindelijk de route van de postkoetsen van Den Bosch naar Utrecht te lopen. Overstromingen werden beperkt, maar de 15
in de 18e eeuw aangelegde overlaat liep tot aan Engelen door. De nauwe Maasbedding zocht een breder winterbed: de Beerse Overlaat was geboren. Bij zeer hoge waterstanden kwam het hele gebied zo nog steeds onder water te staan. Veranderingen in de dynamiek, morfologie en waterkwaliteit van de Maas zijn enorm groot geweest met name door de kanalisatie en waterverontreiniging. Maar ook is de invloed van de getijde werking (die hier vroeger nog net merkbaar was) door de Haringvlietsluizen geheel te niet gedaan Dwarsdijken, sluizen, wielen en overlaten in het plangebied zijn hiervan de tastbare herinnering. Het plangebied herbergt een rijke structuur aan verdwenen en aangepaste waterlopen, die veelal traceerbaar zijn door interpretatie van hoogtekaarten en tracé’s van oude dijkjes. Via de donken en dijken ontstonden er routes over land. Het plangebied had een vooraanstaande militair-strategische betekenis. De kracht van het water werd aangewend als bondgenoot. Kunstmatige versterkingen waren slechts op enkele plekken noodzakelijk; hier werden schansen en forten aangelegd.
Afbeelding: Archeologische verwachtingenkaart
2.10 Planologische bestemmingen In het provinciaal Streekplan zijn delen van het gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur, namelijk de Fransche Wielen, de wielen bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie, Crèvecoeur en de Maasuiterwaarden. Verder is een groot deel van de Diezemonding aangewezen als natuurontwikkelingsgebied in de Groene Hoofdstructuur, met een ecologische verbindingsfunctie als schakel tussen het rivierengebied en de Brabantse bekenstelsels van de Dommel en de Aa. De Henriëttewaard en de Maasuiterwaarden zijn in het reconstructieplan aangewezen als deel van de Regionale Natuur en Landschapseenheid (RNLE) Maasuiterwaarden. Het noordelijk deel van het gebied valt in de varkensvrije zone langs de Maas en de rest van de Diezemonding is bestempeld als extensiveringsgebied. In de Landschapsvisie ’s-Hertogenbosch (1999) wordt het gebied van de Diezemonding samen met de Maasuiterwaarden aangemerkt als één van de Bossche Buitens, een vijftal ecologische zwaartepunten rondom de stad, die tot de verbeelding spreken en ruimte bieden voor recreatie. Relaties tussen de Buitens onderling en met de stad worden gelegd door verbindingszones met zowel een recreatieve als een ecologische betekenis. Het plangebied
16
valt onder het bestemmingsplan buitengebied 2001, waarvan de Landschapsvisie een bouwsteen vormde. In het bestemmingplan hebben de reeds aanwezige stukken natuur de bestemming natuurgebied gekregen. Voor de agrarische gronden is de mogelijkheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming natuurgebied. 2.11 Nutsleidingen Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van alle kabels en leidingen die in het gebied zijn gelegen. Uit de inventarisatie is gebleken dat het te ontgraven gebied vrij is van kabels en leidingen tijdens de uitvoering.
17
3. Streefbeeld Diezemonding In het waterbeheerplan is de Dieze aangewezen als ecologische verbindingszone. Dit betekent dat er langs deze watergang natuurontwikkeling van gemiddeld 25 meter breed (2,5 ha/km) plaats vindt, zodanig dat aangrenzende natuurgebieden ecologisch met elkaar verbonden worden. In het rapport Ecologische streefbeelden voor EVZ’s (Waterschap Aa en Maas 2004) zijn de streefbeelden voor de EVZ’s uitgewerkt. In het streefbeeld Waterpoort vervult de Diezemonding een rol als stapsteen in de reeks van natuurgebieden langs de Maas. Noord-zuid gericht vervult de Diezemonding als beekdal een belangrijke ecologische corridor tussen de Maas en de beken Dommel en Aa (en Het Groene woud). Via De Diezemonding dringt de natuur diep de stad in. In het streefbeeld zijn de ecologische barrières in het plangebied opgeheven en is er een vistrap aangelegd bij Crevecoeur. Onder de A-59 bevindt zich een faunapassage en de Henriëttewaard wordt met Dieskant recreatief verbonden door middel van een (fiets) brug. Het streefbeeld leidt tot een sterke verbetering van de ecologische relaties tussen Maasuiterwaarden en het plangebied. Feitelijk wordt de Diezemonding zelf het ‘kern- en brongebied’ voor natuurgebieden langs de Maas en natuurgebieden rond Den Bosch Het streefbeeld (uit: Streefbeelden voor Beken en Kreken) voor het plangebied is het natuurdoeltype: “Langzaam stromend riviertje”. In dit streefbeeld wordt het gebied bezien als een aaneengesloten afwisselend natuurgebied met aan de westzijde van de Engelse dijk en langs de Oude Dieze een mozaïek van ooibos, struweel, ruigte, riet, grasland, wielen, poelen en moerassen. De natuur ontwikkelt zich hier door de wisselwerking tussen grote grazers, spontane vegetatie ontwikkeling en de dynamiek van het water in het gebied. In het winterbed van de Dieze bevindt zich 10 tot 50% moeras en struweel. Het water vanuit de Dieze zal bij hoogwater het gebied inunderen het ordenend principe vormen voor de inrichting van het gebied. Dit beeld zal ontstaan zodra de huidige oeverbescherming in de vorm van stortstenen verwijderd kan worden waardoor de Dieze weer vrij zal meanderen en inunderen. Samenvattend: • •
Streefbeeld voor de Diezemonding is een zelfstandig natuurgebied van formaat bestaande uit een (half) open landschap met een afwisseling van hard- en zachthout ooibos, droge tot natte struwelen, (riet) moerassen, ruigtes en graslanden Streefbeeld voor de Dieze is een langzaam stromende laaglandrivier met een grote variatie door de aanwezigheid van inundatievlaktes en gevarieerde oevers.
3.1 Doelsoorten Specifieke doelsoorten voor de EVZ zijn rivierprik en grote modderkruiper. Soorten als groene glazenmaker, libellen (algemeen), kamsalamander, rugstreeppad, heikikker en drijvende waterweegbree zijn meeliftende doelsoorten. De rivierprik heeft een ongehinderde migratieroute nodig tussen zee en zoetwater (anadroom). Voor rivierprik maar ook andere vissoorten is het belangrijk om vanuit de Maas de beken Aa en Dommel vrij op te kunnen zwemmen i.v.m. voortplanting in midden- en bovenlopen. Het leefgebied van de grote modderkruiper betreft voornamelijk langzaam stromende of stilstaande wateren zoals sloten, beken, plassen en meanders met een modderbodem en voldoende watervegetatie. De inrichtingseisen voor rivierprik en grote modderkruiper zijn complementair aan elkaar. Leefgebied voor deze doelsoorten wordt gerealiseerd door het aanpassen van de oevers en kades van De Dieze. Voor de overige
18
meeliftende doelsoorten wordt voortplantingswater en leefgebieden gerealiseerd parallel aan de Dieze in het beekdal. De belangrijkste doelsoorten voor het natuurgebied de Diezemonding zijn : Planten zwarte populier, polei, moeraswolfsmelk, grote pimpernel, lange ereprijs Vogels ijsvogel, roerdomp, blauwborst, buidelmees, rietzanger, kwartelkoning, bruine kiekendief, appelvink , porseleinhoen Zoogdieren bever, waterspitsmuis, meervleermuis, bunzing Amfibieën kamsalamander, rugstreeppad Vissen kwabaal, serpeling, grote modderkruiper, rivierprik, winde, kopvoorn Libellen beekrombout, bruine korenbout, platbuik Dagvlinders grote weerschijnvlinder, donker pimpernelblauwtje, bont dikkopje Sprinkhanen moerassprinkhaan, bramensprinkhaan De doelsoorten die voor de Diezemonding zijn aangewezen zijn ook soorten die profiteren van de aanleg van een ecologische verbindingszones en vice versa. In die zin zijn de maatregelen synergetisch ten opzichte van elkaar.
Referentiebeeld
3.2 Landschap en recreatie De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door het beeld van een (half) open en nat natuurgebied. De herkenbaarheid is minder; percelering verdwijnt en er ontstaat een nieuw landschap. De cultuurhistorische waarden (referentie 1840) blijven zichtbaar in de dijken, de wielen, Dieze en Fort Crèvecoeur. Voor het overige ligt de referentie in het verdere verleden (‘oernatuur’). Het (semi-)agrarische grondgebruik wordt beëindigd. De waterhuishouding wordt geoptimaliseerd ten behoeve van de natuurontwikkeling. De recreatieve aantrekkelijkheid voor fietsers, wandelaars, vissers en recreatievaart wordt verbeterd. Er komen ruime mogelijkheden voor ‘verblijf’ (lig-, speel- en plukweides), bijzondere vormen van recreatie (struinen, uitkijkposten, kanoën ) en kansen voor hergebruik vrijkomende gebouwen (theehuis, restaurant/horeca, overnachting e.d.) De Grote modderkruiper is gevoelig voor verstoring, vooral wat betreft de watervegetaties. Kanoën, vissen en betreden van de oevers zal echter door spontane processen (plas/dras) en ruigte vorming niet overal mogelijk zijn.
19
4.
Ecologische uitgangspunten deeltraject EVZ Diezemonding
Doelsoorten voor de EVZ Dieze zijn rivierprik en grote modderkruiper. Om deze doelsoorten te bevorderen zijn voornamelijk aanpassingen nodig aan de oevers van de Dieze opdat deze vrij kan meanderen en inunderen. Voorwaarde is dat de waterkwaliteit voldoende is om geïsoleerde waterlichamen niet teveel te belasten. Uitgangspunten voor deze soorten komen pas in beeld wanneer oevers aangepakt kunnen worden in fase 2. De uitgangspunten voor fase 1 richten zich met name op meeliftende (doel)soorten gecombineerd met de doelsoorten voor de Diezemonding. De bever is geen doelsoort voor de ecologische verbindingszone, maar wel voor de grootschalige natuurontwikkeling Diezemonding. Bij de inrichting van de EVZ wordt indien mogelijk wel al rekening gehouden met de biotoopeisen van de bever.
4.1 Doelsoorten en maatregelen Moeras- en rietvogels (porseleinhoen, blauwborst, roerdomp etc.) Biotoopeisen: moeras, overjarig riet, struweel, plassen Inrichtingsmaatregelen: aanleg stapstenen van min 2,5 ha met voldoende overjarig riet, permanent hoog waterpeil, aanleg struweel, aanleg rietkragen. Kleine zoogdieren (bunzing, waterspitsmuis) Biotoopeisen: moeras, wilgenstruweel, ooibos, soortenrijk grasland Inrichtingsmaatregel: aanleg natuurvriendelijke oevers, aanleg bos en (wilgen)struweel, natuurlijk waterpeil, looprichel onder viaduct aanbrengen, extensief beheer Amfibieën (kamsalamander, rugstreeppad, heikikker) Biotoopeisen: ondiepe poelen, houtwallen, struweel, dynamische plekken Inrichtingsmaatregelen: aanleg stapstenen 0,5 – 1,5 ha, poel (500 m2), aanpassen waterpeil, aanplant bos en struweel Beekvissen 1 (kwabaal, winde, kopvoorn) Biotoopeisen: helder zuurstofrijke beken, zandige bodem en oevers. Inrichtingsmaatregel: aanleg natuurvriendelijke oevers, verwijderen stortsteen (fase2) Beekvissen 2 (grote modderkruiper en rivierprik) Biotoopeisen: stilstaand of langzaam stromend water, slootjes met een modderige bodem en watervegetatie, plaatselijk zand en grind bodem, stroomsnelheid 100-200 cm/sec. Inrichtingsmaatregel: aanleg natuurvriendelijke oevers, graven nevengeulen en ondiepe sloten Libellen (beekrombout, bruine korenbout, grote glazenmakers) Biotoopeisen: zandige oevers, helder water, plantenrijke poelen, plassen, kwel Inrichtingsmaatregel : aanleg poelen, verwijderen stortsteen (fase 2) Vegetatie, planten (drijvende waterweegbree, helofyten, autochtone planten en struiken) Biotoopeisen: plas-draszones, moeras ontwikkelingen, spontane opslag, aanplant Inrichtingsmaatregel: aanleg natuurvriendelijke oevers, laagtes en aanplant struiken
20
4.2 Inrichtingseisen voor de EVZ Dieze Oevers: - Henriettekanaal en Dieze hebben nu steile oevers die voor fauna lastig uittreedbaar zijn. De minimuminrichting van de oevers zijn oevers die op diverse plekken uittreedbaar zijn. Voor de inrichting als evz moeten aanvullend op meer plekken natuurvriendelijke oevers aangelegd worden en voor beekherstel is het zelfs gewenst oevers vrij te laten ontwikkelen (erosie, sedimentatie). Het verwijderen van stortstenen is hiertoe nodig. Dit kunnen we in fase 1 niet realiseren. - Er moet in het natte profiel van de beek gezocht worden naar mogelijkheden voor meer bodemvariatie (zandige structuren in de waterbodem, eilandjes, bochten etc.). Dit kunnen we in fase 1 niet realiseren. - Voldoende onderwatervegetatie is van belang voor de grote modderkruiper. Hiervoor is het gewenst dat er weinig schaduw op de oeverzone valt. Het aantal bomen en struiken in nabijheid van de oever dient dus niet te groot te zijn. - Door verondiepen van oevers in de Ertveldplas (nabij Vikinghaven) zal er een rietkraag zich kunnen ontwikkelen. Poelen: - Om de 300 à 500 meter worden plantenrijke poelen aangelegd die dienen als voortplantingswater voor amfibieën en libellen. - De poelen moeten vrij van schaduw liggen maar in de nabijheid van ruige begroeiing en/of struwelen i.v.m. winterverblijf amfibieën. - Een goed ontwikkelde onderwater vegetatie is van belang voor geschikt voortplantingshabitat van amfibieën en overige soorten. Bloemrijke dijken en graslanden: - De hogere delen in het gebied (bv zandkoppen) en dijken worden extensief beheerd t.b.v. ontwikkeling stroomdalflora en kruidenrijk grasland. Dit houdt in 1 a 2 per jaar maaien en maaisel afvoeren. Geen bemesting en bestrijding. Faunapassages en verbindingen: - Om de verbinding te maken tussen de natuurgebieden Ertveldpolder en Dieskant, is het nodig om een faunatunnel te maken waar grote zoogdieren en natte soorten onder de A59 door kunnen passeren (Dit maakt geen onderdeel uit van fase 1) - Waar de Dieze onder de A59 door gaat is het nodig om een looprichel langs de damwand te realiseren om m.n. kleine zoogdieren en oevergebonden soorten te laten passeren. - Over de Dieze tussen de Dieskant en Henriettewaard zal een recreatieve verbinding gerealiseerd worden in de vorm van een (fiets)brug. Deze brug zal tevens gebruikt kunnen worden voor (zoog)dieren en grazers om zich te verplaatsen tussen de gebieden. De brug is geen onderdeel van de realisatie van de EVZ. Bos en Struweel: - Om rust- en verblijfplaats te bieden is het noodzakelijk om struweel en bos aan te planten. Op sommige plaatsen zal struweel spontaan opslaan door extensieve begrazing. Bos en struweel aanplant gebeurt enkel met autochtone en streek karakteristieke soorten. Moeraszone - Er wordt langs de beek een moeraszone ontwikkeld. In het rapport Waterpoort zie je dit terug in het ruimtelijke streefbeeld voor de lange termijn. Met aanleg van de EVZ fase 1 kan hier deels invulling aan gegeven worden door pleksgewijs het maaiveld te verlagen. Op lange termijn zal inundatie bijdragen aan moerasontwikkeling.
21
5.
Inrichting - ontwerp
5.1 Van inrichtingseisen naar inrichtingsmaatregelen/ontwerp In het gebied Ertveldpolder worden enkele amfibieën poelen gegraven. De poelen worden gesitueerd op locaties die van nature lager gelegen zijn ten opzichte van het maaiveld. De poelen liggen op minimaal 30 meter vanaf de dijk. Voor het aanleggen van poelen gaan we uit van bestaande laag gelegen gedeelten in het terrein. De poelen dienen maximaal 400 m. van elkaar te liggen om snelle bevolking te garanderen. In het beekdal is het echter niet aan te bevelen om de poel direct naast de beek aan te leggen. Overstromingen door de beek kan vervuild water of vissen in de poel brengen. De laagste grondwaterstand (in de nazomer) dient bij voorkeur niet meer dan 1 tot 1,5 meter beneden maaiveld te zijn. Wanneer een poel te vroeg in het jaar droog valt zal de voortplanting van amfibieën niet slagen. Te diepe poelen (meer dan 1,5 m. beneden de laagste grondwaterstand) worden op den duur door vissen bevolkt. Een goed ontwikkeld vissenbestand maakt een water voor de meeste amfibieën ongeschikt. Het is niet erg indien de poel een keer per 3-5 jaar uitdroogt in de nazomer. Op deze manier verdwijnen vissen weer uit de poel. De poel moet voorzien zijn van zeer flauwe taluds (1:3 -1:10) om voldoende ondiep water te creëren voor larven wat snel wordt opgewarmd door de zon. Om transportkosten te besparen kan uitkomende specie verwerkt worden op de noordelijke oever zodat een zonnige wal ontstaat. Beplanting dient minimaal 25 meter van de poel afgelegen te zijn i.v.m. bladval, wat snelle verlanding veroorzaakt en beschaduwing. Vegetatiestructuur zoals kruidenrijke vegetatie, loofbos, hagen, struweel etc. in de omgeving is wel van belang aangezien de meeste amfibieën buiten de paartijd in dergelijke vegetatiestructuren leven. Uitrasteren van poelen heeft zelfs bij extensieve begrazing een voordeel voor het behoud van de oevers en de vegetatie. Bij extensieve begrazing kan men kiezen voor gedeeltelijk uitrasteren Moeras zones zullen ontstaan door periodiek vrij inunderen van de Dieze in het beekdal. Echter in verband met hoogwaterbescherming van Orthen kan dit vooralsnog niet plaatsvinden. Om toch moeras zones te realiseren worden laagtes gecreëerd door de waterstand te verhogen in de polder, sloten te dempen en waar mogelijk maaiveldverlaging toe te passen. Hierbij wordt pragmatisch omgegaan met de mogelijkheden die zich voordoen. Pluksgewijs worden autochtone bomen en struiken in een wild plantverband aangeplant. De bomen en struiken geven meer massa aan het gebied en fungeren als leef- en schuilgebied voor diverse soorten. Langs de landtong ter hoogte van de jachthaven De Viking wordt een rietkraag aangelegd. De rietkraag heeft een dubbel doel, namelijk het voorkomen van afkaveling van de landtong door golfslag maar ook als leefgebied voor rietbewonende fauna, onderdeel van de EVZ. Om de ecologische barrière A59 te overbruggen wordt in de nabijheid van deze snelweg een amfibieën poel gerealiseerd met hoge beplanting. De barrière wordt verder verkleind door een looprichel te realiseren geschikt voor kleine zoogdieren. Met name voor zoogdieren en amfibieën is het viaduct van de A59 een onoverbrugbare barrière. Op termijn is het wenselijk om een faunatunnel te realiseren onder de A59 door die de Ertveldpolder en de Dieskant ecologisch bezien met elkaar verbindt. Deze ontsnipperingsmaatregel wordt gekoppeld aan de uitwerking van corridorstudie A59 door provincie. Om in tussenliggende periode mogelijkheden te bieden voor o.a. kleine zoogdieren (marterachtigen, muizen, egels, etc.) wordt een looprichel aangelegd. Een looprichel is een verbinding langs het water gemonteerd aan de damwand van het viaduct. De richel is ±75cm breed en bevat een opstaand randje. De richel wordt direct verbonden met de oevers voor en na het viaduct. De richel wordt bedekt met zand. 22
Het huidige wandel- en fietspad over de dijk blijft intact en is aantrekkelijk voor recreanten. Daarnaast wordt een wandelpad gerealiseerd over de kade langs de Dieze. De RWZI in de Dieskant, wordt op termijn gerenoveerd. Hiermee ontstaan kansen voor een ecologische en landschappelijk inpasbare zuivering. De realisatie van een nieuwe zuivering inclusief landschappelijke inpassing valt buiten het bereik van dit inrichtingsplan. Kasteel Meerwijk zal door particulier initiatief een waterrijk landgoed worden met veel mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Door de aanleg van natuurvriendelijke oevers, nevengeulen, moeraszones en hooilanden zal dit initiatief bijdragen aan het functioneren van de EVZ. Dit initiatief valt buiten bereik van dit inrichtingsplan. De sloten in de Henriëttewaard worden gedeeltelijk afgedamd ten behoeve van de amfibieënpoelen. Door deze demping raken de poelen geïsoleerd wat vis ontwikkeling bemoeilijkt. Daarnaast zal er langs de dijk struweel worden gerealiseerd. Het gebied de Ertveldpolder wordt met sociale kuddes van runderen en half-wilde paarden jaarrond begraasd. Door de natuurlijke begrazing ontstaat een half open landschap met veel structuur in de vegetatie.
23
5.2 Werkzaamheden De te nemen maatregelen bestaan uit (zie ook kaarten in bijlage 2): 1. Het graven van amfibieënpoelen; 2. Het graven van plas-dras zones (in Ertveldpolder en langs schouwsloot in Henriettewaard); 3. Het bevestigen van een looprichel onder A59;
4. Het planten van inheemse bomen en struiken; 5. Het plaatsen van afrastering; 6. Aanleg van een natuurvriendelijke oever met rietkraag ter hoogte van Vikinghaven; 7. Het ontwikkelen van bloemrijke graslanden op de dijk (beheermaatregel). De effecten van de uitvoering van de maatregelen kunnen als volgt beschreven worden: In gebied tussen kasteel Meerwijk en de Vikinghaven worden amfibieënpoelen gegraven en beplanting verspreid aangeplant. De grond die vrijkomt wordt gedeeltelijk gebruikt voor de natuurvriendelijke oevers bij de Vinkinghaven. Wat overblijft, wordt verspreid in dit gebied. In het gebied tussen kasteel Meerwijk en de Henriëttesluis wordt een amfibieenpoel, een natuurvriendelijke oever gegraven en beplanting aangebracht. De start van de werkzaamheden is gepland in het najaar. Vanaf oktober wordt gestart met het grondwerk. Eind 2010 zullen de werkzaamheden afgerond zijn. Ten tijde van de werkzaamheden vindt mogelijk overlast plaats door bouwverkeer dat heen en weer rijd en geluidsoverlast. De grond die bij de Ertveldpolder vrijkomt, zal worden gebruikt om een natuurvriendelijke oever bij de Vinkinghaven te creëren. De transportroutes voeren zoveel mogelijk over de bestaande wegen, zoals de Kerkhoekweg, Engelsewijk, Orthen en Ertveldweg. Enige overlast is daarbij niet te voorkomen. Langs de Engelsedijk ter hoogte van de A59, zal een looprichel tegen de damwand voor dieren worden gemaakt. Tijdens de werkzaamheden zal er een tijdelijke wegversmalling zijn. Omwonenden zullen voorafgaand middels een brief op de hoogte worden gesteld van de werkzaamheden.
5.3 Beplantingsplan De gemeente doet mee aan het samenwerkingsverband van De Duurzame Driehoek. Hierin is afgesproken dat het gebruik van autochtone plantmateriaal wordt gestimuleerd, wat
24
belangrijk is voor behoud en versterking van de biodiversiteit in het gebied. Via de samenwerkingsovereenkomst kan een beroep worden gedaan op de expertise van Staatsbosbeheer. Samen met de ecoloog van de gemeente wordt gekomen tot een soortkeuze van beplanting die karakteristiek is voor het gebied. Het plantmateriaal wordt in een wild plantverband aangebracht. Uit onderstaande lijst wordt een keuze gemaakt.
Populus nigra Populus tremula Alnus glutinosa Crataegus laevigata Crataegus monogyna Prunus spinosa Rhamnus catharticus Rhamnus frangula Ribes rubrum Rosa canina lmus laevis Ulmus minor Viburnum opulus Salix alba Salix aurita Salix cinerea ssp cinerea Salix cinerea ssp oleifolia Salix fragilis Salix pentandra Salix purpurea Salix repens ssp repens Cornus mas Cornus sanguinea Rosa canina Rosa columnifera Rosa corymbifera Rosa dumalis Rosa elliptica Rosa inodora Rosa micrantha
Zwarte populier Ratelpopulier Zwarte els Tweestijlige meidoorn Eenstijlige meidoorn Sleedoorn Wegedoorn Sporkehout of Vuilboom Aalbes Hondsroos Fladderiep of Steeliep Gladde iep Gelderse roos Schietwilg Geoorde wilg Grauwe wilg Rossige wilg Kraakwilg Laurierwilg Bittere wilg Kruipwilg Gele kornoelje Rode kornoelje Hondsroos Schijnegelantier Heggenroos Kale struweelroos Wigbladige roos Schijnkraagroos Kleinbloemige roos
Rosa pseudoscabriuscula
Ruwe viltroos
Rosa rubiginosa
Egelantier
25
6. Kosten Een kostenraming van de inrichtingsmaatregelen is beschikbaar voor intern gebruik.
7. Beheer en onderhoud De nieuw in te richten percelen zullen nadat de inrichtingsmaatregelen zijn uitgevoerd onderhouden moeten worden. Hoofddoel van het beheer is het in stand houden van na de inrichting ontstane variaties in milieus. De intensiteit van het onderhoud hangt mede af van de daadwerkelijke vegetatieontwikkeling.
7.1
Uitgangspunten
Het beheer is gebaseerd op verschillende uitgangspunten: - Zo veel mogelijk spontane ontwikkeling Hierdoor wordt een gevarieerde en gebiedseigen vegetatie gestimuleerd. De Ertveldpolder wordt jaarrond extensief begraasd met runderen en Konik-paarden. Deze grazers zijn geschikt voor natuurbegrazing. -Verschraling (maaisel afvoeren) Het verschralen in de eerste jaren (zie ontwikkelingsbeheer) is een belangrijk middel bij het tegengaan van ongewenste ruigtekruiden als brandnetel, akkerdistel en ridderzuring. - Behoud (half) open landschap Het geheel dichtgroeien van het gebied is ongewenst, vaak zijn bewust bepaalde landschapselementen (graslandjes, poelen, ruigtes, bosjes) ingericht voor verschillende doelsoorten. Niets doen resulteert in dichtgroeien en verbossing.
7.2
Beschrijving onderhoud
Voor het beheer zijn de onderdelen die in fase 1 worden ingericht in 3 eenheden te onderscheiden. De Ertveldpolder Dit is reeds een grote begrazingseenheid, de onderdelen van de evz maken hier integraal onderdeel van uit. Het beheer in de Ertveldpolder bestaat in principe uit jaarrondbegrazing door runderen en paarden. De begrazingsdichtheid is afgestemd op een vegetatiebeeld van een afwisseling van ruigte, graslanden en struwelen. De poelen vallen binnen de begrazingseenheid. Er wordt vanuit gegaan ze door begrazing voldoende open blijven. Wel zal de poel incidenteel (grofweg eens per 10 jaar) gebaggerd moeten worden. Richtlijn is dat dit moet indien het wateroppervlak voor meer dan 75% is begroeid. Baggeren dient gefaseerd plaats te vinden in de periode september/oktober. Dit betekent dat in de poel minimaal 20% ongemoeid blijft. Daarnaast mogen nooit alle 4 de poelen tegelijk worden gebaggerd. De struwelen blijven de eerste jaren uitgerasterd om ze te beschermen tegen grazers. Daarna worden ze opgenomen in de begrazingseenheid. De dijken De kaden/dijken langs het Henriettekanaal, de Oude Dieze en de Engelse dijk krijgen een ecologisch maaibeheer t.b.v. een grotere bloemen - en kruidenrijkdom. Het streven daarbij is om 2 keer per jaar te maaien, met een 1e maaibeurt half juli en de 2e maaibeurt half
26
september. Het maaisel dient afgevoerd te worden. Bij elke maaibeurt dient –elke keer op een andere plek- 10% vegetatie te blijven staan. Stapsteen/poel Henriettewaard Op de splitsing van Henriettekanaal en Oude Dieze ligt een stapsteen die bestaat uit de volgende elementen: een poel met daaromheen bloemrijk grasland en struweel parallel aan de kade. Poel Een goed ontwikkelde poel is tot maximaal 75% begroeid met moeras- en waterplanten. Het water is matig voedselrijk tot voedselrijk. Op de bodem is weinig slib/blad aanwezig. Het zonlicht wordt niet tegen gehouden door hoge beplanting zoals riet en houtige beplanting. In de buurt van poelen is wel struweel/bos aanwezig, maar staat niet direct op de oever in verband met bladinval en beschaduwing. Het optimale poelonderhoud bestaat uit het maaien van de helft van de poel en twee jaar later de andere helft. Wanneer dit niet mogelijk is: minimaal 20% van de begroeiing sparen. Opslag van struiken of bomen direct langs de oevers verwijderen. Hoge beplanting verwijderen aan de zuidzijde, zodat zoninval mogelijk is. Slib wordt eenmaal per acht à tien jaar gefaseerd verwijderd (nooit meer dan 90% baggeren i.v.m. behoud van fauna). Slib afvoeren na indroging. Als dit niet kan, dan aan de noordzijde plaatsen. Uitvoeren eind september tot eind oktober (eventueel tot eind december, wanneer de watertemperatuur hoger is dan 10º C). Bloemrijk grasland Bij voorkeur bloemrijk grasland twee maal per jaar maaien en afvoeren (tweede helft juni en eind september). Daarbij dient bij elke maaibeurt 10% vegetatie (elke keer op een andere plek in de stapsteen) te blijven staan. Struweel (singel langs kade) Eerste 2 jaar plantvak uitmaaien. Daarna gefaseerd afzetten (om de 5 à 8 jaar) en het onderhoud tot een minimum beperken. Pleksgewijs dood hout laten liggen, takkenhout niet versnipperen. Eventueel op rillen zetten. Periode van uitvoering: oktober - maart. Zorg verder voor een gefaseerd maaibeheer langs struweel/bosschages, zodat een overgang ontstaat van laag gras via hoger groeiende kruiden naar opgaande beplanting. Inhammen in de beplanting maken aan de zonzijde.
Looprichel/faunapassage Een goede faunapassage geleidt kleine zoogdieren en amfibieën “als vanzelf” naar de andere kant van de barrière. Hiervoor is het nodig dat de looprichels naadloos aansluiten op de (oever)taluds en er geen vuilophopingen zijn in/op de faunapassage. Ook moet er geen water blijven staan in de looprichels. Bovendien moet er voldoende dekking zijn in de vorm van langer gras, ruigte of struweel bij de uiteinden van de faunapassage, zodat de dieren goed naar de faunapassage worden geleid. Let op: de toegang van de looprichel mag niet dichtgroeien. De richel dient jaarlijks (januari-maart is beste periode) gecontroleerd te worden op: aansluiten van de taluds; vuilophopingen; constructie. Eventuele herstelwerkzaamheden aan de richel ook in die periode uitvoeren. Toegangsroutes naar richel om het jaar maaien in september/oktober (indien ze sterk verruigen of verhouten jaarlijks) Bij het beheer wordt onderscheid gemaakt in ontwikkelingsbeheer en instandhoudingsbeheer. Ontwikkelingsbeheer kan de eerste jaren noodzakelijk zijn omdat na aanleg de grond vaak verstoord is of omdat de vegetatie zich nog moet stabiliseren. Dit betekent dat rondom de poelen, laagtes of het te ontwikkelen van bloemrijk grasland de eerste jaren wellicht een extra maaibeurt nodig is om te verschralen of houtopslag tegen te gaan.
27
7.3
Taakverdeling en verantwoordelijkheden
Het beheer en onderhoud van de onderdelen uit fase 1 wordt nu op praktische wijze tussen gemeente en waterschap verdeeld. Momenteel is een samenwerkingsovereenkomst voor de gehele Diezemonding in voorbereiding waarin afspraken over aankoop, inrichting en beheer nader worden uitgewerkt en bestuurlijk zullen worden vastgesteld. Het beheer van de Ertveldpolder vindt reeds plaats door de gemeente. De betreffende gronden zijn ook geheel in eigendom van de gemeente. De onderdelen van de evz maken hier integraal onderdeel van uit en de gemeente is hiervoor verantwoordelijk. Het ecologisch onderhoud van de dijken in de Henriettewaard en de Engelse dijk valt onder verantwoordelijkheid van het waterschap. De stapsteen/strook langs het Henriettekanaal is in eigendom van het waterschap; het onderhoud ligt daarmee ook bij het waterschap. De looprichel wordt onderhouden door de gemeente; in de nabije toekomst zal het beheer van de Dieze worden overgedragen van Rijkswaterstaat aan de gemeente).
28
BIJLAGEN
1
Geraadpleegde bronnen Ecologische streefbeelden voor ecologische verbindingszones (Waterschap Aa en Maas 2004) Waterpoort; Visie op inrichting en beheer van de Diezemonding’ .Gemeente sHertogenbosch en Waterschap Aa en Maas 2004
2
Kaarten: Ontwerptekeningen en dwarsprofielen (4 tekeningen)
29
colofon
opdrachtgever Waterschap Aa en Maas status Definitief auteur Johan Mees William Jans tekstbijdragen van Guido Atsma Jappe Beekman Jack de Wilt Mirja Kits
vrijgegeven door Patrick Oomens
's-Hertogenbosch, 9 september 2010
Waterschap Aa en Maas Pettelaarpark 70 5216 PP ’s-Hertogenbosch tel 073 615 66 66 fax 073 615 66 00
[email protected] www.aaenmaas.nl © waterschap Aa en Maas. Alle rechten voorbehouden
30