innovation for life
Behavioural and Soc¡etal Sciences Van Mourik Broekmanweg 6 2628 XE Delft Postbus 49 2600 AA Delft
TNO-rapport T N O -0 6 0
-DT M -201 2-007 57
wrryw.tno.nl
Trendanalyse Technologie Vlaanderen 2020 2050
Datum
1 april 2012
Auteu(s)
Beitske Boonstra (red.) Geiske Bouma (red.) Marc Rijnveld (red.) Annelieke van der Giessen Govert Gijsbers Frans van der Zee Martin van de Lindt
Aantal
pagina's
Opdrachtgever
5'l (incl. bijlagen) Vlaamse Overheid
Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid
Projectnaam Projectnummer
en
Onroerend
Erfgoed Ruimtelijke lmpact van Technologie 2020 - 2050 054.01721
Alle rechten voorbehouden Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuld¡gd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO.
lndien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van
opdrachtgever en opdrachtnemer veMezen naar de Algemene vooMaarden voor opdrachten aan TNo, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan.
o
201 2 TNO
T
+31 88 866 30 00 +31 88 866 30 10
[email protected]
F
TNO-rapport
I
I
2l
TN0-060-DTM-2012-007 57
51
nhoudsopgave
lnleiding.... Het onderzoek .............. Technologische innovatie. ............... Maatschappelijke ontwikkelingen
1.6
...............4 .............,.............4 ...............4 ....................6 Technologische trends en ruimtelijke effecten in vijf sectoren...................................6 ..................7 ....................9
2
Trends in de ICT
1
1.1
1.2 1.3 1.4 1.5
2.1
DESTEP Bronnen
sector lnleiding ICT in Vlaanderen........
2.2 2.3 2.4 2.5
Trends en technologische ontwikkelingen in de Eerste schets van ruimtelijke
3
Trends in de
3.1
3.2
Bronnen
1CT..... consequenties...........
landbouwsector lnleiding Landbouw in V1aanderen..................
...........10 .................10 ............'10
.......................10 ........14 ..................10 .....................18 ................'18
3.3 3.4 3.5
.............18 Trends en technologische ontwikkelingen in de landbouw.. ...................................19 Eerste schets van ruimtelijke .............22 ...................24
4
Technologische trends in de
Bronnen
consequenties........... industrie.............
4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
............25 ........................25 ..... . . ......25 Trends en technologische ontwikkelingen in de industrie........................................27 Eerste schets van ruimtelijke ........29 Dwarsverbanden met andere ....... .31 .....................31
5
Trends in de energiesector
4.1
lnleiding lndustrie in V|aanderen.................
Bronnen
consequenties........... sectoren
5.4 5.5
......33 .................33 ......33 Trends en technologische ontwikkelingen in de energie en eerste schets van ruimtelijke ..........3S Dwarsverbanden met andere .........38 ...............39
6
Trends in de
5.1
5.2 5.3
6.1
lnleiding Energie in V1aanderen.................
consequenties...... sectoren Bronnen
lnleiding
mobiliteitssector mobiliteit consequenties.... sectoren
6.2 6.3 6.4 6.5
Trends en technologische ontwikkelingen in Eerste schets van ruimtelijke Dwarsverbanden met andere
7
Ondertekening
Bronnen
..............
....................40
......................40 ................... .. .42 ..............47 .................48 ...................49 ............51
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-OO7 57
3t51
TNO-rapport I TNO-060-DTM-2012-007 57
ln leid
1.1
4l
51
ing
Het onderzoek
Op 28 januari 2011 heeft de Vlaamse overheid de Startnota van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) goedgekeurd. Doel van het BRV is het uitzetten van toekomstig ruimtel¡k beleid dat invulling geeft aan de kwalitatieve doelstellingen voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling gedefinieerd door de Vlaamse Regering. Ter ondersteuning van het BRV heeft de Vlaamse Overheid een onderzoek uitgezet naar de te venryachten ruimtelijke impact van technologische ontwikkeling in de periode 2020-2050. De algemene probleemstelling luidt daarbij: een realistisch beeld krijgen van technologische ontwikkelingen en de mogelijke ruimtelijke effecten daarvan, en hoe daar keuzes in beleid op af te stemmen met als doel een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Deze Trendanalyse is het eerste resultaat van de studie Ruimtelijke lmpact van
Technologie 2020-2050, uitgevoerd door TNO in samenwerking met Urban Unlimited, in opdracht van de Vlaamse Overheid - Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend erfgoed.
Het is de visie van TNO en Urban Unlimited dat innovatie in technologie nooit op zichzell staat, maar dat dit een complex geheel is van technische mogelijkheden, maatschappelijke trends en de institutionele context. Deze drie aspecten zullen dan ook leidend zijn in de verschillende stappen van het onderzoek. 1.2
Technologische innovatie
De relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en technologische verandering
is
bijzonder complex. Het is immers niet alleen de nieuwe technologie die invloed uitoefent op ruimtelijke ontwikkeling, het is ook de maatschappelijke acceptatie en institutionele contexten die bepaalde innovaties mogelijk maken. lnnovatie wordt in dit onderzoek dan ook als volgt gedefinieerd: "een succesvolle combinatie van
hardware (technologie), software (kennis, gebruik, eruaring) en orgware (organisatie en instituties) vanuit een sociaal, politiek en economisch standpunt" (Smits 2002). De vertaalslag van nieuwe technische mogelijkheden (inventions) naar daadwerkelijk gebruik daarvan in producten en diensten (innovations) vindt niet één-op-één plaats. Er zijn immers ook genoeg innovaties die niet zonder meer
maatschappelijk worden geaccepteerd. Maar veel van wat over 10 ol 20 jaar als succesvolle innovatie te boek zal staan, is nu al in de maak. lnnovatie en market uptake zijn slechts ten dele te beïnvloeden. De richting van innovaties in termen van inzet van publieke en private middelen, de al dan niet maatschappelijke urgentie van vraagstukken en bepaalde algemene trends (minder vervuilend, bijdragend aan meer flexibiliteit in aanwending en gebruik, of de trend naar kleinere en lichtere producten) zijn echter wel in kaart te brengen. De volgende begrippen uit de innovatieliteratuur helpen om deze relatie te kunnen duiden:
- Co-evolutie: Mensen hebben de neiging om technologie als 'driver' te zien
van
sociale verandering of juist andersom. ln de praktijk is het allebei waar en ligt het zelfs iets genuanceerder; veranderingen in techniek, gedrag, politiek, beleid en ook ruimtelijke ordening beïnvloeden elkaar voortdurend. ln wezen spreken we over een
TNO-rapport
I
TN0-060-DTM-2012-007 57
5/51
samenspel van diverse processen die het technologische en het sociale domein omvatten. ln de innovatieliteratuur spreekt men in dit verband van co-evolutie. Ook de maatschappelijke (dis)acceptatie van een nieuwe technologie is onderdeel van een proces van co-evolutie (Bijker et a|.1987, Garud and Ahlstrom 1997).
- Niet-lineariteit:
Relaties tussen technologische en sociale processen kunnen elkaar versterken over de tijd. De doorwerking van kleine veranderingen hebben dan enorme gevolgen die vooraf nauwelijks te voorspellen zijn. Denk bijvoorbeeld aan de snelle opkomst van het internet en GSM-gebruik in de jaren '90. Het verloop van dergelijke innovatieprocessen is chaotisch en grillig. Ontwikkelingen zijn achteraf vaak wel te begrijpen (we weten hoe en waarom het internet zo belangrijk is geworden) maar nauwelijks te voorspellen (ontwikkelingen hangen samen met factoren die van te voren niet bekend waren). ln de literatuur spreekt men van een niet-lineaire ontwikkeling (Arthur 1994, Hekkert et at. 2007).
- Multi-level: Het type innovatieprocessen waar we het over hebben zozeet de introductie van een product (zoals een ipad) maar een
betreft niet ingrijpende
verandering van onze maatschappij, inclusief infrastructuur, politiek, cultuur, etc. Toch worden dergelijke systeeminnovaties ook gedragen door veranderingen op het niveau van producten, diensten en individueel gedrag. Om de complexiteit van dit type technologische verandering te kunnen vatten is het van belang om verschillende ontwikkelingsniveaus te onderscheiden. Het multi-level-denken vindt zijn oorsprong in de evolutionaire economie en heeft geresulteerd in een krachtig denkmodel dat helpt bij het duiden van complexe maatschappelijke veranderingen in relatie tot technologische innovatie. Het idee hierbij is dat innovatie gebaat is bij ruimte voor experimenten met nieuwe technologieën en praktijken (niche-level) maar uiteindelijk ook bij selectie door de eisen die gesteld worden door het maatschappelijke systeem (regime-level). Deze evolutionaire ontwikkelingen zijn gesitueerd in een (deels ook ruimtelijk-geografische) context (macro-level) (Rip and Kemp 1998, Geels 2002).
- Reboundeffect: ln geval van technologische ontwikkelingen is het goed om ook het zogenaamde 'reboundeffect' in ogenschouw te nemen, wat iets zegt over de relatie tussen gedragsverandering en technologische innovatie. Het reboundeffect kan worden omschreven als het gedrag van consumenten waarbij de beoogde besparingen of efficiëntie (voor een deel) weggenomen worden in de vorm van een hogere consumptie (bijvoorbeeld men gaat meer stoken of meer autorijden doordat dit goedkoper is geworden). Het reboundeffect kan ruwweg in drie verschillende categorieën worden onderverdeeld (Dimitropoulos & Sorrell 2006): l) Directe reboundeffecten: deze effecten zijn een toename in het gebruik van een product of dienst (bijv. het langer laten branden van de verlichting) als gevolg van de wens van
consumenten om meer van een product of dienst gebruik te maken wanneer de kosten hiervan lager zijn; 2) lndirecte reboundeffecten: deze effecten zijn een toename in de aankoop van (luxe)goederen en diensten zoals auto's en vakanties door een toename in het besteedbaar inkomen; 3) Langetermijneffecten die van invloed zijn op de wereldwijde economie: deze effecten zijn het gevolg van directe en indirecte reboundetfecten die tot veranderingen in meerdere sectoren van de wereldwijde economie kunnen leiden.
TNO-rapport
I
6/5r
TN0-060-DTM-2012-007 57
Kortom, naast maatschappelijke acceptatie en institutionele inbedding, zijn ook demografische, sociale en economische ontwikkelingen van invloed op technologische ontwikkeling en de mate van ruimtelijke impact van technologie. De gedachtenlijn dat het niet alleen om technologische vernieuwing gaat, maar ook over de maatschappelijke acceptatie en het verbinden van actoren en instituties, is
leidend in dit onderzoek. De nadruk in deze verkenning ligt bovendien op de technologie die momenteel al voorzien wordt, vanwege de grote onzekerheid die gepaard gaat met verdere extrapolaties van technologische ontwikkelingen naar 2050. 1.3
Maatschappelijke ontwikkelingen De technologische innovatie staat niet op zichzelf, maar vindt plaats binnen een maatschappelijke context waar verschillende ontwikkelingen zich afspelen. Deze maatschappelijke ontwikkelingen met een tijdshorizon van 2050 kennen veel onzekerheden. Toch zullen we in dit onderzoek op die lange termijn denken. Om de ruimtelijke impact van technologische veranderingen te duiden moeten we rekening houden met die veranderende omstandigheden.
De mate waarin maatschappelijke acceptatie en technologieën
doorontwikkeling van
tot stand komt hangt dus af van het toekomstscenario. ln
'De toekomst van de Vlaamse Ruimte in een veranderende wereld' (2011), is reeds een uitwerking gegeven aan die mogelijke scenario's. Er zijn twee maatschappelijke spanningsvelden die hier naar voren komen. Enerzijds het spanningsveld tussen de mate waarin een maatschappil zich internationaal profileert of eerder sterk
terugplooit op een regionale reflex, en anderzijds een spanningsveld tussen de mate waarin een overheid een zeer actieve rol wenst op te nemen of een overheid die heel veel initiatief overlaat aan private ontwikkelingen. Deze 'assen' vormen de bandbreedte waarin de maatschappelijke ontwikkelingen zich tegen 2050 zullen afspelen. Binnen het proces van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zijn deze assen ook omarmd.
Voor een nadere uitwerking van de ontwikkelingen in de omgeving en context verwijzen we naar paragraaf 1.5 waarin een schets gegeven is van de belangrijkste externe factoren die van invloed zijn op de technologische ontwikkelingen. 1.4
Technologische trends en ruimtelijke effecten in vijf sectoren
Dit rapport bestaat uit quick-scans van de technologische ontwikkelingen in vijf sectoren. Deze scans zijn opgesteld door middel van desk research en gebaseerd op toekomstverkenningen waarin technologie, innovatie en economie centraal staan. Gezien het korte tijdsbestek en beperkte middelen voor het onderzoek is er voor gekozen deze quick-scans zoveel mogelijk te baseren op reeds uitgevoerde technologie- en innovatiestudies, en deze niet verder aan te vullen met verdiepende verkenningen. De inventarisatie van belangrijkste trends en drivers uit deze studies is uiteraard wel aangescherpt en toegesneden op de Vlaamse situatie, met inachtneming van de huidige maatschappelijke en economische activiteiten en structuur.
TNO-rapport
I
TN0-060-DTM-2012-007 57
7 151
Om deze technologische ontwikkeling systematisch in beeld te brengen, hebben wij gekozen voor een onderscheid naar vijf sectoren, waaryan wij op voorhand venryachten dat de technologische innovaties een brede ruimtelijke impact zullen hebben. Deze sectoren z¡n: lCT, landbouw, industrie, energie en mobiliteit.
1.5
DESTEP
Om een schets te geven van de belangrijkste externe factoren die van invloed zijn
op de technologische ontwikkelingen in de betreffende sectoren, is bij de quickscans gebruik gemaakt van een DESTEP analyse. De DESTEP methode is gebaseerd op zes elementen, te weten: Demografische, Economische, Sociaal/culturele, Technologische, Ecologische en PolitieUjuridische factoren (cf. Thompson 1967). Deze analyse biedt inzicht in de macro- omgevingsvariabelen waarop Vlaanderen geen directe invloed uitoefent, zoals vergrijzing van de bevolking. Bij het opstellen van de quick-scans bleken de DESTEP analyses per sector veel overeenkomsten met elkaar te vertonen en is besloten om één analyse voor alle quick-scans te gebruiken. Daarbij hebben we er voor gekozen de Technologische factoren grotendeels achteruege te laten, omdat deze uiteraard in de quick-scans zelf worden behandeld. Als daarnaast bepaalde DESTEP factoren echter wel specifíeke invloed uitoefenen op ontwikkelingen in een bepaalde sector, dan worden deze ontwikkelingen apart in de quick-scans benoemd. We onderkennen daarnaast dat proces-innovatieve en sociaal-innovatieve ontwikkelingen grote invloed kunnen hebben op de technologische ontwikkeling en ruimtelijke impact daarvan. ln deze eerste fase van het onderzoek zullen wij ons echter voornamelijk op de technologie zelf richten. Voor zover bepaalde proces-
innovatieve en sociaal-innovatieve ontwikkelingen de ruimtelijke impact van een technologische ontwikkeling bepalen worden deze in de volgende fasen van het onderzoek, waarin specifiek de verkenning van ruimtelijke impact centraal staat, meegenomen.
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
Tabel
1
8t51
Omgeving- en contextanalyse DESTEP
Demografie . Wereldbevolking stijgt naar
miljard in
bevolkingsgroei
in
2050.
Ecologisch
ca.
9
Sterke delen van Azië, Globale migratie
Afrika en de VS. neemt toe.
Europe urbaniseert: 85% van
de
bevolking woont in 2050 in steden, gemeten naar FUA (functional urban
areas).
De
Europese
levensverwachting
en
st|gt,
toename
verdere gezonde
levensjaren.
Bevolkingstoename Vlaanderen van 6,2 mln. (2010) naar 6,9 mln. (2050). (sEr, 2007) Economie
. De mondiale econom¡e kent een grote volatiliteit en onzekerheid. o Customisation als trend neemt verder toe in belang. . Verdere ontwikkeling van
. r .
Politiek a
trends
op
bü
maatschappelijk initiatief. De vraag is of de huidige trend van liberalisering op EU niveau nog lang doozet. Verdere afstemming van investeringen
op EU niveau, bijvoorbeeld afstemming over klimaat- en
energ iedoelstelli ngen. a
landen, relatieve stagnatie in EU en
. o
divergerende
-
Eenzijdige offshoring- en naar opkomende econom¡eën zwakt af, legt druk
Twee
verandert: primaat komt
outsourcingtrend
Schuldenlast
life
aan invloed. Legitimiteit van overheid verder onder druk. Relatie overheid samenleving
(anytime, anywhere) en interactieve
De transitie naar green
economy
wordt gekenmerkt door verschillende
op
overheidsbegroting, met name in VS en EU. Economische ongelijkheid (arm - rijk) neemt toe tussen en binnen landen. Pnjzen van energie en grondstoffen stijgen, er is ongelijke toegang tot hulpbronnen.
biodiversiteit, aantasting
internationalisering, anderzijds richten landen zich meer op het eigen belang, en verliezen internationale instituties
werkstructuren, zet door.
VS.
van
wereldschaal: enerzijds toenemende
concurreren (co-
inshoring/insourcing neemt toe Economische groei in Azië en BRIC-
effìciêntere industrie zet door o.a. door grondstoffen schaarste. Mondiale footprint blijft stijgen. De leefbaarheid in steden komt verder onder druk te staan. Ruimtedruk op ecosystemen, verlies support functies neemt toe.
o Het nieuwe werken, flexibeler
.
tot (storm,
ijs/sneeuw, water).
opetition).
.
leiden
. Bewustwording van consumenten en bedrijven neemt toe. ¡ Trend naar schonere, klimaatvriendelijkere en energie-
bedrijven tegelijkertijd met elkaar
en
en
toenemende schade
internationale waardeketens waarin samenwerken
De gevolgen van klimaatverandering
worden zichtbaar
bevolking
stabiliseert en vergrijst. Gemiddelde
vergrijzing
.
snelheden EU, VS en Az¡ë.
Sociaal a
Gemiddelde levensstandaard neemt toe en bevordert meer consumptieve
levensstijl
en vraag naar dito
producten.
Voortgaande individualisering en emancipatie met als gevolg een toenemend aantal tweeverdieners.
Technologie
. .
Mondige burger eist transparantie en
Technologische versnelling, convergentie van technologieën.
zeggenschap.
Voortgaande informatisering
steden.
samenleving.
van
Sociaal-economische spanningen in Klimaatverandering en natuurrampen tol internationale
leiden
migrat¡estromen.
ïNO-rapport
1.6
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
9/51
Bronnen Arthur, B.W. (1994) lncreasing Returns and Path Dependence in the Economy. University of Michigan Press, Ann Arbor Ml. Bijker, W.E., Hughes, T.P. and Pinch, T. (1987), The Social Construction of Technological Systems. MIT Press, Cambridge, MA. Dimitropoulos,
J.,
Sorrell,
S. (2006), The rebound effect:
micro-economic
definitions, limitations and extensions. UKERC working Papers, spRU, university of Sussex.
Eurostat (population and social conditions) (200S), Sfafr'sflcs in Focus No 7212008; and European commission, 'Demography report 2008: Meeting social needs in an ageing society'. SEC, 2008, 291 1.
Garud, R. and Ahlstrom, D. (1997), Technology Assessment: A socio-cognitive perspective. Journal of Engineering and Technology Management 14: 25-48. Hekkert, M.P., Suurs, R.A.A., Negro, S.O., Kuhlmann, S. and Smits, R.E.H.M. of lnnovation Systems: A new approach for analysing technological change. Technological Forecasting and Social change 74:413-432.
(2007), Functions
SEI (2007). Waarnemingen 2000-2007:
Berekeningen
FpB;
Bevolkingsvooru itzichten 2007 -2060.
Smits, Ruud (2002), lnnovation studies in the 21st century: Questions from a user's perspective. ln: Technological Forecasting & SocialChange, 69,2002 Steunpunt Ruimte en Wonen, Annette Kuhk, Guy Engelen, Philippe Vandenbroeck, Els Lievois, Jan Schreurs, Frank Moulaert, (2011) De toekomst van de Vlaamse Ruimte in een veranderende wereld, Aanzet tot scenario-analyse voor het ruimtelijk
beleid in Vlaanderen, vertrekkend van de studie welvaart en Leefomgeving Nederland (2006), september 2011
Thompson, James David (1967), Organizations in Action: Social Science. ln: Bases of Administrative Theory, McGraw Hill United States.
TNO-rapport I TNO-060-DTM-2012-007 57
2
10t51
Trends in de ICT sectorl Deze quick-scan gaat over innovatie en technologische trends in de ICT secfor.
2.1
lnleiding Deze quick-scan geeft inzicht in de laatste ontwikkelingen in ICT en op de mogelijke ruimtelijke impact van deze technologische ontwikkelingen voor Vlaanderen. ICT kan worden gezien als een opzichzelfstaande sector. Het omvat de productie van hardware (telecommunicatie en computer apparatuur, chips, netwerk systemen e.d.), software en diensten die het mogelijk maken om op elektronische wijze informatie te venruerken, leveren en tonen. ICT kan ook gezien worden als een 'general purpose technology' (technologie voor'algemeen gebruik') die innovatie in andere sectoren mogelijk maakt. ICT heeft dan ook impact op de gehele economie en maatschappij omdat het product-, diensten- en organisationele innovatie in andere sectoren stimuleert en mogelijk maakt.2
2.2
ICT in Vlaanderen
De ICT-sector in Vlaanderen is een kennisintensieve en innovatieve sector en is koploper wat betreft het aandeel van onderzoek en ontwikkeling in de omzet en het personeelsbestand. Samen met de chemie sector en de farma-sector heeft de ICT sector het grootste aandeel in de totale Vlaamse uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling. Meer dan in andere sectoren werken Vlaamse |CT-bedrijven samen met andere bedrijven en kennisinstellingen, zowel nationaal als internationaal. Rondom KU Leuven en IMEC bevindt zich een concentratie van hightech ICT bedrijven. ln 2009 waren in Vlaanderen rond de 850 bedrijven actief in de productie van ICT hardware, daarmee werk biedend aan zo'n 23.000 personen. Het aantal bedrijven dat software en IGT-oplossingen ontwikkelt, adviseert over ICT en informatiediensten levert is beduidend groter; rond de 9.500 met een werkgelegenheid voor 45.500 personen. (Vlaams lndicatoren Boek 201 1). 2.3
Trends en technologische ontwikkelingen in de ICT
2.3.1
Algemene trends
De ICT sector kent een sterk geglobaliseerde en gefragmenteerde waardeketen (keten van activiteiten waarbij na elke stap waarde toegevoegd wordt), waarin de productie steeds meer op basis van modules plaats vindt en de orkestratie van die gefragmenteerde waardeketen een grote uitdaging is. Tegelijkertrld is er een sterke concentratie van ICT bedrijven in regionale clusters wereldwijd, vaak rondom belangrijke Ondezoek & Ontwikkelings centra. Het cluster rondom IMEC en de DSP Valley is hier een voorbeeld van.
I Auteur: Annelieke van der Giessen. Redactie: Marc Rijnveld en Geiske Bouma. ' Ord"t ICT zo'n brede toepassing in de economie en maatschappij kent is het ondoenlijk om alle ontwikkelingen en mogelijke toepassingen in alle economische sectoren te beschrijven. Deze analyse richt zich op die trends en toepassingen die niet al aan bod komen in de andere vier domeinen in dit rapport, zoals wonen, gezondheidzorg, duuzaam leren en e-commerce en eentertainment.
TNO-rapporl I TNO-060-DTM-2012-007 57
11151
Een belangrijke ontwikkeling is de toenemende convergentie van producten en diensten in ICT oplossingen. ICT hardware en services worden steeds meer geïntegreerd, niet alleen in een eindproduct waarbij het product gecombineerd met een dienst wordt aangeboden of een product wordt geleverd als een dienst, maar ook in de ontwikkeling van de producten en componenten zelf. Deze toenemende convergentie zorgt ervoor dat de ICT sector steeds minder als een aparte, opzichzelfstaande sector te identificeren zal zijn. Bedrijven zullen dan ook steeds meer geïdentificeerd worden naar gelang hun rol in de waardeketen. De convergentie strekt zich ook uit naar andere sectoren en technologieën; dit komt aan bod in de sectie over technologische ontwikkelingen.
Een ander belangrijke ontwikkeling in ICT is de vergroening van lCT. Enerzijds wordt gewerkt aan een duurzamere productie van ICT producten; anderzijds wordt
er ook gewerkt aan het terugdringen van het energiegebruik door ICT toepassingen. Daarnaast wordt ICT
in toenemende mate ingezet om andere
sectoren energie-efficiënter te laten worden.
2.3.2
Technologische ontwikkelingen Miniaturisatie
Een van de belangrijkste trends is de combinatie van steeds snellere en steeds
kleinere ICT apparatuur: een verdergaande miniaturisatie naar micro- en nanoschaal. Er wordt gewerkt aan flinterdunne chips die direct in / op folie worden geprint met daarin dan ook de 'user interface' (deel van een programma dat de interactie tussen de gebruiker en de computer mogelijk maakt) ven¡verkt. Dergelijk onderzoek wordt bijvoorbeeld gedaan bU IMEC in Leuven, in samenwerking met het Holst Centre in Eindhoven. Slimme materialen Nieuwe materialen zoals organische materialen en polymeren maken het mogelijk om ICT apparatuur kleiner, sterker, flexibeler, dunner, lichter en met zeer specifieke eigenschappen te maken. ICT componenten kunnen dan slim geïntegreerd worden in allerlei andere materialen en oppervlakten, tot zogenoemde 'slimme materialen'. Dit betekent bijvoorbeeld dat ICT componenten veniverkt kunnen worden in textiel en daarmee draagbaar kunnen worden. Een andere toepassing is bijvoorbeeld het venruerken van sensoren in materialen zodat materiaal zich kan aanpassen aan de omgevrng.
Convergentie van ICT met nano- en biotechnologie en cognitieve wetenschappen Ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie worden steeds meer gecombineerd en geïntegreerd met andere wetenschaps- en technologiegebieden zoals nanotechnologie, biotechnologie en cognitieve wetenschappen. Dit maakt nieuwe toepassingen zoals bio-geïnspireerde ICT systemen en DNA-chips mogelijk. Een andere vorm van convergentie is de integratie van optica, elektronica en mechanica (de zogenaamde opta-mechatronica). Dit maakt nieuwe toepassingen mogelijk zoals zeer geavanceerde robotica. Digitale convergentie en alomtegenwoordige netwerken
Er is in toenemende mate sprake van digitale convergentie als gevolg van het samensmelten van verschillende ICT apparatuur, diensten en inhoud (content) waardoor grenzen tussen voorheen losstaande apparatuur (computer, mobiele
TNO-rapport I TNO-060-DTM-2012-007 57
12
I '',i,
telefoon, tv e.d.) vervagen. Alle inhoud wordt gedigitaliseerd en alle apparatuur zal met elkaar kunnen communiceren. Deze ontwikkeling hangt ook sterk samen met de ontwikkeling van alomtegenwoordige informatie- en communicatienetwerken en
sensornetwerken. Alomtegenwoordige netwerken maken het mogelijk om altijd, overal verbonden te zijn. lnformatie over aanwezigheid, locatie, bankgegevens en authenticatie en identificatie zorgen voor snelle en automatische bezorging van diensten. Alomtegenwoordige netwerken zijn mogelijk door snelle toename in de bandbreedte van optische kabels (verbindingskabel die door middel van optische signalen (licht) digitale informatie transporteert) en de snelle toename in de beschikbaarheid van draadloze netwerken. 'Ubiquitous computing en networks'
wordt vaak beschreven als een situatie waarin we altijd omringd zijn door computers en netwerken en waarbij het verspreiden en ven¡verken van informatie volledig geïntegreerd is in alledaagse objecten en activiteiten. Een ontwikkeling die samenhangt met die van alomtegenwoordige netwerken is die van ingebedde (embedded) technologieên. ICT wordt steeds meer onzichtbaar; ICT systemen en sensoren zitten in steeds meer producten en dit leidt tot een onzichtbare en ook autonome technische infrastructuur. 'Ambient intelligence' en semantisch internet
Enerzijds door meer computerkracht, anderzijds door vooruitgang in kunstmatige intelligentie die ICT apparatuur autonomie kan geven wordt ICT apparatuur steeds intelligenter en intuïtiever. ICT apparatuur zal steeds meer taken van de mens overnemen en zal in staat zijn zichzell te organiseren en samen te stellen. Het maakt'ambient intelligence' mogelijk: mensen zullen omgeven zijn door intelligente en intuïtieve interfaces verborgen in allerlei objecten in de omgeving. Het betekent de overgang van een situatie waarin mensen zich moeten aanpassen aan de ICT apparatuur naar een situatie waarin ICT apparatuur zich inpast in de menselijke omgeving. Het zal ook bijdragen aan de ontwikkeling van een semantisch internet: directe en onmiddellijke communicatie tussen apparatuur door beter begrip en automatische interpretatie van informatie door ICT systemen.
2.3.3
Mogelijke toepassingen
De beschreven technologische ontwikkelingen in ICT laten zien dat de mogelijke toepassingen haast oneindig zijn en voor verschillende sectoren in de economie en maatschappij van belang zijn. ln deze analyse beperken wij ons tot toekomstige ICT toepassingen in gebouwen ('smarf buildings'), gezondheidszorg ('smañ healthcare sysfems'), onderuvijs (duurzaam leren) en de veranderende woon-werk-consumptie patronen. Smañ buildings
De noodzaak om ons energieverbruik terug te dringen, maar ook de vergrijzing en het groeiend aantal alleenstaanden en het combineren van meer functies thuis (wonen, werken, leren, vrije tijd en winkelen) vragen om woningen die duurzamer zijn, die ouderen faciliteren om langer zelfstandig te blijven en allerlei functies slim
combineren. Gebouwen worden in toenemende mate uitgerust met slimme domotica systemen (elektronische communicatie in de woning en woonomgeving) die het mogelijk maken om altijd en overal de basisfuncties (venruarming, koeling, beveiliging, verlichting) in een gebouw te controleren en te sturen. Automatische, intelligente en gebruikersvriendelijke huishoud technologieën, maar ook telegezondheidszorg toepassingen zorgen er voor dat ouderen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Mensen zullen in toenemende mate deel uitmaken van een
TNO-rapport
I
TN0-060-DTM-2012-007 57
'netwerk maatschappij' waarbij
13/51
ze werk, onderwijs en training, maar ook
communicatie en socialisatie met familie en vrienden, ontspanning en winkelen vanuit huis, online kunnen doen. Belangrijk daarbij is dat, ondanks dat wonen, werken en leren op één plaats samen komt, de verschillende functies toch gescheiden kunnen worden en zeker tele-werk en tele-ondenrvijs zo comfortabel en discreet mogelijk in de dagelijkse routine ingepast worden. Sma¡t health care sysfems Gezondheidszorg zal in toenemende mate personaliseren. De patiënt komt centraal te staan, krijgt de regie en effectieve zorg, toegesneden op de individuele patiënt. Dit vraagt om toepassingen en systemen die gepersonaliseerde diagnosestelling en
behandeling mogel¡k maken. Diagnose en behandeling worden effectiever en efficiënter als ze meer toegesneden zijn op de individuele eigenschappen van de patiênt (genetisch profiel, ziektehistorie). Tegelijkertijd maken ICT toepassingen het mogelijk om zelf-diagnose, monitoring en zelf-behandeling toe te passen, of aansturing daarvan op afstand (via online communicatie). Zorg wordt niet langer voornamelijk in het ziekenhuis verleend, maar steeds meer thuis, vooral voor chronische aandoeningen. Het helpt ouderen langer zelfstandig thuis te wonen. De
vergrijzende bevolking vraagt
ook om nieuwe en andere vormen
van
gezondheidszorg, rekening houdend met de specifieke kenmerken van ouderen,
maar voor mogelijke nieuwe ouderdom gerelateerde aandoeningen. Patient informatie zal vanuit verschillende bronnen (zorgverleners) bij elkaar gebracht worden in een systeem waardoor een snellere uitwisseling van gegevens mogelijk is en de effectiviteit en efficiëntie van de zorgverlening wordt versterkt. Digitaalleren
Met behulp van nieuwe |CT-toepassingen wordt het mogelijk om efficiênter en effectiever te leren waarbij de individu de regie in handen heeft en kan leren wanneer, waar en hoe dit het beste kan. Zo kan de samenleving zich sneller aanpassen aan veranderende eisen uit de omgeving. Het leermateriaal en de leermethodes worden toegesneden op het individu. Digitaal leermateriaal is altijd en overal voorhanden. Mensen zullen steeds meer in netwerken met medestudenten leren, verschillende bronnen van studiemateriaal combineren en kennis zoeken bij de 'crowd'. Daarnaast zullen leren en werken steeds meer gecombineerd en geïntegreerd plaats gaan vinden, resulterend in levenslang leren. ICT toepassingen maken deze ommezwaai naar gepersonaliseerd en levenslang leren mogelijk. E-commerce en e-entertain ment ln relatie met de hiervoor genoemde domeinen waar ICT van belang is en zal zijn, zullen de woon-, werk-, leer- en consumptie patronen veranderen. Mensen kunnen in toenemende mate los van plaats en tijd werken, leren, ontspannen en winkelen. E-commerce maakt een aanzienlijke groei door en consumenten zullen steeds meer online aankopen doen, los van plaats en tijd. Overigens niet alle aankopen zullen online geschieden; sommige producten lenen zich niet zo goed voor online
aankopen. Consumenten vinden het prettig om bepaalde producten voor de aankoop toch in het echt te zien of uit te proberen en winkelen kent ook een ontspannings- en entertainment functie. Voor ontspanning en entertainment zullen mensen enerzijds fysieke en sociale belevingen opzoeken, zoals het samen drinken
van een biertje in het café of een bezoek aan een pretpark. Anderzijds zullen mensen ontspanningsmogelijkheden en entertainment steeds meer in huis halen, bijvoorbeeld door online toegang tot films, muziek, spellen, boeken, tijdschriften en
TNO-rapport
I
TN0-060-DTM-2012-007 57
14
I 5'l
kranten. Deze online 'content' wordt niet alleen individueel tot zich genomen, maar ook gedeeld en samen beleefd met anderen via online sociale netwerken. 2.3.4
Doorkijk horizon 2050
De inpassing van ICT en bijbehorende technologieên in het )aar 2050 lijkt een vanzelfsprekendheid te zijn. Echter, ontwikkeling van nieuwe ICT-diensten en applicaties hangt in sterke mate af van een aantal kritische succesfactoren. Voorbeelden daarvan zin mogelijkheden binnen bestaande instituties om veranderingen en innovaties door te voeren, ruimte voor experimenten en onderzoek, maar ook samenwerking tussen partijen in de keten. Hier kan de overheid een rol nemen om de juiste omgeving of context te creëren waardoor een waaier van innovatieve ICT-diensten kan ontwikkeld (en geëxporteerd) worden. 2.4
Eerste schets van ruimtelijke consequenties De ruimtelijke impact van ICT kent diverse aspecten. Kijkend naar ICT als enabler Ruimtelijk Planbureau (van Oort et al., 2003) zien dat virtuele contacten fysieke contacten
van gedragsveranderingen laat het literatuurondezoek van het
nooit helemaal zullen vervangen, maar dat ze eerder complementair aan elkaar zijn. Echter, face-to-face contacten blijven noodzakelijk, vooral voor het uitwisselen van gecodeerde en impliciete kennis en informatie in netwerken die juist door ICT ook mogelijk worden gemaakt. Steden zijn aantrekkelijke centra voor interactie.
Bedrijven zullen dus niet geheel 'footloose' raken en ICT en bestaande agglomeraties van bedrijven zullen elkaar verder versterken, door flexibele specialisatie (nieuwe bedrijvigheid door uitbesteding concentreert zich nabij klanten en afnemers), beschikbaarheid kenniswerkers, kennis spillovers (mogelijkheid van het uitwisselen van kennis tussen individuen), door ruimtelijke nabijheid van (lCT) infrastructuur en doordat regio's en steden zijn ingebed in een sociaal, cultureel, historisch en politiek geheel (van Oort et al, 2003).
Wat betreft telewerken (of een ruimer begrip als e-work) neemt het
aantal telewerkers en het telewerken binnen Europa sterk toe. België scoort ongeveer het Europese gemiddelde, hetgeen echter betekent dat vergeleken met de directe buurlanden en de Scandinavische landen een relatief grote achterstand inzake de
van telewerken (onafhankelijk van de genomen definitie en hypothesen) is ontstaan (VUB, 2006). Telewerken maakt tijd- en plaatsonafhankel¡k werken mogelijk. Echter de behoefte aan fysiek contact zorgt ervoor dat werknemers elkaar toch opzoeken. De toename van telewerken zal leiden tot lagere bezettingsgraden en flexibele werkplekken en veel bedrijven verminderen dan ook het aantal werkplekken, wat leidt tot minder ruimtebeslag. Aan de andere kant krijgen kantoren steeds meer een andere functie, namelijk die van ontmoetingsplaats en dit vraagt om meer vergader- en ontmoetingsruimten, leidend tot meer ruimtebeslag. Niet alleen kantoren krijgen andere functies, er zullen ook steeds meer speciale telewerklocaties komen waar telewerkers van verschillende bedrijven bij elkaar zullen zitten. Daarnaast zal de behoefte aan extra ruimte en een goed uitgeruste telewerkplek thuis groeien, leidend tot een toenemende behoefte aan grotere woningen en een betere aansluiting op ICT infrastructuur. Zoals gezegd is de beschikbaarheid van kenniswerkers een belangrijke factor in de penetratiegraad
vestigingsbeslissing van een bedrijf en hoogopgeleide kenniswerkers stellen hogere eisen aan hun leefomgeving.
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
15t51
E-commerce groeit sterk, maar het is de vraag of virtueel winkelen het fysiek winkelen vervangt. Zoals eerder gezegd zullen consumenten fysiek blijven winkelen, vooral voor speciale producten en als vrije tijdsbesteding. Er zijn verschillende hypothesen over de ruimtelijke effecten van e-commerce. Eén zo'n hypothese is dan ook dat binnensteden zich steeds meer zullen specialiseren naar gemak en vermaak. Er ontstaan ook nieuwe vormen van afhalen en brengen van online gekochte producten. Dit leidt tot opnieuw ingerichte logistieke processen en kleinschalige en fijnmazige distributiesystemen en daarmee neemt de behoefte aan logistieke ruimte toe. Hiervoor kan mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande ruimtes die bijvoorbeeld leeg komen te staan door het opheffen van bankfilialen en
kan ook tot verdringingsverschijnselen tussen winkelcentra leiden. Van sommige winkelcenlrazal de positie verslechteren, omdat ze bijvoorbeeld niet aan de eisen van funshoppen kunnen voldoen, andere winkelcentra bieden juist one-stop-shopping mogelijkheden in combinatie met andere dienstverleners zoals zorgverleners, scholen en crèches. Daarnaast kunnen aan de rand van plaatsen rondom bepaalde productengroepen of thema's (zoals postkantoren. E-commerce
auto's, outdoor, wonen, sport e.d.) winkelconcentraties ontstaan gericht op funshoppen (combinatie van winkelen, recreatie en entertainment rondom zo'n thema).
Kijkend naar de mobiliteitseffecten van |CT-toepassingen dan stelt het onderzoek
van het
dat
telewerken enerzijds tot minder vervoersbewegingen en tot verschuiving van die vervoersbewegingen leidt. Echter,
Ruimtelijk Planbureau
tegelijkertijd ontstaan er nieuwe mobiliteitsdoelen (bijvoorbeeld meer vrije tijd gerelateerd) en blijft de behoefte aan fysiek contact bestaan. Telewerken leidt dus niet per definitie tot minder vervoersbewegingen. Ook wat betreft e-commerce is de venvachting dat dit niet tot minder vervoersbewegingen leidt. ln plaats van dat de consument naar de winkel toe gaat worden bestellingen thuis bezorgd en vaak worden die bestellingen bij meerdere leveranciers gedaan die elk apart hun levering verzorgen en vaak just-in{ime. De ruimtelijke effecten rondom 'smart buildings'zullen van verschillende aard zijn. Enerzijds lijkt de toenemende integratie van verschillende functies (wonen, werken, leren, winkelen, ontspannen) de behoefte aan meer flexibele woningen en meer ruimte, dus grotere woningen te stimuleren. Anderzijds zullen mensen, ondanks de ICT-voorzieningen, niet per definitie meer verspreid van elkaar gaan wonen; de behoefte aan fysiek contact blijft en de aansluiting op ICT infrastructuur is van groot belang. Al hoewel ICT het mogelijk maakt om veel dagelijkse activiteiten los van plaats en tijd uit te voeren, verschillende essentiële dagelijkse activiteiten zullen in
de nabijheid van de woonomgeving plaatsvinden,
bijvoorbeeld
de
basis
gezondheidszorg.
De
personalisering van de gezondheidszorg zal tot verschillende ruimtelijke effecten leiden. Steeds meer basis diagnose, monitoring en behandelingsmethoden
zullen thuis uitgevoerd kunnen worden, mogelijk met online support van een zorgverlener. Dit betekent minder fysieke bezoeken aan de zorgverleners en daarmee mogelijk minder ruimtebeslag. De essentiële basiszorg wordt wel in de buurt geïntegreerd verzorgd, bijvoorbeeld in 'medipolissen' of zorgboulevards. Echter, meer specialistische zorg zal naar veruachting geconcentreerd worden in een beperkt aantal grote, gespecialiseerde centra, bijvoorbeeld rondom
TNO-rapport
I
16t51
TN0-060-DTM-2012-OO7 57
academische ziekenhuizen. Deze centra zullen verder weg liggen voor veel mensen en daarmee leiden tot langere reisafstanden.
Digitale en online leermethodes (zoals 'teleklassen') zullen mogelijk leiden tot minder fysieke lessen en colleges en daarmee leiden tot minder ruimtebeslag. Anderzijds zal er nog steeds behoefte zijn aan fysiek contact met medestudenten en docenten en dit vraagt om nieuwe ruimtes voor ontmoeting en ovedeg. Daarnaast zal het leren steeds meer in bedrijven zelf plaatsvinden. Universiteit en hogescholen zullen integreren en meer specialiseren. Een mogelijke ontwikkeling is dat instellingen voor hoger ondenuijs niet langer meer verbonden zijn aan bepaalde stad, maar hun gespecialiseerde ondenruijs over regio's heen zullen aanbieden.
2.5
Bronnen
AGORIA (2011)
De ICT sector is de meest
innovatieve
in
Vlaanderen,
http://www. agoria. beAMAtltV.wsc/webextral prglizContentWeb?ENewsl D=79039&se ssionlid=1
Aschhoff, B et al (2010) European Competitiveness in Key Enabling Technologies, Final Report
Broek, T., van den and A. van der Giessen (2010) Sectoral lnnovation Foresight Electrical and Optical Equipment Sector, Final Report Task 2, Europe INNOVA Sectoral lnnovation Watch Eurostat, Regional Structural Business Statistics, NACE Rev 2. 26,27,61, 62, 63; exclusief wholesale & retail trade in ICT http://appsso. eu rostat.ec.europa. eu/n ui/submitViewTableAction.do
Flemish Science Policy Council (2007) Technology and lnnovation ion Flanders: Priorities, Summary document and recommendations, Brussels: VRMB Foresight Horizon Scanning Centre (2010) Technology and lnnovation Futures, UK
Growth Opportunities for the 2020s, Technology Annex, 10-1252, London: Foresight Horizon Scanning Centre OECD (2010) lnformation Technology Outlook, Paris: OECD
Oort, F. van, O. Raspe en D. Snellen (2003) De ruimtelijke effecten van lCT, Ruimtelijk Planbureau Den Haag, NAi Uitgevers, Rotterdam, November 2003
Studiedienst van de Vlaamse Regering (2011) ICT Monitor 2010 Europese vergelijking bij bedrijven en burgers, iebruari2011 Vlaams lndicatoren Boek 2011
Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (2006) Technologie en innovatie Vlaanderen: Prioriteiten, Synthesenota en aanbevelingen, studiereeks I
I
Vrije Universiteit Brussel (2006) De impact van telewerken op verkeersexternal iteiten in Vlaa nderen, Eindrapport, Brussel, j uli 2006
in
de
TNO-rapport I TNO-060-DIM-201 2-007 57
http://www. ibbt. be
http://www.imec.be
17t51
t8/sl
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
Trends in de landbouwsector3
3
Deze quick-scan gaat over innovatie
en
technologische frends
in
de
landbouwsector.
lnleiding
3.1
De geschiedenis van de landbouw is de geschiedenis van de technologische ontwikkeling. Van de veredeling van mais uit wilde grassen door de Azteken tot aan de nieuwste genetisch gemodificeerde variëteiten van Monsanto heeft technologie voor een enorme groei in de productiviteit gezorgd. Technologie in de landbouw heeft ook altijd een grote ruimtelijke impact gehad - de introductie bijvoorbeeld van
de ijzeren ploeg in de Middeleeuwen in Europa maakte de akkerbouw op zwaardere, nattere gronden mogelijk en de combine harvester leidde tot een enorme schaalvergroting. Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog hebben schaalvergroting, intensivering en mechanisatie geleid tot grote veranderingen in productiesystemen en cultuurlandschappen.
Alvorens in te gaan op technologische ontwikkelingen en met name op die ontwikkelingen met ruimtelijke impact en op de aard en omvang van die ruimtelijke impact in Vlaanderen wordt kort stil gestaan bij de situatie van de landbouw en belangrijke uitdagingen voor de landbouwsector. ln deze analyse ligt de nadruk op het primaire productieproces in de akkerbouw, tuinbouw en veeteelt. ln mindere mate wordt, waar nodig, aandacht besteed aan voedselproductie en voeding. 3.2
Landbouw in Vlaanderen De Vlaamse landbouw vertegenwoordigde in 2009 een totale productiewaarde van
4,5 miljard euro en een toegevoegde waarde van 900 miljoen euro,
wat overeenkomt met 0,8 o/o van de totale bruto toegevoegde waarde geproduceerd in Vlaanderena Van de Vlaamse beroepsbevolking is iets meer dan 2o/o werkzaam in de landbouw; daarbij gaat het om bijna 59.000 personen en ongeveer 44.000 voltijds arbeidsplaatsen. Het aantal landbouwbedrijven in Vlaanderen is tussen 1999 en 2009 met ongeveer 30% gedaald (van 42.000 tot 29.000), terwijl in dezelfde periode door schaalvergroting de oppervlakte per bedrijf met 40% is gestegen tot gemiddeld 21 ha in 2009. Hoewel het economisch belang van de sector afneemt, blijft een groot deel (46%) van het totale oppervlak van Vlaanderen in gebruik als land- en tuinbouwgrond - daarbij gaat het om een totaal van 620.000 ha. Grasland, maïs en graan beslaan driekwart van het landbouwareaal. Tabel 2 geeft een overzicht van enkele belangrijke kenmerken van de landbouwsector in Vlaanderen per sub-sector.
Veeteelt, inclusief de teelt van voedergewassen, is veruit de belangrijkste subsector in de land- en tuinbouw met 60% van het agrarisch grondgebruik en productiewaarde. ln Vlaanderen waren er in 2009 ongeveer 1,3 miljoen runderen. Na eerder gedurende vele jaren te zijn gedaald, neemt de omvang van de melkveestapel recent weer iets toe door verruiming van de melkquota. Het aantal t 4
Auteur: Govert Gijsbert. Redactie: Geiske Bouma. Alle ci¡fers in deze paragraaf zijn gebaseerd op Landbouwrapport 2010,
pp 214-230
19t51
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
zoogkoeien en vleeskalveren neemt licht toe. Het aantal varkens bedroeg in 2009 bijna 6 miljoen, een daling met 20o/o ten opzichte van 10 jaar eerder, vooral veroorzaakt door strengere milieueisen. Ook de pluimveestapel laat een sterk negatieve groei zien.
label2
Aandeel sub-sectoren agrarische sector in procenten
Productiewaarde Aantal bedriiven Grondqebruik
Veeteelt Tuinbouw Akkerbouw
60
52
61
31
8
9
17 17 14
100
100
100
(Gemengde bedrijven)
Totaal Bron: Vlaamse Overheid
Tuinbouw
is
-
31
Landbouwrapport 2010
kapitaalsintensiever
dan veeteelt, want levert op 8% van
de
landbouwgrond meer dan 30% van de productiewaarde. Van het tuinbouw areaal is 96% vollegronds tuinbouw en 4% bestaat uit kassen. Het areaal tuinbouwgrond is de laatste 10 jaar vrijwel constant gebleven en van de 50.000 ha tuinbouwgrond in Vlaanderen is in 2009 bijna 30.000 ha bestemd voor groenten, bijna 20.000 ha voor
fruit en minder dan 10.000 ha voor sierteelt. De openlucht groenteteelt
in
Vlaanderen is sterk gericht op industriële veruverking die 66% van de productie voor zijn rekening neemt.
De akkerbouw is veruit de kleinste sector qua productiewaarde (9%), maar neemt toch meer dan 30% van het ruimtebeslag voor haar reken¡ng, deels in de vorm van gespecialiseerde akkerbouwbedrijven en deels in gemengde bedrijven. Het aantal bedrijven met akkerbouw is de laatste 10 jaar gedaald van 21.000 tot ongeveer 16.000. De akkerbouw productie bestaat vooral uit drie gewassen: aardappelen, suikerbieten en granen. 3.3
Trends en technologische ontwikkelingen in de landbouw
3.3.1
Algemene trends Rabbinge (2009) onderscheidt vijf megatrends in de primaire landbouwproductie. ln ieder van deze trends speelt technologie op directe of indirecte wijze een rol. De eerste trend is die van een algemene productiviteitsstijging (per ha, per mensuur, per dier, per kg input zoals water, stikstof en energie). Deze trend is het rechtstreekse gevolg van technologische ontwikkelingen in de landbouw, zoals die zich heeft ontwikkeld van "low input-low output" naar "high input-high output" door veredeling, mechanisatie, en gewasbescherming. Dit heeft geleid tot een tweede trend: een verandering van de aard van de agrarische productie van traditioneel ambachtelijk naar industrieel. Deels als reactie daarop is een derde trend ontstaan,
die van verbreding van landbouwdoelstellingen: naast productie worden milieu, landschap, natuur, recreatie en sociale ontwikkelingen steeds belangrijker. Deze trend naar een meer multifunctionele landbouw is indirect een gevolg van de ontwikkeling richting grootschalige intensieve landbouw die ervoor gezorgd heeft dat milieu, landschap en biodiversiteit onder druk komen te staan en dat ook werkgelegenheid en voorziening op het platteland een dalende tendens vertonen. De vierde trend is die van een sterke internationalisering en de opkomst van globale voedselketens, gestimuleerd door innovaties als lCT, containervervoer, daling van de kosten van (lucht)vracht, etc. Als reactie op de internationalisering
TNO-rapport
I
20t51
TNO-060-DTM-2012-007 57
van voedselketens zien we echter ook een trend om voedselketens lokaal te sluiten met aandacht voor het direct leveren van lokale, seizoensgebonden producten aan
consumenten zowel in de stad als op het platteland. Ten slotte is er een toenemende aandacht voor voeding en gezondheid en de individuele vraag van consumenten.
Deze trends hebben geleid tot belangrijke vraagstukken of issues waarmee de landbouwsector in Europa en dus ook in Vlaanderen wordt geconfronteerd. De belangrijkste vraag die in veel varianten terugkomt is die naar een meer duurzame landbouw. Duurzaamheid is een breed begrip en heeft o.a. te maken met gebruik van inputs, emissies, klimaafuerandering, biodiversiteit, bodemuitputting, verzilting, voedselverspilling en de noodzaak een transitie te maken van het ovenvegend gebruik van dierlijke eiwitten naar plantaardige. Bij duurzaamheid komt ook de vraag naar de productie van biobrandstoffen aan de orde omdat deze enerzijds kunnen bijdragen aan vermindering van CO2 uitstoot, maar anderzijds concurreren met voedselgewassen. Een tweede issue dat van steeds groter belang wordt bij langer wordende voedselketens is voedselveiligheid, zoals nog onlangs bleek uit de
EHEC besmetting van kiemgroenten in Duitsland. ln toenemende mate wordt de verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid bij de sector zelf gelegd die daarvoor grote investeringen doet in technologie, in standaarden en in tracking and tracing systemen. Een derde issue heeft te maken met de leefbaarheid op het platteland die door schaalvergroting in de landbouw, dalende werkgelegenheid en inkomens onder druk komt te staan, zeker in combinatie met algehele vergrijzing van de bevolking. Een laatste issue betreft de lange termijn leveringszekerheid van voedsel. Die wordt veroorzaakt door een groeiende wereldbevolking, stijgende welvaart in Azië, concurrentie tussen voedselgewassen en biobrandstoffen, en een veruvachte schaarste aan inputs zoals fosfaat en landbouwchemicaliën gebaseerd op fossiele brandstoffen. Deze trend kan ten dele gecompenseerd worden door grond (opnieuw en op meer extensieve wijze) in productie te nemen.
3.3.2
Technologische ontwikkelingen
Vier belangrijke technologische ontwikkelingen die in de toekomst grote impact zullen hebben op de agri-food sector zijn de voortgaande genetische verbetering van gewassen, ontwikkelingen in de industriële biotechnologie, lCT, en robotica en geavanceerde prod uctiesystemen.
Genetische verbetering
van gewassen. Het nieuwste hoofdstuk in
de
wetenschappelijke plantenveredeling die begon met Mendel wordt nu vooral geschreven in St. Louis, Missouri waar het hoofdkwartier staat van Monsanto dat zich het laatste decennium tot absolute wereldleider heeft ontwikkeld op het gebied van genetisch gemodificeerde gewassen (ggo's) Wereldwijd is het areaal onder ggo's gegroeid van 40 miljoen ha in 2000 tot 134 miljoen ha in 2009 (James, 2010). De snelle groei vindt vooral plaats in de VS, Canada, Zuid Amerika en Azië en betreft met name drie gewassen: maïs, soja en katoen. Technologische innovatie in de ontwikkeling in de nieuwste generatie ggo's betreft vooral de ontwikkeling van zogenaamde'stacked fraifs', een stapeling van gunstige eigenschappen die een gewas beschermen tegen veelheid van ziektes en plagen. ln Europa en ook in Vlaanderen vindt de productie van ggo's niet of nauwelijks plaats door wet- en regelgeving en heeft daarmee geen directe invloed. lndirect is er enige invloed
omdat grote hoeveelheden genetisch gemodificeerde maïs en soja worden ingevoerd en al dan niet via veevoer in de voedselketen terechtkomen. Of in de
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
2'l l5,l
toekomst wel ggo's in Vlaanderen verbouwd zullen worden hangt af van regelgeving die in sterke mate bepaald wordt door publieksacceptatie. Nieuwe ontwikkelingen die te verwachten zijn, betreffen het zodanig manipuleren van planten dat ze niet natuurlijke stoffen produceren met nuttige farmaceutische eigenschappen (pharming) en het ontwikkelen van hoogwaardige gewassen voor biobrandstoffen. Omdat de weerstand tegen genetische modificatie naar veruvachting groot zal blijven (vooral als het gaat om dieren), worden steeds meer technieken ontwikkeld die genetische modificatie omzeilen en een gewas produceren dat weliswaar met gentechnologie gemaakt is, maar waarin geen soortvreemd materiaal meer aanwezig is. Een verdere stijging van de productiviteit van de landbouwproductie is daarom in de toekomst te ven¡vachten. Omdat veel ggo's ingebouwde resistenties tegen allerlei ziektes hebben, zit de winst voor boeren minder in een opbrengstverhoging, maar meer in een daling van de kosten van bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen. Dit kan ook tot positieve milieueffecten leiden. Vlaanderen heeft een sterke positie op het gebied van moleculaire genetica en biotechnologie met 124ltfe sciences bedrijven - de meeste daarvan (56) richten zich op medische biotechnologie en 15 bedrijven op agrarische biotech (Platform Landbouwkundig Onderzoek 2009, Flandersbio 201 1).
lndustriële biotechnologie. Ontwikkelingen in de industriële biotech richten zich onder meer op de productie van nuttige enzymen en op het produceren van biobrandstoffen uit niet eetbare delen van gewassen of op basis van andere planten. Ook zal industriële biotechnologie naar venruachting een grote rol gaan spelen in de productie van industriële grondstoffen ter vervanging van uitgangsmateriaal dat gebaseerd is op fossiele materialen ('bio-based economy). Nieuwe toepassingen van industriële biotechnologie betreffen ook de productie van zogenaamd 'kweekvlees': vlees geproduceerd in reactorvaten in laboratoria ter vervanging van door dieren geproduceerd vlees. ln de industriële biotech wordt veelvuldig gebruik gemaakt van ggo's (bijvoorbeeld gisten) - daartegen is weinig
weerstand omdat productie plaatsvindt in afgesloten ruimten.
ICT. Naast genetische technologie speelt ICT een hoofdrol in
de
productiviteitsverhoging in de landbouw. De toepassingen van ICT zijn bijna eindeloos. ICT en containervervoer hebben aan de basis gestaan van de opkomst van mondiale voedselketens. 'Track and trace' systemen geven informatie aan producent, tussenhandel, retailer en (nu nog in mindere mate) de consument. ICT speelt een grote rol in het monitoren door sensoren van een steeds toenemend aantal variabelen in dierlijke en plantaardige productie. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om klimaatbeheersing, en het monitoren van dieren (gezondheid, voeding, etc.). ln de openlucht teelt is ICT een essentieel onderdeel van'precrsion farming'(samen met satellietwaarneming en sensoren) voor het detecteren van heterogeniteit in bodem of gewas en het op basis daarvan aanpassen van het teeltplan of bemesting. Precisielandbouw kan bijdragen aan opbrengstverhoging en aan duurzaamheid door een optimale dosering van meststoffen en bestrijdingsmiddelen. Robotica en geavanceerde productiesystemen. Op basis van ICT en sensoren worden geavanceerde geautomatiseerde productiesystemen ontwikkeld. Robots worden bijvoorbeeld ontwikkeld voor het automatisch wieden van akkers en plukken van fruit en groenten (in bomen, kassen en op akkers). Bij geavanceerde
productiesystemen kunnen we ook denken aan de energieneutrale of energieproducerende kas waarbij gebruikt gemaakt wordt van het gegeven dat op
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
22t
51
zonnige dagen een kas meer energie invangt dan nodig is en dus geventileerd moet worden. Door opvang van die energie en gebruik van warmteopslag wil men energieneutrale of energieproducerende kassen ontwikkelen. Zulke geavanceerde systemen vereisen een combinatie van een groot aantal technieken.
3.3.3
Doorkijk horizon 2050
Voor de verwezenlijking van technologische ontwikkelingen in 2050 speelt een aantal drivers en onzekerheden voor de sector landbouw: bevolkingsg roei, inkomensgroei en prod uctiviteit landbouwbed rijven ; trends en fluctuaties in de prijs van ruwe olie en hun impact op de vraag naar biobrandstoffen; handelskosten, 'food' supermarkt revolutie veranderingen waardenketens; beleidsontwikkelingen omtrent landbouwsubsidies; klimaatverandering en de beleidsreactie daarop zowel nationaal als globaal; hervormingen in water instituties en beleid;
de
-
in
en
veranderingen omtrent R&D investeringen
in
landbouw
in
respons op
bovenstaande ontwikkelingen.
Deze ontwikkelingen zullen in grote mate bepalend zijn in welke richting de landbouw zich zal ontwikkelen en hoe er vanuit de maatschappij (zowel publiek en
gereageerd zal worden. Hieronder is een aantal voorbeelden beschreven die laten zien hoe de technologische ontwikkelingen in combinatie met
privaat)
op
de drivers en onzekerheden in de toekomst hun impact zullen hebben. Voe d se lve il ig
he
id, voe dsel kw al iteit e n
m il i eu
ln de ontwikkelde landen, o.a. West-Europa, is een trend waarneembaar dat de maatschappij steeds meer geld over heeft voor producten met aandacht voor voedselkwaliteit, voedselveiligheid en milieu. Het feit dat via ICT-ontwikkelingen de barcodes traceerbare informatie geven of herkomst e.d. laat zien dat hier voor de verre toekomst mogelijk grote veranderingen te verwachten zijn. Efficientie, tijdige levering en uniforme kwaliteit
De |CT-revolutie zal de handelskosten verder omlaag brengen, ook
voor
supermarkten die op globale schaal zoeken naar de leveranciers van producten met de laagste kosten gekoppeld aan de producten die de klant wenst. Op hun beurt zullen deze ontwikkelingen de manier waarop boeren leveren aan markten
drastisch veranderen. De nadruk zal komen te liggen op tijdige levering van producten van uniforme kwaliteit, wat leidt tot efficiêntere (mogelijk grotere) productie, wat ten kosten kan gaan van de minder efficiënte productie, en aldus de productiviteit van de landbouw zal groeien. De mate waarin dit doorzet zal ook implicaties hebben voor het ruimtebeslag van de landbouw en of de landbouw sector in Vlaanderen in deze ontwikkeling meegaat. 3.4
Eerste schets van ruimtelijke consequenties
De ruimtelijke impact van technologie in de landbouwsector kan zich op twee manieren manifesteren: op directe en op indirecte wijze. Voorbeelden van directe ruimtelijke impact zijn de introductie van de tractor en de combine, het prikkeldraad en die van nieuwe gewassen (bijvoorbeeld wijnbouw in Vlaanderen op basis van nieuwe schimmelresistente druivenrassen en laagstam fruit) en teeltsystemen zoals
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
kassen.
ln de
23t51
toekomst kan de grootschalige teelt van nieuwe generaties
biobrandstoffen grote invloed hebben op grondgebruik en landschap.
Naast de directe impact van specifieke nieuwe technieken heeft technologie een meer subtiele impact op de ruimte ontwikkeling door de combinatie ervan in nieuwe productiesystemen. De afgelopen eeuw ging het hier om de transitie van low inputlow output naar high input-high output systemen, met als kernwoorden productiviteitsverhoging, schaalvergroting en intensivering. Die ruimtelijke impact kan een groot aantal verschillende vormen aannemen: Schaalvergroting: nieuwe technologie (mechanisatie en automatisering) heeft in
de akkerbouw en veeteelt sinds 1950 voor een ongekende schaalvergroting gezorgd vaak met grote gevolgen voor het bestaande cultuurlandschap.
lntensivering: nieuwe hoogproductieve variëteiten en dierenrassen hebben tot nieuwe productiesystemen geleid met grote externe ruimtelijke effecten. Het bekendste voorbeeld hiervan is de intensieve veehouderij die tot hoge emissies van schadelijke stoffen als ammoniak leidt.
Diversiteit en eenvormigheid: schaalvergroting en intensivering leiden op hun beurt tot een afname van de biodiversiteit en van de verscheidenheid aan landschappen, ook zogenaamde 'visuele onaantrekkelijkheid' speelt hierbij een rol.
Locatiegebondenheid: was traditionele landbouw gebonden aan een bepaalde grondsoort en water regime, nieuwe technologie (drainage, bodembewerking,
breed toepasbare variëteiten, kassenbouw, daling van transport- en communicatiekosten) maken de landbouw steeds minder locatiegebonden. Dat geldt binnen landen en regio's als Vlaanderen, maar ook internationaal nu mondiale voedselketens steeds belangrijker worden.
Plattelandsontwikkeling: nieuwe technologie heeft geleid tot een ongekende productieverhoging met als gevolg een sterke daling van het aantal bedrijven en het aantal werkzame personen. Dit heeft in een aantal plattelandsregio's grote gevolgen voor het voorzieningenniveau en de vitaliteit van dorpen. Nieuwe technologie heeft geleid tot productieoverschotten die aan de basis staan van allerlei regelingen om land uit productie te nemen dan wel door boeren op meer extensieve w¡ze te laten exploiteren. ln ruil voor productiebeperking en het leveren van ecodiensten (bijvoorbeeld broedvogelvriendelijk weidebeheer) ontvangen de boeren een vergoeding. ln de toekomst zullen we een combinatie van intensivering en extensivering zien in de Vlaamse landbouw. De intensieve landbouw zal in aanzienlijke delen van
Vlaanderen het dominante model blijven vanwege de noodzaak internationaal concurrerend te blijven en om boeren een redelijk inkomen te bieden. Het gaat hier onder meer om de intensieve veehouderij (onder andere in West Vlaanderen) en de productie van groenten voor industriële venruerking. De transitie naar meer duurzame systemen kan op twee manieren plaatsvinden: enerzijds door de milieubelasting van hoogintensieve systemen terug te dringen
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
24
I 5'l
met moderne techniek zoals precisielandbouw, en anderz¡jds door in delen van Vlaanderen over te gaan op meer extensieve vormen van landbouw waarbij multifunctionele landbouw, ecodiensten, stadslandbouw, natuurbeheer, en recreatie gaan domineren, bijvoorbeeld waar fruitteelt, akkerbouw en gemengde bedrtifsvormen overheersen. De trend naar extensivering is deels een reactie op de toepassing van technologie in hoogproductieve systemen. Daarbij is het belangrijk juiste combinaties van intensivering en extensivering te ontwikkelen. lntensieve productie op de ene plaats kan ruimte vrij maken om meer kwetsbare gebieden te on2ien en bijvoorbeeld te bestemmen voor extensieve landbouw en natuurontwikkeling.
Er is een trend waarneembaar naar regionale voedselsystemen. Het voedselsysteem (voedselproductie, -veruverking, -distributie, en -consumptie) garandeert het recht op voedsel, zorgt voor voldoende, veilige, evenwichtige, gezonde en betaalbare voeding voor alle wereldburgers, respecteert het principe van voedselsoevereiniteit, is in evenwicht met de beperkte milieugebruiksruimte (water, bodem, lucht, ruimte, energie), versterkt de regionale ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit en het landschap en respecteert de culturele eigenheid van voeding. Voedselvraag en -aanbod (productie, venryerking, vermarkting) zijn in evenwicht. Daarbij wordt gestreefd naar regionale voedselsystemen in een gesloten kringloop als basissysteem. Voedselproductie kan plaatsvinden op het platteland, in peri-urbane gebieden en in de stad. De ontwikkelingen rondom stadslandbouw passen hier bijvoorbeeld in.
3.5
Bronnen Anderson, K. (2010) Globalization's effects on world agricultural trade, 1960-2050, ln: PhilosophicalTransactions of the RoyalSociety 8,2010,365, 3007-3021,2010
James, C. (2010) Global Status of Commercialized Biotech/GM Crops: 2010. ISAAA Brief No. 42. ISAAA' lthaca, NY Life sciences in Flanders 201 l.www.flandersbio.be
Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij. 2010. Landbouwrapport 2010 Platform voor Landbouwonderzoek. 2009. Witboek Landbouwonderzoek. Brussel: Vlaamse Overheid
Tweede Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (2011) Samen grenzen verleggen, april2011 Rabbinge, R. 2009. Global food security and stability. CABI Global Summit 2009 Food Security - helping to achieve MDG1, October 20th 2009, London.
-
http://lv.vlaanderen. be/nlapps/data/docattachmentsMitboek_landb 2009 web def. pdf
TNO-rapport
4
I
25t51
TN0-060-DTM-2012-OO7 57
Technologische trends in de industrieu Deze quick-scan gaat over innovatie en technologische trends in de industrie.
4.1
lnleiding lndustrie is een verzamelbegrip met als gemeenschappelijk kenmerk de productie van goederen. De industrie als verschijningsvorm omvat het geheel van bedrijven dat zich toelegt op de productie van 'tastbare' goederen ('tangibles'). De industrie omsluit daarmee een veelheid aan sectoren met elk verschillende karakteristieken. Het kan gaan om high{ech, medium-tech en low-tech industrie, om industrie die
zich richt op de productie van productiegoederen),
kapitaalgoederen
op grondstoffen en/of
(dat wil
halffabricaten
zeggen
of
op
consumptiegoederen. lndustrie kan kleinschalig dan wel grootschalig zijn en haar impact op de omgeving kan zeer verschillend zijn. Deze impact betreft niet alleen het ruimtebeslag (m2 en m3), de effecten op milieu (uitstoot van schadelijke stoffen), maar ook interacties met de fysieke en sociale omgeving (vervoer/logistiek, werkgelegenheid). 4.2
lndustrie in Vlaanderen Het bruto regionaal product (BRP) van de Vlaamse economie bedroeg in 2009 173,1 mld. euro, waarvan 32 mld. euro werd gegenereerd doorde industrie (cijfers Nationale Bank Belgie). De top-3 van belangrijke industriesectoren, gemeten naar omvang in toegevoegde waarde, omvatte in 2009 de chemie, de voedingsmiddelenindustrie en de metaal. Ook de opto-elektronische, de transportmiddelen-, de machine- en apparaten- en de papierindustrie/uitgeverijen zijn sterk vertegenwoordigd in Vlaanderen. Ongeveer 35% van deze industriële productie vond plaats in de provincie Antwerpen, 21% in de provincie OostVlaanderen en de rest in de overige Vlaamse provincies Limburg, West-Vlaanderen en Vlaams Brabant (zie tabel 3).
Van alle ruimte in Vlaanderen was in 2010 3,60/0 in gebruik bij 'nijverheidsgebouwen en -terreinen, steengroeven en handelsgebouwen' en nog eens 0,6% voor 'gemengd gebruik en technische voorzieningen'. ln totaal was 381 km2 in gebruik ten behoeve van nijverheidsgebouwen en -terreinen en nog eens g1 km2 voor handelsgebouwen (VRIND 2011, blz. 259). Het huidige industriele ruimtebeslag van
bedrijventerreinen in Vlaanderen was in 2011 ongeveer 44.000 hectare (1994: 39.100 ha, dat wil zeggen een stijging van 12,5%), met daarboven nog ongeveer 17.100 hectare (1994: 17.200 ha) rond de zeehavens (VRIND 2011, blz.263). ln het VRIND wordt het aantal beschikbare hectares rond de zeehavens als stabiel verondersteld. Er is voor de komende jaren bovendien in elk van de provincies sprake van een restcapaciteit, de zgn. niet-bezette oppervlakte (zie ook Figuur 1: Economisch aanbod bedrijventerreinen, oppervlaken in hectares [mei 201 1]).
t Auteur: Frans van der Zee. Redactie: Beitske Boonstra en Marc Rijnveld
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
Tabel
3
26
Economische structuur in Vlaanderen, op basis van toegevoegde waarde in 2009
Provincie
Oost-
VlaamsBrabant
Vlaams Gewest
Antwerpen Limburg
mln euro
mln.
mln euro
mln
Delfstoffen
87
46%
38%
9%
4%
3o/o
Voedingsmiddelen
4.364
24%
10%
21%
21%
24%
Textiel
1.384
6%
4%
34%
2%
54%
Leer
75
7%
4o/o
82o/o
2%
5%
Hout
483
11o/o
9%
14%
6%
61%
Pulp en papier, uitgeverijen
2.274
34%
10%
22%
19%
14%
Aardolie
1 367
8íYo
0%
1%
15%
Oo/o
Chemie
4 955
680/o
8%
14o/o
6%
4o/o
Rubber en kunststof
1.331
19%
19%
31%
11%
Glas en bouwmaterialen
I
25%
27o/o
19%
10%
20% 20%
Metaal en metaalproducten
4.422
32o/o
18o/o
25%
5%
19%
Machines en apparaten
1.984
36%
10%
11%
6%
36%
12o/o
30%
22%
260/o
7%
8%
282
euro
Provincie
Vlaanderen
euro
mln.
euro
WestVlaanderen mln. euro
Opto-elektronica
2.144
30%
Transportmiddelen
2.174
27%
32%
Overige industrie Elektriciteit, gas en water
964
27%
'l7o/o
16%
6%
35%
2.795
23o/o
12%
41%
14%
9%
Rest economie
141.047
21%
20%
17%
173.131
32% 33%
11%
Totaal Toegevoegde Waarde
11%
21%
18%
18%
Bron: Nationale bank van België
12.000
r0.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0
Antwerpen
! Figuur
1
I 5'l
Limburg
lngenomenoppervlakte
Vlaams- OostBrabant
!
West-
Vlaanderen Vlaanderen
Niet-bezette oppervlakte
Economisch aanbod bedrijventerreinen, oppervlakten in hectares (mei 2011)
Bron: VRIND 201 1, blz. 263
INO-rapport
I
27t51
TNO-060-DTM-2012-OO7 57
illrttcbannrdc grondm gcbd¡rúde grond.n en W@ngebied
10.218,56 t0.0€2,88
å¡Imil.nt t¡rehrn
(1)
Nllrerheldrgebdwen en -terelnen (andere dån
r hieronder)
Stængroeven, punen, mlnen, enz.
¡
Hand€lsg€bomn en -terr€iæn op€nbare gebowen en tereinen behalve veryæ¡-, tel{mmunl(ati+ en tKhnlshe væfzlenlngen Terelnm rcor g€mengd gebrulk lerfelnen voor vercer en telecommunicatie (2) Terelren v@r t4hnische væu¡eningen R{reatlegebled en andete open rulmte
Figuur
2
3.30¡,69 1.119,17 t 385,67 l-416,25
]¡7,9
3.519,03
3.546,16
r.530,53
1
364,51
17113
14,81 1431 88,@ 90,79
90,97
14,45
121,12 124,29
51,t0
63,05
r.029,88 t.(X6,8f
.21,æ
10.ür¡,¿ 9.976,09 9.951¡9
'126,26
5¡.9,42
14,¡18 14,48 9t,4t 91,49 126,q 126,56
103,3
6103 1.Os4,43
18.90 247,77
1ß,0 109,5
u,62
15,¡¡3 17,33
108,1
376,38 :190,67
1.052,40
237,44 242,OO
t.570,16 r.555,50
97,8 1(X,5
G4,n
t0;¡,6
1.055,85
102,5
18,58 't9,25
249,91 252,09
124,A
106,2
21,60 16.18 1,29 0,00 0,08 0,16 {r,26 1,42 0,67 2,16
n31,¡9 81,39 89,35 16,16
0,1f 0,t0 2.27
l,tz 9,02 1,92 10.09
Ruimtebeslag Vlaanderen naar functie, oppervlakte in km2
Bron: VRIND 201 1, blz. 259
4.3
Trends en technolog¡sche ontwikkelingen ¡n de industrie
4.3.1
Alge me n e ontw i kkeli ngen
lndustriële productie
De fysieke organisatie van de industriële productie staat de komende jaren in het teken van steeds kleiner, flexibeler, decentraler en steeds zuiniger in energie- en materiaalgebruik ('smarf production'; 'self-adaptive machinert/, 'zero defect
manufacturing'). 'Light weight gecombineerd met hoge functionaliteit wordt belangrijker. Traditionele'subtractive manufacturing' technieken zoals snijden, boren en drillen worden vervangen door 'additive manufacturing' technieken, met name 3D printing (3D-producten op basis van meerdere lagen en flexibele materialen
(' m u
ltil ayered
prod ucts').
Fabriek van de toekomst Micro/nano manufacturing wint aan belang (de 'portable factory') waarin productie in kleine series centraal staat. Daarbij hoort ook productie voor eigen gebruik (één
exemplaar) op het niveau van individuele huishoudens. Het belang van 'key enabling technologies' (onder meer biotech, nanotech, nano-electronics en nieuwe geavanceerde materialen) sluit daar naadloos bij aan De'factories of the future' ztjn in korte sleutelbewoordingen: transformeerbaar, in netwerken georganiseerd; 'high quality manufacturing technologles'; met een hoge mate van autonomie en adaptatie; 'high accuracy/high pefformance'. Het zal meer en meer gaan om 'learning factories'; om'intelligent manufacturing' en om duurzame productie waarin schone, milieubewuste technologieên centraal zullen staan. Waardeketens
Business ecosystemen zullen meer dan voorheen open systemen en netwerken z\n. De grenzen tussen bedrijfstakken, markten en bedrijven zullen verder vervagen. Nieuwe waardeketens zullen ontstaat waarin maatwerk, integratie van klanten en'co-opetition' ('cooperative competition' - concurrentie en samenwerking tegelijkertijd) kernwoorden zijn. Productieprocessen zullen verder geautomatiseerd
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
28t51
worden (zowel in productie- als in diensten en kennis), waarbij de omvang van het werknemersbestand verder zal afnemen. De werkpraktijk zal zich ontwikkelen naar verdere flexibilisering (anytime, anywhere) met interactieve werkstructuren (het 'nieuwe werken'). Arbeidsintensief evolueert steeds meer tot kennisintensief. Beleidsmatig zal het behoud maar ook het opnieuw op de kaart zetten van een sterke industrie in Europa ('reinventing industrt/) sterker dan voorheen de Europese
en nationale beleidsagenda's gaan bepalen, waarbij strategisch belangrijke
en
kennisintensieve sectoren centraal zullen staan. Kennis bepaalt meer dan ooit de toegevoegde waarde die in de industrie wordt gegenereerd. 'Reinventing industn/
is een thema dat de nodige urgentie heeft, ook met het oog op de opmars van andere landen op industriegebied. De venrevenheid van de industrie met de dienstensector is een belangrijke driver voor deze ontwikkeling.
4.3.2
Technologische ontwikkelingen in de chemie, voedingsmiddelenindustrie en metaal
Voor
de drie
belangrijkste Vlaamse industriële sectoren
de chemie, de
voedingsmiddelenindustrie en de metaal, geven we hier een apart overzicht van de technologische ontwikkelingen die zich specifiek binnen deze sectoren zullen gaan plaatsvinden.
ln de
voedingsmiddelenindustrie speelt
de opkomst van de bio-, nano-
en
gentechnologie een belangrijke rol in de transformatie van de sector. Qua productie van voedsel zelf is te denken aan de opkomst van sterk gepersonaliseerd voedsel, afgestemd op persoonlijk genetisch materiaal ('mood-food'), verdere toepassing van biotechnologische kennis maar ook vervanging van natuurlijke ingrediënten door artificiële ingrediënten, functioneel voedsel, medicinaal voedsel etc. Het voedselproductie- en verwerkingsproces zelf wordt naar verwachting steeds
preciezer en daardoor ook veiliger, nieuwe technologieën in opkomst zitten in de vervanging van thermische processen (door hoge druk en 'electric fields'). ln het conserveren en verpakken van voedsel zijn technologische ontwikkelingen te venuachten als verpakken onder hoge druk, anti-microbisch of de ontwikkeling bioverpakkingen (zelfs eetbare). Automation, robotics en ICT worden steeds eenvoudiger en goedkoper om in te zetten in de voedingsmiddelenindustrie. Dit
heeft ook effect op de logistiek in de sector en voedselketenmanagement. Sensoren (tracking en tracing) worden ingezet om voedselkwaliteit te bewaken. Algemeen wordt verwacht dat de voedingsmiddelenindustrie in toenemende mate de consument met meer precisie, zowel in product als in tijd, zal gaan bedienen. De ruimtelijke consequenties van technologische ontwikkelingen in de voedselindustrie zitten voornamelijk in de opkomst van nieuwe producten die de voedselconsumptie
is de algemene trend: meer precisie, meer persoonsgericht, industriêler en functioneler. Ook de logistiek en distributie zal meer klantgericht gaan plaatsvinden. Veranderingen in het productieproces zitten in de fabrieken zelf, en hier gelden de meer algemene trends voor de industrie. Hetzelfde gaat op voor de chemische industrie en de metaal industrie. De trend naar schoner, zelf zullen veranderen. Hier
kleiner, decentraler en zuiniger zal zijn weerslag hebben in de gebieden die een sterke clustering van deze industrietakken kennen.
ln de chemische industrie geldt dat technologieën zich zullen gaan ontwikkelen in de richting van schoner (katalyse), hernieuwbare materialen, met meer precisie en veiligheid, meer efficiëntie in chemische analyses en processen, meer gebruik van ICT en samenwerking in globale partnerships en ketenintegratie als het gaat om
TNO-rapport I TNO-060-DTM-201 2-007 57
29t51
energie en grondstoffen. Met name de opkomst van biotechnologie zal een rol spelen. Hierin zijn drie vormen te onderscheiden: witte biochemie in relatie tot chemicaliën, groene biochemie in relatie tot landbouw en voedsel, en rode biochemie in relatie tot medicijnen en farmaceutische industrie. Producten die hieruit voort kunnen komen zijn bijvoorbeeld: printbaar menselijk weefsel, geavanceerde medicijn aanlevering (lab on a chip), pharmacogenomics en biomarkers, hernieuwbare plastics, bio-raffinaderijen, en de creatie van nieuwe functionele micro-organismen. Ook in de metaal industrie speelt de opkomst van biotechnologie een grote rol. Daarnaast zal de toenemende vraag naar'rare earth' (voor bijvoorbeeld de productie van chips of ICT producten) weerslag hebben op het functioneren van de metaal industrie. Zo zou de vraag naar 'rare earth' materialen aanleiding kunnen zijn voor'urban mining'of recycling. De verdere ontwikkelingen van deze technologische trends hangt uiteraard sterk af van de ontwikkeling van sociaal-culturele, economische en politieke factoren. 4.3.3
Doorkijk horizon 2050
Verder vooruit kijkend nemen de onzekerheden over de richting van de industriële ontwikkelingen toe. Er zijn echter aanwijzingen voor mogelijke toekomsten, zoals omschreven in het Witboek Nieuw lndustrieel Beleid (2011). Als we ervan uitgaan dat het daarin voorgestelde beleid succesvol is gebleken en de nieuwe Vlaamse industrie tot wasdom is gekomen, dan wenkt een toekomst waarin de industrie koptrekker is in de vergroening en de "venruitting" van de economie.
"Het traditioneel productiviteitsmodel loopt tegen zijn grenzen aan. Het nieuwe model richt zich op de latente productiviteitswinsten in een kenniseconomie door een betere benutting van spillovers en ongebruikt creatief potentieel. Dit wordt goed geïllustreerd door het concept van de Nieuwe Fabriek voor de Toekomst, FvT (Factory for the Future). Dit is een productie en dienstenbedrijf voor het 'maken' van oplossingen met een hoge toegevoegde waarde op basis van: (l) sterke innovatie en designcompetentie, (2) klantgerichtheid en netwerking, (3) energie- en materiaalefficiënte technologie en (4) creatief menselijk potentieel en het versterken van het sociaal kapitaal. De FvT is ingeschakeld in een sterk netwerk van performante maak-, proces-, grondstof- en dienstenbedrijven met een up{o-date productieapparaat dat in staat is om dynamisch in te spelen op de marktvraag. Hierrond kunnen O&O-activiteiten worden gestart, open samenwerkingsverbanden opgezet, opleidingen en technische interesse worden gewekt. Het mobiliseert zowel KMO's als grote bedrijven." (Witboek NlB, 2011). De beleidsvisie is met name gericht op de proces- en automotive industrie (zie ook
rapport iRG Automotive, VRWI, 2010). ln het laatste geval gaat het om het ontwikkelen van eigenstandige deelmarkten binnen de automotive sector, bijvoorbeeld rond batterijen. 4.4
Eerste schets van ruimtelijke consequenties
De impact van nieuwe technologische ontwikkelingen op het ruimtebeslag en de ruimtelijke aanblik van de industrie is echter sterk afhankelijk van de vraag welke industriële bedrijvigheid zich op termijn in Europa en in het bijzonder Vlaanderen zal bevinden. Het één is hier overigens niet los te zien van het ander. De toekomstige structuur van de industrie in Vlaanderen is voor een belangrijk deel een economisch vraagstuk waarin de concurrentiekracht van Europa en Vlaanderen een belangrijke
rol zal spelen. De opkomst van de BRICs en breder, belangrijke delen van
de
vroegere ontwikkelingslanden, met China inmiddels als nummer één manufacturing
TNO-rapport
I
30/51
TN0-060-DTM-20'12-007 57
platform van de wereld, maken dat de internationale concurrentie danig is toegenomen en oude vanzelfsprekendheden niet meer gelden. Bovendien - zo leert de geschiedenis - zullen er in de komende jaren nieuwe typen industrie, goederen en diensten ontstaan, onder invloed van de huidige 'key enabling technologies' en andere nog nieuwere (doorbraak)technologieën. Technologische en economische ontwikkelingen kunnen versneld dan wel meer vertraagd hun beslag krijgen, afhankelijk van welk scenario de toekomst uiteindelijk zal bepalen. Hoe globaler en opener, des te sneller de bovenstaande ontwikkelingen zullen gaan.
De technologische ontwikkelingen en mogelijkheden van kleiner,
flexibeler,
decentraler, schoner en zuiniger zal samen met de veeleer economische vraag waar fysieke vestiging van productielocatie zijn beslag zal kr¡gen bepalend zijn voor hoe het industriële landschap in Europa en in Vlaanderen er in 2050 uit zal zien. Terugblikkend op de laatste veertig jaar is het niet onwaarschijnlijk dat pad afhankelijkheden mede het ruimtebeslag en aanblik van de industrie van de toekomst zullen bepalen. Daarbrj komt dat het type industrie - lees: product - in belangrijke mate meebepalend is voor de toekomstige wijze en organisatie van
industriële productie, met inbegrip van
de
organisatie
in de 'value
chain'
(waardenetwerk). Zo verschilt de chemie van de high{ech industrie, niet alleen in termen van fysieke productie zelf , maar ook in termen van waar deze plaatsvindt en hoe dit zich vertaalt in logistiek. Bij een industriebedrijf gaat het bovendien veelal
niet alleen om de 'sec' productie (fabricage) Bij industrie gaat het ook om onderzoek en ontwikkeling, om marketing/verkoop, om boekhouding, om bedrijfsrestaurants en om hoofdkantoren. Deze diensten bevinden zich vaak op en rond de productielocatie, maar soms ook elders.
De
ruimtelijke vertaling
van deze
ontwikkelingen
zal zich deels
op
bedrijventerreinen (oud en nieuw) manifesteren en deels ook op nieuwe locaties rond universiteiten en kennisinstellingen (hightech parken, incubators). Deels ook zal deze ruimtelijke vertaling betrekking hebben op belangrijke maar weinig uiterlijk zichtbare veranderingen in het productieproces binnen bestaande productielocaties en bedrijfsgebouwen. Ook (beleidsmatige) inzet op re-industrialisatie, zoals bijvoorbeeld in Vlaanderen, kan belangrijke ruimtelijke consequenties hebben. Tegelijkertijd zal de inzet op kleiner, flexibeler/wendbaarder en de 'porfa ble facton/ vragen oproepen van hoe, waar en hoe lang. Deze ontwikkelingen kunnen plaatsvinden in de '(semi)publieke' ruimte van moderne bedrijventerreinen en/of traditionele industriegebieden, maar kunnen (deels) evenzeer hun beslag krijgen binnen de sfeer van individuele huishoudens (dat wil zeggen in garages, schuren, en dergelijke). Productie zal, meer dan nu, plaatsvinden door (consumptie)huishoudens zelf.
Economische ontwikkelingen zullen sterk van invloed zun op welke typen bedrijvigheid zullen ontstaan en overleven en welke uit Vlaanderen zullen verdwijnen. Geo-economische en geopolitieke ontwikkelingen vormen de context waarin deze ontwikkelingen zich zullen voltrekken. Beleid door de Vlaamse overheid kan deze grotendeels door de markt bepaalde ontwikkelingen slechts in beperkte mate bijsturen. Deels liggen deze mogelijkheden in het (positief) beïnvloeden van het vestigingsklimaat voor bestaande en nieuwe industriële bedrijven in Vlaanderen (politieke en belastingklimaat; innovatiebeleid; ontsluiting en mobiliteitsbeleid, etc.). Sturingsmogelijkheden zijn er eveneens waar het gaat
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
3'l
l5,l
om clustering van bedrijvigheid. De geschetste technologische ontwikkelingen van bedrijvigheid, met de bijbehorende
vergemakkelijken verdere clustering
bundeling maar ook verweving van functies. 4.5
Dwarsverbanden met andere sectoren Mobiliteit. Tussen industrie en mobiliteit en logistiek bestaat een directe link. De industrie vraagt om verbindingen en connectiviteit ten behoeve van aan-, door- en afuoer van producten. Met andere woorden: meer industrie leidt tot meer goederen leidt tot meer vervoer; en meer industrie vraagt om meer inputs/resources wat weer vraagt om meer vervoer). Het belang van mobiliteit en logistiek (zowel 'business-tobusiness' als 'business-to-consumer') neemt naar veruachting als gevolg van
verdere specialisatie
en
decentralisatie verder toe. Tegelijkertijd leidt een
toenemende urbanisatie tot een verdere uitbreiding van woon-werkverkeer.
/CL
Dwarsverbanden tussen ICT en industrie bestaan in drie hoedanigheden: 1) in productietechnologie ('embedded lcr') waardoor er preciezer, met minder grondstof- en materiaalverliezen en zelfsturender en zelfadaptief geproduceerd kan worden. 2) ICT als middel om de connectiviteit te vergroten, via en door internet waardoor'business-to-consumer' (B2C) en 'business-to-business' (82B) bij elkaar worden gebracht en geografische nabijheid als factor een steeds relatiever begrip wordt, en waarmee snelheid en daarmee concurrentiekracht vergroot kunnen worden. 3) ICT als nieuwe industriesector (productie van software; lT producten) die 'oude' industriesectoren kan beconcurreren (vergelijk met post en e-mail; e-
lcr
readers en papieren boeken/kranten etc.)
is een belangrijke input voor de industrie (elektriciteit). De is tevens een industriële productiesector. De transitie naar energiezuinigere industrie kan plaatsvinden met twee doelen: enerzijds als Energie. Energie
elektriciteitssector
kostenreductie en anderzijds als bijdrage aan klimaatdoelstellingen.
en industrie bestaan in drie hoedanigheden: 1) Landbouwproducten als belangrijke resources/grondstoffen voor de voedselvenryerkende industrie. 2) lndustrie en landbouw zijn soms concurrerend in grondgebruik. 3) Landbouw als belangrijke afnemer van industriële producten: kunstmest, bestrijdingsmiddelen, diergeneesmiddelen, verpakkingsmateriaal, landbouwmachines, landbouwmaterieel. Landbouw. Dwarsverbanden tussen landbouw
4.6
Bronnen
Ad hoc Advisory Group FoF (2010) The Factories of the Future PPP. Strategic Multi-annual Roadmap
EIU (2009) The Future of Manufacturing in Europe. Survey conducted by the Economist lntelligence Unit
EIU (2011) The Future of Manufacturing. Survey conducted by the Economist lntelligence Unit European Commission (2008), The European Foresight Monitoring Network, Collection of EFMN Briefs part 1 - April 2008.
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
32t51
European Commission (2009) New Public-Private Partnerships for Research in the Manufactu rin g, Construction and Automotive Sectors European Commission (2010), Sectoral lnnovation Watch, Food and Beverages Sector.
Flegel, H.A. (2010) The lmportance of lndustrialTechnologies for Europe. lndustrial Technologies 2010 Conference, 7 September 2010
Gentili, A. (2010) The Factories of the Future PPP. European Commission, DG Research
Manufuture High Level Group (2006) Manufuture. Assuring the Future of Manufacturing in Europe. Report of the High-Level Group. September 2006
Verbeek, A., Debackere, K., Wouters, R. (2004), De voedingsindustrie in Vlaanderen. Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB), Maart 2004, Brussel.
Vlaamse overheid (2011), VRIND 2011, Vlaamse Regionale indicatoren, oktober 2011
Vlaamse Overheid (2011), Witboek Een Nieuw lndustrieel Beleid voor Vlaanderen, mei 2011
Vlaamse Raad voor Wetenschap en lnnovatie (2010), Naar een gericht innovatiebeleid voor de Vlaamse Automotive lndustrie, Eindrapport vRWllnnovatieregiegroep'Automotive', november
201 0
TNO-rapport I TNO-060-DTM-2012-007 57
5
33t51
Trends in de energ¡esector6 Deze quick-scan gaat over innovatie en technologische trends in de energiesector.
5.1
lnleiding
Met de ontdekking van steenkool, olie, aardgas en uranium boorde de mens energiebronnen aan die de welvaart tot grote hoogten heeft gestuwd. De gevolgen daarvan zijn nog steeds goed zichtbaar in onze leefomgeving. Zo heeft de winning van steenkool in de Limburgse Kempen diepe sporen na gelaten in het landschap. Met de exploitatie van de energiebronnen zijn ook nieuwe infrastructuren ontstaan
voor transport en verwerking. Fossiele brandstotfen vormen vandaag het merendeel van de energiebronnen in Vlaanderen. Er is desondanks een voozichtige verduurzaming te zien van de energieproductie door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, waaronder afualverbranding en windenergie. De groei van duurzame bronnen wordt gedreven door a) de effecten van energieconsumptie op klimaatverandering, b) de uitputting van grondstoffen, c) de afhankelijkheid van andere landen, en d) de nationale leveringszekerheid van energte. 5.2
Energie in Vlaanderen Het energieverbruik is in Vlaanderen volgens de voorlopige inschatting van VITO in 2009 met 5,3% gedaald ten opzichte van 2008. Dit is voornamelijk veroorzaakt door het teruglopen van de productie in de industrie, ten gevolge van de economische crisis. Ten opzichte van 1990 is het bruto binnenlands energieverbruik echter met 26,ïYo gestegen. en het ligt voor de hand dat die stijging na de crisis doorzet. De groene stroomproductie in 2009 bereikt ongeveer 5o/o van de geproduceerde elektriciteit (Aernouts, 2010). vlaanderen maakt nauwelijks gebruik van eigen
energiebronnen. ln 2007 werd g2Yo van de benodigde energiebronnen in ingevoerd: 41% petroleumproducten, 26% gassen, 15% uranium, 9% steenkool (Bossche, 2009). Als de trends doorzetten, dan blijft het energiegebruik in Vlaanderen stijgen en zal een deel daarvan worden geproduceerd uit hernieuwbare bronnen, mede onder invloed van de EU 2020 klimaat- en energiedoelstellíngen. welke bronnen dat zullen zijn is onzeker, al is de verwachting dat energie in toenemende mate decentraalzal worden geproduceerd in kleinere lokale productieeenheden.
Hieronder schetsen
wij de
4 belangrijkste energievormen voor het huidige
Vlaanderen en hoe deze bronnen zich kunnen ontwikkelen in de toekomst. Olie (directe brandstof voor huishoudens, transport en industrie)
Er wordt geen olie gewonnen in Vlaanderen zodat er geen ruimtelijke implicaties zijn voor exploitatie. wel is de olie-industrie gevestigd in de havens, met name Antwerpen. De aanvoer van ruwe olie naar raffinaderijen vindt plaats door een puplûn uit Rotterdam (RAPL). De petroleumproducten worden vervolgens door pijpleidingen vervoerd naar andere industriegebieden of per schip en tankauto. Het directe ruimtegebruik is terug te vinden in de industriële landschappen van 6Auteur:
Marc Rijnveld. / Redactie: Beitske Boonstra
TNO-rapport
I
34t51
TN0-060-DTM-2012-007 57
raffinaderijen, havencomplexen, (p¡plijn) infrastructuur en indirect ruimtebeslag door risico-zonering bij het transport van gevaarlijke goederen. Op lange termijn zijn de olievoorraden uitgeput en zal de productie afnemen. Een mogelijke ontwikkeling is dat de petrochemische industrie verschuift naar de witte
biotechnologie, waarbij op grootschalige wijze biomassa wordt omgezet in bruikbare (brand)stoffen en uiteraard ook andere materialen zoals plastics. De ruimtelijke implicaties hiervan zijn groot, omdat de volumes van de grondstoffen toenemen en de logistiek daardoor veel extra ruimte nodig heeft. De eindproducten zijn echter vergelijkbaar met de energiedragers zoals we die nu kennen (vloeibare en gasachtige brandstoffen).
Aardgas (directe brandstof in huishoudens en industrie) Aardgas wordt geïmporteerd in Vlaanderen, deels via pijpleidingen en per schip (afgekoeld totdat het vloeibaar wordt, LNG). Het is de dominante brandstof voor warmte-krachlkoppelingsinstallaties, een vorm van efficiënte lokale elektriciteits- en warmteproductie waarvan het gebruik in Vlaanderen groeit (Aernouts, 2010). Het ruimtebeslag van aardgas is beperkt tot pijpleidingen en installaties. Zeebrugge is een belangrijk knooppunt voor het onderzeese pijpleidingennetwerk van Noordwest
Europa.
ln
Vlaanderen
zin drie ondergrondse
opslagreservoirs voor gas
beschikbaar, die als buffer dienen voor pieken in de vraag. De LNG terminal in Zeebrugge legt een flink ruimtebeslag (40ha) alsmede de veiligheidszones boven de pijpleidingen, maar verder zijn de ruimtelijke gevolgen gering in vergelijking met
andere energiebronnen. De verwachting is dat het gebruik van aardgas in Vlaanderen nog zal toenemen omdat het flexibel inzetbaar is en een hoog rendement heeft. Aardgaswinning in Vlaanderen is volgens VITO mogelijk in het Kempens bekken. Het is niet ondenkbaar dat deze voorraden worden geëxploiteerd. De omvang bedraagt vtjf tot zeven maal de jaarlijkse aardgasconsumptie in Vlaanderen (hbvl.be, 2000). Voor de ontginning zijn wel installaties nodig van naar verwachting enkele tientallen hectares omvang. Uranium
België voert jaarlijks 1075 ton uranium in (WNA, 2011).ln vergelijking met andere vormen van energieopwekking is voor een kerncentrale slechts een kleine hoeveelheid grondstof nodig. Ter vergelijking: 1 kilo kolen levert 3 kilowattuur stroom. Met 1 kilo uranium wordt 40 MW geproduceerd. Kernenergie heeft daarom een zeer grote ruimteproductiviteit, ondanks de veiligheidscontouren van de centrale. ln het geval van de kerncentrale van Doel gaat over een vermogen van circa 18 MW per hectare. Ondanks de trend dat kerncentrales steeds veiliger worden, is in 2003 is bij wet besloten om de commerciële reactoren in Belgie te sluiten (Federale Wet, 2003). Dat betekent sluiting van alle reactors tussen 2015 en
2025, onder het voorbehoud dat de elektriciteitslevering uit andere bronnen zeker gesteld is en dat de prijzen niet onevenredig hoog zijn (WNA, 2011). De gevolgen van de uitfasering zijn indringend want binnen 12 jaar zal een andere energiebron aangewend moeten worden of wordt elektriciteit geïmporteerd. Nucleaire energie heeft nu een aandeel van 42o/o in de elektriciteitsproductie (wat overeenkomt met van de totale Vlaamse energieconsumptie). De opslag van het radioactief afual termijn ondergronds opgeslagen zalworden, naar alle waarschijnlijkheid bij Mol. 15o/o
is onvermijdelijk. De centrale in Doel produceert jaarlijks 80m3 die op
Nucleaire energie zou in de verre toekomst wel weer onderdeel uit kunnen gaan maken van de Vlaamse energievoorziening. Kernfusie is een technologie mogelijk commercieel geëxploiteerd kan gaan worden, maar zover is het nog lang niet. Het
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
35/5r
mondiale onderzoeksprogramma ITER spreekt de verwachting uit dat in het laatste kwart van deze eeuw, energievoorziening vanuit kernfusie op grote schaal mogelijk zou moeten zijn (www.iter.org). Steenkool (toepassing in ijzen en staalindustrie)
Deze energiebron gaat gepaard met een fors ruimtebeslag: onder andere de haventerreinen, transportbanden en kades die nodig zijn voor de opslag en overslag van kolen, de centrales en de afuoer van slakken en verschillende soorten as en zwavel. ln het verleden produceerde Vlaanderen zelf steenkool uit de Kempen. De mijnen zijn gesloten maar de steenkoollagen bevatten nog wel methaan dat zou kunnen worden gewonnen door COz in de oude steenkoollagen te injecteren (VlTO, 2000). Steenkoolwordt grootschalig toegepast in de staalindustrie in Gent en ook voor elektriciteitsproductie. Het verbruik van deze energiebron kent een dalende trend; sinds 1990 een daling van 50% die naaralle verwachting door blijft zetten en voor een klein deel wordt veroorzaakt door de overschakeling op biomassa (afualverbranding). Er zijn plannen voor een steenkoolcentrale in de Antwerpse haven, maar die stuiten op politieke afwijzing (De Standaard,2011). 5.2.1
Energietranspoft en opslag in de toekomst
De energie-infrastructuur bestaat uit elektriciteitsnetten, pijpleidingen voor gas en olie en uit warmtenetten. Het ligt voor de hand dat veel van deze infrastructuur in de toekomst in gebruik blijft, al zullen de volumes veranderen en is het denkbaar dat geïnvesteerd wordt in warmtenetten voor stadsvenrvarming. De hernieuwbare bronnen (wind, zon, aardwarmte) leveren energie op momenten dat daarnaar mogelijk geen vraag is. Daarom wordt nagedacht over het bufferen van energie, bijvoorbeeld in accu's van elektrische auto's of mechanisch in stuwmeren. Een voor
de hand liggende manier van bufferen is koude en warmte onder de grond. De Antwerpse en Limburgse Kempen hebben een bodemgesteldheid die daar uitermate geschikt voor is door de aanwezigheid van watervoerende lagen met een lage doorstroomsnelheid en zonder waten¡vinning. Oost Vlaanderen en Brabant zijn daarvoor wellicht ook geschikt (lFtechnology, 2009). De grootschalige toepassing van KWO systemen zou tegemoet komen aan de verduurzaming van de Vlaamse energrevoorztentng.
5.2.2
CO2-afuang en -opslag
Het afuangen, transporteren en opslaan van COz in Vlaanderen kan deels in samenhang met methaanwinning in de Kempen. Omdat Vlaanderen verder geen gas- of olievelden heeft, ligt het niet voor de hand dat COz in Vlaanderen opgeslagen gaat worden. Op lange termijn is het denkbaar dat de aanwezige Noordzee aardgasinfrastructuur gebruikt kan worden voor het transport van CO2 naar lege gasvelden op zee. Dat zou betekenen dat Zeebrugge transformeert tot COz hub.
5.3
Trends en technologische ontwikkelingen in de energie en eerste schets van ruimtelij ke consequenties
Uit verscheidene scenariostudies over de energiesector wordt duidelijk dat de energievoorziening verder ontwikkelt naar een mix van energiebronnen die zowel centraal als lokaal worden geproduceerd. Er zijn geen indicaties dat het energiegebruik in absolute zin afneemt, tenzij de zwate industrie uit Vlaanderen verdwijnt. De veranderingen gaan niet snel, omdat de huidige systemen
TNO-rapport
I
36/51
TNO-060-DTM-2012-007 57
-
grootschalig zijn opgezet. Beleid gericht op het bezuinigen van energieverbruik bijvoorbeeld door betere isolatie van woningen is deels effectief geweest, maar heeft een stijging van het energieverbruik niet kunnen voorkomen, hoogstens afgevlakt. Er zijn geen aanwijzingen dat er een scherpe daling in het toekomstige
-
energiegebruik komt. Het aandeel hernieuwbare bronnen zoals zon, wind, geothermie en biomassa zal wel blijven groeien, al is dat nu met 5% gering, de doelstelling van 20Yo in 2020 is wel een stevige stip op de horizon en in 2050 kunnen de hernieuwbare bronnen groter zijn dan fossiele energiebronnen. Er zijn weinig technologische belemmeringen, maar eerder economische. We zien nu drie dominante trends die tezamen de toekomstige mix zullen vormen:
1
Lokale productie van elektriciteit en warmte: het aantal kleine installaties op gas
en biomassa neemt jaarlijks toe, omdat dit technologisch steeds eenvoudiger wordt. Tegel¡kertijd installeren steeds meer mensen zelf zonnepanelen op hun dak of een windmolen in de tuin. De prijs van laag-rendement zonnepanelen zal in de nabije toekomst snel afnemen en naar verwachting zal het gebruik van zonnepanelen een grote vlucht nemen en toepassing krijgen in combinatie met
allerlei materialen. Er zijn ook lokale geothermische (aardwarmtewarmte en koudeopslag) toepassingen door bijvoorbeeld tuinders of grote bedrijven mogelijk. Als deze trend doorzet, vormen al die kleine decentrale bronnen tezamen een aanzienlijke productiecapaciteit van elektriciteit en warmte. Randvoorwaarde voor een goed functionerend fijnmazig systeem is een elektriciteitsnet dat om kan gaan met vraag- en aanbod (die kunnen omgaan met een onvoorspelbaar aanbod, onder andere ondersteund door ICT met slimme communicerende elektriciteitsmeters, de zogenoemde'smart grids') Voor het transport van warmte is een lokaal warmtenet nodig dat niet te ver van de warmtebron af ligt, omdat warmte niet rendabel over grote afstanden getransporteerd kan worden. Delen van Vlaanderen zin geschikt voor ondergrondse warmtewinning. De ruimtelijke gevolgen van lokale productie zijn naar verwachting gering. De productie zal waarschijnlijk niet voldoende zijn om in de volledige lokale energiebehoefte te voorzien, dat geldt zeker als de elektrificatie van de maatschappij doorzet (met bijvoorbeeld elektrische auto's als grote energiegebruikers).
2
Grootschalige hernieuwbare bronnen: er z¡n verschillende hernieuwbare bronnen die centraal kunnen worden toegepast, bijvoorbeeld windmolenparken en biomassacentrales (eventueel biotechnologisch). Witte biotechnologie (met enzymen en dergelijke) maakt efficiëntere energiewinning uit biomassa mogelijk. Het ruimtebeslag van centrale hernieuwbare bronnen is doorgaans groot, zeker als het productieareaal van biomassa wordt meegerekend. Aardwarmte is in Vlaanderen voorhanden in de Kempen en in het zuiden van West-Vlaanderen. De traditionele warmtewinning kan worden aangewend voor het venivarmen van woningen of kassen (Dreesen, 2010). ln principe zijn niettraditionele winningen op grotere diepte en tegen aanzienlijke kosten mogelijk in heel Vlaanderen. Deze geothermische toepassingen zijn geschikt voor elektriciteitsproductie maar stuiten vooralsnog op hoge risico's en kosten. Het bovengrondse ruimtebeslag daarvan fors minder dan van andere
is
hernieuwbare bronnen. Het vergt echter
ondergrond, omdat
wel een ordeningsbeleid van
de
verschillende bodemfuncties (mijnbouw, drinkwateronttrekking, opslag van gas/radioactief afual, warmte-onttrekking) met elkaar interfereren of concurreren. Grootschalige centrale elektriciteitsproductie
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
37t51
zal waarschijnlijk nodig blíjven om de industrie van energie te voorzien en om de "base-load" van het elektriciteitsnetwerk op stroom te houden. Het Vlaamse areaal op zee is relatief klein, waardoor de kansen op grootschalige winning van windenergie op zee gering zijn.
3
Fossle/e brandstoffen:
de calorische
waarde, relatief lage prUS en
mogelijkheden van fossiele brandstoffen zt¡n zo groot dat de venrvachting is dat deze nog lang gebruikt zullen worden. ln deze mix is een verschuiving zichtbaar naar aardgas en het wegvallen van de vraag naar vaste brandstoffen zoals kolen. Als we ervan uitgaan dat nucleaire energie per 2025 is verdwenen, dan is de vraag hoe het gat van 42o/o elektriciteitsproductie opgevangen gaat worden. De bovengenoemde trends gaan daarbij een rol spelen, maar dat zal
niet voldoende zijn. Het is denkbaar dat de gasvoorraad onder de Kempen geëxploiteerd gaat worden om de kleinere installaties in Vlaanderen van gas te voorzien. Technologisch gezien komt moeilijk winbaar gas steeds meer binnen
handbereik. Mogelijk groeit het aandeel LNG in de gasvoorziening en zal (syn)gas deels uit biomassa worden geproduceerd. Een andere voor de hand liggende optie is dat de elektriciteit wordt geïmporteerd uit omringende landen. Ruimtelijke impact (of randvoonuaarden)
De verschillende energiebronnen hebben elk eigen ruimtelijke consequenties. Als het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de energiemix van Vlaanderen blijft stijgen, dan is het onvermijdelijk dat er aanzienlijke ruimteclaims worden gelegd (MacKay, 2009). ln het algemeen geldt dat hernieuwbare bronnen aanzienlijk meer ruimte vergen dan fossiele bronnen. Anderzijds zijn samenvoegingen van functies bijvoorbeeld zonnepanelen op daken - wel denkbaar. Met tabel 4 wordt duidelijk wat het ruimtebeslag per energiebron kan zijn en dat het grootschalig toepassen van hernieuwbare bronnen een enorm ruimtebeslag legt (noot: de bandbreedte in deze tabel is groot, en kan dus niet als absolute werkelijkheid gehanteerd worden; het dient echter wel als indicatie voor het ruimtebeslag hetgeen in de 2e fase van dit onderzoek van nut is). Hierbij dient in ogenschouw genomen te worden dat bij sommige energiebronnen (bijvoorbeeld nucleair) sprake is van exclusief ruimtegebruik, waar bij andere energiebronnen dubbel ruimtegebruik mogelijk is (bijvoorbeeld zon en geothermie).
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
4 Bron
Tabel
38/51
Energie en ruimtebeslag per eenheid
MWha
Ruimtebeslag
Wind
0,05
Gebaseerd op land-based windmolenpark
Zon (elektrisch)
0,05
Gebaseerd op rendementen solar parken, niet alleen oppervlak panelen
Zon (thermisch)
0,53
Gebaseerd op zonneboilers
Geothermie
onbekend
Twee boorputten (doublet) en pomphuis
HouUbiomassa
0,006
Delving grondstof, opwekking energie
Olie
7,60
turbinehal, koeling, opslag
en
zonering, exclusief
delving Kolen
10,00
Voorraad, turbinehal, koeling, afual
en
zonering,
exclusief mijnbouw 9dÐ
17,85
Gashouder, turbinehal en zonering, exclusief leidingen en ontginning
Nucleair
18,51
Turbinehal, koeling, verrijking, opslag, zonering, exclusief mijnbouw en veiligheidszone transport
Bron: ontleend aan Kleine Energieatlas (2008) en MacKay (2009)
5.4
Dwarsverbanden met andere sectoren
Mobiliteit: Dwarsverbanden tussen energie en mobiliteit liggen in het energieverbruik. lndicatieve gemiddelde Britse cijfers voor energiegebruik per persoon zijn: auto 4OkWh/d, luchtvaart 30kwh/d, goederenvervoer 12kwh/d (MacKay, 2009). Biobrandstoffen en elektriciteit worden gezien als alternatieve energ ied ragers/vormen.
Bouwsector. Ook via het energieverbru¡k bestaan er dwarsverbanden tussen energie en de bouwsector. ln de woningbouw en utiliteitsbouw kan energiebeperking in de gebouwde omgeving bijdragen aan het verlagen van de energievraag. De ontwikkelingen in installaties (warmtepompen, zonnebo¡lers, smart meters), energieopwekking (zon, elektriciteit, warmte, bodemenergie) en distributie (smart-grids, warmtenetten) gaan gestaag door.
Landbouw. Het telen van biomassa voor energieproductie is mogelijk. Het ruimtelijke beslag is fors, maar kan goed passen bij het landschap. Er wordt nu geen bewust beleid op ingezet, maar de toekomstige mogelijke ontwikkelingen slu iten g rootschalige biomassaproductie
n
iet
u
it.
lndustrie. Economische ontwikkelingen zullen invloed hebben op de ontwikkelingen in de energieconsumptie van Vlaanderen. Momenteel maken de ijzer- en staal, chemie en de voedingssector maken samen ongeveer 73o/o ui| van het totale energieverbruik in de industrie (Hoorelbeke, 2010).
TNO-rapport
5.5
I
TN0-060-DT!\A-2012-007 57
39/51
Bronnen
Aernouts, K. J. (2010). Energiebalans Vlaanderen 2009: Voorlopige schatting. VITO.
Bossche, F. V. (2009). Beleidsnota Energie 2009-2014.211 (2009-2010) Vlaams Parlement.
-
Nr.
1:
Dreesen, B. (2010). Technology watch: geothermie en het potentieel in Vlaanderen. Vlaams Kenniscentrum Ondergrond. Federale Wet. (2003). Wet houdende de geleidelijke uitstap uit de kernenergie voor ind ustriële elektriciteitsprod uctie. Staatsblad.
hbvl.be (2000),
http://www.hbvl.be/Archief/guid/53-miljard-m-gas-winbaar-in-
kem pen. aspx? artikel=7 ala7 5c2-1 df9-1 1 d5-8d37-0008c7
7
2a0e7
lFtechnology (2009). Koude-warmteopslag in Vlaanderen. Toepasbaarheid KWO: http://www. agt. be/ifflanders/watiskwovlaanderen. htm
MacKay, D. J. (2009). Sustainable Energy
SEI
-
(2007). Waarnemingen
without the hot air. Cambridge: UtT.
2000-2007:Berekeningen
FpB;
Bevol kingsvooru itzichten 2007 -2060.
De Standaard (2011, december 3). De Standaard. http://wwl. standaard. be/artikel/detail. aspx?artikelid=583J4KH7
VITO. (2000, maart 12) VITO Nieuwsbrief.
WNA. (2011, 11) Nuclear Power h
ttp //www. wo :
rl d
-n
u cl
ea
r. o
rg/i nfo/i
n f 94. h
in tm
Belgium. World Nuclear Association: I
TNO-rapport
6
I
TN0-060-DTM-2012-007 57
40
I 5'l
in
de
Trends in de mobiliteitssector'Z Deze quick-scan gaat over innovatie en technologische trends mobiliteitssector.
6.1
lnleiding
De afgelopen decennia is de mobiliteit in Vlaanderen sterk toegenomen. Het autogebruik is licht gedaald sinds 2002, maar vormt met een aandeel van meer dan
80% nog steeds
de
dominante vervoersmodaliteit (Mobiliteitsrapport van de mobiliteitstoename gaat een groot aantal, deels
Vlaanderen, 2009). Achter
samenhangende, trends schuil. Te noemen zijn in dit verband onder andere:
Demografische ontwikkelingen. Niet alleen is het gemiddelde aantal levensjaren toegenomen, maar ook door allerlei (onder andere technologische) ontwikkelingen het aantal gezonde levensjaren. Kortom, mensen blijven letterlijk en figuurlijk veel langer mobiel. Daarnaast is de prognose dat de bevolking in Vlaanderen blijft groeien tot 2050 (SEl, 2007) en daarmee ook een evenredig aantal reiskilometers. Economische ontwikkelingen. Ênerztlds leidt economische groei tot een toename in de vraag van vervoer van personen en goederen en door aan de vraag tegemoet te komen neemt het aantal voertuigbewegingen continu toe. Andezijds vormt
transport
een essentieel onderdeel van de
transportsector draagt voor ongeveer werkgelegenheid.
7o/o
(Europese) economie. De
bij aan het GDP en voor 5% in de totale
Sociaal-maatschappelijke ontvvikkelingen. Verdere individualisering en emancipatie leiden tot een toenemend aantal tweeverdieners die het zich kunnen permitteren een of zelfs twee auto's aan te schaffen. De toekomstige maatschappelijke waardenoriëntatie bepaalt mede of mensen meer geneigd zijn te kiezen voor individueel of collectief vervoer.
Technologische ontwikkeling. Belangrijk in dit domein zijn een verdere informatisering en upgrading. Allerlei technologische ontwikkelingen op het brede terrein van de informatisering, bijvoorbeeld robotisering, hebben er voor gezorgd dat de productiekosten van de auto sterk naar beneden zijn gebracht. Daarnaast is steeds meer luxe en technologie ingebouwd, van autoradio en airco tot navigatiesysteem, zodat de auto helemaal kon voldoen aan de toenemende vraag naar veiligheid en comfort. lets waar het openbaar vervoer nauwelijks mee kan concurreren. Verder werd de infrastructuur verbeterd (en uitgebreid) en de auto (en andere vervoermiddelen) steeds sneller zodat in dezelfde tijd grotere reis- en vervoersafstanden konden worden overbrugd.
op l"rd"r" internationalisering, verdere internationale afstemming van investeringen en verdere liberalisering, onder andere onder invloed van Europees beleid. Politieke ontwikketingen wijzen
tAuteur: Martin van de Lindt. Redactie: Beitske Boonstra en Marc Rijnveld.
TNO-rapport
I
TN0-060-DTM-2012-007 57
41t51
lnternationalisering. Door het beschikbaar komen en bereikbaar worden van betaalbare modaliteiten kunnen we veel meer reizen. Niet alleen per auto, maar zeker ook met het vliegtuig. Het personenluchtverkeer (zakelijk en privé) laat dan
ook een aanzienlijke groei zien. Dit heeft niet alleen ruimtelijk
economische
gevolgen gehad voor de grote (inter)nationale luchthavens als hub, maar zeker ook voor de regionale luchthavens, bijvoorbeeld Brussel-Charlois, die vaak als basis voor de low cost carriers fungeren. Een trend die hier overigens eveneens een bijdrage aan heeft geleverd is de zogenoemde intensivering: de hang naar beleving met onder meer een enorme stijging van het "verre landen toerisme" als gevolg. lnternationalisering zien we ook terug in de uitbreiding van de EU, het verplaatsen van productieprocessen uit West-Europa en het opkomen van de nieuwe economieën, bijvoorbeeld de BRIC landen. Grote handelsstromen binnen alsmede van en naar West-Europa zijn het gevolg met niet alleen een groei van het vrachtvervoer door de lucht als consequentie, maar zeker ook de groei van de havens als centrale overslagcentra naar binnenvaart en railtransport.
lnvesteringen. Het Trans-European transport networks (TEN-T) beleid heeft een
belangrijke bijdrage geleverd aan de afstemming van grote infrastructurele projecten tussen de EU-landen op het terrein van weg-, spoor-, binnenvaart-, luchtvaart- en havenverbindingen. ln totaal zijn 30 prioritaire projecten aangewezen.
Als voorbeeld kan het zogenoemde PBKAL project genoemd worden: de
HST
verbindingen tussen Parijs, Brussel, Keulen, Amsterdam en London.
Liberalisering. Binnen de EU hebben zich allerlei liberalisatie processen voltrokken op het terrein van transport. De meest in het oog springende is wel de liberalisatie van luchtvervoer binnen Europa (en tussen Europa en de VS). Hierdoor is bijvoorbeeld het aandeel van het passagiersvervoer via de lucht binnen de EU verdubbeld: van 4o/o naar 8o/o. De algemene verwachting is dat de hierboven genoemde trends zich door zullen zetten. Zo zal over een jaar of vijftig de gemiddelde leeft'rjd ongeveer 7 jaar hoger liggen dan nu en zal het aandeel 65-plussers in de EU zijn opgelopen naar 30% tegen ongeveer 17o/o nu. Nog meer dan nu het geval is zal er door de "ouderen" gereisd worden en nog meer zal, ook door algemeen stijgende kwaliteitseisen,
gepercipieerde veiligheid en betrouwbaarheid van vervoersmiddelen een belangrijke rol spelen. Tevens zal meer en meer worden gestreefd naar eenduidigheid, afstemming en efficiëntie van het Europese transportbeleid. Voorbeelden hiervan zijn het onderzoeksprogramma SESAR (luchtvaart) en de invoering van ERTMS (spoor) en SafeSeaNet (maritiem transport).
Al met al is door de Europese Commissie becijferd dat bij ongewijzigd beleid
en
uitgaande van onder andere een economische groei van tussen de 1,2% en2,2o/o per jaar het personenvervoer in periode 2005-2050 in de EU (27) met 51% zal toenemen en het vrachtvervoer met maar liefst 82%. ln de periode 2000 - 2020 wordt er binnen de EU een groei van het goederentransport verwacht van 50%. Personenve¡voer zal vermoedelijk 35% stijgen. Wat betreft het goederentransport zal er vooral een groei zijn in het wegvervoer (+55%), in de short sea shipping (+59%) en vervoer over de binnenwateren (+28%\ Spoorvervoer blijft achter en zal met 13% toenemen. ln het passagiersvervoer zit de groei voornamelijk bij het luchtvervoer (+108%) en in het wegverkeer (+36%) maar ook in het spoorvervoer (+19%).
TNO-rapporl I TNO-060-DTM-2012-007 57
42t51
Een dergelijke toename zal nog meer dan nu al het geval is op gespannen voet komen te staan met (strenger) wordende milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen met betrekking tot zaken als emissies, bereikbaarheid, veiligheid, ruimtegebruik en congestie. Ter illustratie van dit laatste: in Vlaanderen bedroeg in 2008 het aantal verliesuren op werkdagen op het hoofdwegennet (tussen 6.00u en 20.00u) 4,5 miljoen. De economische schade hiervan wordt becijferd op 61 miljoen euro. Het aantal verliesuren op het onderliggend wegennet wordt bijna op een factor vier hoger geschat. Prognoses laten zien dat in 2020 het aantal verliesuren met 35% zal toenemen met een economisch verlies van meer dan 82 miljoen euro per jaar op het hoofdwegennet. Ook is geconstateerd dat in de typische lintbebouwing langs de 'steenwegen' en zogenoemde 'sfreetcanyons' in de grote steden de gevaarlijke fractie van fijn stof meer dan gemiddeld voorkomt. 6.2
Trends en technologische ontwikkelingen in mobiliteit In het verlengde van het vorenstaande zien we derhalve het algemene streven om enerzijds de ontwikkeling van mobiliteit te faciliteren en anderzijds de nadelige
op het terrein van milieu, vervoerscapaciteit en ruimtelijke te mitigeren. Schoon, veilig, betrouwbaar en efficiënt vormen de sleutelbegrippen en uiteraard heeft de nadere invulling hiervan ruimtelijke effecten ervan
ontwikkeling
consequenties. Bij de invulling van de sleutelbegrippen vormen vervult technologie een cruciale rol. 'Key Enabling Technologres' (KETs) spelen binnen mobiliteit een belangrijke rol. Alleen al op het gebied van de elektrische auto worden onder andere led's, nieuwe materialen, nanotechnologie, biotechnologie, micro-elektronica en sensortechniek genoemd. Ook op informatietechnologie gebaseerde technologieën wordt een belangrijke rol toegedicht. Te noemen zijn bijvoorbeeld'. 'embedded systems', netwerk technologie, kunstmatige intelligentie, zelforganiserende systemen. Kijken we naar de toepassing van deze technologieën dan zijn met het oog op ruimtelijke consequenties twee lijnen van belang, namelijk intelligente transport systemen en brandstoffen / aandrijving van voertuigen. 6.2.1
ntelligente Transport Systemen (TS) ITS is een algemene term voor de geïntegreerde toepassing van communicatie, controle en informatieverwerkingstechnologieën voor het transportsysteem. De toepassingen bestrijken alle transportmodaliteiten en alle interactieve dynamische elementen in het transportsysteem: het voertuig, de infrastructuur, de bestuurder of de gebruiker en intermodale knooppunten. Doelstellingen zin een veiliger, efficiënter, betrouwbaarder en milieuvriendelijker verkeer. ITS vormt één van de speerpunten binnen het Europees transportbeleid en is ook één van de dominante onderzoeksterreinen in de achtereenvolgende Europese onderzoeksprogramma's. I
Ook voor Vlaanderen is ITS van groot belang. Vlaanderen in Actie (VlA) wil immers van Vlaanderen een Europese 'slimme draaischijf voor vervoer en logistiek maken.
Hierbij is ITS een hulpmiddel waarmee verkeers- en vervoersmanagement voor burgers en bedrijven wordt geïntegreerd. Omdat de "slimme draaischrijf'grenst aan verschillende buurlanden, moet er ook worden samengewerkt met andere landen/verkeerscentra. Vanuit dit perspectief neemt Vlaanderen ook deel aan het Europese EasyWay-project. Met behulp van dit project worden subsidies verstrekt
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
43t51
aan lrs-projecten en wordt een kader opgesteld om lrs-systemen op Europese schaal te harmoniseren.
/fS: personenveruoer omdat vervoer van personen en goederen over de weg nog steeds de meest dominante transportmodaliteit is, is ITS het meest aansprekend in de wegvervoersector. wat betreft lntelligente Transport systemen op de weg is er duidelijke ontwikkelingslijn te signaleren van meer passieve ondersteunende systemen en naar veel meer integrale intelligente systemen. De passieve (ondersteunende) systemen waren gebaseerd op sensors in de voertuigen, digitale
kaarten en data met als doel ongelukken te voorkomen en routeplanning. De verzamelnaam voor deze technieken is ADAS (Advanced Driver Assistent Systems). Voorbeelden hiervan zijn'Electronic Stability Control (ESC), 'Adaptive cruise control' (Acc), 'Blind spot Monitoring','speed AIeft,'Forward collision and lane depañure warning','E-calling'. Ook leveren sensoren, lCT, dataprocessing via centrale systemen, etc. de infrastructuur informatie aan de bestuurders in termen van file informatie, reistijden, wegdekcondities, snelheidsadviezen, etc. (intelligente infrastructuur). De verwachting is dat in de toekomst (10-20 jaar) Coöperatieve ITS
het verloop van het verkeer gaat bepalen (lntelligent Dynamisch Verkeersmanagement). ln dit systeem worden V2l (vehicleto-infrastructure) en V2V (vehicle{o-vehicle) interactie gecombineerd.
Een specifiek onderdeel van lntelligente Transport Systemen wordt gevormd door
de zogenoemde multimodale
reisinformatiediensten,
die een belangrijke
rol
(kunnen) vervullen bij de keuze tussen verschillende vervoersmodaliteiten. Op dit moment past slechts een klein deel van de reizigers zijn keus van vervoermiddel
pre- of on-route aan. De volgende generatie reisinformatiediensten maakt het mogelijk persoonlijke reisadviezen te geven gebaseerd op een vergelijking van kosten en reistijden tussen verschillende vervoersmodaliteiten. De verwachting is dat deze toepassing in elk geval leidt tot een toename van het park & Ride bij knooppunten van openbaar vervoer die relatief gunstig gelegen zijn ten opzichte van het hoofdwegennet. Berekeningen laten zien dat door toepassing van combinaties van pakketten er de
komende tien tot vijftien jaar grote voordelen zijn te behalen. Gedacht moet dan worden aan ordegrootte van 50% minder verlies aan voertuigverliesuren, 25%
minder verkeersdoden, 10Yo minder uitstoot van CO2 en 20% minder luchtvervuiling. op de langere termijn kunnen deze effecten nog aanzienlijk toenemen. Dit zal mede afhankelijk zijn van de snelheid van het verloop van de bijbehorende technische ontwikkelingen en de penetratiegraad. Zo bedraagt de penetratiegraad van bijvoorbeeld in-car navigatiesystemen op dit moment ongeveer 15o/o, maar nog niet alle systemen beschikken over actuele verkeersinformatie. De maatschappelijke acceptatie van toepassingen met bijbehorende (vaak persoonsgebonden) 'devices' speelt overigens een cruciale rol. Vooral het omgaan
met
persoonsgebonden informatie
voor algemeen gebruik vormt een
heet
hangijzer.
Een interessante vorm van lntelligente Transport Systemen wordt gevormd door de
zogenoemde 'Automated Transporf Sysfems' (ATS). De meest bekende exponenten hiervan zijn de onbemande metro's, treinen en airportshutfles. ln de jaren zestig en zeventig werd een verbijzondering ervan, het zogenoemde
TNO-rapport I TN0-060-DTM-2012-007 57
44t51
'Personal Rapid Transit (RPTPRT) verondersteld een grote vlucht te nemen. Omdat de techniek er nog niet rijp genoeg voor was, verdween PRT uit de schijnwerpers om er sinds midden jaren negentig wereldwijd weer volop in terug te keren. Mede door bijvoorbeeld toepassing van nieuwe vormen van informatieverwerking, sensor- en displaytechnieken en beelddetectie kunnen vergelijkbare systemen en technieken als in de luchtvaart nu ook op andere mobiliteitsterreinen worden toegepast. Hierdoor kunnen geautomatiseerde systemen het rijden bepalen en worden eventuele ingrepen aan een supervisor of controller overgelaten.
Een hiervan afgeleide optie die nog in de experimentele kinderschoenen staat is 'platooning'.ln dit concept zijn auto's, bussen of vrachtwagens elektronisch aan elkaar gelinkt onder begeleiding van een professionele bestuurder die het rijden van het 'konvooi' voor zijn rekening neemt. Een toepassing die in verschillende vormen in de (test) praktijk wordt gebracht is de 'cybercaf , ook wel aangeduid als 'people mover'. automatisch of elektronisch
geleide voertuigen die gebruik maken van een gewone weg waarin plaats is voor maximaal twintig personen. Wat betreft de concepten worden de'people movers' ingezet als een collectieve vervoersdienst (oproep-gestuurd dan wel in vaste frequentie) op een vast parcours, waarin kruisingen met autoverkeer en menging met langzaam verkeer zijn toegestaan. Afhankelrjk van de toepassing bedraagt de snelheid 20 km/pu tot 4Okm/pu en varieert de capaciteit voor de collectieve toepassingen tussen de 20.000 en 35.000 passagiers per uur. Voor individuele PRT-systemen wordt de capaciteit geschat op ongeveer 2500 passagiers per uur. Hoewel op dit moment nagenoeg alle toepassingen nog in een testfase fungeren om een antwoord te geven op onder andere de beste technologische oplossingen
wordt de toepassing in de toekomst ervan met name gezien in (historische) stedelijke centra, als hoofdtransport van woonwijk naar stedelijk centrum, als voortransport van woonwijk naar openbaar vervoerknooppunt of als natransport vanuit ov-knooppunt of parkeerplaats naar stedelijk centrum, bedrijventerreinen, attractieparken, etc.
ls en blijft de auto nog altijd het dominante vervoersmiddel, van het luchtvervoer wordt elke vijftien jaar een verdubbeling venruacht met alle mogelijke gevolgen van druk op de infrastructuur, ruimte, veiligheid, natuurlijke hulpbronnen, etc. Binnen de luchtvaartindustrie zijn dan ook allerlei technologische ontwikkelingen gaande om de negatieve effecten op vooral het gebied van veiligheid en milieu te mitigeren. ln EU verband wordt in het kader van ITS gewerkt aan de implementatie in 2020 van SESAR (Single European Sky ATM) dat gericht is op de introductie van technieken die bijdragen aan een verhoogde veiligheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om sensoren die het 'maalstroomgedrag' van de vleugels tijdens landen en opstijgen kunnen voorspellen, verbetering van spraak- en videoverbindingen met de
verkeerleiders, optimalisatie van het gebruik van satellietgegevens bU de afhandeling van het vliegverkeer, verbetering van het instrumentarium in de cockpit, etc.
Andere ontwikkelingen liggen vooral op het terrein verhogen van de milieuprestaties van de luchtvaart. ln grote lijnen zijn er wat dit betreft verschillende technologische ontwikkelingslijnen die een lange ontwikkeltijd vergen: nieuwe materialen,
TNO-rapport
I
TN0-060-DTM-2012-OO7 57
aerodynamica
en nieuwe
45t51
vliegtuigontwerpen
alsmede
nieuwe
aandrijvingstechnieken (zonnenergie, waterstof) en biofuels. Met het groeiende aandeel van de regionale luchthavens worden op de langere termijn wellicht concepten als airtaxi, personal airtransport services (PAT) en personal aerial vehicles interessant. Veel zal echter afhangen van de marktontwikkelingen en van de concurrentiepositie ten opzichte van het spoor. Vooral omdat ook op het gebied
van spoor ITS een steeds grotere rol zal gaan spelen als gevolg van de technologische doorontwikkeling van de Hoge snelheidstreinen en het ERTMS programma (European Rail Traffic Management System), gericht op interoperabiliteit van besturings- en signaleringssystemen op het spoor. ITS: logistiek
Mede ook gezien de ambities van Vlaanderen ("lntelligente Draaischijf') zijn verschillende (mogelijke) ontwikkelingen in de logistieke sector van groot belang. Evenals in het personenvervoer zijn nieuwe ontwikkelingen veelal gebaseerd op informatietechnologie, sensoren, 'Radio Frequency ldentification' (RFID), etc. Sinds het Logistics Action Plan van 2008 wordt er op Europees niveau gestreefd naar een ITS raamwerk voor vrachtvervoer. Een belangrijk aspect binnen goederenvervoer vormt het maximaal benutten van de op dit moment wordt slechts 25o/o tot 40% van de
vrachtwagencapaciteit per rit.
capaciteit benut. Een nieuw en relatief in de kinderschoenen staand concept waarvan veel wordt verwacht is dat van 'intelligente ladingen', ook wel 'zelfdenkende ladingen' genoemd. Dat wil zeggen dat de vracht wordt uitgerust met sensoren en verbonden wordt met (wereldwijde) communicatienetwerken en open ICT-platforms om de verschillende fasen in het proces van productie tot aflevering logistiek op elkaar af te stemmen. Hiermee zou het aantal ritten behoorlijk beperkt kunnen worden en het wegennet minder belast. Een stap verder gaat het concept van synchromodaliteit dat ook is gestoeld op
sensortechnieken, informatieveruerking en open ICT-platforms. Binnen een synchromodaal transportsysteem kunnen alle vervoerswijzen flexibel worden ingezet op basis van samenwerking tussen modaliteiten (in tegenstelling tot concurrentie tussen modaliteiten). Afhankelijk van de eisen van de verlader en de actuele beschikbare capaciteit van modaliteit en infrastructuur wordt gebruik gemaakt van water (binnenvaart of shortsea), spoor, lucht en/of weg. Dit is dus heel wat anders dat het concept van intermodaliteit dat uitgaat van optimalisering van vooraf bepaalde vervoersmodaliteiten. Wat betreft de binnenvaart wordt aangesloten bij een verdere ontwikkeling van het RIS (River lnformation Services). Het doel is om samenwerking te optimaliseren door een geharmoniseerde snelle elektronische dataoverdracht te creëren tussen water en land. Het toepassingsgebied is zeü ruim en zowel op gebied van verkeer- als vervoersprocessen vormt RIS een platform om de veiligheid en efficiëntie te verhogen. Enkele ontwikkelingen binnen RIS zijn ECDIS cartografie ('Electronic Chart Display lnformation Sysfem'); real-time waterstanden; lnformatie- & Volgsysteem Scheepvaart (lVS); weersvenrvachtingen of condities op een bepaalde plaats; AIS ('Aufomatic ldentification System') signaal.
Andere ontwikkelingen die rechtstreeks ingrijpen op
de omvang van
de
goederenstromen zijn het zogenoemde produceren op afstand (b¡ de afzetmarkt)
en het 3-D printen. Met het eerste concept wordt op bescheiden
schaal
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
geêxperimenteerd (o.a.
46/51
in de
glastuinbouw
in
Nederland)
en van het
tweede
concept zijn de gevolgen nauwelijks nog te overzien.
Verder is er veel aandacht voor het terugdringen van logistiek vervoer in de stedelijke gebieden. lmmers, logistiek is verantwoordelijk voor 30% van de vervoersbewegingen en 10% van het aantal voertuigen, waarvan 66% op hele onregelmatige tijden parkeert. Ook hier wordt veel verwacht van het concept van 'zelfdenkende ladingen', slimme routeplanners, ketenregie, bundeling van goederenstromen al dan niet in combinatie 'multi-purpose' vervoermiddelen, die eenvoudig kunnen worden aangepast al naar gelang een gewenste functie op een bepaald moment. ls het streven de stedelijke logistieke bewegingen terug te brengen, de vraag is in hoeverre dit mogelijk is gelet op de opkomst van het internet winkelen, waardoor de aangeschafte goederen toch weer moeten worden afgeleverd.
6.2.2
Alternatieve voeriuigaandrijving
ln het denken en doen over toekomstig
duurzaam transport hebben elektrisch aangedreven voertuigen de afgelopen jaren zeer veel aandacht gekregen. lmmers, elektrische auto's
-
in combinatie met een elektriciteitsproductie op basis van
hernieuwbare bronnen en schoon fossiel - hebben de potentie om op lange termijn de CO2-emissie van personenauto's en andere lichte voertuigen met 80-90% terug te brengen, maakt ons minder afhankelijk van olie en kan ook de geluidhinder in de
stad aanmerkelijk terugdringen. Dat vergt wel een enorme aanpassing
en
investering in de energie-infrastructuur die wel mogelijk maar niet waarschijnlijk is (zie verder hoofdstuk over energie).
Er gaat bijna geen dag voorbij of we lezen wel iets over een autofabrikant die de introductie van een elektrische auto aankondigt. Op dit moment verschillen de meningen nog over de vraag of vervoer in de toekomst volledig elektrisch zal zijn ol een hybride karakter zal hebben. Elektrische aandrijving is immers te combineren met gasvormige vloeistoffen zoals biobrandstoffen en waterstof. Voor de realisatie van brandstofcelauto's op waterstof is echter een complexe waterstofinfrastructuur nodig. De brandstofcel moet nog aanzienlijk goedkoper worden om de auto te kunnen laten concurreren met de conventionele auto. De benodigde energieconversiestappen zorgen bovendien voor een laag rendement. Biobrandstoffen hebben het nadeel van een groot landgebruik en kunnen daarom conflicteren met voedselvoorziening en biodiversiteit. De beschikbaarheid van biomassa is om die reden beperkt. Al met al is het theoretisch haalbaar dat rond 2050 door elektrische auto's en andere lichte voertuigen 90% van de kilometers elektrisch wordt gereden. Hierbij wordt er dan wel vanuit gegaan dat de voorzieningen om de barrières voor 100 kilometer elektrisch rijden technisch en organisatorisch zijn opgelost. ls dit niet het geval dan wordt het aandeel geschat op 20%-40%. Cruciaal voor de doorbraak van de elektrische auto zijn, naast de prijs, onder andere betrouwbaarheid in plaatsbepaling (GPS) en van diagnose- en reparatiesystemen, de optimalisatie van
het snel laden van de accu (2020) en batterij management systemen, standaardisering van oplaadpunten op een zo lokaal mogelijk niveau en
optimalisering van de (hybride) aandrijftechnologie al naar gelang gebruik (fit-foruse aand rijfsystemen).
Moet de elektrische auto nog de feitelijke doorbraak nog beleven, die van de elektrische fiets is daarmee bezig. Handelaren in Vlaanderen geven een explosieve
TNO-rapport
I
47r51
TN0-060-DTM-2012-007 57
groei aan van het aantal verkochte elektrische fietsen (Mobiliteitsverslag 2011, MORA). Naast de belangrijke factoren van een positief effect op de gezondheid en het gunstige effect op de uitstoot van schadelijke stoffen in vergelijking met de auto en het openbaar vervoer, leidt het gebruik van de elektrische fiets ook tot een grotere mobiliteit voor recreatief gebruik (met name voor ouderen) en voor het woon-werkverkeer. Het aandeel van de fiets in het totale aantal persoonsverplaatsingen ligt nu gemiddeld rond de 13,5Yo (4,4% van het totaal aantal afgelegde kilometers), maar varieert aanzienlijk per leeftijdscategorie (Mobiel Vlaanderen, 2010). ln dit verband is de aanleg van fietssnelwegen interessant. Een fietssnelweg onderscheidt zich van overige 'snelfietsroutes' door een eigen infrastructuur. Door bewust te kiezen voor een eigen gezicht wordt de fietssnelweg als zodanig herkenbaar. Dit draagt bij aan het 'exclusieve' karakter van de fietssnelweg: alleen voor fietsers, zonder of met zo min mogelijk oponthoud. Het "snelle" karakter van de fietssnelweg zit niet in een hogere maximumsnelheid (voor zover van toepassing) maar in het feit dat er geen kruisingen zijn met gemotoriseerd verkeer, het wegdek beter is (bij voorkeur asfalt) en dat geen verkeerslichten zijn. Hierdoor wordt een hogere gemiddelde snelheid bereikt. Uit Nederlands onderzoek blijkt dat fietssnelwegen onder de aanname dat 50% gebruik maakt van een elektrische fiets het fietsgebruik, voor geheel Nederland, tol2020
met bijna 3,5 o/o zal stijgen. De woon-werkafstand zou toenemen naar 10-15 kilometer, met alle opbrengsten voor economie, bereikbaarheid, gezondheid en milieu van dien. Of dergelijke resultaten ook in Vlaanderen worden gehaald valt te bezien, maar er zijn hierboven verschillende positieve effecten benoemd waaraan een b¡drage geleverd kan worden.
6.3
Eerste schets van ruimtelijke consequenties
Aan de hiervoor beschreven ontwikkelingen kunnen samenvattend de volgende ru mtelijke conseq uenties op hoofdlijnen worden toegedicht: i
De technologische ontwikkelingen en de hiervan afgeleide concepten ondersteunen het ontstaan en de versterking van ruimtelijke netwerken.
ln de logistieke
sector leiden ketenregiesystemen
en in het
bijzonder
synchromodaliteit ruimtelijk gezien tot de ontwikkeling van een kernnetwerk. De kern van synchromodaal transport is een betere afstemming van transportvolumes en de verschillende modaliteiten. Ongebruikte capaciteit wordt beter benut. De beschikbare capaciteit van vervoermiddelen en infrastructuur bepalen samen met de aard van de lading de keuze voor weg, water of spoor. Bij het concept passen nieuwe regiecentra, die zorgen voor het samenbrengen van goederenstromen, het
synchroniseren van diensten en het afstemmen van vervoerswijzen. Het kernnetwerk naar het achterland zorgt voor een soepele aansluiting op de mainports voor goederen en personen, en vormt een samenhangend netwerk waarin het mogelijk is om goederenstromen te bundelen en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De operationele efficiëntie van het kernnetwerk is bepalend voor het succes van het synchromodale transportsysteem. Alle stromen door het kernnetwerk moeten op een efficiënte manier kunnen plaatsvinden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het realiseren van 'secure lanes', een efficiënte afhandeling van de binnenvaart bij de zeehaventerminals, maar ook aan een passende capaciteitsverdeling op het spoor en aan een betere benutting van de weginfrastructuur middels lTS. Opgemerkt moet worden dat dit concept niet van de
TNO-rapport
I
TNO-060-DTM-2012-007 57
48t
51
ene op de andere dag is gerealiseerd. lmmers, zowel nationaal als internationaal dient allerlei regelgeving op elkaar te worden afgestemd. Aan de randen van urbane concentraties ontwikkelen zich de laatste ruimtelijke schakels in de logistieke keten. Van daaruit vindt duurzame stedelijke distributie plaats. Een mogelijke ontwikkeling in personenvervoer is die van shared mobility waarbij bezitters van auto's die met elkaar delen of aan elkaar verhuren. Sociale media maken deze diensten mogelijk (https://relayrides.com/). Er zijn scenario's denkbaar waarin dit een grote ontwikkeling doormaakt. Het autobezit zal dan drastisch dalen waarmee ruimte ontstaat in de binnensteden. Mogelijk neemt het aantal autobewegingen ook af. Waar die naartoe verschuift is niet onderzocht, maar gezien de afstanden die met de auto worden overbrugd ligt het voor de hand dat het openbaar vervoer een grotere rol gaat krijgen in steden.
Door technologische ontwikkelingen worden schadelijke gezondheids- en milieueffecten gemitigeerd en een efficiénte ruimtelijke inrichting van transportconcepten geaccommodeerd. Dit leidt niet tot een extreme uitbreiding van het ruimtebeslag voor logistiek, wel tot een verruiming van mogelijkheden voor bebouwing bewoning rondom vervoersassen en knooppunten, inclusief luchthavens.
/
lntelligente Transport Systemen handelen grote vervoerstromen efficiënt af. ln
met de
ontwikkeling van nieuwe (omgevingsvriendelijke) aandrijvingsconcepten ondersteunt dit de doorontwikkeling van urbane
combinatie
concentraties.
Binnen de urbane concentraties ontstaan ruimtelijke netwerken op lokaal niveau (relatief geringe afstanden). Ontwikkelingen die hieraan bijdragen zijn Automated Transport Systems (ATS), elektrische fiets en de elektrische auto.
Om deze netwerken goed te laten functioneren zijn infrastructurele aanpassingen nodig. Denk hierbrj aan de aanleg van (delen van) separate banen voor ATS van en naar vervoersknooppunten, stadscentra, woonwijken, etc., de ontwikkeling van een
fietswegensnelwegennet en een fijnmazige infrastructuur voor het opladen van elektrische auto's, omwisselpunten voor batterijen, etc. Grootschalige uitbreidingen van infrastructuur liggen niet voor de hand als ITS goed van de grond komt; de bestaande capaciteit kan beter worden benut door de fijnmazige spreiding van het
verkeer. Mogelijk zijn investeringen wel nodig voor het ontvlechten
van
vervoersstromen en voorzieningen voor synchromodaliteit.
De havengebieden kunnen alle kanten op transformeren en de ontwikkelrichtingen zijn in de meeste scenario's niet robuust (Steunpunt Ruimte en Wonen,2011). De venrvachting is dat de verdergaande automatisering van de havens bijdraagt aan een vermindering van het aantalwerknemers en dat nevenactiviteiten mogelijk naar andere locaties verplaatsen, de zogenoemde "extended gateways", die een betere logistieke ontsluiting hebben dan de traditionele havengebieden.
6.4
Dwarsverbanden met andere sectoren Energie. Er ligt een belangrijke relatie met de energiesector. Het aandeel van het binnenlands transport in de totale energieconsumptie is 11,2% (Aernouts, 2010). Het wegverkeer verbruikt c.a. 95% van alle energie in de transportsector, waarvan
TNO-rapport
I
49t51
TNO-060-DTM-2012-007 57
5% gevoed met biobrandstoffen. Technologische ontwikkelingen dragen ertoe bij
dat motoren efficiënter worden en remenergie wordt teruggewonnen.
Het
rendement zal de komende jaren omhoog gaan door steeds strengere emissieeisen. Bij elektrificatie van het personenautovervoet zou een grootschalige aanpassing van het elektriciteitsnet nodig zijn om met pieken in de energievraag om te gaan.
/CL Het gebruik van ICT draagt bij aan een efficiëntere logistieke afrruikkeling van goederen en personen over dezelfde infrastructuur. Deze sector is van belang voor de verduurzaming van de transportsector. lndustrie.ln Vlaanderen is de automotive industrie aanwezig, met name op het vlak bijvoorbeeld elektrische auto's kan ondersteunend zijn voor deze industrie. Verder is transport ondersteunend aan de logistieke functie van de havens en de zware industrie.
van assemblage. Een eigen thuismarkt
-
-
Landbouw. Landbouw heeft een beperkte relatie met de transportsector, tenzij gekozen gaat worden voor de grootschalige toepassing van landbouwgewassen voor de productie van biobrandstoffen. De verwachtingen daarover zijn gematigd.
6.5
Bronnen Aernouts, K. J. (2010). Energiebalans Vlaanderen 2009: Voorlopige schatting. VITO
Arem, 8., van, Jansen, B., Noort, M., van (2008), Slimmer en Beter: de voordelen van intelligent verkeer, TNO, Delft
Avest, R., ter,
et al. (2011), Workshop fietssnelwegen: wat levert het
op?,
Goudappel Coffeng, Deventer
BOVAG, TNO (2008), Elektrisch Fietsen: marktonderzoek
en verkenning
toekomstmogelijkheden, BOVAG, TNO, Bunnik, Leiden De Lijn (2009), Mobiliteitsvisie De Lijn2020, Mechelen
EU Directorate-General for Research (Transport) (2010), lntelligent transport systems: EU-funded research for efficient, clean and safe road transport, EU, Brussels
EU European Commission Enterprise and lndustry (2011), Sectoral lnnovation Foresight: Space and Aeronautics Sectors, EU, Brussels
EU High Level Expert Group (2011), Key Enabling Technologies, Brussels (Final Report); EU Enterprise and lndustry (2010), Sectoral lnnovation Foresight: Automotive sector, EU, Brussels European Commission (2011), IMPACT ASSESSSMENT: Roadmap to a Single European Transport Area - Towards a competitive and resource efficient transport system, Brussels (Commission Staff Working paper)
TNO-rapport
I
50/51
TN0-060-DTM-2012-007 57
European Commission, (2009), Towards an integrated, technology-led and userfriendly system, Directorate-General for Energy and Transport, Brussels European Foresight Platform (2011), Future of Super lntelligent Transport Systems, ln: EFP Brief, September201l Eurostat (population and social conditions) (2008), Statistics in Focus No 7212008', and European Commission, 'Demography report 2008: Meeting social needs in an ageing society'. SEC(2008) 2911.
Hijmeijer, H., et al. (2011), Verkenning elektrisch rijden, D-INCERT, Eindhoven, Delft, Rotterdam lnstituut voor Samenleving en Technologie (2010), lntelligente Transport Systemen, lST, Brussel (wetenschappelijk eindrapport)
Janse, M., e.a. (2005), Stand van zaken people mover onderzoek en locatiekeuze Almere, TNO, Delft;
Maes, J. (2008), De liberalisering van de goederenvervoermarkt per spoor: de Belgische stand van zaken, Universiteit Antwerpen, Antwerpen (proefschrift)
Mobiel Vlaanderen (2010), Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen, Rapport 4.1,2010 MObiliteitsRAad van Vlaanderen (2009), Mobiliteitsrapport van Vlaanderen 2009 MObiliteitsRAad van Vlaanderen (2011), Mobiliteitsverslag 2011, september 2011 Mol, J., de, e.a. (2008), lntelligente Transportsystemen: ITS en verkeersveiligheid, Universiteit Hasselt, Diepenbeek
-
Nagelhout, D., Ros. J.P.M. (2009), Elektrisch autorijden Evaluatie van transities van op basis systeemopties, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Bilthoven,
SEI
(2007). Waarnemingen
2000-2007:Berekeningen
FPB;
Bevolkin gsvooru itzichten 2007 -2060.
Steunpunt Ruimte en Wonen, Annette Kuhk, Guy Engelen, Philippe Vandenbroeck, Els Lievois, Jan Schreurs, Frank Moulaert, (2011) De toekomst van de Vlaamse Ruimte in een veranderende wereld, Aanzet tot scenario-analyse voor het ruimtelijk beleid in Vlaanderen, vertrekkend van de studie Welvaart en Leefomgeving Nederland (2006), september 2011 Top Team Logistiek (2011), Partituur naar de Top, KLM, Ministerie lnfrastructuur en Milieu, MKB, TNO Valkering, R (2002), Ruimte voor de people mover, Universiteit Amsterdam, Amsterdam
r
51t51
TNO-rapport I TNO-060-DTM-2012-007 57
Ondertekening
der Horst
Geiske Bouma Auteur (red.)