Innovatieve samenwerkingsvormen in ontwikkelingssamenwerking: beroepsonderwijs en privé sector
Het Nuffic jaarcongres op 13 maart 2012 Workshop Verslag
Innovatieve samenwerkingsvormen in ontwikkelingssamenwerking beroepsonderwijs en privé sector Voorzitters: Externen:
Ochtendsessie: Mtinkheni Gondwe en Ouindinda Nikièma (Nuffic) Middagsessie: Jolie Franke en Petra van Haren (Nuffic) Sprekers (ochtendsessie): Dhr. Jan Gundelach (Project Manager, Groenhorst International), Mw. Jacomien Kooiker (Account Manager, Edukans) en Dhr. Bart de Laat (Projectleider, Heijmans Wegen B.V.) Facilitatoren (middagsessie): Gerard Lommerse (Directeur, Alice O), Maaike Blom (Adviseur en
Rapporteurs:
Partner, ISDuurzaam) en Dhr. Melchior van Benthem (Coördinator Internationalisering, Nederlandse Hogeschool Leeuwarden) Carin Vijfhuizen en Annemarie de Ruiter (Nuffic).
Inleiding De formele privésector in ontwikkelingslanden is niet groot maar groeit de laatste tijd aanzienlijk. Deze sector wordt voornamelijk vertegenwoordigd door het midden- en klein bedrijf, dat zijn wortels in de informele sector heeft. Verdere groei en formalisering van zulke bedrijven is belangrijk voor brede nationale economische ontwikkeling. Daarom initieerden de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie onlangs samen ruim twintig ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s die zich richten op de privé sector. De Nederlandse onderwijssector speelt tot nu toe een minieme rol in deze programma’s. Hbo- en mboinstellingen kunnen echter een belangrijke bijdrage leveren. Ze zijn sterk georiënteerd op capaciteitsopbouw voor de arbeidsmarkt en hebben op dit terrein in Nederland een goede reputatie opgebouwd. De Nederlandse hoger beroepsonderwijs sector levert twee derde van alle hoogopgeleiden uit het formele onderwijssysteem in Nederland (OCW Trends in Beeld, 2011). Met inbegrip van de middelbare beroepsonderwijs sector is die bijdrage 82% van alle gediplomeerden uit het formele onderwijssysteem in Nederland (OCW Trends in Beeld, 2011). De ochtendsessie van de workshop was gewijd aan de gezamenlijke bijdrage van het Nederlandse hoger beroepsonderwijsveld en bedrijfsleven aan de capaciteitsopbouw van ontwikkelingslanden. Deze twee sectoren zijn samen de kracht van de Nederlandse economie en kunnen goed worden ingezet in internationale samenwerking waarin capaciteitsopbouw centraal staat. Innovatie in samenwerkingsverbanden in het kader van ontwikkelingssamenwerking is belangrijk om in financieel moeilijke tijden te overleven. De overheidsfinanciering van reguliere samenwerkingsprogramma’s vermindert en met innovatie kunnen hoger onderwijsinstellingen aansluiting vinden bij de privé sector. De opening presentatie door Nuffic belichte deze achtergrond. Daarna werden twee inspirerende presentaties gehouden door consortia (beroepsonderwijs/bedrijfsleven combinaties) die succesvol en innovatief hebben samengewerkt in ontwikkelingslanden. Het betreft capaciteitsopbouw activiteiten die buiten de reguliere Nuffic programma’s (NPT/NICHE/NFP) zijn gefinancierd. Maar niet alleen de successen werden genoemd. De uitdagingen van het samenwerken in ontwikkelingslanden werden ook toegelicht. De eerste presentatie gaf een voorbeeld van samenwerking tussen de drie O’s (onderwijs-onderzoekondernemerschap). Deze samenwerking loopt nu twee jaar. Groenhorst International (gevestigd in Barneveld) heeft een contract met twee partijen in het noorden en twee partijen in het zuiden die allen binnen de driehoek van onderwijs, onderzoek en ondernemerschap opereren. Er worden on-farm en off-farm activiteiten uitgevoerd in Ethiopië, met als doel een goed draaiende agro-productie onderneming te creëren. Bedrijven uit Ede investeren mee in de activiteiten maar willen daar geld aan verdienen. Een keer per jaar reizen mensen uit het Nederlandse bedrijfsleven naar het project. Vooral degenen die zich maatschappelijk verantwoordelijk voelen gaan hiermee door. Voorbeelden van bedrijven die in het project investeerden zijn een ICT bedrijf dat geld over heeft voor het opzetten van bedrijven in ontwikkelingslanden. Bij elk project wordt een deel van de verdiensten opnieuw
1
geïnvesteerd in de fabriek en een ander deel gaat naar goede doelen. Ethiopiërs worden mede partner en dat houdt iedereen scherp. Bedrijfstechnisch is dat vertaald naar een BV in NL en een BV in Ethiopië. De BV in Ethiopië is medeaandeelhouder binnen het bedrijf voor 10-15%. Vaak hebben ze zelf geen geld, maar ze kunnen de vergunningen regelen en dit zorgt ervoor dat de samenwerking en activiteiten juridisch correct zijn. Er wordt momenteel een fabriek gebouwd voor de levering van keukens en er zijn plannen om de landbouwactiviteiten uit te breiden naar agro-food processing (off-farm activities). Water is het grootste probleem in Ethiopië. Om landbouw activiteiten mogelijk te maken zijn er waterputten (90m diep) en druppelirrigatie systemen (voor 10 hectare) aangelegd. Aanvankelijk waren er veel problemen rond de ruilverkaveling met de 24 boeren die betrokken zijn, maar nu kunnen ze door deze watervoorzieningen drie keer per jaar oogsten. Uitgangspunt was wel dat de boeren voor water voor het vee moeten betalen en dat vertraagde het project voor een jaar. De activiteiten van de consortium richten zich niet alleen op ondernemerschap maar ook op capaciteitsopbouw. Het consortium heeft sinds twee jaar een vocational training centrum met gastverblijven voor studenten op 3,5 ha geleased van de Ethiopische overheid. Groenhorst College in Barneveld stuurt 15 studenten per jaar naar het project in Ethiopië. De hbo studenten doen onderzoek en mbo studenten doen stage. Plannen voor uitbreiding van de activiteiten en het oprichten van een training centrum in Zuid Soedan worden momenteel verkend. De lokale gemeenschappen hebben ook profijt aan het project. Van de winsten zet het project geld opzij voor goede doelen. Er is veel erosie in de omgeving van het project. Het consortium investeert in een herbebossingsprogramma om erosie tegen te gaan en dat heeft nu al positieve effecten op de vogelstand in het gebied. Dit consortium heeft voor Ethiopië gekozen omdat het een Engels sprekend en opkomend land is met een uitnodigend klimaat voor ondernemers. Een reactie uit de zaal beaamde het potentieel van Ethiopië als investeringsland. Een andere workshop deelnemer verwees naar de rol van terugkerende migranten in ontwikkelingslanden. Deze groep kan serieus mede-eigenaar worden van een bedrijf. De tweede presentatie gaf een voorbeeld van een langdurige en succesvolle samenwerking tussen het bedrijfsleven en de onderwijssector in Kenia. Ook deze samenwerking is buiten de reguliere Nuffic programma’s geïnitieerd en gefinancierd. Edukans (een NGO die onderwijs in het zuiden steunt met inzet van het onderwijs in Nederland), Heijmans Wegen BV (een groot gerenommeerd Nederlands bouwbedrijf) en Sasol (een lokale Keniaanse NGO die gespecialiseerd is in het creëren van wateroplossingen) hebben samengewerkt aan het bouwen van een zanddam in een delta in Kenia. Ook in Kenia is droogte een probleem en maakt landbouw riskant. Door de zanddammen is oogsten nu gedurende het hele jaar mogelijk. Het project draagt dus bij aan een duurzame voedsel zekerheid van het gebied (een belangrijke thema van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking beleid). De drijfveer voor deze samenwerking was de wens vanuit de Nederlandse partijen om een goed doel te steunen. Onderschrijving van de people-planet-profit model van maatschappelijk verantwoord ondernemen stond voorop in de activiteiten. Met als resultaat duurzame relaties en win-win situaties voor alle betrokken partijen. De samenwerking heeft acht jaar geduurd en in die tijd kregen Keniaanse en 100 Nederlandse mbo, hbo en wo studenten de kans om stage te lopen in het bouwproject en werden ze door Heijmans experts getraind en begeleid. Ze kregen allen praktijkervaring in een maatschappelijk belangrijk project en in een internationale en multiculturele context. Ook werden er in het projectgebied de sanitaire voorzieningen verbeterd en werden een computerlokaal, bibliotheek en MPC (multi purpose centre) ter ondersteuning van de onderwijsactiviteiten door Heijmans gebouwd. Heijmans was bij het project betrokken vanuit MVO overwegingen en commitering, maar had er ook voordeel bij om getalenteerde studenten te rekruteren. Het bedrijf had toegang tot de beste studenten en de kosten voor werving gingen daardoor omlaag. Sasol was ook betrokken bij het aanleveren van bouwmaterialen en heeft in de
2
loop der jaren zich steeds meer ontwikkeld in onderwijs and stagebegeleiding door deze samenwerking. Deze NGO heeft ook moderne en duurzame bouwtechnieken geleerd van Heijmans deskundigen, waardoor het in de toekomst hoogwaardig werk kan leveren. Er heeft kennisoverdracht plaatsgevonden voor het duurzaam bouwen van zanddammen. Ook de Keniaanse studenten konden na het afronden van het project op eigen kracht verder. Het opleidingsniveau van de Nederlandse en Keniaanse studenten was vrijwel hetzelfde. In het begin van de samenwerking waren de Nederlanders heel praktijkgericht en dat leerden de Keniaanse studenten van de Nederlanders. De Keniaanse studenten waren ook zeer geïnteresseerd in ontwerpen en tekenen en pikten het heel snel op. De Nederlandse studenten leerden van de Keniaanen beter te presenteren en communiceren. Na drie maanden waren de studenten van beide landen gelijkwaardig in hun vaardigheden. Het consortium attendeert onderwijsinstellingen dat bij het overhalen van buitenlandse studenten om stage te lopen in Nederland een stevige administratieve capaciteit en kennis nodig is om immigratie perikelen te beperken of voorkomen. Beide presentaties lieten zien dat succesvolle samenwerking tussen de onderwijssector en het bedrijfsleven mogelijk is. Na de presentaties werden er plenaire twee stellingen bediscussieerd: 1) Er is geen meerwaarde om het MKB en onderwijssector te koppelen en 2) Het Nederlandse bedrijfsleven en beroepsonderwijs sector moeten hun krachten in internationale projecten bundelen, dan zijn ze effectiever. De conclusies die naar voren kwamen uit de groepsdiscussie zijn:
Geen enkele sector heeft de monopolie op goede ideeën. Het Nederlandse bedrijfsleven en beroepsonderwijs sector moeten hun krachten in internationale projecten bundelen, dan zijn ze effectiever.
Ontwikkelingslanden zijn interessant voor het Nederlandse bedrijfsleven. Er is genoeg geld te verdienen in ontwikkelingslanden, maar het is zaak om dat te vinden en om effectieve samenwerkingsverbanden aan te gaan.
Duurzaamheid van de samenwerking gaat best met meerdere partners. Het beroepsonderwijsveld en privé sector kunnen complementair zijn in internationale projecten.
Structureel ontwikkeling opzetten met het bedrijfsleven eist dat de verschillende werkwijzen van het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen op elkaar worden afgestemd. Het bedrijfsleven moet bewust zijn van het referentiekader van het beroepsonderwijsveld en andersom. Ondernemingsgericht denken is niet altijd in de onderwijssector aanwezig. Er wordt vaak in subsidies gedacht dan in zaken doen en eigen activiteiten bekostigen. Ontwikkelingslanden roepen vaak om goed te doen, maar dat is niet altijd nodig. Groenhorst International heeft een zakelijke directeur waardoor dit consortium een ondernemingsmentaliteit heeft. Het consortium heeft er veel vertrouwen in dat hun vooral commercieel opgezette activiteiten in het buitenland binnenkort geheel zonder subsidies van de overheid kunnen opereren. De samenwerking heeft geen sponsors nodig maar investeerders, in andere woorden, vanuit het bedrijfsleven zou de drijfveer winst maken moeten zijn.
Als het bedrijfsleven maatschappelijk verantwoord wil opereren, moet het geduld hebben en niet alleen willen scoren. Het moet ook overtuigd zijn dat training binnen het kader van het samenwerkingsproject belangrijk is. Dat moet dus worden meegegeven, en dat training de resultaten van het project duurzaam maakt. Er moet worden gekeken naar de wederzijdse belangen van elkaar. Hoe kan menselijke kapitaal worden ontwikkeld en tegelijkertijd de omgeving ontwikkelen en geld verdienen?
Het is moeizaam zoeken naar de samenwerking tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Niemand is er tegen, maar de vraag is, wat is er voor nodig en hoe pak je het aan? Aangeraden wordt een 2-sporen beleid te volgen, waarin arbeidskracht wordt ontwikkeld en tegelijkertijd bedrijvigheid.
De doelstellingen van een project bepaalt de locatie keuze (centrale of perifere regio). Groenhorst International vestigt activiteiten in de ontwikkelde gebieden van Ethiopië omdat zaken doen de belangrijkste element is voor de projecten. De nabijheid van de markt is belangrijk en dus vermijden ze economische moeilijk gebieden. Het project van Edukans en Heijmans was in een afgelegen gebied omdat daar landbouw plaatsvindt en daar watervoorzieningen het hardst nodig zijn. De doelstellingen van het project lagen op
3
rurale capaciteitsopbouw meer dan op zaken doen. De nabijheid van de markt was dus niet van belang in deze project. Maar door duurzame landbouw mogelijk te maken in een rurale gebied, heeft het project de basis voor toekomstige economische bedrijvigheid in het gebied gelegd.
Wat onontbeerlijk is in deze samenwerking: geloof in de haalbaarheid, energie, enthousiasme en een lange adem.
Het bedrijfsleven en beroepsonderwijs is te koppelen, maar het vergt: 1) een ondernemingsgeest (MKB referentiekader); 2) een afstemming op elkaars werkwijzen; 3) een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel; 4) de overtuiging dat training cruciaal is, 5) een focus op duurzaamheid, 6) veel geduld, energie en geloof in de haalbaarheid.
De middagsessie: Het doel van de middagsessie was om inzicht te krijgen in hoe we de samenwerking tussen beroepsonderwijs en het bedrijfsleven, zowel in Nederland als in OS-landen succesvol kunnen laten zijn. Om te kunnen samenwerken is het belangrijk om ook te begrijpen wat de andere samenwerkingspartner voor verwachtingen heeft, om te leren ook vanuit elkaars perspectief te denken. Dat is de reden dat er in drie verschillende groepen geprobeerd werd vanuit een bepaald perspectief naar innovatieve samenwerkingsvormen te kijken. De middag sessie begon met een terugkoppeling van de ochtendsessie. Daarna ging de groep in 3 werkgroepen uiteen voor twee opdrachten. De werkgroepen werden begeleid door drie ervaren en inspirerende facilitatoren, die op basis van hun ervaring de drie groepen hebben geholpen om te denken vanuit het perspectief van respectievelijk: post secondair onderwijs in Nederland, postsecondair onderwijs in OS-landen en het bedrijfsleven (Nederland en MKB in OS-landen) . Eerste opdracht: kerncompetenties De eerste opdracht was het selecteren van 5 kerncompetenties die nodig zijn om van de samenwerking tussen beroepsonderwijs en MKB een succes te maken. De drie groepen kregen allemaal de opdracht om de vijf meest belangrijke competenties hiervoor te selecteren en kwamen op basis van levendige discussies tot de volgende uitkomsten: Groep A (Beroepsonderwijs NL): Doorzettingsvermogen, Flexibiliteit, Initiatief, Onderhandelen, Zelfkennis Zelfkennis werd toegelicht door te stellen dat het Nederlandse beroepsonderwijs zoveel in huis had, maar daar niet de markt mee opgaan. Als je je eigen sterkte kanten goed kent en benoemt kun je meer uit onderhandelingen halen. Groep B (Beroepsonderwijs lokaal) Vernieuwingsgerichtheid, Omgevingsbewustzijn, Plannen en organiseren, Samenwerken, Visie Een inspirerende visie is nodig om iedereen aan boord te krijgen en te houden. Men moet durven dromen en daarin geloven waartoe de samenwerking in de toekomst toe kan leiden. Groep C (bedrijfsleven): Durf, Klantgerichtheid, Doorzettingsvermogen, Samenwerken, Voortgangsbewaking Durf is nodig omdat deze samenwerkingsvormen buiten de gebaande paden gaan en er dus risico’s moeten worden genomen omdat de uitkomst onbekend is. Samenwerking en doorzettingsvermogen werden door 2 groepen genoemd. Tweede opdracht: Mind maps Hoe kunnen gegenereerde ideeën worden omgezet in een werkbare strategie? Om deze vraag enigszins te beantwoorden hebben de drie groepen een Mindmap gemaakt met als centraal thema samenwerking beroepsonderwijs en MKB, vanuit het perspectief van de zuidelijke beroepsonderwijsinstellingen, de Nederlandse
4
beroepsonderwijsinstellingen en vanuit het bedrijfsleven. Hieraan werden onderwerpen en gedachten gerelateerd. De opdracht leidde tot veel goede discussies en nieuwe kaartjes werden bij alle groepen toegevoegd om de mindmap completer te maken. Groep A (Beroepsonderwijs NL):
Voordeel voor bedrijven is dat wanneer er geen fondsen zijn om zelf onderzoek te doen, men terug kan vallen op onderzoek van de deelnemende hogescholen.
Voor stageplekken is het beter om te kijken naar lokale en regionale mogelijkheden ipv Nederland.
Onderwijs en onderzoek zijn de twee pijlers. Is er eigen onderzoeksbudget of is men afhankelijk van derde geldstroom? Als er geen derde geldstroom is dan moet het samenwerkingsverband ingebed worden in het primaire proces van de onderwijsinstelling. Dit is identiek met het MKB, het samenwerkingsverband moet het product beter maken of beter verkopen. Anders is er geen bestaansrecht voor de samenwerking.
Onderwijsinstellingen moeten het primaire (onderwijs)proces niet uit het oog moeten verliezen. Ook het verder ontwikkelen van competenties kan gezien worden als primair proces.
Groep B. (Beroepsonderwijs lokaal)
Het is belangrijk om belangen en behoeften te verhelderen en zoeken naar gemeenschappelijke belangen (win win ).
Aandacht is nodig om lage status beroepsonderwijs te verhogen.
Een hele grote groep in het MKB staat als werklozen bij overhead te boek.
Belangrijk: Van wie de vraag tot samenwerking komt.
Groep C. Bedrijfsleven
En ook hier de discussie dat er op core competenties gefocust moet worden.
Let op opkomende markten! (opportunity)
Ook hier: van groot belang is het duidelijk te hebben van wie de vraag komt, vanuit Nederlandse instelling, zuidelijke instelling of bedrijf. En hoe er daarna een match wordt gezocht.
De behoefte van bedrijven ligt in nieuwe markten/ OS landen bij het opbouwen van goed geschoolde en getrainde werknemers. Dat is een gat voor de beroepsopleidingen om op in te springen (voor mind map samengevat onder de term ‘management/middenkader leveren’)
Ook speelt de inbedding in de lokale context voor bedrijven een rol voor hun bedrijfsvoering; als de beroepsopleiding hier beter de weg weet en goede connecties heeft, is dit een belangrijke toiegevoegde waarde voor de bedrijven (informele en ook formele contacten, juist in de lokale context)
De link met de beroepspraktijk en het parktijkonderwijs vanuit het Nederlandse beroepsonderwijs is goed te noemen in vergelijking met het beroepsonderwijs in OS landen/ opkomende markten. Juist dat daar naartoe brengen.
Concluderend Ter afsluiting van de workshop was er nog een korte plenaire discussie waarin een aantal aandachtspunten werd genoemd die van belang zijn voor een succesvolle samenwerking tussen Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven/MKB.
Onderzoek is ook in HBO erg belangrijk.
Het verwerven van contacten en (interculturele) competenties is naast het verwerven van kennis een belangrijk doel.
Het belang voor de bedrijven om mee te doen. Er moeten investeerders zijn, profijt te behalen en opkomende markten.
Innovatiemoet wel ergens toe leiden.
Kennis over kansen moet gedeeld worden. De Nederlandse onderwijssector moet het MKB overtuigen van het wederzijds nut.
5
Belang van het goed verhelderen van ieders belangen.
Goede communicatie en verplaatsen in elkaar. Conclusies niet baseren op wat wij denken dat zij denken...
Belang van skills naast knowledge
De samenwerking met bedrijven en onderwijsinstellingen werkt twee kanten op, studenten naar bedrijven en het bedrijf insluiten in de opleiding
Netwerken is key. Niet alleen het formele circuit, maar continue de boer opgaan.
Er is geld nodig vanuit de politiek om beroepsonderwijs te verbeteren in het Zuiden.
6
Mindmap perspectief beroepsonderwijs
8
Mindmap perspectief beroepsonderwijs en MKB lokaal
9
Mindmap perspectief bedrijfsleven
10