WHG 8 1 I NN VERSLAG VAN HET
··---
Studenten symposium OVER HET ONDERWERP
INNOVATIE
ZOALS GEHOUDEN OP DONDERDAG 7 MEI 1981 IN DE COLLEGEZAAL VAN DE AFDELING DER ELEK.TROTECHNIEK VAN DE TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN.
WELKOMSTWOORD DOOR DE PROJEKTLEIDER A.J.W. SWEEP Dames en Heren, Op de eerste plaats nogmaals een hartelijk welkom,niet alleen namens de studenten, maar in dit geval ook en vooral namens de begeleiding van bet
tw~edejaars
afdelingspraktikum van de Afdeling der Elektroteahniek.
Het spijt ona dat we ale begeleiding niet voltallig zijn, echter een der studentbegeleiders vervult met ingang van vandaag zijn militaire dienstplicht. Graag wil ik U, alvorens we beginnen met de lezingen door de studenten, iets vertellen over de achtergronden, en de mogelijkheden en onmogelijkheden van dit maatschappelijk deel van het praktikum. In de W.W.O staat ergens een zinsnede over het aandacht schenken aan en bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en inzicht in de samenhang der wetenachappen. Hoe dat moet gebeuren staat er echter niet bij. Op deze Hogeschool wordt er natuurlijk iets aan gedaan door Studium Generale, maar dat ia voor vele atudenten toch een beetje een vrijblijvende zaak. Iets minder vrijblijvend de
Onderafdeli~g
zijn de vakken van
der Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen.
Ook hier echter misaen we een of andere vorm van integratie in het onderwijs. Daarom is er bij de instelling van het afdelingspraktikum voor het tweede jaar een poging gedaan om er binnen de studie
van de elektro-
techniek ook iets aan te doen. In totaal werden er 10 middagen uitgetrokken om met een maatschappelijk onderwerp bezig te zijn. De vorm waarin dit vroeger meestal gedaan werd was in het kort als volgt: Na het bekend maken van het onderwerp voor het betreffende jaar werd aan de studenten gevraagd krantenknipsela te verzamelen over het onderwerp, waarna een diskussie binnen de groep op gang kon komen. Na een korte interviewtraining werden door de atudenten enkele vraaggesprekken gehouden met menaen van buiten de TH, met verschillende relaties tot het onderwerp. (b.v. industrielen, arbeidere, politici, consumenten enz.) De verschillende vraaggesprekken werden daarna verwerkt tot een verslag dat werd toegezonden aan de deelnemers, diverse geintersseerden en aan de respondenten. In deze opzet komt het nogal eens voor dat het verslag vrij laat verschijnt,
als de groep al uit elkaar is. Het geheel maakt dan de
indruk als een nachtkaars uit te gaan en dit wordt ook soms door de deelnemers zo ervaren.
(2)
Er zijn diverse pogingen gedaan om de zaak te Yerbeteren. Bet werd ons wel duidelijk dat er een hoogtepunt aan het eiRd moest komen, als motiverend onderdeel. Daarom heeft de begeleiding dit jaar besloten de verslaggeving te doen plaatsvinden in de vorm van een symposium. Ik noemde dit zoeven al een hoogtepunt, het ligt dus hoog, en misschien moeten we straks konstateren dat bet te hoog gegrepen is,maar U moet wel bedenken dat het een experiment is. Bij zoiets als maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ben je voor een groot deel
afhar~elijk
van de medewerking van de studentdeelnemers.
Er wordt geen tentamen afgenomen, dat wil zeggen dat de student zijn motivatie moet vinden in het onderwerp zelf, in de werkvorm en in het enthousiasme
~an
de begeleidera en de mate waarin deze dit weten over te
dragen. In hoeverre dit gelukt hangt dan bovendien af van de betreffende groep atudenten. Ik noem dit even om een kleine wijziging in het programma te verklaren. U hebt gezien dat er geen spreker is aangekondigd voor bet onderwerp Octrooi en Innovatie. Deze was nog niet bekend ten tijde van het drukken van de uitnodiging, maar ook nu nog niet. Deze spreker is er namelijk niet, want de betreffende groep studenten zag het niet zitten een apreker aan te wijzen •. De argumentatie was gedeeltelijk omdat ze vonden dat er te weinig stof was om een verhaaltje te vullen, gedeeltelijk omdat ze niet gelukkig waren met de vorm en de afwerking van het projekt. Ik wil er hier verder niet op ingaan, er komt natuurlijk een evaluatie waarin we zullen uitzoeken hoe het gekomen is en in hoeverre we de hand in eigen boezem moeten steken. Overigens ben ik van mening dat het schriftelijk verslag van deze groep goed is en dat een presentatie hier zeker op zijn plaats was geweest. Dit brengt mij op een volgend punt. Zoals altijd bij een symposium komt er ook hier een schriftelijke weergave van het gebodene. In dit geval, zoals ook wel meer voorkomt bij symposia,is het drukwerk te laat klaar. Het verslag van de diverse voordrachten zal U daarom zo spoedig mogelijk worden nagezonden. Tenalotte vraag ik U nog enige clementie Tweedejaarsstudenten zijn in het algemeen natuurlijk geen geoefende sprekers. Maar het doel van dit allea is ook niet in de eerate plaats om U informatie te verschaffen over het onderwerp. Het doel is in de eerste plaats onderwijs. m.a.w. de student gelegenheid geven om ervaring op te doen
1
(3)
Nader gespecifeceerd, ervaring opdoen in: - het meemaken en ondervinden hoe je een symposium opzet - het opzoeken van informatie en later het bedenken van zinvolle categoriein gesprekapartners. - het maken van afspraken met deze mensen en het voeren van de vraaggesprekken - voorafgaand hieraan het ondergaan van oen interviewtraining - bet loren verwerken van de gesprekken tot een zinvolle ra.pportage Het zal U duidelijk zijn dat de mogelijkheden hier iets van te maken zeer beperkt zijn binnen het raam van 10 middagen. Daar komt nog bij dat er door de afdeling geen budget beschikbaar wordt gesteld voor extra onkosten, zoals
reiakosten~
Daarom moeten respondenten
veela.l gezocht worden in de omgeving van Eindhoven, hetgee:a een zekere beperking kan inhouden. Ook is het i.v.m. de beperkte tijdsbesteding niet mogelijk iets over te doen, of een minder waardevol gebleken gesprek aan te vullen met een tweede gesprek met dezelfde of een andere respondent. Om al deze redenen meen ik op Uw clementie te mogen vragen bij de beoordeling van het geheel dat U deze middag wordt aangeboden. Niettemin wens ik U een prettige middag toe.
Jt
Taak en functie van de overheid bij innovatie. - Inleiding
- P.I.I. - TNO - Transferbureau - Agglomeratie Eindhoven - Slotwoord
P. van der Ham F. Kaiser R. de Vriend G. de Vries
J. Claessens H. van Bussel
T. van Elsberg M. Haarler presentatie:
R. Kerstens
Inleiding In 1979 werd door de ministers Van Trier ; wetenschapsbeleid Van Ardenne economische zaken Pais Onderw~s en wetenschappen de innovatie-nota aan de 2e kamer gepresenteerd. Hierin maakt de regering duidel~k dat de verslechterde economie oproept tot actie. In de innovatie nota wordt er vanuit gegaan dat de oorzaken van de verslechtering liggen in het produktieproces en de aangeboden produkten. Het zwaartepunt van de na de 2e wereldoorlog opgebouwde industrieen kwam te liggen op de primaire verwerking van grondstoffen en de produktie van halffabrikaten. Door o.a.de zeer sterke stijging van de 1oonkosten, die niet in produktiviteitsof prijsstijgingen konden worden opgevangen, verslechterde de inter.nationale concurentie positie. Daarmee werd een proces van verslechtering van de economie ingezet, welke tot op heden voortduurt. Om deze verslechtering een halt toe te roepen heeft de overheid de volgende maatregelen getroffen: - Stimuleren van innovatieve projekten in het bedr~fsleven door het geven van subsidies en advies. Een installing die zich hiermee bezighoudt, is bijvoorbeeld het PII. - Versterking van de inzet van onderzoekinstellingen als TNO en het ECN (Energie Centrum Nederland) ten bate van technologische verniewing in de samenleving en het bedrijfsleven. - Versterking van de ondersteuning d.m.v. advies en informatie t.b.v. kleine en middelgrote ondernemingen. Het transferbureau is een van de instellingen die zich hiermee bezighouden.
- De consument vertrouwd doen raken met innovatie, zodat technologische ontwikkelingen zinvol toegepast kunnen worden. Vooral bij de invoering van de microelektronica is dit heel belangrijk. Hierna volgen enkele praktijkvoorbeelden van het innovatiebeleid van de overheid.
Het P.I.I. Ala 1 9 voorbeeld van innovatie door de overheid noemen we bet Project Industriele Innovatie, afgekort tot P.I.I. Het PII bestaat uit oud-ondernemers en adviseurs, en heeft tot doel bedr~ven te begeleiden b~ innovatie. Onder innovatie verstaat men bier bet met succes invoeren van iets niews. Dit is zeer algemeen, want met iets nieuws kan men gebeel verschillende dingen bedoelen. Bijvoorbeeld ADAPTATIE. dat is bet aanpassen van een produkt aan een niewe situatie, of ADOPTIE, bet overnemen van een bepaalde produktie, die alleen voor het bedrijf zelf nieuws.· Innovatie kan ook betrekking bebben op kennis van een kontakt met de markt, andere produktie methoden of grondstoffen. Het PII is ontstaan uit een experiment en is in twee groepen verdeeld: het PII-a en het PII-b. De taak van het PII-a is: Het begeleiden van nieuwe beginnende ondernemers, die een goed produkt hebben bedacht. De selectie wordt gemaakt op grond van de levensvatbaarheid van het produkt. Ala er wordt besloten tot samenwerking tracht men de problemen van de nieuwe ondernemer op te lassen. Ala iemand b.v. wel een goed produkt kan maken, maar niet weet hoe hij een administratie moet voeren, probeert het PII-a dit probleem voor hem op te lessen. De kosten van de hulp aan jonge ondernemera worden geheel betaald door economische zaken. Het is de bedoeling om voor het eind van het projekt 20 nieuwe ondernemers geholpen te hebben. De taak van bet PII-b is: het helpen van middelgrote redelijk gezonde bedrijven. Deze bedr~ven hebben vaak te lang gewacbt met bet ontwikkelen van nieuwe ideeen. In de eerste fase van de samenwerking probeert bet PII-b, samen met de ondernemer, de sterke kanten van bet bedrijf te bepalen. Daarna begint bet zoekproces naar een nieuwe produkt-markt combinatie.
Er wordt wel gezocht naar een oplossing in de lijn van de kennis en capaciteit van het bedr~f: geen microscopen in een hijskranenfabriek. Voor het zoekproces is veel tijd en geld nodig en dit verklaart waarom alleen redelUk gezonde bedrijven geholpen kunnen worden. Ben gedeelte van de kosten betaald het bedrijf zelf, het grootste deel financiert E.Z. Als de nieuwe weg eenmaal gevonden is, heeft het PII-b nog sleohts een bemiddelende rol bij het zoeken naar de gesohikte adviseurs, die het bedrijf helpen het project tot een goed einde te brengen. In totaal kunnen zo ca.lOO bedrijven geholpen worden. Het blljkt dat de uitwerking vaak grote reorganisatiegevolgen heeft. Het personeel moet b.v. bijgeschoold worden. Als het huidige project slaagt, vormt het een mooie voorbeeld-demonstratie functie voor een eventueel vervolg. Bovendien zijn er dan een aantal adviseurs door de praktijk beter opgelijd. Of er een vervolg komt op het PII is onzeker. Vast staat dat het doordenken en fantaseren gestimuleerd moet worden. Er wordt namelijk veel negatieve bedrijfsblindheid geconstateerd ( het bedrljf ziet zljn fouten niet), maar ook positieve ( het bedrijf ziet zljn mogenlijkheden niet). Aldus het PII!
Transferbureau Om
d~
rechtstreekse overdrach.t van
tec~mische
';<ennis naar
ondernemingen te bewerks telli6en z i.;n op de TH' s transf'erpunten op~ericht.
let doel van
de~e
bureaus is om,naast de
traditi~nele
'".)rf'en van kennisove"ciracht op de TH's door hoogler,'l.ren en a~5estudeerde
ingenieurs, ook ]tennis die tot nu toe direkt
overg0dragen werd, eer!aL:kelijker toeg::=tnl!kel ;jk te maken voor mensen buiten de TH. Het resultant is dat in het algeruene
~eval
het transf'erpunt
f)nlt:eert als kontakt tussen de TH 1 s en derden, alsook tussen bedrijven onderling. Wanna:r een pro bleeP' van bui ten de Tf1 b\i het transferpunt binnenkomt, dan wordt er als volgt gewerkt: -Eenduidig formuleren van het probleem of opsplitsen hiervan in deelproblemen. -Selekteren wat wel o.f niet kan worden behandeld en of' dit op de TH of
er.·~ens
>'\nders rrtoet geschieden.
-Voor de TH bestemde problemen doorspelen naar de jl;iiste af'deling, vakgroep of' medewerl:er. -Volgen van h£t kontakt om te zorgen dat de problemensteller die aanda.::ht krijgt die h:ij verdient en n::-t'lr diens tevredenheid behandelcL wordt. Vragen kunnen ligrren op het terrein van bedrijf'sorganisa tie, V;'n produktietechniscne aard zijn (bv aansch.af' nieuwe machines), ontw·ikkelen v·:tn nieuwe procedees, hulp bjj het ontwerpen van nieU\ve produkten enz. Ook kan het
~;ebeuren
da t een bedrijf' een deel van de produktie
buitElShuis wil onderbrengen. lfet transf'erbureau kan dan zoeken naar ef'n hiervoor geschikt rijksnijverheidsdienst. komt., dr.: t
b~drijf',
vaak samen met de
Wanneer een bedrijf' met een probleem
v•>or een n.nder bedr-ijf reeEI.s is opgelost, dan wordt,
indien beide beclr;:ven ak';oon.l gaan, de eamenwerkine bevorderd. In een ancter s:;eval kan he t voor1; . . . r.1an rb. t
keld is, d t
op de TH iets ontwik-
c.esc.li>·t 1 :,jkt om op de lTlarkt te brengen. In zo 'n
;;·eval zoa1.-.t het
tr:~nsf'erbureau
mensen en mi(J(Ielen bij
elka::~r
om
dit te doan. Na::1.st deze drie groepen z ijn er nog eeva.llen als hat hulpverlenen aan aankomende ondernemers. Die l'r'jgen extra aandacht. ln a.!.le geva1lan
:.~·eldt
echter da t
betref:fende partijen met elkaar in
t1et
transf'erbureau de
•~.ontakt
brengt,war:trna
ha:1r taak in principe beeindigd is. Voor de goede gang van zaken
et1 het stimuleren van de kont:1kten word t
ra. alma tig nae·egaan
hoe l1et ''Jet de lo1·ende kontakten gesteld is.
~Iet
~l'NO
;~en
v:m de onderzoekinstellln;;or; in f'<ederla.nd, die diensteri
verJenen o:• t1et babied v·r.n innova tie is het TNO (Technisch 1htuurwetenschappel k Onderz.oek). Het TNO is geen overheids~e
instelling.
overheid heeft echter een redelijke invloed op
het te v ·eren beleid, daar ze een belangrijke opdrachtgever is En TNO voor ca.
50~
TN, bestar. t
35 insti tuten, die elk op een bepaald vakgebied
ui t
subsidieert.
ges:)ecialiseerd zUn. Deze liouden zich vooral bezig met onderk:eurin~;eu
zoek,
en testen.
InnoV'ttie is voor "T'NC niets nieuws, daar het al vanaf de oprici1t .i ng· onderzoe1' verricht da t en vernieu1.ring; }n
!
V"Ul
vnl. gericht is op verbetering
rodu::t en proces.
1977 werd bjj TNO :,at industrieel diensten centrum (IDC)
opgerici1t, welk e;,'n
schab:~lfunktie
r1oet vervullen tussen TNO
en i1et bedriifsleven. J·.::nige ui t;r;angspunten van het IDC z.ijn het bevorderen van de overdra ht en l1et TI-H).
v~n
~-=ennis
de b:,; TNO aanwezige
ver:::;emak'~el
kontal~.ten
•.!ken van de
Vercler be steed t
aan het bedrijfsleven
tuseen bedrijfsleven en
,':en bij'?:ondl'.'re aa.ndacht a.an het inbrengen •.n.a tsch:-1 :l. •elijke aspekten in de weten-
v<1.n bedrij.fs1cundige en schappel~jk-technische
assistentie van TNO.
:Iet IDC is onclel:'verd.eeJ d in verschillende groepen. E~n ervan is het "Oureau Produ1.;t.
ntwi~c~·~eling
verleneo van as istentie leven o.
:18·.
<'HHl
i1o1.v -
walk belast is met het
en het adviseren van het bedrijf's-
e;ebied van produkt- en procesinnovatie.
Vel'Volcens is er de di.enst aanwe·d.{~·e
11
.!<ennis -
11
Kennishn.ndel 11 die beoogt reeds
in de vorm van patenten, licenties en know-
op een e ;',' :'ekt:i.eve ··,a.nier toeg·ankel ijk te n'aken voor
bedrijven die specifieice
c_,~en,is
nodi& ilebben.
'l'en derde is er. e:1n :;;roep t::i.e zich bezj.g houdt !'let voorlichting over
:t'inancierin.',';Srl'O'c;elijltl~eden
en assisteert bjj h.et verkrjjgen
vnn de_ benocU_r;:de f'inancieen. f··nslottt.~
de
f~·roep
d:i.e
:.r.:i.c~1
bez:i.ghoudt
•>~et
voorlichtine aan
cl:ie bNir .ven d:i.e n_t.et direkt weten bi,l weik TNO onderdeel Zt~
<':oeten ?.Un. Uok
or~·:anis
ert de groep themadagen over niet
bedr 'j:fsta~",c:;'ebonden on de 1··werpen, zoals milieu, energiet:esparing en asbest.
spectC~lo
'-'e
Inn ova tie Ad vies Groep houdt z:i ch nnas t inn ova tie-
'-'eh::tl ve door de s t:=t ., t soverh.eid worc1t oolc door de lagers overheid \~n
innovntie
Geda~n.
Als voorbeeld behandelen w ij de ag·r,lomera tie Eindhoven. lJe agr;lo1•:eratie ;;::ore;t op de eerste pl:wts voor het bekend worden van ·ren
tt¥r~ede
rest
~-e
vcstic-;inr;spl~·~cl.tsen
zortlt z
da t
bestaande
bedr_i~ven
bekend worden in
Nederland.
v~ul
Volt;en s de
:.~
en het verbeteren niervan.
ae·G·~!_ or.~era tie
Eindhoven betel-, en t het begrip innova tie:
1)Het samenwer}en van veel kleinere bedrijven.
(Tegenwoordig
z;:n hierdoor de nevenbedrijven in expansie) 2 )Jnnovatie P10et internationa.:-cl ~ericht z~jn. In de ontwikkeling v•-\11 een produkt gi'\n. t
veel n:eld zit ten.
tiil bet produkt
rendabel zijn dan Foe I; het op de interna tionale markt verkocht kunnen worden.
J )Bc-.dri.lven
r<~oeten hereid z·jn iets nieuws aan te pakken,
iets
nietn.,rs te produc,:!ren. \ia t
doe.t de overheid op het gebied
v~n
innovatie?
a)Voorzieningen tot stand brengen (gebouwen, terreinen etc.). b)Subsi<'ie verlcnen. c)Steunmiddelen verzorgen om f'aillisement te voorkomen of' ui t
t e
srne:r·en.
Volgens de
a~~{;·lm::~Jr~
tie rnoet steun van de overheid samengaan
r>et een intensieve controle.
(Kijken of' de subsidies goed
worden bosteed). lle
a;·;.'~10l.'er::\
tie verzorgt de Orff::tnisa tio van het over leg en
com .,unic:1 tie tussen beflr ·ven, in over leg wet de gemeente. iiet economisch bureau beki.'}ct o.a. wat een onderneming nodio; heP.i:'t aan steun van externe organisaties.
!et s:)reekt voor zic:t dat w·.; h:lorrnee niet hat volleclige innovatiebAleid v;vt do overttei d hebben
Uit
on~e
weergec~even.
infor.•atie bl kt dat er vour bedrjvan diP willen
innovaren ;
aet l'ei t dctt er stee s
Wi~<>r
,~eer
zij
terec:.~t
kunnan.
ondarnentingen zich aam'!Wfl ...
den voor innova.tieprojactan, z•jn er no;: steeds badrijven die de noodzaak var· hat innoveren niet, of te laa t
zien.
Vo1G'Ems ons hebben de::·;e bedr:ljvan aen verkeerd beeld V:'tn de innovn ti eproj ectan. DaaroJI'! 1 ijk t
ons een erotera bekendheid
van het best:JAn en de werl<wijze van de transfer- an innovatiebureaus wenseljk.
HC1·1 DOJ<"!N TIE Tl'JCHNISCHF! HOGESCHOLE;N MEE ?
Door:
Presentatie:
Jean-Paul I.innartz
Nico Nissink Paul Kimmel Kees van Zan Walter Pennings Ton Koenra.adt Ronald Kool Jean-Paul Linnartz Ad van de Voort
INHOUD ----·pag. I+II
De
opzet van het tra.nsferwezen aa.n de Technische Hogescholen
pag. III
De Fysica winkel
pag. IV
Standpunt van een bedrijf
Ret eerste hoofdstuk beschrijft de ontstaansgeschiedenis van de transfer punten aa.n de TH' s • Achtereenvolgens komen aa.n de orde: de ontwikkelingen die tot de oprichting hebben geleid, de doelstellingen, de manier waarop hulp verleend wordt en tot slot het een en ander over de gelden die er.mee gemoeid zijn. Het t\-.reede hoofdstuk beschrijft een installing die deel ui t maakt van de zogenaamde Wetenschaps winkels. Hun streven is er op gericht de verschillende maatschappelijke g.roeperingen, die doorgaans niet over veel ~eld beschikken, een helpende hand toe te steken. Aanvankelijk was het de bedoeling om de standpunten van een aa.ntal bedrijven te peilen. Helaas hebben we door tijdgebrek slechts een tweetal bedrijven kunnen benaderen, waarvan er slechts een uiteindelijk een gesprek mogelijk maakte.
N.B De stof voor deze paper is verzameld doormiddel van een viertal intervieuws en het doornemen van publicaties.
I
llE OPZEr VAN HET TRANSFERWEZEN AAN DE TECHNISCHE HOGESCHOLEN lle technische bop;escholen hebben van ,jonga a.f a.an conta.cten met grote bedrijven onderhouden. Voor de ja.ren '70 was dit voora.l om op de hoogte te blijven van de nieuwate teohnologieUn. De meeste bedrijven dra.a.iden R:oed. np de TH's wa.ren de inspa.nningen gericht op wetenscha.ppelijk onderzoek. Onderzoek na.a.r de pra.ktische toepa.sba.a.rheid van ideeln in bet bedrijfsleven vond vrijwel niet plaats. Vanaf I970 ging het met de Nederla.ndse economie echter bergafwaarts en geleidelijk aa.n werd duidelijk dat het bedrijfsleven hulp nodig had. Ret L.T.V.I. zag de noodzaa.k tot een na.uwere samenwerking tussen de TH'a en het bedrijfsleven in en begon de contacten te stimuleren, bovendien lichtte het de IDm in omtrent de hulp die de TH's a.an het bedrijfsleven zouden kunnen bieden. Geleidelijk aan gingen ook de TH-besturen de noodza.a.k tot nauwere samenwerking inzien. Dit resulteerde in de oprichting van specia.le commissies, die tot ta.a.k kregen de dienstverlening van de TH aan bet bedrijfsleven te co8rdineren. Op de THE kreeg deze oommissie de naam Bestuursoommissie Contacten Bedrijfsleven ( BCB ). De commissies ricbtten hun aanda.cht voora.l op de zof;l'l. K.M.O.'s*. Ueze tak van bedrijven biedt werk a.an ca. 60,~ van de beroepsbevolking. Daze tak werd bovendien door de loonexplosie in de jaren '70 , relatief gezien het zwaa.rste getroffen. De J< .N.O. 's -met 5 a 500 werknemers per bedrijf- zi,in over het algemeen te klein om een eigen research-afdeling te kunnen financieren. l)e innovatie nota van de regering a.nno !979 heeft extra impulsen a.a.n deze ondersteunin~swerkza.a.mheden gegeven. Zo werd in de innovatie nota gesteld, dat bet onderzoek- en ontwikkelingspotentieel vaker en efficiUnter ingezet diende te worden, ten behoeve van de noodzakelijke technologische vernieuwingen. Bovendien werd a.angedrongen op de installing van een landelijk tra.nsfercircuit. r~volg gevend aan deze oproep warden er in Nederland een zeventa.l transferbureaux opgericht: Aan de TH's te }<'!indhoven, Delft en 1vente, bij het industriUle dienstenoentrum TNO te Delft en de districtskantoren van de HND, gevestigci in Amsterdam, r.rilburg en Zwolle. Het isde bedoeling dat ook aan de univeraiteiten te Leiden, Groningen en Nijmegen transferp1mten ingesteld gaan worden. (Nerigens is de formele en personele uitwerking van de in de innovatie nota genoemde transferpunten nog niet rand. ( Jan. '8I werd het transferpunt van de '1 1HJ!; officieel geopend ) Het evalueren van de werking en de or~~isatie van de verschillende bureaux vindt over twee jaar plaats, dan zal oak bekeken worden hoe het verder moet met de financiering van het transfercircuit. Het transferburea.u Kleine bedrijven bebben over het a.lgemeen geen aan TH's a.fgestudeerde ingenieurs in dienst. Als U bedenkt dat op de drie TH's tezamen ca. 8000 Pn bjj TNO nag eens 4500 wetenschappers werken en dat elke installing onderverdeeld is in 'n tiental afdelingen en daze weer in ettelijke onderafdelin.c;en, dan zu1t U bep,-ri,jpen dat het voor een kleine ondernemer vri,iwel onmogelijk is om zonder hulp bj ,j de ,iuiste vakgroep terecht te komen. Hier bewijst bet transferbureau z'n nut; Als een ondernemer het transfPrbureau belt en daa.r zijn probleem voorlegt, zorgt dit bureau voor een correcte formulering van de vra.ag. Bovendien benadert het de de juiste vakgroep en brengt hen in copta.ct met de vraagsteller. :.,'locht de betrokken vakgroep al overbelst zijn , of zou de vraag bater elders opgelost kunnen worden, dan verwijst het bureau door naa.r een andere nartner in het transfercircuit. Ook in dit la.a.tste geva.l zorgt het transferbureau vaak voor de verdere ( telefonische ) contactlegging. Hoewel het bureau geen controlerende ta.a.k beeft in de afwerking van de binnengekomen contacten, is het volgen van de voortga.ng van de contacten nodi,r>; gebleken.
• K.M.o.
= kleine
en
middel~ote
ondernemingen
II
Dit omdat het bedrijfsleven vaak een andere aanpak vergt. (zakelijker) Dit vraag en antwoord spel hoeft niet altijd via het transferpunt plaats te vinden. Een groat bedrijf dat ingenieurs in dienst heeft weet via hen wel rechtstreeks de betreffende vakgroep te benaderen. Cok komt het voor dat de contactlegging plaats vindt via ingenieurs, die vanuit het bedrijf bijvoorbeeld hoogleraar aan 1 nTH zijn ~eworden. In Delft bestaan naast het transferbureau bovendien nog een aantal zogn. multidisciplinaire centra, zoals bijvoorbeeld het centrum voor aangepaste technologie en het centrum voor med.inhe techniek met hun eigen co5rdinerende or~en. Ook hier kunnen vragen gesteld worden. ~~ is voor het transfercircuit nog geen grootscheepse reclame gemaakt al heeft het op bescheiden schaal al plaatsgevonden. Zo hebben de TH's gezamelijk een folder uitgegeven met de titel: 1 De drie technische Hogescholen Delft ~indhoven Twente helpen het bedrijfsleven van A tot Z.' l)e laatste ti,id worden er advertenties geplaatst in het NRC , in het maandhlad 1 De INGENIF~JR 1 en in ' intermediair 1 • Bovendien hebben de rr'H 1 s deelgenomen aan verscheidene beurzen, zoals bijvoorbeeld de Hannover T1lesse, de J<:fficiency beurs en de gehandicapten beurs in de ,iaarbeurs te IJtrecht. Sinds de BCB van Eindhoven in I978 een bedrijvendag organiseerde ( en een tweede in April 1980 ) is de stroom vragen sterk toegenomen. Werden er in '78 door het TBE een honderdtal vragen verwerkt en een tweehonderdtal in '79 , in '80 verdubbelde dit aantal tot vierhonderd. Van deze vierhonderd contacten werden er vijftig naar andere partners in het transfercircuit doorgeschoven, een vijftigtal vragen werd door de fiND rechtstreeks bi,i de bij hen bekende vakgroepen gedeponeerd. Het is opvallend dat de meeste problemen op bedrijfskundig gebied liggen. Als deze problemen opgelost kunnen worden, zullen de bedrijven in de toekomst waarschijnlijk met mf,er technische problemen naar de 'PH' s komen. Het ministerie van wetenschapsbeleid neemt gedurende vier ,jaar de personele kosten ( maximaal drie personen ) van de transferpunten voor haar rekening. Deze betaling geschiedt in de vorm van declaraties. In principe vraagt het transferbureau een vergoeding voor de hewezen diensten: betaling van de manuren, de materiele kosten en een vergoeding voor de geleverde know-how. In de praktijk kan het voor komen dat het aangevraagde onder?.oek het alr:emeen belang dient, in dit geval wordt het onderzoek vrijwel ~atis verricht. De r;relden die voortvloeien uit contract-research moesten vroeger aan den Haag geretouneerd worden, om vandaar uit opnieuw verdeeld te worden. Tegenwoordig is het zo geregeld dat het grootste deel van het ~eld (ca.75%) ten goede komt aan de vakgroep die het onderzoek verricht heeft, de reRt komt terecht in een speciaal fonds. Vaak wordt er ~sproken van geldstromen, zo wordt het grondbedrag dat 'n 'I'H ontvangt van het ministerie van onderwijs ,.::;erekend tot de eerste p:eldstroom. ne tweede geldstroom wordt gevormd door de gelden die IJestemd zi,in voor zuiver wetenschappeli,ik onderzoek. Gelden die voortv1oeien uit contractresearch vormen de derde P,"Pldstroom. Tn het ia:orverslag van de BCB (f:) anna I980 kunnen we lezen dat de totale omvan,g- van de afgesloten contracten 6,6 miljoen gulden bedroeg. Deze derde geldstroom zou in de toekomst wel eens erg belangrijk voor de TH 1 s kunnen ,!:'\aan worden om de werkgelegenheid aan de 'l'H 1 s te handhaven en het onderwi,4s en onderzoek te stimuleren. Op de 'l'ff 1 s houden zich neg meer instellingen met innovatie bezig. ileze instellinp:en behoren tot de zorcenaamde wetenschapswinkels. ,en van de hiertoe behorende instellinrren is de Fysica winkel.
III DE F'YSICA ldiNKF.L
De laatste ,jaren hebben wetenschap en techniek een grate invloed gekregen op de maatschappij. Overheid en bedrijfsleven spelen hierin een belangrijke rol. Zij concentreren zich vooral op eoonomische en militaire projecten. De toepassing van wetenschap en techniek voor sooiale doeleinden, is voor het bedrijfsleven niet lucratief en krijgt dus nauwelijks aandacht. Dit, zou dus een zaak voor de overheid moeten zijn. De overheid zou zich echter vooralsnog te veel laten beinvloeden door het bedrijfsleven, zodat problemen bij g.roepen in de maatschappij, zoals buurtbewoners, actie commitees, milieu groepen etc. te weinig aan bod komen. Een aantal mensen van de THE, was het met het gevoerde beleid niet eens en hieruit is de Fysica Winkel ( F.W. ) ontstaan. De F.W. verleent hulp aan groepen die met bepaalde problemen zitten, maar die niet weten waar zij met hun problemen terecht kunnen. Het gebeurt namelijk vaak, dat de probleemstelling vaag is, dat men onbekend is met wetenschappelijk onderzoek of dat men niet over de benodigde financien beschikt. f1en wendt zich dan va.a.k tot de Jo'.W. omdat deze installing bekend is uit publicaties in ( streek-) kranten. Bij afronding van een bepaald project, is het dikwijls zo dat probleem en uitwerking uitvoerig aan bod komen in de pers; ook de rol van de F.W. wordt dan dus nader belicht. Het onderzoek dat verricht wordt n.a.v. de binnenkomende problemen, wordt uitgevoerd door studenten die bij de F.W. stage lopen. Zij worden begeleid door enkele wetenschappelijke medewerkers en student-assistenten. Bij een bezoek van de desbetreffende groep aan de F.W. blijkt het, dat de probleemstellin~ dikwijls onduidelijk is. De eerste taak van de medewerkers van de v.w. is dus het creiaren van een concrete probleemstelling. Hiervan uitgaande \.rordt bekeken of het probleem in aanmerking komt voor oplossing· door de li'.'
tegen de aanvrager in het algemeen en het aann.emen van de aanvraag in het bi~zonder. - De aanvrap:er moet een belangengroep vertegenwoordigen. - F!r moet een goede informatie overdracht mop-elijk zijn.
lleze kri teria zi,in niet absoluut, maar kunnen in de loop der tijd, of onder gewi.izip;de omstandigheden aanp,epast worden • .:le medewerkers van de J.i'. \oJ. verwachten, dat met de resul taten van het onderzoek de problemen te li.jf gaat. De l!'.W. komt met een op1ossing, maar draap,-t geen zorp: voor d•~ ui tvoering hiervan, de aanvrager dient di t zelf te doen. 1Jientengevolge wordt er dus niet ingegaan op verzoeken van aanvragers die slechts uit zijn op informatie en er verder niets mee willen doen. De mate waarin de studenten bi,i de maatschappelijke kant van het orobleem betrokken zijn, hangt af van het nrobleem zelf. ~o zijn er bij F'Pluidshinder van een autoweg alleen concrete technische gegevens nodig
IV terwijl bij problemen met een kerncentrale als thema, ook een maatschappelijke inleving in de zaak nodig kan zijn. De F.~<~. draagt door zijn werkzaamheden bij tot een vorm van innovatie in de maatsohappij.
STANDP1JNT VAN EEN BJiiDRIJF
Het leek one nuttig om contact op te nemen met bedrijven die in het verleden met de THE samengewerkt hebben, om hun mening te leren kennen aang-aande de door de TH p-eboden hulp. Vol goede moed stapten we naar het tran!'lferburea.u, ma.ar hier werd ons al snel duidelijk gemaakt dat Z1J ons geen namen van bedrijven wilden noemen. Dit, omdat de bedrijven daar prljs op stellen. Uiteindelijk is het ons gelukt een gesprek te houden bij een bedrijf dat gasinstallaties voor auto's produoeert. Het bedrijf had een tweeta.l redenen om bij de TH aan te kloppen: naast het vinden van een oplossing voor een aantal teohnische preblemen, hoopte men door deze samenwerking een goede naam te krij,~ren bi,j buitenlandse ondernemingen. "Pechnische Hogescholen genieten immers internationaal een hooP' aanzien. ~et onderzoek door de TH is voor het bedrijf niet zonder kosten. Zo werkt er een man van het bedrijf op de TH en is er door het bedrijf appa.ratuur aangeschaft. De woordvoerder heeft zelf aan de THE gestudeerd en heeft daa.rdoor het transferbureau niet nodig gehad. Hij merkte eohter wel op, dat het voor een kleine ondernemer-zonder het transferbureau-erg moeilijk moet zi,in om de 'wep:' te vinden. Bovendien bestaat er nag een soort psychische drempel: de g-ebouwen zi.in bepaald indrukwekkend te noemen en men krijgt al p:auw met professoren te maken. Vaak wordt verwacht dat de TH op elke vraag een pasklaar antwoord heeft, maar dat is meestal niet zo, alleen al doordat de meeste bedrijven zich sterk ~especialiseerd hebben. De sfeer en de mentaliteit op een TH is andere dan die in het bedrijfsleven; Zo werken mensen op een TH vaak lan,Q,'Zarner en onder minder druk, bovendien zijn ze gauwer geneifl;'d de dinP"en te doen die ze leuk vinden. Als het bedrijf een eigen research afdeling zou inrichten, dan zou het onderzoek waarschi.inlijk sneller en doelmatiger gebeuren. Ook de wetenschappelijke installing van de TH kan soma ongunstig voor het bedrijfsleven zijn. Wetenschappers zi.in geneigd om systemen en bouwstenen tot in de finesses ui t te zoeken, terwi,jl het bedrijfsleven a.lleen ge!nteresseerd is in de gegevens die nodig zijn om het betreffende systeem te kunnen toepassen. Uiteraard p:eldt het bovenstaande niet voor elke werknemer. ~r zijn er genoeg bij die oog hebben voor de belangen van het bedri.4fsleven. Vanuit zakelijk oogpunt bezien zou het bedrijf p:raag zien dat er op de 'PH meer ruimte kwarn voor de industria en minder voor de student. Persoonli,ik zou de man die ons te woord stand, liever hebben ciat er meer aandacht kwnm voor de student. Bij research voor een bedrijf worden vaak r::een studenten toe17.el.1.ten, om onbewuste doorgave van opgedane kennis aan concurrenten te voorkomen. Bepaalde gedeelten zijn daarom alleen voor de industria in,c;rericht.
( 1)
INLEIDING/HET OCTROOI
Het octrooi is een wettelijke bepaling ter bescherming van een uitvinding.Dit houdt in dat de aanvrager, indien hem een octrooi verleend wordt, het alleenrecht krijgt om zijn uitvinding toe te passen, of eventueel aan derden toe te staan om zijn uitvinding te gebruiken (Licentie) VERBAND TUSSEN
Ii~NOVATIE
EN HJ<.::T OCTROuiSYSTEEM
Octrooien vervullen twee funkties: - Via octrooiverlening wordt de inspanning die aan een uitvinding ten grondslag ligt beloond - Door de openbaarheid van octrooien komt de daarin vastgelegde informatie beschikbaar voor de samenleving. Bovengenoemde beloning bestaat uit het exclusieve recht de vinding in eigen gebruik ofdoor het verlenen van licentiee te exploiteren. De m"'gelijkheirl om onderzoeksresultaten te . beschermen vergroot de bereidheid om risico's aan te gaan in aanzienlijke mate. De openbaarheid van octrooien maakt het mogelijk op de nieuwe kennis voort te bouwen, hetgeen de samenleving overbodige inspanning bespaart. Dit geldt in nog sterkere mate bij het verlenen van licenties, waarbij de licentiegebruikP-r aangespoord wordt tot verbetering van de bestaande vinding. Vo1gens de Stichting Belangenbehartiging Uitvinders (SBU) krijgt rle economie nieuwe impulsen toegediend door de uitvinders.met behulp van het octrooisysteem betere kansen te geven. Zo is het octrooisysteem bepalend voor de invloed van uitvindingen en nieuwe ideeen op de innovatie. HOE WERKT HET ?
Nationaal Stel dat iemand een uitvinding heeft gedaan waarop hij octrooi wil aanvragen. Deze persoon stapt dan met zijn plannen naar eeen octrooigemachtigde, indien hij dit noodzakelijk acht. Meestal
(2)
is dit wel noodzakelijk wegens de hoge formele eisen die aan een aanvraag bij de octrooiraad gesteld worden De octrooigemachtigde, aen soort advocaat, maakt samen met de uitvindar een verslag waarin de uitvinding beschreven wordt. Deze octrooigemachtigde moet betaald worden door de aanvrager. Dat houdt in dat de aanvrager al enkele duizenden guldens kwijt is voordat hij weet of zijn octrooiaanvraag gehonoreerd wordt. De beslissing tot het al of niet verlenen van het octrooi, ligt bij de octrooiraad (overheidsinstelling) die aan de hand van het verslag bekijkt of de uitvinding aan een aantal vastgestalde eisen voldoet.
Deze eisen zijn:
De uitvinding moet nieuw zijn, dus nooit eerder vertoond - De uitvinding moet uitvindershoogte bezitten(verrassend) - De uitvinding moet een uitkomst in de nijverheid zijn. Als de aanvraag bij de octrooiraad binnenkomt,wordt deze voorzien van een prioriteitsstempal (datum). Dit houdt in dat de eerste aanvrager recht heeft op het octrooi. Als de aanvraag is ingediend kan de aanvrager wachten tot iemand zijn uitvinding wil gebruiken om dan alsnog een beslissing tot octrooiverlening te vragen. Als eenmaal een octrooi verleend is moet de aanvrager er zelf op toezien dat niemand er inbreuk op pleegt. De hoofdproblemen van dit systeem zijn: - De zeer hoge kosten voor de uitvinder (min f1500.- tot wel f12000.-) - De lange proceduretijd (wel tot 6 jaar). - Men heeft weinig zekerheid (40% slaagt). - Procederan is slechts achteraf mogelijk in geval van inbrauk. - Veel te veal instantiest waarvan er vela niet goed funktioneren. Europees Met een Europees octrooi kan men voor verschillenda landen tegelijkertijd een octrooi verkrijgen. De aanvraagprocedure is ongeveer vergelijkbaar met de Nederlandse, met dien verstaade dat: - De kosten nog hoger zijn
(DM 450+DM225 per land +DM1450 onderzoek)
- Het verslag in het Frans Duits of Engels moet zijn opgesteld. Aangevraagd binnen een jaar na het Nederlandse werkt het met terugwarkende kracht tot die Nederlandse aanvraag)
Mondiaal Voor een aantal belangrijke landen als Amerika, Japan etc. dienen nog aparte aanvragen te worden ingediend.
ZO MOET HET WEHKEN Momenteel is de beste handelswijze die men kan volgen: - Indien men een kleine onbelangrijke vinding heeft gedaan geen octrooi aanvragen omdat de kans erg klein is dat dat toegewezen wordt. Sla in dit geval de gegevens gedateerd op bij een notaris of een daartoe geschikte rijksinstelling. - Indien men een grote , belangrijke uitvinding heeft gedaan, werk deze dan goed uit onder zo geheim mogelijke omstandigheden en vraag een octrooi aan. Dit om blokkade door een verbeterde versie te voorkomen. Mogelijke verbeteringen in het huidige systeem zijn: A. Het invoeren van een z.g. overgangsoctrooi. Dit is een soort octrooi dat verleend wordt voor de duur van de octrooi-procedure. De eisen waaraan dit overgangsoctrooi moet voldoen zijn uiteraard veel lager dan die voor het echte octrooi. Een dergelijk sys,teem bestaat al in W. Dui tsland en er zijn plannen om dit ook in Nederland in te voeren (aldus het hoofdDocumentatie literatuuronderzoek en informatie) Na het verstrijken van het overgangsoctrooi zij n er twee mogelijkheden 1. Het definitieve octrooi wordt afgewezen, de aanvrager heeft echter 6 jaar de tijd gehad om zijn vinding aan de man te brengen. 2. Het definitieve octrooi wordt toegekend, de aanvrager heeft in zijn onzekere periode een afdoende bescherming van zijn vinding genoten. Het voordeal van dit overgangsoctrooi is dat de octrooiaanvrager een proces kan beginnen voordat het definitieve octrooi verleend is. In het huidige systeem is alleen een proces mogelijk indien het octrooi werkelijk verleend is, en dan is het kwaad meestal reeds geschied. B. Het opzetten van een instantie die ideeen verzamelt die niet voor het verlenen van een octrooi
~n
aanmerking komen, en deze
onder de aandacht van de industrie brengt.
( 4)
Een dergelijk systeem draait al in Japan. C. De aanvraagprocedure zou aanzienlijk vergemakkelijkt moeten worden; - De eisen qua lay-out van de aanvraag zijn op het moment veel te hoog, hierin zou enige verbetering op zijn plaats zijn. - De kosten zouden op een andere manier geregeld moeten worden, b.v.betaling achtera£, afhankelijk van de uit de vinding behaalde winst. Nu is de procedure
b~na
onbetaalbaar voor
een prive uitvinder, waarvan juist dikwijls zulke goede ideeen komen. Een duidelijker informati,over waar wat te halen en te brencen is, zou een aanzienlijke verbeterinz en besparing opleveren. Liefst een centrale plaats waar alles geregeld wordt. Als voorbeeld nemen we hier het PII dat vijf millioen gulden over schijnt te hebben voor subsidieering van de octrooiprocedure voor kleine bedrijven en prive uitvindera. Niemand schijnt echter te weten daar gebruik van te maken. - Er zou meer vertrouwen moeten komen t.o.v. de overheidsinstellingen Vaak blijkt dit ook een rem te zijn om de procedure op te starten. - Er zou een soort vereniging moeten komen voor uitvinders die enige druk kan uitoefenen op de instanties wanneer nodig en die deprive uitvinders van informatie kan voorzien.(Het SBU is een poging tot zo'n vereniging) - Een betere communicatie met het internationale octrooisysteem zou gcwenst zijn omdat op het moment het bijna onmogelijk is over de gehele wereld afdoende bescherming te verkrijgen, tenzij je over voldoende kapitaal beschikt. Een verbetering van het knelpunt contr8le zou zeker op
z~Jn
plaats zijn. Nu is het zo dat een octrooihouder zelf de contr5le van zijn vinding moet organiseren. Bovendien moet hij zelf het bewijsmateriaal voor zijn gelijk verzamelen. Voor de prive
man is
dit nauwelijks te doen.Meestal wordt dit probleem omzeild door de overtreder alsnog een licentie aan te bieden. Sen suggestie is bet opzetten van een soort meldpost, die een gemelde klacht verder onderzoekt. (het SBU ??).
{5)
SLOTOPMERKINGEN Het octrooisysteem in zijn huidige vorm werkt niet geheel zoals het zou moeten werken.Speciaal voor de minder ingewijden en de minder kapitaalkrachtige~s het erg moeilijk. Onze suggesties mogen dan een verbetering aangeven, of ze ooit toegepast zullen worden is zeer de vraag.
Litt. Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15855 nrs. 1-2 Europees octrooi en innovatie. Ir. Hazelzet 1979"Internationale Octrooibescherming" RND 1980
DE ROL VAN DE NIET-INDUSTRIELE UITVINDER BIJ INNOVATIE
Door: Albert Baars Henk Derks Albert-Jan v. Duren Andries Hekstra Peter Hermens Guus Holshuysen Gerard Janssen Leo Rozendaal
Presentatie: Albert Baars
Ui tvinders 1. De rol van de niet-industriile uitvinder bij innovatie.
Het functioneren van de niet-industriele uitvinder in innovatieland.
Het uitvinden op zich bestaat uit twee fasen van kreatief bezig zijn: ten eerste de geniale vinding uit het niets, het combineren van bestaande elementen tot iets nieuws, wat de idee-vinding genoemd zou kunnen worden. Daarna moet de belangrijkste fase nog komen, namelijk het uitwerken van
~en
abstract idee in het hoofd van de uitvinder,
via een prototype tot een kant-en-klaar product. Wat de idee-vinding betreft beperken wij ons tot de niet-industriele uitvinder. Meestal beschikt hij over zeer beperkte middelen en moet hij de uitvindingen doen in zijn vrije tijd. Het uitvinden varieert tusRen twee uitersten. Het ene uiterste is een e~nmalig gebeuren, waarbij de waarde van de uitvinding nauwelijks wordt onderkend en de toepassing daardoor beperrkt blijft tot de huiselijke kring. Het andere uiterste is een uit de hand gelopen hobby, waarvoor men bereid is alles op te offeren. Wat betreft de oorsprong van een uitvinding zijn er twee mogelijkheden:
of
de inspiratie ligt bij de uitvinder zelf, of de vinding
ontstaat wanneer een uitvinder op verzoek van anderen zich over een bepaald probleem buigt. Bij de stichting DeJonge Onderzoeker (D.J.O.) in Eindhoven hebben we van beide vormen voorbeelden gevonden. Deze stichting heeft als voornaamste doel het ondersteunen en bevorderen van technische
belangstell~ng
en vaardigheden bij jonger-
en en daarom staat het technisch bezigzijn er centraal. Daarnaast zijn er bij deze stichting een aantal interessante projecten tot stand gekomen, (toevallig) alle ten dienste van de gehandicapte medemens. In een aantal gevallen werd D.J.O. benaderd door organisaties van gehandicapten, die,
g~zien
hun beperkte middelen, niet de hulp
konden inroepen van professionele krachten. Een voorbeeld: In een school voor gehandicapte kinderen, hadden de (motorisch) gehandicapte kinderen problemen met het leren rijden in een elektrisch voortbewogen rolstoel, waarbij het voornaamste probleem bestond uit het leren omgaan met het ctuurknuppeltje. De door enige leden van D.J.O.
Uitvinders 2.
uitgedachte oplossing bestaat uit zo'n stuurknuppeltje, dat via een besturingseenheid is gekoppeld aan een X-Y-schrijver. De besturingseenheid zorgt ervoor, dat de pen van de schrijver beweegt, zoals de rolstoel zou hebben bewogen, als het stuurknuppeltje op een rolstoel zou hebben gezeten. Met
di~
apparaat kunnen de gehandicapten a.h.w.
"droogrijden" voor ze in een elektrische rolstoel komen te zitten. De kinderen die door hun handicap niet goed genoeg om konden gaan met het knuppeltje, vonden een heel andere toepassing voor het apparaat, namelijk het maken van tekeningen. Al met al kan dit apparaat beschouwd worden als een succesvolle oplossing voor het gestelde probleem. In een ander geval kwam een van de leden van D.J.O. met een idee om kommunikatie tussen doven mogelijk te maken door een
~ysteem
met
trilpennen. Er werd een prototype gebouwd, dat goed bleek te voldoen bij enkele proefpersonen. Toen werd
het Doven instituut in
St. Michielsgestel benaderd. Ondanka het feit, dat het Instituut voor ~erceptie-onderzoek
(I.P.O.) een positief oordeel gaf over dit apparaat,
bestond er in het Doveninstituut weinig interesse voor het apparaat, voornamelijk omdat het niet professioneel genoeg zou zijn. Uit het voorgaande kan men de conclusie trekken, dat uitvindingen een grotere kans van slagen hebben, wanneer ze zijn ontstaan uit het verzoek van een instantie om een of ander probleem op te los:>en. Voor de bereikbaarheid van dw uitvinder is het dan echter noGrlzakelijk, dat hij op de een of andere manier georganiseerd is.
Na de idee-vinding komt de uitwerking van het idee. Indien men het bedrijfslevenbenadert met het niet uitgewerkte idee, heeft men weini.g kans op succes: 6!' men wordt amper te woord gestaan en niet geholpen, omdat het bedrijf niets kan beginnen met grove ideeeri, 6f men krijgt te horen, dat er bij h0t bedrijf geen interesse voor bestaat, en ontdekt enige tijd later, dat het bedrijf in kwestie het idee heeft gestolen. Er blijven voor de uitvinder dus maar twee mogelijkheden over: zijn product te beschermen voor hij het bedrijfsleven benadert, of het idee zelf uit te werken. Beide gevallen leveren problemen op: vn,'r een afdoende wettelijke bescherming mist de pri ve-ui tvinder de fin£ciele middelen en voor een grondige technische en bedr~skundige uitwerking de
know-how~
Ui tvinders 3. Gelukkig zijn er op dit gebied twee stichtingen die de uitvinder kunnen ondersteunen, namelijk de Stichting Uitvinderscentrum Nederland ID-NL en de Stichting Belangenbehartiging Uitvinders (S.B.U.). Het ontstaan van ID-NLzou als volgt kunnen worden geschetst: Twee uitvinders konden nergens terecht met hun problemen. De gemeente Rotterdam leverde toen geld voor een congres met als titel "De uitvinder aan het woord", dat in juni 1980 werd gehouden. OP dit congres kwamen de problemen, die uitvinders ondervinden bij het realiseren van hun uitvinding, duidelijk naar voren. Deze waren onder andere: 1. het ontbreken van de mogelijkheid om de uitvindingen objectief te laten beoordelen, 2. de onvoldoende begeleiding van uitvinders door de daartoe aangewezen organisaties, en
3.
de bescherming van uitvindingen in overlegsituaties met het bedrijfsleven.
De stichting ID-NL ontstond naar aanleiding van dit congres. De snelle oprichting van ID-NL was te danken aan samenwerking met de gemeente Rotterdam en aan het feit dat een stichting van de bedoelde vorm in de innovatie nota voorkwam. Hierdoor kwam ID-NL ook in aanmerking voor subsidie. De stichting ID-NL he~ft nu al zo'n 400 begunstigers (donateurs, een stichting kan namelijk
ge<~n
leden hebben), en er komen zo'n 20-30
uitvindingen per maand binnen. Wanne r een uitvinder zich met een idee bij het ID-NL aanmeldt, wordt het idee allereerst beoordeeld op technische haalbaarheid. Perpetuum mobil~s en zo worden direct al afgekeurd. Het aantal ideein dat in dit stadium wordt afgekeurd is aanzienlijk. Hierna wordt onderzocht of er een markt voor bet idee bestaat, en dus of productie nuttig is. Daar ID-NL nog niet zo lang geleden is opgericht (eind 1980), zijn hierover geen cijfers bekend. Echter ervaringen uit het buitenland leren dat in dit stadium zo'n
80%
van de resterende
ideien is afgevallen. De overige ideien worden door de
Rijksnijver-
heidsdienst op octrooiechtheid onderzocht. Een ecbt nieuw idee kan op twee manieren beschermd worden. Ten e.-.rste kan een octrooi aangevraagd worden. Het octrooi beGchermt het idee, maar het verkrijgen van het octrooi kost zeer veel tijd en geld• en het is ook geen absolute waarborg tegen oneigenlijk gebruik van het ide(' door anderen, zowel ti jdens het
a~Anvragen
als na bet verkrijgen
van het octrooi. Ten tweede kan het idee wettelijk gedeponeerd worden,
Uitvinders 4. wat inhoudt dat de vorm van de vinding (naar het idee) wordt beschermd maar dat een variant op die vorm weer niet beschermd is. Als een idee niet echt nieuw is, of wel nieuw maar de moeite van het beschermen niet waard, dan wordt door bet ID-NL oak wel eens de volgende taktiek toegepast. Men brengt bet betreffende product op de markt in een eenmalige actie, zodat eventuele concurentie geen kans heeft. Hierbij is uiteraard zorgvuldige planning nodig om succes te hebben. Er blijft nog de vraag van 1waar, bij wie en hoe produceer je de vinding. waar zit de markt, wat is de doelgroep en wie haal je erbij. Dit allen wordt door ID-NL, in overleg met de uitvinder, verzorgd. De uitwerking van bet idee is onder te verdelen in een technische evaluatie,(hierbij wordt bv. gekeken naar mogelijke vereenvoudigingen van het oorspronkelijke antwerp en hiervan wordt een prototype gemaakt), ~n
een markt evaluatie, bv. kostenanalyse etc. Bij deze uitwerking kan
een beroep worden gedaan op buiten de sticbting aanwezige kennis en outillage zeals die aanwezig is bij techniscbe scholen en universiteiten, terwijl een uitvinder alleen bij deze instellingen geen gehoor eou krijgen. De uitvinder kan, nu alles
kl~ar
is voor productie, drie dingen doen.
Ten eerste kan hij met steun van de stichting, de vinding in licentie laten produceren en van de opbrengst een deel aan de stichting afstaan. Ten tweede kan bij zijn vinding weer in licentie laten produceren, echter zonder steun van ID-NL, die hij dan echter moet betalen voor de tot dan toe geboden hulp (afkoopsom). De opbrengst is voor de uitvinder alleen. Ten derde kan hij de stichting zonder betalen de rug toekeren waarna de stichting de vinding kan laten produceren en de opbrengst int. De S.B.U. (Stichting Belangenbehartiging Uitvinders) is! 2 jaar geleden opgericht uit onvrede met de behandeling die een uitvinder + uitvinding van overheidsinstanties en industrie krijgt. De doelstellingen van de S.B.U. zijn: 1. een betere en goedkopere bescherming van vindingen te bewerk-
stelligen, daar Nederland in dit opzicht achter loopt op andre Europeae landen, 2. aan de uitvinder gelegenheid te geven om zelf een prototype te maken, dus om een goed uitgeruste werk plaats op te richten.
3. het geven van hulp en advies aan de uitvinder m.b.t. productie van zijn vinding, zodat hij niet misbruikt of afgezet wordt, hieronder hoort ook juridische steun.
4. bet uitgeven van een blad met informatie.
Ui tvinders 5. De uitvindersbeurs wortlt door de S.B.U. georganiseerd, deze beurs is er vooral op gericht meer bekendheid te geven aan de S.B.U. en alles waar het voor staat. De S.B.U. heeft zo'n 600 uitvinders ingeschrevea staan. Toen de S.B.U. was opgericht, werd een aanvraag voor financiele steun ingediend. Deze werd in eerste instantie geweigerd, omdat de S.B.U. geen academici in het bestuur had zitten, maar later werd steun toegezegd als de S.B.U. vereniging zou worden. Dit gebeurt binnenkort. Overigens is de subsidie die de S.B.U. dan zal krijgen veel minder dan de subsidie die ID-NL ontvangt van de overheid. Wanneer een uitvinder met zijn idee bij de S.B.U. komt voor hulp wordt geheimhouding omtrent zijn uitvinding gegarandeerd,terwijl ook de S.B.U. een selectieprocedur• heeft waardoor "onmogelijke" uitvindingen gescheiden worden van de echte uitvindingen. Hierna wordt duidelijk gemaakt welke mogelijkheden er voor de uitvinder zijn om zijn uitvinding te beschermen, d.w.z. de voor-en nadelen van octrooi en wettelijk deponeren worden duidelijk gemaakt net als bij ID-NL. Dan is de keuze aan de uitvinder. Verde.r wordt nog besproken welk "soort" producent belangstelling zou kunnen hebben, en de ( financiele) voor-en nadel,ln m. b. t. de productie, worden uit de doeken gedaan. Als men de productie zelf ter hand wil nemen is hiervoor benodigd een hele hoop vrije tijd, want je moet blijven eten, een hoop geld, een middenstandsdiploma, werk en opslagruimte
~n
nog veel meer.
Nu moet de uitvinrler zelf in contact treden met een mogelijk geinteresseerde, en wanneer dit positief uitvalt kan de stichting gevraagd worden te bemiddelen. Als we nu ID-NL en S.B.U, gaan vergelijken valt op dat ID-NL alles veel professioneler aanpakt maar hierdoor ook meer afstand schept tussen zichzelf en de gemiddelde uitvinder die niet bekend is met de professionele termen en zo, maar zo wel gemakkelijker met bedrijven, instellingen, etc. in contact kan treden. Ook is de ID-NL meer product
g~richt.
Bij de
S.B.U. neemt de uitvinder de beslissingen en is voor eigen handelingen verantwoordlijk. Hij werkt op eigen initiatief. Conclusie: Het professionele karakter van ID-NL heeft tot gevolg dat de stichting voor vol wordt aangezien en dus ook sneller de aandacht trekt
van bedrijven en officiele instanties, terwijl de S.B.U. door
zijn informele karakter de gemiddelde uitvinder meer aantrekt. De combinatie van ID-NL en S.B.U. zou voor de uitvinder dus ideaal zijn.
Uitvindl!l'ra 6. SAMENVATTING
Een vaa de organisaties die ideeen op kleine schaal verwezenlijkt is de stichting De Jonge Onderzoeker. Er worden hier twee voorbeelden behandeld ten bate van gehandicapten. De niet-industriele uitYinders kunnen bij twee uitvindersstichtingen terecht, te weten:: het ID-NL
t~tn
de atichting Belangenbehartiging Uitvin-
dera (S.B.U.). De opzet van beide stichtingen wordt uitvoerig behandeld, wa;;rbij opvalt dat ID-NL een sterkere greep op de uitvinding heeft doordat profesaionele krachten aan de verbetering van de uitvinding werken. Een zeer belangrijk deel van de uitvindingen valt af op technische haalbaarheid en de Yraag naar zo'n product indien het produceerbaar zou zijn. Tegenover de sterke greep van het ID-NL staat de Stichting Belangenbehartiging Uitvinders die de uitvinder veel meer vrijblijvendheid en eigen initiatief bij de bescherming, fabricage, etc. van zijn product/uitvinding geeft. Het voordeel van het laatste is dat de S.B.U. de doorsnee uitvinder meer aanapreekt dan het ID-NL.
INNOVATIE IN DE INDUSTRIE
door
M. Bakker J. van Damme
T. Heesbeen R. Mulder J. Nooijen
R. van Rosmalen
c.
Tchang
R. van Venrooy
v.
Verhagen
M. de Rijk
Presentatie: J. van Damme C. Tchang
1. !nleiding Ons deelonderwerp over "Innovatie" behelst de beschouwing van enkele voorbeelden uit de industrie. Hoe hebben enkele bedrijven de innovatie aangepakt? Waarom zijn zij tot innovatie overgegaan? Wat zijn de eventuele resultaten geweest? Dit zijn enkele vragen, waarop wij in het verloop van dit stuk antwoord proberen te geven. Hiertoe zijn een tweetal bedrijven bezocht: 1. AGIO Sigarenfabrieken
Duizel
2. MECO B.V.
's-Hertogenbosch
Gezien het kader waarin dit projekt is uitgevoerd, hebben wij ons moeten beperken tot een globale aanpak. Desondanks hopen wij U een beeld te kunnen geven van de rol van innovatie in de industrie.
2. Keuze van de
Bij de keuze van de bedrijven is gebruik gemaakt van materiaal van de Innovatiecyclus van de TH-Delft en materiaal van het Projekt Industriele Innovatie (PII). Verder is getracht bedrijven te kiezen, die innovatie op verschillende manieren hebben benaderd. Uiteindelijk zijn AGIO en MECO gekozen op de volgende gronden: AGIO
MECO
Middelgroot bedrijf
Klein bedrijf
Omschakeling op nieuw produkt
Kontinu innovatie
Ontwikkelingsfase
Praktijkfase
ingeschreven bij PII
ingeschreven (geweest) bij PII
omgeving Eindhoven
omgeving Eindhoven
Het projekt Industriele Innovatie (PII) Het projekt Industriele Innovatie is begin 1980 gestart op initiatief van FME, NCW, VNO en TNO, en het Ministerie van Economische Zaken. Het projekt omvat behalve financiele steun ook begeleiding op het organisatorische vlak en management. Tot en met 1982 kunnen 100 kleine en middelgrote bedrijven met maximaal 500 werknemers gebruik maken van het PII. De sluitingsdatum voor de aanmeldingen is 1 juni 1981. De meeste belangstelling tot nu toe komt uit Brabant: de mctaalindustrie, machine-industrie voeren hierbij de rij aan.
3. Iets over de bedrijven AGIO N.V.
Sigarenfabrikanten
Duizel
Het bedrijf AGIO N.V. is opgericht in 1904 en beschikt momenteel over 4 vestigingen verspreid over Europa. Deze vestigingen bevinden zich in 1. Nederland
te Duizel en Veldhoven met tesamen ongeveer 380 werknemers.
2. Belgie
te Geel met ongeveer 300 werknemers
3. Malta
met 580 werknemers.
Het hoofdprodukt van AGIO is sigaren. MECO B.V.
Metal Finishing Engineers
's-Hertogenbosch
MECO B.V. is een bedrijf, dat zich gespecialiseerd heeft in het veredelen van metalen ten behoeve van de elektrotechnische industrie. Tot het pakket behoren o.a. het galvaniseren van frames van halfgeleiders, bedradingen en printkonnektoren. In zijn twaalfjarig bestaan heeft MECO B.V. zich ontwikkeld tot een modern bedrijf, dat kan konkureren met soortgelijke bedrijven in het buitenland. Bij het produktieproces
men uit van metaal in bandstruktuur.
Uit deze band zijn delen gestanst, waarbij de frames zijn ontstaan. De gehele band bevindt zich op een klos, waardoor een kontinu proces mogelijk wordt. Door een vernuftig transport, in 1971 ontwikkeld door de heer Meuldijk (octrooi), wordt de band vervolgens door een aantal elektrochemische baden
id waar door middel van maskering slechts op bepaalde plaatsen
metaal kan worden geetst of neergeslagen. De metalen band wordt van een spoel v66r de galvano-machine afgerold en na bewerking aan het eind weer op een spoel opgewonden ("Reel-to-ReelPlater") en vervolgens na een strenge kwaliteitskontrole aan de halfgeleiderfabrikant geleverd (Siemens, ITT, Motorola, Philips e.a.).
Met de ontwikkeling van MECO B.V. zijn ook andere bedrijven ontstaan, die allen een deel van de benodigdheden voor het produktieproces vervaardigen. Zo zijn ontstaan: - SURPRO EQUIPMENT B.V. - MECO HONGKONG
Handelsbedrijf Edelmetaalbaden Aanmaak produktiemachines Bijhouden technologische ontwikkelingen
Het bedrijf in 's-Hertogenbosch telt momenteel 90 werknemers, waarvan het merendeel een behoorlijk opleidingsniveau heeft. Behalve de produktieafdeling, kontroleafdeling bezit het bedrijf een eigen researchafdeling, met eigen laboratoria, waar de nieuwste ontwikkelingen in de gaten worden gehouden. Verder zijn in het nieuwe pand vele mogelijkheden tot uitbreiding, waardoor in de toekomst het bedrijf nieuwe wegen op kan.
De ideeen zijn van allerlei aard, van opgezette bavianen tot kauwgumballen. Onder het motto kwantiteit is kwaliteit.
uit deze ideeen is men gaan selec-
teren en tenslottezijn er een vijftal potentiele ideeen overgebleven. Deze ideeen worden momenteel op hun levensvatbaarheid onderzocht door de werkgroepen. eind juni w:ll men enkele ideeen gestalte gaan geven. Hetvoordeel van het Projekt Industriele Innovatie (PII) was naast een financiele bijdrage ook van adviserende aard. De adviseur van de PII geeft advies met betrekking tot het oprichten en functioneren van de stuurgroep. Zijn werk bestaat bijvoorbeeld uit het aanleren van technieken om tot nieuwe innovatie ideeen te komen (brainstorming). Hij geeft echter geen konkrete ideeen. Ook kijkt hij of het bedrijf aan de normen van het PII projekt blijft voldoen. Naast een economisch gezond bedrijf is het van belang dat het management over een goede mentaliteit beschikt. Onder een goede mentaliteit verstaan we het flexibele denken en het niet vastzitten aan een traditioneel produkt. Ook is het van belang dat het bedrijf niet te groot is, zodat men kleinschalig kan uitproberen. Men hoeft niet meteen aan massaprodukten te beginnen, eventuele beslissingen over aanpassingen van het produkt kunnen snel genomen worden. In het algemeen kan men constateren dat men de plannen voor innovatie aileen nog maar theoretisch uitgewerkt heeft. Men hoopt in juni met de praktijk te beginnen. Over de resultaten is men optimistisch.
<
l
4. Aanpak innovatie AGIO Agio is tot innovatie overgegaan om het bedrijf gezond te houden en de werkgelegenheid te waarborgen. Zij proberen dit voornamelijk te doen door het zoeken naar een nieuwe markt; een nieuw produkt. Hoewel het bedrijf op het moment redelijk gezond is, is er toch tot innovatie besloten omdat er minder groei in de sigaren branche te verwachten is. De innovatie bij AGIO kreeg als volgt gestalte: Een half jaar geleden is men met een gestruktureerde aanpak begonnen, met het doel om daadwerkelijk tot een nieuw idee te komen. De werkwijze was als volgt: Men heeft een stuurgroep opgericht en twee subgroepen, de zogenaamde werkgroepen. De stuurgroep heeft een coordinerende taak en neemt belangrijke beslissingen. De werkgroepen zijn pas in een later stadium opgericht en zij vertegenwoordigen de twee sterke punten van Agio waarop de innovatie gebaseerd wordt. De stuurgroep is begonnen met zichzelf vragen te stellen van: wat wil je, en wat kun je. Om dit te kunnen beantwoorden is een toetslijst opgesteld waarin de navolgende punten aan de orde moesten komen nl.: - de verdiensten op lange termijn de uitgaven van het innoveren de sterke en zwakke kanten van het bedrijf. Als sterke punten zijn naar voren gekomen de technische dienst en het verkoop apparaat. De technische dienst omdat Agio veel ervaring heeft met het nntwikkelen en onderhouden van eigen produktiemachines. In de stuurgroep nernen vooral leidinggevende personen zitting onder voorzitterschap van de direkteur. De stuurgroep is een belangrijke producent van ideeen, maar daarnaast komen er ook ideeen vanuit de werkgroep en het lagerpersoneel via een enquete, die een jaar geleden is gehouden.
MECO B.V.
Innovatie is bij MECO, in tegenstelling tot andere bedrijven, vrijwel continu verlopen. De redenen tot innovatie, zoals genoemd door de General Manager, zijn: 1. Het blijven innemen van een konkurerende positie in deze bedrijfstak. 2. Het leveren van hooggekwalificeerde produkten 3. Het ontwikkelen van kostenbesparende produktiemethoden 4. Het plegen van research naar de toepassing van hun produktiemethoden op een nieuw produkt.
Om deze punten te kunnen realiseren heeft het bedrijf zich ingeschreven bij het Projekt Industriele Innovatie (PII) van de overheid. De verwachtingen hiervan waren dat men door snelle kennisoverdracht de produktie nog meer kon optimaliseren en nieuwe activiteiten kon gaan ontwikkelen. In de praktijk bleek echter dat het projekt niet voldoende gericht was op de technische problematiek, maar zich meer koncentreerde op organisatorisch terrein; teveel mensen moesten jn extra tijd funrlamentele kennis opdoen. Dit is ook de reden geweest, waarom het bedrijf na drie maanden uit het projekt is gestapt. Met eigen kennis en middelen en met hulp van buiten af (o.a. TNO) heeft het bedrijf zich vooral toegelegd op de ontwikkeling van selectieve produktiemethoden. Van lijnen en banen is men overgestapt naar het continu aanbrengen van zogenaamde "spots" op de metalen banden. Dit levert een aanzienlijke kostenbesparing op, vooral in deze tijd met hoge goud- en zilverprijzen. Steeds is getracht gebruik te maken van het Meco-octrooi van de wiel-maskeringstechniek en deze techniek verder te ontwikkelen om selektiever en efficienter te veredelen. Verder zijn ontstaan: De vestiging in Hongkong (met het oog op de ontwikkelingen in het Verre Oosten). Diverse dochterondernemingen. Een (nieuwe) filosofie van MECO is het beter uitnutten van de mogelijkheden door in samenwerking met de fabrikant het nieuwe produkt te ontwi. kl<." met betrckking tot het elimineren van galvanotechnische problemen.
Di. t:
Gezien het conitnue verloop van het innovatieproces zijn er geen problemen ontstaan met betreking tot het personeel zoals bijvoorbeeld omscholingen, ontslagen en dergelijke. Er zijn door de innovatie zelfs nieuwe arbeidsplaatsen ontstaan. Zo is het aantal mensen dat momenteel full-time research pleegt uitgebreid tot 5 personen. De heer Prins, hoofd technisch onderzoek, vindt het een goede zaak dat bij deze research kleine bedrijven aan kunnen kloppen bij hogescholen en universiteiten, vooral de instelling van transferpunten maakt snelle kennisoverdracht mngelijk. Samenwerking van Meco met de TH's in de toekomst sluit hij niet uit, maar dan voor langere tijden. Op de vraag of toepassing van micro-electronica in dit bedrijf in de toekomst tot de mogelijkheden zal kunnen behoren werd ontkennend geantwoord. Het produktieproces is al zo geautomatiseerd dat het investeren in de microelektronica voorlopig niet aantrekkelijk is. (men blijft echter de ontwikkelingen op dit terrein volgen). Wel is bij de verhuizing rekening gehouden met mogelijkheden tot uitbreiding en de ontwikkeling van nieuwe produkten. De verwachting van Dhr. Prins is dat het bedrijf er over 5 jaar heel anders uit zal zien: Het bedrijf zal blijven groeien met behoud van zelfstandigheid. Innoveren is volgens Dhr. Prins een bepaald vak. Bij het innoveren in de praktijk zal gauw worden afgeweken van de basisregels; men zal te snel overgaan op allerlei details omdat men te maken heeft met gespecialiseerde bedrijven. Het is ook om deze reden dat vele discussie'clubs' over innovatie teveel tijd vergen. Wat betreft de positie van de overheid vindt Dhr. Prins dat deze een wat meer passJeve positie moet innemen. Vele bedrijven bezitten de nodige kennis om te innoveren, meestal is zo'n bedrijf gespecialiseerd in een bepaald produkt. De overheid kan innovatie aanmoedigen, niet door te zeggen hoe men moet innoveren, maar door speciale regelingen betreffende subsidies, en dergelijke. Over het PII stelde hij, dat voor andere bedrijven het nuttig en leerzaam zou kunnen zijn, maar het voor MECO niet de juiste weg tot innovatie was.
5. Konklusie Het is moeilijk de aanpak van innovatie door twee heel verschillende bedrijven te vergelijken. AGIO bevindt zich momenteel nog in de analyse-fase. Het is duidelijk dat een dergelijke omschakeling meer voorbereidingstijd, kennis, geduld en overleg vraagt. Dat hiervoor de overheid (PII) een belangrijke schakel kan zijn, is duidelijk te zien bij AGIO. MECO daarentegen heeft door de kontinuiteit van het innovatieproces meer behoefte aan uitbreiding van het onderzoek, verkenningen op nieuwe terreinen, waardoor het bedrij f meer gebaat zou zijn met financii:ile steun van bui ten a f. Al met al mag worden gesteld dat in de industria het innovatieproces van geval tot geval moet worden bekeken om een optimale overdracht van kennis en middelen tot stand te kunnen brengen!
Gaarne zouden wij hierbij willen bedanken voor hun medewerking aan dit projekt, AGIO:
Dhr. A. Wintermans Dhr. R. Schenk
MECO:
Dhr. Groot Dhr. Prins
Algemeen projektleider innovatie - Marketing manager
General manager
- Hoofd wetenschappelijk onderzoek
WERKGEVERS,WERKNEMERS EN POLITIC! OVER INNOVATIE
door:
Marten Melissen Paul Swinkels Mark Smulders Arnie Berkers Erik Beerkens Rolf Brinkman Rene van Loon Tony vaes
presentatie: Tony Vaes
(1)
WERKGEVERS WERKNEMERS EN POLITICI OVER INNOVATIE
==========&a==========•==••••=====z=•=====••=====
Inleiding Dit paper is ontstaan uit samenvattingen van gesprekken en literatuur inzake de houding van enkele groeperingen binnen Nederland, betreffende innovatie. Aan bod komen: het VNO; de FNV; de PvdA; het CDA; D'66 en PSP. Onze keuze viel op deze groeperingen in de hoop hiermee een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de vele uiteenlopende standpunten, die over dit onderwerp binnen onze samenleving heersen. Omwille van de overzichtelijkheid is gekozen voor een directe indeling, naar ondervraagde groeperingen, waardoor dit schrijven duidelijk in zes delen uiteenvalt. In een samenvatting aan het einde, proberen we de kern van de zaak in de ogen van de behandelde groeperingen nog eens op een rijtje te zetten en zien we af van een verdere vergelijking van standpunten om het geheel zo objektief mogelijk te houden. 1) Het VNO Voor het VNO staat het ala een paal boven water, dat het Nederlandse bedrijfsleven geinnoveerd moet worden. Onze welvaart, onze huidige levensstijl is afhankelijk van de concurrentiepositie van de industrie en als we deze willen behouden, zullen we het fundament van onze ondernemingen nu moeten vernieuwen, Dit is een dure zaak, het gaat om miljarden guldens, maar als we nog langer wachten dan zal sanering nog duurder, zo niet onmogelijk worden, met alle gevolgen van dien. Bet is zaak een lange termijn beleid te gaan voeren, want al zal 1nnovat1e op korte termijn misschien geen grate aantallen extra arbeidsplaatsen doen ontstaan, we zullen ons moeten realiseren, dat deze reorganisatie nu nodig is. De kern van bet innovatieprobleem is de moeilijke financiele positie van de nederlandae ondernemingen, het verschijnsel van de afkalving van de eigen-vermogenspositie. V66r alles dient de overheid een zodanig beleid te voeren, dat de rendementspositie van de ondernemingen verbeterd ~r~t.
'
'
(2)
Het VNO vindt gezien de risicobufferende functie van het eigen vermogen van het bedrijf, dat dit gemiddeld tenminste 35% van het balanstotaal zou moeten uitmaken, terwijl dit thans 25% bedraagt. Om dt te realiseren is veel geld nodig. Het VNO heeft becijferd dat dit bij constante prijzen jaarlijks acht miljard gulden zal vergen. Hier is dus een belangrijke taak voor de overheid weggelegd, die zich vaor een kwestie van prioriteiten geplaatst ziet. ER zal ergens geld vrijgemaakt moeten worden. In dit kader is het verheugend dat verlichting van de financieringsproblematiek van ondernemingen een onderdeel van het overheidsbeleid geworden is. Het is dan dus zaak dat het fiscale klimaat voor de vorming van eigen vermogen verbeterd wordt, om rendementsherstel te bewerkstelligen, Bovendien zal er een algemene bereidheid tot loonkoatenmatiging bereikt moeten worden. Onze lonen behoren momenteel tot de hoogste ter wereld en het is noodzakelijk ter realisatie van innovatie dat er ingeleverd wordt. Dit is op zich een stukje sociale innovatie dat naast produkten procesinnovatie verwezenlijkt zal moeten worden. Een van de redenen van onze stagnerende groei is dat men halstarrig vasthoudt aan traditionele markten in allang verzadigde gebieden. Men zal niet alleen naar nieuwe produkten, maar ook naar nieuwe markten moeten zoeken; bijvoorbeeld in het midden-en verre oosten, waar er nog ruime mogelijkheden zijn, een stukje marktinnovatie dus. Bet VNO vindt het vooral belangrijk dat men de kleine en middelgrote bedrijven gaat innoveren. Hier kunnen nog arbeidsplaatsen geschapen worden en bovendien is het een bekend feit dat het merendeel van de Nederlanders het liefst in dit soort bedrijven werkt. Vooral deze bedrijven echter zitten vaak verlegen om kennis m.b.t. innovatie, en daarom ziet het VNO het instellen van transferbureaus en informatiecentra op TH's en universiteiten als een gunstige ontwikkeling, een aanvulling op het zo noodzakelijke ~acrobeleid.
( 3)
2) Het FNV De FNV ziet innovatie als een middel om maatschappelijke doelstellingen te realiseren, te weten: verbetering van bijvoorbeeld produktieprocessen (technologisohe innovatie) en van de werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden (scciale innovatie). De vakbond legt vcoral nadruk op dit laatste aspect om te voorkomen dat we in een vicieuze cirkel terecht komen. Door te innoveren middels arbeidsplaatsen besparende technieken treft de industrie immers haar eigen afzetgebieden waardoor men op den duur weer tot innovatie gedwongen zal worden, etc. De FNV vindt dat de overheid de techniek te centraal stelt en constateert dat hoewel er aandacht aan de positie van de ondernemers besteed wordt, er geen gericht beleid bestaat, d.w.z. dat er geld beschikbaar wordt gesteld voor innovatie maar dat er geen richtlijnen voor een goede besteding worden gege~en en dat controle- en inspraakmogelijkheden ontbreken. Op dit terrein en bij subsidie aanvragen verlening ziet de FNV een belangrijke taak van de vakbewegingen. De vakbond steunt wel het projekt industrHHe innovatie, ·maar betreurt het dat een verwant projekt, het landelijke projekt bedrijfsverlichting, inmiddels gestaakt is, dit omdat deze projekten juist wel aandacht voor sociale innovatie hebben. Ze zijn vooral gerj_cht op de kleine en middelgrote ondernem)ngen, die juist de meeste steun nodig hebben om aan innovatie te kunnen doen. 3) De PvdA
Innovatie mag niet alleen beschouwd worden als technologische vernieuwing. Ook zaken als: arbeidsomstandigheden, invloeden op het milieu en overleg bij vraagstukken van werkgelegenheid tussen werkgevers en werknemers, moeten vernieuwd worden. Wat betreft de technologische ~nnovatie is het in de mode om te klagen over de slechte concurrentieposit~e van het Nederlandse bedrijfsleven, terwijl er geen sprake van een ver slechtering t.o.v. het buitenland in het recent verleden was. Alleen de B.R.D. en Japan hebben de laatste jaren een sterkere produktiviteitsverhoging gekend. De angst dat nu plotseling de produktiviteitsverhoging in het buitenland door een krachtdadiger aanpak in de industr·e m.b.v. nieuwe
verliezen aan andere exporterende landen, de grondstoffen en energie schaarser worden, de vervuiling en de werkverdelingsproblemen groter worden en onze aardgas-export daalt, is het volgens D'66 noodzakelijk dat onze gehele economische structuur verbeterd wordt.
(9)
heid bij elk onderdeel, ondanks het feit dat dit paper het uitgangspunt vormt voor een voordracht van slechts 15 minuten.
(10)
Bronvermelding - samenvattingen van intervieuws afgenomen met: Drs. J.G.L.M. Willems, VNO Jetten, FNV B. Wolffensperger, Wardi Beckmanstichting Mr. J.P. van Iersel, CDA W. Willems, PSP - Literaire bronnen VNO: -Innovatie: een nieuw elan. VNO 1977 -Rapport ad hoc Commissie Risico-kapitaal inzake het beleid m.b.~. de financieringsproblematiek van ondernemingen. VNO 26 november 1980 Fh~: -Reactie op innovatienota van de regering door FNV aan de leden van de Vaste Commissie voor het Wetenschapsbeleid van de Tweede Kamer der Staten Generaal. D'66:-Concept verkiezingsprogramma D'66 1981-1985, extra uitgave 'Democraat' -Studiedag Innovatie, 24-02-1979 uitgave van Stichting Wetenschappe1ijk bureau D'66 CDA: -Rapport 11 Gespreide verantwoorde1ijkheid 11 UAchtergrond", 5e jaargang nr 40, Sjaloom, Odijk: automatisering -Intermediair, 16e jaargang, 18-01-1980 -De Innovatienota, de visie van het kabinet van Agt op de problemen van het bedrijfsleven.