Inleiding tot bijbelstudie
--- www.hetwoordvangod.com ---
Dit materiaal mag, mits zonder winstoogmerk en ongewijzigd, worden doorgegeven aan anderen. www.hetwoordvangod.com is onderdeel van stichting De Gezonde Overtuiging. Een ieder die Het woord van God een warm hart toedraagt, kan ons werk steunen door het geven van donaties. Dit kan op naam van stichting De Gezonde Overtuiging, giro 449315797, o.v.v. donatie DGO
Pagina 2 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
HOOFDSTUK 1 ..................................................................................................................................... 4 Noodzaak van bijbelstudie ............................................................................................................. 5 Hoe het niet mag, ook al komt het beter gelegen ............................................................................ 5 Roman en bijbel hebben overeenkomstige kenmerken .................................................................... 7 Waarover en over wie gaat de bijbel ? ........................................................................................... 7 Het oerconflict ................................................................................................................................ 8 HOOFDSTUK 2 ................................................................................................................................... 11 Verlossing van binnenuit............................................................................................................... 12 De eerste (?) mens ........................................................................................................................ 12 Het paradijs .................................................................................................................................. 13 Het dodenrijk ................................................................................................................................ 13 Satans kennis is beperkt ................................................................................................................ 14 De tweede gaat vóór de eerste ...................................................................................................... 15 HOOFDSTUK 3 ................................................................................................................................... 16 De belofte van het zaad ................................................................................................................. 17 Zonen Gods ................................................................................................................................... 17 Jahwe = Christus .......................................................................................................................... 18 De erfenis voor Israël. .................................................................................................................. 18 HOOFDSTUK 4 ................................................................................................................................... 20 Aan Israël gestelde voorwaarden.................................................................................................. 21 De ingestelde offers....................................................................................................................... 21 Israël maakt zijn uitverkiezing niet waar ...................................................................................... 22 De verwerping van Israël.............................................................................................................. 23 Jezus vervangt zowel Adam als Israël ........................................................................................... 23 HOOFDSTUK 5 ................................................................................................................................... 25 De rijke jongeling ......................................................................................................................... 26 De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.............................................................................. 27 Wie is de naaste ? ......................................................................................................................... 28 Spreken in beelden en gelijkenissen .............................................................................................. 29 De gelijkenis van de zaaier ........................................................................................................... 30 De gelijkenis van het onkruid in de akker ..................................................................................... 31 De gelijkenis van het zuurdesem ................................................................................................... 31 HOOFDSTUK 6 ................................................................................................................................... 32 Belofte, wet en genade .................................................................................................................. 33
Pagina 3 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Hoofdstuk 1
Pagina 4 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Noodzaak van bijbelstudie Ondanks feitelijkheden als groeiend materialisme, kerkverlating, afkeer van godsdienstigheid, vooral de fundamentalistische, staat het als een paal boven water dat onze cultuur gebaseerd is op het christendom en dit christendom is gebaseerd op de bijbel. Het is dan ook voor de hand liggend dat iemand die inzicht in onze cultuur en maatschappij wil krijgen, de bijbel zal moeten bestuderen. Maar wat moet studie van de bijbel nu eigenlijk inhouden? Uiteraard is bijbelstudie meer dan het lezen van de bijbel en zeker het lezen van de bijbel op de manier zoals maar al te vaak gebeurt: het maken van een legpuzzel. Men slaat daarbij de bijbel op een willekeurige plaats open en leest een stuk of stukje, afhankelijk van de tijd die men voor het lezen van de bijbel beschikbaar wil hebben. Bij een volgende bijbellezing heeft men de bijbel op een geheel andere plaats opengeslagen en men leest dan een gedeelte dat met dat van de vorige lezing weinig of niets te maken heeft. Het is duidelijk dat er door het eerst lezen uit Genesis en daarna uit een evangelie en vervolgens uit een brief van Paulus geen overzichtelijk geheel kan ontstaan. Men moet dan wel een flinke dosis geluk en een ijzersterk geheugen hebben om het hele boek in de juiste volgorde in het hoofd te krijgen en mist dan waarschijnlijk de energie om ook nog te proberen te begrijpen wat het te zeggen heeft. Het hele boek, want wat ook met de bijbel wordt gedaan, wat erover wordt gezegd of hoe erover wordt gedacht, de bijbel is een boek en bijbelstudie is op een gerichte manier door dit boek gaan om de boodschap die erin staat, te vinden.
Hoe het niet mag, ook al komt het beter gelegen De vreemde manier van een boek lezen die hiervoor is genoemd, maakt dat de bijbel dan wordt behandeld als een gedichtenbundel. Men zal normaal gesproken van een gedichtenbundel sommige gedichten niet eens kennen en andere juist gedeeltelijk of helemaal uit het hoofd kunnen citeren. Als op die manier met de bijbel wordt omgegaan dan houdt dat in dat er bepaalde teksten worden uitgelicht om die te gebruiken om gelijk te krijgen in een discussie of om te manipuleren of om te tonen dat men cultureel niet tot de barbaren behoort. Maar deze manier van bijbelgebruik is letterlijk "uit de boze", want in het evangelie naar Mattheüs staat dat de satan deze methode al heeft toegepast in zijn gesprek met Jezus: Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan ! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem (Matth.4:1-11).
Pagina 5 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
In dit gedeelte staat ook te lezen dat de bijbelse argumenten van de satan door Jezus worden ontzenuwd door het gebruik van bijbelse argumenten. Hieruit blijkt dat in de bijbel altijd wel een tekst te vinden is, die, als hij op een bepaalde manier wordt gebruikt, kan dienen voor een doel waarvoor hij niet geschreven is. Maar het is dan niet de bijbel die gelijkhebberig of manipulerend is, maar juist de gebruiker die in zo'n geval misbruiker geworden is. Het gebruik van een uit het verband gerukte tekst is een uiterst gevaarlijke zaak die vaak een resultaat heeft dat tegenovergesteld is aan het bedoelde effect. Dit geldt vooral wanneer in de tekst een kleine wijziging wordt aangebracht waardoor de zaak wordt scheefgetrokken. Zo heeft God volgens Gen.2:16,17 tegen Adam gezegd:Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want...en in Gen.3:1 staat dan dat satan deze tekst op zijn manier even weergeeft als: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? Zoiets als: God zal wel weer gezegd hebben (dat doet Hij wel vaker, ik ken Hem langer dan vandaag): jullie mogen van geen enkele boom in de hof eten. Een ander en ernstiger geval is de methode om niet alleen teksten te selecteren, maar ook nog te kiezen uit verschillende mogelijkheden om die tekst te interpreteren. Vaak worden teksten zo gemanipuleerd dat ze passen in een menselijke theorie. Een voorbeeld hiervan is: "Benjamin was de broeder van Jozef" is juist, want met Jakob en Rachel hebben ze dezelfde vader en moeder. Een rooms-katholieke theoloog zal hier geen enkel bezwaar tegen hebben. Maar als dan tegen hem wordt gezegd dat in Matth.13:55,56 en Gal.1:19 dus sprake is van broers en zusters van Jezus, dan zal hij bezwaar maken. Volgens hem wordt hier bedoeld dat ze geloofsgenoten zijn, broeders en zusters in de Heer. Hij zou, als hij anders beweerde, in conflict komen met het rooms-katholieke dogma van de maagdelijke tenhemelopneming van Maria. Enigszins anders, maar wel in dezelfde lijn ligt het feit dat in christelijke kringen de zondag de Dag des Heren wordt genoemd. In de bijbel is de Dag des Heren de dag van de wederkomst van Christus en heeft de zondag een andere omschrijving, zoals ''de eerste dag der week''. Dit heeft voor de vertalers van Openb.1:10 de nodige moeilijkheden opgeleverd. Zo staat in de Willibrord-vertaling en in de NBG-vertaling net als in de oude Statenvertaling "op de dag des Heren", waarmee volgens de commentatoren wordt bedoeld: op zondag, maar Het Boek en de Nieuwe Wereldvertaling (Jehova's getuigen) spreken over "in de dag des Heren" en dat is toch niet de vorm die wordt gebruikt om "op zondag" aan te duiden. Met "op de dag des Heren" is kennelijk geprobeerd de betekenis van een tekst in overeenstemming te brengen met de leer van de kerk. Johannes kreeg niet op zondag een visioen, hij zag in een visioen wat er op de Dag des Heren zou gaan gebeuren! Een veel moeilijker te ontdekken selecterende vertaling is te vinden in Hebr.10:25. Hier is het Griekse woord "episunagoge" vertaald met "de bijeenkomst" die wij niet moeten verzuimen. De andere keer dat dit woord in de grondtekst staat (2 Tess.2:1), is het vertaald als "vereniging met" de Heer. Een verwant woord is ''episunago'' dat wordt vertaald als ''verzamelen door'' de Heer, zoals een hen haar kuikens. Er is een duidelijk verschil tussen "de Heer verenigt" of "de Heer verzamelt" en "wij moeten de samenkomst niet verzuimen". Er is geen enkel bezwaar tegen het houden van samenkomsten door gelovigen, integendeel ! Maar het staat er niet en het zou ook niet logisch zijn als het er wel stond. Het zou net zoiets zijn als van de kansel preken tegen mensen die niet naar de kerk gaan: zij die wel in de kerk zitten, worden niet aangesproken en zij tot wie het gericht is, zijn niet in de kerk aanwezig. Hier is dus op onjuiste wijze geselecteerd uit mogelijke vertalingen. Een betere Pagina 6 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
vertaling zou zijn: 'Gij zult uw vereniging (met de Heer) niet in de weg staan. Deze vertaling klopt ook beter met de context. Sommigen doen dit wel (vs 25), zij houden aan de belijdenis niet vast (vs 23) en zij vuren niet aan tot liefde en goede werken (vs 24). Vooral op hen moeten wij acht geven (vs 24) en hen aansporen (vs 25), want de dag van de vereniging met de Heer is nabij (vs 25). Daar komt bij dat er ''sunagoge'' zou moeten staan als een soort vergadering van gelovigen wordt bedoeld en ''sunodos'' als daar ook wordt gezongen. Zelfs ''ekklesia'' is mogelijk. Een andere merkwaardige vertaling, met als mogelijke bijbedoeling het omzeilen van de moeilijkheden die een zuivere vertaling meebrengt, is te vinden in Openb.4:3. In plaats van:van aanzien de diamant en sardius gelijk geeft de grondtekst ''van aanzien de jaspis en sardius gelijk''. Evenals de smaragd, die ook in dit vers genoemd wordt, maken de jaspis en de sardius deel uit van de in het borstschild van de hogepriester voorkomende stenen. Deze vertegenwoordigen daar de twaalf stammen van Israël (Exod.28:17) en de sardius is daar de eerste, de smaragd de vierde en de jaspis de twaalfde en laatste steen. In het boek Openbaring noemt Christus zich de eerste en de laatste en de alfa en de omega, Hij is ook de sardius en de jaspis. Als eerste steen is de sardius het symbool voor de stam genoemd naar de eerstgeboren zoon van aartsvader Jakob, dat is Ruben. De naam Ruben betekent: Zie, een zoon ! Als laatste steen is de jaspis het symbool voor de stam genoemd naar de jongste zoon van aartsvader Jakob, dat is Benjamin. De naam Benjamin betekent: zoon van mijn rechterhand. Deze namen wijzen duidelijk op de eerstgeboren zoon van God en de zoon aan de rechterhand van God. Christus is dus ook de sardius en de jaspis. Op het borstschild van de hogepriester was de smaragd de vierde steen, die van Juda en hierbij mag toch direct gedacht worden aan het Lam Gods als de leeuw uit de stam van Juda (Openb.5:5).
Roman en bijbel hebben overeenkomstige kenmerken Uit het voorgaande wordt duidelijk dat er gewaakt moet worden voor manipulerend en gelijkhebberig gebruik van de bijbel, een gevaar dat voortdurend op de loer ligt. Bijna altijd leidt het tot een fiasco, omdat het Woord daarvoor niet gegeven is. Maar er mag ook niet de gevolgtrekking worden getrokken dat het gebruik van bijbelteksten een slechte zaak is. Ook Jezus citeert regelmatig uit de Schriften, maar wel altijd correct op de lijn van de bijbel, de draad die door de hele bijbel loopt en die alles in de bijbel verbindt. Die lijn moet gevonden en vastgehouden worden. De conclusie moet dan zijn dat de bijbel moet worden gelezen als een boek en dat er een bepaalde verhaallijn in kan worden gevonden, dus net als bij een roman.
Waarover en over wie gaat de bijbel ? Als tegen iemand wordt gezegd: "Je moet dat boek eens lezen", dan wordt meestal de vraag gesteld: "Waar gaat het over ?". In dit geval dan: "Waar gaat de bijbel over ?". Heel kort gezegd staat in de bijbel: Gods plan om een schepping die in verkeerde handen is gevallen, weer terug te krijgen. En als duidelijk wordt hoe in het kort de inhoud is, dan volgt natuurlijk de vraag: "Over wie gaat het, wie is de hoofdpersoon ?". In de bijbel is Gods Zoon de hoofdpersoon en Hij stelt zichzelf als zodanig ook voor: En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben ! Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan ? En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had (Luc.24:25-27) Pagina 7 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden. Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen (Luc.24:44,45) Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben (Joh.5:39) Jezus staat in het middelpunt en bij bijbelstudie dient er vanuit Hem gedacht te worden en niet vanuit de mens, vanuit het ''ik''. Tegenover deze hoofdpersoon staat de satan als tegenspeler. De tegenspeler van de hoofdpersoon zal Hem zoveel mogelijk tegenwerken en hij zal proberen alles zo te laten verlopen dat hij zijn zin krijgt en overwint en niet de hoofdpersoon. Over de hoofdpersoon wordt in Joh.1:14 gezegd dat Hij in zijn menselijke verschijningsvorm het vleesgeworden Woord is en in Joh.1:1-4 staat: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen. Bij God de Vader, die de ontwerper of architect was van alles, bevond zich Gods Zoon, die de bouwmeester is van alles. Hij is het Woord dat leven is en het licht der mensen.
Het oerconflict Gods Zoon als het licht komt niet voor het eerst voor in Joh.1. Al veel eerder wordt in Gen.1:2-4 in die zin over Hem gesproken: De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. En God zeide: Er zij licht; en er was licht. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. Tegenover de satan, die duisternis geworden is (Gen.1:2), stelt God het licht en tussen die twee komt scheiding, dat wil zeggen vijandschap. Het is duidelijk dat met licht in Gen.1:3 niet zon, maan en sterren bedoeld kunnen zijn, want die komen pas de vierde dag. God had gezien dat het licht goed was, dus op de vierde dag een herstel van het licht kan ook niet een juiste interpretatie zijn. Het Woord dat alles gemaakt heeft, krijgt bij het verschijnen van de duisternis de functie van licht om die duisternis te bestrijden. Deze tegenstelling wordt bevestigd in Joh.1:5, waar wordt gesproken over de gemiste kans van de schepping om van de duisternis (=satan) af te komen door het licht (=Christus) als bevrijder te grijpen. Trouwens, het hele Oude Testament staat vol van die gemiste kansen! Het geloof in de opgestane Heer is het grijpen van het licht en daarmee in het licht, in de dag zijn. Als Paulus in 1 Tess.5:2-5 schrijft over de Dag des Heren, dan zegt hij ook dat voor hen die van de duisternis zijn, die dag zal komen als een dief in de nacht. Maar de gelovigen zijn niet in de duisternis en hen overvalt die dag niet, want zij zijn kinderen van het licht en van de dag. De hoofdpersoon en zijn tegenspeler zijn dus als licht en duisternis elkaars tegenstander geworden, in den beginne waren zij dit niet. Bij het begin van de schepping was de satan een morgenster die samen met de andere morgensterren en de zonen Gods juichte en jubelde: Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte ? Vertel het, indien gij inzicht hebt ! Wie heeft haar afmetingen bepaald ? Gij weet het immers ! Pagina 8 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen ? Waarop zijn haar pijlers neergelaten ? of wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden ? (Job 38:4-7) Satan stond toen nog volledig aan de goede kant, dezelfde kant als Gods Zoon, die de schepping waarover gejuicht en gejubeld werd, had geformeerd (Joh.1:3) en die er ook was vóór het begin: Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt. Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld. (Joh.17:24) Want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.(Hebr.9:26) Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u. (1 Petr.1:20) Vanaf het begin bestond het machtsgebied van de satan uit de aarde, de twee hemelen en volgens Hebr.2:14 ook uit het dodenrijk. Het Hebreeuws kent geen woord voor ''heelal'', het drukt dit begrip uit door ''de beide hemelen en de aarde''. Zo luidt Gen.1:1 in het Hebreeuws:"Be (in) resjit (het begin) bara (schiep) eloim (God) et (accusatiefteken) hasjamajim (de beide hemelen) z (en) et (accusatiefteken) haeretz (de aarde)". Volgens 2 Kor.12:2-4 troont God buiten het machtsgebied van de satan in de derde hemel in een ontoegankelijk licht. Waar God is, kan niemand komen, het is de plaats waar Vader, Zoon en Heilige Geest zijn. Gen.1:2 zegt volgens de NBG-vertaling:De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed.... Een betere vertaling is: De aarde werd woestheid en ledigheid door de duisternis die op de vloed kwam en....... De Hebreeuwse tekst met de letterlijke vertaling luidt: "We haeretz hayah tohoew we bohoew we ghoshech gal pnee(m) thoom", "En de aarde was geworden vormloos en leeg en duisternis wegens (de) aanwezigheid (van de) afgrond". Het woord "hayah" kan zowel "was" als "werd" zijn. Dit ligt voor de hand, want alles wat is, is dat geworden. Zie hiervoor ook Gen.3:20: "Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden". (Ook van alle doden, maar dat is hier niet zo van belang). "Is geworden" hier veranderen in "was", zou de betekenis van dit vers geweld aandoen. De Griekse tekst van de Septuaginta luidt: "è dé gè èn aoratos kai akataskeuastos kai skotos épanoo tès abussou", "en aarde was onzichtbaar en vormloos en duisternis boven de afgrond". De Griekse vertaling is een interpreterende vertaling en die van het NBG is daar dichtbij gebleven. Beide wijken hiermee af van de Hebreeuwse grondtekst. Waarschijnlijk heeft dit als oorzaak het feit dat men Genesis 1:1 wil zien als een samenvatting vooraf van de rest van de verzen over scheppingsdaden in scheppingsdagen. Maar Job 38:7 en Jes.45:18 geven een andere visie en de volmaaktheid van God is ook erg moeilijk in overeenstemming te brengen met een kwalijk riekende chaos die langzaam maar zeker in zeven dagen tijd op orde wordt gebracht, om weer tot een chaos te vervallen zodra het sluitstuk is afgewerkt. Dan heeft God zijn best gedaan, maar de mens heeft het verknoeid en God kon daar niets tegen doen. Maar als God almachtig is, is de mens dan nog almachtiger ? Waar de NBG-vertalers het woordje "nu" hebben gevonden, is een raadsel. De onjuiste vertalingen laten duidelijk zien dat niet begrepen is wat de grondtekst hier wil Pagina 9 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
uitdrukken. Satan is na de grondlegging der wereld tot vijand en duisternis geworden, hij werd vijand, omdat hij meer wilde zijn dan hem was gegeven. Hij wilde als God zijn en die hoogmoed werd zijn val (Jes.14:12-15 en Ezech.28:12-17). "Als God zijn" was voor satan het hoogst bereikbare en dat wilde hij bereiken. Daarom spiegelt hij, als vader van de leugen (Joh.8:44), dit ook de mens voor (Gen.3:4,5). Satan wil ook wel alle macht op aarde aan Jezus geven, als deze in ruil daarvoor satan wil aanbidden. Immers, als Gods Zoon satan aanbidt, dan is satan gelijk aan God. Terecht zegt Jezus dat Hij alleen God aanbidt en niets en niemand anders (Luc.4:5-8). In dit gedeelte van Lucas 4 zegt satan dat vanaf het begin alle macht over de aarde aan hem is overgegeven en dat hij die kan geven aan wie hij wil en Jezus spreekt hem wat dat betreft niet tegen, Hij toont alleen aan dat dit nog niet inhoudt dat satan recht heeft op aanbidding. Heersen over de aarde maakt satan nog niet gelijk aan God. Bovendien is de menswording van Gods Zoon het begin van het einde van de heerschappij van satan en dat zou nooit kunnen als satan gelijk was aan God. Gods macht eindigt nooit. Als God iets heeft beloofd of gegeven zal Hij dat niet terugdraaien, anders is Hij onbetrouwbaar. Dat is de reden dat de almachtige God de macht van satan niet tenietgedaan heeft. Het tragische van de mens is, dat hij satan wel vaak ziet als God, maar dan op een merkwaardige en onjuiste manier. Als satan maakt dat het hier op aarde werkelijk een tranendal wordt en als machthebber van de tegenwoordige eeuw (tegenover Christus als de machthebber van de toekomende eeuw) kan hij dat en doet hij dat, dan roept de mens waarom God dit doet. Op deze manier wordt satan aan God gelijk en omdat de andere manier toch niet mogelijk gebleken is, zal hij hier wel zeer tevreden over zijn. Als de mens denkt dat God de ellende over de aarde en de mens brengt, dan zal hij zich van die God afkeren en wat wil satan nog meer ?
Pagina 10 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Hoofdstuk 2
Pagina 11 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Verlossing van binnenuit In het vorige hoofdstuk werd gezegd dat het thema van de Bijbel is: Gods plan om Zijn schepping die in verkeerde handen gevallen is, terug te krijgen. Het machtsgebied zal vanuit dit gebied zelf weer in Gods handen komen, dit is de methode van binnenuit en wel via de mens. Verlossing van buitenaf wordt door Jezus wel genoemd (Matth.26:53,54), maar Hij zegt erbij dat het van binnenuit zal gebeuren en ook hoe: vanaf het begin heeft Jahwe een mens of een volk geroepen om deze opdracht te vervullen. Hoewel Gods Zoon en de satan in de bijbel pas bij de verzoeking in de woestijn "lijfelijk" tegenover elkaar staan, begon hun strijd reeds toen God de Vader scheiding maakte tussen licht en duisternis en de strijd zal pas geëindigd zijn als de Zoon zich heeft onderworpen aan de Vader, met het doel dat God uiteindelijk weer zal zijn "alles in allen" (1 Kor.15:24-28). De verlossing zal van binnenuit geschieden en deze methode wordt al direct genoemd in Genesis, waar staat: En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk, vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo.(Gen.1:26-30). Uit die mensen roept God dan Adam en plaatst hem in de hof van Eden met de opdracht die te bewerken en te bewaren (Gen.2:15).
De eerste (?) mens Het verschil in de opdrachten in Gen.1 en 2 maakt het moeilijk aan te nemen dat de eerste mens en Adam een en dezelfde persoon zijn. In de eerste plaats zou dan de situatie zijn dat God Adam een opdracht geeft en terwijl Adam nog niet eens begonnen is met de uitvoering ervan, er al een nieuwe en totaal andere opdracht komt. In de tweede plaats is daar het feit dat Adam volgens Gen.2:24 op de hoogte is van begrippen als vader en moeder nog voor hijzelf vader en Eva moeder is en die hijzelf ook nooit heeft gehad. In de derde plaats wordt er in Gen.4:14-17 verteld over Kaïn die, voor zover is na te gaan, nadat hij Abel heeft doodgeslagen, het enige nog levende kind van Adam en Eva is. Kaïn is bang dat iedereen die hem na de broedermoord zal aantreffen, hem zal willen doden en God stelt dan een teken aan Kaïn, opdat niemand hem zal verslaan. Kaïn vertrekt vervolgens naar het land Nod ten oosten van Eden, onder de mensen en hij neemt zich daar uit die mensen een vrouw. De vrouw baart hem een zoon Henoch en Kaïn sticht daarna de stad Henoch, genoemd naar zijn zoon. Als bijkomend punt kan nog worden aangevoerd dat volgens Gen.1:28 de mens moest heersen over de vissen der zee, maar dat dit voor Adam onmogelijk is door het feit dat de hof van Eden geen zee heeft. Uit de genoemde punten kan alleen maar worden geconcludeerd dat Adam niet de eerste mens was, maar dat hij als eerste mens door God geroepen werd om het plan van God mee uit te voeren. God blies hem daartoe de levensadem in (Gen.2:7) en Pagina 12 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Adam kreeg naast de gewone levensadem (de ziel) van God ook nog de adem die hem tot levend voor God maakte (de geest). Dit zijn drie duidelijk te onderscheiden zaken: lichaam, ziel en geest. Bij het sterven van een mens gaat het lichaam in het graf, de ziel gaat naar het dodenrijk en de geest keert terug naar God. Alleen geloof maakt de mens voor God levend en daarom heeft slechts de gelovige de in dit verband bedoelde tweede levensadem, dus de geest. Iemand die niet gelooft, is voor God een dode. Dit verklaart de uitspraken van Jezus: Volg Mij en laat de doden hun doden begraven (Matth.8:22) en Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest (Luc.23:46). Nadat God Adam de tweede levensadem had ingeblazen, plaatste Hij hem in de hof van Eden, het paradijs. De satan was echter op de hoogte van Gods plan met Adam en heeft de uitvoering ervan verijdeld door Eva voor te liegen dat God gelogen had door te zeggen dat de mens zou sterven als hij van de vrucht at. Hij beweert juist het tegenovergestelde: "Gij zult als God zijn !". Eva en Adam geloven de satan, zij eten van de vrucht en bemerken dan te laat dat God de waarheid heeft gesproken. De zondeval van Adam heeft tot gevolg dat hij met Eva uit het paradijs wordt verdreven, hij heeft geen gemeenschap meer met God, die nog wel met hem spreekt, maar hem niet meer kan gebruiken voor de uitvoering van Zijn plan. Door de mislukking van Adam komt de aarde onder de vloek en is het paradijs gesloten (Gen.3:17,24).
Het paradijs Het paradijs is de plaats waar óf Jahwe, óf Jezus, óf Christus is. Adam en Eva waren in de Hof van Eden (=het paradijs) en Jahwe was daar ook, Hij zag wat zij deden en sprak met hen. Na Zijn kruisdood is Jezus naar het dodenrijk afgedaald om daar eveneens het evangelie te brengen. Zie 1 Petr.3:19 en 4:6. Vóór Zijn sterven zegt Jezus tegen de moordenaar aan het kruis: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn (Luc.23:43). De moordenaar gaat naar het dodenrijk en Jezus verkondigt daar, dus daar is het paradijs. Na Zijn opstanding is Christus tot de Vader gegaan en de apostel Paulus ziet Hem als hij de derde hemel mag aanschouwen (2 Kor.12:2-4). Paulus zegt dat hij weggevoerd werd tot in de derde hemel (vs 2) en noemt deze later het paradijs (vs 4).
Het dodenrijk Na de kruisiging is Jezus afgedaald naar het dodenrijk. "Nedergedaald ter helle" is niet juist. De Statenvertaling vertaalt "hades (=dodenrijk)" en "gehenna (=poel des vuurs)" beide door "hel", maar in dat geval zou in Openb.20:14 de hel in de hel worden geworpen. In het dodenrijk heeft Jezus Zijn evangelie verkondigd en heeft zo de doden uit de krijgsgevangenschap door de satan en de dood, bevrijd (1 Petr.3:19 en 4:6;Efez.4:8). Het is vanaf dat moment dat Jezus de macht over het dodenrijk heeft veroverd op de satan en in Openb.1:18 kan de verhoogde Christus daarom tegen Johannes zeggen dat Hij in het bezit is van de sleutels van de dood en het dodenrijk. De macht over de aarde en de beide hemelen berust nog bij de satan, maar slechts tot het moment dat Christus ook die macht van hem overneemt. Hoe dit zal gaan, vertelt het boek Openbaring. Tegen Zijn discipelen zegt Jezus wel dat Hem alle macht in de hemel en op de aarde gegeven is (Matth.28:18), het is echter niet zo dat Hij deze macht ook uitoefent. Het verschijnsel dat er reeds een nieuwe koning is gezalfd, terwijl een ander nog als koning blijft doorregeren, is reeds te vinden in het Oude Testament in de geschiedenis van Saul en David. Wat die macht betreft, kan een mens in zijn gebeden de Heer alles Pagina 13 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
vragen, van of zijn auto het nog een jaartje mag doen tot versterking van zijn geloof of inzicht in Gods woord toe. De Heer zal dit laatste zeker geven, want dat heeft Hij beloofd. Wat die auto betreft, is het echter zo dat ieder mens geluk of pech kan hebben, maar het is absoluut onjuist te denken dat God zich bemoeit met auto's of andere puur materiële zaken. De beloften in Joh.14:13,14 en 15:16 hebben duidelijk te maken met troost, bemoediging en broederliefde en niet met een soort verlanglijstje.
Satans kennis is beperkt Uit de schriftgedeelten over de verzoeking in de woestijn blijkt, dat de satan de Heilige Schriften kende. Hierdoor was hij wel op de hoogte van de komst en de taak van de Messias, maar de weg waarlangs deze het doel zou bereiken was hem niet bekend. In het Oude Testament wordt wel gesproken over "opstanding der doden" (onder andere in Jes.26:19) en ook in het Nieuwe Testament staat dat de Sadduceeën niet en de Farizeeën wel geloofden in de opstanding der doden en dat Jezus de onjuistheid van het standpunt der Sadduceeën heeft aangetoond (Matth.22:23-33 en Hand.23:8). Marta, de zuster van Lazarus, geeft eveneens blijk dat zij van deze opstanding afweet (Joh.11:24). Maar, als Jezus in Matth.16:21 en Marc.8:31 spreekt van zijn sterven en van zijn opstanding uit de doden, dus uit de dood opstaan terwijl de rest van de doden in de dood blijft liggen, dan is de discipelen het sterven wel duidelijk, maar de opstanding niet. Dit blijkt uit Marc.9:10 en uit Joh.20:8,9. Na de opstanding van Christus gelóófde Johannes wel in de opstanding uit de doden, maar hij begréép het pas na de uitleg van de schriften door de opgestane Jezus (Luc.24:45,46). Maar niet alleen voor de discipelen, ook voor de satan was "opstanding uit de doden" volkomen nieuw en hij begrijpt direct dat die opstanding voor hem het einde zal betekenen. Daarom probeert hij via Petrus te maken dat dood en opstanding van Christus geen werkelijkheid worden: Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de zijde der oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage opgewekt worden. En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen ! (Matth.16:21,22) Met: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen (Matth.16:23) reageert Jezus hierop heel scherp en doeltreffend en het plan van de satan mislukt. De satan probeert het dan later opnieuw, nu via Judas. In Matth.27:3 wordt gezegd dat Judas berouw kreeg, omdat hij zag dat Jezus veroordeeld was. De bedoeling van satan met het verraad van Judas was dus dat Jezus juist niet veroordeeld zou worden, want zonder veroordeling geen kruisdood en zonder dood geen opstanding. Ook deze poging van de satan blijft zonder succes. Een laatste, vertwijfelde poging om dood en opstanding te verhinderen, onderneemt de satan dan nog via de vrouw van Pilatus (Matth.27:19), maar door het werk van de overpriesters en de oudsten mislukt ook deze laatste poging. De satan heeft zijn nederlaag niet kunnen verhinderen. Zonder dat zij dit beseften, hebben de Joden door de veroordeling van Jezus niet de satan in de kaart gespeeld, maar juist Jezus ! Paulus zegt ook:En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar (de verborgen wijsheid van God) geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben(1 Cor.2:8).
Pagina 14 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
De tweede gaat vóór de eerste Het verdriet van Jezus over zijn volk en over Jeruzalem was niet om het feit dat zij Hem zouden doden, maar om het feit dat er geen sprake was van een bekering van Israël. Dit heeft tot gevolg gehad dat het Koninkrijk der Hemelen moest worden uitgesteld. Jezus volbracht wat Adam niet gelukt was, daarom is Hij de tweede Adam. Volgens bijbels principe gaat de tweede vóór de eerste. Dit is duidelijk zichtbaar bij Jakob en Ezau en bij de kinderen van Jozef als ze door Jakob worden gezegend (Gen.48:14). Het is ook duidelijk in "een volk uit de heidenen" dat als de gemeente van Christus vóór Israël, als Gods eerstgeborene, gaat (Ex.4:22 en Hand.15:14 met in vs 16: daarna Israël). Dat de tweede voor de eerste gaat is ook nu nog het geval, voor God gaat de gelovige, uit God geboren mens (=nieuwe mens) vóór de uit een vrouw geboren mens (=oude mens). Dat dit de Joden niet bekend was, blijkt uit de vreemde reactie van Nicodemus als Jezus hem over wedergeboorte spreekt. Nicodemus was geen uit God geboren, geen wedergeboren Jood, want hij geloofde (toen nog) niet in Jezus als de Messias, hij zag Hem slechts als een rabbi die van God was gekomen als leraar (Joh.3:1-21).
Pagina 15 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Hoofdstuk 3
Pagina 16 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
De belofte van het zaad Door de val van Adam wordt duidelijk dat de mens vanaf het begin al te zwak was om de uitvoering van Gods plan tot een goed einde te brengen, de mens is niet opgewassen tegen de satan. Om de schepping over te dragen in de handen van de Vader zal een sterkere moeten komen dan de mens gebleken is te zijn. Aan Eva is in Gen.3:15 de komst beloofd van iemand die Gods plan zal uitvoeren en de satan zijn macht zal ontnemen. Daar staat dat het zaad van de vrouw, dat is Christus, de kop van de slang zal vermorzelen. Er wordt ook gezegd dat het zaad van de slang, dat is satan, Hem de hiel (Statenvertaling.: verzenen = polsen en hielen) zal vermorzelen, namelijk door de spijkers bij de kruisiging. Omdat vanaf Adam Gods plan via de mens zal worden uitgevoerd (ook Gods zoon werd mens), kan hier ook van twee soorten mensen worden gesproken: het zaad van de vrouw: mensen die God aannemen, die God geloven; het zaad van de slang: mensen die God afwijzen, die God niet geloven. Vanaf het moment van de belofte van het zaad, is in de Bijbel sprake van twee lijnen: de lijn van het zaad van de vrouw, dit is de lijn van de Zonen Gods en die begint bij Seth de lijn van het zaad van de slang, dit is de lijn van de mensen en die begint bij Kaïn.
Zonen Gods Dat het Gods bedoeling is dat deze lijnen gescheiden blijven, blijkt uit Gen.6:1-4. Daar is sprake van vermenging van de Zonen Gods met de mensen. Gods geest zal echter niet in de mensen blijven, zij zijn vlees en geen geest. God bepaalt dan dat de mens hoogstens 120 jaar oud zal worden en uit het feit dat direct daarop gesproken wordt van Noach en van Sem en zijn nakomelingen, die veel ouder dan 120 jaar worden, blijkt dat er in hun geval niet van mensen, maar van Zonen Gods wordt gesproken. De geest die God Adam heeft ingeblazen, is alleen weggenomen van zijn afstammelingen via de lijn van Kaïn, niet van die via de lijn van Seth. Dit gescheiden blijven geldt in andere vorm voor de mens van nu: hij moet zijn oude mens en zijn nieuwe mens gescheiden houden, omdat de ene maar een beperkte levensduur heeft en vlees is, terwijl de andere eeuwig leeft en geest is. Paulus betoogt in zijn brieven vele malen dat een gelovige een nieuwe schepping, een nieuwe mens geworden is. Zonen Gods zijn erfgenamen van God. In de bijbel betekent "zoon" behalve mannelijke afstammeling namelijk ook erfgenaam. Enige plaatsen waaruit dit blijkt, zijn: Gen.22:2 Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaäk.Abraham had acht zonen, maar Isaäk is de enige erfgenaam. Ex.4:22 Israël is mijn eerstgeboren zoon. Israël is de eerstgeboren erfgenaam van God. Ruth 4:17 Aan Noömi is een zoon geboren. Met de zoon van Ruth heeft Noömi een erfgenaam gekregen. Jes.9:5 Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven. Het kind dat geboren is, is de van God gegeven erfgenaam. Openb.12:5 En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen. De toevoeging is overbodig als zoon hier geen erfgenaam is. Verder wordt door Paulus in zijn brieven heel vaak gesproken over de gelovigen als de zonen Gods in de betekenis van erfgenamen van God en medeërfgenamen met Pagina 17 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Christus. De lijn van de zonen Gods loopt van Adam via Seth naar Noach, dit zijn de oudvaders van Gen.5. In deze lijn is het doorwerken van de vloek te zien, steeds wordt bij de oudvaders vermeld: en hij stierf. Een uitzondering is Henoch. Van hem wordt gezegd dat hij wandelde met God en dat God hem heeft opgenomen (vs 24). Opgenomen worden staat hier tegenover sterven, dit is terug te vinden bij Paulus in 1 Tess.4:13-18. Behalve de vloek komt in dit bijbelgedeelte ook de verwachting van de vervulling van de belofte aan Eva even naar voren. Het is duidelijk dat het aan Eva beloofde zaad de Christus is, de Messias die troost geeft in het aardse lijden door de vloek. Lamech noemde zijn zoon Noach, wat rust betekent, omdat hij hoopte dat deze zoon de beloofde trooster zou zijn (Gen.5:29). Later zou blijken dat de Messias oneindig veel meer te bieden heeft dan alleen maar troost in de moeitevolle arbeid op de vervloekte aarde ! Na Noach loopt de lijn van de zonen Gods via Sem naar Abram (= vader is verheven). God verandert deze naam later in Abraham (= vader van vele volken) en geeft hem opnieuw de belofte van het zaad, dat is Christus (Gal.3:16). Er wordt over dit zaad nu meer gezegd dan tegen Eva, de belofte spitst zich toe op de toekomstige taak van allen die zonen van Abraham zijn, via zijn zaad, dat is Christus. Vanaf Abraham is dan in het Oude Testament werkelijk sprake van de vervulling van de belofte over de komende zoon: de Messias. Na Abraham. Isaak en Jakob en zijn zoons gaat Gods belofte over op zijn eerstgeboren zoon Israël, Gods volk. In Ex.4:22 wordt van Israël gezegd dat het Gods erfgenaam is. Dit geldt voor het volk Israël in zijn geheel, dat is het uitverkoren volk. Dat wil niet zeggen dat iedere Israëliet daarmee ook automatisch een uitverkorene is. Als wordt gezegd dat Nederland behoort tot de christelijke naties, dan houdt dat natuurlijk niet in dat iedere Nederlander een gelovig christen is. Israël is als geheel uitverkoren uit de volken, maar individueel moet een Israëliet God geloven, gehoor geven aan God, gehoorzaam zijn. Iedere individuele Israëliet moet God persoonlijk leren kennen, een geloofsrelatie met Jahwe aangaan.
Jahwe = Christus De Jahwe van het Oude Testament is dezelfde als de Christus van het Nieuwe. Dit kan op grond van vele teksten en situaties in het Oude Testament worden aangetoond. In Ex.33:20 staat: Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven.Dit betreft God de vader, die woont in een ontoegankelijk licht in de derde hemel. God die spreekt met en gezien wordt door Adam en Eva, Noach, Abraham en nog vele anderen in het Oude Testament moet dan God de Zoon of God de Heilige Geest zijn. Maar de H.Geest wordt gegeven, leidt of geeft in, maar neemt in de bijbel op geen enkele plaats een menselijke gestalte aan. Jahwe moet dus wel een verschijningsvorm van God de Zoon zijn en dat is ook het geval met Jezus van Nazareth. Jezus heeft ook zelf tegen zijn discipelen gezegd dat het Oude Testament over Hem gaat (Luc.24:44) en dat wie Hem gezien heeft, de Vader heeft gezien (Joh.14:7-9).
De erfenis voor Israël. Israël erft onder andere de belofte die God aan Eva en aan Abraham gegeven heeft over het zaad. Uit Israël zal de Messias komen en wel uit Juda. De scepter zal van Pagina 18 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Juda niet wijken noch de heersersstaf tussen zijn voeten (de koningen van Israël zoals God zich die wenst- zullen uit de stam Juda komen) totdat Silo (=de Messias) komt en hem (Silo) zullen de volken gehoorzaam zijn (Gen.49:10). De Messias komt niet alleen om Israël te redden, maar alle volken. Deze zegen over de volken komt wel via Gods volk Israël, dat ook de opdracht krijgt een koninkrijk van priesters te zijn (Ex.19:6), maar deze opdracht kan door Israël alleen worden uitgevoerd onder leiding van zijn Messias. Zonder Hem zal het Israël niet lukken, dat wijst het hele Oude Testament uit. Maar Israël kan niet met werken blijven wachten tot Silo komt, het moet tot die tijd doen wat God zegt. Dit is het grote verschil tussen de verbonden met Adam, Noach en Abraham en dat met het volk Israël op de berg Sinaï. Tot Adam, Noach en Abraham zegt Jahwe: Ik zal....., maar tot Israël: indien gij......, dan zal Ik....... Israël moet aan voorwaarden voldoen om van God iets te ontvangen. Dit is ook de tegenstelling tussen Israël en de gelovigen in Christus. In Matth.6:14,15 zegt Jezus dat een Israëliet eerst moet vergeven en dan zal God hem vergeven, maar in Kol.3:13 zegt Paulus dat God ons heeft vergeven in Christus en dat wij daarom anderen moeten vergeven.
Pagina 19 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Hoofdstuk 4
Pagina 20 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Aan Israël gestelde voorwaarden In het verbond tussen God en Israël was bepaald dat Israël aan de door God gestelde voorwaarden moest voldoen, dan zou het van God de zegeningen uit Deut.28:1-14 ontvangen. Als Israël niet aan de voorwaarden voldeed, dan zouden de vervloekingen uit Deut.28:15-68 over Israël komen. Deze voorwaarden voor Israël waren: het moest God liefhebben én het moest alle geboden onderhouden, niet alleen de Tien Geboden, maar ook de vele regels en voorschriften die in de Thora (=onderwijzing) zijn vastgelegd en die te vinden zijn in de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium (= tweede wetgeving), in totaal 613 stuks. Dat Israël hiertoe verplicht werd, staat o.a. in Deut.6:24;28:1 en 30:8. Als Israël de wet volbracht, dan zou het aardse zegeningen ontvangen. De wet is op het vlees gelegd, zij geldt voor het aardse bestaan en kan alleen aardse beloning geven. Dit is een gegeven dat Israël helaas niet ten volle heeft begrepen. Het dacht door het vervullen van de wet aan de voorwaarden te voldoen en ook eeuwig leven te ontvangen, maar het zag daarbij over het hoofd wat in Deut.6:4,5 staat, de eerste en voornaamste voorwaarde. God liefhebben kan alleen zoals Abraham het deed: "hij geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend" (Rom.4:3), het is dus niet een kwestie van doen wat God heeft opgedragen. Als een Israëliet geloofde wat God had gezegd, gehoorzaam was d.w.z. gehoor gaf aan God die roept, dan werd hij een zoon Gods en ontving eeuwig leven. Israël moest én alle inzettingen onderhouden én God liefhebben, dan pas zou het als uitverkoren volk leven in het beloofde land (Deut.30:19,20). Er is tussen deze twee eisen een merkwaardig verband. God geeft al die inzettingen om Israël te laten zien dat het beslist niet aan de eisen kán voldoen. De wet is voor Israël een vloek, een juk dat niet te dragen is (Hand.15:10). Israël moet leren dat het niet zelf gerechtigheid kan verwerven, maar iemand nodig heeft die voor Israël verlossing brengt, het aan Eva en Abraham beloofde zaad, de Messias. Zijn juk zal zachter zijn en Zijn last lichter dan die van de wet en Hij zal de zielen rust geven (Matth.11:28-30). Tot de komst van de Messias moest de wet als een tuchtmeester (Gal.3:24) aan Israël leren dat het zondig was en om vergeving van schuld moest vragen.
De ingestelde offers Het belijden van schuld en vragen om vergeving moet gebeuren door het brengen van de ingestelde offers, die hoofdzakelijk verwijzen naar het ware offer dat de Messias zal brengen door zichzelf te offeren. Een voorbeeld van deze offers is te vinden in Lev.14:1-7 en Marc.1:44: Een genezen melaatse moest gereinigd worden door het offeren van twee vogels. De eerste vogel moest worden geslacht en het bloed moest worden gemengd met levend water. De tweede vogel werd in het mengsel gedompeld en dan losgelaten. Dit is een beeld van dood en opstanding. Jezus kende de schriften niet alleen, Hij begreep ze ook. Als Zoon van God was Hij als twaalfjarige jongen al bezig met de dingen van zijn Vader (Luc.2:40-52). Hij gebruikt het offer van de twee vogels (dood en opstanding) in Matth.10:29 in verband met niet bang zijn voor hen die wel het lichaam doden, maar niet de ziel (dus wel opstanding), maar bang zijn voor Hem die beide, zowel lichaam als ziel, kan verderven (dus geen opstanding). Er is wel opgemerkt dat vs 29 hier zeer merkwaardig geplaatst is, maar dat is niet juist. Als God het offer niet aanneemt, als God niet wil dat de tweede vogel opvliegt, dan is er geen opstanding, dan zijn ziel en lichaam gedood. God kan de gebrachte offers accepteren of niet, God kan de schuld vergeven, maar Hij kan dat ook níet Pagina 21 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
doen. Israël is dus volledig afhankelijk van God. Zo moet Israël leren op God te zien, Hem te geloven, God lief te hebben.
Israël maakt zijn uitverkiezing niet waar Israël moest dus zowel God liefhebben als alle inzettingen nauwgezet onderhouden. Het is Gods bedoeling dat Israël inziet dat het tot het laatste niet in staat is en dus het eerste zal moeten gaan doen. Maar Israël heeft met inzet van alle krachten geprobeerd het laatste te doen en dit heeft geleid tot het verzuimen van het eerste en daardoor tot het verwerpen van Israël door God (Hos.1:5,6 en 9,10). God eist een gelovig Israël, omdat dit de taak moet vervullen die Hij het heeft toegedacht: de aarde weer onder het gezag van God brengen, hetzelfde wat Adam had moeten doen. Deze bedoeling blijkt uit Ex.4:23 waar aan Farao wordt gezegd dat hij Israël moet laten gaan "opdat hij Mij diene" en uit Ex.19:5,6 waar Israël een koninkrijk van priesters en een heilig volk wordt genoemd. Israël is het volk dat Gods woord moet verkondigen en de schakel moet zijn tussen God en de volkeren, een priesterlijke taak. Dat het verbond tussen God en Israël echter zal worden verbroken, zegt God al tot Mozes in Deut 31:16. De oorzaak van de breuk is het door Israël overspelig nalopen van vreemde goden. Er zijn voortdurend gelovige Israëlieten geweest, een gelovig volk Israël als totaliteit is niet mogelijk gebleken. Van Gods kant zijn het hele Oude Testament door pogingen gedaan het volk Israël weer in het gareel te brengen en te houden. Steeds heeft God via zijn profeten opgeroepen tot bekering, maar zonder succes. Eerst heeft God Israël gestraft met splitsing in twee koninkrijken en daardoor verlies van macht, dan met de Babylonische ballingschap, verder met de overheersing door de Romeinen en uiteindelijk met de verstrooiing over de gehele wereld, dus uit het land dat God de vaderen zou geven (Deut.30:20). Sinds 1948 is het volk Israël in het land terug, maar de band met God is nog steeds verbroken. Aan Israël is het beloofde land gegeven, maar het voldeed niet aan de eisen die God stelde en het land is Israël afgenomen. Toch zal het land worden teruggegeven, krachtens de belofte aan Abraham. God zegt dit ook via de profeten Amos (9:11) en Hosea (1:6-12 en 2:22), waar zowel van Israël (het Tienstammenrijk) als van Juda (het Tweestammenrijk) wordt gezegd: het zal niet Mijn volk zijn en later: het zal Mijn volk weer zijn. In Ezech.37:4-11 wordt over de toekomst van Israël geprofeteerd, vs 11 zegt dat het gezicht over Israël gaat. Hoe zal het nu in zijn werk gaan, volgens Ezechiël ? In de geest ziet hij een dal vol zeer dorre beenderen. Dit is het beeld van het voor God dode Israël (vs 1,2). God zegt dan dat er geest in de beenderen zal worden gebracht d.w.z. elk been zal geest ontvangen, zal individueel tot geloof komen, zal herleven (vs 5). Dan zullen die beenderen weer tot een lichaam worden samengevoegd, dit zal met geruis en beweging gaan (vs 6,7), Israël zal dus weer een lichaam, een staat worden en het ontstaan van deze staat zal niet onopgemerkt gebeuren. In vs 8 staat echter dat in dit lichaam geen geest is. Het lichaam is dan een mengsel van individueel gelovige Israëlieten (beenderen) en niet-gelovige Israëlieten (spieren,vlees,vel), dit mengsel is een lichaam zonder geest, wel Israël, maar geen gelovig Israël. In de toekomst zal Israël wel tot geloof komen, zal er in het lichaam wel geest geblazen worden (vs 9,10), dat zal echter pas zijn bij de wederkomst van Christus. Dat het tegenwoordige Israël niet bedoeld wordt in de profetieën van Ezechiël, Hosea en Amos, blijkt ook uit Ex.34:24. Daar zegt God dat op dagen dat het volk opgaat (3x per jaar o.a. op Grote Verzoendag) de vijand het land niet zal binnenvallen. Maar de Pagina 22 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
laatste keer dat Syrië en Egypte Israël binnenvielen, was op Jom Kipoer, op Grote Verzoendag in het jaar 1967 ! Voor het Israël dat toch niet wilde geloven in Gods leiding, was Ex.34:24 opgeheven (Hos.2:10).
De verwerping van Israël De verwerping van Israël is een steeds terugkerend thema in het Oude Testament. Zowel in de grote als in de kleine profeten wordt het verbond tussen God en Israël dikwijls voorgesteld als een huwelijksrelatie, waarin God de man en Israël de vrouw is. Kenmerkend voor dit huwelijk is het overspel van de vrouw, Israël vervalt voortdurend tot afgoderij, de vrouw hoereert met andere mannen. Nadat het koninkrijk van Salomo is gesplitst in het tienstammenrijk Israël en het tweestammenrijk Juda, wordt het beeld van twee zusters gebruikt: Afkerigheid (Israël) en Trouweloze (Juda) zijn beide getrouwd met God, hebben beide een verbond met God (Jer.3:6-10). Israël wordt dan verstoten en krijgt van God een scheidbrief d.w.z. God erkent Israël niet meer als Zijn volk, het komt gelijk te staan met de heidenen. Maar volgens Hosea (1:6-12) zal het weer Gods volk worden en dit zelfs nog vóór Juda (Jer.3:11,12). Het huwelijk met Juda blijft in stand tot de dood van de man, aan het kruis (Rom.7:14). Dit huwelijk tussen God en Juda is zonder meer slecht te noemen, er was van de kant van de vrouw alleen plichtsgevoel, het zich houden aan de Thora, liefde (geloof) was er niet of nauwelijks. Jezus veroordeelt dit in Matth.15:8,9 met een verwijzing naar Jes.29:13. In Ezech.33:31 staat met andere woorden hetzelfde. Jezus toont aan dat er sinds Jesaja niets veranderd is: het volk eert God met de lippen, maar het hart is ver van Hem. Zij leren niet Gods geboden, maar die van mensen.
Jezus vervangt zowel Adam als Israël Als straffen niet geholpen heeft en de waarschuwingen van de profeten in het gunstigste geval in de wind geslagen zijn, doet God een uiterste poging: Hij komt zelf naar de aarde als de mens Jezus van Nazareth. Maar zijn komst heeft evenmin geholpen als straffen en vermaningen. Joh.1:11 zegt dat Jezus tot het Zijne kwam, maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen. De Joden nemen Jezus niet aan als hun Verlosser, zij stellen het andere centraal: je plicht doen, de wet houden, de inzettingen enz.. Zodra Jezus iets doet wat in de ogen van de Joden niet geoorloofd is, wordt er direct gezegd: Zie je wel, hij deugt niet, hij doet dingen die de Thora verbiedt (bij voorbeeld genezen op sabbat). Jezus komt op aarde om het verbond te herstellen en zo verzoening te bewerken tussen God en het volk Israël. Hij roept met "Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen" iedere Israëliet, elk dor been, op tot geloof, zodat in het lichaam weer geest kan komen. Maar de Joden denken anders: wij houden de voorschriften, dús wij geloven. Zij draaien de zaak om, ze gaan er niet van uit dat de wetten het tekort moeten aantonen en zo moeten leiden tot geloof in Hem die de tekorten kan wegnemen, nee, zij denken op grond van hun wetsvervulling geloof te hebben en dús recht op de zegeningen van Deut.28. Eén van de dingen die daar beloofd worden, is dat Israël onder de volken de kop zou zijn, de voornaamste plaats zou hebben. Als Jezus van Nazareth de Messias was, dan moest Hij als koning Israël leiden naar die beloofde positie. Vaak heeft men daarom aan Jezus gevraagd wanneer Hij het koningschap voor Israël zou herstellen, want men wil Hem als koning en niet als degene die verlossing brengt door voor Israël de schuld Pagina 23 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
aan God te betalen. Israël acht zich allang en op eigen kracht verlost en als Jezus dat zo niet ziet, dan hebben ze Hem niet nodig. Dit handelen en de gevolgen ervan voor Israël wordt door Jezus weergegeven in Matth.21:33-46. In deze gelijkenis is de wijngaard het beloofde land en zijn de pachters de Israëlieten. De slaven die door de heer worden gezonden, zijn de profeten. Vanzelfsprekend is Jezus de zoon en Hij voorspelt hier zijn eigen dood. De reden van het doden van Jezus staat in vs 38: Israël wil eigen baas zijn, zelf uitmaken hoe alles moet gebeuren. Hoe de eigenaar, God, daarover denkt en hoe Hij erop reageert, staat in de verzen 40,41. In vs 41 staat te lezen dat Israël in de toekomst door een ander volk zal worden vervangen. Een volk bestaande uit de mensen die geloven dat Jezus voor hen gestorven en opgestaan is. Van dit volk spreekt Jakobus in de redevoering waarin hij de profeet Amos aanhaalt (Hand.15:13 e.v.). Met de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters sluit Jezus aan bij vele profetieën uit het Oude Testament.
Pagina 24 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Hoofdstuk 5
Pagina 25 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
De rijke jongeling Welke gevolgen het zich zonder geloof vastklampen aan de wet heeft, wordt getoond in het verhaal over de rijke jongeling (Matth.19:16-26;Marc.10:17-27 en Luc.18:1827). In dit verhaal komt een jongeling tot Jezus met de vraag: wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven. Het is een rijke jongeling, wat wil zeggen: gezegend, want de Farizeeën waren overtuigd dat rijkdom een teken was van Gods zegen en zij leerden dit de Israëlieten. Ook de discipelen vragen Jezus aan het eind van het gesprek wie er dan wél komt, waarmee ze bedoelen: als iemand die zo duidelijk Gods zegen gekregen heeft, er niet komt, wie dan wel ? Het eerste wat de jongeling wordt opgedragen, is het houden van de wet, een opdracht die al bij de Sinaï aan Israël was gegeven en daarmee ook aan iedere Israëliet persoonlijk. Maar de geboden die Jezus hem noemt, betreffen minder belangrijke zaken dan het eerste en grote gebod: God liefhebben oftewel geloven. Waarom noemt Jezus juist deze geboden, het is toch een kwestie van alle inzettingen? Dit wordt duidelijk als ervan wordt uitgegaan dat de jongeling model staat voor Israël. Israël is rijk, want om het Koninkrijk binnen te gaan heeft het de beste kansen. Het dacht echter eeuwig leven te verwerven door het nauwgezet naleven van vaak onbenullige kleinigheden op wetsgebied. Maar -het is hiervoor al vaker gezegdgeloof had het niet. Van de jongeling wordt dan gevraagd zijn rijkdom op te geven, dus dat wat hij ziet als een zegen van God, als een teken dat zijn praktijk van leven en geloven de juiste is. Als hij zijn rijkdom heeft opgegeven, kan hij Jezus volgen, in Hem geloven als de bron van het eeuwige leven waar hij naar vroeg. Israël moet dus niet meer vertrouwen op zijn gezegende positie, maar moet geloven in zijn Messias. De jongeling kan niet doen wat hem wordt gevraagd en Israël heeft evenmin afstand kunnen doen van de vorm van religie die het al zo lang in praktijk had gebracht. Marcus vertelt nog dat Jezus de jongeling lief kreeg en Jezus heeft Israël liefgehad, zelfs zo dat Hij alles wilde geven om het te redden. Met de komst van Jezus wordt Israël voor de laatste keer gewaarschuwd dat het eeuwige leven niet verkregen wordt door wetsbetrachting, maar door God te geloven. Dat kan alleen door Jezus te volgen, want Jezus zou de wet vervullen en wie Hem volgt, heeft de wet ook vervuld. De Statenvertaling zegt ouderwets, maar zeer duidelijk dat Jezus heeft gezegd dat iemand die zijn betrouwen stelt op zijn goed - dus wat hij bezit of denkt te bezitten - en niet op God, het eeuwige leven niet zal beërven. Zie Ps.52:9. In Joh.14:6 zegt Jezus: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij, maar Israël dacht dat ook een ander pad de weg tot God kan zijn. Petrus, die volgens vs 25 toch ook niet zo zeker van de zaak is, zegt dat de discipelen wel alles hebben prijsgegeven en in tegenstelling tot de jongeling Jezus wel zijn gevolgd en hij vraagt: wat zal dan óns deel zijn. Jezus vertelt dan wat het wedergeboren (gelovig) Israël zal ontvangen als loon voor het volgen van Jezus en spreekt tevens van de speciale taak die zijn discipelen zullen ontvangen ten opzichte van de twaalf stammen van Israël, wanneer de Heer zijn oordeel over de volkeren zal uitspreken (Matth.25:31,32). Met het antwoord aan Petrus is eveneens antwoord gegeven op de vraag: Wie kan dan behouden worden. Als Israël dat rijk is in het uitverkoren zijn tot Gods volk, er niet komt, wie komt er dan wel ? Zij die Jezus volgen, zullen het Koninkrijk Gods binnengaan. Maar dat kan niet door werk van mensen, alleen door het werk van God (vs 26). Het werk van Christus, niet het eigen presteren van de mens, geeft redding. Tot slot zegt Jezus in vs 30: Vele eersten (Israël) zullen de laatsten en vele laatsten (heidenen) de eersten zijn. Pagina 26 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Een ander verhaal waarin net als in het verhaal van de rijke jongeling de vraag naar wat iemand moet doen om het eeuwige leven te verwerven, centraal staat, is dat van de wetgeleerde aan wie Jezus de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan vertelt (Luk.10:25-37). Als eeuwig leven niet verkregen wordt langs de weg van het getrouw betrachten van alle geboden en inzettingen, maar langs een andere weg, hoe zit dat dan en wat is die weg ? Het antwoord dat Jezus geeft, is: Doe wat Israël al heeft moeten doen vanaf het ontvangen van de wet: onderhoud de geboden. Jezus geeft niet de enig juiste weg: Geloof in Mij en eet Mijn vlees en drink Mijn bloed (Joh.6:22-59), want de jongeling noch de wetgeleerde geloofde in Hem als de Messias. De rijke jongeling wordt daarom op de vingers getikt als hij Jezus "goede meester" noemt. In zijn ongeloof wilde de wetgeleerde Jezus verzoeken, Hem verleiden tot het geven van een onjuist antwoord. Als de rijke jongeling en de wetgeleerde niet in Jezus als de Messias gaan geloven, dan zullen zij eeuwig leven moeten trachten te verwerven via de inzettingen die Israël gegeven zijn, vandaar het verwijzen naar de wet. Tegen de rijke jongeling zegt Jezus eerst: de geboden en later: volg Mij. Tegen de wetgeleerde eerst: de wet en later: doe gij evenzo. Dit is in beide gevallen het tonen van twee wegen, waarvan de laatste gekozen moet worden om het eeuwige leven te beërven. Jezus geeft op de vraag van de wetgeleerde geen antwoord, Hij laat de man via een wedervraag zelf aan het woord en er volgt dan een antwoord dat niet erg verbazingwekkend overkomt. Als Jezus hem dan zegt: "Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven" (vs 28) met een verwijzing naar Lev.18:5, een tekst die de wetgeleerde zeker wel gekend zal hebben, dan zit daar iets in van: waarom kom je als wetgeleerde met zo'n domme vraag ? Prompt wil de wetgeleerde zich rechtvaardigen door een zijns inziens moeilijker probleem aan de orde te stellen. Hij wordt bijna filosofisch en vraagt: En wie is mijn naaste ? Zoiets van: Mijn naaste, wie is dat dan wel ? Kunt ú me dat soms vertellen ? Ik denk het niet. Let wel, de wetgeleerde vraagt niet: wie is mijn naaste die ik moet liefhebben als mezelf, een vraag die veel gerichter is dan het toch wat vage: wie is mijn naaste. Het antwoord van Jezus is echter net alsof dit laatste wel is gevraagd. Jezus antwoordt de wetgeleerde met een gelijkenis. Een gelijkenis is een beeld met een diepere betekenis en in deze gelijkenis wordt, net als in het gesprek met de rijke jongeling, gesproken over Israël. Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho, dat is Israël dat in neergaande lijn van God afgaat naar de vloek. Jeruzalem is de stad Gods, de stad van de grote koning en van de tempel en Jericho is de stad van de vloek (Joz.6:26 en 1 Kon.16:34). De man ligt niet alleen uitgeschud, maar ook halfdoodgeslagen langs de weg. Als Israël blijft weigeren de Messias te aanvaarden dan ligt het straks met lege handen (uitgeschud) half dood, omdat "leven" voor Israël wil zeggen: God liefhebben en de geboden onderhouden. Israël heeft hiervan alleen het laatste, de wetsbetrachting, de plicht, het mist het andere en voornaamste gedeelte: geloof. Als de situatie zo is, kan geen hulp worden verwacht van de priester, want de dienst van Israël is nog slechts lippendienst (Matth.15:8). De priester gaat daarom aan de overkant voorbij zonder iets te doen. Ook de kenner van de wet en van het onderhouden van de geboden, de Leviet, gaat aan de overkant voorbij. Hij is het symbool van de wet en de wet kan Israël evenmin helpen, de wet is juist datgene wat Israël in de weg staat. Priester en Pagina 27 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Leviet kunnen niet helpen, maar zij willen dat ook niet, zij zijn veel meer gericht op het behouden van hun functie en de daarmee verbonden eer van mensen (Joh.12:43), daarom gaan zij aan de overkant voorbij. Van de priester wordt gezegd dat hij afdaalt, dus hij gaat ook verder van God af in de richting van de vloek. Dit is terecht, de eredienst is een aflopende zaak, nu de Messias er is, zal de tempel worden afgebroken en vervangen door het lichaam van Christus, de Gemeente (Joh.2:21). Van de Leviet wordt niet gezegd dat hij afdaalt. Ook dit is terecht, de wet is heilig, rechtvaardig en goed (Rom.7:12), ook voor de Messias. Hij is niet gekomen om de wet en de profeten te ontbinden, maar om die te vervullen (Matth.5:17). Het slachtoffer wordt alleen maar geholpen door een Samaritaan. Zo kan Israël ook alleen maar door de Messias geholpen worden, want met de barmhartige Samaritaan wordt hier Jezus van Nazareth bedoeld. Voor de Israëlieten waren de Samaritanen een weliswaar verwant volk, dat zij echter verachtten om hun duidelijk afwijkende leer. Jezus, die ook een afwijkende leer bracht (Matth.7:28 en Marc.1:27) werd door de Joden een Samaritaan genoemd (Joh.8:48). Maar Jezus openbaarde zich het eerst openlijk als de Christus aan een Samaritaanse vrouw (Joh.4:26) en de Samaritanen waren de eerste Christenen buiten Israël (Hand.8:14 en 25;9:31), zij kregen het evangelie als eersten te horen in opdracht van Christus (Hand.1:8). Jezus van Nazareth is voor een tijd afgedaald van de hemel naar de aarde, dit wordt uitgebeeld in de Samaritaan die op reis is en Hij zal naar de hemel terugkeren en vandaar wederkomen naar de aarde, wat met de terugreis wordt gesymboliseerd. De Samaritaan, Jezus, wordt over het slachtoffer, het lijdende Israël, met ontferming bewogen en helpt het door het toedienen van olie en wijn. In de bijbelse symboliek is wijn het teken voor geest, hier de geest van Christus (Matth.26:28) en olie het teken voor geloofskracht, in deze gelijkenis de kracht van het geloof van Christus. Uit zijn geloof had Israël verzoening en verlossing kunnen ontvangen. Paulus zegt in de brief aan de Romeinen ook: uit (zijn) geloof tot (ons) geloof (Rom.1:17). De gelijkenis zegt dan verder dat alle wonden van Israël verzorgd kunnen worden en de pijn en het leed verzacht door de Messias. Israël zal dan nieuw leven krijgen, het zal wedergeboren worden door de kracht van het geloof van Christus. De Samaritaan brengt de halfdode mens naar de herberg, hij verzorgt hem eerst zelf en geeft de verzorging daarna in handen van de waard. Die verzorging draagt hij de volgende dag over, dus hij slaapt, staat op en vertrekt. Symbolisch wordt hier gesproken van het sterven, de opstanding en de hemelvaart van Christus en de verzorging door de Heilige Geest, de Trooster (Joh.14:15-31). De prijs die de Samaritaan de waard voor de verzorging betaalt, is twee schellingen, dat is twee daglonen (Matth.20:1-16). Als zijn terugkomst langer dan twee dagen duurt, dan zal hij de meerdere kosten betalen op die terugreis. In verband met het herstel van Israël bij de wederkomst van Christus, voor Israël de komst van de Messias, komt "twee dagen" ook voor in Hos.6:2 en volgens 2 Petr.3:8 is één dag voor God gelijk aan duizend jaar. Hierop zal later nog worden teruggekomen, maar het is wel duidelijk dat de door Jezus hier genoemde periode ongeveer verstreken moet zijn.
Wie is de naaste ? De wetgeleerde heeft gevraagd: En wie is mijn naaste ? Na het vertellen van de gelijkenis vraagt Jezus hem: Wie van de drie (Samaritaan, Leviet, priester) is de naaste van het slachtoffer ? De wetgeleerde kan maar één antwoord geven: die hem Pagina 28 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
barmhartigheid heeft bewezen. Jezus zegt hem dan: Ga heen, doe gij evenzo. Dit antwoord heeft geleid tot het misverstand dat hier door Jezus wordt gezegd dat iedereen zijn naaste net zo moet behandelen als de Samaritaan in deze gelijkenis doet. Maar het juiste antwoord van de wetgeleerde zegt niet dat het slachtoffer de naaste is, het zegt dat de Samaritaan dat is en in het voorgaande is al gezegd dat de Samaritaan in deze gelijkenis het beeld van de Messias is. De Messias is de naaste van Israël en Israël moet deze naaste liefhebben en de wetgeleerde moet evenzo doen, want de Messias heeft aan hem en heeft aan Israël barmhartigheid bewezen door Zijn komst om Israël te verlossen en met God te verzoenen en om het Koninkrijk der Hemelen te brengen. Bovendien, als Jezus hier de medemens als naaste zou bedoelen, dan lijkt de vraag "wie van deze drie is de naaste ?" toch wel zeer eigenaardig. Welk antwoord ook wordt gegeven, twee van de drie medemensen komen dan niet in aanmerking om naaste te zijn ! Van het antwoord dat de wetgeleerde in eerste instantie heeft gegeven, wordt alleen het deel over de naaste nader uitgewerkt. Over het eerste deel "De Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand" wordt alleen gezegd dat dat antwoord juist is. Inderdaad wist Israël dat het God moest liefhebben, maar de juiste manier wist Israël niet en met deze gelijkenis zegt Jezus dat geloven, God werkelijk liefhebben zoals God dat wil, alleen gaat via geloven in Jezus van Nazareth als de Messias. Israël heeft echter zijn naaste, de Messias, niet liefgehad. Integendeel, het heeft tegen de naaste een valse getuigenis afgelegd (tijdens de rechtszaak), het heeft begeerd wat van de naaste was (zijn erfdeel) en het heeft de naaste gedood (door de kruisiging). Het is duidelijk onjuist te denken dat in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan antwoord wordt gegeven op de vraag hoe wij ons als naaste moeten gedragen of wiens naaste wij zijn. Het is niet zo dat wij moeten helpen, maar het is juist zo dat wij geholpen moeten worden. In de Bijbel heeft het begrip "naaste" meer dan één betekenis, het is een te splitsen begrip: • de naaste in de gelijkenis is Christus; • de naaste in het Oude Testament is een mede-Israëliet; • de naaste bij Paulus is een medegelovige. Liefde tot Christus als de naaste is dan liefde tot hen die van Christus zijn; • de naaste in het algemeen is de medemens. Wat het laatste betreft, liefde tot de medemens is een kwestie van humanitair en sociaal gedrag: medemenselijkheid. Op zich is daar niets tegen, het mag alleen niet gezien worden als iets wat Jezus ons in deze gelijkenis leert. God en Christus liefhebben geeft eeuwig leven. Eeuwig leven krijg men niet door God en de medemens lief te hebben, want dan zou liefhebben van andere mensen een mogelijkheid tot vervanging zijn voor geloven in Christus. In de Bijbel is geen enkele tekst te vinden die dát zegt !
Spreken in beelden en gelijkenissen Het is nu maar de vraag of de woorden van Jezus door de rijke jongeling en door de wetgeleerde en over hún hoofden heen ook door Israël volledig begrepen zijn, dus of begrepen is dat hier in feite meer over Israël dan over de rijke jongeling of over de wetgeleerde gesproken wordt. Uit de profetieën en uit de evangeliën is bekend dat over Israël vaak in beelden wordt gesproken (Jer.3:6-13;Ezech.37:11;Matth.21:43) en Joh.16:25 zegt: Dit heb Ik in beelden tot u gesproken; er komt een ure, dat Ik niet Pagina 29 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
meer in beelden tot u zal spreken, maar u vrijuit over de Vader spreken zal en Joh.16:29 : Zijn discipelen zeiden: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, zonder beeldspraak te gebruiken. De beelden werden ook wel begrepen, want juist uit de woorden van de discipelen is vaak op te maken dat er een diepere betekenis achter de woorden van Jezus schuilt en dat de discipelen die betekenis begrepen. Maar dit wordt soms ook wel van anderen vermeld (Matth.21:45). Het spreken in beelden gebeurde in veel gevallen door het gebruik van gelijkenissen. Van de gelijkenissen welke Jezus vertelt, zijn die over het Koninkrijk der Hemelen het meest bekend, ze zijn hoofdzakelijk te vinden in hoofdstuk 13 van het evangelie naar Mattheüs. Dit is begrijpelijk, omdat Mattheüs Jezus als de koning zowel van Israël als van het Koninkrijk der Hemelen belicht, terwijl Marcus meer de nadruk legt op Jezus als de dienstknecht en Lucas Hem meer als de zoon des mensen, dus als de erfgenaam van Adam, ziet. Johannes tenslotte beschouwt Jezus duidelijk als de Zoon van God. Het Koninkrijk der Hemelen wordt op duidelijke wijze naar voren gebracht in de gelijkenis van de zaaier, de gelijkenis van het onkruid in de akker en de gelijkenis van het zuurdesem.
De gelijkenis van de zaaier Deze gelijkenis is te vinden in Matth.13:3-9 en de uitleg ervan aan de discipelen in Matth.13:18-23. Er wordt hierin niet gesproken over de aard van het Koninkrijk, maar er wordt gezegd voor wie het Koninkrijk is en wie voor het Koninkrijk bestemd zijn. Het woord van het Koninkrijk wordt aan velen gegeven, maar het moet begrepen worden en er moet gehoor aan gegeven worden, anders levert het geen vruchten op voor het Koninkrijk. Jezus sprak hier voor het eerst in een gelijkenis en de discipelen, die hieraan niet gewend waren, hadden uitleg nodig om te begrijpen. Jezus geeft die uitleg, omdat het voor de discipelen nodig was de geheimen van het Koninkrijk te kennen. In de gelijkenis van de zaaier wordt verteld, dat als de Joden het woord van het Koninkrijk aannemen en in de Messias Jezus van Nazareth gaan geloven, dat dan het Koninkrijk der Hemelen zal worden gevestigd. Deze boodschap wordt gezaaid, maar leidt niet tot bekering. De reacties op het woord worden genoemd en ook de resultaten. Tevens wordt verteld over de redenen van het niet aannemen van de boodschap. De vogels (bij Lucas de vogelen des hemels) die het zaad opeten, zijn het beeld van de satan, de verschroeiende zon is het beeld voor vervolging en verdrukking, de dorens zijn het beeld voor de zorgen om het aardse bestaan en het streven zich te verrijken. Vogels, zon en dorens nemen het geloof in het woord van het Koninkrijk weg. Het zijn de negatieve krachten die ten tijde van Jezus in Israël aan het werk waren en die ook nu nog hun werk doen. Maar in de volgende gelijkenissen (Matth.13:24-43) zegt Jezus dat ook als het Koninkrijk der Hemelen op aarde verschenen is, er in dat rijk positieve en negatieve krachten zullen werken. De gelijkenissen gaan alleen over het Koninkrijk vóór het oordeel, in de gelijkenissen worden over het eeuwig koninkrijk daarna, op de nieuwe aarde, geen mededelingen gedaan. Omdat in het Koninkrijk der Hemelen in de periode tussen de Wederkomst en het Laatste Oordeel, dus tijdens het Duizendjarig rijk, ook negatieve krachten aanwezig zijn, is het nodig dat er dan een wet is waaraan men zich moet houden. Deze wet geeft Jezus in de Bergrede (Matth.5,6 en 7). Aan Israël werd vanaf de berg Sinaï de wet van Mozes gegeven, aan de gelovigen geeft Jezus vanaf een berg de wet voor zijn Pagina 30 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Koninkrijk. Aan het einde van de duizend jaren zullen de negatieve krachten zich verenigen en proberen het Koninkrijk in hun bezit te krijgen. Ze zullen dan vanuit de hemel vernietigend verslagen worden (Openb.20:7-10).
De gelijkenis van het onkruid in de akker Deze gelijkenis is te vinden in Matth.13:24-30 met uitleg aan de discipelen in 13:3643. Jezus zegt dat Hij, de zoon des mensen, tot aan de voleinding de kinderen van het Koninkrijk, de gelovigen (het goede zaad) over de wereld (akker) zal verspreiden (zaaien). Maar de satan (de vijand) verspreidt (zaait) de kinderen van de boze (onkruid) eveneens over de wereld (akker) en wel op de voor het koren meest gevaarlijke plaats. midden tussen het koren en in de vorm van dolik. In de tijd van het verborgen Koninkrijk en in de eerste periode van het Koninkrijk der Hemelen op aarde zijn positieve en negatieve krachten aanwezig (het goede zaad en het onkruid) en de negatieve krachten worden niet vernietigd (koren en onkruid groeien samen op), ze blijven tot het einde van het Duizendjarig rijk actief. Pas bij de voleinding zal het Koninkrijk worden gezuiverd.
De gelijkenis van het zuurdesem In deze gelijkenis (Matth.13:33) staan ook weer aanduidingen van het negatieve aspect dat optreedt samen met het positieve.Zuurdesem is ook negatief. Jezus waarschuwt voor het zuurdesem van de Farizeeën en de Sadduceeën, met andere woorden voor hun leer en hun huichelarij. Verder werd bij de uittocht uit Egypte aan Israël verboden het te gebruiken of het zelfs maar in huis te hebben (Exod.12:15 en 13:7). Ook bij de voorgeschreven spijsoffers in Leviticus is steeds sprake van ongezuurd. Meel (fijn meel, meelbloem in de Statenvertaling) is in het Oude Testament dikwijls verbonden met leven en geloof. Als nu in dit meel (leven en geloof) zuurdesem (huichelarij en valse leer) wordt gedaan, dan lijkt het deeg meer, maar het is het niet. Het is wel groter, maar de drie maten meel die het bevat zijn nog steeds de drie maten meel. Bovendien is er aan het wezenlijke, de voedingswaarde, niets toegevoegd, er is alleen bederf ingebracht. Het is mogelijk dat met de vrouw Israël wordt bedoeld, dat via zijn religieuze leiders allerlei valse elementen in de religie had opgenomen, ten gevolge waarvan de waarheid niet werd gezien en de Messias niet herkend. Het is duidelijk dat de gedachte dat gelovigen zuurdesem moeten zijn dat het meel van de samenleving doordringt en die zo tot bekering brengt, volkomen onjuist is. Jezus sprak tegelijk met de hiervoor genoemde nog andere gelijkenissen van het Koninkrijk der Hemelen die eveneens de positieve en negatieve kant van het Koninkrijk belichten. Ook later heeft Hij regelmatig nog gelijkenissen over het Koninkrijk der Hemelen gegeven. Zie Matth.13:31,32 en 44-52;18:23-35;20:1-16;22:2-14 en 25:1-13. Deze zullen te zijner tijd bij het bespreken van het evangelie naar Mattheüs aan de orde komen.
Pagina 31 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Hoofdstuk 6
Pagina 32 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Belofte, wet en genade Uit het verhaal over de rijke jongeling en de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan blijkt duidelijk wat Jezus wil. Israël moet geloof centraal stellen en het houden van de wet wat minder belangrijk laten zijn. Israël wil het God naar de zin maken, maar stelt daardoor zichzelf in het middelpunt in plaats van God, dus in plaats van geloven. Daarom zegt Paulus in Gal.5:4: Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. Want geloof is puur genade, het wordt zonder tegenprestatie gegeven, het hoeft alleen maar aangenomen te worden. Het is voor iedereen. Velen zijn dan ook geroepen om te geloven. Zij die uitverkoren zijn, zijn zij die ja zeggen, die gehoor geven aan die roep, die gehoorzaam zijn. Toen de volheid des tijds gekomen was, staat in Gal.4:4,5, heeft God zijn Zoon uitgezonden om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat zij het recht van zonen zouden verkrijgen. Met de komst van Gods zoon was voor Israël de vervulling van de belofte aan Abraham gekomen. Maar Israël is over de steen des aanstoots gestruikeld en gevallen en door Israëls val is het heil tot de heidenen gekomen (Ps.25:3;Rom.9:33 en 11:11). Paulus werd op de weg naar Damascus door Jezus geroepen om dit heil aan de heidenen te brengen. De komst van Jezus is voor Israël de vervulling van de tijd van de belofte. Als Paulus op weg gaat, is de val van Israël al geweest en is het heil aan de heidenen gegeven. Het waarom van het van Israël afnemen van het heil evenals de gevolgen daarvan voor Israël en de heidenen moet te vinden zijn tussen de geboorte van Jezus en de roeping van Paulus. Het heil wordt Israël afgenomen, omdat het niet in Jezus van Nazareth als de beloofde Messias heeft geloofd. Wat in de Schriften stond over de komende Messias werd door Israël, vooral door de Farizeeën en de schriftgeleerden, op een bepaalde manier geïnterpreteerd en het handelen van Jezus kwam niet overeen met die interpretatie. Zo zegt Jezus dat Hij gekomen is om de profetieën te vervullen, maar de Joden dachten dat de Messias die zou ontbinden. De profetieën spreken immers van de verwerping van Israël en de uitverkiezing tot heil voor de heidenen. Volgens de Joden moest de Messias dit ongedaan maken, het zou moeten worden: voor Israël de uitverkiezing tot heil en voor de heidenen de verwerping ! Hetzelfde geldt voor de wet. Jezus zegt dat Hij die komt vervullen, maar de Joden dachten dat hun Messias de wet zou ontbinden en daarmee het zondigen tegen de wet van hen zou wegnemen. Door de wet wist de Jood wat zonde was, want de wet doet zonde kennen (Rom.3:20). De zonden kunnen echter worden verzoend door een offer. Jezus gaat de wet vervullen door een afdoend offer: Zichzelf. Als Jezus sterft, scheurt het voorhangsel van de tempel van boven (God) naar beneden (aarde/mens). Volgens Exod.26:31-33 was het voorhangsel de scheiding tussen het Heilige en het Heilige der Heiligen. In het Heilige der Heiligen stond de ark met het verzoendeksel en alleen de hogepriester mocht eenmaal per jaar en niet zonder bloed dit Heilige der Heiligen binnengaan. Bij de dood van Jezus was de weg tot God weer voor iedereen zonder meer open, offerbloed hoefde niet meer vergoten te worden: het bloed van Jezus bracht volkomen verzoening. De scheiding die het voorhangsel gaf, was nu voorbij en dus had het voorhangsel zijn functie verloren. In plaats van de hogepriester volgens de ordening van Aäron die met vreemd bloed de zonden van het volk verzoent, maar slechts voor één jaar, heeft een gelovige in Christus de hogepriester volgens de ordening van Melchizedek die met zijn eigen bloed alle zonden verzoent en dan voorgoed (Hebr.5:1-10 en 6:20).
Pagina 33 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
Als Jezus zegt: Het is volbracht, dan is aan de eis van God voldaan, er is geen schuld meer aan God. Dit betreft niet alleen de schuld van Israël, het reikt verder. Toen Adam in zonde gevallen was, bekleedden hij en Eva zich met vijgenbladeren (Gen.3:7), maar God veranderde dit door een dier te doden en het vel ervan te gebruiken om de naaktheid van de mens te bedekken (Gen.3:21). De zonde wordt bedekt door het bloed van een dier. Zo wordt ook Abels offer, een geslacht lam, aangenomen en het niet-dierlijk offer van Kaïn niet. Daarom werd bij de laatste plaag in Egypte de dood van de eerstgeborenen van Israël verhinderd door het bloed van een lam. En zo kon door Johannes de Doper van Jezus worden gezegd: Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Joh.1:29). Jezus wist uiteraard wat de plaats van de Messias was in het plan van God, de Joden wisten dit niet, maar zij hadden het uit de Schriften wel kunnen weten ! Maar bij Israël is geen ware kennis of kennis van het ware, van dat waar het in de Schriften om gaat. Daarom zegt Jezus zo vaak: Weet gij niet dat er geschreven staat... of Hebt gij niet gelezen....Daarom zegt Hij tegen de Sadduceeën: Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet, noch de kracht Gods (Matth.22:29) en tegen Nicodemus: Gij zijt dé leraar van Israël en deze dingen verstaat gij niet ? (Joh.3:10). Nicodemus zal Jezus moeten volgen, van Hem moeten leren, om zo als schriftgeleerde een discipel te worden die oude en nieuwe dingen uit zijn voorraad te voorschijn brengt (Matth.13:52). Nu was het voor de Joden ook erg moeilijk. Van een Messias die Israël zal bevrijden, die het koningschap van David zal herstellen en Israël groot zal maken, blijkt bij deze Jezus van Nazareth niet veel te kloppen. Dat Jezus niet uitdrukkelijk zegt hoe het allemaal in elkaar steekt, maakt het nog moeilijker. De discipelen blijken het er moeilijk mee te hebben en ook Johannes de Doper, die van Hem gesproken heeft als van het Lam Gods, vraagt: Ben jij het Jezus, of moet er toch een ander komen ? Jezus antwoordt hem dan met verwijzing naar tekenen, maar Hij zegt niet: Ja, Ik ben de verwachte Messias ! Hun die op de een of andere manier weten of te weten komen dat Hij de Messias is, wordt uitdrukkelijk verboden te spreken, zelfs de discipelen (Matth.16:20;Marc.1:25,34,44 en 3:12). Jezus wil dat Israël vanuit de Schriften tot geloof in zijn Messias komt en niet via het getuigenis van anderen. Het getuigenis van een Samaritaan zou door een Israëliet toch niet worden aangenomen, dus kon Jezus wel tegen een Samaritaanse vrouw zeggen dat Hij de Christus is (Joh.4:26). Natuurlijk is het niet zo dat Jezus zich om die reden aan de vrouw openbaarde, Hij deed dit vooral om haar inzicht in de ware aard van de Messias. Als Jezus zegt dat de Vader aanbidders zoekt die aanbidden in geest en in waarheid, getuigt haar antwoord van een feilloos inzicht in het wezen van het Messiaanse heil: Ik weet dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt; wanneer die komt, zal hij ons alles verkondigen (vs 25). Israël verwachtte veel van de Messias en de Messias wilde Israël ook veel geven, zelfs veel meer dan het verwachtte. Maar net als bij het verbond tussen God en Israël, stelde Hij een voorwaarde. Aan deze voorwaarde moest Israël eerst voldoen, dan pas zou de beloning komen. De voorwaarde was bekering en de beloning de komst van het Koninkrijk der Hemelen. Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen.Johannes de Doper, de voorbode, heeft het Israël toegeroepen (Matth.3:2); Jezus deed het (Matth.4:17) en Hij droeg Zijn discipelen op deze boodschap aan Israël te verkondigen (Matth.10:7). Bij het op dit punt nalezen van het verslag van de rondwandeling van Jezus zoals weergegeven in het evangelie naar Mattheüs, wordt het steeds duidelijker dat van Pagina 34 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
bekering van Israël geen sprake is. Het blijft bij een enkele individuele Israëliet, soms bij een groep, maar van de bekering van geheel Israël is niets gekomen. Jezus predikte en leerde, Hij genas zieken en wierp boze geesten uit, maar in plaats van zich op Zijn woorden of op Zijn daden te bekeren, trachtten de Farizeeën en schriftgeleerden voortdurend Hem te verzoeken. Zo komen zij in Matth.19:1-12 terug op wat Jezus in de Bergrede heeft gezegd over de echtscheiding (Matth.5:27-32). Destijds was er voor een discussie geen mogelijkheid, daarom proberen de Farizeeën het nu. Zij willen Jezus op tegenspraak in zijn woorden betrappen, maar hebben daarbij geen succes. Jezus zegt weer dat alleen overspel een huwelijk ongeldig maakt. Hij bedoelt hier zowel de relatie tussen God en mens als die tussen God en Israël. In de relatie Godmens is het "van den beginne" (vs 4 en vs 8) Gods bedoeling geweest, dat er een eenheid zou zijn tussen de Schepper enerzijds en de schepping en het schepsel anderzijds, maar door overspel, namelijk ongehoorzaamheid, van de mens is deze relatie verstoord. Van de mens was het onjuist, want de mens mag Schepper en schepsel niet scheiden, want God heeft die samengevoegd. Hetzelfde geldt voor de relatie God-Israël, die, zoals hiervoor al is gezegd, door het overspel van Israël beëindigd is. Als de Farizeeën zich wat dit betreft beroepen op Mozes, wijst Jezus hen terecht door te zeggen dat Mozes dit bevolen heeft, niet omdat God, maar omdat de mensen het zo wilden. Wat toen bij Mozes de mond uitkwam, was onrein. Het was een plant die niet door de hemelse Vader geplant was en die dus zou worden uitgeroeid (Matth.15:1113). Dat de discipelen geleerd hebben (mogelijk door uitleg van dit deel van de Bergrede door Jezus) ook op hoog niveau te denken, blijkt uit vs 10. In Mattheüs 10 heeft Jezus hen bevolen Israël terug te brengen tot God, dat wil zeggen het huwelijk tussen God en Israël te herstellen. Zij vragen zich nu af of het voor een man (God), als de zaak zo staat, wel raadzaam is een vrouw (Israël) te trouwen. Zij doorzagen de symboliek van de woorden van Jezus en kregen het idee dat hun arbeid vruchteloos zou zijn. Dat hier niet een "gewoon" huwelijk wordt bedoeld, blijkt wel uit de woorden van de discipelen, waartoe ook de gehuwde Petrus behoorde, dat als je een vrouw alleen maar mag wegsturen als ze overspel pleegt, je dan als man beter niet kunt trouwen. Het moet toch ook kunnen als ze slecht kookt of het huishouden verwaarloost. Jezus gaat dan nader in op de gedachte van vruchteloosheid en zegt dat er een categorie gesnedenen (=vruchtelozen, in Jes.56:3,4 dorre bomen) is, die altijd ongelovig geweest is, omdat ze niet anders konden: de heidenwereld zonder kennis van God. Verder dat er een categorie gesnedenen is die door de mensen zo geworden is, dus die wel kennis van God had, maar, op uitzonderingen als Henoch, Noach , Abraham en andere Zonen Gods na, daar verder niets mee heeft gedaan: de mensen vanaf de zondeval tot de roeping van Israël. Tenslotte dat er een categorie gesnedenen is, die zichzelf gesneden heeft ter wille van het Koninkrijk der Hemelen: Israël dat door eigen werk (wet houden) dacht het Koninkrijk der Hemelen te verwerven, maar daarmee juist een vruchteloos werk deed. De uitzending van de discipelen diende om díe mensen in Israël te roepen die geen gesnedenen zijn, maar die vrucht zullen dragen, omdat er voor hen een nieuwe relatie met God komt, via hun Messias. Paulus breidt in Rom.8:19-23 het beeld van Matth.19:12 nog uit door te stellen dat de gehele schepping tot de gesnedenen behoort (aan de vruchteloosheid onderworpen is) tot de zonen Gods openbaar worden, dat is tot de relatie met de Schepper hersteld is door de Wederkomst van Christus en het huwelijk van de Zonen Gods met Israël Pagina 35 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
(Jes.62). Dan zijn de Schepper en de schepping weer één, zoals het "in den beginne" was. De verwerping door de Farizeeën bereikt het dieptepunt als zij Jezus voor knecht van Beëlzebul uitmaken (Matth.12:24). Voor Jezus was dit de reden zich van de geestelijke leiders van Israël af te keren en de Farizeeën en Schriftgeleerden tot "adderengebroed" (Matth.12:34) en tot een "boos en overspelig geslacht" (Matth.12:39) te verklaren. Als er daarna wordt gezegd dat zijn moeder en broeders op Hem wachten, dan zegt Hij: Wie is mijn moeder(Israël niet meer) en wie zijn mijn broeders(de Israëlieten niet meer). Slechts zij die de wil van mijn Vader doen, dat wil zeggen zij die in Mij geloven, zijn mijn broeder en zuster en moeder (Matth.12:4850). Matth.13 begint dan met:"Op die dag ging Jezus het huis uit" ! Vanaf dat moment horen we Jezus niet meer zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen, want voor Israël is dit koninkrijk dan misschien wel verder weg dan het ooit geweest is. Jezus spreekt dan tot Zijn volgelingen in gelijkenissen met het doel dat zij die Hem niet willen volgen, maar Hem eerder willen vervolgen, Zijn woorden niet meer zullen begrijpen, omdat die woorden niet meer voor hen bestemd zijn (Matth.13:10-17). In Matth.13:12 zegt Jezus dat wie heeft (namelijk: geloof), hem zal gegeven worden (namelijk: het kennen van de geheimenissen van het Koninkrijk der Hemelen) en hij zal overvloedig hebben (namelijk: Gods genade en het eeuwige leven), maar wie niet heeft (namelijk: geloof), ook wat hij heeft (namelijk: de belofte van het heil en de belofte aan Abraham), zal hem ontnomen worden. Zie hierbij Gal.4:21-31. Na dit spreken in gelijkenissen gaat Jezus wel door met Zijn werk, maar dan gaat het niet meer om bekering van het volk Israël, maar om de bekering van Israëlieten en daarnaast ook al om het brengen van de boodschap aan anderen dan Israëlieten (de zee van Matth.13:1). Door het Mattheüsevangelie heen vinden we dan steeds weer gelijkenissen over het Koninkrijk der Hemelen, zodat Zijn volgelingen steeds meer op de hoogte gebracht worden van de aard en de betekenis van dit Koninkrijk. Volgens de profetieën zal Israël worden verworpen, dan zal God zich een volk uit de heidenen kiezen en vervolgens zal Israël weer Gods volk worden (Rom.11:25). Daarna zal God uit handen van Christus de heerschappij over de aarde terugkrijgen (1 Kor.15:28). Zo is de volgorde en zo zal het gebeuren. Als Jezus "het huis" uitgaat, is Israël in feite al verworpen, maar pas op Palmzondag spreekt Jezus uit dat het op die dag voor Jeruzalem en voor Israël de laatste gelegenheid is geweest om zich te bekeren:"Och, of gij ook(net als de volgelingen van Jezus) op deze dag (in de Statenvertaling: deze uw dag) verstondt wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen en omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag(Luc.19:42-44). De dag volgend op Palmzondag vervloekt Jezus de vijgenboom, symbool van Israël, met de woorden: Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid(Matth.21:19). De vertaling "in eeuwigheid" is niet juist, dit moet zijn "tot in de eeuw", want Israël zal tot in de toekomende eeuw, namelijk de eeuw van Christus, geen vrucht dragen, maar daarna wel weer. Zie hierover Rom.11:25;1 Kor.2:6,8; Ef.1:21 en Hebr.6:5. Het Koninkrijk der Hemelen is Israël achtereenvolgens aangeboden door Johannes de Doper, Jezus van Nazareth en de discipelen. Israël heeft het niet aanvaard. Uit het boek Handelingen en de vroege brieven van Paulus wordt duidelijk dat dit Koninkrijk door de discipelen en door Paulus ook aan de Israëlieten die buiten Israël verblijven, wordt aangeboden. Dit blijkt duidelijk uit Hand.28:17-31 en uit het feit dat Paulus in praktisch elke plaats waar hij gaat verkondigen, eerst de synagoge bezoekt om zijn Pagina 36 van 37
--- www.hetwoordvangod.com ---
boodschap te brengen, want eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek (Rom.1:16). Het Koninkrijk wordt echter in het algemeen door de Joden buiten Israël evenmin aanvaard als door de Joden binnen Israël
Pagina 37 van 37