Inleiding tot wetenschappelijk onderzoek 1. College 1: Hoofdstuk 1 van het handboek VRAGEN DIE JE NA DEZE LES MOET KUNNEN BEANTWOORDEN 1.Waarin verschilt wetenschappelijk onderzoek van andere vormen van kennis productie? 2.Wat is een onderzoekscyclus? Voor welk deel van de onderzoekscyclus wordt kwalitatief onderzoek vooral gebruikt? 3.Welke stappen in het onderzoeksproces zijn er en welke kwaliteitscriteria gelden voor ieder van die stappen? Aandachtspunten vanuit de kwalitatieve benadering 1.1 WAT IS WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK? 1.1.1
Wetenschap
Wetenschap komt van het latijnse woord scire dat ‘weten’ betekend. british psychological sosciety: psychologie is de wetenschappelijke studie van mensen, de gedachten en het gedrag. American psychological association: wilt psychologie als wetenschap, beroep en manier om gezondheid, educatie en menselijk welzijn te promoteren laten evolueren. Woolgar (1996):
Objecten in de natuurlijke wereld zijn objectief en echt, en ze bestaan onafhankelijk van menselijke wezens. Menselijk handelen is bijkomstig voor het objectieve karakter van de ‘buiten’wereld Hieruit volgt dat wetenschappelijke kennis bepaald is door het actuele karakter van de fysische wereld Wetenschap bevat een unitaire set van methode en procedures, die om een consensus gaan Wetenschap is een activiteit dat individualistisch en mentalistisch (cognitief) is.
Volgens deze kenmerken heeft psychologie enkele beperkingen als wetenschap. Het alternatieve argument is dat wetenschap sociaal geconstrueerd is door mensen:
Die de echte wereld niet direct kunnen observeren Die een visie over de aard van de wereld opleggen door wetenschap Die weinig consensus vertonen over de gepaste methodes en procedures Die collectief en sociaal als een deel van wetenschap handelen
Hammersley (1996): wetenschap zou moeten gaan over kwantitatief en kwalitatief onderzoek als een continuüm 1.1.2
Logisch positivisme:
Auguste Comte: Positivisme verwijst naar epistemologie (kennistheorie): -
Hoe kunnen we dingen te weten komen De waarde va wat we weten
1
Historische oorsprong in de verlichting, Comte beschrijft de wet van de drie fases: 1) Theologische fase : de primaire bron van kennis is de opgelegde kennis van God en religie Vroeger kwam kennis van autoriteiten (kerk enz), de kritiek hierop was wetenschappelijk onderzoek. 2) Metafysische stadium: kennis gebaseerd op redenering en vragen stellen, onderzoek Gebaseerd op het idee dat er mensenrechten zijn die niet herroepen kunnen worden door mensen 3) Wetenschappelijk stadium: kennis gebaseerd op de empirie van wetenschap meest gewaardeerd. = positieve fase Verandering brengen in de maatschappij die niet gebaseerd zijn op theologische argumenten of mensenrechten.
Kennis groeit: Wetenschap is een cumulatief proces Onderzoek brengt ons steeds dichter bij de objectieve “waarheid”: Wetenschap leidt tot het ontdekken van een objectieve realiteit, enkel de zintuiglijke empirie telde ( God=waarheid) Dit is een democratische opvatting: iedereen kan de objectieve realiteit kennen zonder een goddelijke openbaring mee te maken Neutrale onderzoeker: Kennisproductie is onafhankelijk van de kenmerken van de onderzoeker
Logisch positivisme ging aanvankelijk uit van: -
directe (i.e. zintuiglijke) waarneming van een objectieve realiteit
Moderne nuancering : -
-
1.1.3
Empirie is breder dan alleen zintuigen (belang van link werkelijkheid en metingen) Bijv. indirecte observatie via meetinstrumenten, zelf-rapportage van beleving of betekenis Is data echt data van het onderzochte fenomeen? Intersubjectiviteit eerder dan objectiviteit Bijv. Erkenning van keuzen, openlijk aangeven en motiveren tav andere onderzoekers als „peers‟ Kwalitatief wetenschappelijk onderzoek Pas sinds de jaren 1980 worden kwalitatieve methodes algemeen erkend
Velen omschrijven kwalitatief onderzoek als het gebrek aan getallen, dit klopt niet helemaal. Vijf kenmerken beschreven door Denzin en Lincoln (2000): 1) Belang van de rijkheid van de beschrijving Ze geven voorkeur aan verzamelmethodes waarbij je gedetailleerde beschrijvende data verzameld. Bv bij diepte-interviews, focusgroepen en gebruiken van gedetailleerde veldnotities (observaties). Kwantitatief is vaak beperkender
2
2) Het individuele perspectief vatten Ze richten zich op individuen en vergelijk vaak mensen op een of ander abstractie dimensie zoals bv persoonlijkheid 3) De afwijzing van het positivisme en het gebruik van postmoderne perspectief Zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek vertrouwen op het verzamelen van empirische bewijs (positivisme). Kwantitatieve onderzoekers zeggen dat de realiteit gekend kan zijn ondanks de problemen, terwijl kwalitatieve onderzoekers zeggen dat talen wel een raam kan zijn voor de realiteit maar de realiteit niet kan vertegenwoordigen. Post-positivisme: de kennis van een onderzoeker van de realiteit kan slechts benaderend zijn en er zijn meerdere versies van de realiteiten 4) Naleving van postmodernisme sensibiliteit Kwalitiatieve onderzoekers gebruiken methode die hen dichter bij ervaringen van het dagelijks leven van mensen brengen. Waarschijnlijkheid is hier erg belangrijk. Kwalitiatieve onderzoekers hebben ene zorgende ethiek, het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid in interactie met de deelnemers uit zich soms ook in een menging van onderzoek en politieke acties. Dit is vaka het geval bij feministisch onderzoek: de ervaring van vrouwen onderzoeken maar ook de manier waarop dingen gebeuren in de wereld veranderen door het onderzoek. 5) Onderzoek van de beperkingen van het dagelijks leven Sommigen zeggen dat kwantitatieve onderzoekers geen rekening houden met de kenmerken van de alledaagse sociale wereld. De kenmerken beschreven door Bryman (1988): Kwantitatieve date Hard en betrouwbaar = harde gegevens Onderzoek: sterk gestructureerd Sociale relatie: afstand onderzoeker en deelnemer Buitenstaanders Confirmatie van theoretische noties en concepten (hypothesetoetsing) Nomothetisch: groepen of klassen van individuen gegeneraliseerde verklaringen Kwalitatieve methodes:
Kwalitatieve data Rijk en diep = zachte gegevens Onderzoek: relatief ongestructureerd Sociale relatie: weinig afstand onderzoeker en deelnemer Binnen staanders Theorieën en concepten laten opkomen Idiografisch: individu als individu
Focusgroepen Diepte intervieuwen Analyse van toespraken Analyse van gesprekken Narratieve psychologie Grounded theory: data analyseren voor theorieën te ontwikkelen Fenomenologie Interpreterende fenomenen analyse Deelnemers observatie Etnografische studies Narratieve analyse Kwalitatieve data verzameling en kwalitatieve data analysering (= recent)
3
Er wordt gezegd dat kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken kunnen gezien worden als twee paradigma’s voor onderzoek (denk aan Kuhn met paradigmashift). Zover zitten we niet. Kwantitatief onderzoek is succesvol in verschillende onderzoeksgebieden. 1.1.4
Sociaal constructionisme (Burr, 2003)
Verschillende assumpties: 1) Kennis bewaard door sociale processen Kennis wordt geconstrueerd door mensen doorheen hun interacties. Onze versie van kennis is dus een product van taal in de vorm van conversatie enz in ons alledaagse leven. 2) Historische en culturele specifiteit van taal De manier waarop we denken over bepaalde aspecten verschillen in verschillende culturen en tijdperken. 3) Kritische positie over ‘vanzelfsprekende’ kennis De onderzoeker zou de wereld objectief kunnen bekijken (mainstream psyhologie), maar de manier waarop mensen de wereld zien correspondeert niet met de werkelijkheid. 4) Kennis en sociale actie zijn geïntegreerd De verschillende constructies dat we hebben over de wereld hebben elk hun implicaties voor verschillende soorten sociale acties. (bv iets als een medische ziekte of crimineel gedrag zien). Sociaal constructionisme heeft zijn oorsprong in het postmodernisme. Postmodernisme staat voor multipliciteit van verschillende perspectieven op de wereld, dit is niet compitabel met het idee dat er een grote theorie de wereld kan verklaren. Sociaal constructionisme is ook een focus voor verschillende stijlen onderzoek: -
-
Gefocust op interactie: Micro-sociaal constructionisme, ligt sociaal constructionisme de wereld dat mensen ervaren is gecreëerd door regelmatige alledaagse sociale interactie tussen mensen doorheen het leven. (Kenneth Gergen en John Shotter) Gefocust op maatschappij: macro-sociaal constructionisme, donker sociaal constructionisme sociale kracht staat centraal en is cruciaal aspect van wat geconstrueerd wordt doorheen toespraken. Concentreert zich op dingen zoals institutionele gebruiken en sociale structuren. (Michel Foucault)
Verschil zit vooral in vertegenwoordiging. Sociale interactie vraagt een actieve deelnemer in een conversatie, bij maatschappij is de deelnemer relatief machteloos in gesprekken om sociale verandering teweeg te brengen.
4
Verschillen tussen sociaal constructionisme en kwantitatieve wetenschap:
Realisme – relativisme
Agency – determinisme
Kwantitatief Fysische realiteit die onderzocht kan worden
Menselijk gedrag wordt bepaald door externe krachten
Sociaal constructionisme Verschillende perspectieven of visies op realiteit die niet corresponderen met de realiteit Mensen bepalen hun eigen acties
1.2 DE ONDERZOEKSCYCLUS 1.2.1
Inductie en deductie
Onderzoek beweegt zich voortdurend heen en weer van theorie naar data (deductie) en van data terug naar theorie (inductie).
Wat is Inductie? Je vertrekt van beperkte data (een initiële intuïtie en een eindig aantal observaties) Bijv. Bevinding dat minder meisjes dan jongens natuurwetenschappen studeren Uit die data leidt je een algemene theorie af Bijv. Meisjes hebben minder aanleg voor natuurwetenschappen dan jongens Wat is deductie? Je vertrekt van een algemene theorie waaruit je toetsbare uitspraken afleidt („hypothesen‟) Bijv. meisjes hebben minder aanleg voor natuurwetenschappen dan jongens Toetsbare hypothese: Meisjes zullen een lagere score halen op een natuurkunde test dan jongens Meisjes moeten harder werken etc. Probleem Deductie:
Wanneer is een theorie echt getest? Wat als je een voorbeeld tegenkomt dat de theorie tegenspreekt? Hoe weet je dat je een goede theorie hebt? o Gaat het wel om de juiste factor? Oplossen met deductie (toetsbaar maken) nadruk bij kwantitatief Maar: welke data, hoe groot is het effect, hoe vaak komt het effect voor Wanneer concludeer je dat een theorie de werkelijkheid goed modelleert? o Je induceert op basis van beperkt aantal data, hoe weten we dan dat de theorie verklaart/voorspelt en correspondeert met de werkelijkheid (nadruk bij kwalitatief) Als je bij één theorie blijft ge je ook steeds dezelfde theorie verder onderbouwen. Je moet de theorie uitbreiden voor nieuwe resultaten
5
De hypothetisch-deductieve benadering combineert inductie met deductie in onderzoekscycli Kwantitatief onderzoek legt de nadruk op deductie, kwalitatief onderzoek legt de nadruk op inductie. 1.2.2
INDUCTIE UIT EXPERIMENTELE DATA? EEN VOORBEELD
•Waarom studeer je psychologie?
Zelf gekozen, leek interessant, je kunt er interessante dingen mee doen na je studie o Stel dat je psychologie moest studeren van je ouders….(voorspelling) Misschien minder gemotiveerd o Dat is –kort– de inhoud van de zelfbeschikkingstheorie (“self determination theory”).
Laboratorium experiment met twee condities: 1)Participanten kozen welke puzzel ze wilden maken 2)De onderzoeker koos welke puzzel de participanten maakten Afhankelijke variabele: Hoe lang werkten de participanten aan de puzzel nadat het experiment officieel al afgelopen was. Resultaat: Eigen keuze leidt tot hogere motivatie Is motivatie groter voor taken die mensen zelf gekozen hebben? Zelfbeschikkingstheorie gaat er dus vanuit dat mensen gemotiveerder zijn als ze zelf mogen kiezen. Idee is dat het om persoonlijke keuze gaat, maar is dat wel altijd zo? Keus : in Westerse culturele contexten ↕ Voldoen aan verwachtingen : in veel andere culturele contexten Het belang van keuze
Belang voor huwelijksgeluk: o Zelf een keuze kunnen maken?
KEUZE IN ROMANTISCHE RELATIES (San Francisco Chronicle) 28, SWM, 6‟1”, 160 lbs. handsome, artistic, ambitious, seeks attractive WF, 24-29, for friendship, romance, and permanent partnership. Where shall I kiss thee? Across Sierra shoulder, skiing. Between acts of Aida, sharing? Forthright, funny, fiery, fit, seeking perceptive, profound permanent partner. (India Tribune) Gujarati Vaishnav parents invite correspondence from never married Gujariti well settled, preferably green card holder from respectable family for green card holder daughter 29 years, 5‟4”, good looking, doing CPA. Patel parents invite professional for their U.S.-raised daughter 26 (computer science) and son 24 (civil engineer), family owns construction firm.
6
Keuze en motivatie in niet-Westerse culturele omgevingen Wat zou het meest motiverend zijn?
Als je zelf kiest? Of als iemand van je eigen familie/groep kiest?
Keuze en motivatie in niet-Westerse culturele omgevingen Nieuw experiment!
Twee groepen Amerikaanse kinderen: o Europese afkomst o Aziatische afkomst Condities: o eigen keuze o keuze van de onderzoeker o moeders keuze
•AV: Hoe lang werkten de participanten aan de puzzel nadat het experiment officieel al afgelopen was?
INDUCTIE VANUIT EXPERIMENTEN BEPERKT Eigenschappen die kwalitatief onderzoek een geschikte basis maken voor inductie:
Rijke beschrijvingen o niet onmiddellijk reduceren Nadruk op het perspectief van een individu o I.p.v. Reduceren tot dimensies Meer oog voor de specifieke omstandigheden die bij dat individu leiden tot gedachten, gedrag en gevoel
7
1.3 STAPPEN IN DE ONDERZOEKSCYCLUS Stappen in de cyclus
1.3.1
Stap 1. Vraagstelling
•Onderzoeksvraag is vertrekpunt van elke onderzoekscyclus
Is de intelligentie van dyslectische kinderen lager dan van niet-dyslectische kinderen? Gericht op individu Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin dyslectie-problemen voorkomen? gericht op mechanisme, materiaal (alfabet) Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt aangeboden? Gericht op perspectief Vraagstelling impliceert een gezichtspunt van de onderzoeker: veronderstellingen en verwachtingen o achter deze vragen liggen verschillende veronderstellingen en verwachtingen over de aard van het fenomeen dyslectie o Belang van duidelijk maken waarom je een bepaalde vraag stelt o Vraag bepaald wat je vind en is deel van het probleem
Kwalitatieve psychologie: Wat je leert hangt af van de vragen die je stelt Kwaliteitscriteria in psychologie :
Psychologisch onderzoek is niet helemaal objectief, dus erken je subjectieve gezichtspunt en argumenteer je veronderstellingen en verwachtingen Kwalitative psychologie: Erkenning van de invloed van de onderzoeker zelf (belangrijk wie de onderzoeker is en wat zijn/haar relatie met de respondenten)
8
1.3.2
Stap 2. Onderzoeksopzet Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om een onderzoeksvraag te beantwoorden? o Hebben dyslectische kinderen minder aandacht voor letters dan niet-dyslectische kinderen? o Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin dyslectieproblemen voorkomen? o Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt aangeboden? Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om een onderzoeksvraag te beantwoorden? o Hebben dyslectische kinderen minder aandacht voor letters dan niet-dyslectische kinderen? (labo-experiment obv. Oogbewegingen) o Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin dyslectieproblemen voorkomen? (representatieve steekproef– diagnostisch instrument) Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om een onderzoeksvraag te beantwoorden? o Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt aangeboden? (interview? Observatie?)
Elke onderzoeksopzet moet gemotiveerd worden vanuit je onderzoeksvraag 1.3.3
Stap 3. Dataverzameling Maak een draaiboek: wie, waar, wat en hoe? o Wie zijn je actoren? Bijv. dyslectische scholieren o Waar, in welke setting wil je onderzoek doen? Bijv. eerste leerjaar in eentalig Vlaamse school o Wat wil je precies weten? Leesprestaties, lees-strategieën? …
Kwaliteitscriteria? Data verzamelen is keuzen maken, dus beschrijf precies hoe je tewerk gaat en motiveer je werkwijze vanuit je onderzoeksvraag (maar nog niet echt generalisatie) Kwalitatief onderzoek: vaak kleinere steekproeven, gedetailleerde dataverzameling, context meenemen, ongestructureerde dataverzameling 1.3.4
Stap 4. Data analyse en interpretatie Hoe organiseer je verzamelde data / materiaal om een antwoord te geven op je onderzoeksvraag? o Hebben dyslectische kinderen minder aandacht voor letters dan niet-dyslectische kinderen? o Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin dyslectieproblemen voorkomen? o Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt aangeboden?
9
Kwaliteitscriteria? Data spreken niet voor zich, dus beschrijf precies hoe je tewerk gaat en motiveer je werkwijze vanuit je onderzoeksvraag Kwalitatieve psychologie: vaak inhoudsanalyse, gecontextualiseerde resultaten, beleving van een persoon. Vaak veel open vragen (dus ook veel data) en dan pas reductie) 1.3.5
Stap 5. Beoordeling van bevindingen •Onderzoekers maken veralgemeende gevolgtrekkingen op basis van beperkte bevindingen o Bijv „analytische leesmethode leidt tot betere resultaten bij dyslectische kinderen dan globale leesmethode‟ Zijn deze gevolgtrekkingen terecht („geldig‟) of heeft de onderzoeker het (misschien, een beetje, helemaal …) mis? Zijn deze gevolgtrekkingen terecht („geldig‟) of heeft de onderzoeker het (misschien, een beetje, helemaal …) mis?
Kwaliteitscriteria? Wetenschappelijke kennis is onzeker, dus erken beperkingen in je data en zoek weerlegging op 2. College 2: kwaliteit in kwalitatief onderzoek OVERZICHT: Wanneer gebruik je kwalitatief onderzoek? Voorbeeld kwalitatief onderzoek: pesterijen op het werk (ref. Baillien, Neyens & De Witte, 2007, Naar een procesmodel voor pesterijen op het werk. Gedrag en Organisatie, 20 – 1.) Benadering in kwalitatief onderzoek: sociaal constructivisme >< realisme Eigenheid van kwalitatief onderzoek 2.1 WANNEER KWALITATIEF ONDERZOEK? Keuze voor een kwalitatieve onderzoeksaanpak? 1. Pragmatische overwegingen:
Wat is praktisch haalbaar?
2. Ethische overwegingen:
Wat is ethisch (niet) verantwoord?
3. Wetenschappelijke overwegingen:
Wat geeft beste antwoord op mijn onderzoeksvraag?
2.1.1
VOORBEELD: PESTERIJEN OP HET WERK (Baillien et al, 2007)
Pesten = maatschappelijk probleem met vele maatschappelijke acties Actueel thema! 1-8 feb was Week Tegen Pesten Ketnetacties: ‘Move tegen Pesten’, ‘Horen, Zien en Zeggen’ …
10
DEFINITIE ‘PESTERIJEN OP HET WERK’ (Baillien et al, 2007) ‘het negatief behandelen van andere medewerkers gedurende een zekere periode’ (meestal minimaal 6 maanden) ‘het negatief gedrag is systematisch en het doelwit kan zich moeilijk verdedigen’ ‘… kan psychische, fysieke of seksuele vormen aannemen’ ‘… richt zich op de persoon (bijv beledigingen, vernederingen) of diens functioneren op het werk (bijv uitsluiting, tegenwerking)’ FASEN IN PESTERIJEN OP HET WERK (Leymann, 1996)
WANNEER KWALITATIEF ONDERZOEK GEBRUIKEN?
Welke onderzoeksvragen kun je als psycholoog stellen over ‘pesterijen op het werk’? Over welke vragen doe je best kwalitatief onderzoek?
WANNEER NIET?
GEEN GOEDE VRAGEN VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK:
Hoe vaak komen pesterijen voor in Vlaamse organisaties? Komt pestgedrag meer voor in organisaties waar de werkdruk hoger is? Hangt slachtoffer worden van pesterijen samen met sub-assertiviteit? Zijn pesterijen het gevolg van escalerende taakconflicten?
Om deze vragen te beantwoorden moet je kwantitatief onderzoek gebruiken! HOE HERKEN JE TYPISCHE VRAGEN VOOR KWANTITATIEF ONDERZOEK? FREQUENTIE van pesterijen (hoeveel, hoe vaak …?) VERSCHIL tussen organisaties, persoonlijkheden, meetpunten … (meer of minder…? stijging of daling?) ALGEMEEN VERBAND met persoons- (bijv subassertiviteit) of situatiekenmerken (bijv stress op het werk) UNIEKE OORZAAK van pesterijen (bijv. conflict escalatie)
11
WANNEER WEL? WEL GOEDE VRAGEN VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK/
Hoe ontstaan en verlopen pesterijen op het werk? Wanneer escaleert het pestgedrag? Hoe beleven slachtoffers en daders een pestincident? Wanneer slaat een conflict op het werk om in pesterijen? Waarom komt pesten vaak voor in een welbepaalde organisatie?
Deze vragen kun je niet zo goed beantwoorden met kwantitatief onderzoek. HOE HERKEN JE TYPISCHE VRAGEN VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK? ONTSTAAN EN VERLOOP van pesterijen (wat, wie, wanneer …?) SUBJECTIEVE BELEVING door getuigen, slachtoffers, daders, leidinggevenden … (hoe, waarom …?) SPECIFIEKE CONTEXT rondom pestindicenten (waar, wanneer …?) 2.1.1.1 WAAROM? EIGENHEID KWALITATIEF ONDERZOEK! (herhaling college 1)
2.1.1.2 Literatuurstudie: Processen? ‘Strain theory’: pesterijen als stressgevolgen
‘Conflict theory’: pesterijen als geescaleerde conflicten
Stress -> slechte coping -> frustratie agressief afreageren pesterijen
Taak (werk)/relationeel (communicatie/samenwerking) -> meegaan in conflict -> escalatie verliezer = slachtoffer
12
2.1.1.3 ONDERZOEKSOPZET Meervoudige gevalsstudies Settings: 19 organisaties in Vlaanderen (in ≠ sectoren: industrie, diensten, non-profit) Participanten: 87 ‘pestexperten’ met verschillende perspectieven op pesterijen binnen hun organisatie: (bijv. leidinggevenden, vertrouwenspersonen, vakbondsafgevaardigden …) Gevallen: 56 ‘pestcasussen’ waarvan 24 reconstructies door 2 of meer experten (bijv. ≠ perspectieven van leidinggevenden en vertrouwenspersonen) 2.1.1.4 DATAVERZAMELING EN ANALYSE Semi-gestructureerde interviews met pestexperten 2 interviewers -
precieze reconstructie recente casus (in afgelopen 2 jaar)
-
discussie en reflectie op casus
-
toetsing procesmodellen uit literatuur aan casus
Dataverwerking en inhoudsanalyse -
Geluidsopnamen, woordelijke transcripten
-
casusanalyse: samenvattende beschrijving per casus
-
procesanalyse: benoemen processen
-
citaten groeperen onder processen als illustraties
PESTCASUS 1. GEORGES EN VERA Georges is leidinggevende met hoge status binnen de organisatie en Vera is zijn enige ondergeschikte. Aanvankelijk schieten ze goed op. Maar als Georges merkt dat Vera beter presteert dan hijzelf voelt hij zich in het nauw gedreven. Deze frustratie vertaalt zich geleidelijk in actief negatief gedrag, met de bedoeling om Vera’s prestaties te belemmeren. Bijv. hij geeft onvoldoende informatie over nieuwe opdrachten, waardoor Vera haar taak niet tot een goed einde kan brengen. Vera voelt zich ongemakkelijk door de verslechtering in de relatie met haar baas. Eerst wijt ze die aan persoonlijke problemen van Georges en houdt zich afzijdig. Ondanks haar geduld wordt de relatie niet hersteld. Vera raakt gedemotiveerd en haar werk verslechtert: taken worden niet goed afgerond en deadlines worden niet gehaald. Hierdoor voelt Georges zich gerechtvaardigd om zijn negatief gedrag voort te zetten. Pas als dit gedrag aanhoudt en verslechtert, gaat Vera zichzelf zien als slachtoffer van pesterijen.
13
BEVINDINGEN EN CONCLUSIES ‘Strain theory’ ontbrekende slachtofferperspectief (Vera)
PESTCASUS 2. MARIE & LEEN Marie en Leen zijn verpleegkundigen die door een verschil in mening over verzorgingsmethoden in conflict raken. Marie put uit haar jarenlange ervaring in de verzorgingssector. Leen studeerde pas af en wil kennis en methoden toepassen die zij in haar opleiding leerde. Die komen niet altijd overeen met Marie’s werkwijze, wat voor veel discussies zorgt. Marie begrijpt niet dat Leen zich niet wil laten leiden door haar ervaring in de sector; Leen begrijpt niet dat Marie niet openstaat voor nieuwste, wetenschappelijk onderbouwde methoden. Marie betrekt haar collega’s in het conflict die Leens capaciteiten ter discussie stellen. Zij haalt met de steun van het team de bovenhand en wordt dader van pesterijen: Leen wordt systematisch buitengesloten en tegengewerkt. Als nieuwkomer in de organisatie en in het vak heeft ze weinig verweer. Ze verliest het conflict en belandt in de slachtofferrol.
Schending normen = disfunctioneren o Demotivatie o Sociaal afzijdig o Slechter werk Inductie (wisten we nog niet, uit casus gehaald:
BEVINDINGEN EN CONCLUSIES ‘Conflict theory’: rol van machtsverhoudingen in conflicten!
14
2.1.1.5 BEVINDINGEN EN CONCLUSIES nieuwe theorie: geen conflict of stress maar groepscultuur
2.2 BENADERING IN KWALITATIEF ONDERZOEK ‘epistemologie’ = benadering van kennis Niet één onpartijdige en objectieve manier om de werkelijkheid weer te geven [realisme] Verschillende perspectieven op de werkelijkheid [relativisme of constructivisme] Bijv. subjectieve perspectieven van de daders, slachtoffers, leidinggevenden combineren > ‘objectieve feiten’ in kwalitatieve analyse van pesterijen 2.2.1
EIGENHEID VAN KWALITATIEF ONDERZOEK
(1) Nadruk op inductie, maar ook deductie Beschrijvingen brengen ervaringen in kaart om zo nieuwe inzichten te krijgen, bestaande theorie aan te vullen of nieuwe theorie te ontwikkelen Bijv. steun voor ‘strain theory’ vanuit daderperspectief (deductie) + aanvulling vanuit slachtofferperspectief (inductie) vicieuze circel van pesterijen (2) Context is belangrijk: Altijd zorgen dat het gedrag in context wordt beschreven Bijv. Pesten als groepsnorm in bepaalde organisaties of teams context werkt drempelverlagend naar daderschap (3) Perspectief van participanten: Welke groep wordt beschreven of welk individu? Wat is hun positie? Hoe staan zij in hun wereld? Bijv. belang van machtsbasis in conflictescalatie formele of informele positie bepaalt of hij/zij slachtoffer of dader wordt van pesterijen (4) Subjectiviteit en betekenis: Hoe ervaren individuen hun eigen gedrag en omgeving?
15
Bijv. slachtofferperspectief ≠ daderperspectief: afzijdigheid en normschending rechtvaardigen pestgedrag in ogen van dader --> vicieuze circel van pesterijen (5) De rol van de onderzoeker De uitgangspunten van de onderzoeker spelen altijd een rol in het onderzoek Bijv. organisatiepsycholoog focust op verandering in organisatie, rol leidinggevenden … in pesterijen (bijv. Vertrouwenspersoon aanduiden) Bijv. klinisch psycholoog focust op ondersteunen van individuele slachtoffers van pesterijen (bijv. sociale vaardigheden trainen) Onderzoekers hanteren eigen denkkader dat mee richting geeft aan het onderzoek … 2.3 KWALITEITSCRITERIA KWANTITATIEF ONDERZOEK BETROUWBAARHEID: leidt herhaling van je meting of onderzoek tot dezelfde bevindingen? -
Standaardisatie: een meting of experimentele manipulatie is betrouwbaar als die op precies dezelfde manier gebeurt voor alle participanten
-
Replicatie: een bevinding is betrouwbaar als die bevestigd wordt in herhaalde metingen of in nieuwe experimentele studies
INTERNE VALIDITEIT: hoe zeker is het verband tussen oorzaak en gevolg? -
Experimentele manipulatie meer zekerheid over oorzakelijke verklaring!
-
Experimentele of statistische controle van ‘storende factoren’ uitschakelen van rivaliserende verklaringen voor het effect!
EXTERNE VALIDITEIT: hoe veralgemeenbaar zijn bevindingen naar andere settings en populaties? -
voldoende grote aantallen observaties of participanten om veralgemening toe te laten
-
toevallige steekproeftrekking: representativiteit voor populatie (ad random)
-
toevallige toewijzing aan experimentele condities: idem criteria niet doortrekken constructivisme
VARIANT: ‘ecologische validiteit’ = veralgemeenbaarheid van behandeling in labo naar interventie in levensechte settings
16
2.3.1
EPISTEMOLOGISCHE BENADERINGEN
Wegwijzer terminologie handboek
•
Deels andere, deels dezelfde kwaliteitscriteria in kwalitatief en kwantitatief
onderzoek
(1) OBJECTIVITEIT •
Realisme ~ kwantitatief onderzoek: Objectiviteit = uniek oorzakelijk verband vaststellen door controle ‘storende variabelen’
•
Constructivisme ~ kwalitatief onderzoek: Intersubjectiviteit = contextualiseren van fenomeen en combineren van perspectieven context en beleving ≠ één waarheid
(2) BETROUWBAARHEID •
Realisme ~ kwantitatief onderzoek: Betrouwbaarheid = replicatie herhaalbaarheid is basis voor betrouwbaarheid
17
•
Constructivisme ~ kwalitatief onderzoek: Betrouwbaarheid = triangulatie combinatie van verschillende perspectieven is basis voor betrouwbaarheid
(3) VALIDITEIT •
Realisme ~ kwantitatief onderzoek: Externe validiteit = veralgemenen naar brede populatie
•
Constructivisme ~ kwalitatief onderzoek: Theoretische validiteit = veralgemenen naar theoretische ideeën of inzichten
2.3.2
BETROUWBAARHEID IN KWALITATIEF ONDERZOEK
Kwalitatief onderzoek is vaak moeilijk herhaalbaar geen ‘test-retest betrouwbaarheid’ Eigen benadering van betrouwbaarheid in kwalitatief onderzoek: Triangulatie: betrouwbaarheid op basis van convergentie tussen verschillende invalshoeken of perspectieven op een fenomeen VOORBEELD TRIANGULATIE DATABRONNEN
TRIANGULATIE PERSPECTIEVEN
2.3.2.1 TRIANGULATIE •
Term uit scheepvaart = precies berekenen van locatie door de combinatie van drie referentiepunten
Vormen van triangulatie: combinaties van verschillende databronnen ≠ methoden/databronnen ≠ actoren/perspectieven van betrokkenen verschillende manieren van zelfde bron data verzamelen, kunnenelkaar aanvullen, verschillende perspectieven: voor volledig beeld fenomeen
18
•
Triangulatie in kwalitatief onderzoek:
convergentie tussen perspectieven/methoden OF = hetzelfde verhaal, versie over gebeurtenis (zekerheid juist verhaal) complementariteit tussen perspectieven/methoden ->niet-convergentie: kan complementair zijn (beleving, onbewuste) 2.3.2.2 TRIANGULATIE : CONVERGENTIE OF COMPLEMENTARITEIT?
2.3.3
VALIDITEIT IN KWALITATIEF ONDERZOEK
Aandachtspunten vanuit sociaal constructivistische benadering: (1) Triangulatie
Aandacht voor tegengestelde perspectieven en afwijkende gevallen!
(2) “Respondent validering”:
Aandacht voor ‘insider’ perspectieven participanten, rijke beschrijving van context en beleving … Bijv. toetsing processen uit literatuur over pesterijen in interviews met experten (‘respondents’)
(3) “Peer validering”
Openheid voor kritiek en discussie in dialoog met andere onderzoekers (‘peers’)
2.4 BREDE KWALITEITSCRITERIA •
Criteria voor wetenschappelijke kwaliteit = aandachtspunten bij het beoordelen van de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek met ruimte voor verschillende benaderingen binnen kwalitatief onderzoek
2.4.1
BREDE KWALITEITSCRITERIA: EIGENHEID? Taylor 2001
(1) Situering tov literatuur: replicatie eerdere studies?
Eigenheid: variabiliteit geen probleem!
19
(2) Heldere en coherente argumenten: niet subjectief of emotioneel?
Eigenheid: betrokkenheid geen probleem! (3) Systematische interpretatie: veralgemeenbaar?
Eigenheid: synthetiseren, reconstrueren (‘going beyond the data’) maar dicht bij, getrouw aan data (‘going back to the data’) (4) Vruchtbare bevindingen: bijdrage aan kennis?
Eigenheid: nadruk op theorie ontwikkelen, nieuwe ideeën > toetsen! (5) Relevantie: onderzoek als instrument voor sociale verandering? (niet noodzakelijk!)
Eigenheid: Reflectiviteit mbt machtsrelaties en posities van onderzoeker en participanten (3) Toegepast nut: bruikbaar in professionele praktijk? (niet noodzakelijk, vaak lange termijn doel)
Eigenheid: gevoeligheid voor context en perspectieven van participanten in onderzoek én praktijk 2.4.1.1 TOEPASSING •
Oefenvraag: Pas brede kwaliteitscriteria en eigenheid in kwalitatief onderzoek toe op onderzoeksvoorbeeld, bijv. ‘pesterijen op het werk’ Beoordeel kritisch de bevindingen in het licht van je informatie over de kwaliteit van het onderzoek!
2.5 SCHEMA KWALITEITSBEWAKING
(Howitt box 14.3)
•
Integrale kwaliteitsbewaking in alle stappen van een onderzoekscyclus (Spencer, Ritchel, Lewis & Dillon, 2003)
•
Aandachtspunten (‘areas of focus’) bij elke stap in de cyclus
•
Beoordelingsvragen (‘appraisal questions’) bij elk aandachtspunt
20
3. College 3: zelfrapportage Leerdoelen •
De unieke functie van zelf-rapportage data kennen (wat kan zelf-rapportage je vertellen?)
•
Weten welke claims je niet kunt maken op basis van zelf-rapportage
•
Verschillende methoden van zelf-rapportage kennen (en weten waar ze voor dienen)
•
Verschillende kennisbenaderingen van zelf-rapportage (kwantitatief, kwalitatief) kunnen uitleggen en weten wat de methodologische toepassingen zijn
Vragenlijsten • •
Weten waarvoor en waarom vragenlijsten gebruikt worden (en waar niet voor) Weten wat de criteria voor een goede vragenlijst zijn en die kunnen toepassen o Kwalitatieve en kwantitatieve benadering o De voor –en nadelen van verschillende types vragen en antwoordmogelijkheden kennen
3.1 inleiding
Informatie door een persoon zelf gegeven Verbaal (mondeling of schriftelijk) Vb: “Ik ben bang als ik in het openbaar moet spreken” Vb: dagboek, levensverhaal
Verschillende vormen: 1. Vragenlijsten; specifieke vragen 2. Dagboeken;
regelmatig bevragen
3. Interviews;
face to face
4. Narratieven;
vertel maar…
Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen zich voelen of iets subjectief ervaren. (niet wat ze kunnen doen, wat ‘vinden jullie ervan?’)
Ad 1) Er zijn geen objectieve maten van gevoel, van attitude, van opinie, van de gewaarwording van je lichaam. Dus de enige manier om als onderzoeker iets te weten te komen over het menselijk bewustzijn is door mensen te bevragen. Ad 2) Het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord zouden geven! Hoe je dat doet gaat wel bepalen wat je vindt.Je kunt bijvoorbeeld heel open vragen naar hoe gelukkig mensen zich voelen. Dat is ook gebeurd en wel op verschillende manieren.
21
Geeft een perspectief op gedachten en gevoelens van het moment, maar dit perspectief kan verschillen naargelang; •
Tijdsperspectief
•
Context
•
Maar: Het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord zouden geven!
•
Dus als ik nu in het openbaar spreek, valt het wel mee. Gisteren dacht ik nog dat ik er heel angstig over was.
•
De context maakt ook uit voor zelf-rapportage.
Zelf-rapportage hangt af van de context: •
De huidige belevingen van de respondent
•
De vragen die je stelt (methodologie; bv vragen, formulering)
•
De relatie tussen respondent en interviewer
3.1.1
Voorbeeld: over geluk
Als je wilt weten hoe gelukkig mensen zich voelen (wat een subjectieve ervaring is) dan moet je ze dat vragen. Er is geen andere manier. Gevoelens: bewuste waarneming, hersenscan met arousal,… Ad 1) Hoe je dat doet gaat wel bepalen wat je vindt. Dit effect is minder als mensen moesten zeggen hoe het weer was Kleine voorbeelden en veralgemeniseren naar grote vraag Opl context: - Vaak vragen (dagboek) - Grote vragen niet vragen - Specifiek op moment vragen Bijvoorbeeld: Wanneer het mooi weer is, antwoorden mensen dat ze gelukkiger zijn dan wanneer het slecht weer is. Je stemming van het moment, hoe moe je net bent, wat je bezig houdt, hebben allemaal invloed op hoe je vragen beantwoordt – ook als die vragen gaan over algemene zaken in je leven. Na het eten van chocolade voelen mensen zich gelukkiger dan na het eten van een appel, maar het eten van een appel maakt mensen toch gelukkiger dan helemaal niets eten (Macht & Dettmer, 2006)
22
•
Voorbeeld 2 Geluk : Invloed van voorgaande taak
Voorbeeld van belang hoe je je vragen stelt
•
5 jaar geleden positief: o o
•
Beschikbaarheidsheuristiek: moeilijker op te halen (zal wel niet gelukkig zijn) Dingen die me toen gelukkig maakte zijn weg
~ Negatief 5 jaar geleden -> maakt gelukkiger
3.2 Assimilatie of contrast maakt een groot verschil. Assimilatie-effect: Na rapportage van recente gebeurtenissen Contrast effect: na rapportage van langer geleden gebeurtenissen 3.2.1
Voorbeeld 3: wens tot positieve zelf-presentatie aan onderzoeker
Respondenten zeggen meer dat ze recycleren, als duidelijk is dat de onderzoekers dat belangrijk vindt. ZELF-RAPPORTAGE: WELKE INFORMATIE? 1. Achtergrond informatie van de deelnemer: hoe oud, woonplaats, … 2. Gevoelens 3. Attitudes en meningen (maar geen utispraken over corresponderend gedrag) 4. Intenties en verwachtingen Voor deze dingen zijn er eigenlijk geen betere methoden dan 4. Kennis 5. Gedrag Dit zijn al onderwerpen waarover je beter moet nadenken. Als ik u vraag hoeveel u weet van de kwalitatieve methoden, hoe betrouwbaar is dan uw antwoord? En wat kunt u mij zeggen hoe goed u recycleert. Denkt u dan aan thuis? Of ook aan als u op vakantie bent?
23
ZELF-RAPPORTAGE: WELKE INFORMATIE NIET? 1. Toekomstige gevoelens (als… hoe voel je je dan?) 2. Verbanden (hoe komt het dat je je zo voelt?) Dit zijn al onderwerpen waarover je beter moet nadenken. Als ik u vraag hoeveel u weet van de kwalitatieve methoden, hoe betrouwbaar is dan uw antwoord? En wat kunt u mij zeggen hoe goed u recycleert. Denkt u dan aan thuis? Of ook aan als u op vakantie bent? 3.2.2
Voorbeeld 4 Voorspelling van Geluk; affected forecasting
Studenten voorspelden dat hun algemene geluk zou afhangen van het studentenhuis (home) waarin ze terecht zouden komen (Dunn,Wilson, & Gilbert, 2003) Het is mogelijk dat mensen zich niet voor kunnen stellen hoe ze zich in een andere context zouden voelen . Studenten moesten een voorkeur geven voor een studentenhome. Studenten voorspelden dat
De realiteit 1 jaar later, toonde echter geen verschillen….kijk naar de donkere staven en vergelijk die met de lichte staven
3.2.3
Mensen kunnen niet voorspellen o Focussen op één aspect en de rest blijft constant IS NIET ZO: dan compenseer je, doe je andere dingen o Bevraging richt zich op 1 gebied van het leven Bv nieuw lief = gelukkig, maar minder vrije tijd, meer geld uitgeven,… o Perceptie!!! Voorbeeld 5: Redenen van gedrag
Participanten zagen een film over arme mensen in grote steden terwijl:
Conditie 1: Er geboord werd in de gang Controle conditie : er niet geboord werd in de gang
(Nisbett & Wilson, 1977)
24
Welke invloed heeft boren op rapportage? •
Rapporteerden bijv. -hoe sympathiek protagonist -hoe aangeslagen andere mensen zouden zijn.
Participanten in conditie 1 dachten dat het boren hun zelf-rapportage had beïnvloed. •
Dachten: negatiever beoordeeld door boxen
•
In feite, geen andere scores dan participanten in controle conditie, boren geen invloed
3.3 ZELF-RAPPORTAGE: CONCLUSIE 1. Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen voelen of iets subjectief ervaren 2. Zelf-rapportage maten kunnen je een perspectief op hoe mensen denken en voelen 3. Maar zelf-rapportage is ook afhankelijk van de context 4. Triangulatie raadzaam voor: 1. Andere perspectieven 2. Aanvullende informatie: observatie, experiment, … 3.4 ZELF-RAPPORTAGE: KENNISAANNAMEN Is zowel verenigbaar met een kwalitatieve als met een kwantitatieve kennisbenadering, maar wordt verschillend bekeken. Ad 1) Er zijn geen objectieve maten van gevoel, van attitude, van opinie, van de gewaarwording van je lichaam. Dus de enige manier om als onderzoeker iets te weten te komen over het menselijk bewustzijn is door mensen te bevragen. Ad 2) Het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord zouden geven! Hoe je dat doet gaat wel bepalen wat je vindt. Je kunt bijvoorbeeld heel open vragen naar hoe gelukkig mensen zich voelen. Dat is ook gebeurd en wel op verschillende manieren. Kwantitatief Zelf rapportage is op zijn best een gebrekkige (want gekleurde) weergave van de realiteit Respondenten zijn soms niet in staat om de juiste info te geven (bv redenen) Respondenten zijn soms gemotiveerd om de werkelijkheid niet te rapporteren (1e benadering zegt niet hoe het echt is)
Kwalitatief Zelf rapportage geeft een belangrijk perspectief op de werkelijkheid De relatie met de interviewer/context in het algemeen beïnvloeden het perspectief van de respondent (het geeft toch een perspectief op de werkelijkheid)
25
-
Oplossing Geen retrospectieve bevraging (slecht De relatie met de interviewer en de context geheugen) duidelijk beschrijven zodat deze transparant Controleren voor sociale wenselijkheid worden ja/nee knikken (retrospectief, mag geeft perspectief) Niet één onpartijdige en objectieve manier om de werkelijkheid weer te geven [realisme]
Verschillende perspectieven op de werkelijkheid [relativisme of constructivisme] 3.4.1
Wat is sociale wenselijkheid?
•
Tendens van deelnemers om op testitems zo te antwoorden dat ze zichzelf op sociaal acceptabele manier kunnen voorstellen (King & Bruner, 2000)
•
Door de aanwezigheid van sociale wenselijkheid kunnen de resultaten van een onderzoek sterk vertekend zijn: we weten niet of er “echt” gemeten werd “wat we bedoelden te meten”
•
Sociale wenselijkheid geeft ook een beeld over hoe persoon zich wil presenteren
Onderzoekssituaties gevoelig voor sociale wenselijkheid: •
Onderzoeken met zelfrapportage
•
Onderzoeken over gevoelige thema’s
•
Onderzoeken waarbij de anonimiteit van de deelnemers niet gegarandeerd is
•
Onderzoeken waarbij de deelnemers de antwoorden kunnen anticiperen (doorzien wat andere vraagt)
•
Noot: oudere mensen vertonen minder sociale wenselijkheid dan jonge mensen (~relatie aspect)
•
Voor kwantitatieve benadering: moet verholpen worden. Kwalitatieve benadering zou eerder geinteresseerd zijn hierin als een fenomeen op zichzelf. Wat is de rol van de relatie met de onderzoeker? Is het verschillend als de onderzoeker en de respondent een andere relatie hebben?
“Controleren” voor sociale wenselijkheid •
Een aantal items opnemen die extra gevoelig zijn aan sociale wenselijkheid opnemen (Crowne & Marlow, 1964)
•
Lage samenhang met doelschaal: weinig of geen sociale wenselijkheid
•
Significante samenhang met doelschaal: sociale wenselijkheid aanwezig
3.4.1.1 Marlowe-Crowne Sociale Wenselijkheidsschaal o
Ik roddel wel eens graag.
JUIST/FOUT
26
o
Als ik een fout maak, ben ik altijd bereid om deze toe te geven.
JUIST/FOUT
o
Ik ben al wel eens jaloers geweest op het geluk van anderen.
JUIST/FOUT
o
Met wie ik ook spreek, ik kan altijd goed luisteren.
JUIST/FOUT
Sociale wenselijkheidsschaal gebruiken om te corrigeren bij de gemeten schaal (thema) 3.4.1.2 Andere manieren om sociale wenselijkheid tegen te gaan •
Vragen zo opstellen dat ze geen sociale wenselijkheid oproepen Bv specifiek ipv globaal
•
Garanderen van de anonimiteit van de deelnemers. Anonimiteit: Zo hebben ze minder het idee dat de onderzoekers hen persoonlijk evalueren
•
Gebruik maken van impliciete maten Bv cultuurvergelijking zonder deelnemers dat weten
Ja-knikken/nee-knikken •
Tendens van deelnemers om in te stemmen (of juist niet) met de items uit de vragenlijst ongeacht de inhoud ervan
•
Oplossen
•
Reverse scoren
Sommige mensen zijn in het algemeen zeer gelukkig. Ze genieten van het leven ongeacht van wat er zich afspeelt; ze proberen er het meeste uit te halen. In welke mate is deze beschrijving op jou van toepassing? 1
2
3
4
5
6
7
Sommige mensen zijn in het algemeen niet zo gelukkig. Hoewel ze niet depressief zijn, zijn ze nooit zo gelukkig als ze zouden kunnen zijn. In welke mate is deze beschrijving op jou van toepassing? 1
2
3
4
5
6
7
Reverse items– vb GELUK 1
2
Bij het analyseren van reverse items, worden ze als volgt omgescoord:j 3
4
5
6
7
2 verander je in 6, 6 verander je in 2 Gaat uit van werkelijkheid onafhankelijk van communicatie werkelijkheid Kwantitatief neutraal maken kwalitatief context + rol respondent
27
3.4.2
Zelf-repportage is gesitueerd in de relatie tussen onderzoeker en respondent.
De rol van de onderzoeker/ interviewer moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal kan zijn, je moet beschrijven: •
Wie is de onderzoeker/interviewer? (man, vrouw, ervaring,…)
•
Wat is zijn/haar relatie tot het onderwerp? (ervaring, mening,…)
•
Wat is zijn/haar relatie tot de respondent? (vreemde of niet, status,…)
De context moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal kan zijn De respondent moet een rol krijgen in wat er gevraagd wordt: •
Wat is belangrijk voor de respondent?
•
Hoe wil deze zich presenteren?
3.5 VRAGENLIJST-ONDERZOEK 1. Hypotheses (of informatie) genereren 2. Testen ontwikkelen en valideren 3. Schatting van populatieparameters
(verschillen in groepen)
(4. Hypothesen toetsen) Met deze verschillen in het hoofd, zullen we de eerste vorm van zelf-rapportage –vragenlijsten– onderzoeken. Deze vorm wordt het meest gebruikt door een kwantitatieve benadering. Open vragen geven veel informatie, maar: •
VEEL werk om antwoorden te coderen
•
Respondenten geven soms dezelfde antwoorden op een paar verschillende manieren (“coding errors”)
•
Als het efficiënt kan zonder open vragen, geen open vragen gebruiken (te veel werk)
•
Vb: open vragen: hoe is uw sex leven?
•
Met deze verschillen in het hoofd, zullen we de eerste vorm van zelf-rapportage – vragenlijsten– onderzoeken. Deze vorm wordt het meest gebruikt door een kwantitatieve benadering.
3.5.1 •
Hypotheses of informatie genereren Je boek noemt 4 redenen om vragenlijsten te gebruiken. Daarvan bespreken we er hier 3 – met aandachtspunten van hoe het te doen.
28
Ad 1) - een idee krijgen van waar het over gaat Ad 2) - een gestandaardiseerde test ontwikkelen om bv depressie te meten Ad 3) -wat is de gemiddelde depresssie-score in een populatie? [maar dan moet je al een idee hebben van de standaard gestandaardiseerde test met norm) Ad 4) - wat is het (oorzakelijke) verband tussen twee of meerdere concepten? - bevestigen van de vooropgestelde structuur of samenhang van de items in de test? Gesloten vragen praktischer, maar beter niet gebruiken als: •
Geen duidelijk idee over de antwoordmogelijkheden (vb eet je wel zuivel)
•
Veel antwoordmogelijkheden (vb welke sport)
•
Interesse in spontane antwoorden (vb wat leeft het meeste)
•
Veel interesse in specifieke persoonlijke beleving respondent
•
Met deze verschillen in het hoofd, zullen we de eerste vorm van zelf-rapportage – vragenlijsten– onderzoeken. Deze vorm wordt het meest gebruikt door een kwantitatieve benadering.
Soms wordt echt andere informatie gekregen op open dan op gesloten vragen Wat is het belangrijkste probleem in de samenleving vandaag?
Spontaan
In vergelijking met andere zaken
WAAROM DENKT U DAT DAT ZO IS? Open vragen geven soms meer informatie over de betekenis van bepaalde concepten Is algemeen geluk in verschillende groepen voorspeld door geluk op dezelfde domeinen. “Voel je je in het algemeen gelukkig?” Omcirkel het cijfer dat het beste je mening weergeeft, waarbij 0 duidt op helemaal NIET gelukkig en 10 op helemaal gelukkig 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1) Gebaseerd op Abdel-Khalek (2006) 2) Gebaseerd op Graham, Eggers & Sukhantar (2004) 3) Gebaseerd op Glenn & Weaver (1981)
29
Je kunt scores van verschillende mensen makkelijk verwerken en vergelijken. Maar je kunt je afvragen in hoeverre je in zo’n geval weet wat het antwoord betekent.
Zouden deze vragen andere antwoorden opleveren? (probeert u het zelf eens) En bedoelt dan iedereen hetzelfde met geluk?
Betekent geluk hetzelfde voor iedereen? Hoe kom je daar achter? o
Daarvoor heb je open vragen nodig
Interviews met 100 respondenten van twee opleidingsniveaus (laag/hoog) die gematcht waren op geluksscore in een vragenlijst-onderzoek (Markus et al., 2004) (ander idee over ‘goed leven’) Vraag: Wat betekent het om een goed leven te hebben? o
Amerikaanse vrouw, middelbare school afgemaakt
“Een goed leven hebben betekent de dingen hebben die je nodig hebt. Gelukkig en tevreden zijn. In goede gezondheid verkeren. … Ik heb het hier over een dak boven je hoofd hebben, een job, enig gevoel van zekerheid. Dat betekent het voor mij om een goed leven hebben. En natuurlijk vrienden en familie, want zonder hen zou het maar eenzaam zijn.” Vraag: Wat betekent het om een goed leven te hebben? o
Amerikaanse vrouw, universitair geschoold
“Ik vind dat het leven uitdagend moet zijn. Als alles te gemakkelijk verloopt, is het geen goed leven. … Een hechte familie en sterke familiebanden zijn ook belangrijk. … Werk hebben dat je graag doet leidt tot een goed leven. En het beoefenen van activiteiten die ontspannend of juist uitdagend zijn.” Toch zelfde score geluk 3.5.2 •
Laag opgeleid: geen slechte dingen gebeuren Hoog opgeleid: uitdaging, er vanuit gaan dat alles goed gaat Testen ontwikkelen en valideren Een goede test:
1. Meet een bepaald concept 2. Is betrouwbaar 3. Is valide
30
3.5.2.1 Meet een concept DENK NA OVER HET CONCEPT! GELUK kan gemeten worden via de CES-D Hoe vaak kwam het de afgelopen week voor dat u: 1. Optimistisch was over de toekomst? 2. Gelukkig was met uw leven? 3. Van het leven genoot? 4. U zich zeker zo waardevol voelde als andere mensen? VUL IN
Schaal: 0-1-2-3 0=zelden of nooit (minder dan 1 dag) 3= het grootste deel van de tijd of altijd (5 – 7 dagen) o
1. Meet een concept
Of GELUK kan gemeten worden met de Satisfaction with Life scale
In hoeverre zijn de volgende vragen op u van toepassing?
1. In de meeste opzichten is mijn leven bijna ideaal
VUL IN 1= helemaal oneens
2. Mijn levenstoestand is uitstekend
2=oneens
3. Ik ben tevreden met mijn leven
3= niet eens/niet oneens
4. Tot nu toe heb ik de doelen die voor mij belangrijk zijn bereikt
4=eens 5= helemaal eens
5. Als ik mijn leven zou kunnen overdoen, zou ik bijna niets veranderen Voel ik me gelukkig
-----
existentieel geluk
3.5.2.2 Betrouwbaar •
De bedoeling is om vragen te stellen die het concept zo goed mogelijk benaderen o
Heeft de schaal interne betrouwbaarheid? (Daarvoor kijk je of alle vragen wel samenhangen)
31
•
Ook goed kijken of het wel om één concept gaat of om meerdere o
Hangen sommige vragen meer met elkaar samen dan de andere?
o
Zijn er verschillende dimensies? Hangen ze samen? Latent concept!! Q7 en Q8: niets met concept te maken, correlatie laag met andere vragen
•
Voorbeeld: items over houding t.a.v. roken o
Kunnen mensen verslaafd raken aan roken?
o
Ruikt en smaakt tabaksrook vreselijk? (suggestief)
o
Denk je dat de rook van de sigaretten van anderen schadelijk is voor jou?
o
Als je bij vrienden bent die roken, ben je dan in staat niet te roken?
o
Als je zenuwachtig bent, ben je dan in staat niet te roken?
o
Denk je dat je een sigaret zult roken op enig moment in het volgende jaar?
o
Denk je dat je binnen 5 jaar sigaretten zult roken?
•
Is dit een schaal, denk je of meerdere? Probeer te zien welke verschillende schalen hierin zitten?
•
Validation of Scales Measuring Attitudes, Self-Efficacy, and Intention Related to Smoking Among Middle School Students.
•
Ford, Kentya H.; Diamond, Pamela M.; Kelder, Steven H.; Sterling, Kymberle Landrum; McAlister, Alfred L. Psychology of Addictive Behaviors Issue: Volume 23(2), June 2009, p 271– 278 DOI: 10.1037/a0013747
32
•
Voorbeeld: houding t.a.v. roken
Ford et al (2009) testten en valideerden een aantal schalen die attituden tav roken meten: intentie tot roken, effectne voor gezondheid, gemoedstoestand, sociale voordelen, “self-efficacy” om roken te vermijden. Op de slide staat de gezondheid subschaal. Hier viel een item buiten de schaal bij het valideren ““If I smoke (or were to smoke) I would consider this stupid of me.” De andere items zijn: 1. Can people get addicted to cigarette smoking just like they can get addicted to cocaine or heroin? 2. Does tobacco kill more Texans than alcohol, AIDS, illegal drugs, auto accidents, suicides, homicides, and fires combined? 3. Does tobacco smoke smell and taste horrible? 4. Do you think smoke from other people’s cigarettes is harmful to you?
3 van de 5 subschalen van Ford’s vragenlijst voor attitudes t.a.v. roken
33
3.5.2.3 Validiteit
•
•
Convergent: hangt het instrument samen met andere instrumenten die hetzelfde beogen te meten?
•
Divergent: hangt het instrument NIET (negatief) samen met andere instrumenten die iets verschillend beogen te meten?
Voorbeeld convergentie: Geluk Hoe heb je je de afgelopen week gevoeld?
1. Het hier en nu
2. Een algemeen “oordeel” of “gevoel” over je leven Hoe voel je je over het algemeen in je leven) Heb je je gedurende de laatste weken heel ongelukkig/depressief/… gevoeld?” (1 = Ja; 2 = Nee)
3. Geen negatieve gevoelens hebben
Heb je je gedurende de laatste weken heel enthousiast gevoeld?
4. Wel positieve gevoelens hebben
1) Vb. NLS-happiness: “Alles bij elkaar genomen, hoe voel je je dezer dagen?” (1 = heel ongelukkig -> 4 = heel gelukkig) 2) Vb. Life-3 delighted-terrible scale: 3) Vb. Bradburn Affect Scale: “ 5. Intense positieve gevoelens hebben
“In welke mate voel je je fier/geïnteresseerd/ … op dit moment/in het algemeen?”
5) PANAS – Positive Affect 6. Geen intense negatieve gevoelens hebben
“In welke mate voel je je vijandig/ zenuwachtig/ … op dit moment/in het algemeen?”
6) PANAS – Negatief Affect: (1 = helemaal niet -> 5 = in sterke mate) CONVERGENTE CONSTRUCTVALIDITEIT: samenhang (maar geen overlap) tussen gelijksoortige schalen (met elkaar te maken maar niet één concept) Voorbeeld convergentie: geluk Samenhang tussen alle facetten, maar varierend van hoog •
Tevredenheid met het leven & welzijnsindex (.6) tot vrij laag
•
Negatief gevoel met tevredenheid met het leven (-.2)
Hebben dus zeker iets met elkaar te maken, maar vormen niet echt één concept. En bij deze schalen is dat inderdaad het geval. pos en neg hangen niet erg samen.
34
Voorbeeld divergente validiteit: Geluk •
Scoren gelukkige mensen laag op depressie en angst-vragenlijsten?
•
Gaan gelukkige mensen beter om met stress?
•
Voorbeeld: Geluk
1. Hypotheses (of informatie) genereren 2. Testen ontwikkelen en valideren 3.5.3
Schatting van populatieparameters vragenlijst gebruiken in verschillende culturen
We gaan hier een specifiek vb geven van de populatieparameters: Als we willen weten of iets meer of minder voorkomt in de ene dan de andere cultuur. Bijvoorbeeld hebben mensen in Japan minder zelfwaardering dan mensen in de VS •
VRAGENLIJSTEN TRANSPORTEREN NAAR ANDERE CULTURELE CONTEXT
Drie vragen: a) Hoe relevant is het concept dat je wilt meten? b) Worden bepaalde vragen op dezelfde manier begrepen? c) Is het concept op dezelfde manier verbonden met andere concepten als in de oorspronkelijke context? (Validiteit) Ongeluk stijgt depressive stijgt
Concept begrijpelijk (over culturen heen) Vragen door iedereen op zelfde manier begrepen (ook vertalingsfouten) Voorspelt vragenlijst zelfde dingen?
A) HOE RELEVANT IS HET CONCEPT? •
Zelfconcept in Westerse landen positief, veel minder in Japan
•
Japanners scoren lager op zelfwaarderings-vragenlijsten
(Heine & Leman, 1999)
35
Als je Amerikanen vraagt om zichzelf te beschrijven, noemen ze 4 positieve op 1 negatieve eigenschap; bij Japanners is die verhouding ….. FunctieL Zelf-kritiek maakt het mogelijk om te weten hoe je moet verbeteren.
Je goed voelen over jezelf is minder belangrijk dan de verwachtingen die anderen hebben naleven, normatief handelen. Zelf-kritiek belangrijk, niet zelfwaardering in Japan! Zelfwaarde andere voorspellende waarde in Japan dan USA!!
B) WORDEN BEPAALDE VRAGEN OP DEZELFDE MANIER BEGREPEN? Tevredenheid met het leven schaal
Japan: luiheid. Je kan/moet jezelf altijd verbeteren
Op deze vraag scoren Japanners bijna altijd lager, maar is het een kwestie van lagere tevredenheid met het leven? Kan zijn dat dit specifieke item helemaal geen tevredenheid met het leven aangeeft; voor Japanners een gebrek aan zelf-kritiek (ER is altijd ruimte tot zelfverbetering) C) validiteit •
Lage zelfwaardering is in Westerse landen veel sterker gekoppeld aan depressie dan in Japan
Voorbeeld: Opvoeding
Onderzoek van Diana Baumrind over verschillende ouderschapstijlen (1967, 1971) Voorbeeld: Opvoedingsstijlen
Controlerend: o “Mij vader/moeder wil dat ik steeds gehoorzaam aan zijn/haar regels” Ondersteunend: o “Mijn vader/moeder wil dat ik zelf leer hoe ik iets moet aanpakken”
36
AUTORITAIR = Ouders verwachten dat het kind zich conformeert, en ze vertrouwen op straf en dwang (controlerend, niet ondersteunend) Over dat ander beeld: uit VS onderzoek blijkt vooral dat kinderen van autoritaire ouders weinig sociale vaardigheden, een lage zelfwaarde en meer kans op depressie hebben. Ze doen het niet per se slecht op school en er is ook niet per se veel probleem gedrag.
Gezaghebbend: Ouders eisen veel van hun kinderen maar ze staan ook open voor inbreng van het kind (controlerend, ondersteunend) Hoe zouden deze bevindingen generaliseren naar andere culturele contexten? Maar onderzoek geeft aan dat veel ouders in andere ethnische groepen in de VS hoog scoren op autoritaire opvoedingsstijl • • • •
Chao (1994, 2001): Chinese ouders zijn autoritair Ogbu (1994): Zwarte moeders in de VS zijn vaak autoritair. K: Chao 1994, 2001: vragenlijst onderzoek Ogbu, 1994: komt uit een boek “Cross-cultural roots of minority child development”, weet niet wat voor onderzoek het is
Andere verbbanden Chao (1994, 2001): Chinese kinderen van autoritaire ouders o
Doen het goed op school
o
Kunnen omgaan met de eisen van de ouders, terwijl ze toch hun sociale en schoolleven niet verwaarlozen
37
Ogbu (1994): Kinderen van autoritaite zwarte moeders in de VS
•
o
Zijn niet agressiever dan anders opgevoede leeftijdsgenoten
o
Voelen de autoritaire opvoeding als een teken dat hun moeder om hen geeft.
TRANSPORTEREN NAAR ANDERE CONTEXT?
Let dus op: •
De relevantie van het concept
•
De betekenis van bepaalde vragen
•
Andere connotaties of verbanden van bepaalde concepten.
4. College 4 : zelfrapportage LEERDOELEN •
De meerwaarde van dagboekstudies kennen
•
Weten wat een narratief is en de functies van narratieven kennen en begrijpen
•
Weten wanneer een interview een geschikte manier van dataverzameling is
•
Verschillende soorten van interviews kunnen onderscheiden en weten wanneer ze te gebruiken
•
Weten wat een goede interviewer is
4.1 DAGBOEKSTUDIES Eigenlijk gelden dezelfde overwegingen als het gaat om verschillende groepen binnen een cultuur of land. Ik heb een vragenlijst voor depressie die ontwikkeld is voor vrouwen. Kan ik die zomaar transporteren naar mannen? Ik heb een vragenlijst voor motivatie die ontwikkeld is voor jongere mensen. Kan ik die zomaar gebruiken voor bejaarden? •
Gedrag en beleving in een natuurlijke situatie (Bolger et al., 2003 ) o
•
Vragenlijst invullen bij pieptoon of op het einde van de dag: Hoe voel je je nu/sinds de laatste bevraging
Individuen rapporteren over situaties die ze net beleefd hebben o
Minder kans op retrospectie (vooral bij kwantitatief) enkel belangrijk als je het nu wilt weten
o
Het is duidelijk welke situatie als referentiekader dient voor de zelf-rapportage
38
•
VOORBEELD
•
Beleven mensen met schizofrenie minder positieve emoties?
•
Zelf-rapportage studies en interviews suggereren dat patiënten met schizofrenie inderdaad minder positieve emoties beleven (Horan et al., 2006)
•
Uit experimenten blijkt dat ze evenveel positieve emoties beleven als anderen (Kring & Earnst, 1999)
Dagboekstudie met een groep schizofrene patienten en een controle groep Verscheidene keren per dag – 1 week
1. Waar en bij wie ben je? Wat doe je? Wat voel je? Emoties 2. Waar kijk je naar uit? Hoeveel plezier verwacht je te beleven bij die activiteit? •
Schizofrene patiënten verwachten minder plezier te beleven aan doelgerichte activiteiten
Verwachten minder + -> Minder toekomstige emoties door minder organisatie -> Emotieregulatie
Resultaten: •
Schizofrene patiënten beleven evenveel plezier als anderen tijdens acitviteiten
•
Schizofrene patiënten doen minder doelgerichte activiteiten en kijken minder uit naar zulke activiteiten
(Gard et al., 2007)
39
BELANGRIJK: •
Respondenten rapporteren emoties herhaaldelijk en beschrijven het moment, maar maken zelf niet de link: dat doet de onderzoeker (respondentenonderzoek)
Kwalitatieve dagboeken •
Dagboekstudies kunnen ook een veel opener formaat hebben: schrijf op wat je gedaan hebt, voelde etc.
•
Kunnen ook letterlijk dagboeken zijn: houd een dagboek bij
•
Bestaande dagboeken analyseren
Kwantitatief Dagboekstudies gaan vertekening van ‘retrospectieve zelfrapportage tegen (mensen rapporteren wat ze echt voelen)
Kwalitatief Dagboekstudies geven weer hoe mensen door de dag heen hun gevoelens construeren Op moment zelf en achteraf constructie -> gebeurt op andere manier
Niet één onpartijdige en objectieve manier om de werkelijkheid weer te geven [realisme] Verschillende perspectieven op de werkelijkheid [relativisme of constructivisme] •
VRAAG
Wie van de volgende onderzoekers kan het best gebruik maken van dagboekonderzoek? a) Jan die geinteresseerd is in de manier waarop rokers hun gedrag rechtvaardigen b) Anne die wil weten wat rokers onderscheidt van niet-rokers c) Martien die wil weten of mensen ‘s avonds meer behoefte krijgen aan roken d) Geen van drie c is het beste: tijdsdimensie, contigentie 4.2 NARRATIEVEN Narratief (een vertelling) = een verhaalde ervaring (meestal verbaal) van een gebeurtenis in het heden of verleden, of van mensen. (Typisch voor kwalitatief onderzoek) Interview,… eigenlijk ook narratief, ander perspectief
40
Voorbeeld:
Dit is een boek over agorafobia, dat een aantal kwalitatieve methoden gebruikt, om de inzichten van kwantitatieve methoden aan te vullen. Kenmerken agorafobie
Methode in dit boek: •
Analyse van narratieven van één vrouw, Meg, die aan Lisa (een jonge psychologe) vertelt over haar paniekaanvallen en haar leven
Onderzoeksvraag: Hoe ervaart Meg de paniekaanvallen zelf???? • • • •
•
Meg, de vrouw waar Constructing Panic over gaat zegt zelf: “I need to explain my answers for them to make sense.” Wordt gezien als een ziekte. Daarmee overkomt het de patiënt dat, zou een kwalitatief onderzoeker zeggen, is een keuze. Geen aandacht voor het feit dat het een meerderheid vrouwen is wie dit overkomt Wat voor vrouwen? Waarom vrouwen? o Is er eigenlijk een reden dat de onderzoekers –meerderheid mannen– deze vrouwen als ziek bestempelen. Lisa neemt alle gesprekken op en neemt ook conversaties op tussen Meg en haar gezinsleden
ONDERZOEKSVRAGEN: 1. Hoe beleeft Meg paniekaanvallen? 2. Hoe communiceert Meg paniekaanvallen? 3. Wat betekenen paniekaanvallen in de context waarin ze voorkomen? De context van het levensverhaal •
Meg wordt voorgesteld: vrouw van 34, 2 kinderen, getrouwd, woont in goed verzorgd huis
•
Lisa, de interviewer, wordt voorgesteld: vrouwelijke psycholooge na dissertatie-onderzoek
•
Waar hebben ze elkaar leren kennen? Tijdens kwantitatieve fase van het onderzoek.
•
Achtergrond: Meg wilde verder praten. Meg is de “actor”
•
Waar? Bij Meg thuis en tijdens veel gesprekken.
•
Lisa hecht belang aan het perspectief van Meg zelf
41
Meg is actor, gesprekken bij Meg thuis Lisa probeert te begrijpen hoe het voor meg is Deze informatie dient om alles in de context, de actor en de onderzoeker dat dit onderzoek wellicht heeft beinvloedt te expliciteren. De spelregel van transparantie! •
terugkoppelen naar Karen’s eerste college: transparantie van de vraag, de uitgangspunten van de onderzoeker, de context die van belang wordt gevonden.
Idee achter het onderzoek •
De structuur van Meg’s verhalen belichaamt haar kijk op haar paniekaanvallen, zichzelf en op anderen
•
Verhalen worden dus serieus genomen: “ We view stories not as flawed renditions of reality but as windows into individual and collective theories of reality”
•
Megs verhalen = narratief = verhaal van belangen, gedrag, …
Grootste paniekaanval •
•
Meg gaat lunchen met haar man William en een nicht van haar man, Harriet. •
Meg zegt dat ze tijdens de lunch “dezelfde trillende (aarzeling) bange gevoelens had” als tijdens een eerder beschreven paniekaanval.
•
Ze zegt niks tegen haar gezelschap en slaagt erin haar angst onder controle te krijgen.
•
Dan stelt William voor om Harriet mee te nemen voor een bezoekje aan zijn vader.
Op weg naar de vader van William komen ze op de snelweg in de file terecht. •
Daar heeft Meg “de ergste verschijnselen van angst ooit”. Ze “gaat dood van de angst” op de achterbank. Ze probeert zichzelf af te leiden door een boek te lezen, maar het wordt er alleen erger van. Dan vertelt ze William dat ze lijdt en vraagt om om van de snelweg af te gaan.
•
Goed en wel bij William’s vader aangekomen, voelde Meg zich nog steeds in paniek.
•
Ze wond zich erover op dat ze nog terug moeten om nicht Harriet naar haar hotel te brengen.
•
“Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te zitten in het verkeer. Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”
42
•
Eerst verzette William zich tegen het verzoek, maar uiteindelijk stemde hij in om over de kleine weggetjes terug te keren.
•
Meg ziet dit als een keerpunt in haar leven: “Ja, dat was het begin van mijn vermijdingsgedrag, -- vanaf die tijd vermeed ik iedere –iedere plek waarin ik me gevangen zou kunnen voelen”
1. Interview als narratieven 2. De interviewer als co-narrator 3. Narratieven als stellingnames 4. Narratieven als onderhandelingen 5. Narratieven verbinden het uitzonderlijke met het normale 6. Narratieven stelt normen Een interview kan worden beschouwd als een vorm van narratief, of ook als een methode om narratieven te produceren (vooral open interviews). 4.2.1
Hoeveel vertellers zijn er?
•
Rol van de interviewer is belangrijk bij kwalitatief onderzoek! Minder bij kwantitatief (interviewer = onzichtbaar)
•
Veel narratieven gaan uit van één verteller, maar in realiteit gaat het meestal om meer dan een.
•
In kwantatief onderzoek wordt de interviewer onzichtbaar gemaakt of gehouden – de neutrale interviewer– maar onderzoeker speelt natuurlijk wel degelijk een rol •
In de loop van de uitwisseling komen tot een wederzijds geaccepteerde versie van het verhaal
= co-construction van vertellingen •
Dat is een belangrijke component van relaties en interacties in het dagelijks leven
“The interviewer’s presence and form of engagement –how she or he listens, attends, encourages, interrupts, disgresses, initiates topics, and terminates responses– is integral to the respondent’s account. It is in this specific sense that a ‘story’ is a joint production” •
Narratief dus altijd afhankelijk van hoe de interviewer zich gedraagt, maar ook van wie de interviewer is: o
Zelfde ervaringen?
o
Zelfde sociale identiteit? (positive, geslacht, schooling)
o
Hoe ziet de interviewer de respondent? (onbewust vooroordelen)
o
Maar ook: Hoe ziet de respondent de interviewer?
43
•
•
Co-constructie of conversationeel narratief bestaat uit de volgende elementen: narratief / co-constructie is 1 manier waarop mensen praten o
Vragen over de beschrijving
o
Verduidelijkingen over de chronologie
o
Onderhandelingen over de betekenis van de gebeurtenis
o
Speculaties over de verklaring
Dit is belangrijk in menselijke verhoudingen in het algemeen
(Ochs & Capps, 2001) -
Narratief bestaat uit de volgende elementen: -
Een beschrijving
-
Een chronologie
-
Een evaluatie
-
Een verklaring
(Ochs & Capps, 2001) - Dus narratieven nemen positie, evalueren de waarde van personen en gedragingen, en leggen verbanden. - Narratieven zijn belangrijke sociale stellingnames. stelling krijgt reacties Narratieven als zelf-presentaties & presentaties van plaats in de wereld (geen neutrale beschrijving) Bijvoorbeeld: Constructing Panic Meg: “Ik denk dat ik mezelf zo’n beetje Meg: “I guess I sort of define myself as an beschouw als iemand met agorafobie agoraphobic and I don’t en ik denk niet … Uh I look at other people as normal Euhm ik beschouw andere mensen als normaal I just feel bad () of what I’m depriving them of Ik voel mij gewoon slecht () dat ik hen tekort doe because of my agoraphobia” door mijn agorafobie” Positionering– verklaring van gedrag naar anderen– Dat zijn sociale daden Meg vertelt na het boek dat ze, ondanks haar agorafobia, een reis heeft gemaakt met het vliegtuig: “Ik kan niet zeggen dat ik ‘genezen’ ben van mijn fobie, maar ‘t is wel goed dat ik niet ben () blijf hangen in, ik beschouw mijzelf niet, () eerst en vooral als iemand met agorofobie en en … toen ik in de ergste fase van deze () stoornis was, Dat was echt mijn identiteit.”
“I can’t say I am phobia free, but one good thing is that lately I am () find that I don’t dwell on, I don’t think of myself , () first and foremost as an agoraphobic and and….when I was really in () the worst throes of this () disorder, That was really my identity.”
44
Dus:vertelt niet zozeer wat er gebeurd is, maar vooral wat het voor haar betekent •
Om een narratief te kunnen vertellen, moet je de aandacht van anderen opeisen. Dat is al een legitimering van het verhaal (mensen meetrekken in verhaal)
Voorbeeld: Vader: “Ik moet jullie vertellen waar ze reclame Dad: I got to tell you what they were advertising voor aan het on waren maken op Glenview (…) Glenview Avenue Glenview (..) Glennview Avenue on the way op de weg naar huis” home Sean: Kijkt naar papa Sean: Looks at dad Beth: Kijkt naar papa Beth Looks at dad Mama: “Wat?” (vol spanning) Mom: What? (anxiously) • Narratief veronderstelt akkoord met de betekenisverlening •
Duidelijk wanneer dit akkoord niet verkregen wordt (gedeelte werdelijkheid)
Voorbeeld Owen: Mama() was dat niet grappig? Was dat niet grappig toen je () dacht dat dat ding een augurk was? En ik het opat? Moeder: Nee dat was niet grappig. •
Owen: Mommy () wasn’t it funny? Wasn’t it funny when you () thought that thing was a pickle? And I ate it? Mother: No that wasn’t funny
Verbinden het uitzonderlijke met het normale of verwachte
Voorbeeld: •
Kanker-narratief van een vrouw die een moeilijk leven heeft = Verbindt de kanker met de rest van haar leven
Voorbeeld: vrouw met kanker I: Had u een masdectomie of een lumpdectomy? R: Nee, een lumpdectomie. I: OK R: Ja, dus ik had dat en toen een heel jaar chemo en bestraling en ik ging door een hel, helemaal alleen. I: Hmmm… R: Geen man, weet u, en drie kinderen. Ze waren nog jong. I: O, dat moet zwaar geweest zijn R: Het was afschuwelijk. Ik had geen morele steun, niemand om me te helpen… Helemaal alleen zijn: verbinding ongetrouwd zijn •
Onderzoek naar de manier waarop de identiteit van een kind van 2 ½ jaar wordt verhaald in Taiwan en in de VS. (normen!)
•
Dat is de leeftijd waarin een gevoel van identiteit (zelfbesef) zich ontwikkelt.
45
•
Miller keek naar de manier waarop de moeder het kind hielp verhalen over zichzelf te vertellen.
•
Zelf-narratieven van een peuter lijken altijd een co-constructie van moeder en kind te zijn.
•
Culturele verschillen in de wijze waarop de identiteit of het zelf van een kind verhaald wordt
•
o
Amerikaanse moeders halen gebeurtenissen aan waarin het kind iets goeds deed en prijzen
o
Taiwanese moeders laten zien hoe hun kind sociale normen overtreedt en proberen het kind fouten te laten inzien in de loop van een dialoog
Co-constructie Taiwan (norm = kritisch naar zichzelf kijken)
Moeder (kijkt naar kind) Uh, de dag dat jij met mama en met je (oudere) zus naar muziekles meeging. Was dat leuk? Kind: Dat was leuk Moeder: Maar was er iets dat de juf jou niet gaf? Kind: Gaf mij geen sticker Moeder: Gaf je geen sticker. En toen, wat deed je toen? Kind: Huilen Moeder: O, je huilde he? Je huilde dat je geen sticker kreeg (zeur-toon). Je zei waarom krijg ik geen sticker? Niet? (Kind kijkt op van een boek, glimlacht tegen moeder, en slaat dan de ogen neer) Werkelijkheid is co-constructie Beschrijving, chronologie, evalautie, verklaring •
Co-constructie Taiwan
Zus tegen de moeder: Ja, “waarom krijg ik geen sticker? (doet zeuren na) Moeder tegen kind: Sticker (zucht). Oh, je liet mama afgaan (lett. Gezicht verliezen). Ik wou wel door de grond zakken. He? Dat is wat mama wou doen (glimlacht, schudt het hoofd, glimlacht weer) Kind wijst naar het boek en zegt iets onverstaanbaars Zus: Mama viel bijna flauw, bijna Beth: Mijn wiskundeleerkracht? Ik vind haar niet Beth: My math teacher? I don’t like her leuk. She’s always—She’ll go: I know when you are Ze is altijd – Ze doet zo van: Ik weet dat als je looking at your math problem that you’ll think naar je vraagstuk kijkt, dat je denkt ‘maar allee, OMG hoe moet dit nu?’ Mom: Your math teacher says that Mama: Je wiskundeleerkracht zegt dat Beth: She says that a lot Beth: Ze zegt dat vaak Mom: O my God? Mama: ‘Maar allee, hoe moet dit nu’? Beth: She’ll go o:h God Beth: Ze zegt zo ‘allee….’ Mom: Yeah, that is not very (…) good. Mama: Ja, da’s niet zo (…) goed. • Goedkeuring niet krijgen raar gesprek werkelijkheid anders presenteren
46
•
Niet slechts neutrale gegevens, maar een perspectief op de wereld Interviews veel problemen neutraal te zijn
•
In de co-constructie van narratieven wordt dit perspectief onderhandeld of goedgekeurd.
•
IN HOEVERRE ZIJN INTERVIEWS NARRATIEVEN?
4.3 INTERVIEWS 1. Wanneer kies je voor een interview als methode van data-verzameling? 2. Verschilende vormen van interviews 3. Hoe maak je een interview? 4. De interviewer als “instrument” van dataverzameling Hoe verwerk je de gegevens van een interview? (komt in je boek voor, maar zal voor ons in een andere les ter sprake komen) • • •
Als je geïnteresseerd bent in zelf-rapportage Voordeel t.o.v. vragenlijsten is de flexibiliteit van de vragen: Makkelijk om vragen te stellen op basis van de voorgaande antwoorden van de geïnterviewde (makkelijk verduidelijking vragen)
Veel gebruikte techniek a. Volledig gestructureerd interview: Vaste vragen en vooraf bepaalde antwoorden Voorbeeld: Hoe vaak beoefent u de volgende sporten? Voordeel: makkelijk te kwantificeren data, vergelijkbaarheid en consistentie van de data, steeds dezelfde onderwerpen behandel Nadeel: geen nieuwe ontdekkingen, geen mogelijkheden voor geinterviewden om eigen informatie toe te voegen Wanneer gebruiken? • • •
Als je al weet wat de belangrijke onderwerpen en antwoorden zijn. Als het voordelen heeft om de vragen mondeling te stellen(mensen die niet goed abstract denken, schriftelijk, ongeletterden) Vanwege de voorbereiding van de respondenten •
Filter-vragen (of: computer): heb je dit ooit gedaan/meegemaakt?
•
Aanpassing vragen
•
Type respondenten (niet gewend aan schriftelijk antwoorden)
47
•
Vragenlijsten over emoties aan laag of ongeschoolden niet gewend om te lezen, of ingewikkelde formulieren in te vullen
•
Filtervragen (zie later)– Heeft u kinderen? Zoja, in welke leeftijd.
•
Vragen zelf moeten nog aangepast worden:
•
Kunt u mij vertellen over een keer waarop een college of klasgenoot u beledigde? Ja, dat was Jan, de jongen die altijd naast mij zat tijdens wiskunde. Hij hield zijn hand voor zijn werk, alsof ik het zou copieren. Dat vond ik beledigend. Alsof ik zelf niet in staat was om te vraagstukken op te lossen.
•
Kunt u mij vertellen wat u precies voelde toen Jan dat deed? Of “waarom denkt u dat Jan dat deed?”
b. Ongestructureerd interview: Onderwerpen of thema’s gespecifeerd, maar geen vragen (geen enkel interview is 100% ongestructureerd) Voorbeeld: vertel eens iets over de relatie met uw eerste lief Voordeel: het interview kent een vrij verloop, er kunnen onverwachte antwoorden en vragen komen Nadeel: Vaak moeilijker te analyseren (zie: inhoudsanalyse) Vooral te gebruiken als: •
er weinig bekend is over het onderwerp
•
je geinteresseerd bent in de spontane gedachtengang van het individu
c. Semi-gestructureerd interview: Interviewer kan de precieze bewoording van de vragen of de volgorde omdraaien naar aanleiding van het verloop van het interview (laat je leiden door de participant, gestructureerd kan dienen als standaard) makkelijker te vergelijken eerst: U doet aan sport? Welke? daarna: Is dat in clubverband? Welke club? Onderliggende veronderstellingen: a. Gestructureerd interview Vragen zijn relevant voor iedereen Zullen door iedereen op eenzelfde wijze worden begrepen
48
b. Ongestructureerd interview Kwantitatief - onbekend wat de meest relevante vragen zijn - vraagstelling wordt aangepast aan respondenten In het boek wordt er gesproken over kwantitatieve kwalitatieve interviews
Kwalitatief Gaat om het perspectief van respondent – zoveel mogelijk aan het woord laten
EN: bestaat er wel zoiets als een ongestructureerd interview? Een minimale hoeveelheid planning is namelijk altijd vereist! Theorie! (WAT WIL JE WETEN?) -
Outline: wat zijn de onderwerpen die je aan de orde wilt laten komen? -
Brainstormen, informeren en uitproberen!
-
Mogen specifieke vragen zijn, maar hoeft niet
-
Kunnen respondenten ze beantwoorden?
- Opstellen van verschillende types vragen Types vragen •
Essentiele vragen: o
•
•
•
Gaan over het onderwerp van het onderzoek
Extra vragen: o
Equivalent met de essentiele vragen, maar anders geformuleerd
o
checken voor gevoeligheid aan formulering en voor consistentie (of…betrouwbaarheid)
Weggooivragen: o
Leiden af van een gevoelig onderwerp (voor de relatie)
o
O, wat ik net vergeten te vragen was: Hoeveel zussen en broers waren er in uw gezin? – geven respondent een moment om af te koelen.
“Prompts”: o
Kunt u dat verder uitleggen? Wat gebeurde er toen?
o
Probing: [probeer een respondent meer te laten vertellen, vraag om uitleg
kunst op de juiste manier vraagstellen
49
VRAGEN •
Inhoudelijk belangrijk welke vraag eerst komt: Bedreigende vragen later –denk aan mogelijke invloed van eerdere vraag op latere vraag.
Voorbeeld: Heeft uw moeder u ooit geslagen? Hoe is de relatie met uw moeder?
•
of omgekeerd
•
LET OP: Assimilatie en contrast! Meteen dicht slaan bij vraag 1, assimilatie en contrast!
•
Geen suggestieve vragen
•
Geen veronderstelling alvorens vraag te stellen
•
Stel eerst hoofdvraag, dan bijvragen
VRAGEN
U doet toch wel… vragen zo open mogelijk •
Interviewen gaat over de relatie tussen interviewer en respondent.
•
Twee manieren om die relatie te beschouwen:
Kwantitatief de rol van de interviewer moet neutraal en professioneel zijn 4.3.1 •
Kwalitatief De rol van de interviewer moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal kan zijn
Keuze heeft invloed op soort data INTERVIEW TECHNIEK Actief luisteren: •
Naar de persoon kijken
•
Oogcontact houden
•
Lichtjes naar de persoon buigen
•
‘Open’ en ‘relaxte’ lichaamshouding, maar niet nonchalent
•
Bevestigen (knikken, uhuhum, etc.)
50
•
Non-verbale communicatie: •
Uiterlijk en kledij aanpassen
•
Wees bewust van bewegingen en houding
•
Beleefdheidsvormen in andere culturen
Interactie met respondent:
•
•
Aanmoediging (praat maar verder)
•
Stiltes zijn niet noodzakelijk negatief
•
Wees niet opdringerig
•
Doorvragen!!! = probing
•
Nooit denken dat je antwoord wel kan raden, vraag het!
VB. VAN PROBING
Ruth ondervraagt een 15-jarige jongen op de middelbare school die als een van de weinigen in een rolstoel zit. Ruth: Hoe voel je je over de manier waarop je door anderen behandeld wordt op school Jongen: Gaat wel…Heel slecht eigenlijk. Ik heb al tegen mijn ouders gezegd dat ik hier weg wil. Ik vind het hier vreselijk. Ruth: Als je echt besloten hebt dat je hier wegwil, waarom ben je hier dan eigenlijk nog? Gemiste kans: Vertel eens wat er hier zo vreselijk is. Kan je me over een specifiek voorval vertellen?
51
Ruth: Als je echt besloten hebt dat je hier wegwil, waarom ben je hier dan eigenlijk nog Jongen: Het doet er niet toe, want mijn ouders willen niet dat ik van school verander. Zij vinden het belangrijk dat de school zo dicht bij huis is Ruth: Denk je dat dat (dicht bij huis naar school gaan) een positieve invloed heeft op je schoolwerk? Gemiste kans: Heb je daar conflicten over met je ouders? Of: Kan je me vertellen hoe het gesprek met je ouders over deze zaken vaak verloopt? Ruth: Denk je dat dat (dicht bij huis naar school gaan) een positieve invloed heeft op je schoolwerk? Jongen: Nee, eigenlijk niet. Ik weet dat ik sowieso goede punten haal. Dat is onafhankelijk van de school. Ik zou wel heel graag willen dat mijn ouders me naar die andere school laten gaan, maar dat betekent niet dat ik mijn best niet meer doe op school Gemiste kans: Wat is er zo aantrekkelijk aan die Andere school? Waarom zou je daar liever naar school gaan? DUS: Actief luisteren en opvolgen, verder vragen. 4.3.2 •
SOORTEN PROMPTS Open-ended (om meer detail te krijgen) o
•
Open-ended (om verduidelijking te vragen) o
•
Kan je me daar nog wat meer over vertellen?
Ik weet niet zeker of ik dat begrijp. Kan je nog een keer uitleggen wat je bedoelde?
Gedetailleerd (om meer gegevens van een bepaald type te krijgen) o
Wie was nog meet aanwezig?
o
Wanneer gebeurde dat precies?
o
Waar was het?
52
5. College 5 : focus groepen LESINDELING EN LEERDOELEN 1. Definitie focusgroep: wat zijn focusgroepen? hoe verschilt focusgroep van interview? voorbeeld opvoedingsondersteuning 2. Ontwikkeling focusgroep: hoe ontstaan in marketing onderzoek?
3. Wanneer focusgroep: wanneer gebruik je focusgroep? 4. Hoe focusgroepen opzetten? welke stappen? voorbeeld opvoedingsondersteuning nieuwe variant: online discussiegroepen 5. Wetenschappelijke benadering focusgroep in de psychologie: ‘denken als sociale activiteit’ onderzoeksvoorbeeld vooroordeel
5.1 SITUERING Focusgroep = kwalitatieve methode van dataverzameling ≠ kwalitatief interview (vorige week) (ook praten maar individueel ≠ natuurlijke observatie (volgende week) 5.2 Definitie focusgroepen METHODEN VAN DATAVERZAMELING: ZELFRAPPORTAGE Onderzoeksvraag Persoonlijke beleving van mensen - Frequentie en intensiteit van bepaalde ervaringen/ meningen (bv geluk) - Algemene verbanden (bv rijkdom – geluk) Omstandigheden/momenten van de ervaring Subjectieve betekenis van de ervaring
Methode van dataverzameling Zelf-rapportage onderzoek Gesloten vragenlijsten/interviews aan grotere groepen
Kwantitatief
Dagboekonderzoek Ongestructureerde of kwalitatieve interviews
Kwalitatief
Methode van dataverzameling (Quasi) experimentele studies
Kwantitatief
VOORBIJ ZELFRAPPORTAGE Onderzoeksvraag Wat zijn oorzaken van bepaald gedrag (bv roken, kind straffen,…)? Hoe gedragen mensen zich spontaan in natuurlijke context (bv moeder interacties thuis) Hoe vormen mensen zich een mening in interactie met andere groepen?
Naturalistische observatiestudies
focusgroepen
Kwalitatief
53
5.2.1
KENMERKEN
Focusgroep = doelgerichte groepsdiscussies over een bepaald onderwerp dat door een onderzoeker wordt ingeleid (=focus) Nadruk op natuurlijk taalgebruik in sociale interacties tussen groepsleden (mening in meningvorming) tijdens georganiseerde groepsdicussies IMPLICATIES Interactie tussen groepsleden centraal!
≠ interactie met onderzoeker in interview
Onderzoeker = moderator of facilitator ≠ rol interviewer Proces bewaken, bij onderwerp blijven, iedereen aan de beurt laten komen Selectie groepsleden ifv optimale kwaliteit discussie ≠ toevallige steekproef goede combinatie mensen + het aantal mensen (5-10) EIGENHEID •
Eigenheid focusgroepen tav vragenlijsten en interviews (Gamson, 1992)
(1) Participanten gebruiken alledaagse taal Inzicht in alledaagse kennis en vanzelfsprekendheden (2) Participanten zoeken naar gemeenschappelijkheden Inzicht in (vaak impliciete) gedeelde aannames binnen een sociale groep wat mensen normaal vinden (3) Participanten verschillen van mening Inzicht in hoe mensen redeneren obv hun standpunten, argumenten en tegenargumenten 5.2.1.1 VOORBEELD OPVOEDINGSONDERSTEUNING: EIGENHEID FOCUSGROEP? •
Onderzoek als voorbereiding op interventie: SAMIK project (‘Studie en Actie met MIgrantenvrouwen en hun Kinderen’’; Phalet, 1995)
1. Tijdens huisbezoeken (onderzoeker+bemiddelaar) o
Kwalitatief interview moeder doet haar verhaal: nadruk op persoonlijke beleving, bijv huwelijksproblemen, problemen met het kkind moeders zagen het vaak als kans om over problemen te praten
o
Natuurlijke observatie wat doet moeder met kind? Nadruk op opvoedingsgedrag, bijv. autoritair en toegeeflijk optreden t.a.v. kind
54
2. Moederbijeenkomsten in buurtcentrum Focusgroepen (onderzoeker + sociale werker + bemiddelaar) VRAAG: WAAROM FOCUSGROEPEN? Welke inzichten in opvoeding kunnen focusgroups opleveren – naast je informatie uit kwalitatieve interviews en observaties tijdens het huisbezoek? Alledaagse taal: aansluiten bij manieren van praten/denken over opvoeding van moeders Zoeken naar gemeenschappelijkheid: komen tot gezamenlijke standpunten over sociale problemen, bijv. contacten met de school verbeteren Meningsverschillen: in discussie gaan over bijv. racisme vs eigen verantwoordelijkheid van ouders (meningen + standpunten van anderen) Empowerment! moeders vormen groep en treden ‘sterk en solidair’ naar buiten, bijv. rond school, huisvesting … ≠ interviews = nadruk op privéleven en psle beleving ... •
Veel gebruikte techniek in marketing en in politieke campagnes in de VS
•
Later overgenomen en verfijnd in wetenschappelijk onderzoek
Campbell & Muncer (1987) ‘Models of anger and agression in the social talk of women and men’ hoe verwoorden mannen en vrouwen hun eigen kwaadheid en agressie?
Gamson (1992) ‘Talking politics’ hoe denken mensen over kernenergie?
5.2.1.2 EEN TEVREDEN GEBRUIKER VAN FOCUSGROEPEN •
“the poll-driven, focus-group-tested, made-for-television president”
•
Clinton liet zijn optredens en speechen altijd eerst testen in focus-groepen.
•
Journalist Paul Anderson:
“It is well recognized by decision-makers that the most powerful people in Washington are the anonymous members of the focus group.” •
Roger Ailes, a Republican strategist:
"When I die, I want to come back with real power. I want to come back as a member of a focus group." 5.2.1.3 EEN ONTEVREDEN NIET-GEBRUIKER •
In volle strijd met Pepsi Cola in de VS, lanceert Coca Cola op 23 april 1985 het product ‘New Coke’ (eerste wijziging formule in 99 jaar), en neemt de oude cola uit de roulatie.
•
Bijna 200,000 smaaktests hadden uitgewezen dat men de New Coke het lekkerst vond.
55
•
De ‘classic’ cola kwam in juli 1985 terug, o.m. na protest van de ‘Society for the Preservation of the Real Thing’, ‘Old Cola Drinkers of America’
•
Toenmalig Coca-Cola ‘CEO’ Roberto Goizueta had “grootste marketingblunder ooit” kunnen vermijden.
•
In 1982-1983 hadden focusgroepen uitgewezen dat het publiek sterk negatief reageerde op mogelijkheid dat oude cola uit de handel zou verdwijnen. Dit bleek evenwel niet uit individuele interviews!
•
Met vervanging van Budweiser-bier door nieuwe product had men geen problemen, wel met vernieuwing van Coca Cola ...
5.2.1.4 EEN ONTEVREDEN GEBRUIKER … Het loopt ook wel eens fout: •
Kim Campbell tijdens de Canadese presidentsverkiezingen 1993
•
Deze uittredend presidentskandidate mispakte zich lelijk aan een televisie-spot waarin gelachen werd met het spraakgebrek van tegenstrever Jean Chrétien.
•
De tv-spot, die volgens velen flink aan het einde van haar politieke carrière (en dat van haar partij) heeft bijgedragen, was haar aangeraden door een Amerikaanse campagnemaker op basis van focusgroepen.
5.2.2
Waneer kies je voor een focusgroep als methode van dataverzameling? Primaire onderzoeksdoelen •
Bestuderen van natuurlijke conversatie in groepen
•
Bestuderen hoe mensen in groepen de realiteit construeren - en er consensus over bereiken (groepsdiscussie fenomeen)
Secondaire onderzoeksdoelen •
•
•
In vroege fase onderzoek: o
eerste stap naar vragenlijstconstructie
o
verkenning van een problematiek
o
bv nieuwe culturele groep
In eindfase onderzoek: o
verdieping van bevindingen uit kwantitatief onderzoek
o
terugkoppeling bevindingen naar doelgroep / ‘stakeholders’ (respondentvalidering)
Als onderzoek op zich: zie primaire onderzoeksdoelen (groepsdiscussie fenomeen)
56
Dus ... •
geen simultaan interview van verschillende individuen!
•
groepsinteractie => het geheel is meer dan de som van de delen!
5.2.3
Hoe verloopt een focusgroep onderzoek? -
Stappenplan
-
Voorbeelden: opvoedingsondersteuning online
5.2.3.1 VOORBEELD OPVOEDINGSONDERSTEUNING •
SAMIK onderzoek (Phalet, 1995) ‘Studie en Actie met Migrantenvrouwen en hun Kinderen’
Doel van gesprekken •
Turkse en Marokkaanse moeders in Antwerpen aan het woord laten over opvoedingsproblemen met oog op beschrijving opvoedingsideeën en ontwikkeling opvoedingsondersteuning ‘op maat’
Verloop: •
Intense en langdurige onderlinge discussie, veel herhaling van zelfde kwesties, voortdurende rechtvaardiging, bevestiging en kritiek van verschillende (Turkse/Marokkaanse en Belgische) ziens- en handelswijzen mbt opvoeding
Stappenplan dataverzameling en analyse = chronologisch Stap 1: planning onderzoek Stap 2 en 3: participanten selecteren en groepen samenstellen Stap 4: aantal, timing en locatie bepalen (concretisering, regie) Stap 5: vragen voorbereiden Stap 6: rol moderator tijdens gesprek + Stap 7: gesprek opnemen? Wat en hoe opnemen? + Stap 8: resultaten analyseren •
Probleemstelling en gezichtspunt kiezen o
externe opdracht ≠ onderzoeksprobleem
57
•
Onderzoeker = moderator → grijpt inhoudelijk zo weinig mogelijk in: participanten praten met elkaar → houdt groep bij de les: geeft thema en grenzen aan → zo nodig aandacht verdelen en dominante figuren intomen → is goed voorbereid: kent het terrein en (ir)relevante inhouden
•
Waarnemer of assistent zoeken en trainen (nabespreken! → technische hulp (cassette bedienen, etc.) → praktische zaken (licht, drankjes, etc.) → neemt notities (non-verbaal gedrag, volgorde sprekers) → vertolkt of vertaalt in anders/meertalige groepen
Probleemstelling: Opdracht Kind en Gezin: allochtone moeders ‘niet gemotiveerd’ voor aanbod opvoedingsondersteuning (kant-en-klare pakketten ‘straffen en belonen’, ‘slaap en rust’ etc.) sloten niet aan wat ervaren zij zelf als opvoedingsproblemen, oplossingen, ondersteuning? Wetenschappelijke vraagstelling: Probleem van transporteren ‘westerse middenklasse opvoeding’ naar andere sociale en culturele contexten (zie college 3!) opvoedingsideeën allochtone moeders vanuit hun eigen perspectief in kaart brengen Onderzoeksteam: •
Alle begeleiders volgden training van 2 dagdelen
•
Turkse groep: 2 Belgische en 2 Turkse begeleiders (2 educatief medewerkers, 1 ‘ervaringsdeskundige’ en 1 tolk)
•
Marokkaanse groep: 2 Belgische en 2 Berbers-Marokkaanse begeleiders (2 educatief medewerkers, 1 ‘ervaringsdeskundige’ en 1 tolk)
•
Onderzoeker aanwezig bij 1ste, 3de en laatste groepsgesprek en bij nabesprekingen met begeleiders
•
4 à 12 personen
58
•
Meestal homogene groepen (bijv. naar sociale status, leeftijd, kennis mbt onderwerp,…)
•
Deelnemers kennen elkaar meestal niet goed vooraf
•
Soms is dynamiek van bestaande groepen voorwerp van onderzoek (deelnemers zijn bijv. collega’s of actief bij zelfde vereniging)
•
Uitnodiging en screening in huisbezoek door onderzoeker met Turkse/Marokkaanse begeleider
•
Meestal bekenden, geen persoonlijke vrienden
•
8 – 15 Berbers-Marokkaanse moeders Antwerpen Borgerhout en 7 – 12 Turkse moeders Antwerpen Zuid
•
kind onder 6 jaar (meestal ook oudere kinderen)
•
Ingetrouwde eerste generatievrouwen
Stap 4: aantal, timing, locatie •
Geschikte locatie → niet te groot en niet te klein → niet bedreigende, liefst vertrouwde omgeving → goede akoestiek in de ruimte
•
Positionering zitplaatsen → alle deelnemers moeten elkaar kunnen zien (kring) → ‘dominante’ deelnemers: naast moderator → ‘verlegen’ deelnemers: tegenover moderator
•
Timing: kies goed tijdstip en check concurrerende activiteiten
•
Aantal en duur: 1 of meer bijeenkomsten van 1 à 2 uur + tijd voor binnenkomen, koffie,…
•
Locatie: wijkcentrum vertrouwd in buurt
•
Zitplaatsen: stoelen in halve cirkel, 2 begeleiders vooraan, 2 tussen deelnemers, grote witte muur met ‘kaartjes’ (cf verder)
•
Timing: november-december 1992: Turkse groep 8 en Marokkaanse groep 7 voormiddagen
•
Tijdens schooluren: 9-12 am = ‘bruto’ tijd, incl. begroeten, inleiden, en afronden
59
Stap 5: vragen voorbereiden •
Op voorhand thema afbakenen
•
Lijst met topics maken (cf. open interview in college 4)
•
Topics vooraf verkennen in pilot interviews met doelgroepen
•
Discussiegids opstellen als leidraad
•
Ruimte laten voor onvoorbereide relevante topics
•
Duidelijke vragen voorleggen in alledaagse spreektaal
•
Volgorde vragen bepalen: gesprek openen inleiden overgangsvragen maken kernvragen afrondende vragen
•
Participanten moeten zo actief mogelijk de discussie bepalen
•
Thema: ‘de toekomst van onze kinderen’ als ingang voor discussie over opvoedingsproblemen
•
Terreinkennis en verkenning in interviews tijdens huisbezoeken
•
Leidraad: in kaart brengen van gedeelde opvoedingsproblemen
•
Fasering van topics in 7-8 gesprekken:
•
Openen: verwelkomen en kennismaken
•
Inleiden: toekomstdroom voor kinderen
•
Overgang: van positieve toekomstwensen naar hindernissen
•
Kernvragen: wat zijn belangrijke gemeenschappelijke problemen
•
Afronden: grotere ‘probleemclusters’ afbakenen en benoemen wat willen we naar buiten brengen, waaraan willen we werken? …
Stap 6: rol moderator tijdens gesprek •
Verduidelijk doel van gesprekken
•
Stel open vragen en vermijd ‘ja-neen’ vragen
•
Herhaal wat gezegd wordt (check goed begrip)
•
Bevestig zonder goed te keuren
•
Bewaak grenzen van het thema (niet alle tijd in probleem van één persoon)
•
Reguleer zonodig groepsdruk (ontlading, humor …)
60
•
Maak gebruik van pauzes
•
Verdeel spreektijd …
Stap 7 en 8: gesprek opnemen en analyseren •
Rapporteur
•
Audiocassettes (videotapes)
•
Goede apparatuur
•
Goede positionering van participanten
•
Aanvullen met geschreven notities
•
Non-verbale gedragingen noteren
Resultaat: Visuele voorstelling ‘groepsconsensus’ •
Gedeelde opvoedingsproblemen worden op kaartjes geschreven en aan de muur gehangen
•
Problemen worden gesorteerd in grotere clusters
Opname verloop groepsgesprekken Bandopnames (video niet mogelijk) Nota’s Nabesprekingen overlopen met begeleiders en aanvulling nota’s meteen na gesprek •
Beperking: natuurlijk taalgebruik minder makkelijk in detail te analyseren door taalbarrière (bijv. Berbers = mondelinge taal) 50-tal kaartjes 6 thema’s
1. ‘Band ouders-kind’ (= wederzijds begrip als probleem) 2. ‘Opvoeding thuis’ (= discipline als probleem) 3. ‘Onderwijs’ (= gemiste kansen als probleem) 4. ‘Kind en vrienden’ (= slechte invloeden als probleem) 5. ‘Racisme / discriminatie’ (= sociaal-culturele acceptatie als probleem) 6. ‘Huisvesting / vader en werk’ (= sociaal-economische kansarmoede als probleem)
61
Stap 8: analyse •
Inhoudelijke verbanden tussen thema’s = moederschap in sociale context
centrale opvoedingsdoelen moeders: - verbondenheid ouder-kind (cluster 1) - ouderlijk gezag (clusters 2) opvoedingscontexten: dwarsverbanden met - onmiddellijke omgeving kind (school en peer group in clusters 3-4) - omringende ‘buitenwereld’ (maatschappelijke positie gezin in clusters 5-6) Voorbeeld: thema 4 ‘Kind en vrienden’ •
‘kind speelt met kind dat wij niet goed vinden’
•
‘kind kan niet kiezen, kiest slechte vrienden’
•
‘het is moeilijk om goede vrienden voor kind te vinden’
•
‘mensen in omgeving zijn slecht voorbeeld voor kind’
Dwarsverbanden met andere thema’s? Gezagsproblemen thuis (cluster 1, bijv ‘kind luistert niet naar ouders’) Racisme in samenleving (cluster 5, bijv ‘omdat er racisme is zijn we bang, durven we niet buitenkomen’) 5.2.4
NIEUWE VARIANT: ON-LINE FOCUSGROEP
•
Mensen ontmoeten elkaar niet in levende lijve, maar discussiëren in chatroom
•
Moderator is ‘operator’ (op-rights)
•
5 tot 8 participanten (vooraf gerecruteerd volgens bepaald profiel)
•
Meerdere chatsessies met verschillende groepen
•
Interactie verloopt anders
•
Voordeel: direct log-file
62
5.3 Focusgroepen: wetenschappelijke benadering Uitgangspunt = beperkingen van ‘attitudemetingen’ in gesloten vragenlijsten aan grote groepen algemene stelling over zelfrapportage: Alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag betekent dat nog niet dat het antwoord waar is!
Context, vraagstelling onderzoeker
Enkele voorbeelden van problemen met gesloten vragen naar mening van mensen zie college 3! - attituden vaak slechte voorspellers van gedrag (bijv belang milieubehoud en afval sorteren) - vraagverwoordingseffecten (bijv. antwoordschalen) - antwoordstijlen (bijv ja-knikken, sociale wenselijkheid) - ‘non-attituden’ (bijv vertrouwen in instellingen als nep-probleem, nooit over nagedacht) … ‘The hallmark of focus groups is the explicit use of the group interaction to produce data and insights that would be less accessible without the interaction found in a group’
63
‘Focus groups are useful wen it comes to investigating what participants think but they excel at uncovering why participants think as they do’ (Morgan, 1988) •
DENKEN ALS SOCIALE ACTIVITEIT
Benadering achter focusgroepen in de psychologie: Hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zien hoe zij denken: hoe zij meningen vormen, rechtvaardigen, tegenspreken … Spontane manier van denken (vaak) in interactie met anderen ~ sociaal constructionisme als wetenschapsbenadering (zie college 2) In conversaties of discussies met anderen op werk, in café, thuis aan tafel … nemen mensen stelling over de goede handels- of zienswijze (= mening vormen), geven zij argumenten voor hun ziens- of handelswijze (= rechtvaardigen), bevestigen of bekritiseren zij andere ziens- en handelswijzen (= al of niet tegenspreken) 5.3.1
VOORBEELD DENKEN ALS SOCIALE ACTIVITEIT (O’BYRNE ET AL., 1995):
Focus group,– Vraag was hoe je de uitnodiging van een vriend om naar een café te gaan op zaterdagavond zou afslaan. •
Cam: That depends if they’re like really anxious or keen for you to go (.) for whatever reason basically you might like come up with an excuse to let ’em down softly (.) otherwise you might just go, “ah (.) nup (.) don’t feel like it”
•
Kyle: Direct approach
•
Cam: Yep
•
Kyle: “No tha(heh)nkyou (.) I’m feeling seedy from last night”
•
Mike: You might come up with something to say some other way you’re feeling at that time that night “I’m sick so I’ll be in bed” or “I’m going out with someone else” or “I’m having dinner with my grandparents” that kind of thing so
•
M: Yep
•
Jason: Depends on why you don’t want to go if you don’t want to go ’cause you don’t want to go that’s what I’d sort of like tell ’em but that I got other stuff on well I’d say“I’m busy”
•
M: Yep
•
Jason: So try not to lie too much • • •
Focus group,– zelfs als staan hier een aantal suggesties voor directe afwijzing in, ze zijn allemaal vergezeld van verzachtende spraakcodes. Ah & micropause: waarschuwen de ander dat er iets negatiefs aankomt – verzachtend Thank you: drukt appreciatie uit
64
• • Overwegingen
I am feeling seedy from last night: an excuus dat uitdrukt dat je niet in staat bent, niet dat je onwillend bent I am busy is redelijk direct, maar is nog steeds geen plain no./`
Er bestaan directe versus subtiele/indirecte afwijzingen Stelling nemen Indirecte afwijzingen zijn beter [zelfs de directe afwijzingen in het focusgroep-gesprek worden eigenlijk indirecter gemaakt] Bevestiging of oneens zijn 5.3.2
Onderzoeksvoorbeeld vooroordeel:
“Redelijk Racisme” gesprekken over allochtonen in oude stadswijken
door Maykel Verkuyten, 1997
Onderzoeksvragen Verkuyten: •
Hoe praten autochtoon Nederlandse buurtbewoners in oude stadswijken over allochtonen?
•
Hoe denken zij over allochtonen: hoe beargumenteren zij hun meningen?
Onderzoeksopzet: waarom focusgroepen? •
Attitudemetingen van ‘vooroordeel’ in vragenlijsten geven geen antwoord op de vraag hoe mensen hun (negatief) oordeel verwoorden en beargumenteren
•
Selecteren alleen consistente informatie en onttrekken zo veelvoorkomende twijfel en tegenspraak aan het zicht
Geinteresseerd in hoe racisme leeft: •
•
Hoe zien alledaagse sociale interacties tussen buurtbewoners eruit en op welke wijze speelt racisme daar een rol?
Welke interpretatiekaders doen de ronde waaruit iedereen kan putten om zich een mening te vormen?
Interpretatiekaders (Potter & Wetherell) = bestaande culturele thema’s waaruit mensen putten in hun spreken en denken Dataverzameling: focusgroepen Wie? •
4 groepjes van 5 – 6 autochtone bewoners
65
•
tussen 33 en 70 jaar
•
meestal laagopgeleid
•
gehuwd met kinderen
•
geboren of reeds lang wonend in de wijk
•
bekenden maar geen persoonlijke vrienden
•
in bijzijn van 1 van de 3 onderzoekers
Materiaal: 621 pagina’s geregistreerde tekst (transcripts groepsgesprekken) Citaat p.84 over Turkse en Marokkaanse vrouwen die het park vervuilen: ‘Vorig jaar ook, d’r zit naast me zo’n mens en dan maar vreten jongens en hup en alles op die grond dumpen, op ‘n gegeven moment loopt er zo’n klein jochie, nou schone luier, over de nek achter in die bosjes, ja dan hou ik m’n mond niet meer ik zeg sorry mevrouw, ik zeg ik zit er naast ik zeg eh het stinkt een beetje, ik zeg eh, ja neem een plastic zakje mee, … en ja, dan neem je het mee naar huis en dan gooi je het netjes thuis weg en dan denk ik van ‘t is ook ‘n bepaalde manier van eh sorry dat ik het zeggen moet maar de huizen waar de buitenlanders in wonen worden over het algemeen uitgewoond. Het is zo’n bepaalde mentaliteit, het lijkt wel of ze zeggen van het is toch niet van ons, eh wij hebben nooit veel hoeven te betalen, wij krijgen alles dus wat zal het ons ‘n zorg zijn hoe het er uit ziet en eh wat er mee gebeurt. Dat idee krijg je hier in de buurt. D’r wordt wel elke keer geprobeerd om weer wat te doen, om weer wat leefbaar te maken, maar elke keer wordt het weer vergald.’ BETOOGLIJN •
Mentaliteit buitenlanders is anders
•
Komt voort uit het feit dat ze alles in de schoot geworpen krijgen /nergens voor hoeven betalen
•
Te veel zorg leidt tot vrijblijvenheid (alleen als ze financieel moeten bijdragen, krijgen ze verantwoordelijkheid)
•
Kritiek op sociale voorzieningen
•
Dit is dus een vb van een interpretatief kader. De vrouw zegt dit ook niet echt, maar verwijst ernaar waardoor de ideeen bevestigd worden voor anderen die dit interpretatieve kader hebben.
66
VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’ Gekeken naar gebruik van ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ in gesprekken over allochtonen 1) Stap 1: expliciete boodschap = inhoudelijke betekenis van ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ •
Expliciete boodschap: wat is betekenis van cultuurverschil als reëel ervaringsgegeven in contact met allochtonen?
‘cultuur’ verwijst naar uitdaging van vanzelfsprekendheden door aanwezigheid van cultureel andere groepen – cf. cultuurconflict rond orde en netheid, omgangsvormen, opvoeden kinderen, moslim vrouwen … •
bijv. citaat stelt wanorde en normloosheid als ‘mentaliteit’ van allochtonen tegenover ‘orde en netheid’ als vanzelfsprekende norm
2) Stap 2: impliciete of geïmpliceerde boodschap = uitsluitende functie van ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ wordt afgeleid uit vorm en context van taalgebruik •
Impliciete boodschap: welke functie vervult het gebruik van ‘cultuur’ in gesprekken over allochtonen?
‘cultuur’ dient ter verantwoording van uitsluiting allochtonen uit ‘morele gemeenschap’ van goede burgers – cf ‘cultureel racisme’ als hedendaagse opvolger van sociaal niet meer aanvaard ‘biologisch racisme’ •
bijv. citaat verbindt ‘mentaliteit’ van allochtonen met onverantwoordelijkheid en bekritiseert toegang allochtonen tot sociale voorzieningen
CONCLUSIE VOORBEELD •
Wat leren de groepsgesprekken over hoe autochtone bewoners denken over allochtonen? o
In attitudevragenlijsten verschijnt negatief oordeel over allochtonen als onredelijk vooroordeel.
o
Groepsgesprekken laten zien hoe bewoners zelf het samenleven met allochtonen ervaren en hoe zij hun negatieve oordelen rechtvaardigen, redenen geven.
o
Zo worden twijfels en tegenspraken achter negatieve oordelen zichtbaar.
67
6. College 6: observatiestudies LESINDELING & LEERDOELEN
Definitie van observatie onderzoek kunnen geven en onderscheiden van zelfrapportage Wanneer kiezen psychologen voor observatieonderzoek? Het observatie experiment: het ‘bystander effect’ als voorbeeld Vormen van observatie kunnen plaatsen op continuum kwantitatieve kwalitatieve methoden van dataverzameling Vormen van observatie kunnen plaatsen op continuum kwantitatieve kwalitatieve methoden van dataverzameling Natuurlijke observatie: moeder-kindinteracties als voorbeeld Definitie en ontwikkeling van kwalitatief observatieonderzoek: etnografisch onderzoek en participerende observatie Hoe doen psychologen observatieonderzoek: voorbeelden van observatietechnieken
6.1 OBSERVATIE ONDERZOEK: DEFINITIE 6.1.1
Algemene definitie
Observatie-onderzoek is een methode van dataverzameling die bestaat uit aandachtig of gericht waarnemen Tegenhanger van zelf-rapportage als veel gebruikte psychologische onderzoeksmethode Stelling: observatie speelt een sleutelrol zowel in kwantitatief als in kawlitatief psychologisch onderzoek Stelling: observatie speelt een sleutelrol in zowel kwalitatief als kwantitatief psychologisch onderzoek 6.1.2
Observaties: wanneer?
Om informatie te krijgen die mensen moeilijk zelf kunnen rapporteren: •
Hoe gedragsveranderingen zijn gerelateerd aan veranderingen in de situatie bijv. (impliciete) situationele normen: papiersnippers opruimgedrag Mensen kunnen niet echt zeggen waarom ze opruimen
•
Hoe mensen interageren: verbale en non-verbale communicatie! bijv. responsiviteit in moeder-kind interacties videotherapie bij hechtingsproblemen (toepassing) Mama en kleine baby met problemen hechting (filmen en film laten zien aan mama; mama de taal van de baby aanleren meerresponsiviteit)
•
Hoe mensen emotioneel reageren: bijv blik afwenden, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding …
68
6.1.2.1 VOORBEELD: EIGENHEID OBSERVATIE? Klassieke studie voetbalgeweld
(Marsh, Rosser & Harré, 1978)
Observatie = films van incidenten vanuit politiecamera’s in stadium Zelfrapportage = interviews met voetbal hooligans over incidenten Voetbalgeweld: analyse van incidenten Zelfrapportage fan: extreem gewelddadige weergave van opeenvolgende feiten Film incident: wederzijds beledigen en dreigen maar geen fysiek geweld en geen gewonden Reactie fans op film: verantwoording: ‘we weten wanneer we moeten stoppen’ Incorrecte sequenties filmbeelden (‘breaching studies’): fans geven mogelijke correcte sequenties aan Inductie impliciete spelregels door onderzoeker is mogelijk door combinatie zelfrapportage – observatie Conclusie voetbalgeweld: geen ongecontroleerd of extreem geweld rituele confrontaties volgens impliciete spelregels Attirbutiefout:
Goed Slecht
Zichzelf Intern Extern
Anderen situatie Intern
Observatie onderzoek Gestructureerd Smal Experiment Deductie Kwantitatief
Ongestructureerd Breed Natuurlijke setting Inductie Kwalitatief
Behavioral signature: lichaamshouding, gelaatsuitdrukking, oogcontact,… Vb voetbalgeweld: agressieve verhalen, nauwelijks gewonden Breaching studies: fans herkennen nep filmpjes op basis van sequentie
69
Observatie onderzoek Gestructureerd
Ongestructureerd
6.1.2.2 HET ‘OMSTAANDER EFFECT’ LATANÉ & DARLEY (1970) Klassieke studie van het “bystander effect” (‘het omstaander effect’) Moord op Kitty Genovese: Bij de moord op Kitty Genovese leken mensen zelf niet goed te weten waarom ze de politie niet gebeld hadden reeks experimentele observaties die voortkwam uit de toevallige observatie van een waar gebeurd drama: de moord op Kitty Genovese WAAROM HEEFT NIEMAND GEHOLPEN? Six days later, the police arrested Winston Moseley, a 29-year-old business-machine operator, and charged him with the homicide. Moseley had no previous record. He is married, has two children and owns a home at 133—19 Sutter Avenue, South Ozone Park, Queens. On Wednesday, a court committed him to Kings County Hospital for psychiatric observation. The police stressed how simple it would have been to get in touch with them. ‘A phone call,’ said one of the detectives, ‘would have done it.’ Lieut. Bernard Jacobs, who handled the investigation by the detectives, said: ‘It is one of the better neighborhoods. There are few reports of crimes. You only get the usual complaints about boys playing or garbage cans being turned over.’ The police said most persons had told them they had been afraid to call, but had given meaningless answers when asked what they had feared. ‘We can understand the reticence of people to become involved in an area of violence,’ Lieutenant Jacobs said, ‘but where they are in their homes, near phones, why should they be afraid to call the police?’
70
He said that his men were able to piece together what happened — and capture the suspect — because the residents furnished all the information when detectives rang doorbells during the days following the slaying. ‘But why didn’t someone call us that night?’ he asked unbelievingly. Witnesses — some of them unable to believe what they had allowed to happen — told a reporter why. A housewife, knowingly if quite casual, said, ‘We thought it was a lovers’ quarrel’. A husband and wife both said, ‘Frankly, we were afraid’. They seemed aware of the fact that events might have been different. A distraught woman, wiping her hands in her apron, said, ‘I didn’t want my husband to get involved’. ONDERZOEKSVRAAG:,WANNEER HELPEN MENSEN (NIET)? Hoe onderzoek je zoiets? •
Mag je mensen geloven als je hen hierover ondervraagt? “Wat zou je doen als…”
•
Wat zouden de 38 mensen bij het geval Kitty Genovese op je vragen antwoorden?
INDUCTIE: NATUURLIJKE OBSERVATIE Observeer zelf het omstaander-effect in een natuurlijke omgeving Let op de volgende dingen:
Waarnaar kijken de mensen die voorbij komen naar? Welke emoties zie je op hun gezichten? Welke andere gedragingen observeer je? …
HYPOTHESE Vraag naar de codering. Was het moeilijk? Teveel gedragingen tegelijkertijd? ‘According to the bystander effect if you are a person in need, your chances of getting help increase as the number of people available to help you decrease DEDUCTIE: OBSERVATIE EXPERIMENT Experiment: Vrouw zit in andere kamer. Je hoort haar op een stoel klimmen om iets te pakken. Je hoort een schreeuw en de val van de vrouw en geklaag nadien: ‘ik kan niet bewegen, ik zit vast’ … Condities: je bent …
alleen in koppel met bekende, in koppel met onbekende, met pseudo-participant die niet reageert
71
Verwachting: je zal de vrouw minder gauw helpen in aanwezigheid van onbekende of niet helpende pseudo-participant. Klopt dit? RESULTATEN 4 condities Subjecten alleen 70% helpen Subjecten in koppels (onbekenden) 40% helpen Subjecten in koppels (bekenden) 70% helpen Subjecten in bijzijn van ostentatieve niet-reageerder 20% helpen CONCLUSIE Vraag naar de codering. Was het moeilijk? Teveel gedragingen tegelijkertijd? ‘According to the bystander effect if you are a person in need, your chances of getting help increase as the number of people available to help you decrease THEORIEVORMING: WANNEER HELPEN MENSEN (NIET)?
Om bij het voorbeeld van Kitty Genovese te blijven: Bib Latane & Jon darly redeneerden dat mensen alleen zullen helpen als er aan een aantal voorwaarden is voldaan. Latane en Darle geloofden ook dat mensen juist minder verantwoordelijkheid zouden nemen als er meer mensen aanwezig waren –ook mogelijk dat mensen de situatie niet ernstig nemen, als anderen de situatie niet reageren. Zij noemden dat gespreide verantwoordelijkheid TOETSING: REEKS OBSERVATIE EXPERIMENTEN
72
Experimentele manipulaties: aandacht afleiden, ernst van het incident, rolmodel verantwoordelijk gedrag, samen laten beslissen,
bijv. rookontwikkeling … bijv. bloed of niet … bijv. pseudo-participant die actief helpt of niet bijv. overleg tss participanten tyoelaten of niet …
CONCLUSIE: VERKLARING OMSTAANDER EFFECT
Om bij het voorbeeld van Kitty Genovese te blijven: Bib Latane & Jon darly redeneerden dat mensen alleen zullen helpen als er aan een aantal voorwaarden is voldaan. Latane en Darle geloofden ook dat mensen juist minder verantwoordelijkheid zouden nemen als er meer mensen aanwezig waren –ook mogelijk dat mensen de situatie niet ernstig nemen, als anderen de situatie niet reageren. Zij noemden dat gespreide verantwoordelijkheid Filmpje man ligt op de weg: Aantal mensen stijgt kans op helpen daalt (bij niet kennen, geen goed voorbeeld stellen) 1) 2) 3) 4)
opmerken ernstige noodsituatie: wilt de persoon dat ik help verantwoordelijkheid iets kunnen doen: wat is efficiënte hulp helpen
TOETS JEZELF! Waar plaats je de observatiestudies van Latané en Darley over het ‘omstaander effect’? Plaats op continuum? Gestructureerd
Ongestructureerd
Smal
Breed
Experiment
Natuurlijke setting
Deductie
Inductie
Gestructureerd en smal: helpgedrag natuurlijke + experimentele inductie (vanuit genovese) en deductie (vanuit 4 stappen om te helpen)
= experimentele observatie
73
6.1.2.3 KLASSIEKE STUDIE: HECHTING (BOWLBY: ‘ATTACHMENT’) Hechting is een overlevingsmechanisme. Zorgt ervoor dat moeder en kind bij elkaar blijven. Drie hechtingsstijlen, gekenmerkt door een uniek patroon van emoties.
Veilig gehechte kinderen tonen positieve zowel als negatieve emoties Ambivalent gehechte kinderen tonen meer negatieve emoties. Vermijdende kinderen tonen weinig emoties, ongeacht de valentie.
Attachment theory Bowlby: The attachment system operates within the parent-child relationship so that parent and infant stay close to each other (evolutionarily derived aspect of the p-c relationship activated when the infant experiences a threat). More current approaches include more aspects of the p-c relationship in attachment --> also positive rewards. Each attachment style has a specific pattern of emotionality:
Secure infants show both positive and negative emotions, as well as neutrality. Ambivalent infants show more negative emotions. Avoidant infants show fewer emotions of all kinds.
Hoe ontstaan die verschillende patronen van hechting: Parents of secure infants respond most to a wide range of emotions. Parents of ambivalent infants were most responsive to negative emotions, least responsive to positive emotions (parents are inconsistent—babies need to be noisy to be heard). Parents of avoidant infants least responsive to their babies’ negative emotion. “STRANGE SITUATION”
Moeder en baby samen Onbekende komt binnen en blijft even Moeder verlaat de kamer Moeder komt terug, onbekende vertrekt Moeder laat baby alleen Onbekende en baby samen Moeder komt terug
Om het hechtingsgedrag van babies te bestuderen, ontwikkelde Mary Ainsworth, een oud-student van Bowlby een experiment waarin babies op een systematische manier op de proef werden gesteld. De moeder verlaat de baby tweemaal en komt tweemaal terug. Het idee was dat babies die veilig gehecht waren zowel hun negatieve als hun positieve emoties laten zien.
Ik ga je nu een baby laten zien in de strange situation. Wat ik van jullie wil vragen, is dat je de baby observeert en op grond van de baby’s emoties bepaald wat voor soort hechting de baby heeft.
74
Veilig = teruggaan naar mama Ambivalent= kwaad worden op mama Vermijden = negeren mama
WELKE HECHTINGSSTIJL? HECHTINGSTHEORIE Hechtingsstijl voorspelt:
Relaties met volwassen hechtingsfiguren, bijv. in een intieme relatie Hechtingsstijl van eigen kinderen
Korte observaties (“strange situation”) kunnen dus uitkomsten voor de rest van het leven voorspellen! TOETS JEZELF! Waar plaats je de ‘strange situation’ studie over hechtingsstijlen? Cultuurverschillen affect!! gestructureerd, breed, natuurlijk, inductie STUDIE OVER HECHTING Plaats op continuum? Gestructureerd
Ongestructureerd
Smal
Breed
Experiment
Natuurlijke setting
Deductie
Inductie
Gestructureerd + smal = helpgedrag Natuurlijke + experimentele bepaald wanneer mama vertrekt Inductie en deductie
Studie Elif Dürgel (2010): Turkse en Nederlandse moeder-kind interacties
10-MIN SPEL SESSIE 10-MIN VOORLEES SESSIE
VOORBEELD CODEERSCHEMA
75
Child-Rearing Practices Voorbeeld thematische clusters Positief Affect: Moeder toont warmte of positieve gevoelens aan het kind Bijv. Gebruik van koosnaampjes (e.g., schatje, zoetje, canım, aslan oğlum, biricik kızım …) Taalstimulatie: Aandeel moeder in verbale interactie Bijv. aantal gesproken zinnen Verbondenheid: Opzoeken van nabijheid Bijv. Fysieke afstand tot het kind tijdens sessies 6.1.2.4 CULTUURVERSCHIL IN GEDRAG? VOORBEELD FYSIEKE NABIJHEID
CULTUURVERSCHIL IN OPVOEDINGSPRAKTIJKEN?
Covariates
Mothers age
76
Mothers education
VOORDEEL INDUCTIE? Inductieve codering en interpretatie van natuurlijke observaties ≠ standaard checklists van opvoedingspraktijken vanuit westers cultureel perspectief Bijv. Positief affect > ‘kinderen prijzen’ = typische categorie in standaard checklist ~ self-focused positive affect in westers cultureel perspectief Bijv. Positief affect = ‘fysieke nabijheid’, ‘koosnaampjes’ … = inductieve categorieën die niet voorkomen in checklists ~ other-focused positive affect in Turks cultureel perspectief Bijv. Taalstimulatie > boeken voorlezen =typische vraag in standaard checklist ~ cognitieve stimulatie vanuit middenklasse perspectief: vooronderstelt leescultuur en geletterde taalkennis Bijv. Taalstimulatie = hoeveel praat moeder spontaan = inductieve categorie die niet voorkomt in standaard checklists ~ cognitieve stimulatie vanuit breder perspectief: vooronderstelt geen leescultuur of geletterde taalkennis Inductieve benadering van observaties sluit beter aan bij de opvoedingscontext in allochtone gezinnen dan standaard checklists
77
STUDIE MOEDER-KINDINTERACTIES Plaats op continuum? Gestructureerd
Ongestructureerd
Smal
Breed
Experiment
Natuurlijke setting
Deductie
Inductie
6.2 Etnografie: GESCHIEDENIS: MARGARET MEAD (1901-1978) Antropologie ‘Cultuur en persoonlijkheid’ school Klassieke studies: • •
“Coming of age in Samoa” (1928) “Sex and temperament in three primitive societies” (1935)
MARGARET MEAD (1901-1978) Thematiek: • • •
relaties tussen cultuur en ontwikkeling van de persoonlijkheid Bijv. “Coming of age in Samoa”: Seksualiteit bij adolescenten (adolescentie = crisis of gewoon turbulent?) Bijv. “Sex and temperament” over sekseroltraining: Zijn meisjes assertiever dan jongens of omgekeerd?
Kritiek: • 6.2.1
Onterechte ‘romantisering’ van jeugd en seksuele vrijheid door onderzoeker?
DEFINITIE ETNOGRAFIE
Afkomstig van antropologen die niet-westerse culturen uit eerste hand bestuderen: pionier = Malinowski in Nieuw Guinea Complexe en gelijktijdige methode van dataverzamelen: niet alleen observaties! Gespreid over langere periode(n) van veldwerk: doorgaans één of meer jaren Waarbij onderzoeker actief lid wordt van de cultuur of gemeenschap of organisatie die hij bestudeert: ‘insider status’ als toetssteen!
Actief lid: taal, cultuur kennen, vertrouwen
78
6.2.2
Participerende observatie:
Brede betekenis: brede strategie van dataverzameling in natuurlijke settings (‘veldwerk’)
6.2.2.1 GESCHIEDENIS: ERVING GOFFMAN (1922-1982) Klassieke studie:
“Asylums” = gekkenhuis observatie sociaal leven psychiatrische patiënten in gesloten instelling
ERVING GOFFMAN (1922-1982) Benadering: “any group of persons – prisoners, primitives, pilots, or patients - develop a life of their own that becomes meaningful, reasonable and normal once you get close to it” (Goffman, 1961) 6.2.2.2 GESCHIEDENIS: WILLIAM FOOT WHITE (1914-2000) Stadssociologie: ‘Chicago school’
Klassieke studie: “Street corner society: The social structure of an Italian slum” (1943) o Observatie van het sociale leven in een Italiaanse wijk in Boston: o Beschrijving van (semi)criminele scène van binnenuit middels open interviews met informanten en langdurige betrokkenheid in activiteiten van de gemeenschap
Kritiek ‘subjectiviteit’: onterechte ‘criminalisering’ van gehele Italiaanse buurt en gemeenschap door onderzoeker? 6.2.2.3 DEFINITIE PARTICIPERENDE OBSERVATIE Methode van dataverzamelen afkomstig uit antropologie en sociologie Specifieke methode:
Observatie onderzoek in een natuurlijke setting waarbij de onderzoeker actief deelneemt in het leven van de gemeenschap, organisatie of cultuur van onderzoek bijv. Marienthal studie Lazarsfeld ea:
79
Klassieke studie naar de betekenis van massale werkloosheid tijdens jaren ’30 crisis op het gezins- en gemeenschapsleven onderzoeker werkt als vrijwilliger voor hulporganisatie tweedehandskleren… ≠ etnografie – participerende observatie? -
Zonder participerende observatie geen etnografie!
-
Participerende observatie kan ook los van een omvattend etnografisch onderzoek gebeuren
-
Etnografie combineert participerende observatie met andere methoden, zoals interviews met informanten, beeldmateriaal, levensverhalen …
Etnografie > participerende observatie 6.3 ROL VAN DE ONDERZOEKER
Klassiek = complete observer Overt : openheid, eerlijkheid (ik ben onderzoeker)
Participanten kunnen meer of minder inzicht krijgen in het onderzoek Onderzoeker kan meer of minder aanwezig en actief zijn “Paradox van de waarneming” (Labov): o Onderzoeker wil gedrag in natuurlijke setting bestuderen maar zijn aanwezigheid verstoort die natuurlijkheid o Moeilijk om in een keer alle relevante aspecten van de situatie waar te nemen. o Verschillende manieren van coderen die je niet allemaal in een keer kunt toepassen. DAAROM VIDEO-OPNAMEN EN PROGRAMMA’S OM BEELDEN TE SYSTEMATISEREN
6.4 APPARATUUR OM VIDEO TE MAKEN
Om een video-opname te maken, richt je best op elke interactiepartner een camera. Voor de duidelijkheid zijn de camera’s hier zichtbaar opgesteld, maar je kunt ze natuurlijk ook verbergen. De proefleider zit aan een aparte tafel (meestal in het kamertje ernaast) en krijgt de videosignalen binnen op de computer
80
En dit is het beeld op de computer. Je kunt er ook voor zorgen dat het beeld van elke camera slechts op de helft van scherm wordt getoond, zodat je beide personen tegelijkertijd kunt volgen.
OPNAMEN
Intermittent Tijdsintervallen Gebeurtenisintervallen Volledig Analyse kan dan selecteren
ANALYSE: HET ‘STILL FACE’ EXPERIMENT
Met het still-face experiment wil men de emotionele beleving van jonge kinderen nagaan (hier zijn ze 1 jaar).
81
Analyse: interactie programma IK laat je zien hoe het programma werkt dat wij hier in huis hebben werkt. Dat programma heet interact, maar er is een aantal gelijksoortige programma’s beschikbaar. Eerst moet je dus beslissen wat je wil analyseren en daarvoor codes maken Hier een aantal gedragingen van de moeder en van het kind gecodeerd. Voor de moeder: GEZICHT STIL HOUDEN, positieve en negatieve emotie. Voor het kind: kijken naar de moeder, glimlachen, reiken naar de moeder, naar iets anders wijzen, ongelukkig zijn.
Terwijl je de video bekijkt, duw je op de knoppen voor de codes. In het control panel (rechts) wordt de tijd bijgehouden
In dit overzichtje zie je welke elementen je al gecodeerd hebt. Door op 1 van de gecodeerde fragmenten te klikken, wordt deze afgespeeld. Zo kun je het precieze beginpunt en eindpunt van het geobserveerde gedrag aanpassen
82
Stap 3: analyse van de codering: tijdslijn
Wanneer je klaar bent met coderen kun je het gecodeerde gedrag bekijken over de tijd. Uit deze visuele voorstelling kun je bv afleiden dat het kind eerst probeert de aandacht van de moeder te trekken op een positieve manier (lachen), daarna ergens anders naartoe wijst, dan probeert om de moeder aan te raken, ‘distressed’ wordt als dit allemaal niet werkt, maar toch opnieuw probeert, zij het ietsje korter (lachen en proberen de moeder vast te pakken). Stap 3: analyse van de codering: statistische output Je kunt ook statistische gegevens opvragen voor het gecodeerde gedrag, zoals het aantal keer dat het voorkwam (count), hoe lang het duurde, het percentage van de tijd, de gemiddelde duur enz…. En bovendien kan je over respondenten heen informatie vragen: hoe vaak komt het voor dat het kind gaat lachen nadat de moeder haar gezicht is begonnen stil te houden?
7. College 7 : Het verwerken van kwalitatieve gegevens LEERDOELEN •
Per methode van dataverzameling weten wat je met de gegevens kan doen om ze analyseerbaar te maken
•
Weten welke technische ondersteuning voor het verwerken van de data beschikbaar is en hoe die technische ondersteuning werkt (transcriptie-programma, LIWC, computer )
•
Weten wanneer tekst getranscribeerd moet worden met en zonder prosodie?
•
Verschillende manieren kennen om beeldmateriaal te coderenen (weten wat SPAFF is)
83
7.1 METHODEN VAN DATAVERZAMELING We hebben tot nu toe een heel aantal manieren van data-verzameling gezien, maar hoe ga je ermee om als je die data eenmaal hebt? Hoe verwerk je de data?
7.1.1
VRAGENLIJSTEN MET OPEN ANTWOORDEN Welke gegevens verzamel je?
Geschreven tekst in antwoord op een bepaalde vraag Wat moet je met die tekst doen?
7.1.1.1 VOORBEELD: goed leven 1. Wat betekent het om een goed leven te hebben? Respondent • • •
Om ten volle te leven en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft. Nemen wat het leven te bieden heeft en je niet laten doen door kleine tegenslagen. Een liefhebbende familie en echtgenoot hebben, geven om en delen van vreugde/ zorgen met de mensen die je graag ziet.
SEGMENTEREN •
In stukjes opdelen of “segmenteren” ipv 1 groot thema
Wat betekent het om een goed leven te hebben? Respondent Om ten volle te leven | en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft. | Nemen wat het leven te bieden heeft | en je niet laten doen door kleine tegenslagen. | Een liefhebbende familie | en echtgenoot hebben, | geven om en delen van vreugde/ zorgen met de mensen die je graag ziet. | Coderen: kijken of codeersysteem gedeeld wordt door anderen (verschillende manieren coderen):
Inhoudelijk gecodeerd In zinnen gecodeerd?
onafhankelijk van doel ga je dan Categorieën maken
84
CATEGORIEËN (PARTIËLE WEERGAVE) Relaties Algemene referentie naar Familie (“FamAlg”) o
“een liefhebbende familie en echtgenoot”
o
“emotionele, familale steun hebben”
Algemene referentie naar Relaties (“RelAlg”) o
“goede relaties (vrienden, familie collega’s)”
o
“omgeven zijn door mensen die ik graag zie en die mij graag zien”
Echtgenoot, huwelijk, romantische partner (“Echtgenoot”) CATEGORIEËN (PARTIËLE WEERGAVE) Zelf-ontwikkeling Vervulling van persoonlijke groei (Vervul) o
“om mezelf te begrijpen”
o
“om ten volle te leven”
Ander Focus op het Positieve (Posi) o
“af raken vh negatieve in het leven”
o
“positieve kijk op de dingen”
Doorzetten/Inspanning/Efficiënt(Doorzet) o
“geef alles wat je kan”
o
“al mijn inzet geven”
Wat betekent het om een goed leven te hebben? Respondent Om ten volle te leven | en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft. | Nemen wat het leven te bieden heeft en je niet laten doen door kleine tegenslagen. | Een liefhebbende familie | en echtgenoot hebben, | geven om en delen van vreugde/ zorgen met de mensen | die je graag ziet. VOORBEELD OPEN ANTWOORDEN 1. Wat betekent het een goed leven te hebben?
85
7.1.2
Om ten volle te leven dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft Nemen wat het leven te bieden heeft en je niet laten doen door kleine tegenslagen Een liefhebbende familie en echtgenoot hebben, geven om en delen van vreugde/ zorgen met de mensen die je graag ziet. kijken naar hoogste welzijnsscores (wat noemen ze?) aftoetsen bij de hoge welzijnsscores
Vervul RelAlg Doorzet Posi FamAlg Echtgenoot RelAlg
INTERVIEWS EN FOCUSGROEPEN Welke gegevens verzamel je?
Geschreven tekst in antwoord op een bepaalde vraag Wat moet je met die tekst doen? Transcriptie om op terug te vallen!! Transcriptie Op schrif stellen van informatie op (audio)tapes Coderen Reductie van informatie Alle onderzoek is data reductie:
Kwalitatief: vooraf Kwantiatief: achteraf
7.1.2.1 Voorbeeld het eiland: eenvoudige transcript interview •
Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd
•
Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh ik dacht dat dat aan de collega’s lag en dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en die zei dat ik dan es bij mijn eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus gevolgd – maar `t staat er allemaal in zenne. •
HET IS HEEL LETTERLIJK—DIT IS DE EERSTE UITWISSELING, DIT IS ALLEEN TEXT.
•
Transcription
•
Tegenwoordig wordt het proces vergemakkelijkt door transcriptieprogramma’s– bijvoorbeeld F4 en freeware.
86
87
Wat moet in de transcriptie? •
Belangrijke selectie van de data
•
Wat je in de transcriptie opneemt, gaat je onderzoeksresultaten beïnvloeden.
Hangt af van de onderzoeksvraag: •
Inhoudsanalyse letterlijke tekst (zie hiervoor) (boek: orthographic/secretarial/playscript transcription)
•
Discourse of conversatie-analyse: andere elementen van de communicatie, zoals prosodie, paralinguistische en extralinguistische elementen Conventie hoe je het aangeeft
Bv jefferson (tekentjes niet kennen) Andere elementen voor transcriptie: Paralinguïstische communicatie Chronemische (= tijds-) communicatie Extralinguïstische signalen (proxemic en kinesic communication)
Intonatie, nadruk (karakteristieken van de stem) Snelheid, pauzes Afstand, gebaren
Indicatoren voor: 1.
Intonatie, toonhoogte
paralinguïstisch
2.
Spraak volume
3.
Snelheid
4.
Nadruk binnen woorden
5.
Pauzes of gebrek daaraan
6.
Overlappende spraak
7.
Lachen en andere niet-woorden
8.
Extra info voor de onderzoeker
9.
Blik nagaan (voor video-codering)
Waarom zou je dit soort dingen willen weten? Waar staan die voor? Kijk maar eens bij het fragment dat we eerder zagen. Let vooral op snelheid, en pauzes of gebrek daar aan. Waar staan die voor volgens jou?
chronemische
extralinguïstisch
88
1 persoon Je hoeft geen andere Jefferson symbolen uit je hoofd te kennen. Tekst van het eerste stukje van het interview is al gegeven (2 slides na de film)– eerste twee stappen van de transcriptie: Indruk van het interview & tekst plus sprekers uitgeschreven. TRANSCRIPTIE INTERVIEW Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh ..ik dacht dat dat aan de collega’s lag en dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en die zei dat ik dan es bij mijn eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus gevolgd maar t staat er allemaal in zenne. Protut: Kalm, kalm… phoe..Maar wat weet ge van ons bedrijf? Alain: Alles, echt alles, euh:, Synalco Medics is een euh:, euhm:, Nee, het is weg ja voilà, ‘k hebbe kik nen black out é, dat is van de zenuwen é, veel van buiten geleerd denk ik en dan van nu, nee:… allez mannen toch Alain jongen! Protut: Ssssst…Kijk es in mijn ogen.
Allez,? Kijk in m’n ogen.? Ja, ik zie een warme mens.
•
Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd
•
Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh [ ]ik dacht dat dat aan de collega’s lag en [ ] dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en [ ]die zei dat ik dan es bij mijn eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus gevolgd – [ ]maar t staat er allemaal in zenne.
EENVOUDIGE TRANSCRIPTIE INTERVIEW •
Protut: Kalm, kalm… phoe…(2.) Maar wat weet ge van ons bedrijf?
•
Alain: Alles, echt alles, euh:, Synalco Medics is een euh:, (2.) euhm:, (2.) Nee, het is weg (2.) ja voilà, ‘k hebbe kik nen black out é, dat is van de zenuwen é, veel van buiten geleerd denk ik en dan van nu, nee:… allez mannen toch Alain jongen!
•
Protut: Ssssst…(2.) Kijk es in mijn ogen. (2.) Allez,? Kijk in m’n ogen.? (2.) Ja, (2.) ik zie een warme mens.
89
PROSODIE Wat waren de belangrijke elementen van prosodie in het interview? o
Alain: Versnelling in het begin van het interview– geen pauzes
o
Protut: geruststellende toon, neemt veel pauzes
o
Alain: pauzes in het tweede deel van het interview, schreeuwt
o
Protut: geruststellende toon, veel pauzes
Transcript betekenis pauzes,..
Boek noemt Jefferson method een “low-level coding”: •
Het is een eerste selectie van wat er interessant is aan je data
•
Daarna kan je er dan nog verder betekenis aan geven. (= higher level coding)
Als je een transcriptie hebt, kan je coderen (Coderen= data-reductie) Je moet je data reduceren om tot conclusies te kunnen komen •
Handmatig (zie eerder voorbeeld) ; vroeger gebeurde alles handmatig
•
Tekstanalyse met de computer (frequentie van woorden)
•
Computer-ondersteund coderen (je maakt zelf categoriën)
7.1.3
•
Makkelijker combinaties
•
Hoeveel interviews in categorie A
•
Helpt ontwikkelen codes: hoe je ze gebruikt, ze genoeg verschillend zijn
TEKSTANALYSE MET COMPUTER
Bijvoorbeeld, Linguistic Inquiry and Word Count (LIWC; Pennebaker, 1993):|: •
Analyseert geschreven tekst door te zoeken naar bepaalde typen
•
Berekent het percentage woorden dat in elk van die categorieen valt.
•
Werkt met een woordenboek waarin gedefinieerd wordt welke woorden moeten worden geteld in een bepaalde tekst. (woordenboek zelf definiëren)
90
7.1.4
EXPRESSIVE WRITING: LIWC
Woordenboekcategorieën: (linguïstisch) •
Standaard linguistische dimensies (Bijv. aantal woorden, ontkenningen)
•
Psychologische processen (Bijv. emotioneel, cognitief, sociaal)
•
Relativiteit (tijd, ruimte)
•
Cognitieve woorden
•
o
Inzicht: dus
o
Causaal: omdat, door
o
Discrepantie: maar
o
Inclusie: ook
o
…..
Affect o
Negatieve emoties
o
Positieve woorden
Voorbeeld: Expressive writing •
Mensen die over hun emotionele ervaringen schrijven, hebben daar zowel mentaal als fysiek baat bij (e.g., Pennebaker, 1997)
•
Maar het lijkt er ook over te gaan HOE mensen over hun gevoelens schrijven.
•
Naarmate mensen meer woorden gebruiken die ‘cognitieve verwerking’ beduiden, gaan zij er meer op vooruit (e.g., Pennebaker & Francis, 1996) minder lijden onder trauma
EXPRESSIVE WRITING IN BELGIË Respondenten: 34 Vlaamse studenten Taak: schrijf 20 minuten lang over een intense emotionele gebeurtenis zonder je pen van papier te halen (1 dag per week, 3 weken) (controle groep schreef over alle dingen die ze deden als ze ‘s ochtends wakker werden, enkel alledaagse zaken)
91
Voor en na-metingen mentaal en fysiek welzijn o
Positive and Negative Affect Schedule (PANAS)
o
Perceived Stress Scale (PSS)
o
Pennebaker Inventory of Limbic Languidness (PILL)
•
Voor elke persoon 3 files met tekst
•
Daarin telt het programma woorden
•
Die tellingen komen in een data-file
Vergeleken met degenen die het minst baat hadden bij het schrijven, gebruikten degenen met de meeste baat: •
In toenemene mate causale woorden
Het verwerken van de emotie wordt geholpen als de persoon er een betekenisvol en samenhangend verhaal van weet te maken
92
•
Meer positieve en minder negatieve emotiewoorden
VOORBEELD EXPRESSIVE WRITING •
Jongen met vriendin op vakantie
•
Zij wil armbandje, maar vindt 2 euro te duur
•
Zij steekt het armbandje in haar zak
•
Hij ziet verkoper aankomen maar kan niet op tijd waarschuwen
•
Ze worden uitgescholden door verkoper en moeten armband teruggeven
•
Ze worden later uitgelachen door de bazin omwille van de poging tot diefstal
TIJD 1 •
4 negatief, 0 positief –8 cognitief
Door deze ervaring waren we allebei geschokt, vooral mijn vriendin want zij moest er constant over nadenken en moest vaak huilen en wou terug naar huis ook al waren we nog maar minder dan een week op vakantie. Maar ik moest er ook vreselijk constant aan denken, ook al was ik niet diegene die het bijna had gestolen, daar heb ik een paar slapeloze nachten van gehad. Rood en schuin = cognitief
zwart en dik = negatieve emotie
Tijd 2 Samen hebben we er niet over gesproken, alleen die ene keer toen wij zeiden dat we er nog allebei aan moesten denken. Voor de rest hebben we het tegen niemand verteld. Een heel jaar heb ik er aan moeten denken, als ik iets aan het lezen was of zo. Of tijdens de examens. Maar die gedachten zijn nu gestopt omdat ik dit jaar terug op vakantie was en voorbij het winkeltje was gepasseerd. Tijd 3: 2 neg 5 pos, 6 cognitief, Ik denk er momenteel nooit aan, alleen in deze sessies, maar deze ervaring heeft mij wel geraakt. Het heeft een heel jaar door mijn hoofd gespookt, waarbij ik bij leren of lezen steeds mijn concentratie verloor en mij alleen focuste op die gedachte. Maar uiteindelijk heeft die ervaring mij een betere jongen gemaakt. Schrik voor het slechte. En ik heb geleerd dat om een gedachte tot rust te brengen je eerder de confrontatie moet aangaan in plaats van alles te censureren. Ik ben het jaar erna en vorig jaar er gewoon voorbij gewandeld en het was niet dat ze me herkenden, dus ik was tevreden, ik kan weer gaan en staan waar ik wou. Ook al ben ik er niet tevreden over dat ik dit heb meegemaakt, in een zin heeft het mij een beetje goed gedaan. Ik zal nooit meer iets doen waar een kans is om betrapt te worden, zo een ervaring wil ik niet meer meemaken! •
Onderzoekers maken aantekeningen + beeldopname van observatie coderen
•
Beeldopnamen (wat er mee doen?)
93
•
Tekst en beelden kunnen apart worden gecodeerd o
Individuele uitspraken
o
Prosodie
o
Individuele observaties gedrag
o
Interactieve observaties
Individuele gedragingen op letterlijk niveau opgetekend: zeer tijdrovend Hoofd Schud
Ogen Kijkt naar partner of iets anders Kijkt weg
Knikt
Gezicht Trekt wenkbrauwen op Perst lippen op elkaar/ geforceerde glimlach
Lichaam Haalt schouders op Beweegt hand/arm ter ondersteuning spraak
Sluit langer dan nodig Spert open zucht JE KUNT OOK KIJKEN NAAR DE BETEKENIS VAN GEDRAG (VERBAAL & NON-VERBAAL SAMEN) Bijv. SPAFF: •
Ontwikkeld voor het observeren van interacties tussen getrouwde koppels. Er zijn 16 verschillende codes (Gothmann) Hier 2 voorbeelden: Kritiek Aanval karakter of persoonlijkheid
Functie
Verdedigen Schuld afweren, niet luisteren
Kritiek: •
Functie is een aanval op iemands persoonlijkheid op een manier die de schuld helemaal bij die ander legt
Gedrag: •
De schuld geven (grove manier)
•
Aanval op iemands persoonlijkheid, karakter (jij doet altijd…)
•
Lange lijst met klachten
•
Beschuldiging dat de ander je verraden heeft (“hoe kun je dat doen?”
•
Negatief gedachten lezen (voor iemand anders invullen wat hij/zij voelt, denkt)
94
Defensief •
Functie is het afwenden of ontkennen van verantwoordelijkheid. Persoon stelt z op als slachtoffer. Verdediging van zichzelf of van iemand van wie ze houden.
Gedrag: •
“Ja-maar”– korte overeenstemming, maar onmiddellijk ertegen in gaan
•
Terugklagen (ipv. te reageren op een klacht)
•
Minimaliseren van het probleem (dus niet serieus nemen van de klacht)
•
Excuses (ik kon er niets aan doen)
•
Aggressieve verdediging (dat heb ik niet gedaan)
•
Handen gevouwen voor de borst, stem hoger en harder
Gottman (1998): Marital Satisfaction During discussion, the couples are taped and their emotions and behaviors are coded. One thing that is interesting is that several emotional features of the relationship were highly reliable when measured with an interval of several years in between (Gottman & Levenson, Family Proceedings, 1999). Second, comparing couples headed for divorce and stable couples, thos headed for divorce had a much lower positive to negative emotions ratio. Interestingly, there are couples who are volatile and have lots of positive and lots of negative emotions. There are also very harmonious couples who express very little negative emotion, but who are also less passionate. These different styles of marriage may all work, but a working marriage is constituted by an overwhelming amount of positive emotion compared to negative. A last very good predictor of divorce are the four horsemen of the apocalypse: It is being critical of the person, not wanting to really listen to what the other has to say, contempt, and stone walling (= listener withdrawal). 4 voorspellers van echtscheiding (90% correct na 7 jaar): Kritiek Verdediging Minachting Zich volledig afsluiten voor wat de ander zegt (stonewalling)
•
OEFENING
Indicator
Fysiek
Kritiek Schuld geven Jij altijd/nooit Kan je niet schelen Verraad stellingen Geen
Verdedigen Ja, maar Excuses Minimaliseren Agressieve verdediging wenkbrauwen
TRANSCRIPT VAN DE TEKST Hij: Hey Zij: De mama?
95
Zij: Allez, ze is dan toch al weg. ’t Is ook al iets. Hij: Efkes. Ze vroeg zich eigenlijk al af wanneer dat ze mag terugkomen. Zij: dat is wel heel straf. Echt ieder gesprek dat wij voeren moet toch over haar gaan, niet? (kritiek) Hij: Ja, euh, zoet, het is nu ook wel toevallig dat ze juist nu belt hé. (minimaliseren, verdedigen) Zij: Nee, dat bewijst alleen maar hoe aanwezig ze is, zelfs al is ze hier niet. Hij: Ja, ewel ja, sorry, mijn moeder is ontzettend belangrijk voor mij, ja. (excuses: verdedigen) Zij: Dat had ik al door. De vraag is eigenlijk: ben ik dat ook? (verraad, kritiek) Hij: Maar natuurlijk zijde gij belangrijk voor mij! Natuurlijk! Ik heb toch aan ons mama gevraagd of dat ze wou vertrekken? (agressief; verdedigen) Zij: Omdat je niet anders kon. Omdat ik u voor de keuze heb gesteld. Maar je speelt het niet eerlijk. (aanval, kritiek) Hij: Maar jawel! Zij: Nee, want gij weet ook dat ze hier binnen twee dagen zal terug staan, als ze het al zolang volhoudt tenminste. Hij: Maar zoet, als wij dat niet willen (minimalisering) Zij: Zelfs al wilde gij dat niet, dan nog hebde gij het lef niet om haar dat te zeggen. (kritiek) Hij: Wie zou dat wel doen met zijn eigen moeder, hé? Zij: Gij. Moest ge geïnteresseerd zijn in mij, gij. Hij: Maar wat is dat nu toch zeg, natuurlijk benne kik in u geïnteresseerd! Zij: Laat het zo. Echt het heeft geen zin. Hij: Maar zoet, laat mij dan op zijn minst mij verdedigen hé! Zij: Pieter, ik heb heel de dag kunnen nadenken. Kzie het niet meer zitten. Hij: Maar ik, ik kies voor u! Zij: Ge moet geen dingen zeggen die ge niet meent of die ge niet kunt waarmaken. Sorry, het is over. Opeenvolging kritiek verdediging VOORDEEL VAN FUNCTIONELE CODEN •
Makkelijker
•
Dichter bij psychologische betekenis.
8. College 8: Gevalsstudies GEVALSSTUDIE: OVERZICHT (1) Kenmerken van gevalsstudie als onderzoeksopzet in de psychologie (2) Wanneer gebruik je een gevalsstudie?
Voorbeeld ‘De late dienst’
(3) Wat is de definitie van een gevalsstudie? (4) Hoe zet je een gevalsstudie op? Theorieontwikkeling, afgrenzing, analyse eenheden, selectie van geval(len) (5) Welke soorten van gevalsstudies zijn er? Enkelvoudige en meervoudige gevallen (6) Kwaliteitscriteria voor gevalsstudies?
96
8.1 ONDERZOEKSOPZET: GEVALSSTUDIE 1) Hoofdstroom (meest gebruikt): groot aantal 15 à 20 /cel (conditie) betrouwbaarheid 2) Single-cases vs multiple cases 3) Kwantitatief onderzoek ontwikkeld voor kleinere groepen
≠ typen van onderzoeksopzet (1) Grote N onderzoek “variable-oriented” = veel cases, weinig variabelen Test afnemen bij 100 mensen over bv verbale intelligentie (2) Gevalsstudie heel veel weten over 1 specifiek geval “case-oriented” = veel variabelen, weinig cases (3) Kleine N onderzoek ≠ Typen van onderzoeksopzet: (1) “variable-oriented”: studie van één of enkele ‘focale variabelen’ (vs. controle variabelen) over een groot aantal gevallen toevallige selectie (steekproef uit populatie) en/of toevallige toewijzing van gevallen (aan experimentele condities) focale variabele: waar we in geïnteresseerd zijn Randomisering veralgemenen (2) “case-oriented research”: studie van een groot aantal aspecten in één of enkele gevallen doelgerichte selectie van één of enkele gevallen door onderzoeker (1) Hoofdstroom = ‘grote N onderzoek’ (N > 15 - 20) experimenten of surveys meestal kwantitatief (2) Alternatief = gevalsstudie (N = 1, 2 of 3)
97
enkelvoudig (n=1) of meervoudig (n=2, 3 …) meestal kwalitatief (3) Tussenvorm = ‘kleine N onderzoek’ (3 < N < 15 - 20) ook meervoudige gevalsstudie genoemd kwalitatief en/of kwantitatief Grensfenomeen: context verschuiven (bv partner betrekken)
8.2 GEVALSSTUDIES IN DE PSYCHOLOGIE Historisch belangrijke onderzoeksopzet: -
Voor theorie ontwikkeling in de psychologie
-
Voor toegepast onderzoek in de psychologie
Lange tijd verwaarloosd (wetenschappelijkheid?), recent opnieuw ontdekt … kwalitatief als complementair Voorbeelden: • • •
Bijv. klinische casussen in klinische psychologie Bijv. beleidsvergelijkend onderzoek in organisatiepsychologie Bijv. toegepast interventie-onderzoek in klinische sector, scholen, bedrijven …
Misvatting: Gevalsstudies zijn geen goede basis voor veralgemening wegens … Selectieve steekproef: te weinig cases en niet toevallig getrokken uit de populatie Experimenteel opzet: 1 conditie (geen controleconditie) en alleen post-meting (geen pre- of basislijn-meting voorafgaand aan ‘behandeling’)
98
Waarom misvatting? Andere kwaliteitscriteria voor gevalsstudies dan voor grote-N onderzoek (surveys of experimenten) ! (geen statistische veralgemeningen, welveralgemening in de diepte) 8.2.1
VOORBEELD GEVALSSTUDIE: ‘DE LATE DIENST’
•
Yesterday in the news: The first and only female top manager in the federal Belgian government said that women should choose between a family and a career. Several other women in high positions –among whom the Secretary of Interior Affairs responded saying the remark was discouraging for young women, untrue, and offensive (as if they were not able to take care of their families).
•
The female top manager said she knew there were women who could combine the two tasks, but that these were exceptions. That the majority of women was unable to pull it off, and that the realistic picture would be that women had to make a choice.
•
What do you think?
VOORBEELD GEVALSSTUDIE:HOCHSCHILD’S ‘DE LATE DIENST’ •
•
Fenomeen? •
‘stroomversnelling in gezin’ verwijst naar gevolgen van intrede vrouwen / moeders in arbeidsmarkt voor gezinsleven, die vooral vrouwen blijken te treffen
•
Vlaamse topvrouw beweerde dat ambitieuze carrière niet te combineren valt met kinderen
Wat betekent ‘de late dienst’? •
Werkende moeders in VS jaren 1960/ 1970 werkten 3 uur later per werkdag dan vaders, als je betaalde arbeid en ‘zorgarbeid’ voor huishouden en kinderen bij elkaar optelt!
KWANTITATIEF ONDERZOEK: BRUSSEL SURVEY (CeSo/CSCP, 2007) ‘Vrouwen zouden niet buitenshuis moeten werken als er kleine kinderen zijn’ Werkende moeder met kinderen moet kunnen! Belg (autochtoon) % mee eens
Man
Vrouw
24
8
•
BRUSSEL SURVEY 2
•
Grote N onderzoek in Brussel (2007)
‘Gewenste taakverdeling: zorgen voor kleine kinderen?’ Gelijkheid is gedeelde norm!
99
Belg (autochtoon) Vooral moeder Gelijk Anders •
Man
Vrouw
17 82 1
21 78 1
BRUSSEL SURVEY 3
‘Gewenste taakverdeling: zorgen voor huishouden?’ Gelijkheid is gedeelde norm! Belg (autochtoon) Vooral moeder Gelijk Anders •
Man
Vrouw
28 70 2
35 65 0
BRUSSEL SURVEY 4
‘Feitelijke taakverdeling: zorgen voor kinderen?’ Moeders en vaders zijn het niet eens! Afstand wens-feiten groter voor moeders Belg (autochtoon) Vooral moeder Gelijk Anders •
Man
Vrouw
19 75 6
54 46 0
BRUSSEL SURVEY 5
‘Feitelijke taakverdeling: zorgen voor huishouden?’ Moeders en vaders zijn het niet eens! Afstand wens-feiten groter voor moeders Belg (autochtoon) Vooral moeder Gelijk Anders
Man
Vrouw
27 64 9
48 46 6
100
•
BRUSSELS SURVEY 6
‘Tevredenheid met taakverdeling thuis?’ Moeders zijn minder vaak tevreden dan vaders Belg (autochtoon) Niet tevreden
Man
Vrouw
13
28
ONDERZOEKSVRAGEN: BRUSSEL SURVEY • •
Brussel survey = voorbeeld van ‘Grote N onderzoek’ Onderzoeksvragen die worden beantwoord zijn: - Hoeveel mannen en vrouwen hebben gelijke opvattingen over gender rollen? - Hoe vaak zijn taken thuis (on)gelijk verdeeld in de ogen van mannen en vrouwen? - Hoe verschillen de percepties van mannen en vrouwen? - Hoe verschilt de gepercipieerde taakverdeling van de gewenste verdeling?
TOEPASSING Oefenvraag: Geef voorbeelden van vragen over fenomeen ‘De late dienst’ die grootschalig survey onderzoek niet kan beantwoorden! 8.3 GEVALSSTUDIE: WANNEER? Gevalsstudie geeft antwoord op hoe en waarom vragen over een fenomeen, Gevalsstudies zijn NIET geschikt om te antwoorden op vragen naar wie, waar, wanneer, in welke mate, hoeveel, meer of minder, oorzaak of gevolg … 8.3.1
ONDERZOEKSVRAGEN: ‘DE LATE DIENST’ ‘De late dienst’ = voorbeeld van gevalsstudie Gevalsstudie beantwoordt vragen die in grootschalig onderzoek onbeantwoord blijven:
-
Waarom doen buitenshuis werkende vrouwen nog altijd meer voor kinderen en huishouden dan mannen? Hoe onderhandelen mannen en vrouwen de taakverdeling thuis? Hoe beoordelen en beleven mannen en vrouwen die (meestal ongelijke) taakverdeling? …
Participanten: •
12 gezinnen met 2 fulltime werkende partners en kinderen < 6 jaar
•
‘representatief’ voor doorsnee witte gezinnen in Berkeley, California (arbeiders, bedienden …)
101
Dataverzameling: •
Herhaalde diepte interviews van beide partners met 3 onderzoeksters 1980 – 1988: 2 – 5 jaar lang contact met alle gezinnen
•
Observaties thuis tijdens doordeweekse avondpiek, tijdens weekeinde en op uitnodiging tijdens maaltijden, uitstapjes …
•
Dagboek van beide partners: tijdsmetingen ahv dagverloop
Gezinsomgeving: ook interviews met oppas, buren, vrienden, onderwijzers, begeleiders van kinderen … 8.4 GEVALSSTUDIE: DEFINITIE Literatuur: ‘Designing Case Studies’ Chapter 2 from Yin , Robert K. (2003). Case study research: Design and methods (3rd ed). Thousand Oaks: Sage Gevalsstudie = vorm van empirisch onderzoek die een eigentijds fenomeen bestudeert in zijn natuurlijke context (‘real-life context’) -
waarbij grenzen tss fenomeen en context niet vooraf vast hoeven te liggen
-
waarbij in één of enkele gevallen een groot aantal relevante variabelen in kaart worden gebracht
TOEPASSING Oefenvraag Voldoet voorbeeld ‘de late dienst’ aan de definitie van een gevalsstudie? Checklist: -
Welk eigentijds fenomeen?
-
In welke natuurlijke context?
-
Grenzen tussen fenomeen en context?
-
Aantal variabelen > aantal gevallen?
Verschillende bronnen voor veel info, ja! Gevalsstudie!! 8.4.1
VOORBEELD: GEVAL NANCY & EVAN HOLT
Observatiefragment: een doordeweekse avond ‘N komt thuis van haar werk met haar zoon Joey aan de ene hqnden een zak boodschappen in de andere. Ze zet de boodschappen op de grond, doet de voordeur open en ziet een stapel post op de grond, een aangegeten stuk toast van J op het tafeltje in de hal en het knipperende rode lampje van het antwoordapparaat: een stilleven dat haar herinnert aan de ochtendspits,
102
het moment waarop het gezin de buitenwereld intrekt … N heeft al 7 jaar een baan als sociaal werkster, is een kleine, slanke, blonde vrouw van 30 die snel beweegt en praat. Ze legt de post op het tafeltje in de hal en loopt naar de keuken terwijl ze haar jas losknoopt. J loopt achter haar aan en legt haar driftig uit hoe een kiepkar zijn lading eruit kiept. J is een levendig jongetje van 4 … dat vaak lacht als hij iets leuk vindt.’ ‘E, haar man , heeft inmiddels de rode stationwagen weggezet. Hij komt binnen en hangt zijn jas op. Hij heeft N opgehaald van het werk en ze zijn samen thuisgekomen. Hij is kennelijk nog niet toe aan de drukte in de keuken maar hij mag nog niet gaan zitten met de krant, dus neemt hij traag de post door. E is ook 30, verkoopt meubels aan de detailhandel, heeft dun blond haar, is stevig gebouwd, heeft iets vriendelijks, iets aarzelends. N roep vanuit de keuken, waar ze druk bezig is: ‘Eva-an, wil je ajb de tafel dekken?’ In het ajb klinkt een wereld van irritatie door. Ze draait heen en weer tussen aanrecht, fornuis en ijskast en wil kennelijk dat E haar helpt maar ze lijkt het vervelend te vinden om het te moeten vragen. E kijkt op van de post, werpt een geërgerde blik naar de keuken, wellicht gepikeerd door haar manier van vragen. Hij begint langzaam messen en vorken neer te leggen en vraagt of er ook lepels nodig zijn …’ ‘N en E beschrijven hun gezinsleven als bijzonder gelukkig – als J ‘zijn probleem’ maar niet had. J kan slechts met de grootste moeite in slaap komen. Ze beginnen het om 8u te proberen. E doet een poging maar J wijst hem af. N heeft meer succes: tegen half 9 is ze erin geslaagd om J op zijn bed te leggen, nog niet erin. J kruipt en springt rond op het bed. Na 9 roept hij nog steeds om water, speelgoed, komt uit zijn bed om stiekem het licht aan te doen… Dat gaat zo door tot half 11. Om ongeveer 11u klaagt J dat hij het ‘eng’ vindt in zijn bedje en dat hij alleen kan slapen in het bed van vader en moeder. Uitgeput gaat N op zijn voorstel in…’ Nancy & Evan Holt = extreem geval - sterke gelijkheidswens van Nancy - openlijk conflict met Evan •
Observatiefragment o
•
•
thuiskomen na het werk: taak- en terreinverdeling, interactie Nancy en Evan, bedritueel zoontje Joey
Herhaalde interviews o
Nancy’s gelijkheidswens
o
Evan’s ‘lijdelijk verzet’ = passief verzet (E. is niet vragende partij voor verandering)
o
Joey’s ‘probleem’
Tijdstip 1: dagboek en interviews met Nancy en Evan
- dagboek ongelijke taakverdeling, tijdsindeling Nancy zwaarder en strakker: meer werk, minder autonomie
103
- interviews Nancy wil en eist gelijke verdeling; Evan gaat akkoord maar zijn ‘lijdelijk verzet’ leidt tot open conflict •
Tijdstip 2: herhaalde interviews met Nancy en Evan
territoriumverdeling tussen ‘bovenhuis’ (Nancy’s huishouding) en ‘souterrain’ (Evan’s atelier) als compromis om conflict te beëindigen en voortbestaan als gezin mogelijk te maken bliksemafleider voor spanningen: het ‘probleem van Joey’ wordt voorgesteld als externe oorzaak van slapeloze en seksloze nachten. 8.5 GEVALSSTUDIE: HOE? Hoe zet je een gevalsstudie op? 4 Stappen: (1) Theorie ontwikkelen:
wat is er aan de hand?
(2) Afgrenzing fenomeen
Vrouw/man? onderzoekseenheden
(3) Keuze onderzoekseenheid (4) Selectie van gevallen:
hoeveel koppels en welke koppels?
Enkelvoudige gevalsstudie Meervoudige gevalsstudie 8.5.1
THEORIE ONTWIKKELEN (INDUCTIE) EN TOETSEN (DEDUCTIE)
8.5.1.1 THEORIE ONTWIKKELEN •
Gevalsstudies zijn bij uitstek geschikt om nieuwe theorie te ontwikkelen (INDUCTIE) o
o
Hoe? Zorgvuldig beschrijven van geval laat patronen zien die data linken met theorie: •
patroongelijkenis tussen parallelle cases
•
Patronen over de tijd: tijdsverloop
•
…
Systematische theorie ontwikkeling over een fenomeen
104
•
Meervoudige gevalsstudies zijn ook geschikt om theorie te toetsen (DEDUCTIE) o
Hoe? Door replicatie: nagaan of je theorie ook klopt in andere gevallen •
Vind je het verwachte patroon terug?
Zijn er rivaliserende verklaringen voor een bepaald patroon? VOORBEELD: INDUCTIE (1) Theorie ontwikkelen •
Hochschild beschrijft conflict rond taakverdeling Nancy en Evan patroon door de tijd: onderhandelde gelijkheid + passief verzet escalatie compromis
•
Verklarende theorie vanuit maatschappelijke verhoudingen: nieuw cultureel stereotype ‘supermoeder’ rechtvaardigen en bestendigen ongelijkheid in gezin
VOORBEELD: DEDUCTIE (2) Theorie toetsen •
Klopt Hochschild’s theorie ook in andere gevallen dan Nancy en Evan? Zelfde patroon? NEE: escalatie conflict niet gerepliceerd JA: gelijkheidswensen bij vrouw en (schijn)oplossingen in nadeel vrouw wel gerepliceerd
•
Rivaliserende verklaringen? Bijv. kenmerken persoonlijkheid Nancy of Evan (bijv. coping stijlen)
8.5.1.2 AFGRENZING
105
8.5.1.3 EENHEID •
Definitie analyse-eenheden
meer concrete eenheden - individu - gezin - organisatie - school - buurt … Welke analyse eenheid + meer dan 1 nodig? •
-
meer abstracte eenheden relatie proces (besluitvorming, keuzeproces …) gemeenschap interventie (behandeling, project …)
TOEPASSING
Oefenvragen •
Noem analyse-eenheden in voorbeeld ‘de late dienst’ E en C N – relatie koppel (A) – gezin (A) Ingebedde vorm (koppel, zoon, …)
•
Geef voorbeeld van meer concrete en meer abstracte analyse-eenheid
•
Gaat het om een holistische of een ingebedde vorm van gevalsstudie? Waarom?
8.5.1.4 SELECTIE •
Selectie van gevallen?
•
Algemene regel: doelgerichte selectie van gevallen vanuit theorie over te onderzoeken fenomeen • Beschrijvende theorie over een fenomeen = ‘verhaal over actoren, gebeurtenissen en processen (denken, voelen, handelen) in een welbepaalde context’ Stelling: Theoriegeleid onderzoeksopzet is noodzakelijke voorwaarde voor ‘analytische veralgemening’ (niet statistiek veralgemening)
•
≠ typen van veralgemening •
•
LEVEL 2 VERALGEMENING of ‘analytische veralgemening’ = van geval (of populatiekenmerk of experimenteel effect) naar theorie LEVEL 1 VERALGEMENING ≠ ‘statistische veralgemening’ = van toevalssteekproef naar populatie of van toevalstoewijzing aan condities naar experimenteel effect
106
Gevalsselectie: soorten Typisch geval: gemiddelde Problematische gevallen: staart + positief afwijkend Parallel zoeken naar: - Gelijkend: vind je zelfde patroon - Verschillend: grenzen veralgemening aftasten
Single case
Multiple case
Bv persoonskenmerken slechte match maatschappelijke factoren, stoornis zoon,… Rivaliserende verklaringen uitsluiten is moeilijk (voorzichtig mee zijn) •
•
Enkelvoudige gevalsstudie (‘single case’) 1. typisch geval
(meest voorkomend?)
2. kritisch geval
(meest kans op weerlegging theorie?)
3. extreem geval
(meest afwijkend?)
4. uniek geval
= specifiek
5. onthullend geval
(toegankelijkheid); Gevallen die weinig voorkomen
6. longitudinaal geval
(tijdsdimensie)
Meervoudige gevalsstudie (‘multiple cases’) Gevallen zijn geen steekproef uit populatie, wel replicaties of parallelstudies van zelfde fenomeen
107
(1) ‘letterlijke replicatie’ = gelijkende gevallen (doel: fenomeen accuraat beschrijven) gelijkaardige gevallen: nuancering (2) ‘theoretische replicatie’ = afwijkende gevallen (doel: grenzen van een theorie toetsen) ; longitudinaal = kritische gevallen (doel: kans op weerlegging maximaliseren) heel verschillend geval Beperking meervoudige gevalsstudie: o
2 of meer gevallen verschillen meestal op meerdere onafhankelijke variabelen tegelijk van elkaar noch operationele controle (cf experimenten), noch statistische controle over ‘storende variabelen’ (cf surveys) theoretische verklaring van een fenomeen is altijd kwetsbaar voor andere mogelijke verklaringen (‘rivaliserende theorieën’)
TOEPASSING Oefenvragen •
Is voorbeeld ‘de late dienst’ enkelvoudige of meervoudige gevalsstudie?
•
Welk soort enkelvoudig geval zijn ‘Nancy & Evan Holt’? Waarom?
•
Geef zelf voorbeeld van letterlijke en theoretische replicatie van het geval ‘Nancy en Evan Holt’ in ‘de late dienst’? Leg uit.
8.6 KWALITEIT GEVALSSTUDIE •
Constructvaliditeit: van meting naar concept?
•
Interne validiteit: van patroon naar causale verklaring? (verklaring, oorzakelijk verband)
•
Externe validiteit: veralgemeenbaarheid naar andere gevallen?
•
Betrouwbaarheid: herhaalbaar? (replicatie)
Strategieën van kwaliteitsbewaking in gevalsstudies ≠ in ‘grote N onderzoek’! 8.6.1 •
KWALITEIT: EXTERNE VALIDITEIT Is een nadeel van gevalsstudies dat je niet kunt veralgemenen? JA en NEEN o
NEEN veralgemening op basis van gevalsstudies is niet statistisch = veralgemening naar een populatie
108
want gevallen zijn geen toevallige steekproef o
8.6.2 •
JA wel analytisch = veralgemening naar een theorie want gevallen zijn op theoretische gronden geselecteerd
BETROUWBAARHEID Is een nadeel van gevalsstudies dat ze niet betrouwbaar zijn? JA en NEEN o
NEEN gevalsstudies zijn vaak moeilijk herhaalbaar geen ‘test-retest betrouwbaarheid’
o
JA betrouwbaarheid berust op convergentie tussen meerdere data, methoden, en/of onderzoekers
betrouwbaarheid door ‘triangulatie’ van databronnen, methoden en/of onderzoekers TOEPASSING KWALITEIT Meer oefenvragen … Is het geval van van Nancy & Evan Holt analytisch veralgemeenbaar naar Hochschild’s theorie over ‘de stroomversnelling in het gezin’? En hoe dan? Maakt voorbeeld ‘de late dienst’ gebruik van triangulatie om de betrouwbaarheid te verhogen? En zo ja, hoe? 9. College 9: Gecombineerde Methoden Leerdoelen •
Bekend zijn met 5 verschillende onderzoeksopzetten en kunnen motiveren wanneer deze gebruikt moeten worden o
Convergent gelijktijdige onderzoeksopzet
o
Verdiepende onderzoeksopzet
o
Voorbereidende onderzoeksopzet
o
Ingebedde onderzoeksopzet
o
(NIET: Transformatieve onderzoeksopzet)
o
Veelfasige onderzoeksopzet
•
Kennis hebben van de sterktes en zwaktes van kwantitatief en kwalitatief onderzoek
•
Begrijpen hoe kwalitatief en kwantitatief onderzoek voor elkaar zwaktes kunnen compenseren
109
Terminologisch onderscheid •
Gecombineerde methoden (Mixed Methods): o
•
Combinatie van kwalitatieve als kwantitatieve dataverzameling of onderzoeksmethoden in een onderzoek
Gemengde methoden (Blended Methods): o
Verschillende soorten kwalitatief (of kwantitatief) onderzoek.
o
bijv. Zowel interviews als observatie
9.1 CONVERGENT GELIJKTIJDIGE ONDERZOEKSOPZET Noot :vaak cross cultureel onderzoek, kwantitatiefs andere cultuur vaak niet voldoende Triangulatie: Je wilt weten of verschillende methoden leiden tot eenzelfde perspectief We zullen van ieder van deze modellen van gecombineerde methoden voorbeelden laten zien en aan de hand daarvan nog eens bespreken hoe kwantitatieve en kwantitatieve methoden elkaar kunnen aanvullen. Voorbeeld Uniek of Deviant? Cultuurvergelijkend onderzoek tussen Aziaten en Amerikanen naar de betekenis van ‘anders zijn’ of ‘alleen zijn’ •
CONVERGENT GELIJKTIJDIGE ONDERZOEKSOPZET
110
Kwalitatief: advertenties; hoe presenteren alleen zijn? China: producten aangeprijs door meer dan 1 persoon USA: 1 persoon => individu is anders We weten reacties op advertenties niet
111
Kwantitatief: Experiment over voorkeuren • Unique Pen Choice: International Airport (Kim & Markus, 1999) *
•
Vragenlijst
•
Kies een pen(zak met veel rode/groene)
Resultaat: Azië: major USA: minor
112
kan soms ook niet convergeren (vervolgonderzoek)
9.2 VERDIEPENDE ONDERZOEKSOPZET
Emergerend onderzoeksopzet: Tijdens onderzoek komt onderzoekopzet tot stand
9.2.1
Representatieve studie over welzijn
•
Laag en hoogopgeleide Amerikanen geven aan even gelukkig te zijn.
•
Maar hebben niet dezelfde kansen/ levenskwaliteit.
•
Dus hoe valt dat te rijmen?
Kwalitatieve vragen ter verdieping
Interviews met 100 respondenten van twee opleidingsniveaus (laag/hoog) die gematcht waren op geluksscore in een vragenlijstonderzoek (Markus et al., 2004) Narratieven geven meer informatie over betekenis van vragenlijst
Wat betekent het om een goed leven te hebben? o
Amerikaanse vrouw, middelbare school afgemaakt
“Een goed leven hebben betekent de dingen hebben die je nodig hebt. Gelukkig en tevreden zijn. In goede gezondheid verkeren. … Ik heb het hier over een dak boven je hoofd hebben, een job, enig gevoel van zekerheid. Dat betekent het voor mij om een goed leven hebben. En natuurlijk vrienden en familie, want zonder hen zou het maar eenzaam zijn.”
113
Vraag: Wat betekent het om een goed leven te hebben? o
Amerikaanse vrouw, universitair geschoold
“Ik vind dat het leven uitdagend moet zijn. Als alles te gemakkelijk verloopt, is het geen goed leven. … Een hechte familie en sterke familiebanden zijn ook belangrijk. … Werk hebben dat je graag doet leidt tot een goed leven. En het beoefenen van activiteiten die ontspannend of juist uitdagend zijn.”
Zonder kwalitaitef geen groepsindeling, niet weten groep als geheel zijn
•
VOORBEREIDENDE ONDERZOEKSOPZET
Kwalitatieve fase •
Emotie-narratieven Vergelijking van emoties bij Amerikaanse en Japanse respondenten.
Inhoudelijk verschillende reacties Participants: •
41 Americans
•
52 Japanese
Stimulus: Situatie van belediging •
American Woman, 35 yr old, married, college-edu
“I told them ‘I can do it,’ [assertive] so it might have bothered me that they thought I couldn't do it. But I did it.….[regain control] The other woman who butted in was there for a while and she will try to take control. …. I guess [I felt] disgust. …. Her personality bothered me, and I knew that you can't
114
change anybody, so I knew what to expect…. [blame/vilify ] She is the type of person that likes to know everything that is going on with other people, and she likes to have her foot in other people’s business. No, it wouldn’t do any good [to do or say anything else], because I knew her personality [blaming and in that, also re-affirming self]..… I wouldn’t want to have a personality like hers…. I thought about thanking God I'm not like that [villify blame]…. …. It would have been nice if she had not said anything [to me after that incident] [distancing], but she did [i.e. kept talking to me]. She was like that, so it didn’t surprise me.” •
Japanese man, 56 yr old, married, college-edu
““Then some executive member was mad at us … I think that she has an eagerness [to do things herself] that is good for an organization. Whenever I tried to call somebody [to invite him or her], this other executive member had already reached him or her. … This woman had been worried that she could not rely on me. I think she is very motivated [trying to understand her justify/analyze]….Perhaps more than I am [self-criticism]. [I am not as eager, because] I am more inclined to be considerate of what is convenient for others.. ….I would like to tell the people [I call for these alumni meetings] that the meetings are not mandatory, but I agree that fewer people will come to the meetings if you make them voluntary [type of self-criticism]….Unless we force people to come, they won’t. (Interviewer: Can’t you just say “I do not want that responsibility, we should not make the meetings mandatory”). Yes, I am considering quitting if somebody were to complain to me. ….[withdraw from conflict, but also from what you don’t want to do] coderingen •
In een situatie van belediging zei >50% van de
Amerikanen • Dat de ander de schuld had • Dat ze agressief of assertief waren geweest • Dat ze zich afgewezen voelde
Japanners • Dat de ander de schuld had • Dat ze zich probeerden in te leven in de ander • Dat ze niks deden
[slide 13]The most prevalent emotional responses in the American group are blaming, feeling rejected, and assertiveness, all responses that reinforce the self as bounded, and in opposition with the offender. Toelichting dat het in een factor komt. On the other side, the offense reactions in the Japanese group are characterized not only by blame, but also by responses aimed at recovering or not further harming the relationship, such as sympathizing with the offender and doing nothing. These are very different contents of emotional experience, and contents that fit with the respective models of self and relating. •
Hoe algemeen verspreid zijn de culturele verschillen in boosheidsprofielen?
•
Zijn de verschillen te herleiden tot verschillen in de gerapporteerde situaties?
•
Zelfde verhaal nog steeds verschillende reacties?
115
Kwantitatieve fase •
Vignettes met beledigingen die waren gebaseerd op de open interviews
•
VOORBEREIDENDE ONDERZOEKSOPZET
American 1 One afternoon, while Jane was working on a history assignment in her dorm room, she received a call from her father. Jane’s father informed her that her grandmother was in the hospital and would be undergoing major surgery in two days. Jane, of course, was greatly upset and worried about her grandmother’s precarious health. Soon after talking with her father, Jane ran into her best friend Amy and began to relate her grandmother’s condition to Amy. After a few minutes, Amy interrupted and told Jane that she was actually on her way to the bank and that she would talk to her later. After three days, Jane still had not heard back from Amy. Imagine you were Jane…. Japanese 1 Anne's sister, Jill, was playing a tennis game close to where Anne lived. They agreed to meet each other after the tennis game was over. Jill told Anne that she would call her as soon as she knew whether she had won, so that they could plan a precise time. Anne waited around the house for the call, but Jill never did call to inform Anne that she had won and that she needed to stay and play more games. The phone call came right before Jill was actually coming over. A similar thing had happened the year before, when Anne and Jill had agreed to meet their father in a restaurant. At that time, Anne ended up going all by herself. Imagine you were Ann?
To what extent would you be assertive to Jill, and give her a piece of your mind? To what extent would you be yell at Jill? = more independent To what extent would you do nothing? To what extent would you try to understand things from Jill’s perspective =more relational/interdependent
AM = amerika JP = japan
116
•
VOORBEREIDENDE ONDERZOEKSOPZET
•
INGEBEDDE ONDERZOEKSOPZET
o o
o
Kwalitatief met kwantitatieve vragen Emotie verschillend bij Surinaamse en Turkse Nederlanders? Zelfde soort situaties? Intensiteit: hoe recent Narratieven van zelfde intensiteit vergelijke
o o
Kwalitatieve vraag naar aanleiding emoties Zoveel mogelijk kwantiatief = makkelijker
117
•
VEELFASIGE ONDERZOEKSOPZET
Hoe zit het met afwisselend kwantitatief en kwalitatief?
Vb vijandschap in West-Afrika: 1) Observatie: no man is without enemy 2) Gestructureerde interview: kwalitatief interview kwantiatief verwerkt •
Vijandschap = een persoonlijke relatie van haat, slechtwillendheid, en tegenwerking. •
Afrikaanse contexten zitten vol met verwijzingen naar vijandschap:
•
bumperstickers, volksverhalen, gedichten
vb van observaties die leiden tot een vragenlijst No man is without an enemy. You don't know what you are talking about if you say that Because you are helpful kind frank loving happy-go-lucky, You believe that just everybody loves you. For it may happen that your most intimate of friends can turn out the most treacherous of friends actually at the helm plotting your downfall; At the helm of the mechanics planning your death. There is no man without an enemy.
118
•
Specifieke, kwantificeerbare hypothesen o.b.v. deze observaties: o
Mensen in W. Africa hebben een kleiner netwerk van vrienden dan mensen in de VS
o
Mensen in de VS voelen zich vaker eenzaam dan mensen in W. Africa
o
Mensen in W. Africa zien meer reden om voorzichtig te zijn met vrienden dan mensen in de VS
o
Mensen in W. Africa zullen meer geneigd zijn iemand met veel vrienden voor gek te verslijten
o
Mensen in de VS zullen meer medelijden hebben met iemand zonder vrienden, mensen in W. Africa zullen zulke mensen meer veroordelen Ghana: geboren in vriendennetwerk, die kunnen claim op je doen
•
Interviews met 100 volwassenen (50 Ghanezen en 50 Amerikanen) -- individueel en in kleine groepjes (combinatie interview en focus groep)
•
Vijf vragen (gestructureerd): o
Hoeveel vrienden?
o
Meer/minder vrienden dan anderen?
o
Definitie van een vriend
o
Mening over iemand van hetzelfde geslacht die zegt “geen vrienden te hebben”
o
..die zegt veel vrienden, ong. 50, te hebben.
•
A priori categorieën die hypothesen konden testen
•
Data-analyse: o
Antwoorden gecategoriseerd in a priori categorieën •
o
Bijv. Categorie: “hoeveel vrienden –meer dan 5”
Percentages Ghanezen en Amerikanen in iedere categorie berekend en statistisch vergeleken •
Bijv, 82% Amerikanen en 64% Ghanezen zegt meer dan 5 vrienden te hebben; dat is een statistisch significant verschil
Bevindingen en Interpretaties o
Mensen in de VS voelen zich vaker eenzaam dan mensen in W. Africa •
10% van de Amerikanen vs. 0% van de Afrikaanden rapporteerden spontaan dat ze eenzaam waren.
119
o
Mensen in W. Africa zien meer reden om voorzichtig te zijn met vrienden dan mensen in de VS •
o
o
44% van de Ghanezen vs. 4% van de Amerikanen noemden dat je voorzichtig moet zijn met vrienden
Mensen in W. Africa zullen meer geneigd zijn iemand met veel vrienden voor gek te verslijten •
29% van de Ghanezen vs. 4% van de Amerikanen
•
Geen vrienden = egoïstisch
Mensen in de VS zullen meer medelijden hebben met iemand zonder vrienden, mensen in W. Africa zullen zulke mensen meer veroordelen •
Medelijden: 59% van de Amerikanen vs. 8% van de Ghanezen
•
Veroordeling: 67% van de Ghanezen vs. 24% van de Amerikanen.
De keerzijde van de medaille: Vriendschap •
Amerikaanse context
Maakt een relatief vrije benadering van vriendschap mogelijk en maakt het doenlijk om aan problematische relaties te ontsnappen. •
West Afrikaanse Context
Nadruk op verplichtingen in vriendschappen; moeilijk om je los te maken van vriendschappen die belastend worden meer voorzichtigheid geboden bij het aangaan van vriendschappen •
Wat is vriendschap?
Uit het interviewonderzoek: •
Belangrijkste categorie in Ghana: o
•
materiele en practische steun (56% van de mensen vs. 12% in de VS)
In VS: o
emotionele steun (52% in de VS vs,. 32% in Ghana)
o
gezelschap (46% vs. 38% in Ghana)
120
Accra = stad N = platteland U = unief
121
waar komen vijanden voor?
•
Wat denken Amerikanen en Ghanezen eigenlijk precies over vijanden
•
Interview met een aantal van de mensen in de survey: o
Vertel eens, heeft u vijanden? Wie zijn dat?
o
Als iemand zou zeggen dat hij vijanden had, wat zou u dan denken…/ Als iemand zou zeggen dat hij geen vijanden had, wat zou u dan denken?
Vijanden zijn normaal: Ghanese Setting •
Natuurlijk heb ik vijanden. Niemand in deze wereld is zonder.
•
Ik ken mijn vijanden niet, maar het is logisch dat ik ze heb.
Het is niet normaal om vijanden te hebben: VS Ik zou zeggen dat ik er geen heb. Ik geloof niet dat ik vijanden heb. Het is mogelijk hoor, maar niet voorzover mij bekend….Ik kan me gewooon niet voorstellen dat er iemand zou zijn die dat soort dingen zou doen.
122
De meeste mensen hebben volgens mij geen echte vijanden. Misschien iemand die ze niet mag ofzo, maar niemand die echt op hun ondergang uit is. Verborgen vijanden Ik zou denken dat ze paranoide waren, tenzij er echt een goede reden was– als ze me zouden kunnen uitleggen dat er een legitieme reden was dat iemand ze haatte. Maar als iemand gewoon gelooft dat een toevallige ander erop uit is ze te schaden, dat zou ik wel een beetje raar vinden….. “Geen vijanden" Persoon : Ghana •
Die persoon begrijpt niet hoe mensen in elkaar zitten. Want het is natuurlijk zo dat mensen sociale wezens zijn.
•
Die persoon is niet meer helemaal bij. Die kan ik niet normaal noemen.
•
Dan is ze een grote leugenaar. Ze wil gewoon niet accepteren dat ze wel vijanden heeft. Zelfs Jezus Christus had vijanden– wie denk je wel niet dat je bent om geen vijanden te hebben? Als je jezelf voor de gek wil houden en denken dat je in het paradijs woont, prima. Maar ik ... Ik laat me niks wijs maken: ik heb vijanden.
Observatie: vijandschap is een thema in de cultuur
Betekenis van vrienden en de algemene context van relaties Hoevaak komt het voor dat mensen vijanden hebben? Wat is de betekenis van vijanden hebben en van geen vijanden hebben?
Waarom gecombineerde methoden? o Kwantitatieve en kwalitatieve methoden hebben ieder hun sterktes en zwaktes o Het combineren van beide methoden kan ervoor zorgen dat zwaktes gecompenseerd worden Combineren o In alle fasen van het onderzoek: o Vraagstelling: Hoe vaak komt het voor en wat betekent het? o Dataverzameling: ratingschalen en open interviews o Analyse: eerst coderen en dan kwantificeren
123
•
Wat zijn de sterktes/zwaktes van kwal en kwan methoden?
Kwantitatief • Specifiek, vaak theorietoetsend • Hoeveel mensen, in welke mate een verschijnsel, verschillen in distributie? • Voorspellend, verklarend
Kwalitatief • Exploratief, inductief (maar kan ook theorie-toetsend zijn) • Beschrijving van fenomenen in hun natuurlijke context, betekenis begrepen vanuit het individu of collectief • Interpreterend in context, verbanden leggen
10. College 10: Inhoudsanalyse Leerdoelen •
Weten wat een inhoudsanalyse inhoudt en welke verschillende stappen kunnen worden onderscheiden in thematische analyse
•
Weten wanneer thematische analyse aangewezen is
•
Kwalitatieve en kwantitatieve criteria kennen voor een goed coderingssysteem (en weten wat een kappa is)
•
Op de hoogte zijn van de mogelijkheden van computerprogramma’s voor het coderen van tekst (en specifiek van de functies van Atlas.ti)
10.1
Wanneer gebruik je inhoudsanalyse?
•
Inhoudsanalyse = thematische analyse
•
Wanneer je een tekst met veel details/informatie wilt benutten voor onderzoek o
•
10.2
Voorbeelden: Open interviews, focusgroepen, krantenartikelen
Inhoudsanalyse wordt zowel door kwalitatief als kwantitatief geörienteerde psychologen gebruikt. Hoe doe je inhoudsanalyse?
1) Tekst verzamelen/ neerschrijven 2) Analyseren: wat zit er in de data 3) Thema’s, (sub)categoriën Niet lineair, gaat heen en weer
124
Je begint met tekst. In het geval van interviews en focusgroepen moet je die tekst eerst transcriberen. Daarna volgt wat je boek beschrijft als analytic effort= je probeert greep te krijgen op de tekst en de verschillende soorten ideeen te thematiseren. Dit is over het algemeen niet in een keer gedaan: je gaat steeds terug naar de data en probeert de categorieen te verfijnen, ervoor de zorgen dat de categorieen echt weerspiegelen wat er in de tekst staat, etc. Op het laatst probeer je de thema’s te benoemen en er echt een systeem van te maken (dwz. De relatie tussen de thema’s vast te leggen).
10.2.1 Voorbeeld 1 gevalsstudie over agorafobie •
De betekenis van paniekaanvallen
KWALITATIEF ONDERZOEK: Gevalsstudie van één vrouw, Meg, die aan Lisa (een jonge psychologe) vertelt over haar paniekaanvallen en haar leven Grootste paniekaanval •
Meg zegt dat ze tijdens de lunch “dezelfde trillende (aarzeling) bange gevoelens had” als tijdens een eerder beschreven paniekaanval.
•
Ze zegt niks tegen haar gezelschap en slaagt erin haar angst onder controle te krijgen.
•
Dan stelt William voor om Harriet mee te nemen voor een bezoekje aan zijn vader.
•
Daar heeft Meg “de ergste verschijnselen van angst ooit”. Ze “gaat dood van de angst” op de achterbank.
•
Ze probeert zichzelf af te leiden door een boek te lezen, maar het wordt er alleen erger van.
•
Dan vertelt ze William dat ze lijdt en vraagt om om van de snelweg af te gaan.
•
Goed en wel bij William’s vader aangekomen, voelde Meg zich nog steeds in paniek.
•
Ze wond zich erover op dat ze nog terug moeten om nicht Harriet naar haar hotel te brengen.
•
“Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te zitten in het verkeer. Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”
•
Eerst verzette William zich tegen het verzoek, maar uiteindelijk stemde hij in om over de kleine weggetjes terug te keren.
•
Meg ziet dit als een keerpunt in haar leven: “Ja, dat was het begin van mijn vermijdingsgedrag, -- vanaf die tijd vermeed ik iedere –iedere plek waarin ik me gevangen zou kunnen voelen”
HOE CODEREN? •
“Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te zitten in het verkeer. Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”
125
Eerste analyse van de data (boek: “analytic effort”): 1. Word vertrouwd met de data 2. Regel per regel samenvatting of samenvatting van iets grotere stukjes 3. Dit kan een herhaald proces zijn, waarbij je probeert zo dicht mogelijk bij de data te komen “Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te zitten in het verkeer. Ik—Ik – Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen” •
Vragen– o
Hoeveel verschillende boodschappen zitten hierin?
o
Wat is de inhoud van ieder van die boodschappen?
voorbeeld 1: Analyseren 1) 2) 3) 4)
vraagt hulp hulpeloosheid negatieve toekomstverwachting negatieve toekomstverwachting/ negatieve gebeurtenis 5) zelf hulpeloosheid •
Paniekepisode
10.2.2 Voorbeeld 2 Betekenis van chronische ziekte •
Hier een vb van één interview— bij de inhoudsanalyse van die voorbeeld vielen de eenheden samen met de punctuatie: iedere punt of komma was het begin van een nieuw te beschrijven stukje.
•
“Praten over ziekte”
126
Stukje uit een interview met een 37-jarige vrouw die aan Lupus lijdt: Als je lupus hebt, ik bedoel, de ene dag is het mijn lever, de volgende mijn gewrichten, dan weer mijn hoofd. /Mensen beginnen echt te denken dat je hypochondrisch bent als je blijft zagen over al die verschillende pijntjes…../Je voelt dat je beter niks kunt zeggen, / omdat mensen gaan denken, “pas op, kom niet te dicht bij haar, want alles wat ze doet is toch klagen.” •
“Praten over ziekte”
Ik denk dat dat de reden is dat ik er nooit iets over zeg,/want alles wat ik heb is op de een of andere manier verbonden met lupus, /maar de meeste mensen weten niet dat ik lupus heb.. /en zelfs diegenen die het wel weten, zullen toch niet geloven dat 10 heel verschillende klachten daarmee te maken hebben. /En ik wil niet dat mensen gaan zeggen van daar moet je niet in de buurt komen, want al die doet is klagen. /
Interpretatie: bang voor kritiek (beide juist) intersubjectiviteit
127
10.2.3 Thematiseren •
Thema’s en subthema’s identificeren: o
Abstractere codes die een aantal van de descriptieve codes van de eerste keer samennemen
o
Interpretaties van de belangrijkste thema’s
10.2.3.1 •
Voorbeeld 1: thema’s
Analyse van de hele episode: Wat zijn de grotere thema’s?
Opbouw Meg’s verhaal: 1. Een gebeurtenis die problematisch is •
Vastzitten op de snelweg
2. Een psychologische respons, inclusief de paniekaanval •
Paniek dat ze niet wegkan, paniek dat ze ook over de snelweg terugmoet
3. Poging om aan de situatie te ontsnappen • 10.2.3.2
(succesvol) pleidooi om landwegen te nemen. Voorbeeld van lupus patient
2 grote thema’s
128
10.2.4 Theorie Hieruit kan een theorie komen
10.2.4.1
•
Welke concepten spelen een rol?
•
Hoe hangen die concepten samen?
Bijvoorbeeld (lupus patient)
•
Een theorie zou zijn dat chronische patiënten proberen om de consequenties van hun ziekte te beperken
•
Eens je zo’n theorie hebt, kun je testen of deze ook bevestigd wordt in andere interviews met chronische patiënten.
10.2.4.2
Voorbeeld 1: theorie
•
Commentaar op manifeste inhoud
•
Meg interpreteert de situaties voorafgaand aan de paniekaanvallen als problemen
•
De opbouw van Meg’s verhalen maakt de paniekaanval onredelijk en onbegrijpelijk (paniek als het verkeer vast zit)
•
Stelt Meg voor als iemand die geen grip heeft op haar eigen gevoelens.
•
Lisa’s duiding De achterliggende structuur van Meg’s paniekaanvallen: •
Een familielid doet een voorstel voor een activiteit waar Meg in betrokken is
•
Meg heeft geen zin, maar laat dat niet weten
•
Meg doet mee in de geplande activiteit
•
Terwijl ze meedoet met die activiteit, krijgt ze een aanval van paniek.
•
Lisa’s duiding: SOCIALE CONTEXT RONDOM PANIEK?
Als nicht Harriet opbelt, zegt William: “We willen je graag zien Harriet. Laat ons je komen ophalen en uit lunchen nemen.” [Meg voelt geen keus] De context: Het is kersttijd en Meg heeft nog heel veel te doen om zich voor te bereiden (koekjes bakken, kerstkado’s inpakken). Verder is het sowieso een stresserende tijd, want de zoon van haar zus heeft (voor onbepaalde tijd) zijn toevlucht gezocht bij Meg en William [het komt Meg slecht uit] Meg: “Dus we laten alles waar we mee bezig waren vallen en gaan Harriet ophalen”. Lisa: “ Heb je daar ruzie over gemaakt?”
129
Meg: “Ruzie? Nee, dat niet. Ik was alleen niet echt enthousiast. [Meg voelt wel weerstand, maar zegt niets] •
Lisa’s duiding
Zo bezien is de paniekaanval: •
Een vorm van assertiviteit: o
Eenmaal in paniek is Meg niet in staat om nog te doen waar ze geen zin in had
o
Eigenlijk houdt Meg haar omgeving in de greep terwijl ze er zelf niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden: Ze weet immers niet waarom ze panikeert.
o
Lisa’s duiding
Zo bezien is de paniekaanval: •
10.3 •
Rationeel (niet irrationeel): o
Paniek stelt haar in staat zich te verzetten tegen activiteiten die ze niet graag doet ze handelt in overeenstemming met haar belangen.
o
Tegelijkertijd: acceptatie van haar rol als volgzame vrouw
o
Breekt niet uit de rol, maar gebruikt de mogelijkheden van de rol om met de marges te spelen; om toch iets van agency te hevven
Wat is inhoudsanalyse Een tekst analyseren op thema’s o
Thema’s zijn data-gedreven of theorie-gedreven (bottom-up of top-down of een combinatie)
10.3.1 VB. EMOTIE-ONDERZOEK IN BELGIE EN DE VS (Interviews over schaamte) Hoe beleven Belgen en Amerikanen hun schaamte? •
Uitgaande van bestaande theorieën van emoties
•
Uitgaande van de interviews zelf
•
Wat is inhoudsanalyse: top-down
Bestaande theorieën van schaamte (bijv. Tangney, 1991) Schaamte = Negatieve evaluatie van zichzelf als persoon
130
•
Wat is inhoudsanalyse: top-down
Amerikaanse respondent over schaamte: (Situatie waarin de student ziek was op zijn kot en zijn vrienden hem belachelijk maakten) “Toen ik dat ding aan het doen was en iedereen was aan het lachen, was mijn eerste reactie van ‘wat is er mis met mij?’ en zodra ik mij realiseerde van ‘waarom kan het mij iets schelen wat hij aan het doen is’ ofzo, toen begon ik gewoon kwaad te worden.” Belgische respondent over schaamte: (Mannelijke student over een situatie waarin hij vroeger moest stoppen met een looptraining op school omdat hij zijn knie had bezeerd en zijn vrienden met hem waren aan het lachen) “Awel, ik zei tegen hem… Ik had eigenlijk niet verstaan waarom hij het gezegd had, dus vroeg ik waarom […] Ik verstond gewoon niet echt waarom ze dat gezegd hadden, ik denk dat ze me beu moeten geweest zijn ofzo. Zoiets.” •
Wat is inhoudsanalyse: bottom-up
Amerikaanse respondent over schaamte: “Toen ik dat ding aan het doen was en iedereen was aan het lachen, was mijn eerste reactie van ‘wat is er mis met mij?’ en zodra ik mij realiseerde van ‘waarom kan het mij iets schelen wat hij aan het doen is’ ofzo, toen begon ik gewoon kwaad te worden.” schuld geven aan een ander, kwaad worden Belgische respondent over schaamte: “Awel, ik zei tegen hem… Ik had eigenlijk niet verstaan waarom hij het gezegd had, dus vroeg ik waarom […] Ik verstond gewoon niet echt waarom ze dat gezegd hadden, ik denk dat ze me beu moeten geweest zijn ofzo. Zoiets.” onbegrip In schaamtenarratieven zit altijd (waargenomen) negatieve evaluatie van zelf. In VS ook: boosheid, schuld geven In Belgie ook: onbegrip 10.4 •
Computer-ondersteuning van inhoudsanalyse Inhoudsanalyse: gebruik van programma’s
131
= herhalend proces Zit hem vooral in stap 3, 4,5: search of themes in initial coding, reviews of themes, theme definition and labeling. Geeft duidelijk aan dat inhoudsanalyse niet helemaal lineair is, maar dat je heen en weer gaat en probeert om: -
•
de thema’s zo beschrijvend mogelijk te maken; geen thema’s waar geen voorbeelden van zijn, onderscheidingen maken die in de tekst zijn en belangrijk lijken de thema’s onderling niet overlappend te maken 1) bekend maken met data 2) initiële codering 3) thema’s zoeken + 4) review thema’s 5) definiëren / labeling thema’s 6) schriftelijk Gefaseerd proces, waarbij je werkt van de tekst naar bredere conceptuele begrippen en relaties
•
Veel hercoderen
•
Tijdens het proces heb je gedachten die je het best meteen opschrijft.
•
Om je te helpen met dit proces bestaan er kwalitatieve analyse-programma’s o
•
Voorbeelden: nVivo, Atlas.ti
Die programma’s doen het analyseren niet voor je (anders dan LIWC); maar helpen je om de transparantie en organisatie van het coderen te vergroten. o
Analyseren tekst niet, enkel inhoudsnalayse organiseren (wat je anders met de hand doet)
Atlas.ti iets handiger voor kwalitatief onderzoek •
Een softwareprogramma waarmee je tekst, foto’s en video’s kan coderen
132
10.4.1 Vlaamse studie naar ideeën over migranten •
Drie soorten tekstmateriaal o
2007 verkiezingsprogramma’s van alle 9 Vlaamse partijen
o
80 opinie artikelen over diversiteit in De Standaard en Het Laatste Nieuws (februari – juli 2009)
o
300 online lezerscommentaren op opinieartikelen
•
In deze studie hebben we op grond van deze teksten een theorie ontwikkeld
•
Ideeen over migranten komen altijd in clusters, die bestaan uit een probleemdefinitie en een oplossing
•
De gecodeerde teksten waren de data
Overkoepelende thema’s: 1. “Andere cultuur is slecht, achterlijk of wijkt af” 2. Bedreiging van de welvaartsmaatschappij 3. Gelijke kansen
Regering moet oplossing bieden Lijst maken van (nieuwe codes) + aantekeningen o Handig bij het samen nemen van codes tot thema’s (stap 3)
133
CD&V Politieke partijprogramma: partijprogramma 2007
Migratie is van alle tijden en alle werelddelen. Volgens de Wereldbank zal grensoverschrijdende migratie in combinatie met een hersenvlucht (braindrain) vanuit de ontwikkelingslanden naar de welvarende regio’s het uitzicht van de wereld in de 21e eeuw bepalen. De samenleving zal hierdoor permanent uitgedaagd worden op het vlak van integratie. Er is vandaag nog een integratieprobleem bij de naoorlogse generatie arbeidsmigranten en hun nageslacht op vlak van integratie, tewerkstelling,… Daarenboven hebben we een blijvende toestroom van mensen die naar Belgie komen via gezinshereniging, gezinsvorming en asiel enerzijds, en via illegale migratie anderzijds. • Stap 2: ruwe codes toekennen (initial coding generation) •
Coderen: codes aanmaken
134
-
Je kan codes toevoegen voor elk woord, elke zin, elke paragraaf,… Hier is er gecodeerd per paragraaf – dit is dus eigenlijk een eerste analyse
Supercode = thema
•
Memo’s
Memo: autochtonen willen hun dominante positie in de samenleving behouden.
135
•
Stap 3: Thema’s formuleren op basis van de eerste codering
(searching themes based on the initial coding) •
Maak nieuwe codes: Query tool
•
Stap 4: Verfijning van de thema’s
(review of the themes)
Citaten voor: ieders culturele eigenheid respecteren 2:3 Groen! pleit voor interculturele dialoog 2:19 Alle erkende levensbeschouwingen respecteren 4:1 Vlaanderen inclusief
136
•
Wat is inhoudsanalyse: thema’s
•
Vlaamse studie naar ideeen over migranten: 5e fase themadefinitie
1. Het probleem 1. Wat is het probleem? 2. Wie is verantwoordelijk voor het probleem 2. De oplossing 1. Wat is de oplossing? 2. Wie moet zorgen voor de oplossing?
137
•
Finale Categorieën
Probleem
Oplossingen
1. Wat is het probleem? 1. Migrantencultuur is achterlijk, slecht 2. Grote toestroom van immigranten 3. Ons stelsel van sociale zekerheid staat onder druk 4. Discriminatie van migranten 2. Wie is verantwoordelijk voor het probleem? 1. Minderheidsgroepen zelf 2. De regering 3. De meerderheid (Belgen of Vlamingen zelf)
1. Wat is de oplossing? 1. Aanpassen aan de Vlaamse cultuur 2. Respect voor onze democratie en onze mensenrechten 3. Gelijke kansen 2. Wie moet voor de oplossing zorgen? 1. Minderheidsgroepen zelf 2. De regering 3. De meerderheid (Belgen of Vlamingen zelf)
138
10.5
Wat is een goed coderingssysteem?
1. Categorieën worden door verschillende beoordelaars hetzelfde begrepen. 2. Categorieën beschrijven een groot deel van de data 3. Categorieën bieden inzicht in het materiaal (meer weten als ervoor) 10.5.1 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid Categorieën worden door verschillende beoordelaars hetzelfde begrepen: •
Kwantitatieve maten van interbeoordelaars-betrouwbaarheid : Cohen’s kappa, percentage overeenstemming.
•
Cohen’s kappa: intersubjectiviteit
10.5.2 Categorieën beschrijven een groot deel van de data: KWAL: Passen de categorieen bij de tekst? Hoe zijn de categorieen ontwikkeld? Stappen beschrijven, citaten geven, … KWANT: Welk percentage van de data kan gecodeerd worden? •
percentage kan slaan op woorden, codeerbare segmenten en interviews)
139
10.5.3 Categorieën bieden inzicht in het materiaal •
In hoeverre is de theorie bruikbaar, voorspellend, inzichtgevend, etc?
11. College 11: Vertooganalyse LEERDOELEN (1) Welke databronnen en kentheoretische benadering lenen zich voor vertooganalyse? (2) Wat is vertooganalyse? Welke kenmerken? (3) Woordenschat bij taalopvatting in vertooganalyse herkennen en toepassen in voorbeelden (4) Taalfilosofische grondslagen vertooganalyse? (5) Stappen in constructionistische en foucauldiaanse vertooganalyse herkennen en toepassen in voorbeelden (6) Overeenkomst en verschil tss ‘sociaal constructionistische’ en ‘foucauldiaanse’ vertooganalyse? Vertooganalyse = discourse analysis W 11.1
WELKE DATABRONNEN?
140
•
Andere databronnen: natuurlijke conversatie in levensechte setting
•
bijv. klinische consultaties / therapeutische sessies narratieve analyse: co-constructie levensverhaal cliënt bijv. politieverhoren nav verdenking schijnhuwelijk vertooganalyse: welke vertogen over huwelijk en ‘echte liefde’?
•
•
Andere databronnen: bestaande, meestal geschreven teksten
•
bijv. bestaande krantenartikels of politieke partijprogramma’s over thema migranten / integratie vertooganalyse: identificatie van uitsluitende vertogen? bijv. bestaande dagboeken of blogs van chronisch zieke patiënten? narratieve analyse: eigen beleving en zingeving door patiënt?
•
11.1.1 VOORBEELD VOOROORDEEL Studie Van Acker (2012) : Analyse van vertogen over migranten in Vlaanderen “MIGRANTEN ALS PROBLEEM” Nowadays, much media and political communication in Western-Europe represents majority-minority relations as problematic (Boomgaarden & Vliegenthart, 2007; ter Wal, 2004, Vergeer, Lubbers, & Scheepers, 2000). The idea that cultural diversity is an asset has come to be seriously questioned in many Western-European countries (e.g., Vertovec & Wessendorf, 2010). The words of German Chancellor Angela Merkel are a case in point: “Of course we used to say, ‘let’s adopt the multicultural concept and live happily side by side, and let’s be happy to be living with each other’. But this concept has failed, and failed utterly” (The Guardian, October 17, 2010).
INTERPRETATIEVE REPERTOIRES 1. Wat is het probleem? o
Verschillende definities van het probleem dat migratie stelt in onze samenleving
2. Wie is de oorzaak van het probleem? o
Verschillende attributies van verantwoordelijkheid
141
A content analysis of media and political discourse is used to identify the most prevalent collective representations of majority-minority relations. Specifically, we examine the ways in which the relationship between immigrant minorities and the majority is defined as well as the implications of these different definitions of the relationship for attributions of responsibility. We expected that different representations of majority-minority relations would refer to different assessments of “the problem”, and that they would be characterized by competing construals of responsibility. DATABRONNEN To ensure broad sampling, we collected media and political communications on immigration and diversity from several sources: political platforms, newspaper articles, and online commentaries on these articles.
We included the 2007 political platforms of all eight Flemish-Belgian parties at the time. Furthermore, opinion articles, editorials and interviews from the two largest newspapers in the Flemish part of Belgium (De Standaard, Het Laatste Nieuws) were selected over a period of six months (February 2009- July 2009); De Standaard targets a more educated readership, Het Laatste Nieuws is a popular newspaper (De Bens & Raeymaeckers, 2007). The specific texts to be coded were selected using a list of predefined keywords tapping ethno-cultural diversity1. Finally, we randomly selected a sample of 356 out of 17862 online commentaries that, over the same six months period, appeared in the online versions of the two newspapers. All text samples, thus obtained, were divided into separate paragraphs that served as the entries for further analyses; the complete dataset to be coded consisted of 918 paragraphs (articles N = 460; commentaries N = 356; political parties N = 102). Our findings confirm that much media and political communication in Flanders represents majorityminority relations as problematic. Only 3.6% of all the sampled paragraphs of text made reference to diversity as a source of enrichment. The vast majority of communications thus refers to the relationship between the majority and immigrant minorities as problematic.
142
Our findings also show that the debate on immigration and diversity in a Western-European context centers around the attribution of responsibility for problems (“they” threaten “us’” vs. “we” disrespect “them”). A representation that portrays minorities as threatening to the majority attributes responsibility to immigrant minorities. It assigns a perpetrator role to ethnic minorities and a victim role to the majority. In contrast, a representation that acknowledges discrimination and stigmatization of minorities by the majority, attributes responsibility to the majority. It hus assigns a perpetrator role to the majority and a victim role to ethno-cultural minorities. •
VERTOOG 1: “Bedreiging” What did the media communication look like concretely. I am showing you two examples. The first example describes immigrants as the cause of an economic problem of which the majority is the victim. The article discusses that in ghent “2 out of 3 people living on unemployment benefits are foreigners.” The article states that many of these foreigners are of Muslim origin.
Here is the second example of an article that describes immigrants as a threat, namely a threat to our cultural values. Immigrants are portrayed as a threat to some of our central values: gender equality. The article discussed how “there is an honor killing in Belgium every four months.” The article states that sexism is the major motivation behind these killings and that the free partner choice of women is not respected.(is belangrijk als threat of a central cultural value) •
VERTOOG 2: “Discriminatie” Here is one example of a newspaper articles that points at discrimination by the majority. In this article, a court case of dicrimination was discussed. A temporal employment agency, adecco interim, was found to keep files of the ethnic orgin of employees. Several well-known companies frequently requested that they did not want Arabs to be hired. This drew attention to the frequent discrimination that immigrant minorities encounter on the job market.
143
•
Attributies van verantwoordelijkheid Attribution of responsibility either to immigrant minorities or to the majority follows from the ways in which the existing “problems” are defined. For instance, by defining the problem as immigrant minorities threatening the majority, immigrant minorities are blamed. Yet, there may be alternative understandings prevailing in public discourse on intergroup relations which attribute at least some responsibility to the majority. One way in which responsibility can be attributed to the majority is by pointing at discrimination and stigmatization by the majority.
CONCLUSIES •
Gemeenschappelijk vertoogkader in Vlaanderen: media, kranten en online fora zien migranten als een probleem voor de samenleving
•
Verschillende vertogen rondom “bedreiging” en “discriminatie” leggen de verantwoordelijkheid voor het probleem vooral bij migranten of bij autochtone Vlamingen
This study shows that, consistent with the hostile climate towards Muslim minorities that exists in Western European countries, most collective representations of intergroup relations in Flemish-Belgian media and political communications refer to majority-minority relations as problematic. In addition, our analysis confirms that there are different ways in which current discourse attributes responsibility for the existing problems. Whereas previous research has primarily contrasted positive and negative representations of intergroup relations (i.e. positive as in enrichment vs. negative as in threat) (e.g., Cohrs & Stelzi, 2010; Duriez, Meeus & Vansteenkiste, 2012; Piontkowski, Rohman & Florack, 2002), our findings suggest that the debate on immigration and diversity in a Western-European context centers around the attribution of responsibility for problems (“they” threaten “us’” vs. “we” disrespect “them”), rather than around the value of diversity
11.2
WELKE BENADERINGEN? VAN DATA NAAR THEORIE …
144
Deels gelijklopend en deels volgend op transcriptie en codering = interpretatie en theoriebouw (1) Nadruk op inductie (maar ook deductie) (2) Sociaal constructionisme (vs. realisme) (3) Verschillende vormen van dataverwerking: van meer beschrijvend naar meer interpreterend INDUCTIE (EN DEDUCTIE)
•
SOCIAAL CONSTRUCTIONISME Kentheoretische benaderingen in psychologisch onderzoek:
(1) Realisme: onderzoeker ‘ontdekt’ objectieve realiteit die reeds bestaat buiten haar/hem om en zich kenbaar maakt in data (2) Sociaal constructionisme: onderzoeker ‘construeert’ gedeelde of ‘intersubjectieve’ betekenis in interactie met participanten in onderzoek
Dichter bij data blijft (beschrijvend) of theorie opbouw (tussen regels lezen)
Thematisch = trouw blijven aan data
Implicaties voor ≠ rol onderzoeker ! (1) Realisme: onderzoeker als neutrale, afstandelijke waarnemer van fenomenen (2) Sociaal constructionisme: onderzoeker als betrokken, actieve deelnemer in het proces van betekenisconstructie vereiste van ‘reflectiviteit’: onderzoeker is geen onbeschreven blad je persoonlijke achtergrond en veronderstellingen expliciet maken en kritisch bevragen is belangrijk ! BESCHRIJVEN EN INTERPRETEREN Naieve opvatting: tweedeling tussen (1) zorgvuldig beschrijven van fenomeen (2) theoretisch interpreteren van fenomeen
145
Genuanceerde opvatting: continuum van meer beschrijvende naar meer interpreterende analyse
11.3
VORMEN VAN DATAVERWERKING
11.3.1 CONSTRUCTIONISME EN TAALOPVATTING
WELKE BENADERINGEN? Wanneer is vertooganalyse aangewezen? Bijv. Voorbeeld vooroordeel: “migranten als probleem” (1) Sociaal-constructionistische benadering (2) Taalopvatting: taal als sociale (inter)actie (3) Maatschappelijk kader: aandacht voor machtsverhoudingen in bredere maatschappelijke context
146
11.4
WAT IS EEN VERTOOG?
11.4.1 WELKE KENMERKEN?
Engels: “Discourse analysis” Kenmerken ‘vertooganalyse’: Bijv. ‘romantische’ en ‘realistische’ discoursen over huwelijk (box 9.4) “hoe sociale actoren taal gebruiken” (1) om betekenis en realiteit te maken (constructie) (2) gesitueerd in bepaalde sociale context (context) (3) met bepaalde functie / gevolgen (actiegericht)
THEORETISCHE BENADERING •
Vertooganalyse is niet alleen een methode van kwalitatieve data-analyse
•
Vertooganalyse staat ook voor een theoretische benadering in de (sociale) psychologie:
‘Discursieve’ ≠ ‘Cognitieve’ psychologie 11.4.1.1 •
VOORBEELD VOOROORDEEL
Cognitieve Psychologie: bijv. vooroordeel als (negatieve) attitude tav migranten o
Mentale processen: vertekening van informatie over allochtonen
o
Cognitie: mentale voorstelling in het hoofd van de bevooroordeelde persoon
o
Voorwerp: allochtonen als objectief bestaand verschijnsel in realiteit
•
DISCURSIEVE PSYCHOLOGIE
•
PRATEN ALS SOCIALE ACTIVITEIT
Centrale stelling Discursieve Psychologie: “hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zienhoe zij denken” -
(cf. college focus groups)
Taal doe je: benoemd verdriet (constructie) is niet hetzelfde als verdriet ervoor (wordt verwerkt)
147
In conversaties of discussies met anderen op het werk, op café, thuis aan tafel … (1) nemen mensen voortdurend stelling, (2) verantwoorden zij hun ziens- of handelswijze, (3) bevestigen of bekritiseren zij andere ziens- ofhandelswijzen DENKEN = PRATEN Citaat Turks-Nederlandse studente “Maar hier zien de mensen mij ook niet echt als Nederlander. Ik had een paar maanden geleden een bijbaantje in een croissanterie, toen kwam er een echtpaar binnen (…) en toen zegt die man van ‘ja, hier werkten toch heel veel studenten?’ WERKTEN … Ik zeg ‘ja, die werken er nog steeds, ik ben zelf ook student’ ‘O, o, o, maar jij bent toch buitenlands, dat zie ik aan je.’ Ik zeg ‘ja, maar ik studeer wel, ik ben hier geboren.’ Zulke dingen.” (ref. Phalet, Vanlotringen & Entzinger, 2000) (2) WELKE KENMERKEN? -
Stellingname? = Ik hoor thuis hier in Nederland
-
Achtergrondstelling? = Ze zien mij niet als Nederlander
-
Verantwoording en kritiek? = Ik ben hier geboren en ik ben student, dus ik heb recht en zij doen me onrecht
VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’ Gesprekken over allochtonen in oude stadswijken (zie college ‘focus groepen’)door Maykel Verkuyten, 1997 Citaat p 90 Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die
komt de deur niet uit hoor’
Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’ Rob:
‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’
Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’ Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen, binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland wonen, je wilt ons geld gebruiken’ Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’ Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen wonen’
148
•
Toepassing kenmerken vertooganalyse: (kapstokken bij fig 9.3) o
Constructie: sociale constructie van ‘allochtonen’ als cultureel afwijkend
o
Context: sociale relaties tussen autochtone buurtbewoners
o
Actiegerichtheid: indirect uitsluitende manieren van spreken over allochtonen
11.5 WOORDENSCHAT VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’ Citaat p 90 Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’ Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’ Rob:
‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’
Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’ Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen, binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland wonen, je wilt ons geld gebruiken’ Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’ Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen wonen’
•
•
Registers: verschillende manieren/stijlen van taalgebruik in bepaalde situaties •
bijv. herhaalde verwijzingen naar cultuur en cultuurverschil
•
specifieker dan genre
Genres: brede vormen van taalgebruik in sociale setting (bijv wetenschappelijk onderzoeksrapport, roman, politieke toespraak, sollicitatiebrief …) •
•
bijv. informele gedachtenwisseling tss (autochtone) buren (focus group discussie)
Footing: citeren / gebruik maken van andermans woorden of van bestaande kaders •
sprekers gebruiken bestaande kaders, bijv. over integratie (aanpassen), onderscheid privé-publiek (binnen / buitenshuis), onderdrukking moslim vrouwen (komen niet buiten)
149
•
•
•
Dialoog: argumenten en tegenargumenten •
bijv. (impliciet) tegenargument van recht op cultuurvehoud wordt tegengesproken met argument dat aanâssing buitenshuis wel moet
•
argument tegen minderheden beleid
Rhetoriek: overtuigingskracht, beoogd effect •
bijv. anecdoten, argumenten moeten luisteraar overtuigen van assimilatie als oplossing = beoogd effect (zij moeten zich gewoon aanpassen)
•
moeten, willen,…
Betrokkenheid en verantwoording (‘stake’, ‘account’): taalgebruik is niet neutraal of vrijblijvend (rechtvaardiging!) •
•
‘Face’: acceptabele zelfpresentatie … •
11.6
bijv. buurtbewoners zijn betrokken partij en verantwoorden hun zienswijze op spanning tss autochtonen en allochtonen
bijv. zelfpresentatie als redelijk (‘gewoon’) en niet bevooroordeeld (‘binnen mogen ze
FILOSOFISCHE GRONDSLAGEN
2 invloedrijke taalfilosofen: Wittgenstein: -
‘taalspelen’ = vormen van taalgebruik volgens impliciete sociale regels
-
‘er bestaat geen private taal’: voelen, denken … ligt niet achter taal maar is vervat in publiek taalgebruik
-
Geen verdriet zonder uitspraak verdriet
Bijv. uitspraak “ik ben verdrietig”
uitspraak verwijst niet naar achterliggend innerlijk gevoel van verdriet maar IS verdriet Austin: -
‘taal akt’ = performatieve functie van taalgebruik ≠ constatatieve functie
-
‘taal is gedrag’: mensen doen dingen met taal
-
Constatatieve : benoemen
performatieve : actiegericht
bijv. woorden kwetsen, troosten, overtuigen …
150
11.6.1 VAN GRONDSLAGEN TERUG NAAR KENMERKEN Kenmerken van vertooganalyse: (1) Constructie: HOE gebruiken mensen taal? (2) Context: in welke CONTEXT doen ze dit? (3) Actiegericht: met welke EFFECTEN of FUNCTIES? 11.6.1.1
Geïllustreerd met voorbeeld agorafobie
•
Sociale constructive Taal creëert een werkelijkheid (niet alleen een reflectie ervan)
•
Voorbeeld: door de taal die Meg gebruikt, schetst ze zichzelf als hulpeloos
HOE GEBRUIKT MEG TAAL? Voorbeeld: Meg’s taalgebruik suggereert hulpeloosheid: •
Geen verantwoordelijkheid voor gevoelens Plotseling werd ik overvallen door die symptomen, de ergste angstsymptomen die ik ooit gehad heb.
•
Geen mogelijkheid om volgens haar gevoelens te handelen Ik wou wel uit de auto stappen, maar het was onmogelijk.
KENMERKEN (2+3) CONTEXT + ACTIEGERICHT Context en Actiegerichtheid: gesitueerd en functioneel taalgebruik Voorbeeld Meg’s hulpeloosheid (vervolgd): •
In welke CONTEXT? Meg bevindt zich in situatie die ze niet wil maar waar ze mee heeft ingestemd
•
Met welk EFFECT/FUNCTIE? Meg haakt af en legt verantwoordelijkheid buiten zichzelf
11.7
STAPPEN IN VERTOOGANALYSE
Stappen in Vertooganalyse (Potter)
(fig 9.5)
(1) Materiaal verzamelen: mondelinge of geschreven data (2) Transcriptie (indien mondeling) (3) Ideeën genereren: inductie (dus ideeën zijn geen hypothesen in strikte zin!) Ideeën over hoe interpreteren (4) Coderen: lijn-per-lijn langere stukken tekst groeperen rondom ideeën ~ Verwerking kwalitatieve data en thematische analyse
151
(5-6) Wisselwerking analyseren en valideren: inductie en deductie
Analyseren (fragmenten -> thema’s) Valideren:thema’s alles dekken? Toetsen o Patroon: sequentie, dingen die terugkomen
Wisselwerking analyseren en valideren: 4 procedures (Potter) •
Patronen opzoeken: vertonen data het verwachte patroon?
•
Opeenvolging: heeft idee verwachte effect ifv opeenvolging argumenten/posities in tekst?
•
Afwijkende gevallen: zijn er citaten die niet passen in het verwachte patroon?
•
Ander materiaal: doorstaat idee toetsing aan ander materiaal?
3 vragen (Willig) (cf. fig. 9.6): (1) Constructie: hoe construeert de tekst de werkelijkheid? bijv. allochtonen als cultureel anders Cultuur: contrast, probleem, allochtonen (2) Variabiliteit: welke verschillende interpretatieve repertoires worden gebruikt ivm cultuur allochtonen? door elkaar gebruikt met context MAAR andere accenten (functie) (3) Context: hoe zijn repertoires gericht op actie of welke gevolgen hebben ze binnen bepaalde context? Doctrine emancipatie erfenis terugkeer mentaliteit verplichting assimilatie VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’ Citaat p 90 Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’ Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’ Rob:
‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’
Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’ Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen, binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland wonen, je wilt ons geld gebruiken’ Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’ Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen wonen’
152
STAPPEN TOEPASSEN: ANALYSEREN EN VALIDEREN (1) Constructie: ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ als centraal object in gesprekken over allochtonen (84 keer gebruikt in gesprekken) o
Cultuur verwijst altijd naar allochtonen (vooral Turken, Marokkanen, moslims) en wordt afgezet tegenover wat ‘normaal’ is (normen en waarden van autochtonen)
o
Cultuur gaat altijd over verschil tussen wij en zij
o
Cultuur is altijd een problematisch gegeven
(2) Variabiliteit: ‘cultuur’ wordt op verschillende wijzen gebruikt om probleem te definiëren o
Cultuur als doctrine: ‘ze mogen niet’
o
Cultuur als erfenis: ‘ze kunnen niet’
o
Cultuur als mentaliteit: ‘ze willen niet’
(3) Actiegerichtheid: … met verschillende oplossingen als gevolg
11.8
o
Assimilatie als emancipatie
o
Terugkeer als enige oplossing
o
Assimilatie als plicht …
CONSTRUCTIONISTISCHE EN FOUCAULDIAANSE VERTOOGANALYSE
Nadruk op ≠ niveaus van ‘vertogen’
(6) VERTOOGPRAKTIJKEN EN –KADERS Nadruk op vertoogpraktijken = gemotiveerde en gesitueerde manieren van spreken Vraag: hoe praten mensen over thema? Analyseniveau = MICRO Onmiddellijke situatie, specifieke sociale interacties Specifieke vormen taalgebruik( bv focusgroepen)
Nadruk op vertoogkaders = brede culturele beteknissystemen waaruit mensen putten Vraag: waarom spreken mensen zo en niet anders? Analyseniveau = MACRO Breder cultuurhistorische, maatschappelijke, institutionele contexten maatschappelijk
153
(6) FOUCAULDIAANSE = KRITISCHE VERTOOGANALYSE Voorbeeld Foucault: “L’histoire de la folie” = historische vertoogkaders over aard en behandeling van geestesziekte als religieus moreel pathologisch probleem macro-maatschappelijke functie en gevolg = bescherming burgerlijke moraal, afzondering in gespecialiseerde instituties Hedendaags voorbeeld: Lisa Apignanesi: ‘Mad, bad, sad’ = historische vertoogkaders over vrouwen en geestesziekte macro-functie en gevolg = bestendiging ongelijke sekserollen door privatisering ‘vrouwenleed’ TERUG NAAR (5) STAPPEN IN ANALYSE Pas stappen toe op voorbeeld ‘La folie’! (Willig) (cf. box 9.4) (1) Hoe wordt object geconstrueerd? Bijv. ‘la folie’ als object van vertoog (2) Identificeer verschillende vertogen over zelfde object? (bijv moreel, medisch) (3) Identificeer actiegerichtheid: gevolgen van verschillende vertogen? (bijv. heropvoeding of therapie …) = zelfde vragen als in sociaal constructionistische vertooganalyse Pas stappen toe op voorbeeld ‘La folie’! (Willig) (cf. box 9.4) (4) Welke subjectposities of machtsverhoudingen definieert een vertoog? Rechten, plichten, macht, onmacht … (bijv. rechten ‘patiënt’, ongelijke machtsrelatie therapeut - cliënt …) (5) Welke actiemogelijkheden om machtsverhoudingen te veranderen sluit of opent een vertoog? (bijv. collocatie …) = specifieke aandachtspunten in Foucauldiaanse vertooganalyse
154
Toegepast met voorbeeld agorafobie •
(6) CONSTRUCTIONISTISCHE & FOUCAULDIAANSE ANALYSE TOEPASSEN
•
Meg’s ‘hulpeloze’ manier van spreken is een vertoogpraktijk
•
die put uit bestaande vertoogkaders, bijv. stereotype gender rol opvatting over vrouw als hulpeloos wezen dat ten prooi is aan haar emoties
•
In patriarchale samenleving als macro-context, bijv. houdt ongelijke machtsverhouding tussen man en vrouw in stand door vrouw als onmondig en onverantwoordelijk voor te stellen
12. College 12: Onderzoeksethiek •
SITUERING ONDERZOEKSETHIEK Onderzoeker kiest welbepaald onderzoeksopzet vanuit … o
wetenschappelijke overwegingen:
kwaliteit ?
o
praktische overwegingen:
haalbaarheid ?
ethische overwegingen:
wenselijkheid ?
een onderzoeker maakt bij elke stap in het onderzoeksproces afwegingen tussen wetenschappelijke, praktische en ethische vereisten LEERDOELEN (1) Wat zijn ethische basisprincipes? Pas principes toe op ≠ stappen onderzoekscyclus. Situeer in relatie tot ethische omgeving onderzoeker. (2) Waarom/wanneer zijn misleiding en informed consent, gebruik incentives, schending privacy, plagiaat … ethische kwesties? (3) Welke specifieke vereisten horen wel of niet thuis in ethische codes en ethische procedures? (4) Wat zijn fraude en ‘twijfelachtige onderzoekspraktijken’ en hoe vaak komen ze voor in de psychologie? (5) Welke oplossingen stellen psychologen voor om onethische praktijken te detecteren / ontmoedigen? (6) Gelden dezelfde of andere ethische aandachtspunten en richtlijnen ook in kwalitatief psychologisch onderzoek?
155
12.1
ETHISCHE BASISPRINCIPES
1) Psychologisch onderzoek geeft voorrang aan welbevinden (‘beneficence principle’) 2) Psychologen respecteren rechten en waardigheid van persoon (‘respect principle’) 3) Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar (‘fidelity & responsibility principle’) 4) Psychologen zijn integer (‘integrity principle’) 5) Psychologisch onderzoek is sociaal rechtvaardig (‘justice principle’) Smalle interpretatie Brede interpretatie 1) Psychologen geven voorrang maximaal comfort en beperking psychologen dragen bij aan aan het welbevinden van van ongemak of risico tijdens (psychisch) welbevinden en participanten / cliënten onderzoek vermijden / beperken (‘beneficence principle’) cfr experiment Migram (shocks) (psychische) schade voor ppn veel psychologische schade participanten / cliënten / (wroeging geweten) doelgroepen van onderzoek 2) Psychologen respecteren de vrije en goed geïnformeerde psychologen tonen in hun rechten en waardigheid van keuze van participanten vooraf professionele houding respect participanten / cliënten en tijdens het onderzoek voor de persoon van (‘respect principle’) (‘informed consent’) participanten of cliënten - Verbreding = bescherming van de zwakkere! ppn mogen stoppen wanneer (kinderen, dementie; info ze willen snappen + nee zeggen?) 3) Psychologen zijn - gaan vertrouwensrelatie aan met participanten / cliënten verantwoordelijk en - nemen verantwoordelijkheid voor (ongewenste of betrouwbaar in relatie tot onbedoelde effecten van) professioneel handelen naar participanten / cliënten en participanten / cliënten peers / collega’s (‘fidelity & - en voor (goede kwaliteit en communicatie van) bevindingen responsibility principle’) naar peers / stakeholders - Zelfs verkeerde citaat (bv krant) rechtzetten 4) Psychologen zijn integer in verantwoord gebruik van psychologen zijn eerlijk en relatie tot participanten / misleiding (‘deception’) en waarheidsgetrouw naar cliënten en peers / collega’s ‘debriefing’: psychologen participanten / cliënten en (‘integrity principle’) moeten misleiding peers / collega’s wetenschappelijk motiveren, schadelijke gevolgen CFR das experiment vermijden, en participanten / cliënten inzage geven in doel en procedure onderzoek 5) Psychologisch onderzoek is psychologen maken geen … streven naar eerlijke sociaal rechtvaardig (‘justice misbruik van hun professionele verdeling kosten en baten van principle’) autoriteit of macht in relatie tot psychologisch onderzoek voor participanten / cliënten de samenleving - Verbreding = stellen hun persoonlijk perspectief en CFR seksueel misbruik cliënten, mogelijke vertekeningen of Milgram blinde vlekken in vraag (jezelf in vraag stellen, baat vs kosten)
156
1) Psychologisch onderzoek geeft voorrang aan welbevinden (‘beneficence principle’) 2) Psychologen respecteren rechten en waardigheid van persoon (‘respect principle’) 3) Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar (‘fidelity & responsibility principle’) 4) Psychologen zijn integer (‘integrity principle’) 5) Psychologisch onderzoek is sociaal rechtvaardig (‘justice principle’) •
(1) ETHISCHE¨PRINCIPES IN ≠ STAPPEN ONDERZOEKSPROCES
•
OEFENING: PAS ETHISCHE PRINCIPES TOE OP ≠ STAPPEN IN PROCES
157
= houding ETHISCHE OMGEVING
12.2
ETHISCHE KWESTIES: INFORMED CONSENT
Historiek: ‘Nuerenberg Code’ in 1947 nav Nazi experimenten onder dwang met mensen -
10 regels:
o.a. vrijwillige medewerking, -
voordelen voor maatschappij, minimale potentiële schade …
‘Informed Consent’
= vrijwillige en geïnformeerde toestemming van participanten aan onderzoek of behandeling 12.2.1 Welk ethisch basisprincipes ligt ten grondslag aan ‘informed consent’? Psychologen respecteren rechten en waardigheid van persoon (‘respect principle’) OOK andere principes tellen mee in ethische kwesties mbt ‘informed consent’ Psychologen geven voorrang aan welbevinden Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar Psychologen zijn integer
158
TOEPASSING ‘INFORMED CONSENT’ Wordt ingevuld door participanten en/of wordt samen met de onderzoeker doorgenomen. 1.
Ik begrijp dat het doel van dit onderzoek is:
2.
Ik weet dat ik zal deelnemen aan volgende proeven of testen:
3.
Ik weet dat er volgende risico's of ongemakken kunnen verbonden zijn aan mijn deelname:
4.
Ikzelf of anderen vinden eventueel baat bij dit onderzoek op
volgende wijze:
Ik neem uit vrije wil deel aan dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden en mogen gepubliceerd worden. Mijn naam wordt daarbij niet gepubliceerd en de vertrouwelijkheid van de gegevens is in elk stadium van het onderzoek gewaarborgd. Ik behoud het recht om op elk moment mijn deelname aan het onderzoek stop te zetten. Datum: Naam en handtekening van de participant: Naam en handtekening van de onderzoeker:
12.2.2 INBREUKEN OP INFORMED CONSENT Inbreuken fysieke, financiële of psychische dwang of druk keuze is niet vrijwillig! Misleiding of niet geven van voldoende informatie
keuze is niet goed geïnformeerd!
Grijze zone! 12.2.3 DWANG OF DRUK Wanneer is aanmoedigen tot deelname problematisch? Gebruik van incentives ≠ deprivatie: Bijv. geld, studiepunten, gratis behandeling aanbieden … ≠ behandeling ontzeggen aan zieken of kansarmen Zwijgen is niet altijd toestemmen: Bijv. ‘opt-out’ procedure voor ouders (minderjarige) leerlingen bij testafnames op school: weigerstrookjes indien bezwaar zijn wettelijk toegelaten maar staan ethisch ter discussie … Deprivatie duidelijk bij ziekte en behandeling niet kunnen betalen
159
Hoe actief moet je vrije keuze aanmoedigen? verhoogd risico op non-respons! extra investering in communicatie en opvolging
Bijv. ‘opt-in’ procedure (ipv ‘opt-out’): geen testafname zonder instemmingsstrookje ouders Bijv. weigering tijdens of na testafname: online of achteraf wissen van data Bijv. vertaling in andere thuistalen: wettelijk niet verplicht maar ethisch geldt vrije en geïnformeerde keuze ook voor Nederlands-ongeletterde ouders …
12.2.4 MISLEIDING OF ONVOLLEDIGE INFORMATIE Wanneer is misleiding (‘deception’) of het niet geven van bepaalde informatie problematisch? Bijv. discriminatie experimenten
Voorbeeld discriminatie experimenten: manipulatie vreemde naam (Marc of Ali) in standaard sollicitatiebrief met CV aan werkgever Kans uitgenodiging voor gesprek ifv naam? Bevinding: Ali wordt significant minder uitgenodigd met zelfde CV en brief als Marc Discussie: is misleiding werkgevers als participanten ethisch verantwoord?
12.2.5 ETHISCHE KWESTIES: SCHENDING PRIVACY EN DATABESCHERMING Wanneer is informatie over participanten / cliënten gebruiken / doorgeven ethisch problematisch?
160
Bescherming privacy: persoonlijke informatie over participanten mag niet identificeerbaar zijn voor derden Oplossing = anonymisering van data voor gebruik door onderzoekers Data sharing: onderzoeker is nooit alleen, dus wetenschappelijke data zijn gedeelde data! Oplossing: databeheer vooraf vastleggen in overeenkomsten met partners / peers Hoeveel bescherming moet je bieden indien anonymisering niet volstaat? Schaarse observaties kunnen traceerbaar zijn Bijv. psychologische onderzoek naar zelfdoding onder studenten met oog op gericht preventiebeleid aan KU Leuven Koppeling met externe data kan problematisch zijn Bijv. KU Leuven onderzoek naar predictiviteit nieuwe oriëntatieproef koppelt met administratieve student-gegevens: subcategorieën (bijv. internationale of beurs-studenten, niet geslaagden …) zijn traceerbaar Hoeveel bescherming kun je bieden indien anonymisering niet mogelijk is? Aandachtspunt in kwalitatief onderzoek! Bijv. video opnames van gesprekken tussen partners over verlies kind om relationele dimensie rouwproces te onderzoeker = identificeerbaar + gevoelige informatie! Toestemming participanten nodig om videomateriaal te tonen op conferentie, studiedag, opleiding voor rouwtherapeuten … 12.2.6 ETHISCHE KWESTIES: PLAGIAAT EN BRONVERMELDING Ethiek over verslag schrijven en publicatie
ethische standaarden in onderzoek rapporteren: verzinsels over data zijn ethisch verkeerd soms zal onderzoeker realiseren dat fouten in data-analyse die gepubliceerd zijn proberen te verbeteren
plagiaat : als iemand werk van iemand anders overneemt zonder correcte erkenning van bron en het impressie geeft dat het hun eigen werk is data beschikbaar maken voor verificatie/controle : zodra analyse van data gepubliceerd is, dan moet data beschikbaar gesteld worden voor check-up door zij die daar bekwaam voor zijn
161
gepast aanzien voor auteurschap van publicaties : moet starten bij persoon die meest bijgedragen heeft aan onderzoek en gaat tot persoon die minst (maar wel nog aanzienlijk genoeg) heeft bijgedragen herhaalde publicatie van zelfde data : box: practical advice: ethiek en kwalitatief onderzoek op internet
12.3
verificatie van identiteit van participant is internet publieke of private ruimte? geheimhouding ‘informed consent’ debriefing procedures en internet kritiek en controle: data delen ETHISCHE CODES
•
National Commission for the Protection of Human Subjects of Biomedical and Behavioral Research (°1974)
•
American Psychological Association: Code of Ethics
•
KU Leuven: Ethische Commissie = Interdisciplinair samengesteld (biomedici, filosofen, psycholoog …)
Taak: goedkeuring op ethische vereisten van gedetailleerde onderzoeksvoorstellen (zie handboek: informatieblad) 12.3.1 ETHISCHE PROCEDURES: ‘INSTITUTIONAL CLEARANCE’ = institutionele toelating voor onderzoek op basis van ethische beoordeling (‘ethical review’) -
Instanties: universiteit en externe instanties (diensten, bedrijven, klinieken …)
-
Kader: deontologisch ≠ wettelijk kader
Wettelijk kader: bijv. juridische dienst KU Leuven verbiedt gebruik examenresultaten in studentenonderzoek obv privacy regulaties Deontologisch kader: bijv. ethische commissie KU Leuven moet alle individueel en collectief onderzoek waaraan eerstejaars deelnemen goedkeuren obv ‘ethical review’ 12.3.2 ETHISCHE PROCEDURES: INFORMATIEBLAD Zie p. 473 handboek Informatieblad = checklist voor precieze beschrijving & verantwoording onderzoek Oefening: -
Van welke ethische principes zijn specifieke vereisten in de checklist toepassing?
162
-
Deel de checklist in bij de ≠ stappen in het onderzoeksproces! (Merk op: databeheer hoort bij laatste stap: communicatie bevindingen!)
Indeling checklist bij ≠ stappen in het onderzoeksproces: -
Onderzoeksopzet: precieze beschrijving & verantwoording keuze methode, selectie participanten, procedure …
-
Dataverzameling: precieze beschrijving metingen, manipulaties …
-
Databeheer: precieze beschrijving voorzorgen tegen misbruik data, bescherming privacy …
Aanvulling op handboek -
Recente aandachtspunten nav fraude: ‘data sharing’ en replicatiestudies met/door peers (zie onder leerdoel 5)
Functioneel autonomie: losgekoppeld van de eingelijke doelen 12.4
•
Citatie indexen + impact hoe vaak geciteerd bepaald fonds overheid FRAUDE:CRISIS IN PSYCHOLOGIE?
HET GEVAL STAPEL
163
WAAROM? •
“Ik werd er ook steeds bedrevener in gebruik te maken van technieken die matige resultaten konden oppompen. […] Wat ik deed, was niet keurig wit, maar ook niet pikzwart. Het was grijs en het was usance. Hoe kwamen al die anderen anders aan al die schitterende resultaten? […] Na jaren van voor en op het randje balanceren werd het grijs steeds donkerder zwart, en uiteindelijk donderde ik naar beneden.“
•
Source: D. Stapel, 2012, p. 143-144 Ellemers, N. (2013). Connecting the dots: Mobilizing theory to reveal the big picture in social psychology (and why we should do this). European Journal of Social Psychology, 43(1), 1-8. doi: 10.1002/ejsp.1932 Fiedler, K. (2013). The Long Way from α-Control to Validity Proper: Problems with the Current Debate on Bad Practices. Paper presented at the Moving beyond questionable research practices: Symposium on good research practice in behavioral sciences Brussel.
•
REPLICEERBAARHEID?
164
•
Replicaties omstaandereffect als voorbeeld
‘POWER FAILURE’ •
… ALS je rekening houdt met beperkte statistische power van meeste experimenten (kleine aantallen observaties minder kans om nulhypothese te verwerpen!)
•
Effect A is weinig geloofwaardig omdat het te vaak succesvol wordt gerepliceerd
•
Effect B is wel geloofwaardig omdat het aantal mislukte replicaties overeenkomt met verwachting!
12.4.1 FRAUDE? Priming studies •
Bijv. Bargh, Chen & Burrows (1996). Journal of Personality and Social Psychology •
Mensen wandelden trager wanneer geprimed met stereotype van bejaarde (taakje: ‘unscramble sentences with words like: worried, grey, wrinkle,…’) wan in controleconditie (neutraal taakje: ‘unscramble sentences with words like: thirsty, clean, private,…’)
= ‘straf effect’ met grote invloed op psychologisch onderzoek! o
Voorbeeld van gedragsverandering door schijnbaar minieme manipulatie (‘straf effect’)
o
Toonde belang van onbewuste processen
o
Gaf impuls aan veel onderzoek naar‘belichaamde cognitie’
165
•
Doyen, Klein, Pichon & Cleeremans (2012). PLoS One •
Exacte replicatie Bargh et al priming studie vindt geen significant effect. Dit is op niet ongewoon of verdacht (Waarom niet? zie onder ‘power failure’!)
•
Maar wel significant in conditie waar proefleider weet wat het verwachte effect is ‘experimenter bias’? (=vertekening door onderzoeker in instructies/procedure/afname)
•
Deze (Belgische) studie lokte veel discussie uit over het risico van vertekening en de noodzaak van exacte replicaties …
12.4.2 ‘TWIJFELACHTIGE ONDERZOEKSPRAKTIJKEN’ ≠ FRAUDE Inbreuken op integriteitsprincipe = ‘questionable research practices’ Limbo = grijze zone, overselling = gebrek aan nuancering, te weinig aandacht voor minder sterke kanten van onderzoek; zwakke punten wegmoffelen (beter dan het is voordoen) post-hoc verhaal = je hypothesen aanpassen aan je bevindingen, ‘p-value fishing’ = zie volgende slide over ‘data massage’’, creative outliers = afwijkende observaties weglaten zonder goede statistische redenen (uitbijters), ‘plagiarism’ = plagiaat of overnemen van informatie zonder bronvermelding, ‘non-publicatie’: tegenevidentie voor je theorie niet publiceren (enkel succesvolle publiceren) ‘partial publication’: alleen die studies uit een reeks of die condities/metingen uit een studie die kloppen met je theorie publiceren, ‘inventing data’: je data deels of geheel zelf fabriceren. Fraude = data fabriceren en/of bronnen plagiëren
166
65% 2nd dependent 57% sequential testing 41% removed outliers 23% misreported p value 48% publication bias P value: items weglaten, meer observaties
12.4.3 FRAUDE:HOE VAAK? •
Fraude in psychologisch onderzoek:
2% rapporteert fraude obv 18 anonieme niet-representatieve surveys van psychologen
•
Meest fraude gerapporteerd in biomedisch onderzoek (meta-analyse 18 surveys). Waarom? o
Grote financiële belangen in (duur) medisch vs psychologisch onderzoek?
o
Grotere gevoeligheid voor frauderisico in medisch onderzoek?
167
12.5
OPLOSSINGEN?
12.5.1 Risico verhogen Antwoord op beperkte ‘pak-kans’ als probleem Bijvoorbeeld … •
Reviewers voor tijdschriften trainen op detectie fraude risico
•
Procedures om melding van fraude veiliger te maken (bijv. Integriteitscommissie moet vertrouwelijk en onafhankelijk werken)
•
Wettelijke of disciplinaire sancties opvoeren
12.5.2 Controle inbouwen Antwoord op falende ethische omgeving rondom onderzoeker Bijvoorbeeld … •
Preregistratie van geplande studies naar biomdisch model
•
Onderzoeksproces meer toegankelijk maken voor peers / collega’s = vorm van sociale controle Bijv. ‘Open Science’ initiatief o
Delen met beperkte kring van collega’s binnen bestaande samenwerkingsverbanden tss onderzoekers (‘co-piloot model’)
o
Delen met brede onderzoeksgemeenschap Bijv. OSF Demo
o
‘Open access’ databestanden
168
o
‘Open access’ tijdschriften geven vrij toegang tot resultaten •
Journal of Social and Political Psychology
•
PlosOne also publishes psychology
•
Replicaties aanmoedigen
o
Publicatiekanalen creëren voor replicaties en non-replicaties …
o
The OSF demo is a 3 min video on their opening page, not sure how relevant it is to the students, though…
12.5.3 Beloningen verlagen Antwoord op het waarom van fraude: Onderzoekers meer belonen voor primaire doelen en minder voor afgeleide doelen Bijvoorbeeld … Niet alleen publicaties en citaties tellen (‘impaktscore’) maar meer inhoudelijke criteria hanteren voor publicatie in vaktijdschriften, onderzoeksfinanciering, aanwerving onderzoekers … 12.6
KWALITATIEF ONDERZOEK: Relevantie voor kwalitatief onderzoek?
•
Oefening: wat kunnen specifieke aandachtspunten zijn in kwalitatief onderzoek obv 5 ethische basisprincipes?
•
Zelfstudie handboek!
169
170
171
Debriefing als ethiek en methodologie
debriefing: naast ethische functie, stage waarin onderzoeker iets leert over onderzoek vanuit gezichtspunt van participant
172