Samenvatting Literatuur: Van Zoest, Aart; Semiotiek. Over tekens, hoe ze werken en wat we er mee doen; Baarn, 1978
Inleiding op de Semiotiek semiotiek is de wetenschappelijke benadering die zich richt op de bestudering van tekens, hun onderlinge relatie en de processen die zich bij het gebruik van tekens voordoen. Er zijn (globaal) twee hoofdstromingen te onderscheiden die zich onafhankelijk van elkaar ontwikkeld hebben. In deze semiotiek acht men het begrip ‘teken’ bepaald door drie factoren: 1) de waarneembaarheid ervan, 2) het verwijzend karakter of de representativiteit 3) de interpreteerbaarheid tot een nieuw teken door een interpretant. Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen of klassen van tekens: a. Symbolische tekens, d.w.z. tekens die op een afspraak of conventie berusten. De meeste woorden behoren daartoe, maar ook een gebaar als jaknikken of wuiven. b. Iconische tekens (pictogram): tekens die op een beeld berusten, zoals de aanduidingen die door de NS gebruikt worden om de uitgang van een station aan te geven of de tekens die op verkeersborden worden gebruikt. c. Indexicale tekens. Dit zijn verwijzende tekens die berusten op wat ‘aangrenzendheid’ of contiguïteit (contigu verband) genoemd wordt, zoals die ook de basis vormt van metonymie. Voorbeelden daarvan zijn een aai voor genegenheid of een voetafdruk voor aanwezigheid. Het woord “semiotiek” is afgeleid van het Griekse woord “semeion”, wat “teken” betekent. Semiotiek betekent dan ook tekenleer. Het is de tak van wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van tekens en alles wat daar mee samenhangt, zoals tekensystemen en de processen die zich bij het gebruik van tekens voordoen. We kennen twee grondleggers De Amerikaanse filosoof en logicus Charles Sanders Peirce (1839-1914) de Zwitser Ferdinand de Saussure (1857-1913) Zij hebben onafhankelijk van elkaar een aanzet gegeven tot de ontwikkeling van deze tak van de wetenschap. De Saussure had zelf het woord “semiologie” bedacht, dat meestal voor hetzelfde gebruikt wordt als het woord semiotiek. Aan het gebruik van de term kan men echter wel achterhalen waar de gebruiker een aanhanger van is: aanhangers van Peirce zullen eerder het woord semiotiek gebruiken, aanhangers van De Saussure het woord semiologie. Het voorgaande wijst er al op dat er twee hoofdstromingen zijn in de semiotiek: een die aansluit bij Peirce, die geen voorbeeld neemt aan de taalwetenschap, en een andere die aansluit bij Saussure en wel uitgaat van een algemene taalwetenschap. Semiologie Doordat Saussure als uitgangspunt een algemene taalwetenschap genomen heeft richt hij zich uitsluitend op tekens in de taal, op de taaltekens. Hij maakt dan een onderscheid tussen twee aspecten van een teken: 1) De signifiant, het mentale concept van het taalteken, de betekenisdrager. De signifiant kan nooit het voorwerp zelf aanduiden. De signifiant is eigenlijk een verwijzing naar iets abstract algemeens, een bepaalde benaming of beter nog: bewoording van een bepaald voorwerp. 2) De signifié, de betekenis van het taalteken. De signifié‚ is altijd actief op het gebied van de parole (wachtwoord, herkenningswoord).
Denotatie: De vast omschreven betekenis van een woord. Connotatie: De met een woord verbonden voorstellingen (van emotionele aard) buiten de eigenlijke betekenis. Voor de theaterpraktijk hebben we erg weinig aan het tekensysteem van de semiologie. Van tijd tot tijd kan zij wel eens handig zijn bij het bestuderen van teksten, en de onderliggende betekenissen die in de teksten voorkomen. Vaker echter kunnen we in de praktijk goed gebruik maken van het tekenonderscheid dat Peirce gebruikt. Peirce en Semiotiek “First”, “Second” en “Third”. • Met Firstness duidt hij begrippen aan als ‘eigenschap’, ‘gevoel’, ‘misschien karakter’, ‘een soort essentie’. Firstness is de zijnswijze van wat is zoals het is zonder verwijzing naar iets anders. • Secondness wordt aangeduid met begrippen als ‘confrontatie met het harde feit’, ‘het stoten op de buitenwereld’, ‘wat plaatsvindt’. Secondness is de zijnswijze van wat is zoals het is in verband met een andere Second, maar zonder dat er nog een Third aan te pas komt. Het is de zijnswijze van het bestaande. • De Thirdness wordt aangeduid als ‘een regel’, ‘een wet(matigheid)’, ‘een gedragsgewoonte’, ‘het element van algemeenheid in onze ervaring’. Wat is een Teken? Drie elementen bepalen de aanwezigheid van een teken: • het waarneembare teken zelf, • datgene waarnaar het verwijst • teken in de geest van de tekenontvanger. Teken en representatie leiden tot een interpretatie: het teken heeft een interpretatief - we er maar een drievoudige relatie aan kunnen toekennen: een relatie met een Ground - met een denotatum - met een interpretant. Het Teken en zijn Ground Peirce heeft de tekens in drie groepen verdeeld naar de aard van hun Ground. De drie soorten tekens die we dan kunnen onderscheiden zijn de volgende: 1) Quali-teken (Qualisign_ (kwaliteit), mogelijkheid Quali-tekens zijn tekens die dat zijn op grond van een bepaalde eigenschap. zoals ‘rood’. Rood wordt bijvoorbeeld als teken gebruikt voor socialisme, voor de liefde, of als kleur voor gevaar of verbod. 2) Sin-teken (singular’ (enkelvoudig), existentie Sin-tekens zijn tekens die dat zijn op grond van hun voorkomen in de werkelijkheid. Elk sin-teken impliceert het gestalte krijgen van een eigenschap en dus een quali-teken. 3) Legi-teken (lex’ (wet) conventie of afspraak Legi-tekens zijn tekens die dat op grond van een algemeen geldende regel zijn, van een conventie of een code. Verkeerstekens zijn legi-tekens, maar ook alle taaltekens, want taal is een code. Het woordje “are” bijvoorbeeld is binnen de Nederlandstalige samenleving een oppervlaktemaat, maar binnen de Engelstalige het werkwoord ‘zijn’. De verdeling speelt zich af op het syntactische niveau: het teken wordt onderzocht in relatie tot andere tekens. Het Teken en zijn Denotatum (De denotatie van een woord is datgene wat door het woord wordt aangeduid – de concrete betekenis van het woord.) De denotatie hangt af van een bepaalde situatie of context. De situatie en/of de context bepalen bij het hanteren van tekens de toewijzing van denotatum en interpretant. De onderscheiding van de tekens
naar hun teken-denotatum-relatie is de meest fundamentele. Naar de aard van de relatie tussen teken en denotatum onderscheidt Peirce drie soorten tekens: 1) iconen 2) indices 3) symbolen In het kort verwijzen de tekens achtereenvolgens naar een overeenkomst of gelijkenis, naar een existentiële relatie in ruimte en/of tijd, en naar een afspraak of conventie. 1) De icoon in strikte zin bestaat alleen volgens de zijnswijze van het mogelijke en is, net als het qualiteken, een First. Wat we normaal gesproken een icoon noemen is daarom eigenlijk een teken met een overwegend iconisch karakter. 2) Een index is een teken dat voor zijn tekenkarakter afhankelijk is van het bestaan van een detonatum. Het is daarmee dus een Second. De relatie tussen teken en detonatum is in dit geval een aangrenzendheid. Omdat het indexicale teken per definitie afhankelijk is van het bestaan van zijn denotatum, heeft het daarmee noodzakelijkerwijs een of andere eigenschap gemeen. Indexicaliteit impliceert dus op een bepaalde manier iconiciteit. Indexicale tekens zijn verwijzende tekens. Ze berusten op existentiële aangrenzendheid. Daarom zijn zij waarschijnlijk de tekens met de grootste existentiële indringende kracht. 3) Het symbool is een teken waarbij de relatie tussen teken en denotatum wordt bepaald door een algemeen geldige regel. Symbolische tekens zijn tekens-door-afspraak. Zij zijn daardoor en meer aan het sociale gebonden en noodzakelijkerwijs geraffineerder. De verdeling tussen de verschillende tekens zoals we die hierboven besproken hebben speelt zich af op het semantische niveau: het teken wordt onderzocht in de relatie tussen tekendrager en object (denotatum). Het Teken en zijn Interpretant De interpretant geeft aan hoe het teken door de gebruiker wordt opgevat. Peirce heeft de interpretant een gelijkwaardig of eventueel hoger ontwikkeld teken genoemd dat in de geest van de interpreterende persoon ontstaat. Ieder teken is in principe te beschouwen als de interpretant van een voorafgaand teken. Peirce onderscheidt drie soorten interpretanten: 1) Rhema Een teken is een rhema als het geïnterpreteerd kan worden als representant van een mogelijk denotatum. Het woord ‘stoel’ verwijst nog niet naar een specifieke stoel maar naar allerlei soorten mogelijke stoelen. 2) Dicent “Die stoel is rood” geeft aan dat die bepaalde stoel op dat moment die bepaalde kleur heeft. Deze eigenschap bestaat op een bepaald moment, maar hoeft niet altijd te blijven bestaan. We kunnen de stoel blauw verven, waardoor de bovenstaande relatie niet meer geldig is. 3) Argument Tekens die ten opzichte van hun interpretant tekens van algemene geldigheid zijn, zijn de argumenten. De bestudering van argumenten kan helderheid brengen door op zoek te gaan naar het algemene kader waarbinnen deze tekens geplaatst kunnen worden, kunnen we achter de bedoeling van uitspraken komen. Tekenklassen De combinatie van alle aspecten, dat wil zeggen de relatie tussen tekendrager, object en interpretant, levert in totaal tien verschillende tekenklassen op, die hieronder beknopt weergegeven worden: 1) Een Quali-teken. Eigenlijk zou dit voluit moeten zijn: rhematisch iconisch quali-teken. Maar omdat ieder quali-teken noodzakelijkerwijs ook een icoon en een rhema is, hoeven we die er niet bij te vermelden. Voorbeeld: de eigenschap ‘rood’ 2) Een Iconisch Sin-teken. Dit is altijd een rhema. Voorbeeld: een kalebas die op een staatsman kan gaan lijken. 3) Een Rhematisch Indexicaal Sin-teken. Voorbeeld: een spontane kreet, die de aandacht op iets ves-
tigt. 4) Een Dicent Sin-teken. Deze is altijd indexicaal. Voorbeeld: een windwijzer. 5) Een Iconisch Legi-teken. Dit is altijd een rhema. Voorbeeld: een staafdiagram, waarbij geen andere tekens (symbolen) een of andere interpretatie aangeven. 6) Een Rhematisch Indexicaal Legi-teken. Voorbeeld: een aanwijzend woord (‘hier’, ‘nu’), los van enige context of situatie. 7) Een Dicent Indexicaal Legiteken. Voorbeeld: de roep van een ijscoman op straat. 8) Een Rhematisch Symbool. Dit is altijd een Legi-teken. Voorbeeld: een zelfstandig naamwoord, los van enige context of situatie. 9) Een Dicent Symbool. Dit is altijd een Legi-teken. Door Peirce ook wel een gewone propositie genoemd. Voorbeeld: een zin. 10)Een Argument. Dit is altijd een Symbool en een Legi-teken. Voorbeeld: een samengesteld tekenbouwsel als een gedicht, een roman, een toneeltekst. Een complex taalteken, een Argument, is een hoog ontwikkeld teken. Voor zijn opbouw is deze echter weer afhankelijk van tekens die lager op de hierarchische ladder staan. Het teken is geen ding, maar een proces van betekeniscreatie. Een teken op zich, zonder dat iemand het waarneemt, kan niet bestaan. Tekens functioneren dus in relatie tot andere tekens. De semiotische syntaxis houdt zich bezig met de regels die gelden voor het gezamenlijk functioneren van de tekens, en probeert te komen tot een soort van “grammatica” van een bepaald semiotisch systeem. Een dergelijke grammatica bestaat uit drie onderdelen: 1 Syntaxis richt zich in eerste instantie en met name op de relatie tussen tekens. 2) Semantiek richt zich juist op de relatie tussen tekens en hun denotatum en interpretant. 3) Pragmatiek tenslotte richt zich op de relatie tussen teken en tekengebruiker Tekensysteem Een tekensysteem is een geheel van gelijksoortige tekens, tekens die een samenhang vertonen in de manier waarop ze vorm krijgen en waargenomen worden. Ieder tekensysteem bevat: 1) Een lexicon: dit is het repertoire van de afzonderlijke tekens en te vergelijken met een soort “woordenboek” van dat specifieke tekensysteem. 2) Een code: dit is een geheel van regels voor de combinatie van tekens en de betekenistoekenning. Dit is weer te vergelijken met een soort “grammatica” van dat specifieke tekensysteem. Tekentypen Tekens kunnen onderscheiden worden in verschillende tekentypen. We kunnen ze onderverdelen in: 1) Natuurlijke tekens: Dit zijn natuurlijke processen die als teken worden opgevat. 2) Artificiële tekens: alle overige geproduceerde tekens. Artificiële tekens kunnen we dan weer onderscheiden in twee afzonderlijke groepen: 1) signalen: bewust uitgezonden (intentionele) tekens. 2) symptomen: niet bewust uitgezonden tekens. Symptomen en signalen Het belangrijkste onderscheid dat op pragmatisch niveau gemaakt moet worden is tussen symptomen en signalen. De kernvraag die besloten ligt in dit verschil is of een teken bewust of onbewust uitgezonden wordt. Achter het signaal zit een tekengevend bewustzijn, achter een symptoom niet. Binnen een communicatiesituatie gaat de aandacht in eerste instantie uit naar signalen. Naar tekens die bewust afgegeven worden: wat er gezegd of gedaan wordt om de communicatie tot stand te brengen en in stand te houden. Echter, tegelijkertijd zal men vaak ook op zoek zijn naar de afgegeven symptomen. Vaak bepalen waargenomen symptomen in een belangrijke mate of en hoe de communicatie tot stand komt.
De waarheidskracht van symptomen is namelijk veel groter dan die van signalen. Signalen kunnen liegen, symptomen niet. Sommige signalen worden daarom ook wel eens vermomd als symptomen: om de ander de indruk te geven dat het echt is, oprecht is. Met name in de audio-visuele media wordt hier veelvuldig gebruik van gemaakt: een acteur wordt gevraagd te blozen (of nabewerkt om een blos te krijgen) om de “echtheid” van de weergegeven scene te vergroten. Cultuur Cultuur is een door een groep gedeelde vaardigheid om op gelijke wijze tekens te herkennen, te interpreteren en te produceren. Een cultuur is daarmee een samenhangend geheel van bepaalde semiotische gewoonten. Het meest kenmerkende van betekenisgewoonten binnen een bepaalde cultuur of samenleving is dat deze gewoonten op zich weer een teken gaan vormen. Tekens zijn altijd cultuurgebonden. De beste manier om dus vertrouwd te raken met een bepaalde cultuur is onderzoek doen naar gebruikelijke semiotische gewoonten. Er zijn geen tekens die niet ingebed zijn in vooronderstellingen wil zeggen dat er geen tekens bestaan die contextvrij zijn en dat deze context zo veel mogelijk achterhaald dient te worden om tot een volledig begrip van het gebruikte teken te kunnen komen.