INLEIDING op de muziek van na 1950 0. Voor de leerkracht: achtergrond & opzet van de les Wanneer jongeren (en volwassenen) voor het eerst kennismaken met hedendaagse muziek (d.w.z.: Westerse kunstmuziek van na 1950), roept dit in veel gevallen een zekere weerstand op. De muziek sluit vaak op het eerste gehoor op geen enkele manier aan bij de klassieke muziek zoals ze die kennen. Een bijkomende moeilijkheid bestaat erin dat de muziek van na 1950 onmogelijk te vatten is onder één bepaalde set van stijlkenmerken (zoals de leerlingen dat gewoon zijn wanneer ze les krijgen over bvb. barokmuziek). De grote diversiteit aan stijlen, stromingen en (vaak complexe) ideeën die de muziek van na 1950 kenmerkt, maakt het bovendien bijzonder tijdrovend om vanuit een historische benadering een beeld te schetsen van deze heel kleurrijke periode in de muziekgeschiedenis. Een interessant alternatief is de benadering van de hedendaagse muziek vanuit de vraag hoe componisten vroeger en nu omgaan met de klankparameters (toonhoogte, toonduur, klankkleur en – in mindere mate – dynamiek). Deze benadering heeft drie voordelen: ten eerste is het op die manier vrij eenvoudig om de leerlingen ‘luistersleutels’ aan te reiken voor de luistervoorbeelden die ze te horen krijgen; ten tweede laat deze benadering toe een heel breed spectrum van muzikale stijlen te laten horen, en ten derde kan er vaak een koppeling of vergelijking gemaakt worden met de muziek waarmee de leerlingen wel reeds vertrouwd zijn. In deze les worden de leerlingen eerst vertrouwd gemaakt met de klankparameters en hoe die in traditionele klassieke muziek gebruikt worden. Daarna leren ze aan de hand van luistervoorbeelden hoe componisten na 1950 met die klankparameters omgaan. Het is in de eerste plaats de bedoeling hen een gevoeligheid bij te brengen voor de eigen(aardig)heden van hedendaagse muziek, eerder dan een historisch overzicht te geven. In de twee volgende lessen wordt dieper ingegaan op enkele concrete composities.
1
1. Inleiding: kennismaking met de klankparameters Vraag aan de leerlingen hoe een klank eruit ziet, welke kenmerken een klank zoal heeft (speel eventueel een willekeurige noot op de piano). Op welke manier omschrijf je een klank (bvb. in een partituur) om aan te duiden hoe die moet klinken? Als de antwoorden vallen, worden die ingevuld in het schema. De klankkenmerken:
1. toonhoogte 2. toonduur 3. klankkleur 4. klanksterkte
Laat de leerlingen luisteren naar enkele voorbeelden (bij voorkeur voor verschillende bezettingen) die ze kennen uit vorige lessen, bvb. muziek van Bach, Mozart, Beethoven en Schönberg (bvb. Gurrelieder, strijkkwartet). Vraag hen vervolgens hoe de verschillende parameters eruit zien in die werken en vul enkele kerngegevens in op het schema. (Laat eventueel ook een partituur zien). Wat maakt de componist met toonhoogtes? Hoe wordt de lengte van elke noot genoteerd? Wat bepaalt de klankkleur? Wat gebeurt er zoal met de klanksterkte?
De klankkenmerken:
1. toonhoogte melodie, akkoorden (harmonie) 2. toonduur ritmes, maatsoort, tempo 3. klankkleur klassieke instrumenten 4. klanksterkte meestal gelijkmatig, met geleidelijke overgangen
2. Weg met de romantiek! Luistervoorbeeld: Karel Goeyvaerts – Nummer 6 met 180 klankvoorwerpen (1954) Vraag de leerlingen om te omschrijven wat ze horen aan de hand van de vier klankkenmerken en vul dit in op het schema. Vraag eventueel om te vergelijken met de muziek die ze voordien hoorden. Hoe zouden ze het totale klankbeeld omschrijven? 1. Er is geen echte melodie, enkel losse klanken 2. Geen regelmatig ritme 3. De verschillende instrumenten wisselen elkaar voortdurend af 4. Elke klank heeft een verschillende sterkte DUS: Deze muziek bestaat uit afzonderlijke “klankeilandjes” Hoe komt het nu dat een componist plots muziek gaat schrijven die zo sterk verschilt van wat er de eeuwen voordien gecomponeerd is? Doorheen de muziekgeschiedenis zien we dat componisten vaak voortbouwen op wat er voor hen geschreven is of reageren tegen de muziek van hun voorouders. Beethoven bvb. neemt belangrijke 2
ideeën over van Haydn en Mozart en voegt daar de vernieuwde inzichten van zijn eigen tijd aan toe. In de twintigste eeuw zijn er twee "kantelmomenten" die leiden te plotse en grote veranderingen in de manier waarop componisten denken over muziek. → In het begin van de 20ste eeuw is er Arnold Schönberg, die als eerste volledig breekt met de tonaliteit. Voor hem is het onmogelijk verder te gaan dan Mahler en Wagner zonder nieuwe compositiesystemen te bedenken. Het resultaat is de vrije atonaliteit en de dodecafonie. Maar Schönberg is natuurlijk niet de enige componist die vindt dat de manier van componeren moet veranderen. Denk bijvoorbeeld maar aan Le Sacre du Printemps van Igor Stravinski en de muziek van de impressionisten. → De tweede en grootste verandering komt er na de Tweede Wereldoorlog. Net zoals filosofen, schrijvers en schilders vroegen ook componisten zich af hoe ze verder moesten na zo'n vernietigende oorlog. Een kleine groep jonge componisten gaf een duidelijk antwoord: de muziek moest helemaal anders worden; wat zij zouden componeren, mocht op geen enkele manier nog doen denken aan de muziek van de vorige generaties. Het luistervoorbeeld dat we daarnet gehoord hebben, Nummer 2 met 180 klankvoorwerpen van Karel Goeyvaerts is zo'n werk waarin de componist volledig wil losbreken van alle muziek die hij tot dan toe kent. Hij doet dit door elke toon afzonderlijk vorm te geven. Elke toon krijgt een andere toonhoogte, een andere klankkleur, een andere lengte en een andere klanksterkte. De componist maakt daarvoor gebruik van getallenreeksen en wiskundige technieken. Deze stroming kreeg de naam 'serialisme'. Mooiere termen die men er destijds voor bedacht, zijn 'puntenmuziek' 'sterrenmuziek', omdat elke klank volledig op zichzelf staat, als de sterren aan de hemel. Andere bekende componisten van seriële muziek zijn Karlheinz Stockhausen en Pierre Boulez. Het serialisme is een heel 'korte' stroming: de meeste 'puntenmuziek' werd geschreven tussen 1950 en 1955. Toch was het een heel belangrijke stroming: het serialisme was als het ware een nieuw nulpunt, van waaruit componisten nieuwe ideeën konden ontwikkelen.
Samenvatting Twee breekpunten in de 20ste eeuw: 1. Breuk met de romantiek en de tonaliteit
- Expressionisme (bvb. Schönberg, Stravinski) - Impressionisme (bvb. Debussy) 2. Breuk met alle klassieke muziek van voor WO II - serialisme - 1950 - 1955 - Goeyvaerts, Stockhausen, Boulez - nieuw 'nulpunt', vertrekpunt voor nieuwe ideeën.
3
3. Zoveel namen, zoveel ideeën Een van de opvallendste kenmerken van de muziek van de tweede helft van de twintigste eeuw, is de ongelofelijk veelheid aan ideeën, technieken en klankbeelden. Onderstaand reeks luistervoorbeelden is opgevat als een wandeling doorheen dit boeiende landschap. Van de leerlingen wordt in de eerste plaats verwacht dat ze leren luisteren naar de bijzonderheden van elk muziekwerk. Bij elk werk worden enkele 'luistersleutels' aangereikt en/of enkele elementen om te onthouden.
TOVEREN MET TOONHOOGTE * György Ligeti - Atmosphères (1961) Luistersleutel: Ligeti wil muziek schrijven met duidelijk hoorbare lijnen en bewegingen - geen "sterrenmuziek", zoals Karel Goeyvaerts. Om te onthouden: Ligeti schrijft geen afzonderlijke melodieën maar maakt dichte klankmassa's * Godfried-Willem Raes - Wouwel for
(spreek uit: kjoetie) (2007) Luistersleutel: Onze toonladder is maar één manier om toonhoogtes te ordenen. Er zijn talloze andere mogelijke toonladders denkbaar, bijvoorbeeld met intervallen die kleiner zijn dan de halve secunde. Om te onthouden: Godfried-Willem Raes is componist en bouwer van muziekautomaten, geautomatiseerde instrumenten die met een computer bestuurd worden. Dit werk schreef hij voor één van zijn zelfgemaakte instrumenten, . Dat is een orgeltje dat in kwarttonen gestemd is.
DE TIJD STAAT STIL! * La Monte Young - Composition #7 (1960) Luistersleutel / om te onthouden: Door een klank een lange tijd aan te houden, verdwijnt elk gevoel van een snel of traag tempo. De tijd lijkt stil te staan. Young vond zijn inspiratie voor dit soort muziek in het ruisen van wind in bomen en de zee en in technologie zoals ruisende elektrische apparaten, auto’s en vliegtuigen.
RITME VOOR GEVORDERDEN * Conlon Nancarrow - Studie voor playerpiano nr. 45a Luistersleutel: Welk instrument hoor je? Hoeveel muzikanten? Kan je de ritmes ontcijferen? Om te onthouden: Goede muzikanten kunnen veel, maar zelfs de grootste virtuoos kan niet alles! Conlon Nancarrow schreef muziek met onwaarschijnlijk ingewikkeld ritmes, muziek die onmogelijk 4
door mensen uitgevoerd kan worden. Hij besloot dan maar te werken met playerpiano's. Dat zijn geautomatiseerde piano's die oorspronkelijk vooral bedoeld waren om cafés van muziek te voorzien. Laat nadien eventueel ook zien hoe een player piano eruit ziet. Er staat een filmpje op Youtube http://nl.youtube.com/watch?v=lG163MLX4bo (begin)
NIEUWE KLANKKLEUREN Korte inleiding: Al van in het begin van de twintigste eeuw zoeken componisten en andere creatievelingen naar andere klankkleuren en nieuwe instrumenten. Heel wat nieuwe technologieën vinden zo snel ingang in de muziekwereld, bvb. de ontwikkeling van de eerste elektrische muziekinstrumenten. Er wordt ook volop geëxperimenteerd met bvb. radiogolven en bandopnemers, en al snel vinden componisten een oplossing voor heel wat problemen door geen partituur maar een afgewerkte klankband te maken. Ook componisten die vasthouden aan de bestaande instrumenten hebben geen schrik van een portie experiment. Heel wat onder hen ontwikkelden nieuwe speeltechnieken, die de bekende instrumenten soms een heel ander geluid geven ... Nieuwe klankkleuren: 1. Nieuwe (elektrische) instrumenten, bvb. de synthesizer, elektrische gitaar 2. Muziek op band 3. Nieuwe speeltechnieken op klassieke instrumenten
* Karel Goeyvaerts - Nummer 5 met zuivere tonen (1953) Luistersleutel: We hebben hier opnieuw te maken met seriële 'sterrenmuziek'. Alle gebruikte klanken zijn volledig elektronisch opgewekt (met een klankgenerator) en gemonteerd op een klankband. Om te onthouden: Door te werken met klankbanden in plaats van menselijke muzikanten, kon Goeyvaerts alle klankparameters perfect beheersen. Op klankband kon hij alles precies afmeten en ... zonder fouten afspelen. We spreken hier van elektronische muziek. Ook vandaag worden er nog apparaten en computerprogramma's gemaakt waarmee componisten elektronische muziek kunnen maken.
* Helmut Lachenmann - Pression (1970) Luistersleutel: Waarom niet proberen om àlle klanken te gebruiken die je uit een cello kan krijgen? Om te onthouden: Helmut Lachenmann wilde niet enkel de 'mooie' klanken van een instrument gebruiken, maar ook op zoek gaan naar alle 'lelijke' en ongewone klanken die je met een instrument kan maken. Bij de cello bvb. gebruikt hij niet alleen de snaren, hij haalt ook geluid uit andere delen van het instrument. (Misschien wil je zelf thuis ook eens proberen?)
5