1
‘De kleur van de kat doet er niet toe, als ze maar muizen vangt.’1 Arbeidsmigratie in de arrondissementen Kortrijk en Roeselare van 1960 tot vandaag - een verkennend onderzoek in het kader van het project Vamos Vacaturos, in opdracht van de provincie West-Vlaanderen
Piet Creve Amsab-ISG
1
Pieter Timmermans, gedelegeerd bestuurder van het VBO, naar Deng Xiaoping, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140513_01103497, geraadpleegd op 21 december 2015.
2
INHOUDSTAFEL
Woord Vooraf Inhoudstafel
1. Proloog
2. Migratie 2.1.Inleiding 2.2.Harelbeke 2.3.Kortrijk 2.4.Roeselare 2.5.Waregem 2.6. Overzicht
3. Arbeid 3.1. De lange jaren 1960 3.2. Crisis en Derde Industriële Revolutie in Vlaanderen
4. Arbeidsmigratie 4.1. Krijtlijnen 4.2. Rekrutering 4.3. Seizoenarbeid 4.4. Grensarbeid 4.5. Aanvragen tewerkstelling 4.5.1. Kwantitatieve analyse 4.5.2. Kwalitatieve analyse 4.6. Economie zonder grenzen
3 5. In de kijker 5.1. De omgekeerde wereld: Fransen 5.2. Britten en vlas 5.3. Meiden, knechten, smeden en IT’ers uit Spanje 5.4.Fruitkeurders, huidbewerkers, textielarbeiders en een leraar Arabisch 5.5. Noorderburen op de werkvloer? 5.6. Familiebedrijf 5.7. Ondernemerschap
5. Bij wijze van besluit
Bronnen en bibliografie
Bijlagen
4
Woord vooraf
Elk onderzoek wordt geconfronteerd met de bronnenkwestie, de zoektocht naar gegevens. Er zijn de gebruikelijke problemen zoals registratiesystemen die wijzigen en lacunes in reeksen. Specifiek voor deze studie is dat ze niet alleen een historische invalshoek heeft, maar ook heel dicht bij de actualiteit aanleunt. Voor de recente periode is veel materiaal nog niet gefilterd of nog niet overgebracht naar bewaarinstellingen en vaak is het moeilijk toegankelijk. Dat geldt bij uitstek voor bedrijfsarchieven. Bedrijven en diensten zijn de voorbije decennia overgeschakeld naar digitale systemen om informatie te beheren. Daarbij is het papieren archief soms ‘verdwenen’. Een andere factor die speelt voor de recente periode, is de toegenomen gevoeligheid voor privacy. Wanneer het over migratie gaat, worstelen nagenoeg alle auteurs met de gebruikte terminologie en dat is niet verwonderlijk. Woorden zijn de belangrijkste instrumenten waarmee wij de realiteit proberen te vatten. Die werkelijkheid is voortdurend in evolutie, dus moeten we altijd opnieuw op zoek naar nieuwe woorden om bij te blijven. De realiteit is bovendien niet neutraal, woordkeuzes impliceren standpunten, meningen, vooroordelen … Zeker rond een thema als migratie is de gevoeligheid groot: de voorbije decennia hebben termen als ‘gastarbeider’, vreemdeling’, ‘migrant’ en ‘allochtoon’ elkaar opgevolgd, vandaag gebruiken we de term ‘nieuwkomer’ of ‘nieuwe Belg’. Bij dit onderzoek is gekozen voor een formeel criterium bij de invulling van de term ‘arbeidsmigrant’: hier gaat het om mensen met een andere dan de Belgische nationaliteit die naar de regio gekomen zijn om er te werken.2 In de proloog schetst de studie enkele krachtlijnen van de economische en migratiegeschiedenis van België van 1960.tot nu. Daarna komt de migratie in Harelbeke, Kortrijk, Roeselare en Waregem aan bod. Dit deel sluit af met een vergelijking tussen de vier steden. Daarna volgt een overzicht van de economische evolutie voor dezelfde regio. Het eerste hoofdstuk brengt de evolutie in de ‘gouden jaren zestig’, het tweede besteedt aandacht aan de periode van crisis en herstructurering vanaf 1973.
Deze omschrijving sluit aan bij de eenvoudige en heldere definitie die de International Organization for Migration (IOM) hanteert: iemand die zich verplaatst naar een ander land met als hoofddoel het vinden van werk. Er bestaan nog andere formele, maar meer uitgewerkte criteria, bv. in de omschrijving van ‘personen met een buitenlandse herkomst’ uit de Herkomstmonitor 2015: ‘De herkomst van een persoon wordt bepaald op basis van vier criteria, met name de huidige nationaliteit van de persoon, de eerst gekende nationaliteit van de persoon bij het Rijksregister, de eerst gekende nationaliteit van de vader en de eerst gekende nationaliteit van de moeder. Als één van deze vier criteria een niet-Belgische nationaliteit is, dan wordt de persoon beschouwd als zijnde een persoon met een buitenlandse herkomst.’ Citaat uit: HERKOMSTMONITOR 2015 Arbeidsmarktpositie van personen met een buitenlandse herkomst op basis van administratieve gegevens, Vlaamse overheid, Beleidsdomein Werk en Sociale Economie, Departement Werk en Sociale Economie, Brussel, 2015, p. 9. 2
5
Het omvangrijkste deel behandelt de arbeidsmigratie vanaf 1960 tot vandaag, of anders gesteld: het onderzoekt de doorsnede van de cirkels ‘arbeid’ en ‘migratie’. Het eerste hoofdstuk schetst de krijtlijnen waarbinnen de arbeidsmigratie verliep: de regelgeving en de evolutie daarvan bepaalt wie een arbeidsmigrant is en wie niet en aan welke voorwaarden zo iemand moet voldoen. Het tweede deel focust op het aspect ‘rekrutering’: hoe komen en kwamen de arbeidsmigranten naar hier? Met seizoen- en grensarbeid komen twee vormen van arbeidsmigratie aan bod die in hun geschiedenis allebei een dramatische verandering hebben ondergaan. In een uitgebreid vijfde hoofdstuk wordt de arbeidsmigratie tussen 1960 en 1976 onder de loep gelegd. Voor die periode is een unieke en bijzonder rijke bron beschikbaar: aanvraagdossiers voor de tewerkstelling van niet-Belgische werknemers. Het laatste hoofdstuk van deel vier heeft het over de internationalisering van de arbeidsmigratie. Deel vijf zoomt in op vijf groepen van niet-Belgen die in de geschiedenis van de (arbeids)migratie van de regio een belangrijke plaats innemen: Fransen, Britten, Spanjaarden, Marokkanen en Nederlanders. De laatste twee stukken zijn gewijd aan begrippen die in de loop van het onderzoek vaak opdoken: familiebedrijf en ondernemerschap. Geen enkel onderzoek lukt zonder hulp van personen en organisaties. Soms zijn die betrokken van bij de start, soms komen ze onderweg in beeld. Zes mensen wil ik met naam bedanken: Dominique Velghe wiens enthousiasme voor dit project heel aanstekelijk werkte, Vanessa Debruyne die een hele reeks interviews afnam bij mensen die hoofdrolspelers zijn in dit verhaal, Jozefien De Bock die haar ervaring en haar materiaal rond arbeidsmigratie ter beschikking stelde, mijn Amsab-ISG-collega’s Paule Verbruggen en Maarten Savels en Tine Schrijvers die dit werkstuk nalas als leek. Ik kon rekenen op de medewerking van de stadsarchieven en bevolkingsdiensten van Harelbeke, Kortrijk, Roeselare en Waregem en van het documentatiecentrum Kenniseconomie West in Brugge. Verder kreeg ik hulp van personen, bedrijven en verenigingen om deelaspecten van het onderzoek uit te pluizen of af te sluiten. In al die contacten doken soms onverwachte pistes op. Mijn dank daarvoor. Maar dit onderzoek is een puzzel die lang niet compleet is. Sommige stukken liggen waarschijnlijk nog ergens aan de kant en kunnen later nog ingepast worden, andere zijn wellicht voor altijd verloren. Hopelijk zijn de lacunes evenvele stimulansen voor verder onderzoek.
Piet Creve, januari 2016.
6
1. Proloog
Migratie tot 1918 België bestaat 185 jaar en in die periode is het land al langer een emigratie- dan een immigratieland. Tot 1914 trokken honderdduizenden landgenoten de grenzen over op zoek naar werk. De driehoek Lille-Roubaix-Tourcoing en Noord-Amerika waren de belangrijkste bestemmingen.3 In 1886 verbleven 489.000 Belgen in Frankrijk, ongeveer 8 procent van de toenmalige Belgische bevolking. Het zwaartepunt lag in het grensdepartement Nord met 60 procent van alle Belgen in Frankrijk.4 Tegen het einde van de 19e eeuw maakten Belgen tot 30 procent uit van de bevolking van Rijsel, meer dan 50 procent van de bevolking van Roubaix en tot 75 procent van Halluin. Maar ook in de departementen Ardennes en Pas-deCalais en in de Franse hoofdstad woonden heel wat Belgen. De emigratie nam verschillende vormen aan: grensarbeid, seizoenarbeid, tijdelijke of permanente migratie. In het leven van individuen vloeiden die categorieën vaak in elkaar over. Hoewel de overgrote meerderheid van de migranten economische motieven had, speelden politieke redenen soms ook mee. Wie in die periode syndicaal actief was, werd soms in eigen land gebroodroofd en was aangewezen op emigratie. Lang niet alle emigratieavonturen werden een succesverhaal. De meeste Belgische migranten werkten in industriële sectoren als ongeschoolde of als gespecialiseerder arbeider. Maar ook in de landbouw, de ambachten- en de dienstensector vonden landgenoten werk. Ook enkele industriëlen zagen in het buitenland kansen. Opvallend is dat in de periode van deze grootschalige emigratie België uitgroeide tot één van de leidende industriële naties. Zo was België lang een belangrijke producent van spoorwegmateriaal met een wereldwijde export. De Eerste Wereldoorlog dreef honderdduizenden landgenoten op de vlucht. Ze vonden asiel in de buurlanden: Nederland kreeg aanvankelijk ongeveer één miljoen vluchtelingen te verwerken en had zelf op dat moment 6,3 miljoen inwoners. Groot-Brittannië nam zo’n 200.000 Belgen op en Frankrijk ongeveer 250.000. Nog tijdens de oorlog kwamen er al mensen terug, maar voor velen duurde hun buitenlands verblijf tot na het einde van het conflict. Nogal wat Belgen gingen in hun gastland aan de slag, want er waren handen te kort, bijvoorbeeld in de wapenindustrie in Groot-Brittannië.
Het Interbellum In de tussenoorlogse periode kantelde het beeld: België werd stilaan een immigratiebestemming. De Waalse industrie en de nieuwe mijnen in Limburg trokken 3
In die periode was er ook een belangrijke binnenlandse migratie: van het platteland naar stedelijke industriële centra en vanuit Vlaanderen naar de Waalse mijnbekkens. 4 Piet Creve, Migranten aller landen…, in: Brood & Rozen (1999/4), p.102-103.
7
buitenlandse arbeidskrachten aan. Die kwamen soms uit onverwachte regio’s zoals het huidige Slovenië.5 Voor het eerst in zijn geschiedenis trok België ‘gastarbeiders’ aan. De periode van economische heropleving na de vernielingen van de Eerste Wereldoorlog kwam met de beurscrash van Wall Street in 1929 tot een abrupt einde. Dat was het begin van een wereldwijde economische crisis met onmiddellijke gevolgen voor de buitenlandse arbeidskrachten. De werkgevers hadden minder behoefte aan werkkrachten en de vakbonden zagen bij de torenhoge werkloosheidscijfers geen redenen om nog buitenlandse werknemers tewerk te stellen. De Belgische beleidsmakers reageerden met een verstrenging van de regelgeving rond migratie, een reactie die ook in andere Europese landen merkbaar was en een einde maakte aan de migratieregimes die tot dan toe vrij soepel waren geweest.6 De politieke onrust met de opkomst van het fascisme in landen zoals Italië, Duisland en Oostenrijk veroorzaakte migratiebewegingen in Europa waarbij economische en politieke motieven in elkaar overvloeiden: mensen gingen op de vlucht om politieke redenen, maar verloren daardoor ook hun middelen van bestaan. Voor velen van hen was België een doorgangsland op weg naar de Verenigde Staten.
Na 1945 Onmiddellijk na het einde van de Tweede Wereldoorlog doolden in Europa miljoenen vluchtelingen rond. Alleen al 12 miljoen Duitsers waren ontheemd.7 Dit gigantisch humanitair probleem leidde in 1947 tot de oprichting van de International Refugee Organization (IRO), in 1950 opgevolgd door de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). Een jaar later kwam de Conventie van Genève betreffende de Status van Vluchtelingen tot stand. Hoewel veel van die mensen arbeidsongeschikt waren, vormde die groep ontheemden een potentieel arbeidsreservoir voor de heropbouw van Europa. België was relatief ongeschonden uit de oorlog gekomen en de industrie draaide al snel op volle toeren. Essentieel daarin was het winnen van de ‘kolenslag’. Met dit initiatief wilde de toenmalige regering Van Acker de steenkoolproductie zo snel mogelijk terug op volle toeren krijgen.8 Voor een economie die dreef op steenkool, was dit een absolute noodzaak. Na de Tweede Wereldoorlog wordt België een immigratieland: met een hele reeks landen rond de Middellandse Zee worden contracten gesloten voor de levering van arbeiders, in de eerste plaats voor de mijnsector. Maar ook andere sectoren, zoals de textiel, zochten 5
Karim Ettourki, Sloveense Culturele Vereniging Nas Dom – Ons Heem (1984-). In: ODIS. Record last modified date 30/12/2012. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/OR_3123 6 Brecht De Rijck, Het Belgische migratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, Gent, Universiteit Gent, 2009., p.26. 7
http://en.wikipedia.org/wiki/Flight_and_expulsion_of_Germans_(1944%E2%80%9350), laatst geraadpleegd op 1/12/2015. 8
.arch.be/index.php?l=nl&m=lopend-onderzoek&pr=de-kolenslag-de-staat-en-de-paradox-van-het-belgischemirakel-1944-1951-.-besluitvorming-markt-en-identiteit, laatst geraadpleegd op 26/1/2016.
8
arbeidskrachten. Vooral na het sluiten van de verdragen met Marokko en Turkije in 1964 nam het aantal buiten-Europese migranten toe. Tegen de achtergrond van de economische crisis komt er in 1974 een stop op de arbeidsmigratie. Familiehereniging wordt het belangrijkste kanaal voor migratie. Het einde van de Koude Oorlog in 1989 en de geleidelijke uitbreiding van de Europese Unie naar Oost-Europa met het principe van vrij verkeer van kapitaal, goederen, personen en diensten brengt nieuwe migratiebewegingen op gang. In de periode 1980-2000 maakt de economie een derde industriële revolutie door met de opkomst van de doorgedreven automatisering en informatisering. De groeiende politieke instabiliteit in grote delen van Afrika en Azië zorgt vanaf de jaren 1990 voor toenemende migratie waarbij de grens tussen economische en politieke motieven vaak moeilijk te trekken is.
9
2. Migratie
2.1. Inleiding Gegevens over het aantal niet-Belgen schetsen in de eerste plaats het kader waarbinnen de migratie verlopen is. Mensen verlaten hun land ook om andere dan economische redenen. Lang niet alle niet-Belgen zijn economisch actief. Er zijn bovendien nog niet-Belgen werkzaam in de streek die geen sporen nalaten in de bevolkingsregisters, zoals seizoen- en grensarbeiders. En dan is er nog de categorie undocumented migrant workers, migranten zonder wettig verblijf die vaak in de zwarte economie belanden. Precies omdat ze geen administratieve sporen nalaten, is hun aantal heel moeilijk te schatten.9 Wanneer een overzichtswerk over de migratiegeschiedenis van een bepaalde stad of regio ontbreekt − en dat is meestal het geval − moet een beroep gedaan worden op onderzoeken naar de afzonderlijke gemeenschappen met buitenlandse wortels in een bepaalde regio.10 Hoewel dergelijke studies de laatste jaren frequenter gebeuren, zijn lang niet alle gemeenschappen onderzocht. Zo bestaat er voor het Kortrijkse enkel een recent werk over de Marokkaanse migratie.11 Een andere manier om een zicht te krijgen op het verloop van de migratie, is het consulteren van de bevolkingsgegevens. De data over niet-Belgen in Harelbeke, Kortrijk, Roeselare en Waregem zijn verzameld op de plaatsen waar ze geregistreerd zijn. De oudere gegevens zijn te vinden in de stadsarchieven, de meer recente bij de bevolkingsdiensten.12 Voor het overgrote deel zijn de data afkomstig uit jaarverslagen. Dit onderzoekluik heeft drie bedoelingen: een overzicht krijgen van de evolutie van het aantal niet-Belgen, hun relatief aandeel in de totale bevolking en de belangrijkste groepen van niet-Belgen. Waar ze ter plekke voorhanden waren, zijn de volgende data verzameld: totale bevolking, aantal ingeschreven niet-Belgen en een top 5 van de grootste groepen. Het eerste was eenvoudig. Bij het tweede stelden zich enkele problemen. Voor Kortrijk en Roeselare zijn expliciete gegevens over het totaal aantal niet-Belgen beschikbaar vanaf 1960, voor Waregem is dat pas vanaf 1975, voor Harelbeke vanaf 1976. Bij deze laatste twee zijn de cijfers opgenomen van de jaarlijkse nieuwe inschrijvingen in het vreemdelingenregister
9
Het Europese Clandestino-onderzoek uit 2008 schat het aantal mensen zonder wettig verblijf in België tussen 88.000 en 130.000. In dat cijfer zitten zowel kinderen, bejaarden als arbeidsmigranten. Telefonisch gesprek met Jan Knockaert van OR.C.A., Organisatie voor Clandestiene Arbeidsmigranten op 27 januari 2016. 10 Een belangrijke uitzondering is het doctoraat van Jozefien De Bock over mediterrane migratie naar Gent tussen 1960 en 1980: Jozefien De Bock, ‘We have made our whole lives here’ : immigration, settlement and integration processes of Mediterranean Immigrants in Ghent, 1960-1980, European University Institute, Florence, 2013. 11 Abdellah Benotmane, “Het is maar tijdelijk…” – Een geschiedenis van de Marokkaanse gemeenschap in Kortrijk, Leuven, KU leuven, 2014. 12 Een bijkomend voordeel van deze aanpak was het direct contact met plaatselijke informatiebeheerders dat soms interessante pistes voor verder onderzoek opleverde.
10
opgenomen in de databank.13 Voor het opmaken van een jaarlijkse top 5 van vreemdelingen bleken ook lang niet alle gegevens beschikbaar.
13
Er zit nog meer ‘ruis’ op de cijfers over het aantal niet-Belgen: na de fusieoperatie van 1976 gingen deze steden in 1977 van start met een merkelijk grotere bevolking en dus wellicht ook met een groter aantal nietBelgen. De cijfers van de deelgemeentes voor de fusies zijn niet opgezocht en na de fusie zijn die maar beperkt beschikbaar.
11
2.2. Harelbeke Van 1960 tot 2014 steeg de bevolking van 16.544 tot 27.439. De groei was nagenoeg continu, met een sterke toename in 1977 als gevolg van de fusie met Bavikhove en Hulste. Voor de periode vóór de fusie zijn geen cijfers over het aantal niet-Belgen beschikbaar, enkel de nieuwe inschrijvingen in het vreemdelingenregister werden geteld, met uitzondering van 1963. Dat aantal jaarlijkse inschrijvingen schommelde tussen 0 en 15. Vóór de fusie woonden er in Harelbeke weinig niet-Belgen. Het jaar waar ze wel expliciet vermeld worden, bevestigt dat: in 1963 ging het om 80 mensen onder wie 38 Fransen, 14 Nederlanders, 13 Britten, 7 Duitsers en 4 Spanjaarden, of 0,46% van de bevolking. Behalve voor 1981 en 1986 t.e.m. 1989 zijn er wel jaarcijfers voor het aantal niet-Belgen: hun procentueel aandeel neemt toe van 0,57% in 1977 tot 3,74% in 2014 met een forse stijging in 2013. De aangroei verloopt niet parallel met de toename van de bevolking: in 1985 en 2012 zijn er opvallende verminderingen, en tussen 2000 en 2005 daalt het aantal gestaag om pas in 2006 het niveau van vijf jaar vroeger te bereiken.
Grafiek 1: Procentueel aandeel van niet-Belgen in Harelbeke 1977-2014
De teruggevonden cijfers over niet-Belgen geven slechts uitzonderlijk een kijk op de spreiding van het aantal niet-Belgen per deelgemeente. Voor Harelbeke is dat over een langere periode wel het geval: vanaf 1991 en tot en met 2014 zijn de bevolkings- en
12
vreemdelingencijfers uitgesplitst per deelgemeente. In 1991 telde Harelbeke 25.952 inwoners van wie 241 niet-Belgen of 0,92 %: voor Harelbeke-stad was dat 19.077 inwoners en 201 niet-Belgen (1,05 %), voor deelgemeente Bavikhove 3460 inwoners en 17 nietBelgen (0, 49 %) en voor de deelgemeente Hulste 3415 inwoners en 23 niet-Belgen (0,67 %). In 2014 lag het percentage voor Harelbeke-stad op 4,24%, voor Bavikhove op 1,66% en voor Hulste op 3,96%. De kern van de fusie trekt dus meer niet-Belgen aan dan de buitengemeenten. Een andere manier om zicht te krijgen op de populatie van niet-Belgen en meer bepaald op hun diversiteit, is een rangorde per land.14 Op dat vlak zijn de gegevens over Harelbeke heel partieel. Voor zover ze beschikbaar zijn, vormen de Fransen lang de belangrijkste groep, meestal gevolgd door de Nederlanders en in afwisselende volgorde door Britten, Duitsers en Spanjaarden. Pas in 1982 duikt voor het eerst een niet-Europees land op in de top 5, nl. Marokko. In 2012 neemt Polen de koppositie over en komt Roemenië de top 5 binnen.
14
In dit onderzoek is dit beperkt tot een jaarlijkse top 5.
13
2.3. Kortrijk De stad had in 1960 43.070 inwoners, eind 2013 woonden er 75.059 mensen. Tot 1967 nam de bevolking jaarlijks licht toe, dan volgde een decennium waarin het aantal inwoners bijna elk jaar afnam: op die tien jaar daalde het aantal inwoners met meer dan 2000 inwoners. De fusie van 1976 deed de bevolking natuurlijk stijgen, maar de dalende trend was daarmee niet gestopt: tot 1984 bleef het aantal inwoners dalen. Het volgende decennium bleef de bevolking schommelen boven de 76.000, maar dan zette zich opnieuw een daling in die pas in 2011 stopte. In 1960 telde Kortrijk 475 niet-Belgen of 1,10% van de bevolking. Tot het fusiejaar 1976 steeg het procentueel aandeel van niet-Belgen elk jaar, tot iets minder dan 2,50%. Dan zette zich een daling in. In 1991 bereikte het percentage niet-Belgen opnieuw het niveau van 1976. De volgende jaren toonden terug een procentuele stijging tot een percentage van 6,34 in 2014 of 4766 inwoners met een andere dan de Belgische nationaliteit.
Grafiek 2: Procentueel aandeel niet-Belgen in Kortrijk van 1960 t.e.m. 2014
Vanaf 1960 t.e.m. 2011 zijn in Kortrijk gegevens bijgehouden over de herkomstlanden van de niet-Belgen, met uitzondering van de periode 1995-2001 en van 2012. De top 5 van 1960 bestond uit Frankrijk, Nederland, Groot-Brittannië, Italië en (West-)Duitsland. De top 3 blijft ongewijzigd tot 1973, Duitsland verdwijnt uit de top en Spanje neemt de vierde plaats van Italië over. In datzelfde jaar valt Marokko net buiten de top 5. Vanaf 1974 neemt Marokko de tweede plaats van Nederland over en blijft die houden tot 1987. Nederland blijft tot dat jaar op de derde plaats. Plaatsen vier en vijf gaan in wisselende orde naar Italië, GrootBrittannië en Algerije. In 1988 neemt Marokko de koppositie van Frankrijk over en behoudt
14
die tot 2003 wanneer Frankrijk opnieuw de eerste plaats inneemt en dit tot 2013. Met uitzondering van 2004 blijft Nederland op de derde plaats. Op plaatsen vier en vijf spelen enkele landen haasje-over: Algerije, Rusland, Armenië en Polen. Voor Kortrijk na de fusie zijn enkel in 2009 uitgesplitste cijfers per deelgemeente beschikbaar. In Kortrijk-Stad bedroeg het percentage niet-Belgen 8,42%. In Aalbeke lag dat op 3,19%, in Bellegem op 2,09%, in Bissegem op 2,93%, in Heule op 2,29%, in Kooigem op 3,30%, in Marke op 2,37% en in Rollegem op 2,37%. Naast een groeiend aantal niet-Belgen neemt ook de diversiteit toe: in 2013 verbleven in Kortrijk mensen van 126 verschillende nationaliteiten. In de jaren 1960 ging het om enkele tientallen, overwegend Europese nationaliteiten waarbij in de registratie algemene categorieën werden gebruikt zoals Afrika, Azië en Amerika. Dat op zich geeft al aan dat de migratie uit die werelddelen beperkt was. Sommige niet-Belgische groepen vertonen een grote continuïteit, zoals de Fransen die in het tijdvak 1960-2013 ofwel de top 5 aanvoeren of er op de tweede plaats staan. In de meer recente periode is de aanwezigheid van migranten meer volatiel: zo waren er in 2004 115 Armeniërs ingeschreven in de stad, een jaar later waren dat er nog 40.
15
2.4. Roeselare In 1960 telde Roeselare 35.410 inwoners, in 2014 stond de teller op 59.715. Vóór de fusie met Rumbeke en Oekene in 1976 waren er zowel jaren waarin de bevolking toenam als daalde. In de periode 1977-2014 was er bijna elk jaar een stijging van het aantal inwoners. Roeselare telde in 1960 151 niet-Belgen of nog geen half procent van de bevolking. Met uitzondering van 1964 nam het aantal niet-Belgen tot en met 1977 elk jaar licht toe. In 1981 bereikte het percentage niet-Belgen 1%. Het jaarverslag van 1985 toonde een aanzienlijke vermindering met een kwart: 142 migranten hadden in dat jaar de Belgische nationaliteit bekomen. Na enkele jaren van trage aangroei bereikte het aantal niet-Belgen in 1991 opnieuw 1%. Het duurde vijftien jaar, tot 2006, voor het aantal steeg tot 2%. In 2009 werd de 3% bijna bereikt in 2009 en in 2011 bijna de 4%. Eind 2014 lag het aantal niet-Belgen in de bevolking van Roeselare op 5,86%.
Grafiek 3: Procentueel aandeel van niet-Belgen in Roeselare 1960-2014
Wat betreft de diversiteit van de niet-Belgen zijn voor Roeselare data uit de periode 1960 t.e.m. 1998 beschikbaar, met uitzondering van 1995. In 1960 zag de top 5 er zo uit: Nederland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije en Italië. De opvallende grote aanwezigheid van Hongaren heeft wellicht te maken met de opvang van die mensen na de opstand in hun land in 1956. Tot en met 1966 blijft Hongarije nog in de top 5. Tot 1971 verdelen Frankrijk en Nederland de koppositie. Vanaf dan zakt Nederland wat weg, maar zonder de top 5 te verlaten. In 1989 bereikt Nederland opnieuw de tweede plaats, na Frankrijk, en behoudt die plaats. Tot en met 1971 staan in de top 5 enkel Europese
16
(buur)landen. In 1972 komt voor het eerst een niet-Europees land in de top 5 voor, namelijk Algerije. In 1977 is Marokko het tweede niet-Europese land in het overzicht. Tot 1983 wonen in Roeselare meer Algerijnen dan Marokkanen. Vanaf 1984 ligt het omgekeerd. Opvallend is ook de terugkeer van Groot-Brittannië in de top 5. Tot en met 1976 staat het land er telkens in. Daarna verdwijnt het en in 1989 komt het opnieuw de top binnen. Die ziet er voor het laatste jaar dat er gegevens beschikbaar zijn, zo uit: Frankrijk op één, gevolgd door Nederland, Groot-Brittannië, Marokko en Algerije.
17
2.5. Waregem In 1960 woonden in Waregem 15.763 mensen. Tot de fusie met Beveren-Leie, Desselgem en Sint-Eloois-Vijve van eind 1976 steeg de bevolking elk jaar lichtjes. Die trend van een jaarlijkse beperkte toename van de bevolking zette zich daarna verder. Eind 2014 telde de stad 37.312 inwoners. In 1961 woonden in Waregem 51 niet-Belgen of 0,38% van de bevolking. Tot 1970 bleef dat percentage quasi hetzelfde. Vanaf 1970 begon het percentage licht te stijgen tot het in 1977 voor het eerst boven de één procent uitkwam. Opvallend is een bijna halvering van het aantal niet-Belgen in 1979. Twee jaar later bereikte het percentage opnieuw de één procent. In 2008 waren in Waregem 784 niet-Belgen ingeschreven, of 2,01% van de bevolking. Tussen 1981 en 2008 was het percentage niet-Belgen dus verdubbeld, maar de aangroei verliep in die zeventien jaar niet gelijkmatig: in sommige jaren daalde het aandeel niet-Belgen, in andere nam het dan weer lichtjes toe. In 2014 woonden in Waregem 1505 niet-Belgen of 4,03% van de bevolking.
Grafiek 4: Procentueel aandeel van niet-Belgen in Waregem 1961-2014
In Waregem zijn pas vanaf 1982 gegevens voorhanden over de verschillende nationaliteiten en pas vanaf 1991 zijn ze beschikbaar voor elk jaar. De top 5 voor 1982 is de volgende: Marokko, Tunesië, Nederland, Frankrijk en Italië. In vergelijking met de andere steden in de regio heeft Waregem een grote groep inwoners uit Tunesië. Tot en met 2010 heeft Waregem Marokkanen als grootste groep niet-Belgen, in de jaren daarna bezetten ze de tweede plaats. Polen komt in 2006 de top 5 binnen op de derde plaats, in 2008 komt het op
18
plaats twee en vanaf 2011 staat het op de eerste plaats. Een van de andere nieuwe Europese lidstaten, Roemenië, komt in 2013 in de top en wel op de vijfde plaats. Frankrijk en Nederland komen elk jaar waarvoor data beschikbaar zijn, in de top 5 voor, weliswaar op wisselende plaatsen. Frankrijk staat meestal een trapje hoger dan Nederland, maar in 2009 verandert dat en staat Nederland voor Frankrijk. Turkije komt in 1991 voor het eerst in de top 5 en schuift dan de volgende jaren op tot de tweede plaats. Vanaf 1997 zakt het land in de rangorde en in 2012 is het uit de top 5 verdwenen. Naturalisaties spelen hier wellicht een rol. Tussen 1997 en 2000 nemen mensen uit Bosnië-Herzegovina de vijfde plaats in de rangschikking in, daarna verdwijnen ze uit de top 5. Het gaat waarschijnlijk om mensen die de burgeroorlog in het voormalige Joegoslavië waren ontvlucht en maar zeer tijdelijk in Waregem verbleven.
19
2.6. Overzicht Migratie wordt vaak geassocieerd met zichtbare verscheidenheid in het straatbeeld, zeg maar met kleur. Die perceptie leeft in de maatschappij waar de migranten aankomen: ‘Hier waren het vooral in het begin mensen van Marokko. Maar dat waren niet de echte eerste. Ik denk dat ik de eerste mensen die een ander kleur hadden, leren kennen heb als ik een jaar of elf, twaalf was. En dat waren mensen die van Congo kwamen. Dat was dan 1960.15’ Maar dat beeld bestaat ook bij nieuwkomers: ‘Als ik in 89, naar Kortrijk ging, zei ik: waar zijn de vreemdelingen?’16 Uit beide citaten blijkt dat de migratiegeschiedenis van een regio niet per se gekend is, zelfs niet door ooggetuigen of door deelnemers. Want de werkelijkheid ziet er anders uit: zoals uit de aanvraagdossiers blijkt, was er al arbeidsmigratie voor 1960 en gaat die tot op vandaag verder.17 In de jaren 1960 hebben zich 260.000 migranten gevestigd in België. De groei van de immigratie was al zichtbaar op het einde van de jaren 1950.18 Alleen al in de periode 1961-1966 werden in België 130.000 arbeidsmigranten in dienst genomen.19 De migratiegeschiedenissen van Harelbeke, Kortrijk, Roeselare en Waregem hebben veel met elkaar gemeen, maar er zijn ook opvallende verschillen. In de vier steden groeit het aantal vreemdelingen sinds 1960 aan een relatief traag, maar wel continu tempo aan. Het laatste decennium toont een duidelijke versnelling. In dat proces vertrekken de vier steden van een zeer verschillende situatie. Kortrijk heeft in 1960 1% vreemdelingen. Voor gans België ligt het percentage in dat jaar op 5%.20Die één procent bereiken Roeselare en Waregem in 1981, en Harelbeke in 1992. De twee procent wordt in Kortrijk al in 1974 gehaald. In Roeselare gebeurt dat in 2007, in Harelbeke en Waregem in 2009.
15
Interview met Yvan Decaluwé, p. 4, eigen bewerking. Audiobestand 8, interview met arbeidsmigrant van Marokkaanse afkomst, p. 4. 17 Zie hoofdstuk 4. 18 Brecht De Rijck, op.cit., p. 50. 19 Bart De Rijck, op.cit., p. 176. 20 Zie bijlage 2 met een tienjaarlijks overzicht van de niet-Belgische bevolking voor verdere vergelijkingen. 16
20
Grafiek 5: Percentage vreemdelingen in Harelbeke, Kortrijk, Roeselare en Waregem 19602014
Over de hele periode komen de meeste niet-Belgen uit Europa, en aanvankelijk zelfs uit de buurlanden. In de jaren 1960 is de diversiteit nog relatief klein, in de voorbije twee decennia is die, samen met de migratie zelf, sterk toegenomen. De aanwezigheid van bepaalde groepen van niet-Belgen in de vier steden verschilt nogal. Drie nationaliteiten hebben in de regio een constante en numeriek belangrijke aanwezigheid: de Fransen en de Nederlanders al vanaf de jaren 1960 en de Marokkanen vanaf de jaren 1970. Hoewel er weinig cijfermateriaal over beschikbaar is, lijkt de aanwezigheid van niet-Belgen in de kern van de fusiesteden beduidend groter dan in de deelgemeenten. Op 1 januari 2015 telde België 11.209.044 inwoners, 1.255.286 daarvan waren vreemdelingen, zo’n 11,20%. Voor Vlaanderen ligt dat percentage op 7,82%.21 In de regio liggen die gemiddelden nog lager, in dalende volgorde Kortrijk met 6,34% (2014), Roeselare met 5,86% (2014), Harelbeke met 3,74% (2014) en Waregem met 4,03% (2014). Zonder te beschikken over alle gegevens, is de conclusie toch dat migratie in de regio in de periode van 1960 tot vandaag systematisch lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Migratie mag dan wel de regel zijn, de bewegingen variëren in de tijd en de ruimte. Het gaat ook om groepen die op verschillende momenten aankomen en in wisselende tempo’s aangroeien of afnemen. Er zijn duidelijke verschillen per land, per regio en zelfs per stad. Dit
21
http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/huidige_nationaliteit/belgisch_vreemd/#.V mGb-3Yvfcs, laatst geraadpleegd op 17/12/ 2016.
21
beperkt onderzoek toont dit ook aan voor de vier onderzochte steden. Elke stad schrijft zijn eigen migratieverhaal. Hoewel de migratie naar de regio later op gang kwam dan in veel andere delen van Vlaanderen, zorgde de regio wel voor een primeur: de eerste schepen met buitenlandse wortels. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 werd Aziz Charkaoui in Roeselare de eerste Vlaamse schepen met een migratieachtergrond.22
22
Tina De Gendt, Turkije aan de Leie – 50 jaar migratie in Gent, Lannoo: Tielt, 2014, p. 266.
22
3. Arbeid 3.1. De Lange Jaren 1960
Net als in de rest van België had de industrie in de regio WO II relatief onbeschadigd overleefd en kon dus volop mee profiteren van de heropbouw. Maar de groei hield niet lang aan en vooral de traditionele sterkhouders van de economie kregen het door de toegenomen buitenlandse concurrentie al snel moeilijk. Zowel het arrondissement Kortrijk als het arrondissement Roeselare waren historische centra van textielnijverheid, maar vanaf midden jaren 1950 gingen steeds meer arbeidsplaatsen verloren, een trend die aanhield tot eind jaren 1970. Binnen de sector kwam een verschuiving op gang van de verwerking van grondstoffen naar producten met een hogere toegevoegde waarde, zoals tapijten.23 De jaren 1960 kregen later het label ‘Golden Sixties’ wegens de indrukwekkende economische ontwikkeling in die periode. Al midden 1962 stelde het ministerie van Arbeid en Tewerkstelling dat er een situatie was van volledige tewerkstelling, er waren zelfs meer vacatures dan werklozen.24 Dat was ook het geval voor de regio Kortrijk-Roeselare.25 Het sterk aantrekken van de economie impliceert echter niet dat de groei lineair verliep: in 1966 kwam er een tijdelijke knik in de curve.26 Diverse factoren kunnen dit succesverhaal verklaren, zoals infrastructuurwerken en de aanleg van industrieterreinen.27 Het belang van die zones wordt door de bedrijven erkend. Zo beschrijft de firma ALBO hoe het familiebedrijf in 1971 verhuisde naar een industrieterrein in Kuurne en op hetzelfde terrein in 1991 een nieuw gebouw in gebruik nam dat dubbel zo groot was als het vorige.28 Gemeenschappelijk aan die factoren is dat ze een actief optreden van de overheid inhielden. Maar de bezorgdheid voor de toekomst van de regio had al vroeger geleid tot een initiatief op provinciaal niveau dat aan de economische ontwikkeling van de regio een specifiek karakter zou geven.
Een regionale denktank In een informele studiegroep van jonge West-Vlaamse universiteitsstudenten met o.a. de latere gouverneur van West-Vlaanderen Olivier Vanneste, ontstond in de periode na de 23
Sigrid Dehaeck en Joachim Derwael, Gids van bedrijfsarchieven in de provincie West-Vlaanderen, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2008, p. 79. 24 Brecht De Rijck, op.cit., p. 51. 25 Brecht Demasure, Over werk en mensen – Een sociaaleconomische streekgeschiedenis van Midden- en ZuidWest-Vlaanderen, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 2012,p. 137. 26 Jozefien De Bock, op.cit;p. 36 27 Sigrid Dehaeck en Joachim Derwael, op.cit.,pp. 75 en 79. 28 http://www.albo.be/be_nl/pages/historiek-producent-foto-aluminium-design-brievenbus.html, laatst geraadpleegd op 28/12/2015.
23
oorlog grote belangstelling voor het bestuderen van de regionale economie, een thema dat uit Nederland kwam aanwaaien. De groep jonge economen in opleiding kwam uit gezinnen van West-Vlaamse industriëlen en waren zo bevoorrechte getuigen van de economische heropbouw én van de problemen die ermee gepaard gingen. Ze begonnen met het verzamelen van statistische informatie op regionaal niveau, nl. de provincie WestVlaanderen. Uiteindelijk zou Vanneste een doctoraat over regionale economie maken. Ondertussen had de provincie zelf een commissie opgericht om het economische vraagstuk te onderzoeken en had het bestuur de activiteiten van de informele denktank opgemerkt. Het doctoraat van Vanneste werd uitgegeven door de Bank van Roeselare. Dat bracht de zaken in een stroomversnelling: de provincie maakte ruimte voor een beperkte studiegroep: in 1954 werd de West-Vlaamse Ekonomische Raad (WER) opgericht, vijf jaar later het WestVlaams Ekonomisch Studiebureau (WES). De WER zou later uitgroeien tot de GOM, de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij. West-Vlaanderen. De WES bleef als onafhankelijk studiebureau bestaan met een vzw-statuut tot 2011. Naast een provinciale subsidie haalde WES ook middelen binnen via commerciële opdrachten. In 2011 kwam een einde aan de subsidie en ging WES verder als Wes Research and Strategy. Toen nam de provincie het documentatiebestand van WES over en ontwikkelde het Kenniscentrum Economie West.29 WES bracht een aantal studies uit onder de titel Reeks van het West-Vlaams Ekonomisch Studiebureau. Het ging daarbij onder meer om lijvige studies over de economie van de diverse West-Vlaamse arrondissementen.30 In een toespraak uit 1996 blikte Olivier Vanneste terug op bijna een halve eeuw regionaal economisch beleid en zag hij voldoende statistische bewijzen om te stellen dat West-Vlaanderen zijn positie van zwakke economische regio achter zich had gelaten. Eén van die indicaties was de evolutie van de grensarbeid: ‘Het omkeren van de grensarbeid in het voordeel van West-Vlaanderen geeft onbetwistbaar aan dat het beleid dat geconcipieerd werd voor de West-Vlaamse grenszone volledig was verantwoord.’31 De kern van de regionale benadering kan omschreven worden als het steunen op eigen kracht of het uitgaan van de eigen sterkte. Die lag in de regio in eerste instantie in een dicht netwerk van vooral kleine en middelgrote ondernemingen die in heel verschillende sectoren actief waren: in 1947 had 64% van de ondernemingen minder dan 5 werknemers.32 Lang niet alle KMO’s hebben de economische ups en downs overleefd, maar er zijn nogal wat bedrijven in de regio die hun activiteiten tot ver in de tijd kunnen terugvoeren zoals de firma Vandemoortele uit Izegem met een geschiedenis die begint in 1899.33 Opvallend is ook dat de regio geen grote buitenlandse multinationale ondernemingen heeft aangetrokken, zoals Ford in Limburg dat in 1962 van start ging en in 2014 sloot. Vandaag bestaat voor een
29
Telefonisch gesprek met Brigitte Declerck van het Kenniscentrumplatform Economie op 17 december 2015. Een voorbeeld is: Vanneste Olivier et al. Het arrondissement Roeselare: een regionaal-ekonomische studie, Reeks van het West-Vlaams Ekonomisch Studiebureau (7) WES: Brugge, 1963. 31 Vanneste, Olivier, ‘40 jaar larer; een economische evaluatie’ – Rede door dr.ec. O. Vanneste uitgesproken in zitting van 1 oktober 1996, Provincieraad West-Vlaanderen, p. 31 32 Brecht Demasure, op.cit., p.132. 33 Zie http://www.vandemoortele.com/en/history.htm, laatst geraadpleegd op 26/12/2015. 30
24
strategie die hoofdzakelijk steunt op lokale factoren de omschrijving ‘endogene economische ontwikkeling’.
Ongelijke economische ontwikkeling De gouden jaren zestig waren lang niet voor alle sectoren vette jaren. Sommige verdwenen helemaal, andere pasten zich aan of deden het zeer goed. Eén van de sectoren die nagenoeg volledig verdween, was de productie van schoenen. Het arrondissement Roeselare was eind jaren 1940 maar liefst goed voor 94% procent van de Belgische schoenenproductie. Hét centrum was Izegem. Midden jaren 1960 ging het bergaf: schaalvergroting kon het niet halen van de concurrentie van lageloonlanden.34 Een andere sector die haar zwanenzang beleefde, was die van het vlas. De korte naoorlogse bloeiperiode hield niet lang aan, maar het einde van sector werd geen verhaal van kommer en kwel: er kwam een heroriëntering van de activiteiten. Met kapitalen uit de vlassector en steunend op zowel internationale netwerken als op lokale ondernemers en arbeidskrachten, kwam een reconversie van de sector op gang met bedrijven die ondertussen uitgegroeid zijn tot internationale spelers.35 Een voorbeeld is de Balta Group met hoofdzetel in Sint-Baafs-Vijve. Het bedrijf heeft een afdeling in Waregem met een adres dat nog verwijst naar dit vlasverleden: Roterijstraat 205.36 De textielsector in het algemeen had het lastig: tussen 1947 en 1970 daalde het aandeel van de industriële tewerkstelling van 47 naar 28%, een belangrijke daling, maar de sector bleef wel de grootste werkgever.37 Zowel in de regio Kortrijk als in de regio Roeselare daalde de tewerkstelling vooral op het einde van de jaren 1970 substantieel. Binnen de sector was er een verschuiving van de verwerking van grondstoffen naar producten met een hogere toegevoegde waarde zoals tapijten. De voedingsindustrie was dan weer een succesverhaal: tussen 1955 en 1980 groeide de tewerkstelling er met meer dan een derde, terwijl de sector in de rest van België in die periode een daling van 12% noteerde. De branche is zeer divers met subsectoren als ’slachthuizen en vleeswarenfabrieken’, ‘groenten- en fruitverwerking’ tot ‘deegwaren en zetmeel’. De activiteiten vinden overwegend plaats in kleinere bedrijven.38 Ook in de meubelmakerij, onderdeel van de houtsector, nam de industriële activiteit in de arrondissementen Kortrijk en Roeselare sterk toe. In dat laatste arrondissement bood de sector een alternatief voor de verdwijnende schoenindustrie.39
34
Sigrid Dehaeck en Joachim Derwael, op. cit., pp. 80-81. Brecht Demasure, op. cit., pp. 140-142. 36 http://www.baltagroup.com/nl/Contacteer_ons/ 37 Brecht Demasure, op. cit., p. 134. 38 Sigrid Dehaeck en Joachim Derwael, op. cit., pp. 81-82. 39 Sigrid Dehaeck en Joachim Derwael, op.cit., p.82. 35
25
Maar wellicht de meest opvallende sectorale ontwikkeling is die van de metaalsector. In 1947 was die goed voor 9% van de industriële ontwikkeling, in 1970 was dat aandeel verdubbeld.40 Traditioneel worden Bekaert en Barco genoemd als voorbeelden van die ontwikkeling. Bekaert was reeds voor de golden sixties een wereldspeler. Het bedrijf richtte al in 1922 een eerste buitenlandse vesting op en na de Tweede Wereldoorlog ging de expansie snel.41 Barco heeft een jongere geschiedenis, maar was al in de onmiddellijke naoorlogse periode succesvol met de verkoop van radio’s.42. In de regio ontwikkelden zich daarnaast kleinere bedrijven in de metaalsector, vaak actief in een niche van de markt zoals bijvoorbeeld de productie van aluminium maatwerk43.
40
Brecht Demasure, op. cit., p. 134. http://www.bekaert.com/en/about-us/history, laatst geraadpleegd op 28/12/ 2015. 42 https://www.barco.com/nl/Investor%20relations/Barco%20at%20a%20glance/History, laatst geraadpleegd op 28/12/ 2015. 43 Zie www.albo.be, laatst geconsulteerd op 27 januari 2016. 41
26
3.2. Crisis en Derde Industriële Revolutie in Vlaanderen
Met de petroleumcrisis in 1973 kwam een einde aan de quasi ononderbroken groei in de lange jaren 1960. De periode van crisis die volgde, had een politieke oorzaak: als reactie op de Westerse steun aan Israël draaiden de Arabische olieproducerende landen de kraan dicht. De volgende decennia was ‘crisis’ het sleutelwoord. De groei daalde, de inflatie lag op een hoog peil en vooral onder jongeren was de werkloosheid torenhoog. De overheid probeerde de ergste nood te lenigen met ‘nepstatuten’ zoals Tewerkgestelde Werkloze (TWW), Derde Arbeidscircuit (DAC) en Gesubsidieerde Contractuelen (GESCO). Het laatste is pas in 2015 afgeschaft. De economische crisis was geen periode van constante neergang, maar verliep in golven met bijvoorbeeld een opleving op het einde van de jaren 1980 en opnieuw een neerwaartse beweging in het begin van de jaren 1990.44 Die ongelijke ontwikkeling is goed te merken in de schommelingen van de groei van werkgelegenheid in Vlaanderen: tussen 1984 en 1990 steeg die met 1,6%, de volgende vijf jaar lag het gemiddelde op 0,5%, dan volgde over een periode van 13 jaar een stijging van anderhalf procent per jaar en tussen 2001 en 2008 daalde dat gemiddelde tot 0,8%.45 In 1983 nam de toenmalige Vlaamse regering een initiatief dat moest zorgen voor een ommezwaai: de Derde Industriële Revolutie in Vlaanderen (DIRV). Dit project had drie doelstellingen: inburgeren van de nieuwe technologieën zoals personal computers en biotechnologie, vernieuwen van het industriële weefsel, en stimuleren van de werkgelegenheid in toekomstgerichte sectoren. Er werden acht domeinen afgelijnd: telecommunicatie, burotica, robotica, lucht- en ruimtevaart, alternatieve energie, medische apparatuur, agro-industrie en engineering.46 Of de DIRV over de hele lijn een succes is geworden, is moeilijk sluitend te beantwoorden. Een voormalig directeur van BARCO erkent wel dat het initiatief een ‘push’ heeft gegeven aan de economische ontwikkeling.47 De Vlaamse overheid kwam trouwens in de crisisperiode ook tussenkomen om specifieke bedrijven die in zwaar weer terechtkwamen, drijvend te houden. Eén van die firma’s was BARCO dat rond 1980 in de problemen kwam.48 In de voorspoedige lange jaren zestig was een herstructureringsproces op gang gekomen in diverse sectoren. In de minder goede tijden ging die evolutie door. In 2007 had de textielsector zijn leidende positie verloren. Met nog 17% van de industriële tewerkstelling in Midden- en Zuid-West-Vlaanderen stond die branche op de derde plaats, na de metaalsector
44
Thierry Vergeynst, Vlaanderen, 25 jaar na de start van ‘Flanders Technology International’, Brussel, Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2008, p. 11. 45 Thierry Vergeynst, op. cit., p. 26. 46 Thierry Vergeynst, op. cit., p. 5. 47 Interview met Paul Descamps, p. 8. 48 Interview met Paul Descamps, p. 1.
27
met 24% en de bouwsector met 20%. De aandelen van de sectoren voeding en tabak en van chemie en kunststof waren in de periode 1970-2007 bijna verdubbeld.49 Die tewerkstelling werd voor een groter deel gerealiseerd in kmo’s: in 1974 werkte 25% van de loontrekkenden in West-Vlaanderen in een kmo, rond 1990 was dat gestegen tot een derde.50 De toename van de werkgelegenheid werd voornamelijk gerealiseerd in de tertiaire sector. Die trend was al duidelijk voor de economische crisis. In Roeselare verdubbelde de werkgelegenheid in die sector in Roeselare 1947 en 1970.51 Die ontwikkeling blijft doorgaan: in de handel- en dienstensector wordt vandaag de hoogste tewerkstelling gerealiseerd. De niet-commerciële dienstverlening neemt de tweede plaats in. De industriële component van de tewerkstelling in de regio blijft nochtans zeer belangrijk: met 23,5% van de werkgelegenheid ligt die aanmerkelijk hoger dan het West-Vlaamse niveau (20,6%) en het Vlaamse peil (17,1%).52 Het huidige karakter van de tewerkstelling vraagt om beter geschoold personeel dan vroeger. Van de openstaande vacatures in de regio richt 40% zich tot hooggeschoolden terwijl het percentage hooggeschoolden dat werk zoekt, slechts 15% bedraagt.53 Die verhouding maakt duidelijk waarom werkgevers over de grenzen moeten zoeken om vacatures in te vullen. In de periode 1960 tot vandaag is het economische weefsel in de arrondissementen Kortrijk en Roeselare drastisch veranderd. Vandaag staan de economische indicatoren voor de regio op groen: zo kent Zuid-West-Vlaanderen een werkloosheidsgraad van 6,23%. Op Vlaams niveau is dat anderhalf procent meer.54 Dat mag zeker geen reden voor zelfgenoegzaamheid zijn, want nu al wordt de Vierde Industriële Revolutie aangekondigd. In tegenstelling tot de vorige drie zou die niet steunen op een nieuwe basistechnologie, maar op een grote kwalitatieve sprong van de technologie die al de basis vormde voor de derde omwenteling. En ook nu worden ingrijpende gevolgen voorspeld voor de tewerkstelling, het functioneren van bedrijven en het economisch leven in het algemeen.55
49
Brecht Demasure, op. cit.,pp. 134 en169. Brecht Demasure, op. cit., p. 132. 51 Brecht Demasure, op. cit.,p. 167. 52 RESOC-SERR Zuid-West-Vlaanderen, Analyse van de tewerkstelling Zuid-West-Vlaanderen, s.l., RESOC-SERR Zuid-West-Vlaanderen, 2015, p. 2. 53 RESOC-SERR Zuid-West-Vlaanderen, op. cit., p. 2. 54 RESOC-SERR Zuid-West-Vlaanderen, op. cit., p. 2. 55 http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/opinieblog/opinie/1.2159171, opiniestuk van Jo Libeer, gedelegeerd bestuurder van VOKA, laatst geraadpleegd op 02/01/2016. 50
28
4. Arbeidsmigratie
4.1. Krijtlijnen Er mag dan wel een heldere definitie van ‘arbeidsmigrant’ bestaan, de wettelijke en administratieve vertaling ervan evolueert doorheen de tijd en heeft een directe impact op wie als dusdanig geregistreerd en behandeld wordt.56 De economische crisis van de jaren 1930 had in 1936 geleid tot een vrij strikte regeling op de vlak, maar die werd na de oorlog niet echt rigoureus toegepast, want er was een dringende nood aan buitenlandse arbeiders. Pas met de economische dip rond 1966 nam de overheid de beslissing om die wet opnieuw strikt toe te passen met als bedoeling alle buitenlanders die bij aankomst in België geen geldige arbeidskaart konden tonen, terug te sturen.57 Inwoners van België, Nederland en Luxemburg hadden al sinds eind jaren 1950 geen dergelijke kaart meer nodig. In 1968 werd binnen de Europese Economische Gemeenschap (EEG) het vrij verkeer van arbeid van kracht. Daardoor moesten inwoners van de lidaten van de EEG geen toelating meer vragen om in een andere lidstaat te gaan werken.58 Voor de Spanjaarden die op dat moment nog een relatief belangrijke groep vormden, veranderde er niets: het land was geen lid van de EEG. Een volgend belangrijk moment in de geschiedenis van de regeling van de arbeidsmigratie was de migratiestop van 1974. Die impliceerde dat een werkgever in België enkel een buitenlandse werknemer in dienst mocht nemen ‘… voor zover het niet mogelijk blijkt om binnen een redelijke termijn onder de werknemers die al op onze arbeidsmarkt aanwezig zijn, iemand te vinden die - al dan niet na het volgen van de nodige opleiding - geschikt is om de openstaande vacature binnen een redelijke termijn in te vullen.’59 Migratie via familiehereniging bleef nog wel mogelijk. Die familiehereniging werd al sinds de jaren 1960 aangemoedigd door de werkgevers die daarin een middel zagen om de aanwezige arbeidsmigranten ter plaatse te houden en kinderen uit die families werden misschien toekomstige arbeiders . Daarmee zaten ze op dezelfde lijn als de Belgische overheid.60 Maar die overheid had niet alleen een economisch motief om hereniging van families te stimuleren. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland dat familiehereniging verbood, zag België hierin kansen om de demografische situatie van het land te verbeteren.61 Opvallend is wel dat het aantal aanvragen voor Marokkaanse werkkrachten in de onderzochte regio net in 1974 piekt. Dat is ook het geval voor Gent waar rond de 56
Zie voor de definitie voetnoot 2. Brecht De Rijck, op. cit.,p. 56. 58 Jozefien De Bock, op.cit., p. 38. 59 Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (SERV), Economische migratie, Brussel, SERV, 2013, p. 5. 60 Jozefien De Bock, op. cit.,p. 37. 61 Albert Martens, Travailleurs immigrés: critique de quelques études – Application à la situation Belge, Leuven, Sociologisch Onderzoeksinsituut K.U.L. – Reeks - Overdrukken nr. 1, 1974, p. 8. 57
29
migratiestop van 1974 meer migranten toekwamen dan eind jaren 1960, begin jaren 1970. Dat waren lang niet allemaal mensen die naar hier kwamen in het kader van familiehereniging.62 Een mogelijke verklaring is dat de migratiestop eerder een politiek dan een economisch doel diende. In 1974 speelde de immigratie van arbeidskrachten immers al een structurele rol in de economie: los van de werkloosheidsgraad raakten sommige plaatsen op de arbeidsmarkt eenvoudigweg niet ingevuld zonder buitenlandse arbeidskrachten.63 In 1992 volgde de Europese Unie (EU) de EEG op. Een aantal Zuid-Europese landen traden toe in de loop van de jaren 1980: Griekenland, Spanje en Portugal, alle drie landen waaruit heel wat arbeidsmigranten zijn vertrokken. Midden jaren 1990 werden Oostenrijk, Finland en Zweden lid. De grootste uitbreiding kwam er In 2004: de EU kreeg er tien nieuwe lidstaten bij, vooral uit Oost-Europa. In 2007 kwamen daar nog Roemenië en Bulgarije bij. In principe gold in de uitgebreide unie vrij verkeer van personen en arbeid, maar nogal wat oorspronkelijke lidstaten probeerden de toegang tot hun eigen arbeidsmarkt te beperken. In 2006 kwam er een versoepeling met het systeem van knelpuntberoepen.64Dat maakte de toegang tot de arbeidsmarkt op selectieve wijze mogelijk. Een beroep kan als knelpuntberoep erkend worden omdat bepaalde studierichtingen onvoldoende opgeleide jongeren afleveren. Daarnaast is er een kwalitatieve factor omdat bijvoorbeeld de vakbekwaamheid van de werkzoekenden niet voldoet. Ten slotte zijn er de werkomstandigheden zoals zwaar werk. Knelpuntberoepen komen zowel voor bij jobs die een hoge opleiding veronderstellen als bij jobs voor laaggeschoolden.65 De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) publiceert elk jaar een geactualiseerde lijst van knelpuntberoepen en sluit zo nauw aan bij de noden in de economische wereld.66 Parallel met de trapsgewijze uitbreiding van de Europese Unie en de migratie van OostEuropeanen naar West-Europa, kwamen ook uit de rest van de wereld mensen naar de unie, vaak als vluchteling. Eerst de burgeroorlog in het voormalige Joegoslavië, dan de oorlogen in Irak, Afghanistan en Syrië, maar ook de conflicten en de onderontwikkeling in sub-Saharaans Afrika deden het aantal migranten naar de EU toenemen. Ook op deze nieuwe ontwikkelingen werd gereageerd met een reeks nieuwe maatregen die de toegang tot de arbeidsmarkt regelen. Op de eerste plaats zijn er vreemdelingen die helemaal geen arbeidskaart nodig hebben. Dat kan te wijten zijn aan hun verblijfsstatuut, bijvoorbeeld erkende vluchtelingen of Zwitserse staatsburgers. Het kan ook op basis van een specifiek beroep dat ze uitoefenen, zoals bedienaar van een erkende eredienst of onderhoudspersoneel van een buitenlands militair
62
Jozefien De Bock, op. cit.,p. 58. Jozefien De Bock, op.cit., p. 38. 64 Geert Janssens, Arbeidsmigratie – Halsstarrig probleem of creatieve oplossing?, Wilrijk, VKW Denktank, 2008, p. 5. 65 Essin Fehmieva, De impact van de arbeidsmigratie op de Belgische arbeidsmarkt na de uitbreiding van de EU, Gent, Universiteit Gent, 2007, pp 49-50. 66 Zie https://www.vdab.be/trendsdoc/vacatureanalyse/knelpuntberoepenlijst2015.pdf, laatst geraadpleegd op 29/12/ 2015. 63
30
kerkhof.67 Voor mensen die wel een arbeidskaart nodig hebben, bestaan er drie categorieën. De arbeidskaart A geldt voor onbepaalde tijd voor alle in loondienst uitgeoefende beroepen en bij alle werkgevers. De arbeidskaart B is ten hoogste twaalf maanden geldig (wel verlengbaar) en is beperkt tot de tewerkstelling in loondienst bij één werkgever voor één bepaald beroep. De kaart is wel verlengbaar. En dan is er ook nog een arbeidskaart C die geldt voor bepaalde tijd en voor alle in loondienst uitgeoefende beroepen bij om het even welke werkgever.68 De meerderheid van de afgeleverde arbeidsvergunningen betreft de arbeidskaart B.69 Tussen 1960 en vandaag zijn er heel wat veranderingen gebeurd in het wettelijke en administratieve kader waarbinnen de arbeidsmigratie verliep. De impact van de regelgeving op Europees vlak was groot, maar de belangrijkste reden voor de evolutie in de regelgeving ligt bij de (binnenlandse) conjunctuur. Wanneer de economie aantrok, steeg de vraag naar (buitenlandse) arbeidskrachten. Bij mindere economische prestaties nam die weer af, bij regelrechte crisissen zoals die vanaf 1974, daalde de vraag naar arbeid spectaculair. Naast de variërende noden van de werkgevers speelden ook de vakbonden een rol bij het uittekenen van het beleid inzake arbeidsmigratie. Al tijdens de crisis van de jaren 1930 stelden die vragen bij de indienstneming van buitenlandse arbeiders en pleitten ze voor een verstrenging van het toelatingsbeleid. In periodes van crisis en dus stijgende werkloosheid was de tewerkstelling van eigen landgenoten (en vakbondsleden) hun eerste zorg. Een tweede bekommernis van de bonden die tot vandaag doorwerkt, was de mogelijke oneerlijke concurrentie tussen buitenlandse en binnenlandse werknemers, of het fenomeen van sociale dumping. Schommelingen in de conjunctuur, institutionele veranderingen op Belgisch en Europees niveau, demarches van de sociale partners en de voorbije jaren steeds meer internationale conflicten, veroorzaken bijna voortdurend wijzigingen in de regelgeving rond arbeidsmigratie. Die volgen niet altijd onmiddellijk op de gewijzigde praktijk en zo ontstaat soms een grijze zone waarin de situatie van de buitenlandse arbeiders strikt genomen niet legaal is. Een oplossing daarvoor is de toestand regulariseren, of een bestaande situatie formeel erkennen. Zo kwam er in 1974, het jaar van de migratiestop, een regularisatiecampagne die aan illegale migranten de kans bood in de legale wereld te stappen.70 Tussen de evoluties op het terrein en de toepassing van (nieuwe) regelgeving bestaat een spanningsveld dat er werkgevers er soms toe aanzette om praktische oplossingen te zoeken voor dringende problemen: ‘Die jongens kwamen aan en dan werden ze ingeschreven. En als ze goed waren in hun arbeid en hun omgang en wilden integreren, dan vroegen wij een arbeidsvergunning aan. We
67
Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (SERV), op. cit., pp. 6-7. Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (SERV), op. cit., pp. 8-9 en 13. Naast deze grote categorieën bestaan er andere, zoals de beroepskaart voor zelfstandigen. 69 Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (SERV), op. cit., p.18 70 Jozefien De Bock, op. cit.,p.38. 68
31
hebben ze zelfs allemaal een keer moeten opladen en over de grens gaan brengen en dan terugbrengen met de toelating.’71 Soms ging die grijze zone over in een zwarte: ‘Paperassen waren er genoeg. In die tijd ging het over arbeidskaarten: arbeidskaart A en B, de ene was drie maand geldig en de andere een jaar. Die moesten dan vernieuwd worden en sommigen kregen geen vernieuwing. En dan werd er een stuk illegaal tewerkgesteld wat ook gevaarlijk was.’72
71 72
Interview met Karel Debaillie, p. 2. Interview met Cyriel Degroote, p. 6, eigen bewerking.
32
4.2. Rekrutering Rekrutering is een hoeksteen in dit verhaal. Het gaat over hoe werknemers in contact kwamen met werkgevers en omgekeerd. In de literatuur over arbeidsmigratie worden drie wegen beschreven waarlangs migranten naar hier kwamen: arbeidsverdragen, toeristenvisa en informele netwerken.
Arbeidsverdragen Na de Tweede Wereldoorlog sloot België met een hele reeks mediterrane landen arbeidsverdragen af. In eerste instantie gebeurde dat met Europese landen rond de Middellandse Zee zoals Italië, Griekenland en Spanje. In de jaren 1960 werden ook bilaterale akkoorden gesloten met landen uit Noord-Afrika en met Turkije. Aanvankelijk was het de bedoeling om op officiële en georganiseerde weg arbeiders aan te werven voor de cruciale steenkoolnijverheid. Toen het belang van die industrie stilaan afnam, konden ook andere sectoren buitenlandse arbeidskrachten aanwerven op basis van de verdragen. Het ging dan vooral om de textiel- en metaalsector. Foto’s van groepen migranten die in hun thuisland medisch gekeurd worden voor ze mogen vertrekken of ondervraagd worden over hun talenkennis, volle treinen met gastarbeiders die aankomen in het beloofde land …, ze komen in veel documentaires over arbeidsmigratie voor en laten uitschijnen dat de officiële rekrutering van arbeidskrachten de regel was. Maar de laatste jaren raken historici het erover eens dat het aandeel van de mensen die in het raamwerk van bilaterale akkoorden naar Europa kwamen, kleiner is dan het lijkt.73 In een boek over de Marokkaanse immigratie naar Nederland uit 2009 komen de auteurs tot die vaststelling.74 Ook Jozefien De Bock komt in haar onderzoek over mediterrane migratie naar Gent tot dezelfde conclusie.75 In de arrondissementen Kortrijk en Roeselare lijkt de impact van de arbeidsverdragen eveneens beperkt te zijn, toch op basis van de informatie over vreemdelingen in de regio. In 1964 sloot België overeenkomsten met Marokko en Turkije en later nog met Algerije en met Tunesië. In Harelbeke lijken die verdragen geen effect gehad te hebben op de arbeidsmigratie: Algerije, Turkije en Tunesië komen in geen enkel jaar in de top 5 van vreemdelingen voor, in 1982 gebeurt dat voor het eerst met Marokko. Ook in Kortrijk lijkt de impact beperkt: in 1974 komt Marokko voor het eerst voor in de top 5, voor Algerije is dat 1982 en voor Turkije 2005, uit Tunesië komen heel weinig migranten . In Roeselare staat Algerije voor het eerst in de top 5 in 1972, Marokko in 1977 en Tunesië en Turkije komen niet voor. In Waregem komen Marokko en Tunesië beide voor het eerst de top 5 binnen in 1982, Turkije doet dat in 1991 en Algerije komt er niet in voor. In de vier steden dateert de 73
Jozefien De Bock, op. cit., p.36. Annemarie Cottaar, Nadia Bourras, Fatiha Laouikili, Marokkanen in Nederland: de pioniers vertellen, Meulenhoff, Amsterdam, 2009. 75 Jozefien De Bock, op. cit., p. 36. 74
33
aanwezigheid van een belangrijke groep migranten van vele jaren na het sluiten van de bilaterale akkoorden, en met uitzondering van Roeselare van na de migratiestop van 1974.
Toeristen Wellicht een belangrijker manier waarop arbeidsmigratie is verlopen, is via individuen die met een toeristenvisum naar Europa reisden. De bedoeling was wel werk vinden, ook al was dat tijdelijk. Wanneer de economie het goed deed en er een grote vraag was naar buitenlandse arbeidskrachten, kregen mensen die met een dergelijk visum arriveerden en werk vonden, gemakkelijk een verblijfsvergunning. Als de conjunctuur minder gunstig evolueerde, werd dat soepel beleid stopgezet. Dat gebeurde voor het eerst bij de economische terugval in 1966: aan de regularisatie van de toeristenvisa kwam een einde en duizenden arbeidsmigranten keerden terug. De dip was snel voorbij en opnieuw steeg de vraag naar buitenlandse arbeiders. Het werd van dan af wel moeilijker om een toeristenvisum te regulariseren. Dat leidde tot de aangroei van het aantal undocumented immigrants of illegalen.76 Een wet uit 1936 verplichtte een werkgever om aan het ministerie van Arbeid toestemming te vragen voor die een buitenlandse arbeidskracht naar België overbrengen.77De praktijk was duidelijk anders. Aan het toeristenvisum zat ook een echt reisaspect. Mensen die vertrokken, hadden op dat moment niet altijd een idee van hun bestemming of veranderden onderweg van koers. De redenen daarvoor waren divers: zeker in de jaren 1960 was op reis vertrekken naar Europa vanuit Noord-Afrika bijvoorbeeld niet zo evident. Arbeidsmigranten hadden niet veel geld en kregen onderweg soms problemen met de autoriteiten van de landen waar ze doortrokken. Informatie over mogelijkheden voor tewerkstelling kon de reisroute ook veranderen78.
Netwerken De eerste arbeidsmigranten die ergens aankwamen, worden in de literatuur de pioniers genoemd. Ofwel was daarbij sprake van directe rekrutering door een werkgever, ofwel hadden ze zelf de tewerkstellingsmogelijkheden ontdekt.79 De term pionier impliceert dat zij de weg verkenden en effenden voor andere nieuwkomers. Naarmate er meer arbeidsmigranten uit hetzelfde land in een stad aankwamen, ontstond een netwerk dat een rol speelde bij verdere aanwervingen: ‘… wie als eerste Marokkaan begon te werken in een bedrijf, maakte altijd op de een of andere manier het pad effen voor andere Marokkanen in het bedrijf.’80
76
Jozefien De Bock, op.cit., pp. 36-37. Brecht De Rijck, op. cit., pp. 50-51. 78 Zie bijvoorbeeld de documentaire Triq Slama Mohamed – Reis in vrede waarin een arbeidsmigrant uit Marokko getuigt over zijn leven. De documentaire is te zien op https://www.youtube.com/watch?v=T71KXhcsOQ4, 77
laatst geraadpleegd op 31/12/2015. 79 80
Jozefien De Bock, op. cit.,p. 61. Abdellah Benotmane, op. cit., pp. 31-32.
34
Bedrijfsleiders deden dikwijls expliciet een beroep op de netwerken van arbeidsmigranten in hun bedrijf om extra personeel te vinden.81 De netwerken bestonden niet alleen uit arbeidsmigranten. In de loop der jaren gingen ook Belgen er deel van uitmaken. Het ging om mensen die de nieuwkomers hielpen met het vinden van huisvesting, met het oplossen van allerlei administratieve problemen, of het zoeken naar een plek waar de nieuwkomers hun religieuze handelingen konden uitvoeren.82 Nieuwe vormen van rekrutering Snellere communicatie en betere transportmogelijkheden hebben de netwerken alleen maar efficiënter gemaakt. Zo wil een – onbevestigd – verhaal dat Braziliaanse bouwvakkers wachten op een bericht op hun smartphone dat er in Brussel voor hun een tijdelijke job is. Die mensen, die hier vaak voor Portugezen worden gehouden, nemen dan de goedkoopste vlucht naar Europa en gaan aan de slag op een bouwwerf. Wanneer de klus geklaard is, keren ze terug. Ondanks de kosten voor het vliegtuigticket levert de hele onderneming hen toch een batig saldo op. Maar naast de oude of gemoderniseerde vormen van aanwerving, zijn er nieuwe opgedoken, namelijk interimkantoren en jobbeurzen. Het interimkantoor Forum rekruteert al sinds zijn ontstaan achttien jaar geleden Franse arbeidskrachten voor een heel gamma jobs: ‘Wij zijn vooral gespecialiseerd in industrie en wij werken met alle sectoren: metaal, chemie, voeding, textiel, drukkerijen, enz. Dus wij zijn eigenlijk op zoek naar mensen die als arbeider willen werken. Dat kan een uitvoerende job zijn, maar ook een technieker, een heftruckchauffeur of een meestergast bij bepaalde firma’s. Dus het zijn eigenlijk alle sectoren op arbeidersniveau.’83 Het gaat daarbij soms om beroepen in de textielsector waarvoor in België geen opleidingen bestaan.84 Interimkantoren rekruteren vaak buitenlandse werknemers ter plekke. Zo ontstaan er kleine gemeenschappen van buitenlandse werknemers in de streek waar ze hier werk vinden.85 Heel wat bedrijven maken vandaag gebruik van jobbeurzen om nieuwe werknemers op te sporen.86 Soms gaan die door in de landen vanwaar de arbeidsmigranten komen. De recente crisis heeft vooral huisgehouden in de Zuid-Europese lidstaten van de EU. De combinatie van hoge jeugdwerkloosheid en een hoog opleidingsniveau maakt het interessant om in landen als Portugal en Spanje deel te nemen aan jobbeurzen. Ook de Vlaamse Dienst voor
81
Interview met Karel Debaillie, p. 8. Zie bijvoorbeeld het interview met Yvan Decaluwé, p. 1 en volgende. 83 Interview met Celine Salens, p. 1, eigen bewerking. 84 Interview met Celine Salens, p.3. 85 Interview met Emmanuel Grillet, p. 2. 86 Interview met Sabine Declercq, p. 4. 82
35
Arbeidsbemiddeling doet daaraan mee.87 Ook jobbeurzen die in België georganiseerd worden, trekken potentiële buitenlandse potentiële werknemers aan.88 Waarom bedrijven internationaal rekruteren, komt in de eerste plaats omdat er op de plaatselijke arbeidsmarkt te weinig of te weinig goed opgeleide kandidaten zijn. Maar er is meer: ‘Ja, we rekruteren internationaal om verschillende redenen. Enerzijds vinden we niet genoeg kandidaten en anderzijds we zijn internationaal actief. We zien die nationaliteit graag weerspiegeld op de werkvloer. Het is enerzijds een meerwaarde, we merken dat ook bij de collega’s: verschillende culturen, verschillende invalshoeken om zaken te bekijken. Anderzijds naar klanten toe kunnen we meer aanbieden. Als we klanten hebben in Brazilië en we kunnen die helpen in het Portugees, dan is dat zeker een pluspunt.’89 Bij die aanwervingen wordt vaak gebruik gemaakt van een combinatie van kanalen. Zelfs een relatief klein bedrijf als Abramo werkt met meerdere interimkantoren en maakt ook gebruik van de netwerken van de buitenlandse werknemers die er al werken.90 En zoals veel vroeger ook al het geval was, nemen arbeidsmigranten vandaag ook zelf het initiatief: een verblijf als Erasmusstudent in België kan aanleiding geven tot het actief zoeken en vinden van werk hier.91 De behoefte aan personeel drijft ondernemers tot creatieve initiatieven die daarom niet altijd succes hebben. Een voorbeeld van hoge nood in een Kortrijkse katoenspinnerij op het einde van de jaren 1960, begin jaren 1970: ‘Ik heb nog aan de raad van bestuur voorgesteld om met een bus van hier te vertrekken naar Marokko en daar die bus vol te laden. Maar ze hebben ze mij niet gevolgd. We hebben dan een zelf busje zelf gekocht. Das toch straf he, zelf een busje gekocht en daarmee naar NoordFrankrijk gereden. Dat is faliekant afgelopen, we kregen dat niet vol. We zijn dan nog persoonlijk weekends na mekaar naar Frankrijk geweest, naar alle mogelijke cafés en culturele huizen enzovoort. Het resultaat was praktisch niks.’92 Bij krapte op de arbeidsmarkt worden bedrijven concurrenten van elkaar in de zoektocht naar geschikt personeel, daarbij valt zelfs de term ‘the war for talent’. Die strijd wordt uitgevochten met alle middelen: ‘We hebben hier ook al een keer campagne gedaan van “Wanted”. Mensen die dan iemand aanbrengen en als die persoon hier een maand of drie werkt, dan krijgt de persoon die hem aanbracht een premie. Dus alle mogelijke manieren om goed personeel aan te werven komen
87
https://www.vdab.be/nieuws/pers/vdab-nam-deel-aan-jobbeurzen-spanje-en-portugal, laatst geraadpleegd op 2 januari 2015. 88 Interview met Celine Salens, p. 4. 89 Interview met Frederik Vandenberghe, p. 2, eigen bewerking. 90 Interview met Mieke Bekaert, pp. 1-4. 91 Interview met Elena Calvo Carazo, p. 1. 92 Interview met Cyriel Degroote, p. 3, eigen bewerking.
36
in aanmerking. Ja, dat is echt wel − hoe noemen ze dat? − ‘the war for talent’ en ook hier speelt dat zeker ja.’ 93
93
Interview met Sabine Declercq, p. 4, eigen bewerking.
37
4.3. Seizoenarbeid In de jaren 1960 kwam aan de seizoensgebonden migratie van Vlamingen naar Frankrijk een einde. Seizoenarbeid werd een deel van de geschiedenis, van het collectieve geheugen en van het erfgoed van de regio. In Koekelare opende het Fransmansmuseum als ‘een eerbetoon aan de vele Vlaamse seizoensarbeiders die destijds om den brode naar Frankrijk trokken.’94 Momenteel werkt het museum aan een nieuw concept waarin de historische seizoenarbeid van Vlamingen verbonden wordt met nieuwe, hedendaagse vormen van seizoenarbeid en waarbij ook aandacht is voor de internationale dimensie van het fenomeen. Seizoenarbeid heeft de overgang van een agrarische samenleving naar een industriële en zelfs postindustriële samenleving overleefd. Zo zijn er vandaag naar schatting 40.000 seizoenarbeiders actief in België.95 Seizoenarbeid heeft zich bovendien uitgebreid naar sectoren die niets meer met landbouw of industrie te maken hebben, zoals toerisme. Op de website van de VDAB wordt seizoenarbeid voorgesteld als een aantrekkelijke en flexibele formule, een heel ander beeld dan de gebruikelijke associatie met hard labeur: Wie droomt er tijdens een mooie zomerdag niet van z'n muffe bureau in te ruilen voor een job in de natuur? Zo eentje waarvan je 's avonds lichamelijk moe, maar geestelijk fris en met blozende wangen thuis komt? Het kan. Ooit al eens aan seizoenwerk gedacht? 96 In West-Vlaanderen is er onder andere seizoenarbeid in de champignonteelt, een sector die momenteel zwaar onder druk staat door buitenlandse concurrentie en waarvoor de overheid in 2011 ondersteunende maatregelen nam.97 Waar de seizoenarbeiders precies vandaan komen, is momenteel niet helemaal duidelijk. Het gaat wellicht om heel wat Fransen: het interimkantoor Forum Jobs rekruteert Noord-Fransen voor de voedingssector in de regio Roeselare.98 In de voedingsindustrie wordt ook een beroep gedaan op seizoenarbeiders om pieken in de verkoop op te vangen. Het bedrijf Abramo uit Zwevegem, volgens de eigen website ‘trendsetter in het aperitiefgebeuren’ , heeft een veertigtal vaste werknemers in dienst.99 Wanneer het bedrijf volop draait, worden er veertig extra’s tewerkgesteld. Het gaat bijvoorbeeld om Roemeense seizoenarbeiders.100
94
Zie http://www.koekelare.be/product.aspx?id=33, laatst geraadpleegd op 18/12/2015. www.vilt.be, laatst geraadpleegd op 10/12/2015. 96 www.vdab.be/magezine/aug08/seizoenwerk.shtml, laatst geconsulteerd op 6 januari 2016. 97 http://www.vilt.be/Sociaal_toekomstplan_geeft_zuurstof_aan_champignonteelt, laatst geraadpleegd op 10/12/2015. 98 Interview met Celine Salens, p. 2. 99 http://abramo.be/nl/over-abramo, laatst geraadpleegd op 30/12/2015. 100 Interview met Mieke Bekaert, p. 1. 95
38
4.4. Grensarbeid Een vorm van arbeidsmigratie die een lange geschiedenis van veranderende administratieve regelgeving heeft gekend, is de grensoverschrijdende arbeid. Grensarbeid van Belgen in Noord-Frankrijk werd kwantitatief belangrijk op het einde van de 19e eeuw. Het aantal Belgische grensarbeiders bereikte zijn hoogtepunt rond 1930; met ongeveer honderdduizend trokken ze dagelijks of wekelijks de grens over. Na de Tweede Wereldoorlog begon hun aantal stilaan te dalen: in 1947 werkten nog 37.749 WestVlamingen in het noorden van Frankrijk, 60% woonde in het Kortrijkse.101 De vermindering had te maken met de achteruitgang van de Noord-Franse textielindustrie. Maar vooral: de ‘golden sixties’ kwamen eraan en er was stilaan meer werk in eigen streek. Rond 1990 bereikte de grensarbeid het omslagpunt: meer Fransen kwamen hier werken dan er Belgen naar Noord-Frankrijk trekken. In de volgende jaren blijft het aantal Belgische grensarbeiders gestaag dalen, terwijl het aantal Fransen snel toeneemt: in 2005 zijn er al vijf keer meer Franse grensarbeiders dan Belgische: in dat jaar werken er in het arrondissement Kortrijk 3189 en in het arrondissement Roeselare 1005 Fransen.102 In sommige Belgische bedrijven zou meer dan 90% van de werknemers uit Frankrijk komen.103 De voornaamste reden om in België te komen werken is dat de Franse economie het een stuk slechter doet dan de Belgische. In het derde kwartaal van 2015 steeg de werkloosheidgraad daar tot 10,2% van de beroepsbevolking, het hoogste niveau sinds 1997.104 De Franse grensarbeiders zijn hoofdzakelijk jonge mannen van wie het merendeel geen diploma hoger secundair onderwijs heeft. Bij de vrouwen ligt het studieniveau hoger. Zowel in de arrondissementen Kortrijk als Roeselare gaat het bijna uitsluitend om voltijdse jobs met meestal een contract van onbepaalde duur.105 Een opvallende vaststelling is dat één op zes Franse grensarbeiders de Belgische nationaliteit heeft. Het gaat dus om Belgen die in Frankrijk wonen, maar in ons land werken.106 Er zijn trouwens nog andere ‘Franse’ grensarbeiders die een andere dan de Franse nationaliteit hebben, zoals de Italiaanse.107 Op 1 januari 2012 verdween het statuut van grensarbeid, maar het verschijnsel natuurlijk niet. Rekrutering van grensarbeiders is zelfs uitgegroeid tot een specialisatie.108
101
Brecht Demasure, op. cit.,p. 115.
102
EURES – European Employment Services, Studie over de Frans-Belgische grensstromen, Eurochannel, Kortrijk, 2006.pp. 18 en 26 103 Interview met Celine Salens, p. 3. 104 105
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.2513567, geraadpleegd op 4/12/2015.
EURES – European Employment Services, op. cit., pp. 21 ,27 en 31. 106 EURES – European Employment Services, op. cit., p. 35. 107 Interview met Rossano Sapey, p. 4. 108 Zie: http://www.forumjobs.be/nl/forum-jobs-als-specialist-van-grensarbeid-59.htm, laatst geraadpleegd op 26/12/2015.
39
4.5. Aanvragen tewerkstelling
4.5.1. Kwantitatieve Analyse In het stadsarchief van Kortrijk bevinden zich bundels met aanvragen voor het tewerkstellen van mensen met een andere nationaliteit. Het gaat om aanvragen die door particulieren of bedrijven werden in gediend bij het ministerie van arbeid en tewerkstelling. Dit is een zeer rijke bron die evenwel enige beperkingen heeft: ze loopt maar t.e.m. 1976. Latere dossiers zijn wellicht verloren gegaan.109 Er is bovendien een onderbreking van 1967 t.e.m. 1970. Het is weinig waarschijnlijk dat in die jaren geen enkele aanvraag is ingediend. Uit de jaren 1950 zijn 42 dossiers weerhouden omdat ze doorlopen tot in de jaren 1960. De aanvragen geven geen volledig beeld van wie in welk jaar aan het werk is: een persoon die in 1964 een toelating krijgt om voor onbeperkte periode aan de slag te gaan bij een werkgever, komt in het overzicht van 1965 en volgende jaren niet meer voor. Wanneer hij of zij verandert van werkgever, is dit wel weer het geval. Er is geen zicht op het aantal niet-goedgekeurde aanvragen, maar dat ze allemaal zouden goedgekeurd zijn, is weinig waarschijnlijk. Voor de recente periode zijn wel cijfers beschikbaar: in 2011 werd in Vlaanderen 14 procent van de aanvragen voor een arbeidsvergunning afgekeurd.110 Een 15-tal dossiers met aanvragen voor tewerkstelling van vreemdelingen die in Kortrijk wonen en op andere plaatsen in België gingen werken, zijn niet opgenomen in dit onderzoek. Uit de 782 weerhouden dossiers kunnen zowel kwantitatieve als kwalitatieve conclusies getrokken worden. Uit de aanvraagdossiers zijn volgende rubrieken afgelijnd: het dossiernummer, het jaar van aanvraag, de maand van aanvraag als het gaat om meerdere per jaar, de nationaliteit van de werknemer, het geslacht van de werknemer, de identiteit van de aanvrager, de plaats van tewerkstelling, de kwalificatie zoals die in de aanvraag omschreven wordt en slotte de periode waarvoor de toelating wordt gevraagd.
Herkomst en gender111 De personen voor wie een aanvraag wordt gedaan, zijn afkomstig uit 27 landen, daarnaast zijn er 11 staatlozen of apatriden en 3 UNO-vluchtelingen.112 Hoewel het aantal 109
Zie e-mailcorrespondentie met het Rijksarchief van 7 juni 2013: ‘Bijgevolg zitten er heel wat schommelingen in de hoeveelheid archiefbestanden die wij voor elk ministerieel departement bewaren. Het voormalige ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is een van de voorbeelden voor wat betreft lacunes.’ 110 Sociaal-economische Raad Vlaanderen (SERV), op. cit., p. 18. 111 Uit 1 dossier is het geslacht van de persoon voor wie de toelating aangevraagd wordt, niet duidelijk (nummer 659144). Een ander dossier vermeld ‘Belg’ als nationaliteit van de persoon voor wie de aanvraag wordt gedaan. Het gaat hier wellicht om een administratieve vergissing (nummer 655291) 112 Een apatride of een staatloze is een persoon die door geen enkele staat als onderdaan wordt erkend. Een UNO-vluchteling is een persoon die als dusdanig erkend wordt door het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties.
40
herkomstlanden beperkt is, is er toch een zekere mate van geografische spreiding. Het overgrote deel van de arbeidsmigranten komt uit Europese (buur)landen en Noord-Afrika, maar uit alle hoeken van wereld zijn mensen naar de regio gekomen om er te werken. Marokkanen vormen veruit de grootste groep met 32,14%, gevolgd door Fransen (11,40%), Spanjaarden (7,93%), Britten (5,75%) en Algerijnen (5,37%).113 Een opvallende afwezige is Turkije. België sloot in 1964 een arbeidsverdrag met dat land, net als met Marokko. De migratie uit Turkije naar België was aanzienlijk, maar ging tot 1976 in elk geval niet naar de arrondissementen Kortrijk en Roeselare. Pas in 1991 komt Turkije voor het eerst in een top 5 voor, namelijk in Waregem. In Kortrijk gebeurt dat in 2005.114 Voor de aangevraagde jobs gaat het om 626 mannen of 86% van het totaal en om 155 vrouwen of 14%. Globaal gaat het dus om een overwegend ‘mannelijke’ tewerkstelling, maar er zijn wel grote verschillen tussen de landen. De arbeidsmigratie uit Noord-Afrika is uitsluitend mannelijk (Algerije en Tunesië), of bijna helemaal (Marokko met 98%). Het ander uiterste is Tsjecho-Slovakije waar het bijna enkel vrouwen betreft. Het gaat hier evenwel om een zeer kleine groep. Bij de landen die met minstens 20 aanvragen vertegenwoordigd zijn, is de Spaanse arbeidsmigratie de meest vrouwelijke, gevolgd door Hongarije, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië en Duitsland.
Nationaliteit Marokkaans Frans Spaans Brits Algerijns Duits Hongaars Chinees Italiaans Tunesisch Joegoslavisch Apatride Portugees TsjechoSlovaaks Grieks Pools Uno vluchteling Australisch
113
man 234 83 62 45 42 35 13 19 14 14 13 11 7 1
% man 97,91 63,85 56,36 73,77 100,00 87,50 54,17 95,00 70,00 100,00 100,00 100,00 87,50 14,29
6 3 3 2
vrouw 5 47 48 16
1 6
% vrouw 2,09 36,15 43,64 26,23 0,00 12,50 41,67 5,00 30,00 0,00 0,00 0,00 12,50 85,71
100,00 50,00 50,00
3 3
0,00 50,00 50,00
6 6 6
50,00
2
50,00
4
5 10 1 6
(n.b.)
1
totaal 239 130 110 61 42 40 24 20 20 14 13 11 8 7
Enkel de nationaliteiten die meer dan 5% van de aanvragen uitmaken, worden hier vermeld. Zie hoofdstuk 2.
114
41
Zwitsers 4 100,00 0,00 4 Indisch 3 100,00 0,00 3 Oostenrijks 3 100,00 0,00 3 Amerikaans 2 100,00 0,00 2 Canadees 1 50,00 1 50,00 2 Egyptisch 2 100,00 0,00 2 Belgisch 1 100,00 0,00 1 Colombiaans 1 100,00 0,00 1 Iers 1 100,00 0,00 1 Japans 1 100,00 0,00 1 Noors 0,00 1 100 1 Totalen 626 155 1 782 Tabel 1: Aanvragen per land van herkomst opgesplitst per geslacht
Spreiding in de tijd In 1964, het jaar waarin zowel met Marokko als Turkije een formeel arbeidsverdrag werd gesloten, daalt het aantal aanvragen. In de aanloop naar 1974, het jaar van de migratiestop en het piekjaar, stijgt het aantal aanvragen sterk en daalt daarna opnieuw. Gemiddeld zijn er 37 aanvragen per jaar. jaar 1956 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 Totaal
Aantal 3 12 9 18 35 36 44 76 58 78 52 0 0 0 0 2 35 87 110 72 55 782
42
Tabel 2: Aanvragen per jaar
Sectorale verdeling De aanvraagdossiers bevatten geen rubriek ‘sector’ of ‘branche’, maar geven enkel een omschrijving van de uit te oefenen job. De sector is achteraf toegevoegd op basis van deels onvolledige en soms cryptische informatie in de archiefstukken zelf. In een aantal gevallen bestaan de bedrijven die de aanvragen deden nog steeds, en is de sector alsnog toegewezen op basis van informatie op internet. De Gids van Bedrijfsarchieven in de provincie WestVlaanderen zorgde voor bijkomende gegevens. Voor 38 aanvragen of 4,86% is geen sector aangeduid, ze zijn opgenomen als ‘niet bekend’. Wat de industriële tewerkstelling betreft, steunt de indeling op de classificatie die Brecht Demasure gebruikt.115 De sectoren waarvoor geen aanvragen werden ingediend, zijn niet opgenomen. Sommige kleinere zijn samengevoegd en er is één nieuwe aan toegevoegd, namelijk die van de ‘spiegels’. Aangezien er ook aanvragen zijn buiten de secundaire sector, zijn bijkomende categorieën gebruikt op basis van het classificatiesysteem van Eurostat.116
Sector textiel metaal groot- en kleinhandel, zelfstandigen huishoudpersoneel huid, leer en vlees hout en meubel niet bekend horeca chemie spiegels elektriciteit, gas en water gezondheidszorg transport en garages keramiek kunst en recreatie bouw papier en boekbedrijf onderwijs Totalen
115
Man 158 112 76
Vrouw 26 6 21
18 47 30 28 28 26 24 17 4 13 13 10 11 8 3 626
55 7 10 7 2
(n.b.)
1
12 3 1 2 2 1 155
1
Totaal 184 118 97 73 47 38 38 35 28 24 17 16 16 14 12 11 10 4 782
Brecht Demasure, op. cit., p. 138. Zie http://ec.europa.eu/eurostat/documents/3859598/5902521/KS-RA-07-015-EN.PDF/dd5443f5-b88640e4-920d-9df03590ff91?version=1.0, p. 57 e.v., laatst geraadpleegd op 22 december 2015. 116
43
Tabel 3: Aanvragen per sector en per geslacht
Plaats van tewerkstelling Bijna 80% van de aanvragen voor tewerkstelling betreffen Kortrijk. In de periode 1960-1976 heeft de stad veruit het grootste percentage niet-Belgen in de regio. Kuurne en Heule volgen met bijna 6,50% van de aanvragen op ruime afstand. Opvallend is dat bijna een kwart van de tewerkstelling in Kortrijk vrouwen betreft. Wellicht heeft dat te maken met de grotere vraag naar overwegend vrouwelijke beroepen in de stad, zoals meiden. In de regio lijkt er gedurende de periode 1960-1976 een geleidelijke verschuiving te komen van de industriële vestigingen in Kortrijk zelf naar de omliggende gemeentes. Dat heeft misschien te maken met de aanleg van industriezones die de industriële activiteiten uit de kernen van steden halen.
Plaats Man Vrouw Kortrijk 467 141 Heule 48 2 Kuurne 49 1 Deerlijk 7 4 Harelbeke 10 Zwevegem 8 2 Waregem 7 Marke 5 Gullegem 1 3 Stasegem 4 Lendelede 3 Roeselare 3 Aalbeke 2 Anzegem 1 1 Bavikhove 2 Bissegem 2 Wevelgem 1 1 Beveren Leie 1 Desselgem 1 Heestert 1 Lauwe 1 Menen 1 Oostrozebeke 1 Totalen 626 155 Tabel 4: Aanvragen per plaats
(n.b.) 1
1
Totaal 609 50 50 11 10 10 7 5 4 4 3 3 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 782
44
Periode van tewerkstelling 71% van de tewerkstelling betreft periodes waarin een limiet wordt gesteld, voor 29% gaat het om onbeperkte tewerkstelling. Voor heel wat personen wordt een aanvraag met beperkte duur ingediend die dan gevolgd wordt door een aanvraag voor onbeperkte duur. In dergelijke gevallen zou de eerste aanvraag kunnen geïnterpreteerd worden als een proefperiode. Duur Aantal < 1 jaar 33 1 jaar 498 > 1 jaar 24 onbeperkt 224 onbekend 3 Totaal 782 Tabel 5: Toegekende periode
Percentage 4,22 % 63,68 % 3,07 % 28,65 % 0,38 % 100,00 %
4.5.2. Kwalitatieve analyse In de aanvragen wordt gespecifieerd in welke hoedanigheid de werknemer zal tewerkgesteld worden. Die kwalificatie valt niet noodzakelijkerwijs samen met de echte kwalificatie. Ook vandaag werken nogal wat arbeidsmigranten onder hun opleidingsniveau en voor velen onder hen is dat noodgedwongen. Zij doen dan ook pogingen om hun diploma’s uit het land van herkomst hier te laten erkennen en zo hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt te verbeteren.117 De opdeling in sectoren doet maar deels recht aan de grote diversiteit aan openstaande betrekkingen. Een enkele omschrijving blijft mysterieus, zoals garnierder 2de klasse, maar de meeste zijn duidelijk. Sommige zijn wel zeer algemeen: handlanger, bediende, dagloner, losse arbeider, losse man of maneuver. Dat is vooral zo in de kwantitatief belangrijke sectoren zoals textiel en metaal. Andere jobs zijn dan weer heel precies omschreven, zoals nazienster van confectie. Vaak wordt bij een tewerkstelling als handlanger de precisering zwaar werk toegevoegd. Bij een Spaanse man die in 1963 bij Ets. Dewitte als maneuver begint te werken, is de omschrijving nog nauwkeuriger: ‘manipulation de pièces de viande en frigos à -20°’.
Kwalificatie Vooral in de textielsector wordt ongeschoold of laaggeschoold personeel gezocht. Maar ook in de aanvragen uit die sector komen termen als expert of specialist voor. De kwalificaties lopen van de basis tot de top van de piramide: in 1960 kwam bij Voeders Peers uit Harelbeke een Oostenrijker in dienst als directeur. Het metaalbedrijf Savic uit Kortrijk wierf in 1966 een 117
In het archief van Vluchtelingenwerk Vlaanderen zitten honderden dossiers van mensen die deze meestal moeizame poging ondernemen, zie: Amsab-ISG, archief Vluchtelingenwerk Vlaanderen, archiefnummer 622.
45
bedrijfsleider aan. In 1960 neemt de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders Decoene een Joegoslavische architect in dienst. De Verenigde Wevers uit Kortrijk werven in 1963 een Brits technisch directeur aan. Bij de NV VERKOR werkt in 1975 en 1976 een Amerikaan die als expert de Amerikaanse manier van boekhouden komt uitleggen. De gewenste specialiteit kan verrassen: de Finlandia Schaatsbaan in Gullegem doet in 1975 en 1976 beroep op een Australische schaatslerares en schaatsleraar. In 1963 neemt de firma UNICA een Duitse vrouw aan als haarkapster voor poppen. Een andere Duitse specialist komt in 1963 als rijmeester in dienst bij Ruitersclub Gulden Spoor uit Kortrijk. In 1964 krijgt hij een onbeperkte vergunning. Die Duitse rijinstructeur blijft in dienst bij zijn werkgever, maar dat is lang niet altijd het geval.
Mobiliteit en promotie Wat de precieze oorzaken zijn waarom mensen van job veranderen, is uit de dossiers niet afdoende op te maken. Eén van de waarschijnlijke hypotheses is dat ze op een andere plaats meer kunnen verdienen en dat die andere job meer aansluit bij hun kwalificaties of interesses. Zo verandert een Tsjechische vrouw in 1962 drie keer van werk: eerst werkt ze als hulpverkoopster bij een bloemist, daarna gaat ze aan de slag bij A L’Innovation in Kortijk, in het begin ook als hulpverkoopster, vervolgens als bediende. Een voorbeeld van sociale promotie wellicht. Maar het omgekeerde gebeurt ook: in 1965 verlaat een Griek zijn job als losse arbeider om bij NV Edmond Depaire aan de slag te gaan als convoyeur voor een lager loon. Over andere motieven, zoals een moeilijke relatie met de werkgever of heimwee naar het land van herkomst, kan enkel gespeculeerd worden. Uit de aanvraagdossiers kan afgeleid worden dat sommige werknemers vrij snel promotie maakten in het bedrijf zelf. De PVBA Beheyt Frères uit Kortrijk nam in 1973 een UNOvluchtelinge met Indische wortels aan die uit Oeganda kwam.118 De aanvraag vermeldde als beroep leerling polierster. De firma was blijkbaar tevreden over het geleverde werk: in de nieuwe aanvraag is de omschrijving juwelen polierster.
Periode De duur waarvoor iemand een toelating kreeg, had natuurlijk ook een invloed: wie een permanente vergunning aanvroeg, maar die niet kreeg, moest in principe vertrekken. Nogal wat vreemde arbeidskrachten begonnen hun loopbaan in de regio met een tijdelijke vergunning en kregen uiteindelijk een definitieve. Een liberaal senator uit Kortrijk, nam in 1961, 1962 en 1963 telkens dezelfde Spaanse man in dienst als knecht. De eerste twee jaar was dat met een toelating voor één jaar, in 1963 voor een onbeperkte periode. De meeste jobs waren voltijds, maar er zijn uitzonderingen: De Verenigde Spinnerijen & Weverijen
118
In 1972 zette de toenmalige Oegandese dictator Idi Amin de Indiase en Pakistaanse gemeenschap het land uit, bron: http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2007/januari/Idi-Amin-De-slager-van-Afrika.html, laatst geraadpleegd op 03/01/2016.
46
Cleppe & Claerbout uit Heule engageerden in 1965 een apatride voor ‘waken op zon-, feesten verlofdagen’.
Huishoudpersoneel Het huishoudpersoneel wordt meestal omschreven als ‘knecht’ of ‘meid’, al dan niet inwonend. De omschrijving is soms nauwkeuriger: in 1964 en 1965 neemt het Home Bethanie een Britse in dienst als kuisvrouw. Een notaris uit Deerlijk doet in 1964 een aanvraag voor een chauffeur. Een stateloze vulde de vacature in. In Kortrijk is er in 1961 een aanvraag voor een Franse gouvernante. De meerderheid van het huishoudpersoneel komt uit Spanje, maar naast Britten en Fransen zijn er mensen uit Polen en Oostenrijk.
Horeca Bijna alle aanvragen voor de horeca komen uit Kortrijk. Het gaat vooral om Chinese uitbaters van Chinese restaurants die aanvragen indienen voor landgenoten voor een job als (hulp-) kok. Ook Kortrijkse cafés en een enkel koffiehuis doen beroep op buitenlandse werknemers. In Waregem gaat in 1966 een Poolse kelner aan het werk in hotel Pigeons d’Or. In Wevelgem werkt een Italiaanse vrouw als dienster in een café.
Kunst en recreatie Met 12 aanvragen is dit een kleine sector met toch enkele opmerkelijke aanvragen. Naast Australische schaatsinstructeurs en een Duitse leraar paardrijden komt ook de voetbalsport voor. KV Kortrijk vraagt in 1974 en 1975 een vergunning aan voor eenzelfde voetballer uit Joegoslavië. In 1960 had de club al een aanvraag ingediend voor de aanwerving van een Franse oefenmeester.
Stage en opleiding Bij nogal wat kleine zelfstandigen gingen buitenlanders werken als leerling. Een brood- en banketbakker uit Kortrijk nam in 1956 een Duitser aan. Die man vertrok in 1961 naar de Tuilleries du Pottelberg waar hij voor onbeperkte duur aan de slag kon. Bij een slagerij uit Kortrijk was in 1964 een Spaanse man aan het werk als leerling slager spekslager. Bij meer technische beroepen gebeurde dat ook: een fotograaf uit Kortrijk nam in 1961 een Franse leerling aan. Bij de omschrijving van jobs als monteur of operator staat er vaak ‘hulp’ voor. Wellicht gaat het hier ook om een job die een stuk opleiding omvat. In een aantal gevallen is expliciet ‘stagiair’ vermeld. Zo werkt in 1974 en in 1975 een Indische man als stagiair bij de PVBA MEDAL, een bedrijf uit de hout- en meubelsector. Een uit Kortrijk neemt in ongeveer dezelfde periode een Egyptische man aan als stagiair medisch assistent.
47
4.6. Economie zonder grenzen Het verhaal van Skyline Communications is een goed voorbeeld van de mate waarin de economie in de regio geïnternationaliseerd is, zowel qua activiteit als wat betreft personeel. Skyline Communications is een bedrijf uit de informatie- en communicatiesector met zetel in Izegem. De onderneming heeft 150 werknemers en telt ongeveer 650 klanten in 100 verschillende landen.119 Het internationale karakter van het bedrijf toont zich ook in de samenstelling van het personeel: 15 tot 20% van de werknemers zijn van buitenlandse afkomst. De rekrutering van deze mensen gebeurt door het bedrijf zelf op jobbeurzen. Een andere methode is dat buitenlanders die al op het bedrijf werken, zelf kandidaten aanbrengen uit hun kennissenkring. Alle nieuwe werknemers krijgen een opleiding in de voertaal van het bedrijf, namelijk Engels. De onderneming helpt de nieuwkomers ook bij administratieve formaliteiten en verleent verder assistentie bij andere praktische zaken zoals het vinden van geschikte huisvesting.120 Een ander voorbeeld van hoe bedrijven investeren in hun internationaal karakter, is te vinden bij TVH, een bedrijf uit Waregem uit de sector machinebouw. Sinds 2008 heeft de firma een eigen opleidingscentrum waar naast trainingen in het Nederlands ook opleidingen in het Frans, Engels en Duits worden georganiseerd.121 TVH neemt buitenlanders in dienst om specifieke markten te bedienen, bijvoorbeeld een Griekse werknemer voor de Griekse en Cypriotische markten.122 Globalisering of internationalisering lijken wel de kernwoorden te zijn van de voorbije twintig jaar. Dat kan de indruk wekken dat het gaat om een nieuw fenomeen. De academische wereld stelt dit beeld bij: de recente aandacht ervoor betekent niet dat het echt gaat om een nieuwe evolutie. Globalisering bestaat minstens al van bij de industriële revolutie in de eerste helft van de 19e eeuw. Wel recent zijn de intensiteit en de schaal waarop de internationalisering plaatsvindt. Alles lijkt overal tegelijk in beweging: goederen, diensten, kapitaal en personen.123 In 1975 telde een Kortrijkse textielfabriek met ruim zevenhonderd personeelsleden welgeteld zeven niet-Belgische werknemers: ‘(…) Ik heb gezien dat wij met moeite zeven migranten hadden. (…) Dus niet één procent. En die zeven herinner ik mij: drie Marokkanen, drie Fransen en één Portugees. En dat was het.’124
119
Zie www.skyline.be De website heeft geen Nederlandse versie. Naast Engels zijn er ook Russische, Chinese en Arabische versies. Laatst geraadpleegd op 02/01/2016. 120 Telefonisch gesprek met Alyssa Rousseff van Skyline Communications op 21 december 2015. 121 http://www.tvh.com/benl/nl/opleiding, geraadpleegd op 02/01/2016. 122 Zie interview met Orestis Alagiannis, p. 5. 123 Hubert Jayet, Glenn Rayp, Ilse Ruyssen en Nadiya Ukrayinchuk, Immigrants’ location choice in Belgium, Louvain-La-Neuve, Institut de Recherches Economiques et Sociales de l’Université catholique de Louvain (IRES), 2014, p.1. 124 Interview met Cyriel Degroote, p. 4, eigen bewerking.
48
Vandaag is het zelfs het personeelsbestand van een KMO zoals de industriële wasserij Edelweiss al meer divers. In dat bedrijf werken ongeveer vijfenveertig mensen van Belgische, Franse, Roemeense, Spaanse, Marokkaanse en Turkse komaf.125 Sinds 2002 is de (arbeids)migratie uit de nieuwe Europese lidstaten sterk toegenomen. Voor België gaat het vooral om mensen uit Polen en Roemenië. In de voorbije 13 jaar is het aantal Polen vertienvoudigd en het aantal Roemenen ligt 21 keer hoger.126 In 1996 bedroeg het aandeel van migranten uit Centraal- en Oost-Europa 2,4%, in 2002 lag dat op 5,5% en in 2010 op 21,5%.127 De gegevens uit de regio voor de meest recente jaren bevestigen die nationale trend.128 Begin vorig jaar had 11,2 % van de bevolking in België een andere nationaliteit. Dat ligt bijna dubbel zo hoog als in de buurlanden Frankrijk en Nederland. De top 5 ziet er als volgt uit: Frankrijk, Italië, Nederland, Marokko en Polen.129 De migratie is de voorbije 25 jaar veel diverser geworden, maar behalve voor Italië en Polen zijn de andere landen in de top 5 in de arrondissementen Kortrijk en Roeselare nog dezelfde van dertig jaar, en zelfs van vijftig jaar geleden. De bedrijfswereld in de regio is zonder twijfel internationaler geworden. Dat geldt voor de klanten, voor de vestigingen en voor het personeel. De internationale dimensie en ambitie van de bedrijven blijkt overduidelijk uit hun websites. De voorbeelden liggen voor het rapen. Wie naar de website van Louis De Poortere surft, komt terecht op een Engelstalige home page. In een stukje over de geschiedenis van de onderneming wordt de hedendaagse dimensie van het bedrijf verbonden met de eeuwenoude traditie van tapijt weven.130 Barco omschrijft zichzelf op de website als ‘Barco, a global technology company’.131 De indruk zou kunnen ontstaan dat bedrijven uit de regio, vaak met een familiale achtergrond, zich ontwikkeld hebben tot internationale spelers zonder hun Vlaamse regionale verankering te verliezen. Maar globalisering werkt in twee richtingen: Vlaamse bedrijven nemen in hun groeiproces andere en buitenlandse ondernemingen over, maar het omgekeerde gebeurt ook. Busbouwer VDL uit Roeselare bijvoorbeeld maakt ondertussen deel uit van de internationale VDL Groep met hoofdzetel in Eindhoven.132 Welke bedrijven hoeveel mensen met een buitenlandse nationaliteit tewerkstellen en uit welke landen die mensen allemaal komen, is op dit moment moeilijk in kaart te brengen. Er zijn wel aanwijzingen. Eén bron heeft het over bedrijven in de regio waar Fransen 90 tot 95% van het aantal arbeiders uitmaken. Op de vraag welke bedrijven dat zijn, kan ze niet antwoorden.133 De grootte van het personeelsbestand zegt niets over de diversiteit ervan.
125
Interview met Emmanuel Grillet, p. 2. http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2524363 , laatst geraadpleegd op 16/12/2015. 127 Hubert Jayet, Glenn Rayp, Ilse Ruyssen en Nadiya Ukrayinchuk, op. cit., p.23. 128 Zie deel 2. Migratie. 129 Idem. 130 http://www.louisdepoortere.be/#!about-us/c1zdz, laatst geraadpleegd op 02/01/ 2016. 131 https://www.barco.com/nl/aboutbarco, laatst geraadpleegd op 02/01/2016. 132 http://www.vdlbuscoach.com/, laatst geraadpleegd op 02/01/2016. 133 Interview met Celine Salens, p. 3. 126
49
De firma Stadsbader met hoofdzetel in Harelbeke is gestart als familiebedrijf en heeft ondertussen vestigingen op andere plaatsen in België en Frankrijk134 Het bedrijf stelt ongeveer 900 mensen te werk, van wie 600 arbeiders. Daarvan hebben ongeveer 5 % een niet-Belgische nationaliteit. Maar bij dat relatieve aantal buitenlandse werknemers is de diversiteit relatief hoog: ‘Het gaat om Noord-Frankrijk, een groep die sterk vertegenwoordigd is, met een vijftal mensen. En daarnaast de meest uiteenlopende, zowel van Europa als buiten Europa.’135 Daarnaast doet het bedrijf ook een beroep op ploegen van Portugese bouwvakkers voor korte opdrachten.136 Ook bedrijven die internationaal actief zijn, vissen vaak in dezelfde vijver naar geschikte werknemers. Die firma’s doen inspanningen om het voor die werknemers aantrekkelijk en gemakkelijk te maken: ze moedigen hen aan om Nederlandse les te volgen en helpen hen bij administratieve zaken zoals contacten met overheden en de mutualiteit.137 Skyline Communications gaat daarin nog een stap verder: Op een goeie dag staan ze hier, ze landen hier in Zaventem. Ze hebben wel huisvesting en vervoer nodig, ze kennen de weg niet, allerhande zaken en dagdagelijkse beslommeringen. Dus daar moet je die mensen wel in begeleiden en daar merk ik soms wel problemen, zeker naar huisvesting toe. Hier in West-Vlaanderen zijn er soms wel problemen voor iemand die geen Nederlands spreekt om ergens iets te huren. Dat er soms nog wel eens gediscrimineerd wordt, is misschien een groot woord. Maar je merkt wel dat het niet altijd eenvoudig is. Maar goed, we proberen dat op te vangen. We hebben zelf ook huisvesting die we tijdelijk ter beschikking kunnen stellen. En ik ga dan ook zelf mee met die mensen en als er iemand mee is die Nederlandstalig is, dan lukt het meestal wel vlot om ergens een appartement of een huisje te vinden.138 Zo nieuw is die aanpak niet. Een gepensioneerd werknemer van de voormalige vlasspinnerij Linière de Courtrai, een bedrijf dat actief was tot 1992, getuigt hoe ook de firma zorgde voor in dit geval Marokkaanse werknemers: ‘Ik herinner me nog dat wij een huis moesten vinden om hen te logeren. En wij hebben een gebouw gehuurd in de Vaartstraat waar twee of drie gezinnen konden logeren. (…). Die mensen zijn komen klagen dat ze te koud hadden in volle winter. En we zijn daarnaar toe geweest en wij hebben nu een stoof gegeven, maar ze konden dat niet gebruiken. Ze wisten niet wat dat was, een stoof, en dat ze daar kolen of hout moesten indoen.’139
134
http://www.stadsbader.com/, laatst geraadpleegd op 02/01/ 2016. Interview met Luc Verbeke, p. 1, eigen bewerking. 136 Interview met Luc Verbeke, p. 3. 137 Interview met Bert Pattyn, p. 4. 138 Interview met Frederik Vandenberghe, p. 5, eigen bewerking. 139 Interview met Jacques Goethals, p. 3, eigen bewerking. 135
50
5. In de kijker
5.1. De omgekeerde wereld: Fransen De economische relaties tussen wat nu het noorden van Frankrijk is en het zuidwesten van Vlaanderen, gaan terug tot de middeleeuwen. De grens tussen beide streken is trouwens in de loop van de voorbije eeuwen herhaaldelijk naar het noorden opgeschoven en pas met het verdrag van Kortrijk van 1820 definitief vastgelegd. Tot een flink stuk in de 20e eeuw was Frankrijk dé bestemming voor tienduizenden Vlamingen op zoek naar een beter bestaan. Vandaag is de situatie omgedraaid: nu werken steeds meer Fransen in Vlaanderen. De aanwezigheid van zo vele arbeidsmigranten in Noord-Frankrijk is niet probleemloos geweest, maar met de nodige afstand en op basis van gedegen bronnenonderzoek kan besloten worden dat de Belgische of Vlaamse immigranten zeer snel hun plaats gevonden hebben in de Franse samenleving. Een gedeeltelijk gemeenschappelijke geschiedenis maakte hen ook minder ‘vreemd’ voor elkaar.140 Is dat ook het geval met de Fransen die sinds 1960 in West-Vlaanderen wonen en werken? Die vraag is moeilijk te beantwoorden, want hoewel de Fransen in de periode 1960 tot vandaag de grootste groep buitenlanders vormen in de regio, is er over hen geen specifiek onderzoek gedaan. In Harelbeke zijn de Fransen tussen 1977 en 1985 de grootste groep, in 2012 de tweede grootste en in 2013 nog de derde grootste. Vooral in Kortrijk is hun aanwezigheid omvangrijk en continu: van 1960 t.e.m. 1987 vormen ze de grootste groep, daarna staan ze gedurende enkele jaren op de tweede plaats. Vanaf 2004 en tot en met 2013 nemen ze opnieuw de koppositie in. De Fransen nemen in Roeselare tussen 1960 en 1998 meestal de eerste plaats in. Wanneer dat niet het geval is, staan ze op nummer twee. En in Waregem ten slotte komen ze tussen 1984 en 2013 telkens voor in de top 5, weliswaar geen enkel jaar in de top 5. Met 130 van de 782 aanvraagdossiers zijn de Fransen de tweede grootste groep. Ze waren aan de slag in alle sectoren. Het ging deels om ongeschoolde arbeid, in de aanvragen, afwisselend omschreven als ‘werkman’, ‘handlanger’ of ‘losse arbeider’. Anderen werkten in een bediendenfunctie, bijvoorbeeld als secretaresse. Er waren ook ambachtslui of andere specialisten aan de slag zoals een voetbaltrainer. In Anzegem kon een Fransman als directeur van een textielbedrijf aan de slag. Er is één bedrijf, Gas en Elektriciteit van België, dat systematisch een beroep deed op Franse technici, meestal voor een periode van 5 maanden. Het ging wellicht telkens om de installatie ter plaatse van industriële uitrusting die in Frankrijk was aangekocht. Het aantal aanvragen schommelt van jaar tot jaar. Of de 140
In het boek Toute la France over de immigratiegeschiedenis van Frankrijk in de 20e eeuw twijfelen de auteurs zelf even of ze de Belgische emigranten wel zouden opnemen omdat die zo vertrouwd zijn. Pierre Milza, Emile Témine, Laurent Gervereau, Toute la France: histoire de l’immigration en France au 20ème siècle, BDIC, Somogy : Paris, 1998.
51
opmerkelijke daling in 1966 te maken heeft met de economische dip in die periode, valt moeilijk uit te maken.
Grafiek 6: Aantallen aanvragen voor Fransen per jaar 1957-1966141
En dan is er nog de grensarbeid. Die bestaat al van in de 19e eeuw en liep tot 15 jaar geleden vooral van België naar Frankrijk: in 1991 waren er voor het eerst meer Fransen die in België kwamen werken dan omgekeerd, in 2005 waren dat er al vijf keer zoveel.142
141
Deze grafiek en de volgende zijn gebaseerd op gegevens uit de reeks aanvraagdossiers uit het Stadsarchief van Kortrijk. Als inwoners van een lidstaat van de EEG moesten Fransen vanaf 1968 geen arbeidskaart meer aanvragen. 142 EURES – European Employment Services, op. cit., p. 18
52
5.2. Britten en vlas De aanwezigheid van mensen uit Groot-Brittannië in de regio wordt traditioneel geassocieerd met de plaatselijke vlasnijverheid. En die band is inderdaad aanwijsbaar. Van de 61 aanvragen voor tewerkstelling zijn er 24 die betrekking hebben op activiteiten in de vlassector. De namen van de aanvragers maken veel duidelijk: Wigglesworth, John Hogg, Barbour Threads, James Titterington & Sons … Het ging dus om Britse vlaskopers die in het Kortrijkse actief waren voor rekening van Britse firma’s. Wanner de vlasindustrie rond 1965 verdwijnt, komt ook aan de traditie van Britse vlaskopers een einde. Maar de Britten werkten ook in andere sectoren, vooral in de textielnijverheid. En dat is niet verwonderlijk, de bakermat van de moderne textielproductie ligt in Groot-Brittannië en nogal wat machines waren van Britse makelij. Bij de installatie van die machines kwamen technici mee.143 Britse arbeidsmigranten zijn terug te vinden op zowat alle niveaus: van productiearbeider over bediende en technisch expert tot kaderfuncties. Anderen werkten als metaalarbeider, boekhouder of huishoudhulp. De aanvragen voor de tewerkstelling kennen een relatief piekmoment in 1962, na 1966 zijn er geen meer. Aangezien Groot-Brittannië pas in 1973 lid werd van de EEG, is voor de Britten de afschaffing van de arbeidskaart voor EEG-burgers niet van toepassing. Het plotse einde van de aanvragenreeks heeft wellicht vooral te maken met het wegdeemsteren van de vlassector in het midden van de jaren 1960.
143
Interview met Jacques Goethals, p. 4
53
Grafiek 7: Aantallen aanvragen voor Britten per jaar 1956-1966
De teloorgang van de vlasnijverheid betekende lang niet het einde van de Britse aanwezigheid in de regio. Velen behoorden tot de derde generatie en waren ingeburgerd. Ze hadden hier een kennissenkring uitgebouwd of waren gehuwd met een Belgische. Andere Britten behielden hun band met het thuisland en keerden terug naar Groot-Brittannië. Nog anderen migreerden naar Australië of Canada.144 In Kortrijk blijven de Britten tussen 1960 en 1974 ononderbroken de derde grootste groep vreemdelingen en tot 1994 komen ze bijna elk jaar in de top 5 voor. Voor Harelbeke zijn de gegevens schaars, maar tot in 1985 komen ze voor in de top 5. In Roeselare staan de Britten tussen 1960 en 1976 elk jaar in de top 5. Opvallend is dat de Britten in 1989 terug de top 5 binnenkomen en tussen 1992 en 1998, het laatste jaar waarvoor data per nationaliteit beschikbaar zijn, telkens de derde grootste groep niet-Belgen vormen. In Waregem is de Britse aanwezigheid in de periode 1960 tot vandaag beperkt, Groot-Brittannië komt in geen enkel jaar voor in de top 5.
144
Informatie van Kris Vlaeminck, medewerker van Texture, museum over Leie en Vlas (www.texturekortrijk.be), email van 18/12/2015.
54
5.3. Meiden, knechten, smeden en IT’ers uit Spanje De Spaanse burgeroorlog in de jaren 1930 was een conflict met een Europese dimensie. De strijdende partijen kregen militaire hulp van landen als de Sovjet-Unie, Duitsland en Italië. Spaanse kinderen vonden een veilig onderkomen in verschillende landen, ook in België. Sommige van die kinderen keerden nooit terug.145 Na de overwinning van Franco vluchtten heel wat van zijn republikeinse tegenstanders het land uit en vestigden zich in Frankrijk of België. Toen Franco in 1975 overleed, keerden heel wat Spanjaarden terug, vooral ouderen.146 De aanwezigheid van Spanjaarden in de arrondissementen Kortrijk en Roeselare wisselt sterk: In Harelbeke hebben ze van 1982 t.e.m. 1985 en in 2012 en 2013 een plaats in de top 5. Voor Kortrijk is dat het geval in de periode 1965-1974. Zowel in Roeselare als in Waregem is het aantal Spanjaarden zeer beperkt. In de jaren 1960 en tot midden jaren 1970 waren heel wat arbeidsmigranten uit Spanje werkzaam als meid of knecht. Een kleine helft van de 110 Spaanse aanvragen betreft de tewerkstelling van huispersoneel en dat waren lang niet alleen vrouwen. Dat was niet typisch voor het Kortrijkse, maar eerder kenmerkend voor de emigratie uit Spanje in die tijd. Ook in Gent bijvoorbeeld werkten veel Spaanse meiden en knechten.147 In de regio is de Spaanse arbeidsmigratie de meest vrouwelijke, met meer dan 43%. Vanaf 1960 stijgt het aantal aanvragen tot 1966 ongeveer elk jaar. Voor de volgende zes jaar zijn geen aanvraagdossiers teruggevonden. Vanaf 1972 zijn die er opnieuw, zij het in lagere aantallen.
145
Emilia Labajos-Perez, Fernando Vitoria-Garcia, Ludwine Soubry, Los niños: de kinderen van de Spaanse burgeroorlog in België (1936-1939), Gent, Amsab, 1994. 146 Vandaag bestaat er in Vlaanderen vooral nog in Vilvoorde een grote Spaanse gemeenschap, zie http://www.vilvoorde.be/Historie%20en%20stadsarchief/default.aspx?ID=1357, laatst geconsulteerd op 28/1/2016. 147 Jozefien De Bock, op. cit., p.106.
55
Grafiek 8: Aantallen aanvragen voor Spanjaarden per jaar 1960-1966 en 1972-1975.148
Spanjaarden werkten ook in de traditionele sterkhouders van de streek: de textiel- en de metaalindustrie. Het ging daarbij soms om zeer gespecialiseerde arbeiders. Zo deed het bedrijf Beheyt Frères een beroep op Spaanse goudsmeden. Ook in de sector ‘huid, leer en vlees’ waren Spanjaarden werkzaam. Met bijna 10% van de aanvragen scoort de sector gezondheidszorg vrij hoog. Het gaat hier om inwonend onderhoudspersoneel in de kliniek Emile Lauwers. De laatste jaren is er een nieuwe migratie op gang gekomen uit de Zuid-Europese landen: de jeugdwerkloosheid ligt er hoog, de lonen laag én tegelijk is het opleidingsniveau van de jongeren vergelijkbaar met dat hier. Nogal wat jongeren uit Zuid-Europa hebben kennis gemaakt met landen uit West- of Noord-Europa in het kader van het Erasmusprogramma. Zelf op zoek gaan naar een job in een Europa zonder grenzen was dan ook niet zo vreemd. Maar in de huidige tijd zoeken niet alle Spanjaarden werk in het buitenland omdat de situatie in hun eigen land lastig is. Sommige hebben een ander motief: ook al hebben ze in eigen land een goedbetaalde job, toch willen sommigen een internationale carrière uitbouwen en ze gaan daarvoor op zoek naar tewerkstellingsmogelijkheden in West-Europa. Als ze dan bijvoorbeeld bij Barco in Kortrijk uitkomen, is dat in eerste instantie omdat ze passen in een gezocht profiel.149
148 149
Voor de jaren 1967-1971 zijn er geen gegevens. Interview met Javier Gomez, p. 1.
56
5.4. Fruitkeurders, huidbewerkers, textielarbeiders en een leraar Arabisch De Marokkanen vormen veruit de grootste groep in de reeks aanvraagdossiers: met 239 aanvragen op 728 maken ze een klein derde uit. De eerste aanvraag dateert van 1964, het jaar waarin Marokko en België een arbeidsverdrag sloten. Het betreft een geschoolde loodgieter voor de firma Deblon & Zoon Sanitaire Inrichtingen uit Kortrijk. Het verdrag leidde niet onmiddellijk tot de komst van Marokkaanse werkkrachten. De aangroei verloopt zeer ongelijk met een piek in 1974, het jaar van de migratiestop.
Grafiek 9: Aantallen aanvragen voor Marokkanen per jaar 1964, 1966 en 1971-1976.150
Marokkanen werken in alle sectoren, behalve in de gezondheidsbranche. De textielsector is veruit de belangrijkste werkgever met 97 aanvragen of 40,59%. De NV Linière de Courtrai en de NV Solintex-afdeling Kuurne waren de belangrijkste werkgevers. Ook na 1976 blijft de textielsector de belangrijkste werkgever.151 Dan volgen de metaalsector met 20,50%, de sector huid, leer en vlees met 12,55% en de sector spiegels met 9,62% van de aanvragen. De overige sectoren scoren onder de 5%. In de sector boek- en papierbedrijf doet één firma alle aanvragen: Cartonnage Desouter uit Kortrijk. De ene aanvraag in de sector onderwijs betreft een leraar Arabisch door het vrij onderwijs en dateert uit 1976. 150 151
Voor de jaren 1965 en 1967-1970 zijn er geen gegevens. Abdellah Benotmane, op. cit., p. 17.
57
Het overgrote deel van de Marokkanen werkt als arbeider. Vaak is de omschrijving zeer algemeen: dagloner of losse arbeider, soms met de toevoeging ‘zwaar werk’. In andere gevallen is de omschrijving van het werk specifieker zoals vlashekelaar, bobijner, wever, mekanieker of glasslijper. Een enkeling werkt als bediende. In de aanvragen voor tewerkstelling wordt geen melding gemaakt van het opleidingsniveau van de kandidaat. Ook als het gaat om mensen zonder of met een beperkte schoolse opleiding, is het niet uitgesloten dat mensen uit Marokko een specifieke ervaring hadden die hen bij uitstek geschikt maakte voor het werk waarvoor ze aangenomen worden. Fruithandel Oscar Van Assche uit Kortrijk doet in 1973, 1974 en 1976 aanvragen voor de tewerkstelling van fruitcontroleurs, in één aanvraag wordt het werk omschreven als ‘nazicht en controle van appelsienen’. Misschien speelde bij die aanvragen de ervaring van Marokkanen met zuiders fruit. Een andere aanwijzing is wellicht te vinden in de sector huid, leer en vlees, een branche die bekend stond voor de barre werkomstandigheden. Bij de firma Debaillie uit Heule werkten nogal wat Marokkanen. En misschien was dat niet alleen omdat ze werk wilden doen waarvoor de lokale bevolking geen zin had of in de regio alternatieven vond en speelde ook ervaring in de traditionele Marokkaanse lederindustrie een rol. Niet alle Marokkaanse werkkrachten kwamen uit Marokko, of toch niet rechtstreeks. Sommigen woonden in Noord-Frankrijk en werkten dus als grensarbeider. Wanneer de mogelijkheden voor tewerkstelling in de regio stabiel bleken, volgde soms een verhuis naar België. Ook uit andere plaatsen in België of uit Nederland kwamen Marokkanen naar België.152 In Kortrijk kwam tussen 1971 en 1983 ongeveer 61% van de Marokkanen rechtstreeks uit Marokko, ongeveer 36% kwam uit een andere Belgische stad.153 Het gebruik van nationaliteit als criterium heeft beperkingen. Zo is er geen oog voor de al dan niet formeel erkende onderliggende gemeenschappen. Voor Marokko zijn dat bijvoorbeeld de Arabieren en Berbers. Die laatsten manifesteren zich de laatste tijd steeds nadrukkelijker, zowel in Marokko zelf als in de landen waar mensen van Marokkaanse origine wonen. Maar ook in de beleving van de individuele migratie-ervaring speelt een specifieke culturele achtergrond een rol. Zo kwamen er migranten uit Marokko die geen Frans en geen Arabisch spraken, maar enkel één van de Berbertalen.154 Er zijn ook directe effecten op de arbeidsmigratie zelf. In de zoektocht naar personeel schakelde de firma Debaillie zijn eigen arbeidskrachten met een Berberse achtergrond in. Aan het station van Rijsel hingen ze rond en keken ze uit naar potentiële arbeiders die ook Berbers spraken, dat was het herkenningsteken. Met de Berberse gemeenschap in Marokko zelf werd contact gezocht op andere manieren, per telefoon of per brief:
152
Zie bijvoorbeeld audiobestand 8, anoniem interview met arbeidsmigrant van Marokkaanse afkomst. Abdellah Benotmane, op. cit., p. 14. 154 Interview met M’Hamed El Kaddouri, p. 3. In de studie van Benotmane over de Marokkaanse gemeenschap in Kortrijk komt de term ‘berber’ drie keer voor: tweemaal in verband met het verenigingsleven en éénmaal in verband met de taal die de Marokkaanse immigranten spraken. 153
58
‘Nee de eerste Berbers die ik had, die gingen de andere Berbers zoeken of ze belden, ja dat konden ze toen ook al. In het dorp waren er briefschrijvers he. Zij schreven naar daar en we konden dat door laten iemand lezen. En zo kregen we ze naar hier’155 Berbers zijn speelde dus een belangrijke rol in een netwerk waarbij de pioniers van de migratie in eigen gemeenschap op zoek gingen naar mensen die ook bij de firma Debaillie wilden werken.
155
Interview met Karel Debaillie, p. 8.
59
5.5. Noorderburen op de werkvloer? In Kortrijk zijn de Nederlanders van 1960 t.e.m. 1973 de tweede grootste groep vreemdelingen. In de periode daarna tot vandaag vormen ze – op enkele uitzonderingen na – telkens de derde grootste groep. Ook in Harelbeke, Roeselare en Waregem zijn onze noorderburen één van de grootste groepen buitenlanders. Maar over hun economische activiteiten in de regio is nauwelijks iets bekend of terug te vinden. In de aanvraagdossiers voor tewerkstelling van vreemdelingen zitten geen formulieren van Nederlanders (en evenmin van Luxemburgers). Op 7 juni 1956 sloten België, Nederland en Luxemburg immers een arbeidsverdrag dat het vrij verkeer van arbeid tussen de drie Beneluxlanden installeerde. Het verdrag bevatte nog enkele beperkingen, maar die vielen weg bij de stichting van de Economische Unie van de Benelux in 1958. Iedere inwoner van één van de drie lidstaten was nu volledig vrij om aan de slag te gaan in een andere lidstaat.156 Dit vrij verkeer van arbeid tussen de Beneluxlanden was een voorafspiegeling van wat later op ruimere Europese schaal zou uitgebouwd worden. In de loop van dit onderzoek zijn maar zeer weinig sporen opgedoken over de tewerkstelling van Nederlanders in de regio. Een van die weinige aanwijzingen leidt naar de firma Eutraco. Dit transportbedrijf met 110 werknemers uit Roeselare stelt mensen uit verschillende landen tewerk. In dit knelpuntberoep van chauffeur gaat het om Fransen, Roemenen en … Nederlanders.157 Een ander bedrijf dat noorderburen tewerkstelt is LVD, een bedrijf uit de metaalsector uit Gullegem.158 In de medische sector zijn ook Nederlanders aan het werk. Het gaat om een beperkte groep.159
156
De Rijck Brecht, op. cit.,p. 47. Interview met Bert Pattyn, p. 1. 158 Interview met Geert Thienpont, p. 2 159 Interview met Mark Vervoort, p. 5. 157
60
5.6. Familiebedrijf Het is veel meer dan een cliché: in de regio Kortrijk-Roeselare is de term ‘kleine en middelgrote onderneming’ bijna een synoniem voor ‘familiebedrijf’. In de jaren 1950 en 1960 was dit familiaal aspect vaak nadrukkelijk in de naam van de onderneming aanwezig, bijvoorbeeld Van Troys Marcel & Kinders uit Kortrijk. Meestal ging het uitsluitend om zonen zoals Vandewalle en Zonen uit Zwevegem of Louis D’Haene en Zonen uit Heule. Vandaag gebruiken die kmo’s hun familiaal karakter als een kwaliteitslabel: ‘Transport Nieuwenhuyse ontstond in 1953. In de daarop volgende jaren legden Jacques en Frans Nieuwenhuyse de basis voor de vervoersfirma. De latere generatie bouwde het bedrijf uit tot een internationaal transportbedrijf met een uitstekende reputatie in België, Frankrijk, Nederland, Luxemburg en Duitsland. Heden ten dage zijn Guido en Linda Nieuwenhuyse de zaakvoerders van deze dynamische transportonderneming.’160 Andere bedrijven die het formaat van een kmo ondertussen ontgroeid zijn en op internationale schaal opereren, verwijzen ook naar hun ‘familiale’ achtergrond. Dat is bijvoorbeeld het geval met deegwarenproducent Soubry uit Roeselare die in 2021 zijn honderdjarig bestaan viert. Op de website van de firma klinkt het : ‘Virtuoos vakmanschap, van vader op zoon. Soubry is een onafhankelijke, familiale onderneming met vestigingen in België en Nederland, een wereldwijde export en een omzet van 120 miljoen euro. De flexibiliteit, snelheid en lange financiële tijdshorizon eigen aan een familiaal bedrijf, worden gecombineerd met de passie, kennis en ervaring van haar professionele medewerkers.’161 Maar de term ‘familiebedrijf’ kan ook ingevuld worden vanuit de arbeidsmigranten zelf: werken bij Debaillie ging soms over van vader op zoon.162 Die dubbele invulling van ‘familiebedrijf’ is ook te merken in metaalbedrijf LVD uit Gullegem. LVD staat voor telkens de eerste letter van de namen van de stichtende families. Maar ook het personeelsbestand heeft een familiaal karakter en dat geldt ook voor niet-Belgische werknemers: ‘…als je kijkt naar waar ons personeel traditioneel vandaan komt zijn dat allemaal mensen uit de relatief dichte buurt die ook op die manier bij LVD terechtgekomen zijn. Dat familiebedrijf is niet alleen vanuit dat aspect een familiebedrijf er zijn hier neven en kozijnen en nonkels. En die brengen mensen mee uit hun familie. En aan de andere kant, dat werkt ook verder, ik bedoel mensen uit elkaars buurt. En dat werkt ook met de buitenlanders.’163
160
http://www.nieuwenhuyse.be/, laatst geraadpleegd op 23/ 12/2015. http://www.soubry.be/consument/soubry-deegwaren-en-zoveel-meer, laatst geraadpleegd op 28/12/2015, tekst is integraal overgenomen. 162 Interview met met Karel Debaillie, p. 4. 163 Interview met Geert Thienpont, p. 2. 161
61
Werkgevers moedigden hun buitenlandse werknemers vaak aan hun familieleden te overtuigen om naar België te komen. Dat had een dubbele bedoeling: als de familie hier ook woonde, was de kans groter dat de buitenlandse werknemer bleef. En in die familie waren misschien nog werknemers te vinden. Een uitgelezen moment om de familie te proberen overtuigen was de jaarlijkse vakantie in het land van herkomst: ‘Vader kwam ieder jaar op vakantie om ons te bezoeken. Dus hij kwam hier in 72, 73 en in 77. De baas had gezegd: “Kijk, ge haalt iedereen uit Marokko. Ge kunt u familie eigenlijk door naar hier brengen.” En het is ook interessant voor de baas want dan gaan zij niet naar Marokko en blijven zij hier werken.’ 164 Kinderen van arbeidsmigranten zetten soms de eerste stappen op de arbeidsmarkt in het bedrijf waar hun vader werkte: ‘Ik ben gaan werken in een bloemenbedrijf, daar werkte mijn vader ook. Dat was mijn eerste werk, ja. Het was een bloemenbedrijf in Staden, in de buurt van Roeselare. Ik heb daar een jaar of twee gewerkt.. Dat was mijn eerste werk ja. Een bloemen-, een chrysantenbedrijf in Staden, niet ver van Roeselare. Ik heb daar een jaar of twee gewerkt. Dan ben ik veranderd van werk.’165
164 165
Interview met Mohamed El Kaddouri, p. 2, eigen bewerking. Interview met Mohamed El Kaddouri, p. 5, eigen bewerking.
62
5.7.Ondernemerschap Van de 20 aanvragen voor de tewerkstelling van Chinese werkkrachten zijn er 19 die uitgaan van restaurants die uitgebaat worden door Chinezen, etnisch ondernemerschap avant la lettre.166 Wanneer aan (arbeids)migranten gevraagd wordt wat ze het meest missen uit hun land van herkomst, komen twee zaken steevast terug: het weer en het eten. Aan het eerste is niet veel te verhelpen, tenzij met de jaarlijkse vakantie. Het tweede is makkelijker op te lossen: winkels voor de eigen gemeenschap. Bij de Chinezen in de jaren 1960 en 1970 is dat niet geval, want buiten de Chinezen in de horeca waren er geen Chinese gemeenschappen in de regio. En de aanwezigheid van zo een gemeenschap – van klanten – is toch de basis voor een succesvolle onderneming. In Roeselare zijn recent nogal wat Roemenen komen wonen. Zij zijn blij met de winkel die producten uit hun land verkoopt.167 Sommige migranten die hier in loondienst aan de slag gingen, hadden ervaring als zelfstandige. In hun land van herkomst waren ze aan de slag als landbouwer of handelaar.168 Soms kwamen ze ook naar hier met het achterliggende idee om in eigen land snel een eigen zaak te kunnen starten: I: De meeste die kwamen, dachten dat is voor eventjes en dan gaan we dat investeren thuis in een huis, een boerderij, in een nieuwe zaak. Y: inderdaad.169 Er zijn meerdere reden waarom arbeidsmigranten hier met een zaak beginnen. Een eerste reden is de ambitie om te stijgen op de sociale ladder: een beroep als zelfstandige heeft voor arbeidsmigranten meer aanzien dan de jobs die zij meestal doen, het is een vorm van sociale promotie.170 Het kan ook een uitweg uit de crisis zijn, een strategie om te ontsnappen aan de werkloosheid: ‘Jajaja, ze waren niet geschoold en natuurlijk waren die eenvoudigste jobs die dan het eerste wegvielen, die vervangen werden door machines of bedrijven of die eenvoudigweg verdwenen. (…) En sommigen zijn toch zelfstandig begonnen. Als je die winkels nu bekijkt. Dat is iets dat blijft hé. Veel van die mensen, ze vinden geen werk gaan dan gewoon zelfstandig met vallen en opstaan.’171 En ten slotte is er het gat in de markt, zoals nachtwinkels of Turkse restaurants in steden waar nauwelijks Turken als arbeidsmigrant zijn komen wonen. Voor wie in de jaren 1960 exotisch wou gaan eten, was de keuze grotendeels beperkt tot Italiaanse of Chinese restaurants. Vandaag is er in elke Vlaamse stad een meer divers 166
De andere aanvraag betreft een productieleidster, de enige vrouw onder de Chinezen, voor de PVBA HENOK uit Kortrijk. 167 Interview met Nicoleta Dobre, p. . 168 Jozefien De Bock, op. cit., p. 137. 169 Interview met Yves Decaluwé, p. 2. 170 Jozefien De Bock, op. cit., p. 138. 171 Interview met Yves Decaluwé, p. 6.
63
aanbod. Ook buiten de horeca is er een brede waaier aan handelszaken te vinden. Onder de arbeidsmigranten is de animo om als zelfstandige aan de slag te gaan groter dan bij de Belgische bevolking: tussen 1970 en 1977 daalde het aandeel bij de Belgen, terwijl het bij de immigranten steeg.172 En die trend zet zich verder: in 2013 was 14% van de zelfstandigen in Vlaanderen ofwel afkomstig uit een ander EU-land (8,7%), ofwel uit een niet-EU-land (5,3%).173
172 173
Jozefien De Bock, op. cit.,p. 267. Herkomstmonitor 2013, op.cit., p. 7.
64
Bij wijze van besluit
Vlas verbouwen in Sapporo “Begin december 1888 stapte de 37-jarige Constant Huybrecht in Wevelgem op de trein. Hij trok door het keizerrijk Duitsland naar Moskou en nam de Transsiberische spoorlijn. Na een reis van 11.000 km arriveerde hij in Vladivostok, vanwaar hij de Japanse zee overstak naar het eiland Hokkaido. Zijn eindbestemming was het stadje Sapporo. Daar leerde hij de Japanners vlas verbouwen.”174 Kuikenseksen in Kaster “Interviewer: Oké meneer Hobo, ja we zijn hier nog een keer. We komen hier eigenlijk vooral om een keer te horen hoe dat uw vader hier terechtgekomen is. Dat was in de jaren twintig? Mijoshi Hobo: Neen, dat was wat later, ik denk de eerste keer in 1935. (…) Interviewer: Je vader was niet de enige Japanner hier? Mijoshi Hobo: Hij was niet de enige, nee. Op een bepaald moment voor de oorlog waren er misschien wel een tiental Japanners die op die broeierij in Kaster tewerkgesteld werden. Maar dat was wel een kort seizoen: het pluimveeseizoen in die tijd drie tot vier maanden. Dus daarna gingen ze terug naar Japan, dus ieder jaar heen en terug. Ofwel met de boot in die tijd ofwel met de Transsiberische trein.”175 Deze twee citaten tonen aan dat de regio een lange geschiedenis heeft van zowel economische emigratie als immigratie. Net als elders wordt arbeidsmigratie aangedreven door de basiswet van vraag en aanbod. Aan de vraagzijde stonden en staan particulieren, zelfstandigen, kleine en middelgrote ondernemingen en bedrijven die internationaal actief zijn. Aan de aanbodzijde stonden en staan mensen met heel uitlopende capaciteiten, een heel divers gamma van ongeschoolde arbeiders over technische specialisten tot managers. Er bestaat dus geen archetype arbeidsmigrant. Zij of hij ziet er heel verschillend uit naargelang opleiding, feitelijke job, land van herkomst, culturele achtergrond, arbeidsomstandigheden, periode… De brede maatschappelijke context en vooral de economische component daarvan geven vorm aan de arbeidsmigratie en beïnvloeden dus ook de concrete verschijningsvorm van arbeidsmigranten.
174
http://www.hln.be/regio/wat-te-doen-in-kortrijk/wevelgemnaar-constant-huybrecht-pionier-van-devlascultuur-in-japan-e1845304601/, laatst geconsulteerd op 18/12/2015. In 1888 was de Transsiberische spoorweg nog niet afgewerkt. 175
Interview met Mijoshi Hobo, p.1, eigen bewerking. Kaster is een deelgemeente van Anzegem.
65
Het economische weefsel van de arrondissementen Kortrijk en Roeselare is tussen 1960 en vandaag bijna onherkenbaar veranderd en dat is ook zo voor de arbeidsmigratie. Dat is een essentieel onderdeel van het economisch raderwerk. Arbeidsmigratie is de praktische invulling van het principe van vrij verkeer van personen. In een recent interview met Knack krijgt Leo Lucassen, directeur onderzoek van het IISH en migratiespecialist, de vraag of ondernemers anders denken over de economische inschakeling van vluchtelingen dan politici. Zijn antwoord: “Ja. Dat is ook niet zo gek. Ondernemers willen geld verdienen en daarvoor hebben ze arbeidskrachten nodig. Zowel Duitse als Nederlandse werkgeversorganisaties hebben gevraagd dat vluchtelingen onmiddellijk toegang zouden krijgen tot de arbeidsmarkt.” 176 De Nederlandse historicus Zihni Özdil brengt een belangrijke nuance aan. Hij ziet een verschil tussen de opstelling van zaakvoerders van kleine bedrijven en die van grote ondernemingen: “Er wordt vaakst gediscrimineerd in functies van een ontvangstbalie in het klein- en middelbedrijf. Dat is logisch. Als ik een winkel had, zou ik daar ook niemand met een kleurtje zetten: dan maak ik minder winst. Grote bedrijven zijn daarentegen net op zoek naar divers personeel.”177 De uitspraak van Lucassen duidt erop dat de economisch wereld zich op de eerste plaats uitermate pragmatisch opstelt. Arbeidsmigratie is een oplossing voor een probleem, punt aan de lijn. Of zoals een ondernemer uit de regio het plastisch uitdrukt: “… uiteindelijk zijn we op zoek naar competente mensen. Waar dat die vandaan komen, voor mijn part mogen dat marsmannetjes zijn als ze de job kennen zijn ze welkom.”
176
Knack nr. 51, 16 december 2015, p.24. IISH staat voor International Institute of Social History en is gevestigd in Amsterdam (www.iish.org). 177 Knack nr. 02, 19 januari 2016, p.79.
66
BRONNEN
Interviews 43 Uitgeschreven interviews afgenomen door Vanessa Debruyne in 2014 en 2015. In opdracht van de Provincie West-Vlaanderen voor het project ‘Vamos Vacaturos’. Een aantal gesprekken zijn gefilmd. Sommige zijn anoniem. Stadsarchief Harelbeke Jaarverslagen 1960 t.e.m. 2014. Stadsarchief Kortrijk Stukken i.v.m. ‘aanvragen om een vergunning tot de tewerkstelling van een vreemde nationaliteit te bekomen’, 1945-1976 Reeks 864B 1957-1966 Reeks 864C 1972-1976 Naast de dossiers uit de periode 1945-1976 zijn er ook nog aanvragen uit het Interbellum. Latere dossiers zouden niet bijgehouden zijn. Elke particulier of onderneming moest een aanvraag indienen om iemand van niet-Belgische nationaliteit aan te werven. De aanvraag werd ingediend bij het ministerie van arbeid en tewerkstelling. De aanvraag bevat zowel gegevens over de aanvrager als over de persoon over wie de aanvraag handelt. Daarnaast bevat het dossier ook een formulier met een goedkeuring en een aanduiding voor welke periode een toelating wordt verleend. Jaarverslagen 1960 t.e.m. 2001963
Stad Kortrijk dienst Bevolking Jaarverslagen 2004 t.e.m.2013 Basisgegevens voor 2014 per mail op 27 januari 2016. Stadsarchief Roeselare Jaarverslagen 1960-2005 Stad Roeselare dienst bevolking Cijfers over de bevolking en niet-Belgen van 2006 t.e.m. 2014. Stadsarchief Waregem Jaarverslagen 1960 t.e.m. 2013, aanvullende informatie voor 2014 van de stadsarchivaris.
67 BIBLIOGRAFIE
Ilke Adam, Mathijs Van Dijk, Institutionele samenwerking ter bevordering van de arbeidsparticipatie van personen met een migratieachtergrond, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2015 Abdellah Benotmane, “Het is maar tijdelijk…” – Een geschiedenis van de Marokkaanse gemeenschap in Kortrijk, Leuven, KUleuven,2014. Frank Caestecker, Arbeidsmigratie in Europa. Regelgeving en politieke discussie over de noodzaak tot modernisering van de regelgeving, Gent, Gerrit Kreveldstichting, 2001. Comité subrégional de l’emploi et de la formation (C.S.E.F.) de Tournai-Ath-Lessines , Caractérisation des travailleurs français habitant le département du Nord et Exerçant une profession en Belgique, Tournai, C.S.E.F., 2010. Jozefien De Bock, ‘We have made our whole lives here’ : immigration, settlement and integration processes of Mediterranean Immigrants in Ghent, 1960-1980, European University Institute, Florence, 2013. Jelle Defrancq, Migratiepatronen in Harelbeke. Een interpretatie van migratiecijfers in een theoretisch kader, Gent, UniversiteitGent, 2014. Sigrid Dehaeck en Joachim Derwael, Gids van bedrijfsarchieven in de provincie Westvlaanderen, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2008. Brecht Demasure, Over werk en mensen – Een sociaaleconomische streekgeschiedenis van Midden- en Zuid-West-Vlaanderen, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 2012. Brecht De Rijck, Het Belgische migratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, Gent, Universiteit Gent, 2009. Faiza Djait, Herkomstmonitor 2015 – Arbeidsmarktpositie van personen met een buitenlandse herkomst op basis van administratieve gegevens, Brussel, Vlaamse overheid, Departement Werk en Sociale Economie, 2015 Essin Fehmieva, De impact van de arbeidsmigratie op de Belgische arbeidsmarkt na de uitbreiding van de EU, Gent, Universiteit Gent, 2007. EURES – European Employment Services, Studie over de Frans-Belgische Grensstromen, Eureschannel, Kortrijk, 2006. Geert Janssens, Arbeidsmigratie – Halsstarrig probleem of creatieve oplossing?, Wilrijk, VKW Denktank, 2008. Hubert Jayet, Glenn Rayp, Ilse Ruysssen and Nadiya Ukrayinchuk, Immigrants’ location choice in Belgium, Louvain – La – Neuve, Institut de Recherches Economiques et Sociales de l’Univerisité catholique de Louvain (IRES), 2014.
68
RESOC-SERR Zuid-West-Vlaanderen, Analyse van de tewerkstelling Zuid-West-Vlaanderen, s.l., RESOC-SERR Zuid-West-Vlaanderen, 2015. Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (SERV), Economische migratie, Brussel, SERV, 2013. Thierry Vergeynst, Vlaanderen, 25 jaar na de start van ‘Flanders Technology International’, Brussel, Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2008. Bert Woestenborghs, Vlaamse arbeiders in de vreemde: of hoe in de 19e en 20e eeuw Vlaamse seizoenarbeiders elders hun brood moesten gaan verdienen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1993.
69
BIJLAGEN
Bijlage 1: gemeentes in de arrondissementen Kortrijk en Roeselare
Arrondissement Kortrijk
Anzegem Avelgem Deerlijk Harelbeke Kortrijk Kuurne Lendelede Menen Spiere-Helkijn Waregem Wevelgem Zwevegem
Arrondissement Roeselare
Hooglede Ingelmunster Izegem Ledegem Lichtervelde Moorslede Roeselare Staden
70
Bijlage 2: niet-Belgische bevolking sinds 1890.178
178
Bron:http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/huidige_nationaliteit/#.VqiGxfnhDcs, laatst geconsulteerd op 27 januari 2016. De cijfers zijn gebaseerd op volkstellingen en op het Rijksregister