PROTOCOLLEN
INHOUDSOPGAVE
Wenbeleid
4
Hygiëne
5
Veiligheid
6 en 7
Infectieziekten
8 en 9
Wiegendood
10
Maatregelen mishandeling / Seksueel misbruik (volledig doc. op internet)
11 en 12
Warm weer / Kinderen in de zon
13 en 14
Gebruik geneesmiddelen
15 en 18
Autovervoer regels
19 t/m 21
Ongevallen en Brand
22 t/m 24
Huilende kinderen
25 en 26
2
3
WENBELEID (voor de dagopvang)
Om een goede basis te leggen tussen ouders/kinderen en het kinderdagverblijf is een goede wenperiode uiterst noodzakelijk. Uiteraard is dit voornamelijk voor het desbetreffende kind van belang, maar zeker ook voor de ouders. Uit ervaring is gebleken dat het toch best lastig is om je jonge baby uit handen te geven. Om de volgende reden heeft HOPPAS ervoor gekozen om een wenbeleid op te stellen; - Het is belangrijk dat het kind vertrouwd raakt met de nieuwe omgeving, de groepsruimte, dagritme, leidsters en zijn/haar nieuwe groepsgenootjes. - Het is belangrijk dat ook de ouders vertrouwd raken met de nieuwe situatie en de mogelijkheid er is om een goede vertrouwensrelatie op te bouwen met de leidsters - Dat zaken als voedingschema’s, slaapritmen en omgang met het kind, thuis en op het KDV op elkaar afgestemd worden. Wat betekend wennen in feite: oefenen, zodat het kind op den duur voldoende vertrouwen heeft om in een groep te kunnen functioneren. Hiervoor is het vertrouwen in de leidsters vanuit de ouders erg belangrijk. Uiteraard worden dit soort zaken uitvoerig besproken tijdens het intakegesprek met de ouders de leidinggevende en met de leidsters. Ouders zullen op de hoogte gesteld worden van het wenschema en het belang hiervan. Het dagritme van thuis zal ook besproken worden. Om een nog duidelijker inzicht te krijgen geven wij nog een extra voorbeeld van hoe een wenschema eruit zal komen te zien; • • • •
Wendag 1: intake op de groep+ wennen op de groep van 09.30 uur tot 11.00 uur. (n de tussentijd intake met leidinggevende). Wendag 2: wennen op de groep van 09.30 uur tot 13.00 uur. Wendag 3: wennen op de groep van 09.30 uur tot 16.00 uur. Wendag 4: eerste hele dag op het KDV.
Wat wordt er besproken tijdens een intake: • • • • • • • •
Onze visies vanuit het pedagogisch beleid. De netto kosten doe ouders gaan krijgen wanneer hun kind(eren) op het KDV zullen komen. De regels binnen het kinderdagverblijf. De dagindeling. Het thuisritme en voedingen. Communicatie procedure. Vaccinatie van het/de kind(eren). Evtueel medicijngebruik.
4
HYGIENE
Ieder mens draagt ontelbare al dan niet ziekmakende micro-organismen bij zich. Om verspreiding van deze micro-organismen tegen te gaan, is goede persoonlijke hygiëne belangrijk. HOE KUNNEN WE DE HYGIENE WAARBORGEN: 1. Handhygiëne Ziektekiemen worden veelal via de handen overgedragen. Een goede handhygiëne is één van de meest effectieve manieren om besmettingen te voorkomen. Wanneer moet je de handen wassen? ¾ VOOR het aanraken en bereiden van voedsel en eten daarvan ¾ VOOR wondverzorging ¾ NA hoesten, niezen en snuiten ¾ NA toiletgebruik ¾ NA het verschonen van het kind ¾ NA contact met lichaamsvocht ¾ NA het buiten spelen ¾ NA schoonmaakwerkzaamheden ¾ NA het roken van een sigaret Handen wassen doe je als volgt: ¾ gebruik stromend water ¾ neem vloeibare zeep op natte handen ¾ zorg dat de HELE hand gewassen wordt ¾ droog de handen met een schone droge handdoek of gebruik papier. 2. Hoest- en niesdisciplines Door niezen en hoesten worden ziektekiemen in onzichtbare speekseldeeltjes verspreid in de lucht. Wanneer de hand voor de mond gehouden wordt, kan daarna besmetting optreden door de besmette handen. Bij de kinderen komen ziektes als kinkhoest en waterpokken voor. Deze worden verspreid via kleine, in de lucht zwevende vochtdruppeltjes afkomstig uit de neus- en keelholte van het zieke kind. Door alert te zijn op de hoesthygiëne kan worden voorkomen dat kinderen onnodig ziek worden. Corrigeer kinderen in hun gedrag ook met betrekking op snottebellen. Ververs zakdoeken dagelijks. Hergebruik zakdoeken nooit! 3. Verschonen sanitair In principe is het niet nodig het verschoonkussen te desinfecteren. Zorgvuldig huishoudelijk schoonmaken is voldoende. Alleen bij vervuiling met bloed, ontlasting of bloederige diarree moet gedesinfecteerd worden met alcohol 70%. 4. Toilethygiëne Handen wassen naar toiletteren is noodzakelijk aangezien ziektekiemen via de handen vaak voor besmetting zorgen. Denk hierbij ook aan besmetting van sanitair en speelgoed dat aangeraakt wordt. Na elk toiletgebruik moeten de kinderen hun handen wassen, wees hier alert op! 5. Schoonmaakschema Houd je aan het schoonmaakschema, leidsters zijn verplicht de ruimte schoon en opgeruimd te houden.
5
VEILIGHEID
Bij de opvang van kinderen staat de veiligheid voorop. Door een aantal gemakkelijk uitvoerbare gedragsregels en kleine aanpassingen in de ruimte, waarborg je de veiligheid van de kinderen. Stel huisregels op waaraan iedereen zich moet houden en die een gewoonte worden en registreer de ongelukken die desondanks toch voorgekomen zijn. HOE KUNNEN WE DE VEILIGHEID VAN DE KINDEREN HET BESTE BEWAREN, DENK DAN AAN: Bij de opvang van kinderen staat de veiligheid voorop. Door een aantal gemakkelijk uitvoerbare gedragsregels en kleine aanpassingen in uw woning, waarborgt u de veiligheid van de oppaskinderen en uw eigen kinderen. Stel huisregels op waaraan iedereen zich moet houden en die een gewoonte worden en registreer de ongelukken die desondanks toch voorgekomen zijn. 1. Vloer en muren Controleer de vloer en muren op oneffenheden of losse delen. Vloerkleden op een gladde vloer kunnen vastgelegd worden met een anti-glijmat. Haal spijkers uit de muur als er niets aanhangt en zorg dat de vloer niet nat is (zorg voor goede deurmatten). Markeer op- en afstapjes door bijvoorbeeld stickers, verf of antislip. Afspraak: laat geen losse voorwerpen op de grond slingeren 2. Ramen en deuren Waarschuw de kinderen voor het gevaar van glas in deuren of ramen. Voorzie gevaarlijke, lage ruiten in de opvangomgeving eventueel van veiligheidsglas. Pas op met openstaande ramen waar de kinderen doorheen kunnen vallen; ben er zeker van dat de kinderen daar niet bij kunnen komen. Knoop eventuele koortjes van de raamdecoratie hoog op zodat een kind er niet in bekneld kan raken. Breng bij voorkeur veiligheidsstrips aan op de deuren. Zorg dat deuren zonder beveiliging constant open staan of op slot zitten met behulp van deurklem of deurblok. Afspraak: geen geintjes en pesterijen bij deuren en ruiten 3. Elektra Plaats zoveel mogelijk kindvriendelijke contactdozen of voorzie lage stopcontacten van stopcontactbeveiligers. Voorkom losse snoeren of elektrische apparaten waar de kinderen makkelijk bij kunnen. 4. Giftige stoffen en gevaarlijke middelen Zie gifwijzer. Ruim gevaarlijke middelen (schoonmaak, sigaretten, medicijnen, aanstekers, lucifers) goed op zodat de kinderen er niet bij kunnen en wees bewust van giftige planten. Afspraak: niet spelen met vuur of chemicaliën 5. Speelgoed Controleer regelmatig het speelgoed op kapotte onderdelen en scherpe randen. Speelgoed dat stuk is uit de ruimte verwijderen en naar kantoor brengen voor reparatie..Zorg dat het speelgoed aansluit bij het ontwikkelingsniveau van het kind en begeleidt de kinderen bij het spelen met moeilijk en/of gevaarlijk materiaal. 6. Verbranding Berg lucifers en aanstekers op in een dichte kast. Brand geen kaarsen als de kinderen aan het spelen zijn (dit is uiterst verboden!) en ben uiterst voorzichtig met open vuur als een open haard of kachel (geldt alleen voor de gastouder). Bewaar thee in een thermoskan en zet de kopjes midden op tafel. Laat kinderen niet alleen in de keuken en zet geen hete spullen op de kookplaat als de kinderen erbij kunnen. Afspraak: niet bij de kachel spelen en thee rustig aan tafel drinken. Wees alert op brandende stoffen.
6
7. Huisdieren Laat kleine kinderen nooit alleen met huisdieren! Als u twijfels heeft over uw huisdier zie er dan op toe dat deze niet bij de kinderen kan komen of andersom. Afspraak: leer de kinderen een juiste omgangsvorm t.o.v. de dieren. Huisdieren zijn niet toegestaan op het kinderdagverblijf. 8. Buiten spelen Beoordeel de buitenomgeving en controleer op oneffenheden. Let op waterpartijen, kapotte tegels, kuilen, boomstronken en geparkeerde auto’s die het zicht belemmeren. Afspraak: overleg een duidelijk afgrensbaar gebied waar de kinderen kunnen spelen en maak duidelijke huisregels. Kinderen moeten nauwlettend in de gaten gehouden worden. 9. Speldjes en koortjes Controleer of kinderen speldjes in het haar hebben, als dit het geval is, verwijder deze dan. Dit i.v.m. het inslikken van de speldjes bij de jongeren kinderen. Wees ook alert op koortjes aan kleding. Dit kan kinderen stikken of knellen. Afspraak; verwissel kleding bij kinderen met koortjes en haal de speldjes uit de haren. 10. Trap Controleer u trap op veiligheid. Kunnen de kinderen door de spijlen glippen, zij de treden glad, is de trap in goede staat? Wanneer uw trap niet geschikt is voor kinderen, zie er dan op toe dat zij de trap niet alleen betreden. Afspraak: niet spelen op de trap 11. Verwarming Scherm een warme radiotor af door een kast of een bank en zorg ervoor dat de kinderen zich tijdens het spel niet kunnen stoten. Creëer voldoende loopruimte.
7
MAATREGELEN INFECTIEZIEKTEN
1. Voorwoord Infectieziekten zijn ziekten die veroorzaakt worden door hoofdzakelijk virussen en bacteriën. Ieder mens komt dagelijks in contact met deze kleine, levende deeltjes zonder daar ziek van te worden. Kleine kinderen hebben minder weerstand tegen infectieziekten waardoor zij vaker ziek zijn dan volwassenen. Weerstand tegen infectieziekten kan behalve door het doormaken van de ziekte ook worden opgebouwd door vaccinatie. Ons kinderopvanginstelling vraagt aan het begin van de opvang altijd naar het vaccinatieprogramma van de kinderen.
2. Zieke kinderen in de opvang Als een kind zich duidelijk niet lekker voelt en er is twijfel of het bij de andere kinderen kan blijven, moet de leidster contact opnemen met het kantoor. In overleg wordt er contact opgenomen met de ouders. Het is vervolgens aan de leidster om in te schatten of het kind wel of niet, al dan niet in overleg met het kantoor en ouder, in de groep kan blijven of niet. Bij besmettelijke ziekten kan de bescherming van de gezondheid van de groepsgenoten een reden zijn om het kind niet toe te laten. Het om deze reden weren van zieke kinderen gebeurt echter alleen bij enkele zeer ernstige infectieziekten en altijd in overleg met de directie en eventueel de GGD. Onze kinderopvanginstelling is in het bezit van een uitgebreid overzicht van de bestaande infectieziekten. Wanneer de GGD ingeschakeld wordt, gaat dat in overleg met de ouders van het kind. Voor het doorgeven van de persoonsgegevens heeft onze kinderopvanginstelling toestemming nodig van de ouders. Wering is altijd van toepassing op kinderen met buiktyfus, paratyfus, bloederige diarree en open TBC. 3. Huisarts inschakelen In principe is bij ziekte van het kind de ouder degene die de huisarts inschakelt. Alleen als er acuut gevaar dreigt, schakelt de leidster direct een arts in. Voorbeelden van dergelijke gevallen zijn: < een kind dat het plotseling heel benauwd krijgt < een kind dat bewusteloos raakt of niet meer op je reageert < een kind met plotselinge hele hoge koorts (koortsstuipen) < ongevallen De directie wordt altijd op de hoogte gebracht wanneer een arts ingeschakeld wordt. 4. Beleid bij zieke kinderen Het zieke kind moet worden opgehaald in de volgende gevallen: < Als het kind te ziek is om deel te nemen aan de dagindeling < Als de verzorging te intensief is voor de leidster < Als het de gezondheid van de andere kinderen in gevaar brengt
5. Beleid bij besmettelijke ziekten < Ouders melden besmettelijke ziekten van hun kind bij de leidster. < HOPPAS overlegt zo nodig met de GGD. De GGD wint met toestemming van de ouders eventueel informatie in bij de huisarts. < De GGD adviseert maatregelen afhankelijk van de ziekte.
6. Overleg en advies Als er zich bij de leidster een ziekte voordoet waarbij aangeraden wordt de ouders van de kinderen te waarschuwen dan zal HOPPAS eerst overleggen met de GGD. Als de ouders geïnformeerd moeten worden, zorgen de leidsters in overleg met de GGD voor een informatiebrief.
8
7. Wettelijk verplichte melding van infectieziekten (Artikel 7 van de Infectieziektewet) HOPPAS is wettelijk verplicht om het verhoogd voorkomen van een aantal aandoeningen die vermoedelijke besmettelijk zijn te melden bij de GGD. Het gaat om de volgende aandoeningen: < Diarree indien meer dan eenderde deel van de groep in één week klachten heeft < Geelzucht melden bij één geval < Huiduitslag (vlekjes) melden bij twee of meer gevallen binnen twee weken in dezelfde groep < Schurft melden bij drie gevallen in dezelfde groep < Andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard: denk hierbij aan meerdere gevallen van bijvoorbeeld longontsteking of hersenvliesontsteking in korte tijd De GGD zal na een dergelijke melding onderzoeken waardoor de aandoening wordt veroorzaakt.
9
WIEGENDOOD (alleen voor dagopvang en gastouderopvang)
Helaas komt het in Nederland af en toe voor dat kinderen (baby’s) tijdens de kinderopvang komen te overlijden onder het mom van wiegendood. Aandacht voor preventie en voorzorgmaatregelen kan het risico tot het uiterste beperken. Wat kunnen wij doen om de veiligheid te bevorderen: •
• • • •
•
Leg een baby nooit op de buik te slapen, er zijn bepaalde, maar vaak niet veel voorkomende afwijkingen waardoor het wenselijk is om de baby wel op de buik ten slapen te leggen. Vraag ouders in zo’n geval om een kopie van de schriftelijke verklaring van de arts. Of laat de ouders ‘tekenen’ voor toestemming. Voorkom dat de baby te warm ligt. Lucht de slaapkamer minimaal 20 min voordat de baby gaat slapen. (bij warmer weer kan het raam de hel dag open blijven, of sluit de gordijnen i.v.m. zonlicht in de slaapkamer.) Zorg voor veiligheid in bed, denk aan goed onderhouden bedjes, geen lossen voorwerpen in bed en ‘klem’ het dekentje onder de oksels van de baby. NOOIT DE DEKEN BOVEN DE OKSELS/ SCHOUDERS BEVESTIGEN! Voorkom gezondheidsschade door (mee)roken. Rook nooit in het bijzijn van een baby. Roken kan buiten het pand. Ver bij de kinderen verdaan. Houd altijd voldoende toezicht. Houd nieuwkomers/jonge baby’s zoveel mogelijk in het oog. Er zijn sterke aanwijzingen dat veranderingen in omstandigheden en routine bij baby’s stress kan veroorzaken. Het is daarom verstandig om hetzelfde ritme aan te houden als dat van de ouders. Het beste is om elke 20 minuten bij de baby te checken. Zet altijd de babyfoon aan, bij vreemde geluiden, wordt er gelijk bij de baby gekeken.
Helaas is het onmogelijk om volledige veiligheid te garanderen. Maar niemand hoeft onder wiegendood gebukt te gaan. Wie de adviezen opvolgt, vermindert de kans dat er iets met de baby gebeurt. Heel veel kan voorkomen worden door bepaalde dingen niet en juist andere dingen wel te doen! Hoe te handelen in geval van calamiteit: • • • • • 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Blijf kalm. Prikkel de baby (zonder krachtig te schudden) Roep de hulp van andere aanwezigen Pas bij niet reageren op prikkelen reanimatie en mond-op-mondbeademing toe Bel direct 112 en vertel het volgende; Je naam Plaats waarheen de hulp moet komen Beschrijf het ongeval, wat is er gebeurd? Meld dat het om een baby gaat Beschrijf de toestand van het kind. Waarschuw de ouders. Maak notities. Denk ook aan nazorg voor de ouders.
10
MAATREGELEN MISHANDELING EN SEKSUEEL MISBRUIK OP ONZE INTERNETSITE VINDT U EEN COMPLEET ‘PROTOCOL KINDERMISHANDELING’ WAARIN OOK EEN STAPPENPLAN BESCHREVEN STAAT!
1. Voorwoord Kindermishandeling komt veel voor en tegenwoordig wordt vrijwel iedereen ermee geconfronteerd via media en/of in de directe omgeving. Steeds meer mensen raken ervan overtuigd dat kindermishandeling ook voorkomt in hun woonplaats, familie of vrienden- en kennissenkring. Ook bij de kinderopvang komen we kinderen tegen die mishandeld of misbruikt worden. Hulpverlening bij mishandeling komt vaak moeizaam tot stand. Er bestaan immers evenveel normen en waarden als er mensen zijn. Signalering bij jonge kinderen is extra lastig. Zij kunnen niet goed zeggen wat er aan de hand is. 2. Het vaststellen van kindermishandeling en seksueel misbruik Om de signalen te herkennen die kinderen uitzenden als ze mishandeld of misbruikt worden, moet je ze kunnen, willen en durven zien. Weten dat het gebeurt, betekent nog niet dat je in staat bent de kindermishandeling te herkennen en stappen te ondernemen om het te stoppen. Veel voorkomende signalen van het kind: < Heeft regelmatig letset op vreemde plekken < Heeft vaak letsel na het weekend, een vakantie of een periode van afwezigheid < Klaagt veel over buikpijn < Spuugt veel < Groeit slecht < Heeft een ondergewicht < Huilt veel < Schrikt als de opvoeder binnen komt < Wil niet naar huis < Is erg druk of juist erg rustig < Maakt moeilijk contact met andere kinderen < In onderdanig < Is wantrouwig tegenover volwassenen < Reageert met afkerig gedrag op aanrakingen 3. Wat kun je als leidster doen? Een leidster moet zeker niet blijven zwijgen. Het is de moeite waard het risico te nemen en iets te doen met je vermoeden van kindermishandeling. De verantwoordelijkheid voor kinderen ligt nu eenmaal bij volwassenen. Bij het signaleren van kindermishandeling blijft zorgvuldigheid uiteraard een eerste vereiste. Wanneer een kind mishandeld wordt, is dat vaak te merken aan zijn gedrag en dat van zijn opvoeders. Dat gedrag kun je observeren.
11
4. Beleid bij mishandeling en/of misbruik < Zodra een leidster het vermoeden heeft dat het om mishandeling (lichamelijk, psychologisch en/of seksueel) gaat, moet zij/hij direct contact opnemen met de directie van HOPPAS. < Als de directie op de hoogte is gebracht van het vermoeden van mishandeling zal ook zij het gedrag van kind en opvoeders gaan observeren. < Mochten de vermoeden naar haar mening gegrond zijn, dan zal zij contact opnemen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMIC). < In samenwerking met AMIC zal de directie vervolgens stappen ondernemen. < Van de leidster wordt verwacht dat zij/hij probeert zoveel mogelijk een veilige omgeving buitenhuis te bieden. < De leidster wordt constant op de hoogte gehouden van de ontwikkelen en zij/hij wordt er vaak intensief bij betrokken. Tot slot: HOPPAS beschikt over informatie en ervaring met betrekking tot kindermishandeling en seksueel misbruik. Het is altijd verstandig een vermoeden met de directie te bespreken. Ook bij twijfel is overleg met de directie aan te raden. Zij kan de leidster duiden op specifieke gedragskenmerken om te observeren. Bron: JSO expertisecentrum voor Jeugd, samenleving en opvoeding. Zie het volledige protocol van JSO op onze internetsite over ‘downloads’
12
WARM WEER / KINDEREN IN DE ZON
De zon schijnt. Kinderen willen buiten spelen en het is mooi weer. De zon zorgt voor aanmaak van vitamine D, dat is goed voor de botten. Maar we weten allemaal dat teveel zon ongezond is. Niets is zo vervelend als een rood verbrande huid. Veel nadelen van de zon kunnen pas op latere leeftijd aan de orde komen, hierbij kun je denken aan huidveroudering of zelfs huidkanker. Daarom is het belangrijk de huid van een kind goed te beschermen, en is dit protocol opgesteld. Elke keer als de huid verbrandt, raken cellen beschadigd door de UV-straling. En juist bij kinderen komt die beschadiging hard aan. Dit omdat kinderen in de groei zijn en de celdeling dan zo snel gaat dat er soms weinig tijd is om de beschadigde huidcellen te herstellen voordat ze zich weer gaan delen. Hierdoor ontstaan als het ware littekens in de huidcellen en hoe meer littekens des te groter is de kans op huidkanker. Daarom is bescherming zo belangrijk, zeker voor kinderen. Een aantal regels die wij hanteren om verbranding te voorkomen zijn: • • • • • • • • • • • • • • •
Houd de kinderen tussen 12.00 uur en 15.00 uur zoveel mogelijk uit de zon. De kinderen blijven tussen 13.00 uur en 14.00 uur zoveel mogelijk binnen. Kinderen onder de 6 maanden zitten altijd buiten in de schaduw. Ook de oudere kinderen blijven zoveel mogelijk in de schaduw. Ook als kinderen in de schaduw spelen worden zij ingesmeerd. Kleding (ook een petje/hoedje) biedt de beste bescherming tegen de zon. Ouders worden verzocht zonnehoedjes en eventueel andere bescherming mee te geven. Wanneer een kind een zonnehoedje bij zich heeft, wordt deze altijd opgezet. Wanneer de kinderen niet met water spelen, laten we de kinderen hun broek en shirt aanhouden. Een half uur voordat we naar buiten gaan smeren we de kinderen in. De kinderen worden minimaal 2 maal daags ingesmeerd. Wij gebruiken minimaal beschermingsfactor 20-30. Gevoelige zones als neus, oren, nek en voeten worden extra in de gaten gehouden. Bij warm weer krijgen de kinderen meer drinken aangeboden dan normaal, dit wegens versnelling van uitdroging. Wanneer het erg warm is, passen wij de activiteiten hierop aan, we doen rustiger aan en spelen meer met water.
De zonkracht wordt bepaald door: 1. Het jaargetijden: in de zomer is in Nederland de zonkracht sterker dan in de winter. 2. Het tijdstip op de dag (oftewel de stand van de zon) :UV-straling is in Nederland het sterks tussen 12.00 uur en 15.00 uur. 3. De plaats op aarde: hoe dichter bij de evenaar, hoe sterker de UV-straling. Maar ook; hoe hoger hoe sterker de UV-straling (bijv. in de bergen) 4. De mate van weerkaatsing: UV-straling wordt sterker door weerkaatsing via sneeuw, zand en water. 5. Bewolking: door een dichtbewolkte lucht komt nauwelijks UV-straling. Bij heiig weer kan de doorlating van UV-straling toch aanzienlijk zijn. Bij schapenwolken kan de intensiteit van de UV-straling zelfs toenemen doordat de straling gereflecteerd wordt tussen de wolken.
13
Elke huidtype reageert anders in de zon, enkele voorbeelden: 1. zeer lichte huid, vaak sproeten, rood of licht blond haar en blauwe ogen- wordt niet bruinverbrandt zeer snel. 2. Lichte huid, blond haar en grijze, groene of lichtbruine ogen- wordt langzaam bruin- verbrandt snel. 3. Licht getinte huid, donkerblond tot bruin haar en vrij donkere ogen- wordt gemakkelijk bruinverbrandt niet snel. 4. een van nature getinte huid, donker haar, donkere ogen- bruint zeer goed- verbrandt bijna nooit.
14
GEBRUIK GENEESMIDDELEN EN MEDISCHE HANDELINGEN
Het doel van dit protocol is kindercentra een handreiking te geven over hoe in deze situatie te handelen. Er zijn drie situaties te onderscheiden: 1. Het kind wordt ziek op het kindercentrum. 2. Het verstrekken van geneesmiddelen op verzoek. 3. Medische handelen.
Het kind wordt ziek op het kindercentrum. De leidster zal altijd contact op moeten nemen met de ouders om te overleggen wat er moet gebeuren (is er iemand thuis om het kind op te halen en te verzorgen?). Als er sprake is van een mogelijke infectieziekte kan de GGD- wijzer geraadpleegd worden. In deze landelijke richtlijnen staan adviezen ten aanzien van infectieziekten. De GGD- wijzer kunt u bij de uw GGD opvragen of vinden op www.ggdnederland.nl. Zie ook het protocol infectieziekten dat binnen HOPPAS gehanteerd wordt.
Het verstrekken van geneesmiddelen Kinderen krijgen soms geneesmiddelen of andere middelen (bijvoorbeeld zelfzorgmiddelen). Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld pufjes bij astma, anitbiotica, of zetpillen bij bijvoorbeeld toevallen. Ouders vragen de leidster om deze middelen aan hun kind willen geven. In deze situatie hebben de ouders toestemming vooraf gegeven. Het is belangrijk deze toestemming schriftelijk vast te leggen. • Om welke geneesmiddelen het gaat. • Hoe vaak geven. • In welke hoeveelheden. • Op welke manier de geneesmiddelen gebruikt moeten worden. • De periode waarin de geneesmiddelen moeten worden verstrekt. • De wijze van bewaren en opbergen. • De wijze van controle op de vervaldatum. Wanneer het gaat om het verstreken van geneesmiddelen gedurende een lange periode moet regelmatig met ouders overlegd worden over de ziekte en het daarbij behorende geneesmiddelgebruik op het kindercentrum. Een goed moment om te overleggen is wanneer ouders een nieuwe voorraad geneesmiddelen komen brengen, en/of als er een nieuw geneesmiddel voorgeschreven is. Bespreek dan o.a. de volgende punten: reactie op medicijnen, reactietijd, manier van toedienen (hoe verloopt het, hoe kun je het handig aanpakken). Mocht de situatie zicht voordoen dat een kind niet goed op een geneesmiddel reageert of dat er onverhoopt toch een fout gemaakt wordt bij de toediening van een geneesmiddel, bel dan direct met de huisarts of specialist in het ziekenhuis. En bel de ouders, zij zijn eindverantwoordelijk!! Bel bij een ernstige situatie direct het landelijke alarmnummer 112. Zorg in alle gevallen dat u duidelijk alle relevante gegevens bij de hand hebt, zoals: naam, geboortedatum, adres, huisarts en/of specialist van het kind, het geneesmiddel dat is toegediend, welke reacties het kind vertoont. (eventueel welke fout is gemaakt).
Medisch handelen Te denken hierbij valt aan het geven van sondevoeding, het meten van de bloedsuikerspiegel bij suikerpatiënten door middel van een vingerprikje, of het toedienen van een injectie. In zijn algemeenheid worden deze handelingen door de thuiszorg of de ouders zelf op de locatie uitgevoerd. De leidster moet zich, wanneer zij deze medische handelingen uitvoert, wel realiseren dat zij daarmee bepaalde verantwoordelijkheden op zich neemt. Het zal duidelijk zijn dat de ouders voor deze medische handelingen hun toestemming moet geven. Hierbij gaat het om schriftelijke toestemming. Zonder toestemming van de ouders kan een leidster niets doen.
15
Wettelijk regels Voor de hierboven genoemde medische handelingen is er, binnen de wetgeving een aparte regeling gemaakt. De wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) regelt wie wat mag doen in de gezondheidszorg. De wet BIG is bedoeld voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en geldt als zodanig niet voor personeel werkzaam in de kinderopvang. Een leidster die niet kan bewijzen voor een bepaalde handeling bekwaam te zijn, raden wij aan de medische handelingen niet uit te voeren. Een leidster die wel een bekwaamheidsverklaring heeft, maar zich niet bekwaam acht – bijvoorbeeld omdat zij deze handeling al een hele tijd niet heeft verricht – zal deze handeling eveneens niet mogen uitvoeren. Een ieder die bij het verlenen van zorg schade of een aanmerkelijkheid kans op schade aan de gezondheid veroorzaakt, is civielrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk. Mocht ten gevolge van een medische handeling een calamiteit zich voordoen, bel dan direct met de huisarts of specialist in het ziekenhuis. En bel de ouders, zij zijn eindverantwoordelijk!!
16
OVEREENKOMST GEBRUIK GENEESMIDDELEN
1. Hierbij geeft (naam ouder/ verzorger) :
ouder/ verzorger van (naam kind)
:
toestemming om zijn/ haar kind tijdens de opvang door een leidster geneesmiddelen toe te dienen. Naam leidster: het hierna genoemde geneesmiddel/ zelfzorgmiddel toe te dienen bij het hierboven genoemde kind. Het geneesmiddel / zelfzorgmiddel wordt toegediend conform het doktersvoorschrift –zie etiket van de verpakking-, dan wel het verzoek van de ouders (zelfzorgmedicatie). 2. Naam geneesmiddel/ zelfzorgmiddel:
3. Het geneesmiddel/ zelfzorgmiddel wordt verstrekt op voorschrift van: □
naam en tel.nr. behandelend arts:
□
naam + tel.nr. apotheek:
□
op aanwijzing van ouder/ verzorger zelf
4. Het geneesmiddel/ zelfzorgmiddel dient te worden verstrekt van (begindatum): tot (einddatum): 5. Dosering: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 6. Tijdstip: Uur
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
Bijzondere aanwijzingen: (B.v. …. uur voor / na de maaltijd; niet met melkproducten geven; zittend, liggend, staand) 7. Wijze van toediening: (B.v. via mond – neus – oog – oor – huid – anaal – anders………………………………………)
17
8. Het geneesmiddel/ zelfzorgmiddel zal worden toegediend door de bovengenoemde leidster. 9. Het geneesmiddel/ zelfzorgmiddel dient bewaard te worden op de volgende plaats (koelkast of andere plaats): …………………………………………………………………………………………………………… 10. Het geneesmiddel/ zelfzorgmiddel is houdbaar tot en met (houdbaarheidsdatum): …………………………………………………………………………………………………………… 11. Evaluatie van toediening is (datum):…………………………………………………………….. 12. De leidster (als hierboven genoemd) kan bij twijfel of onduidelijkheid zelf contact opnemen met de behandelend arts en/of apotheek. 13. De leidster (als hierboven genoemd) en het kinderdagverblijf zijn niet aansprakelijk voor de eventuele bijwerkingen die kunnen optreden als gevolg van het toegediende geneesmiddel/zelfzorgmiddel (toegediend door bovengenoemde gastouder).
Voor akkoord, Plaats en datum…………………………………………………………………………………………
Handtekening ouder/ verzorger
……………………………………………………………………………………………………………
Namens HOPPAS Kinderopvang Plaats en datum,
Handtekening medewerker HOPPAS Kinderopvang;
…………………………………………………………………………………………………………....
18
AUTOVERVOER REGELS
Waarom nieuwe regels? Auto’s worden steeds veiliger. Met behulp van kreukelzones, kooiconstructies en airbags helpen zij de inzittenden te beschermen. De autogordels vormen hierbij een onmisbare schakel. Maar autogordels zijn ontworpen voor volwassenen. Voor kinderen tot 1,35 à 1,50 meter (dat kan per auto verschillen) werken ze veel minder goed en voor baby’s zijn ze totaal ongeschikt. Kinderen hebben in de auto net zoveel recht op goede bescherming als volwassenen. Daarom is in Europa afgesproken dat het gebruik van goedgekeurde kinderzitjes (autostoeltjes en zittingverhogers) voor kinderen verplicht wordt. Om de regels in de praktijk hanteerbaar te maken, worden er enkele uitzonderingen gemaakt. Wat zegt de wet? Vanaf 1 maart 2006 geldt het volgende: Kinderen kleiner dan 1,35 m moeten een autostoeltje of zittingverhoger gebruiken Kinderen groter dan 1,35 m en moeten de autogordel gebruiken en mogen zonodig ook volwassenen (18 jaar en ouder) een zittingverhoger gebruiken De autostoeltjes en zittingverhogers moeten goedgekeurd zijn volgens ECE-reglement 44/03 (of hoger: 44/04). Dit is te zien aan een keuringslabel of -sticker. Voor een goede werking moet het autostoeltje of de zittingverhoger op de juiste manier zijn vastgezet. Bijzondere gevallen en uitzonderingen Te weinig gordels Als er meer passagiers zijn dan gordels, dan mogen kinderen groter dan 1,35 meter en volwassenen los op de achterbank zitten, zolang de aanwezige gordels maar door andere passagiers worden gebruikt. Dit geldt tot 1 mei 2008. Vanaf die datum mag in auto’s die op alle zitplaatsen gordels hebben, niemand meer zonder gordel worden vervoerd. Te weinig plaats Als op de achterbank al twee autostoeltjes of zittingverhogers in gebruik zijn, is er vaak geen plaats meer voor een derde. In zo’n geval mag een kind vanaf 3 jaar op de overgebleven zitplaats de gordel gebruiken. Geen gordels achterin Kinderen jonger dan 3 jaar mogen niet op de achterbank vervoerd worden als daar geen gordels aanwezig zijn. De gordels zijn immers nodig om het autostoeltje vast te maken. Kinderen vanaf 3 jaar en volwassenen mogen in dat geval los op de achterbank zitten. Geen gordels voorin én achterin Als voorin de auto ook geen gordels aanwezig zijn, mogen kinderen tot 3 jaar helemaal niet worden meegenomen. Kinderen van 3 jaar en ouder mogen in een auto zonder gordels niet voorin zitten als ze kleiner zijn dan 1,35 meter. Vervoer van ‘andere’ kinderen Van ouders en pleegouders wordt verwacht dat ze voor hun eigen kind een autostoeltje of zittingverhoger in de auto hebben. Maar er rijden misschien ook wel eens andere kinderen mee, bijvoorbeeld spelertjes van een jeugdteam naar een uitwedstrijd. Voor deze kinderen kan niet altijd een autostoeltje of zittingverhoger aanwezig zijn. Bij dit soort incidenteel vervoer over beperkte afstand (dus niet op een vakantiereis) mogen op de achterzitplaatsen kinderen vanaf 3 jaar (maar niet de eigen kinderen) volstaan met gebruik van de gordel. Zorg, als dit soort vervoer vaker voorkomt, toch voor één of meer extra autostoeltjes of zittingverhogers, want dat is echt veel veiliger.
19
Taxi- en busvervoer In bussen en op de achterbank van een taxi is een autostoeltje of zittingverhoger niet verplicht. Kinderen vanaf 3 jaar en volwassenen moeten dan de gordels gebruiken, voor zover aanwezig, en kinderen jonger dan 3 jaar mogen in dat geval los worden vervoerd. Neem bij voorkeur geen kind op schoot, want dat is riskant bij een frontale botsing. Wat is er nog meer nieuw? Airbag Op een zitplaats met een airbag ervoor mogen kinderen niet worden vervoerd in een (baby)autostoeltje dat tegen de rijrichting in is geplaatst. Dit mag alleen, als de airbag is uitgeschakeld. Of dat uitschakelen mogelijk is en hoe dat dan moet, staat in de gebruiksaanwijzing van de auto. Of anders kan de garage wel helpen. Verkeerd gebruik Autogordels, autostoeltjes en zittingverhogers werken alleen goed als ze gebruikt worden op de manier die door de fabrikant is voorgeschreven. Zo zijn ze ook getest. Het is dan ook niet langer toegestaan om deze beveiligingsmiddelen op een onjuiste manier te gebruiken, bijvoorbeeld door een deel van de gordel achterlangs te dragen of met een gordelgeleider (zie onder) de loop van de gordel te veranderen. Dit geldt ook voor zwangere vrouwen. Ook voor hen en hun ongeboren kind is het veel veiliger de gordel op de juiste manier te dragen: het heupgedeelte onder de buik, zo laag mogelijk over het bekken, het diagonale deel over de borst, boven de buik. Gordel achterlangs Het is verboden om het diagonale (schuin lopende) deel van de gordel onder de arm of achter het lichaam langs te leiden. De gordel is niet ontworpen om zo te worden gebruikt en werkt dan ook niet goed. Als de gordel over de hals loopt in plaats van over de schouder, gebruik dan een goedgekeurde zittingverhoger (of zie hieronder). Gordelgeleiders Een gordelgeleider is een hulpmiddel dat ervoor zorgt dat de autogordel goed over de borst en niet over de hals loopt. Deze geleiders maken vaak al deel uit van een zittingverhoger. Er zijn echter ook afzonderlijke gordelgeleiders (gordelclips/gordelklemmen) te koop. Het is behalve in de hierna genoemde uitzonderingsgevallen niet toegestaan om dergelijke gordelgeleiders te gebruiken! Voor kinderen is een zittingverhoger veel veiliger. Die zorgt er namelijk ook voor dat het heupgedeelte van de gordel over het bekken loopt en niet over de buik. Dit laatste kan tot ernstig inwendig letsel leiden. Zittingverhogers zijn getest voor kinderen tot 36 kg. Als een kind kleiner is dan 1,50 meter en het niet past op een zittingverhoger (omdat het te zwaar is), dan mag het bij uitzondering gebruik maken van een aparte gordelgeleider. Volwassenen kleiner dan 1,50 meter mogen eveneens een gordelgeleider gebruiken. Dit geldt alleen voor gordelgeleiders waarbij de gordel geen weerstand ondervindt en die uitsluitend aan het diagonale gedeelte van de autogordel worden bevestigd. Dus geen gordelgeleider die het heupgedeelte en het diagonale gedeelte naar elkaar toetrekt. Welk kinderzitje voor welk kind? Is uw kind groter of kleiner dan 1,35 meter? Groter: uw kind moet de autogordel gebruiken (voor zover beschikbaar). Als de gordel over de hals loopt in plaats van over de borst of als het heupgedeelte over de buik loopt (dat is vrijwel altijd het geval als het kind onderuit gezakt moet zitten om de knieën te kunnen buigen), gebruik dan ook een zittingverhoger.
20
Kleiner: [ga naar de volgende vraag] Hoe zwaar is uw kind? Minder dan 13 kg Kies dan voor een: Babyautostoeltje
Groep 0 (tot 9 kg) en 0+ (tot 13 kg)
Tussen 9 en 18 kg
Tussen 15 en 36 kg
Meer dan 36 kg
Kinderautostoeltje
Zittingverhoger
Autogordel, eventueel met zittingverhoger of afzonderlijke gordelgeleider (gordelclip/gordelklem)
Groep 1
Groep 2 en 3
Zie toelichting
Toelichting Groep 0 en 0+: Babyautostoel Het babyautostoeltje wordt tegen de rijrichting in geplaatst. Met de driepuntsgordel van de auto wordt het stoeltje vastgezet. Het kind wordt met een Y-gordel vastgemaakt. Sommige van deze stoeltjes kunnen ook met een zogeheten ISOFIX systeem worden vastgezet: aan de achterkant van het autostoeltje zitten dan twee uitsteeksels. Auto’s die voor dit systeem zijn uitgerust hebben tussen de rugleuning en de zitting twee 'ankers'. De uitsteeksels klikt u heel gemakkelijk in de 'ankers' en het autostoeltje zit vast. Soms is er een derde bevestigingspunt. Kijk voor meer informatie in de handleiding van het autostoeltje. Groep 1: Kinderautostoel Het kinderautostoeltje is bedoeld voor kinderen die al zelfstandig kunnen zitten. Het kind wordt met de vijfpuntsgordel van het autostoeltje vastgemaakt. Vaak hebben deze autostoeltjes meerdere standen en worden ze met de rijrichting mee geplaatst. Een kinderautostoeltje wordt met de autogordel of met SOFIX bevestiging vastgezet. Groep 2 en 3: Zittingverhoger (ook wel booster seat genoemd) Het kind zit op de zittingverhoger en wordt vastgemaakt met de autogordel. De zittingverhoger zorgt ervoor dat het diagonale deel van de autogordel niet langs de hals, maar over de borst en het sleutelbeen van het kind loopt. Ook zorgt de zittingverhoger ervoor dat de heupgordel over de heupen en niet over de buik loopt. Dit laatste kan voor ernstig inwendig letsel zorgen. Zittingverhogers zijn er met en zonder rugleuning. Het beste is om er één te kopen met (afneembare) rugleuning. De rugleuning is meestal in hoogte verstelbaar en zorgt voor betere zijwaartse steun als het kind onderweg in slaap valt. Bovendien biedt de rugleuning enige bescherming bij aanrijdingen van opzij. Ook zorgt de rugleuning ervoor dat het kind iets naar voren komt en daardoor de knieën kan buigen. Dat zit prettiger en voorkomt onderuit zakken. Als het kind onderuitgezakt zit, zit de heupgordel niet oed meer en dat kan weer tot buikletsel leiden bij een botsing. Kinderen zwaarder dan 36 kg Er zijn geen autostoeltjes of zittingverhogers goedgekeurd voor kinderen boven de 36 kg. Deze kinderen zouden dan alleen de autogordel moeten gebruiken. Als bij deze kinderen de gordel over de hals loopt in plaats van over de schouder, is het verstandig om ze toch op een zittingverhoger te vervoeren totdat ze lang genoeg zijn om alleen de autogordel te gebruiken. Een andere mogelijkheid voor deze kinderen is om een apart aangeschafte gordelgeleider (gordelclip/gordelklem) te gebruiken. Kies alleen voor deze laatste optie als het echt niet anders kan!
21
ONGEVALLEN EN BRAND
HOE TE HANDELEN IN NOODSITUATIES Procedure ongeval bij opvangkind In geval van nood of letsel gaat de leidster als volgt te werk: • Blijf zelf rustig, probeer het kind én de andere kinderen gerust te stellen, schat de situatie helder in en leg de kinderen duidelijk uit wat er aan hand is en wat je gaat ondernemen (niet in ‘onsmakelijke’ details). • Schakel zo nodig hulp in. De hulp is afhankelijk van de ernst van het ongeval: 112, huisarts, tandarts. Heb je een EHBO cursus gevolgd, pas deze dan toe. Ga zelf echter NOOIT voor dokter spelen. je kunt de situatie ook verergeren! Denk eraan dat je ook nog steeds verantwoordelijk bent voor de andere kinderen. Roep wanneer mogelijk de hulp in van collega’s, of andere bekende omstander. Laat de kinderen echter nooit zonder toestemming van ouders en directie alleen achter bij de ‘hulp’. Jij blijft verantwoordelijk! • Leidsters kunnen de achterwacht via het kantoor inschakelen. Het kantoor kan dan voor vervoer naar bijvoorbeeld de huisarts zorgen. • Wanneer de situatie onder controle is, schakel je direct de ouders in over het voorval. Wanneer het om klein letsel gaat, waar geen hulporganisaties bij aan te pas zijn gekomen, kun je de ouders ook bij het ophalen inlichten. Stel ouders ALTIJD op de hoogte! • Stel ook de directie van HOPPAS ALTIJD op de hoogte van het ongeval; klein of groot! je kunt dit doen aan de hand van het ongevallenformulier. • Evalueer met de directie of je goed gehandeld hebt. Bespreek je eigen ervaringen en geef eventueel aan waar je hulp te kort kwam. Wellicht kan voorkomen worden dat een soortgelijk ongeval in de toekomst nog een keer plaatsvindt of dat er beter gehandeld wordt als een ongeval plaatsgevonden heeft. EHBO Bij ernstige bloedingen, kneuzingen, botbreuken en vergiftigingen moet je zo snel mogelijk deskundige hulp inroepen. Ga niet zelf onbezonnen aan de slag want je zou het erger kunnen maken! Wat je wel kunt doen: • Vreemde voorwerpen in neus: als een kind een hard voorwerp in de neus heeft, kun je proberen het lege neusgat dicht te drukken het kind hard te laten snuiten. Mocht dit niet helpen dan moet je een arts inschakelen. Ga nooit peuteren! • Huidbeschadigingen: de huid beschermt ons tegen het binnendingen van schadelijke microorganismen. Als de huid beschadigd is, kunnen er gemakkelijk infecties ontstaan. Stop het bloeden niet direct. Maak de wond schoon door er schoon water overheen te laten lopen en er daarna desinfecterend middel op te doen. Als de wond goed schoon is, dek je hem af met een steriel verband. Bij grote of diepe wonden moet er altijd een deskundige naar kijken. Blaren door verbranding moet je zo mogelijk heel laten. • Bloedingen: bij slagaderlijke bloeding kan het slachtoffer in shock raken. Een slagaderlijke bloeding herken je aan de helderrode kleur van het bloed en het bloed komt er in stoten uit. Probeer de wond dicht te drukken en schakel zo snel mogelijk deskundige hulp in. Zeg dat het om een slagaderlijke bloeding gaat. • Shock: shock kan ontstaan bij een slagaderlijke bloeding maar ook bij vergiftiging of hevige diarree. Belangrijke organen krijgen dan te weinig zuurstof. Bel direct de alarmlijn (112) en zeg dat het om een shock gaat. Een shock herken je aan de grauwe kleur van de huid, een snelle hartslag en een klamme huid. Laat het slachtoffer met het hoofd opzij liggen en geef het slachtoffer geen drinken of eten. • Flauwvallen: verschil met shock: iemand in shock voelt zich beroerd ook als hij ligt. Iemand die flauw dreigt te vallen, voelt zich beter wanneer hij ligt. Frisse lucht en drinken is dan de beste behandeling. Geef alleen drinken als het slachtoffer goed bij is en zelfstandig de beker kan vasthouden en kan drinken. • Bloedneus: hoofd licht naar voren gebogen en neusvleugels dichtdrukken tegen neusbeen. Na 10 minuten moet het bloeden gestopt zijn. Zo niet dan een deskundige inschakelen.
22
• • • •
Botbreuken en ontwrichtingen: laat het slachtoffer stil liggen en schakel deskundige hulp in. Bij open botbreuk de wond afdekken met steriel verband. Verstuiking: ontstaat door een verkeerde draaiende beweging. De gewrichtsbanden zijn uitgerekt. Koel het gekwetste lichaamsdeel minstens 10 minuten met koud (lauw) water of ijs. Leg een theedoek tussen het ijs en het lichaamsdeel om de huid niet te beschadigen. Kneuzing: ontstaat wanneer het lichaam erg hard tegen iets aankomt. Koel het gekwetste lichaamsdeel minstens 10 minuten met koud (lauw) water of ijs. Leg een theedoek tussen het ijs en het lichaamsdeel om de huid niet te beschadigen. Vergiftiging: direct de arts waarschuwen, zeg om welk middel het gaat en welke stoffen erin zitten. Kijk op de gifwijzer en vraag de arts wat je NU moet doen. Bel altijd ook als er niet direct symptomen zijn. Sommige middelen hebben pas een schadelijke werking na verloop van een tot enkele uren.
Noodnummers De leidster zorgt dat zij in het bezit is van de volgende informatie over de opvangkinderen: • Naam kind en ouders • Geboortedatum kind • Huisarts + telefoonnummer • Allergieën en de medicijnen die het kind slikt • Heeft het kind de standaard inentingen gehad? • Noodnummers waarop de ouders tijdens de kinderopvang op te bereiken zijn Lijst met algemene noodnummers: • Nood politie/ ambulance: 112 • Politie: 0900 8844 • Kantoor: 0183 442662 (in nood: 06 50235755)
Huisarts Tandarts
Andel 0183 441474
Giessen 0183 443288
Rijswijk 0183 443288 0183 443020
Woudrichem 0183 304424 0183 301316
Almkerk 0183 409090 0183 401669
Nieuwendijk Werkendam Sleeuwijk Gorinchem Drunen Huisarts 0183 401480 0183 501534 0183 302455 0183 646410 0416 372250 Tandarts 0183 504420 0183 303289 0183 620020 0416 372346 Niet alle artsen worden genoemd in bovenstaand schema. Vraag het telefoonnummer van betreffende arts aan de ouder.
Naar de dokter Stel het kind gerust en zeg wat er gaat gebeuren en waarom. Volg de voorschriften van de arts op en geef deze ook door aan de ouders. Slecht-nieuwsgesprek Kom meteen na begroeting met het slechte nieuws en laat de ouder zijn emoties uiten. Geef direct extra informatie en leg uit dat de situatie onder controle is en dat het kind in goede handen is. Zoek samen naar een verdere oplossing om het kind te begeleiden en te verzorgen. Procedure ongeval bij leidster Denk er ook aan dat de leidster zelf iets kan overkomen. Zorg voor voldoende achterwacht. Zorg dat zij op de hoogte zijn van dit protocol en de noodnummers en gegevens van de kinderen. Eventueel kan leidster de achterwacht van het kantoor inschakelen. Stel de directie altijd op de hoogte van het ongeval. Ook de ‘hulp’ kan contact opnemen met de directie voor ondersteuning. Brand In geval van brand op de locatie waar de opvang plaats vindt, zorgt de leidster voor rust en orde. Leidster schakelt direct de brandweer in en begeleidt alle kinderen naar buiten. Controleer goed of alle kinderen aanwezig zijn. Leidster volgt haar vluchtplan (omschrijving van uitgangen) dat minstens twee keer per jaar geoefend is met de kinderen.
23
Wanneer iedereen op veilige afstand van het vuur is, neemt leidster contact op met de ouders en stelt de ouders gerust wanneer er geen reden is voor onrust. De leidster meldt de brand ook bij de directie welke in actie komt om de kinderen, indien nodig en gewenst, bij een andere locatie onder te brengen. Kinderen worden nooit alleen gelaten, ook niet wanneer zij op veilige afstand zijn van het vuur en er veel mensen aanwezig zijn! Alleen wanneer de leidster in overleg met ouders en directie toestemming heeft om de kinderen onder de zorg van een andere leidster te laten, mag de leidster de kinderen verlaten. Leidster inventariseert, in samenwerking met de directie, of het vluchtplan aangepast moet worden.
24
HUILENDE KINDEREN (alleen voor dagopvang en gastouderopvang)
Huilen is normaal voor een baby. Het is zijn eerste communicatiemiddel. Een baby huilt omdat er een reden voor is. Er is vaak onenigheid over wat het beste voor kinderen is als ze huilen. Namelijk; moet je meteen reageren als kinderen huilen, of moet je ze eerst laten huilen zodat ze ook leren wachten en hun geduld leren bewaren. De consequentie van meteen reageren is dat kinderen steeds vaker en vaker gaan huilen omdat kinderen het nou eenmaal heerlijk vinden om aandacht te krijgen! Hoe gaan wij te werk wanneer baby’s huilen? In de eerste maanden zullen we ze vooral troosten en kalmeren, zodat ze een gevoel van veiligheid en geborgenheid kunnen ontwikkelen. Naarmate ze wat ouder worden proberen wij te voorkomen dat ze huilen om de aandacht. Dan gaan we selectiever om met de huiltjes van baby’s. Er zijn verschillende soorten huiltjes als, honger, moe, vieze luier, pijn, woede of aandacht. Wij zullen ons hierin verdiepen zodat wij te weten komen waarom de baby huilt, om hem vervolgens te kunnen helpen. Ook zullen we op gevoel af gaan, of het overleggen met collega’s. Let er wel op dat kinderen nooit langer dan 5 minuten mogen huilen! Uitgangspunten: • Als een huilbui van een baby dwingend klinkt, probeert hij waarschijnlijk te zeggen dat hij honger heeft. • Als een baby moe is klinkt het eerder als gesteun en gekreun. Ook wrijft de baby dan vaak in zijn oogjes. • Als de baby plots een heel scherp huiltje heeft, heeft hij waarschijnlijk pijn. Probeer hier gelijk de oorzaak van te vinden. • Een baby kan ook huilen omdat het geschrokken, echt verdriet, onrustig is of spanningen heeft. Dan proberen wij de baby te troosten. • Als de baby veel woede heeft, is het vaak een hard krijsend geluid. Probeer dan de baby af te leiden hem te kalmeren. • Het kan ook zijn dat het huilen sterk toe neemt rond de tijd dat het kind een volgende stap in de ontwikkeling maakt. Dit kan zeer inspannend en vermoeiend zijn voor het kind. Wanneer wij denken dat, dat aan de hand is, zullen wij het kindje proberen te stimuleren in de ontwikkeling. • Sommige baby’s huilen ook uit verveling. Het huilen lijkt dan meer op mopperen. Deze kindjes willen graag rond gedragen worden om alles te zien, en zijn niet graag alleen. Deze baby’s hebben behoefte aan prikkels. Waarschijnlijk neemt het huilen af, wanneer het kind meer kan. Helaas is er niet altijd tijd om dit soort kinderen de volle 100% aandacht te geven. Probeer het kind zoveel mogelijk bij de dag te betrekken en hem verschillend speelgoed aan te bieden voor extra uitdaging. • Andere baby’s hebben weer extra behoefte aan rust en regelmaat. Zij zijn heel gevoelig voor prikkels en willen graag veel rust. Wij proberen de omgeving voor dit soort kindjes zoveel mogelijk prikkelarm te houden. • Ook houden we rekening met de diverse ontwikkelingsfase. Een kind kan eenkennig zijn of last hebben van scheidingsangst. (meestal rondom maand 14) Wat kunnen de leidsters doen?: Als de baby huilt controleren we: • Of de baby niet in een slechte houding ligt • Of zijn kleren hem niet hinderen • Of hij het niet warm of te koud heeft • Of hij geen natte/vieze luier heeft • Of hij geen boertje moet laten • Of hij last van krampjes heeft, dit kun je zien aan de beentjes, hij strekt ze dan, of trapt met de beentjes. • Of hij geen honger heeft • Of het niet te onrustig is op de groep • Of de omgeving niet te prikkelarm is en anders bieden we uitdaging aan.
25
Wanneer een baby naar ons inziens te veel en te lang huilt, zullen we zowel met collega’s als met ouders overleggen wat de te nemen stappen zullen zijn.
Waarom huilen dreumesen en peuters: Voor dreumesen en peuters is huilen ook eveneens een vorm van communiceren. Bij gebrek aan woorden is huilen de aangewezen taal om gevoelens en frustraties aan de omgeving duidelijk te maken. Huilen helpt. Maar niet alleen vanwege de reactie die het oproept bij de omgeving; huilen lucht voor een kind ook op. Doorgaans voelt een kind zich vaak beter na een huilbui. Peuters huilen over het algemeen snel en veel, maar naarmate een kind beter gaat praten en meer woorden tot zijn beschikking heeft kan het huilen aanzienlijk verminderen. Peuters lachen bijna even snel als dat ze huilen. Ook kleine verdrietjes kunnen ze weer snel vergeten. De meeste dreumesen en peuters beleven de positieve en negatieve ervaringen in het dagelijks leven intensief. Gebeurtenissen kunnen heel veel indruk maken.
Uitgangspunten: • Als een dreumes of peuter huilt, nemen wij hem serieus. • We nemen aan dat er altijd een reden is waarom het kind huilt • We houden rekening met de gevoelens van de dreumes of peuter • Verdriet kan voortkomen uit angst Peuters worden steeds meer bewust van hun omgeving en dit kan grote angsten tot gevolg hebben die hen zeer overstuur kan maken. Ze kunnen dit afreageren in heftige hulbuien. • Verdriet kan voorkomen uit frustratie Dreumesen en peuters willen vaak dat alles mag, dat alles kan en dat alles meteen moet lukken. Dat is natuurlijk niet altijd het geval, en dit kan ze enorm frustreren. Ook dit kan leiden tot een heftige huilbui. Wat kunnen de leidsters doen?: • • • • • •
Sta open voor de gevoelens van het kind Maak een kind nooit belachelijk (hij stelt zich dus nooit aan) en ontken zijn gevoelens niet Achterhaal wat het kind duidelijk wil maken Stimuleer het kind om zelf te benoemen wat er aan de hand is We troosten het kind door te knuffelen of op schoot te nemen. Bied het kind iets aan, waardoor hij zijn verdriet sneller kan ‘vergeten’
26