Inhoudsopgave van de bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing
1
Externe veiligheid: Advies van de Veiligheidsregio Limburg-Noord
2
2
Ruimtelijke onderbouwing bij moederplan vrijstelling “Heidepad”
6
Externe veiligheid: Advies van de Veiligheidsregio Limburg-Noord
Gemeente Bergen College van Burgemeester en Wethouders T.a.v. E. Kuipers Postbus 140 5854 ZJ BERGEN LB
datum uw kenmerk ons kenmerk
RBBUIT - 111939
onderwerp
Splitsing woningen Heidepad gemeente Bergen
18 april 2011 behandeld door telefoonnummer
R.J.J. Beeren 088-1190566
bijlage(n)
Geachte College, Op 16 maart 2011 heeft u de Veiligheidsregio Limburg-Noord gevraagd om advies uit te brengen voor een vrijstellingprocedure op basis van de Wet Ruimtelijke Ordening voor de splitsing van 2 woningen aan het Heidepad te Bergen. Het plangebied valt (deels) binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van LPG-tankstation “de Schimmel” aan de Rijksweg te Bergen. De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Dit advies is gebaseerd op de van u ontvangen gegevens en is opgesteld volgens de handleiding IPO 08 Adviestaak Regionale Brandweer1 en is afgestemd met uw ambtenaren. Dit advies geeft voorstellen om de veiligheidssituatie te verbeteren. Ontwikkelingen ten aanzien van LPG-tankstations De vrijstellingsprocedure maakt de splitsing van 2 woningen mogelijk. Op 26 september 2008 is door de Brandweer advies uitgebracht op het bestemmingsplan dat de realisatie van de woningen mogelijk maakt. In dit advies zijn een aantal maatregelen geadviseerd om de gevolgen van een ongeluk bij het LPG-tankstation te beperken. Inmiddels is door de LPG-brancheorganisatie uitvoering gegeven aan het convenant met de overheid, om de veiligheid bij LPG-tankstations te vergroten. Het betreft hier met name de coating van LPG-tankwagens en de toepassing van verbeterde vulslangen. Als gevolg van deze maatregelen zijn de maatgevende scenario’s veranderd ten opzichte van de situatie in 2008. Door de coating van de tankwagen is het scenario “BLEVE van een tankwagen als gevolg van aanstraling” niet meer relevant. Dit heeft tot gevolg dat er
1
Handleiding is opgesteld vanuit het IPO om te dienen als leidraad bij het opstellen van uniforme adviezen door de regionale brandweren in Nederland
pagina 1
geen noodzaak meer is om een secundaire bluswatervoorziening te realiseren om de tankwagen te koelen. Verder werd in het advies van 26 september 2008 geadviseerd een Multidisciplinair Coördinatie Plan (MCP) op te stellen. Inmiddels is er een algeheel regionaal plan opgesteld voor incidenten bij LPG-tankstations. Hierdoor is er geen noodzaak meer om een specifiek MCP op te stellen voor tankstation “de Schimmel”. Relevante aspecten externe veiligheid Bij de splitsing van de 2 woningen naar 4 woningen, zijn de volgende aspecten relevant: Groepsrisico Het groepsrisico van het LPG-tankstation neemt toe, echter deze toename is nihil. Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval Zowel in de huidige situatie als na de splitsing van de woningen, is de hulpvraag ten gevolgen van incident bij het tankstation groter dan de hulpverleningscapaciteit die in de Regio Limburg-Noord beschikbaar is. Zelfredzaamheid De zelfredzaamheid van de aanwezige personen bestaat bij het maatgevende scenario (koude BLEVE tankwagen als gevolg van een aanrijding) uit schuilen. Advies Wij adviseren u het volgende: Bouwkundige maatregelen, gericht op een ongeval met een brandbare / explosieve stof - beglazing aan de woningen zodanig uitvoeren zodat scherfwerking wordt voorkomen (klasse P2A conform EN 356), - minimalisatie van het glasoppervlak aan de zijde van de risicobronnen, - gebouwen uitvoeren met vlakke gevels aan de zijde van de risicobronnen, - bij indeling woningen rekening houden met de risicobron, bij voorbeeld door de badkamer of keuken aan de zijde van de risicobron te situeren, en de woonkamer aan de andere zijde van de woning. Deze maatregelen zijn overeenkomstig met de maatregelen zoals op 26 september 2008 zijn geadviseerd bij de realisatie van het plangebied “Bergse Heide”.
pagina 2
Wij verwachten u met dit advies van dienst te zijn geweest. Heeft u nog vragen dan kunt u contact opnemen met Ruud Beeren, adviseur Proactie & Preventie, telefoonnummer 088-1190566 of via
[email protected]. Graag ontvangen wij voor ons dossier een afschrift van het genomen verantwoordingsbesluit Met vriendelijke groet, Namens het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord,
M.A. Paulussen Hoofd Regiobureau Brandweer
pagina 3
Ruimtelijke onderbouwing bij moederplan vrijstelling “Heidepad”
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING
3
2. BELEIDSKADER 2.1 Rijksbeleid
5 5
Nota Ruimte 2.2 Provinciaal beleid
5 6
2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2006 2.3 Gemeentelijk beleid
6 7
2.3.1 Structuurvisie+ 2.3.2 Visie Bergse Heide 2.3.3 Bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide” 2.4 Afweging beleidskader
7 8 9 10
3. GEBIEDS- EN PROJECTOMSCHRIJVING 3.1 Beschrijving projectgebied 3.2 Beschrijving project 3.3 Duurzaamheid 3.4 Ruimtelijke effecten op korte en (middel)lange termijn
13 13 13 15 15
4. ONDERZOEK 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Woningbouwrichtcijfers 4.3 Geluidhinder wegverkeerslawaai 4.4 Bodem- en grondwaterkwaliteit 4.5 Luchtkwaliteit 4.6 Externe veiligheid 4.7 Milieuzonering bedrijven 4.8 Verkeer en parkeren 4.9 Natuur en landschap 4.10 Flora en fauna 4.11 Waterhuishouding 4.12 Hoogwaterproblematiek 4.13 Leidingen en infrastructuur 4.14 Archeologie 4.15 Beschermde en beeldbepalende elementen
17 17 17 17 18 19 22 25 25 26 26 30 35 35 35 36
Inhoudsopgave
1
5. AFWEGING BELANGEN
38
6. PROCEDURE
41
Bijlagen Bijlage 1
Pré-advies “Bergse Heide” waterschap Peel en Maasvallei
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
Milbouw Bergen is voornemens het perceel Bergse Heide 10 in Bergen te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Op het perceel zullen 17 woningen gerealiseerd worden. Momenteel bevinden zich in het projectgebied enkele schuren. De voormalige boerderij op de locatie is inmiddels afgebroken.
Afbeelding 1 Ligging projectgebied
De locatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide”, dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Bergen op 13 september 1988 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 11 april 1989. Binnen de geldende bestemming “Woondoeleinden” is realisatie van de woningen niet mogelijk. Het project kan wel gerealiseerd worden met behulp van een vrijstelling in het kader van artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Alvorens de vrijstelling kan worden afgegeven, dient een verklaring van geen bezwaar verleend te worden door Gedeputeerde Staten. Het vrijstellingsbesluit dient een beschrijving van het project, een belangenafweging in concreto en een ruimtelijke onderbouwing te bevatten. Middels de ruimtelijke
Hoofdstuk 1
3
onderbouwing wordt de planologisch-juridische haalbaarheid van het project gemotiveerd. Deze ruimtelijke onderbouwing treft men hierbij aan. De, in voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgenomen, planologische regeling wordt te zijner tijd meegenomen in een bestemmingsplanherziening. Deze ruimtelijke onderbouwing gaat hieraan vooraf ter begeleiding van het, op korte termijn, te verwezenlijken bouwplan. In de navolgende hoofdstukken van deze ruimtelijke onderbouwing komen onder meer de volgende elementen aan de orde: • inpassing van het project binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid; • project- en gebiedsbeschrijving; • duurzaamheid van het project; • ruimtelijke effecten van het project op de omgeving op korte, middellange en lange termijn; • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het project (zoals grondwaterbeheer/ waterhuishouding, infrastructuur/ leidingen en natuurlijke en landschappelijke aspecten); • financieel-economische onderbouwing; • belangenafweging; • te doorlopen procedure.
4
Hoofdstuk 1
2.
BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid (respectievelijk § 2.1, § 2.2 en § 2.3). Het rijksbeleid wordt besproken aan de hand van het overkoepelend stuk “Nota Ruimte”. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006, eveneens een overkoepelend beleidsstuk. In het kader van het gemeentelijk beleid wordt ingegaan op de “Structuurvisie+”, de “Visie Bergse Heide” en het geldende bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide” van de gemeente Bergen. In paragraaf 2.4 wordt een afweging gemaakt van het totale beleid (rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid).
2.1 Rijksbeleid Nota Ruimte Het voorliggende initiatief is getoetst aan de beleidslijnen zoals deze verwoord staan in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte is een nota van het rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd worden. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De Nota Ruimte is op 17 mei 2005 door de Tweede Kamer aangenomen. Een meerderheid van de Eerste Kamer heeft op 17 januari 2006 ingestemd met de nota. De nota is op 27 februari 2006 in werking getreden. Wat betreft de leefbaarheid van dorpen en steden wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dat betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moet komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven.
Hoofdstuk 2
5
2.2 Provinciaal beleid 2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2006 De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het provinciaal beleid zoals verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2006. Op 22 september 2006 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001. Het POL 2006 is zowel streekplan, waterhuishoudingplan, milieubeleidplan als verkeeren vervoerplan en bevat ook de meer fysieke (ruimtelijke) onderdelen van het economisch en welzijnsbeleid. Het POL 2006 is vorm gegeven als een plan op hoofdlijnen en voldoet aan de vereisten van een structuurvisie volgens de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De provincie wil investeren in een aantrekkelijk woon- en leefklimaat en bijdragen aan het realiseren van voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plaats. Voor Limburg wordt zowel een kwantitatieve als kwalitatieve opgave gezien. Hieraan moet worden voldaan op het niveau van de woningmarkten (via regionale woonvisies). Speerpunten hierin zijn herstructurering, een goede inpassing van nieuwe woningbouwlocaties, variatie in woonmilieus, op doelgroepen gerichte nieuwbouwdifferentiatie en duurzaam bouwen. Voor de ontwikkelingslocatie geldt het perspectief Plattelandskernen (P6): De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. En voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Het instandhouden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaalculturele voorzieningen (ook in de stadsregio’s) goed bereikbaar zijn. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. Voor de plattelandskernen wordt een terughoudend groeibeleid gehanteerd. Enerzijds op basis van het bundelingsbeleid voor wonen, werken en mobiliteit, anderzijds door het contourenbeleid voor plattelandskernen. De bouw van de nieuwe woningen binnen perspectief 6, welke gericht zijn op de eigen bevolking, is toegestaan.
6
Hoofdstuk 2
Afbeelding 2 Uitsnede “Perspectievenkaart” POL 2006
2.3 Gemeentelijk beleid 2.3.1 Structuurvisie+ In de Structuurvisie+ wordt een beeld gegeven van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Bergen. In het plan worden geïntegreerde en elkaar versterkende ontwikkelingsmogelijkheden in beeld gebracht op basis van bestaande kansen en kwaliteiten. Centrumontwikkeling en daarmee het versterken van het voorzieningenniveau is een van de projecten in de Structuurvisie+. Vanwege het maatschappelijk belang heeft dit project een hoge prioriteit. Door in de buurt van het centrum nieuwe woningen te bouwen krijgt het centrum eveneens een impuls. Een groter bevolkingsaantal is goed voor het voorzieningenniveau en daarmee voor de leefbaarheid en komt maximaal tot z’n recht wanneer de bewoners in de buurt van de voorzieningen wonen. Aangegeven wordt dat veel jongeren en jonge gezinnen momenteel naar elders vertrekken. Hierdoor is er sprake van een sterke vergrijzing. Zoals het er nu voor staat zal deze situatie in de toekomst alleen maar verslechteren. Ontwikkelingen die zorgen voor een evenwichtige bevolkingsopbouw dienen te worden gestimuleerd. In de Structuurvisie+ van de gemeente Bergen wordt verder niet specifiek ingegaan op het bestaande bebouwde gebied.
Hoofdstuk 2
7
2.3.2 Visie Bergse Heide Voor de omgeving Bergse Heide zijn in het verleden verschillende bouwaanvragen ingediend bij de gemeente Bergen. Dit is aanleiding geweest voor het opstellen van een stedenbouwkundige visie voor het gebied. De uitdagingen in het plangebied hebben vooral betrekking op het ontbreken van een heldere ruimtelijke structuur. Onduidelijk is waartoe het rommelige middengebied behoort en waar zich de entree van het dorp Nieuw-Bergen bevindt. Buitengebied en dorp gaan in feite ongemerkt in elkaar over. Bovendien wordt de structuur niet ondersteund door de aanwezige bebouwing. De visie voor het plangebied Bergse Heide is dan ook gericht op het verbeteren van de ‘leesbaarheid’ van het gebied door een versterking van de ruimtelijke hoofdstructuur. Daarbinnen dient ruimte te zijn voor nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding 3 Visie Bergse Heide
De locatie Bergse Heide 10 wordt in de visie genoemd als kleinschalige inbreidingslocatie waar, afhankelijk van de soort woningen en inrichting van het gebied, ruimt is voor ongeveer 20 woningen.
8
Hoofdstuk 2
2.3.3 Bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide” De gronden van het perceel Bergse Heide 10 zijn gelegen in het bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide” (vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Bergen op 13 september 1988 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 11 april 1989). Voor het perceel Bergse Heide 10 geldt de bestemming “Woondoeleinden”. Op het perceel is tevens een wijzigingsbevoegdheid van toepassing. Binnen het gebied met wijzigingsbevoegdheid mag, ingeval handhaving en/of verbouw tot 2 woningen van de woonboerderij redelijkerwijs niet mogelijk is: • de aanduiding van het maximum aantal woningen bij klasse WB gewijzigd worden van 2 naar 1; • het bebouwingsvlak met klasse WB geheel komen te vervallen; • een aanwijzing van 1 of 2 nieuwe bebouwingsvlakken met klasse A of B plaatsvinden, mits: 1. het totaal aantal bouwmogelijkheden voor woningen binnen dit gebied niet meer dan 2 gaat bedragen 2. nieuwe bebouwingsvlakken onmiddellijk aansluitend op de bebouwingsgrens langs de Bergse Heide c.q. “verkeersdoeleinden” klasse II worden gesitueerd; 3. de afmetingen van de nieuwe bebouwingsvlakken niet breder en dieper worden dan 15 m. en de onderlinge afstand niet minder dan 15 m.
Afbeelding 3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide”
Hoofdstuk 2
9
De realisering en het gebruik van de 17 woningen is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Realisering van de woningen kan middels toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19, lid 2 WRO, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, toch mogelijk gemaakt worden. De woningen kunnen gerealiseerd worden nadat in dit kader vrijstelling is verleend door het College van Burgemeester en Wethouders.
2.4 Afweging beleidskader De bouw van de woningen past binnen het rijks- en provinciaal beleid dat gericht is op de verdichting in bestaand bebouwd gebied. Er is sprake van kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw en een gevarieerde bebouwing, waarbij tevens ruimte wordt geboden aan starterswoningen. De ontwikkeling zorgt voor een vergroting van het draagvlak voor de voorzieningen in de kern Nieuw Bergen, een van de doelstellingen in de Structuurvisie+. In de Visie Bergse Heide is het plangebied aangewezen als kleine inbreidingslocatie. De ontwikkeling van de starterswoningen draagt bij aan een meer evenwichtige bevolkingsopbouw en biedt dit starters de gelegenheid om in de eigen kern te blijven wonen.
10
Hoofdstuk 2
Afbeelding 4 Verkaveling Bergse Heide 10, schaal 1:1000
Hoofdstuk 2
11
3.
GEBIEDS- EN PROJECTOMSCHRIJVING
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied als het project beschreven. Tevens wordt ingegaan op de duurzaamheid en de ruimtelijke effecten van het project op korte en (middel)lange termijn.
3.1 Beschrijving projectgebied Het perceel Bergse Heide 10 is gelegen tussen de bestaande bebouwing aan de Rijksweg, de Eikstraat en de Bergse Heide. Aan de oostzijde wordt de locatie begrensd door een watergang: de Bergse Heide lossing. Ten behoeve van het verleggen van de Bergse Heide lossing heeft inmiddels een grondruil plaatsgevonden. In het plangebied bevinden zich momenteel enkele vervallen schuurtjes. De voormalige boerderij op de locatie is afgebroken. Het plangebied grenst grotendeels aan de achtertuinen van bestaande woningen aan de Bergse Heide en Eikstraat. Aan de Rijksweg bevindt zich aan de overzijde van de Bergse Heide lossing het perceel van een tankstation.
3.2 Beschrijving project Het stedenbouwkundig plan voor de locatie Bergse Heide 10 biedt ruimte aan 17 woningen. Er is sprake van een mix van starterswoningen (tussenwoningen), hoekwoningen, tweekappers en vrijstaande (geschakelde) woningen. De voormalige boerderij op de locatie wordt herbouwd en biedt ruimte aan 2 woningen. De woningen zijn gesitueerd rondom een binnenplaats. De variatie in woningtypes rondom het pleintje en de uitvoering van de woningen zorgen voor een aantrekkelijk woonmilieu. De herbouwde boerderij wordt enigszins gedraaid ten opzichte van de oorspronkelijke positie, waardoor de bebouwing een duidelijk wand van het pleintje vormt. De vormgeving van de boerderij wordt afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing. De overige bebouwing in het plangebied wordt voorzien van een zadeldak. In de bouwblokken worden accenten gecreëerd door gebruik te maken van een wisselende goothoogte en nokrichting. Zo is bijvoorbeeld de woning in de zichtlijn van de ontsluitingsweg voorzien van een kopgevel.
Hoofdstuk 3
13
Afbeelding 5 Schetsontwerp blok van drie woningen
Afbeelding 6 Schetsontwerp blok van drie woningen
14
Hoofdstuk 3
Komende vanaf de Bergse Heide is er zicht op het terrein en de woningen. In noordelijke richting loopt vanaf het binnenplaatsje een langzaamverkeersroute over de beek in de richting van het centrum van Bergen. Het parkeren wordt opgelost op de kavels en in de noordwestelijke hoek van het plangebied. De meeste woningen hebben tevens parkeergelegenheid op eigen terrein. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is ruimte gereserveerd voor de infiltratie van regenwater van verharding en daken. De infiltratievoorziening krijgt een natuurlijke inrichting. De woningen worden uitgevoerd in 1 tot 2 bouwlagen met kap. De goothoogte varieert van circa 3 tot 5,5 meter. Ter plaatse van de voormalige boerderij wordt een tweekapper in de vorm van een langgevelboerderij gerealiseerd. In de afbeeldingen 5 t/m 9 wordt een beeld gegeven van de toekomstige bebouwing.
3.3 Duurzaamheid Bij de realisering van de woningen wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect in milieutechnische zin. Er wordt aandacht besteed aan energiezuinigheid en gebruik van milieuvriendelijke en duurzame (bouw)materialen. Deze aspecten worden in het kader van de bouwvergunning verder uitgewerkt.
3.4 Ruimtelijke effecten op korte en (middel)lange termijn Het plangebied is momenteel gedeeltelijk bebouwd met enkele schuurtjes. De voormalige boerderij op het perceel is afgebroken. De locatie is gelegen tussen de bebouwing aan de Eikstraat, de Bergse Heide en de Bergse Heide lossing. Ten zuidwesten van de locatie bevindt zich de Rijksweg Zuid. De locatie wordt dus aan alle zijden door bebouwing omringd. De ontwikkeling van 17 woningen op de locatie zal met name een ruimtelijk effect hebben op de direct aangrenzende percelen. Er is sprake van een verdichting in bestaand woongebied. De huidige woonfunctie blijft onveranderd en past in de omgeving. Er kan geconcludeerd worden dat onderhavig project, zowel op korte als (middel) lange termijn, geen onevenredige negatieve ruimtelijke en/of stedenbouwkundige effecten op de omgeving teweegbrengt.
Hoofdstuk 3
15
Afbeelding 7 Schetsontwerp boerderijwoningen
Afbeelding 8 Schetsontwerp blok van twee woningen
Afbeelding 9 Schetsontwerp vrijstaande woning
16
Hoofdstuk 3
4.
ONDERZOEK
4.1 Economische uitvoerbaarheid De kosten voor de, na verlening van voorliggende vrijstelling, te realiseren woningen zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Bergen zal een exploitatieovereenkomst sluiten met de ontwikkelende partij waarin partijen beogen afspraken, taken en rechten en verplichtingen van partijen vast te leggen om te komen tot realisering van het bouwplan i.v.m. de oplevering van openbare werken. De ontwikkelaar zal een substantiëel deel bijdragen aan de verbetering van de weg Bergse Heide.
4.2 Woningbouwrichtcijfers Regionale woonvisie ‘Vitaal tot in de kern’ De drie gemeentes Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hebben samen de regionale woonvisie ‘Vitaal tot in de kern’ opgesteld. Dit plan is een integrale visie op wonen, welzijn en zorg voor de periode tot 2015. In het meest recente woningbouwprogramma van drie gemeentes (versie 25-4-2007) is de locatie Bergse Heide als concreet woningbouwproject voor het jaar 2009 opgenomen. Uitgegaan wordt van een aantal van 21 woningen. De bouw van de woningen past derhalve in het woningbouwbeleid van de gemeente Bergen en de regio.
4.3 Geluidhinder wegverkeerslawaai Volgens de Wet Geluidhinder worden aan weerszijden van een weg zones aangegeven (art. 74 Wgh). Binnen deze zones worden eisen gesteld aan de geluidbelasting. Buiten de zones worden geen eisen gesteld. Een weg is niet zoneplichtig, indien er sprake is van: - wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied (art. 74 lid 2a. Wgh of; - wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/h geldt (art. 74 lid 2b. Wgh). De Rijksweg N271 is zoneplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. Door BRO is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen in beeld is gebracht (Akoestisch onderzoek Bergse Heide 10 te Bergen, d.d. 19 juli 2007, rapportnr. 209x00249.040677_2_AKO).
Hoofdstuk 4
17
Uit het gehouden akoestisch onderzoek blijkt dat niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gebleken is dat maatregelen aan de bron mogelijk zijn. De provincie Limburg is hierin echter bevoegd gezag. Indien dergelijke maatregelen niet acceptabel of wenselijk geacht worden resteren maatregelen bij de ontvanger en zal dan ook een hogere grenswaarde moeten worden vastgesteld. Er dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld vanwege de geluidsbelasting van de Rijksweg N271 tot maximaal 52 dB.
4.4 Bodem- en grondwaterkwaliteit Door Ecopart is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel Bergse Heide 10 in Bergen (Ecopart B.V., “Verkennend bodemonderzoek NEN 5740, Bergse Heide 10 Bergen”, d.d. 7 december 2005, projectnr. 14004). Het onderzoek is opgesplitst in een basisonderzoek voor onverdachte locaties (ONV) en een gericht onderzoek naar minerale olie ter plaatse van de voormalige ondergrondse HBO-tank. Vervolgens is aanvullend bepaald of de asbestverdachte plaatjes, welke tijdens de terreininspectie en het uitvoeren van het veldwerk zijn waargenomen daadwerkelijk asbesthoudend zijn, conform 0-NEN 5896. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de bovengrond op de onderhavige locatie plaatselijk verontreinigd is met EOX. De ondergrond is niet verontreinigd voor wat betreft de onderzochte parameters. Ter plaatse van de voormalige ondergrondse HBO-tank, welke in eigen beheer is verwijderd, is geen verhoogd gehalte voor minerale olie aangetroffen. In het grondwater zijn voor cadmium, chroom en zink licht verhoogde gehalten gemeten. Het asbestverdachte materiaal dat is aangetroffen is hechtgebonden en asbesthoudend. Ten aanzien van het aangetroffen asbesthoudend materiaal op het midden van het terrein kan gesteld worden dat ter plaatse nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest dient te worden uitgevoerd ten behoeve van het vaststellen van de aard, omvang en de ruimtelijke verdeling van de verontreiniging hiermee. Tevens wordt voorgetseld om voor het overige erfdeel een verkennend onderzoek asbest conform de NEN 5707 in de bodem en een oriënterend en nader onderzoek uit te voeren naar de bijmeging met hechtgebonden asbest in de puinverharding conform de Ontw. NEN 5897. Voor het overige geldt dat het niet aannemelijk is dat de geconstateerde verontreinigingen van de bodem risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten wordt beoordeeld in het licht van de beoogde terreinbestemming c.q. inrichting, lijkt hier sprake te zijn van een aanvaardbare situatie. De overwegingen hierbij zijn onder andere de slechts licht verhoogde gehaltes, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctioneel
18
Hoofdstuk 4
bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- of verspreidingsroutes in de toekomstige situatie). De aanwezige semi-verharding is niet in het onderzoek opgenomen, omdat deze niet als bodem kan worden beschouwd. Indien bij bouwwerkzaamheden de aanwezige erfverharding dient te worden afgevoerd, zal dit op een milieuhygiënish verantwoorde wijze dienen plaats te vinden. Tevens wordt aanbevolen de mestplaat op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze te verwijderen of af te voeren. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is tevens een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd in het plangebied (Ecopart B.V., “Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707, Bergse Heide 10 Bergen”, d.d. 22 juni 2006, projectnr. 14194). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd de gekozen onderzoeksstrategie (voor een verdachte locatie) onjuist bleek te zijn. Er zijn geen aanwijzingen die erop wijzen dat er sprake is van de aanwezigheid van bijmeging in de grond van hechtgebonden asbestverdacht materiaal. Er kan derhalve op grond van het uitgevoerde verkennende onderzoek worden gesteld dat er (naar verwachting) geen sprake zal zijn van een blootstellingsrisico aan asbestverdacht materiaal in de grond. Verder kan worden gesteld dat er, gebaseerd op visuele waarnemingen geen sprake is van een locatie waarvoor een saneringsurgentie voor hechtgebonden asbest geldt. Tevens is op 15 juli 2006 een verkennend onderzoek asbest in puingranulaat uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierover is door Ecopart B.V. in een brief d.d. 30 juni 2006 (kenmerk 14194) gerapporteerd. Aanleiding voor het onderzoek is de aangetroffen semi-verharding ter plaatse van de oprit van de onderzoekslocatie. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn die er op wijzen dat er sprake is van de aanwezigheid van bijmenging in het puingranulaat van hechtgebonden asbesthoudend materiaal. Er kan derhalve op grond van het uitgevoerde verkennende onderzoek worden gesteld dat er (naar verwachting) geen sprake zal zijn een een blootstellingsrisico aan asbestverdacht materiaal. Verder kan worden gesteld dat er, gebaseerd op visuele waarnemingen, geen sprake is van een locatie waarvoor een saneringsurgentie voor hechtgebonden asbest geldt. Aan de hand van de uitgevoerde bodemonderzoeken kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van woningen in het plangebied.
4.5 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet
Hoofdstuk 4
19
milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 mi3 crogram/m voor zowel fijn stof en NO2. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft: a. aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM); b. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 1% of 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 1% of 3% grens niet wordt overschreden.
Interimperiode: 1% grens De 3% grens is van toepassing, vanaf het moment dat het NSL definitief is vastgesteld (zie artikel 2, lid 2, Besluit NIBM). In de periode tussen de inwerkingtreding van het Besluit NIBM en de definitieve vaststelling van het NSL wordt een 3 NIBM-grens gehanteerd van 1%. Dit staat gelijk aan 0,4 microgram/m . De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is, is vóór en na de inwerkingtreding van het NSL gelijk.
20
Hoofdstuk 4
Als de 1% of 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
NIBM-grens woningbouwlocaties: 1% criterium: ≤ 500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤ 1000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. 3% criterium: ≤ 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤ 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Onderhavig project behelst de realisatie van 17 woningen op het perceel Bergse Heide 10 in Bergen. Dit betekent dat binnen het 1% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt. Het project draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging, zodat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het project. Overigens blijkt uit de provinciale luchtkwaliteitskaarten dat de grenswaarde van 3 NO2 van 40 microgram per m jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor zowel 2005 als 2010 ter plaatse van het projectgebied als gevolg van de N271 niet wordt overschreden. Verder blijkt dat ook de grenswaarde van PM10 van 40 microgram per 3 m jaargemiddelde concentratie voor zowel 2005 als 2010 niet wordt overschreden. Zodoende kan gesteld worden dat de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 ook in 2008 niet wordt overschreden. De achtergrondconcentraties leveren derhalve geen problemen op. BRO heeft een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in het kader van de projectie van 17 woningen op het perceel Bergse Heide 10 in Bergen (Luchtkwaliteitstoets Bergse Heide 10 te Bergen, d.d. 19 juli 2007, rapportnr. 209X00249.040639_1). Uit de berekeningen is gebleken dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden van de onderzochte stoffen in het jaar 2007, 2010 en 2017 zijn te verwachten. Conclusie luchtkwaliteit Geconcludeerd kan worden dat het voorgestane initiatief dusdanig van aard en omvang is, dat er slechts een marginale toename van verkeer op de onderzochte wegvakken zal plaatsvinden. Het project blijft binnen het 1% criterium van de NIBMgrens. Het project draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging, zodat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het project.
Hoofdstuk 4
21
4.6 Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen1 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, -6 spoorlijn etc.), waarbij de 10 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan.
1
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.
22
Hoofdstuk 4
(Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants2. Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. LPG-tankstation De Schimmel In de directe omgeving van het projectgebied bevindt zich een tankstation met een LPG verkooppunt. Op grond van het Bevi moeten de volgende afstanden worden aangehouden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Tabel 1 van bijlage 1 bij het Revi (LPG-tankstations) Type inrichting
Afstand (m) vanaf
Afstand (m) vanaf
Afstand (m) vanaf
vulpunt
ondergronds3 reservoir
afleverzuil
25
15
25
15
LPG-tankstation met een 110 3
doorzet tot 1.500 m per jaar LPG-tankstation met een 45 doorzet tot 1.000 m3 per jaar4 Bron: Regeling externe veiligheid inrichtingen
De Wet milieubeheervergunning van het tankstation is onlangs geactualiseerd en 3 begrensd op een doorzet van maximaal 1.000 m . Dit betekent dat er de binnen een zone van 45 meter vanaf het vulpunt geen kwetsbare objecten mogen komen. Het projectgebied ligt op een afstand van meer dan 45 meter van het vulpunt. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het projectgebied. De grens van het invloedsgebied waarvoor het groepsrisico beschouwd moet worden is gelegen op afstand van 150 meter vanaf het vulpunt. Binnen het invloedsgebied worden met het onderhavige plan ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor het aantal personen in het invloedsgebied toeneemt en waardoor het groepsrisico toeneemt. Dit betekent dat verantwoording moet worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze toename in de besluitvorming is betrokken. De paragraaf voorziet in deze verantwoordingsplicht. 2 3
4
Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter vanaf dat reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet van LPG per jaar. Indien in de milieuvergunning is vastgesteld dat de doorzet van LPG minder dan 1.000 m3 per jaar gelden de hier vermelde afstanden
Hoofdstuk 4
23
Er is een risicoanalyse uitgevoerd voor het LPG-tankstation De Schimmel. De risico5 analyse is uitgevoerd door AVIV en als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. 3
Het groepsrisico is berekend voor een doorzet van 1.000 m /jaar voor bevoorrading tijdens twee venstertijden. In het invloedsgebied bevinden zich ongeveer: • 54 personen overdag; • 107 aanwezigen ’s avonds; • 107 aanwezigen ’s nachts. Het groepsrisico inclusief de ontwikkeling van Bergse Heide is kleiner dan de oriëntatiewaarde en wordt nagenoeg volledig bepaald door het lossen van de tankauto. Als de tankauto wordt voorzien van een hittewerende coating neemt het groepsrisico af. Het groepsrisico wordt aanvaarbaar geacht, waarbij rekening is gehouden met de volgende elementen: • Er is sprake van een inbreidingslocatie in de bebouwde kom van Bergen. Op de locatie worden enkele starterswoningen gerealiseerd. De ontwikkeling van woningbouw op de locatie is gezien de ligging in de bebouwde kom en de grote vraag naar starterswoningen een wenselijke situatie. • De infrastructuur is zondanig dat in geval van een calamiteit ruime mogelijkheden bestaan tegelijkertijd de calamiteitendiensten gericht toegang te verschaffen tot de locatie van het LPG-tankstation, en de in het gebied aanwezig personen te vluchten (bestrijdbaarheid). • De personen die zich binnen het invloedsgebied bevinden zullen in het algemeen goed in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid). Vervoer gevaarlijke stoffen 6 Door AVIV is een kwalitatieve risicoanalyse uitgevoerd in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over het traject N271 en als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. -6
Het plaatsgebonden risico langs de route is kleiner dan de grenswaarde van 1.0 10 / jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen beperking voor de ontwikkeling van Bergse Heide.
5 6
Ontwikkelingslocatie Bergse Heide 10 te Bergen Lb. Risicoanalyse LPG-tankstation De Schimmel, AVIV, 11 juni 2008 Ontwikkelingslocatie Bergse Heide 10 te Bergen Lb. Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen, AVIV, 11 juni 2008
24
Hoofdstuk 4
Het groepsrisico is berekend voor de huidige en toekomstige situatie. Het groepsrisico ligt in beide gevallen meer dan een factor 1.000 onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico in de toekomstige blijft nagenoeg gelijk ten opzichte van de huidige situatie. Dit komt omdat de transportintensiteit niet toe neemt en de nieuw te realiseren bebouwing nauwelijks van invloed is op het groepsrisico. Een verdere verantwoording van het groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht.
4.7 Milieuzonering bedrijven De woningen vormen geen functie die volgens de (indicatieve) lijst ‘Bedrijven en Milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) e 2 druk 2001, gezoneerd dienen te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Vrijstelling van het bestemmingsplan is echter pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de woningen gegarandeerd is. Tevens dienen bedrijven (in de omgeving) en andere voorzieningen door de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten te worden gefrustreerd. In en in de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich, met uitzondering van het in paragraaf 4.6 beschreven tankstation, geen bedrijven waarvan de invloedssfeer zich uitstrekt over het projectgebied.
4.8 Verkeer en parkeren De ontsluiting van de woningen vindt plaats via de Bergse Heide ter hoogte van de huidige ontsluiting van het perceel. Gezien het feit dat de Bergse Heide doodloopt in de richting van de Rijksweg en er slechts enkele huizen aan dit gedeelte van de Bergse Heide gesitueerd zijn, levert de ontsluiting uit oogpunt van verkeersveiligheid geen belemmeringen op. Het plangebied zelf is eveneens doodlopend en is voorzien van een centraal pleintje. Het pleintje maakt het voor gemotoriseerd verkeer mogelijk om gemakkelijk te keren. In het plan is daarnaast voorzien in een verbinding voor fietsers en voetgangers in de noordelijke richting. De route voert vanaf het centrale pleintje via een brug over de Bergse Heide lossing naar de Eikstraat. Op basis van het ‘ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’, van het CROW dient in het plan te worden uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 tot 1,7 parkeerplaats per woning. Dit betekent dat in het plange-
Hoofdstuk 4
25
bied voor de 17 woningen in totaal 25 tot 29 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Een groot deel van de woningen heeft parkeergelegenheid op eigen terrein. De grootte van de kavels maakt het bovendien mogelijk om in de toekomst een garage te realiseren. De overige benodigde parkeerplaatsen zijn gesitueerd in het westelijke deel van het plangebied en zijn bereikbaar van het centrale pleintje.
4.9 Natuur en landschap Uit de Gebiedendocumenten van Natura 2000 blijkt dat het plangebied in de buurt van het beschermde natuurgebied Maasduinen ligt. Dit natuurgebied is aangewezen onder de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Het gebied wordt bij de Europese Unie aangemeld als Natura 2000 gebied. Binnen dit gebied ligt ook het Beschermde Natuurmonument Heideterreinen Bergen. Vanwege deze beschermingsregimes valt het natuurgebied onder de Natuurbeschermingswet. Ruimtelijke ingrepen in de buurt van dergelijke gebieden dienen te worden getoetst middels een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet. In het kader van de Quickscan flora en fauna (Quickscan flora en fauna, Bergse Heide 10 Nieuw-Bergen, rapportnr. 209x00249.037952_2, d.d. 29 maart 2007) is deze voortoets uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat externe effecten op het Natura 2000 gebied Maasduinen of het Beschermde Natuurmonument Heideterreinen Bergen als gevolg van de bouw van maximaal 21 woningen zijn uit te sluiten. Uit de provinciale uitwerking van de Ecologische Hoofdstructuur blijkt dat het plangebied niet binnen de EHS valt. De Boswet is niet op het plangebied van toepassing, vanwege het geringe oppervlak van het plangebied.
4.10 Flora en fauna Beleid De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968, 1998 en 2005 (de gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (de soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die Nederland heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
26
Hoofdstuk 4
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora- en faunawet behorende besluiten en regelingen. Beschermingsniveaus in de Flora- en faunawet Sinds 22 februari 2005 is een nieuwe AMvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het ‘Besluit beschermde dier- en plantensoorten’. Deze AMvB betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit is sprake van een drietal categorieën beschermingsniveaus: • niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten. Voor deze soorten is geen ontheffing van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet meer nodig; • niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten genoemd in tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, zoals b.v. Eekhoorn, Steenmarter en alle in het wild voorkomende vogelsoorten. In een op te stellen gedragscode7 moet worden aangegeven hoe bij nieuwe plannen en projecten omgegaan dient te worden met beschermde soorten. Onder deze voorwaarden, vooraf goedgekeurd door de minister van LNV, kan gebruik worden gemaakt van deze vrijstelling; • niveau 3: streng beschermde soorten. Dit zijn de soorten genoemd in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en alle soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten kan geen algemene vrijstelling worden gegeven en is voor ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van dwingende redenen van openbaar belang, 2) er zijn geen alternatieven voorhanden en 3) de ruimtelijke ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor een ontheffingsaanvraag moet aan alle drie de criteria worden voldaan. Met betrekking tot beschermingsniveau 2 geldt het volgende: Op dit moment bestaat er nog geen, door het ministerie van LNV goedgekeurde, gedragscode voor een werkwijze bij ‘ruimtelijke ontwikkelingen’. Hierdoor kan nog geen gebruikt gemaakt worden van de mogelijke vrijstelling voor dier- en plantensoorten welke vallen onder beschermingsniveau 2. Dit houdt in dat op dit moment (tot op het moment dat de hiervoor benoemde gedragscode door de sector is opgesteld en
7
De gedragscode moet door de sector of ondernemer zelf opgesteld worden.
Hoofdstuk 4
27
goedgekeurd door het ministerie van LNV) nog altijd ontheffing moet worden aangevraagd voor: • Planten en dieren welke zijn opgenomen in tabel 2. Hiervoor moet de zogenaamde ‘lichte toets’ worden gehanteerd. Dit houdt in dat de ruimtelijke ingreep geen afbreuk mag doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. • Alle in Nederland voorkomende broedvogels. Hiervoor moet de zogenoemde “uitgebreide” toets worden gehanteerd, zoals hierboven beschreven bij beschermingsniveau 3. Tegen deze achtergrond moet nagegaan worden of de ruimtelijke ontwikkelingen die voorliggend plan mogelijk maakt, nadelige gevolgen heeft voor beschermde gebieden en/of beschermde planten en dieren in relatie tot hun natuurlijke leefomgeving. Quickscan Door BRO is in maart 2007 een quickscan flora en fauna uitgevoerd in het plangebied (Quickscan flora en fauna, Bergse Heide 10 Nieuw-Bergen, rapportnr. 209x00249.037952_2, d.d. 29 maart 2007). De conclusies uit het onderzoek zijn als volgt: De ligging van een beschermd natuurgebied nabij het plangebied vormt geen belemmering voor de bouw van maximaal 21 woningen en de aanleg van een ontsluitingsweg op het plangebied. De Flora- en Faunawet legt mogelijk wel beperkingen op aan het plan. Er gelden, afhankelijk van de uiteindelijke uitvoering van het plan, verschillende voorwaarden. Bij het maximum scenario, waarbij (bijna) alle bomen worden gekapt, de schuurtjes worden gesloopt en de bodem wordt geëgaliseerd, gelden de volgende voorwaarden voorwaarden: • alle werkzaamheden die broedende vogels binnen het plangebied op enigerlei wijze kunnen verstoren, met name het verwijderen van bomen en struiken, dienen buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) uitgevoerd te worden; • om het broeden van vogels in het plangebied te voorkomen tijdens de bouwwerkzaamheden, dienen de mogelijke broedplaatsen van de verschillende aanwezige vogelsoorten voor aanvang van het broedseizoen (begin april) als zodanig ongeschikt gemaakt te worden. Daarnaast zal het plangebied tot aanvang van de bouwwerkzaamheden geregeld gecontroleerd moeten worden op broedende vogels en moet het broeden voorkomen worden. • Er is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van de Rugstreeppad in het plangebied. Bij gebleken aanwezigheid van deze soort zijn de in paragraaf 6.1.2 genoemde maatregelen noodzakelijk.
28
Hoofdstuk 4
•
•
Er is nader onderzoek nodig naar het vóórkomen van het Rapunzelklokje in het plangebied. Bij gebleken aanwezigheid dient een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd. Er is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van verschillende soorten gebouw- en boombewonende vleermuizen op het plangebied. Bij gebleken aanwezigheid dienen nader uit te werken maatregelen te worden genomen en dient een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd.
Algemeen geldt dat bij de uitvoering van de werkzaamheden de zorgplicht jegens alle voorkomende planten en dieren in acht moet worden genomen. Inventarisatie vleermuizen Naar aanleiding van de quickscan is in de maanden juni en september 2007 het gebied op vleermuizen geïnventariseerd Het onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Ecologica. Op 20 september is een notitie opgesteld over het onderzoek (Ecologica, P2007/40, d.d. 20 september 2007). Op 12 juni 2007 is er gekeken naar de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies en vaste vliegroutes en op 31 augustus is het gebied onderzocht op de mogelijk aanwezigheid van overwinteringsplaatsen. De inventarisatie in juni is uitgevoerd met een reguliere batdetector. In september is gebruik gemaakt van een batdetector met opnameapparatuur. Tevens is gebruik gemaakt van een Anabat, een vleermuisdetector die alle vleermuisgeluiden registreert en opslaat. Tijdens de inventarisaties zijn in totaal drie soorten vleermuizen waargenomen; de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis. De rosse vleermuis is alleen hoogvliegend waargenomen en heeft geen directe relatie met het plangebied. Tijdens het bezoek in juni zijn in het zuiden van het foeragerende gewone dwergvleermuizen en laagvliegers waargenomen. In het noorden van het gebied is toen alleen de laagvlieger waargenomen. Tijdens het bezoek in september zijn enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Deze maakten gebruik van de aanwezige bomen binnen het plangebied. Er zijn geen kraamkolonies of overwinteringsplaatsen aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat de op het perceelaanwezige schuren ongeschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen en er zijn dan ook geen verblijfplaatsen aangetroffen. Voor het slopen van bebouwing is geen ontheffing vereist aangezien deze ongeschikt zijn voor vleermuizen. Het rooien van de bomen op het perceel zal niet leiden tot een sterke aantasting van het foerageergebied en eventuele vliegroutes van gewone dwergvleermuizen. Er zijn in de directe nabijheid volop alternatieven voor handen. In de omgeving van de bomen direct buiten het plangebied zijn eveneens foeragerende vleermuizen aangetroffen.
Hoofdstuk 4
29
De streng beschermde Rugstreeppad is niet aangetroffen tijdens het onderzoek. Er is echter een kleine kans dat deze soort zich in het komende voorjaar of later vestigt in het plangebied. Het is daarom aan te raden om voorafgaand aan werkzaamheden, die gepland zijn ná het komende voorjaar, het plangebied nogmaals te laten controleren op Rugstreeppadden. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd. Indien aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, kan het plan wat betreft de natuurwetgeving doorgang vinden.
4.11 Waterhuishouding Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheersplan van waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht. Het waterbeleid in het POL 2006 sluit aan op de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het provinciaal waterbeleid omvat de volgende strategische doelen: • herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderde klimatologische omstandigheden; • herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijk natuur; • schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment; • duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is; • een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.
30
Hoofdstuk 4
Het Integraal Waterbeheersplan ‘Orde in water’ van Waterschap Peel en Maasvallei (IWBP) beschrijft de uitwerking van het provinciale (oppervlakte)waterbeleid door het waterschap, zoals is vastgelegd in het POL. Het plan is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer van het waterschap gedurende de planperiode 20042007. Het waterbeheer wordt in al zijn samenhangen bekeken met als belangrijke uitgangspunten de watersysteembenadering en de waterketenbenadering. Bij de integrale afwegingen zijn een viertal leidende principes: veiligheid, duurzaamheid, water als medeordenend principe en niet afwentelen op anderen. In de afweging gelden een drietal toetsingscriteria: doelrealisatie, kosteneffectiviteit en maatschappelijk draagvlak. Extra inspanningen worden geleverd op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer waaronder het nadrukkelijk beïnvloeden van de ruimtelijke ordening vanuit waterhuishoudkundige principes in samenwerking met de gemeentes. Ook het samenwerken in de waterketen met de gemeentes en de verdere sanering van schadelijke rioolwateroverstorten staan hoog op de agenda. Bij nieuwbouwlocaties wordt gestreefd naar 100% afkoppeling van het afkoppelbaar verhard oppervlak van het riool. Het waterbeleid van de gemeente Bergen is met het GRP Bergen 2007-2012 door de raad vastgesteld en geformaliseerd. De meest relevante zaken uit het waterbeleid zijn in onderstaande tekst weergegeven. Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen dient conform de watertoets op particulier terrein in de bodem te worden geïnfiltreerd of – als niet mogelijk – worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn: • er moeten maatregelen worden getroffen om vervuiling van hemelwater te voorkomen; • afvoer en infiltratie gebeurt bij voorkeur bovengronds; • als mogelijk worden de voorzieningen op particulier terrein gedimensioneerd op de verwerking van een bui van T=2 en met een berging van 20 mm; • de voorzieningen binnen het hele plangebied worden gedimensioneerd op een bui van T=10 met een berging van 35 mm; • de risico’s van een bui T=100 moeten in beeld worden gebracht en als nodig dienen er aanvullende maatregelen te worden getroffen; • als het echt niet mogelijk is om de volledige voorzieningen binnen het plangebied te realiseren, kan het college van burgemeester en wethouders hier ontheffing voor verlenen, wel dient er dan door de initiatiefnemer worden meebetaald aan compenserende voorzieningen buiten het plangebied. Voor situaties waarbij (via de infiltratievoorziening) direct of indirect wordt afgevoerd naar oppervlaktewater gelden naast de gemeentelijke uitgangspunten ook de
Hoofdstuk 4
31
op dat moment geldende eisen en uitgangspunten van waterschap Peel en Maasvallei. Voor bovenstaande gevallen geldt dat alle kosten voor aanleg van de voorzieningen (inclusief planvorming, vergunningen etc.) voor de afvoer van vuilwater en hemelwater en andersoortig schoon of vervuild water – ook op openbaar gebied – voor rekening van de particulier belanghebbenden zijn. Dit voor aansluiting op het vuilwaterriool en de voorzieningen voor buffering, verwerking en transport van hemelwater en/of aanpassing van bestaande voorzieningen die ontoereikend blijken te zijn. Aangegeven dient te worden op welke manier de initiatiefnemer aan de ‘watervoorwaarden’ zal gaan voldoen. Bij nieuwbouwplannen zal binnen de gemeente worden gekeken naar de mogelijkheden voor het creëren van extra afkoppeling/ infiltratiecapaciteit binnen de nieuwbouwplannen voor afkoppeling van de aangrenzende bestaande gebieden. Als hiervoor mogelijkheden aanwezig zijn, dan verwacht de gemeente medewerking van de initiatiefnemer om deze mogelijkheden mee te nemen bij de planontwikkelingen op (toekomstig) openbaar gebied. Inrichting plangebied In het inrichtingsplan voor het perceel Bergse Heide 10 wordt een centrale wadi gerealiseerd. In dit opzicht wijkt het inrichtingsplan af van het gemeentelijk beleid dat in eerste instantie gericht is op infiltratie op particulier terrein. Technisch gezien is perceelinfiltratie goed mogelijk bij de woningen met oprit. Bij de tussenwoningen is echter dit lastig te realiseren. Een aantal argumenten is aan te voeren voor de aanleg van een centrale wadi in het plan. Bij een centrale wadi kunnen de risico’s en kosten beter worden beheerst. Tevens zorgt dit voor een uniformiteit in het plangebied. Omdat het water/ de wadi zichtbaar is, neemt het bewustzijn van de mensen toe. Daarnaast is een wadi beter te beheren en controleren dan een infiltratievoorziening. Gezien de gevarieerde opzet van het plan met kleine en grotere kavels, de natuurlijke hoogteverschillen van het perceel en ligging aan de Bergse Heide lossing, de genoemde doelmatigheidsprincipes (risico’s, kosten en uniformiteit), beheersbaarheid en de toename van het bewustzijn is de aanleg van een wadi in afwijking van het gemeentelijk beleid te verantwoorden. Bij de totstandkoming van het verkavelingsplan voor het perceel Bergse Heide 10 was bovendien het gemeentelijk waterbeleid nog in ontwikkeling. Uitgangspunten voor aanleg van de wadi zijn: • de wadi dient zichtbaar te zijn vanaf de openbare weg; • de wadi is veilig voor spelende kinderen; • de wadi is goed bereikbaar door de buitendienst met materieel (vrije doorgang minimaal 3 meter);
32
Hoofdstuk 4
• •
de wadi mag geen overlast veroorzaken (ongedierte); de afmetingen worden berekend op basis van de verharde oppervlakken.
Waterhuishoudkundig onderzoek Door Kragten is in mei 2007 een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (“Milbouw Bergen BV, Woningen Bergse Heide, Onderbouwing t.b.v. de waterparagraaf”, rapportnr. BOD 07.052, d.d. 10 mei 2007). De bevindingen uit dit onderzoek zijn in onderstaande tekst verwerkt. Bodem Binnen het pedogenetisch systeem van bodemclassificatie (naar de wijze van bodemvorming) van StiBoKa wordt de bovengrond (tot circa 1,2 m-mv) ter plaatse gerekend tot de Hoge Bruine Enkeerdgronden (bEZ23). Deze gronden zijn overwegend gevormd in lemig fijn zand. De maaiveldhoogte verloopt van circa 15,5 m + NAP aan de noordoostzijde tot circa 14,0 m + NAP aan de zuidwestzijde van het plan. Uit de k-waardenkaart, die in april 2006 is opgesteld door Kragten, blijkt dat de bodem van het onderzoeksgebied bestaat uit grof zand. De k-waarden van de deklaag respectievelijk het eerste watervoerende pakket zijn naar verwachting hoog (namelijk 1,5 tot 4 en 5 tot 10 meter per dag). Daarnaast geeft de kaart aan dat de deklaag naar verwachting circa 1 meter dik is. De gemiddeld hoogste grondwaterstand verloopt van 12,4 meter + NAP aan de zuidwestzijde en 12,6 meter + NAP op het oostelijke deel van het plan. Op basis van het infiltratie-onderzoek wordt de dimensioneringsberekeningen de volgende maximale k-waarde geadviseerd: • deklaag = 2 meter per dag; • top van het eerste watervoerend pakket = 15 meter per dag. Grondwater Aan de hand van het veldonderzoek en uit monitoring van peilputten van TNO-NITG is een analyse gemaakt van de fluctuatie van het grondwater. De resultaten zijn als volgt: Hoge stand +
(m NAP)
Lage stand +
(m NAP)
Gemiddeld +
(m NAP)
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (m +NAP)
13,0
11,6
12,2
12,4
Tabel 1: locatiespecifieke kengetallen wvp-1
Het water in de deklaag volgt de stijghoogte van het grondwater uit het eerste watervoerende pakket. Verschillen in de stijghoogte tussen het eerste watervoerende
Hoofdstuk 4
33
pakket en het grondwater in de deklaag kunnen optreden. Naijlings- en vertragingseffecten kunnen (kleine) verschillen veroorzaken. Ook kan het ontstaan van regenwaterlenzen of schijngrondwaterstanden niet worden uitgesloten. Oppervlaktewater Langs het plangebied loopt de Bergse Heide lossing. Deze staat in verbinding met de visvijver in het zuidelijke deel van Nieuw-Bergen en zorgt voor de afwatering in de richting van de Maas. De voorziening staat merendeels droog. Riolering In Bergen is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Ook ter hoogte van het plangebied is riolering aanwezig. Uitgangspunten regenwatersysteem Op basis van het huidige waterbeleid zijn onderstaande locatiespecifieke randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd: • 100% infiltratie van hemelwater dat valt op het verharde oppervlak binnen het plan; • verhard oppervlak binnen de nieuwbouwplannen is circa 0,29 ha: - daken = 0,12 ha; - parkeerplaatsen = 0,03 ha; - verharding = 0,14 ha; • Minimale bergingscapaciteit van de voorziening conform de eis van de gemeente Bergen 35 mm x 0,26 ha = 91 ha; • Te hanteren k-waarde op basis van infiltratie-onderzoek. Deze k-waarde in de dimensioneringsberekening vermenigvuldigen met een veiligheidsfactor van 0,5; • het voorgestelde ontwerp toetsen aan een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van T=100 (84 mm) om inzicht te krijgen in eventuele risico’s op wateroverlast; + • De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is 12,4 meter NAP. De maximale ondergrens voor voorzieningen met bergend vermogen is vastgesteld op 12,5 + meter NAP (GHG=0,1 meter) Voorgestelde bergings-/infiltratievoorziening Gezien het maaiveldverloop wordt voorgesteld om in de zuidwesthoek van het plan een wadi te projecteren. De wadi grenst tevens aan de Bergse Heide lossing die in geval van een calamiteit kan fungeren als escapevoorziening. Op deze wijze kan het hemelwater het plan op gecontroleerde wijze verlaten. Hemelwater afkomstig van daken wordt op conventionele wijze verzameld en verbuisd afgevoerd naar infiltratiekolken in het openbare gebied. Het verzamelde hemelwater kan in het openbare gebied uit de kolken treden en via het oppervlak richting wadi stromen.
34
Hoofdstuk 4
Voorgesteld wordt om de bergingscapaciteit van de wadi te verhogen naar 50 mm (i.p.v. de minimaal vereiste 35 mm) over het aangesloten verhard oppervlak. De cen3 trale wadi heeft hiermee een bergingsinhoud van 145 m (50 mm x 0,29 ha x 10). Het 2 beschikbare bruto oppervlak is circa 400 m . Uitgaande van een maatgevende neerslaggebeurtenis (bui-inhoud 35 mm), waarbij de infiltratie gedurende de bui en de buffer- en infiltratiecapaciteit van de kolken buiten beschouwing wordt gelaten, zal de wadi na circa 1 dag droogvallen. 3 Bij een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van T=100 jaar komt circa 245 m 3 tot afstroming. Circa 145 m hiervan kan worden geborgen in de buffervoorziening 3 aan de zuidwestzijde van het plan. De overige 100 m kan zonder overlast te veroorzaken overstorten op de naastgelegen waterlossing. In verband met de noodescape op de Bergse Heide lossing is een vergunning noodzakelijk in het kader van de Keur. De bodem en taluds van de wadi fungeren als een natuurlijke bodemfilter. Om die reden mogen binnen het plangebied geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Het gebruik van wegenzout alsmede het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt sterk ontraden. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft d.d. 5 juni 2007 een pré-advies gegeven over de onderbouwing ten behoeve van de waterparagraaf (zie bijlage 1).
4.12 Hoogwaterproblematiek Het projectgebied is niet gelegen in het stroomvoerend rivierbed of bergend regime van de Maas, zoals aangegeven op de kaart behorende bij de Beleidslijn grote rivieren van 14 juli 2006.
4.13 Leidingen en infrastructuur Blijkens het vigerende bestemmingsplan “`Woongebied Bergse Heide” bevinden zich in of in de directe omgeving van het projectgebied geen kabels en leidingen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de realisering van de woningen.
4.14 Archeologie Volgens de Indicatieve Kaaet van Archeologische Waarden (IKAW) van het ROB ligt het plangebied in een zone met een hoge kans op het aantreffen van archeologisch
Hoofdstuk 4
35
vindplaatsen. De vindplaatsen uit de wijde omgeving van het plangebied dateren overwegend uit de periode Bronstijd – IJzertijd. De omgeving van het plangebied lijkt in elk geval vanaf de Bronstijd relatief intensief bewoond te zijn geweest. Binnen het plangebied zijn in Archis geen archeologische vindplaatsen bekend. Op 6 maart 2007 is door Archeopro een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Bergse Heide, Nieuw Bergen gemeente Bergen, Inventariserend Veldonderzoek, projectnr. 07-006-S Bergse Heide, Nieuw Bergen, d.d. 2 augustus 2007). Uit het booronderzoek blijkt onmiskenbaar dat de bodem binnen het centrale deel van het plangebied tot grote diepte verstoord is. De resultaten van het booronderzoek laten zien dat mogelijk een enkeerdgrond is gevormd op het laaggelegen noordwestelijk deel van het plangebied waarop oorspronkelijk beekleem is afgezet. De aanwezigheid van een BC-horizont op geringe diepte op het zuidoostelijke deel van het plangebeid vormt een aanwijzing dat hier geen enkeerdgrond is gevormd. Dit stemt overeen met de historische gegevens die voor dit deel van het plangebied tot minstens 1890 een heidegebied laten zien. Het booronderzoek heeft nergens binnen het onderzoeksgebied archeologische indicatoren opgeleverd. Gezien de onderzoeksresultaten wordt geen aanleiding gezien voor archeologisch vervolgonderzoek. Evenmin hoeft tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
4.15 Beschermde en beeldbepalende elementen In en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen beschermde of beeldbepalende panden waarvan het karakter aangetast kan worden door de realisatie van de woningen.
36
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 4
37
5.
AFWEGING BELANGEN
De gewenste realisatie van 17 woningen op het perceel Bergse Heide 10 in Bergen is strijdig met de voorschriften van het bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide”. Op het perceel is een maximum aantal van 2 woningen toegestaan. Tegen de realisering van de gewenste woningen bestaan uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen overwegende bezwaren. De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom en de inbreidingslocatie wordt aan verschillende zijden begrensd door bestaande bebouwing. Momenteel zijn verschillende vervallen schuurtjes gelegen in het plangebied, waardoor er sprake is van een rommelige situatie. Door de realisatie van de woningen zal er dan ook geen sprake zijn van onevenredige negatieve ruimtelijke en/of stedenbouwkundige effecten op de omgeving. De realisatie van woningen binnen de bestaande bebouwing sluit aan op het rijksen provinciaal beleid dat gericht is op de verdichting in bestaand bebouwd gebied. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor een vergroting van het draagvlak voor voorzieningen in de kern Nieuw-Bergen zoals aangegeven in de Structuurvisie+. De realisatie van enkele starterswoningen sluit aan op de woningvraag en biedt starters de kans om in de eigen kern te blijven wonen. Het geldende bestemmingsplan biedt geen vrijstellings- of wijzigingsmogelijkheden waarmee het project gerealiseerd kan worden. Middels het doorlopen van een artikel 19 lid 2 WRO procedure kan vrijstelling verleend worden van het geldende bestemmingsplan, waardoor de realisering van de woningen op het perceel Bergse Heide 10 mogelijk wordt. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door aanwezige, storende milieuaspecten of hinder veroorzaakt door de omgeving. Ten behoeve van de realisatie van het project dient een hogere grenswaarde voor wegverkeerslawaai te worden aangevraagd. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van 17 woningen op het perceel Bergse Heide 10 in Nieuw-Bergen niet bezwaarlijk is.
38
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 5
39
6.
PROCEDURE
Vrijstelling voor de bouw van de woningen ex art. 19 lid 2 WRO kan slechts verleend worden indien de procedure genoemd in art. 19a lid 4 WRO jo. afdeling 3.4 van de Awb gevolgd is.
Hoofdstuk 6
41
42
Hoofdstuk 6
Bijlage 1 Pré-advies “Bergse Heide” waterschap Peel en Maasvallei
Gemeente Bergen Bestemmingsplan Woongebied Bergse Heide
Bergse Heide 10 Ruimtelijke onderbouwing ex artikel 19, lid 2 WRO
Rapportnummer:
209x00249/Bn-Bh
Datum:
30 juni 2008
Contactpersoon opdrachtgever:
Dhr. van Mil
Projectteam BRO:
Ciska Verhoef, Frits Peeters
Trefwoorden:
Bergse Heide, - (starters)woningen – gemeente Bergen
Beknopte inhoud:
Ten behoeve van de bouw van 17 woningen op het perceel Bergse Heide 10 in Bergen (L), dient vrijstelling te worden verleend van het vigerende bestemmingsplan “Woongebied Bergse Heide”. In deze ruimtelijke onderbouwing, die benodigd is voor verlening van de vrijstelling, wordt een verantwoording gegeven van de inpasbaarheid van de woningen.
BRO Tegelen Venloseweg 2 5931 GT Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]