bijlagen bij de Toelichting
64
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
65
Bijlage 1
Bezonningsstudie
_______________________________________________________________________________________________________________ Rho adviseurs voor leefruimte
261503.16642.00
66
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
Bezonningsstudie 21 maart 9:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 maart 12:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 maart 15:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 maart 17:30
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 juni 9:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 juni 12:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 juni 15:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 juni 18:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 juni 20:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 dec 9:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 dec 12:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
Bezonningsstudie 21 dec 15:00
K O KO N a rchitectuur & s t e d e n bo uw
Weena 723 723 Postbus 2913729137 TEL 010 - tel 411010-4117180 71 80 www.kokon.nl Weena Postbus www.kokon.nl Groothandelsgebouw ingang C3 C3 3001GC Rotterdam FAX 010 -fax 411010-4117187 71 87
[email protected] Groothandelsgebouw ingang 3001GC Rotterdam
[email protected]
4607 - 04-09-2012
W4639
Oud Beijerland - Rembrandt Oud-Beijerland – Locatie Egmondshof, bezonningsstudie
VAN MIERLO planontwikkeling Van Mierlo
67
Bijlage 2
Bureauonderzoek ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Huidige situatie Naast bebouwing en parkeerterrein bestaat het plangebied uit forse groenstroken. Aan de zuidkant van het plangebied zijn ook waterpartijen aanwezig. Beoogde ontwikkelingen Het bestemmingsplan voorziet in herontwikkeling van het gebied. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
verwijderen beplanting en bomen; (ver)graven waterpartijen; sloopwerkzaamheden; bouwrijp maken; bouwwerkzaamheden.
Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt. Normstelling Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
_______________________________________________________________________________________________________________ Rho adviseurs voor leefruimte
261503.16642.00
68
bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1. 2.
3.
4.
Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. 5.
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. b.
door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
69
c.
door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natura 2000-gebied Oude Maas, tevens EHS, ligt circa 1,7 km ten noordoosten van het plangebied. Het Spui, de Oude Maas en de oevers daarlangs maken deel uit van de EHS. Ten oosten van het plangebied vormt de Oud-Beijerlandsche Kreek een ecologische verbinding. Langs het Oeverpad is de Oud-Beijerlandsche Kreek, met oevers, aangewezen als EHS.
Figuur B2.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland) Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
_______________________________________________________________________________________________________________ Rho adviseurs voor leefruimte
261503.16642.00
70
Vaatplanten De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. Vogels In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Zoogdieren Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Amfibieën Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Vissen De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten. Overige soorten Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
71
nader onderzoek nodig brede wespenorchis, grote Nee kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem
vrijstellingsregeli tabel 1 ng Ffw
mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker ontheffingsregeli tabel 2 ng Ffw
kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen bijlage IV HR vogels cat. 1 t/m 4
Ja Nee
alle vleermuizen
Ja
buizerd, gierzwaluw en huismus
Ja
Toetsing en conclusie Gebiedsbescherming Het plangebied ligt niet in de EHS en maakt ook geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Deze gebieden liggen met name aan de noordkant van Oud-Beijerland. De ontwikkeling in het plangebied is, gezien de afstand en tussenliggende verstoringsbronnen, niet van invloed op het functioneren en in stand houden van deze gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het plangebied. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond
_______________________________________________________________________________________________________________ Rho adviseurs voor leefruimte
261503.16642.00
72
beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (Ministerie van LNV, 2009). 1. Op basis van veldonderzoek (zie bijlage 3) zijn geen aanwijzingen gevonden van vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen of vogels in en in de directe omgeving van verpleeghuis De Egmontshof. De gebouwen zijn hiertoe ook minder geschikt. Wel werden enkele gewone dwergvleermuizen foeragerend vastgesteld. Deze algemene soort is weinig verstoringsgevoelig en kan ook foerageren in de omgeving. Effecten op vleermuizen en vogels als gevolg van de beoogde sloopwerkzaamheden worden daarom uitgesloten. Een ontheffing van de Ffw voor de sloop van verpleeghuis De Egmontshof te Oud-Beijerland is derhalve niet vereist. 2. Veldonderzoek in de rest van het plangebied (zie bijlage 4) heeft uitgewezen dat het opgaand groen foerageergebied is voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Deze soorten hebben er tevens enkele baltsplaatsen. Met de realisatie zal een deel van het groen verloren gaan en wordt er nieuw groen en oppervlaktewater gerealiseerd. Het is aannemelijk dat als gevolg hiervan geen effecten worden voorzien op het foerageren en dat het baltsen doorgang kan vinden. Daarbij komt dat gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis soorten zijn die weinig verstoringsgevoelig zijn. Effecten op vleermuizen worden derhalve niet voorzien. Op basis van het veldonderzoek en interpretatie van effecten kan worden geconcludeerd dat met de realisatie van de plannen geen verbodsbepalingen van de Ffw worden overtreden. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de uitvoering van het plan niet in strijd is met het gestelde binnen de Ffw. Op basis van het veldonderzoek (bijlage 4) wordt verder geconcludeerd dat er geen beschermde vissen zijn waargenomen in het plangebied. Dit neemt echter niet weg dat van de bij het dempen watergangen en -partijen de zorgplicht in acht gehouden moet worden. Dit betekent dat bij voorkeur vanaf één kant wordt gestart met dempen. Op deze manier hebben eventueel aanwezige vissen en amfibieën de kans om weg te zwemmen.
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
73
Bijlage 3
Aanwezigheid vleermuizen en broedvogels in De Egmontshof
_______________________________________________________________________________________________________________ Rho adviseurs voor leefruimte
261503.16642.00
74
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
Eindrapport
VLEERMUIZEN EN BROEDVOGELS IN EN DIRECT ROND VERPLEEGHUIS DE EGMONTSHOF TE OUD BEIJERLAND
Eindrapport
VLEERMUIZEN EN BROEDVOGELS IN EN DIRECT ROND VERPLEEGHUIS DE EGMONTSHOF TE OUD BEIJERLAND
rapportnr. 2012.1420 juni 2012 In opdracht van: RBOI Postbus 150 3000 AD ROTTERDAM Adviesbureau Mertens B.V. Bureau voor natuur, ruimtelijke ordening en ecotoxicologie Bezoekadres: Dr. Willem Dreeslaan 1 te Bennekom Postadres: Postbus 367, 6700 AJ te Wageningen
T: 0317-428694 M: 06-29458456 E:
[email protected] I: www.adviesbureau-mertens.nl
© Adviesbureau Mertens BV, Wageningen, 2012. Deze rapportage mag zonder schriftelijke toestemming vrij worden vermenigvuldigd. De verzamelde data zijn alleen te gebruiken voor het hier geschetste onderzoek en mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING .......................................................................................................................................................... 2 1.1 INLEIDING.............................................................................................................................................. 2 1.2 HET PLANGEBIED................................................................................................................................. 2 1.3 OPBOUW RAPPORT ............................................................................................................................. 3
2. ECOLOGIE.......................................................................................................................................................... 4 2.1 VLEERMUIZEN ...................................................................................................................................... 4 2.2 VOGELS ................................................................................................................................................. 5
3 FLORA- EN FAUNAWET .................................................................................................................................... 6 3.1 FLORA- EN FAUNAWET........................................................................................................................ 6 3.2 RODE LIJST ........................................................................................................................................... 7
4 METHODE............................................................................................................................................................ 8 4.1 INLEIDING.............................................................................................................................................. 8 4.2 POTENTIELE GESCHIKTHEID.............................................................................................................. 8 4.3 VELDINVENTARISATIE VLEERMUIZEN............................................................................................... 8 4.4 VELDINVENTARISATIE BROEDVOGELS ............................................................................................ 8
5 RESULTAAT........................................................................................................................................................ 9 5.1 POTENTIËLE GESCHIKHEID................................................................................................................ 9 5.2 VLEERMUIZEN ...................................................................................................................................... 9 5.3 BROEDVOGELS .................................................................................................................................... 9
6 CONCLUSIE ...................................................................................................................................................... 10
GERAADPLEEGDE LITERATUUR...................................................................................................................... 11
BIJLAGEN 1. LIGGING PLANGEBIED......................................................................................................................... 12 2. BEGRIPPEN........................................................................................................................................... 13
Adviesbureau Mertens
1
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
1 INLEIDING
1.1 Inleiding Er is het voornemen voor de sloop van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. In bebouwing is het in potentie mogelijk dat beschermde vleermuizen en vogels voorkomen. Op grond hiervan is aan Adviesbureau Mertens BV te Wageningen gevraagd om het voorkomen en het terreingebruik van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen inzichtelijk te maken. In onderhavig rapport wordt verslag gedaan van een veldinventarisatie naar deze soortgroepen.
1.2 Het plangebied Het plangebied is gelegen aan de Renbrandtstraat te Oud Beijerland (zie figuur 1 en bijlage 1). Het betreft een verzorgingstehuis. In figuur 2 wordt een foto-impressie gegeven van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland.
P
P
P
Figuur 1. Verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland (doorgetrokken lijn: onderzoeks-gebied, stippellijn: te slopen bebouwing, kruis: reeds gesloopt, p: parkeerplaats).
Adviesbureau Mertens
2
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
Figuur 2. Foto-impressie van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland.
1.3 Opbouw rapport Na een korte uitleg over de ecologie van vleermuizen en vogels (hoofdstuk 2) en de Flora- en faunawet (hoofdstuk 3) komen achtereenvolgens aan de orde: • De onderzoeksmethoden. • Een beschrijving van de aanwezigheid van vleermuizen en vogels. • De conclusie over de betekenis van het plangebied voor vleermuizen en vogels. In Bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de gehanteerde begrippen.
Adviesbureau Mertens
3
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
2. ECOLOGIE
2.1 Vleermuizen Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren die zich voeden met insecten. Per nacht wordt een grote hoeveelheid voedsel gegeten. Vleermuizen zijn aangewezen op een grote diversiteit aan ecotypen, welke een groot en constant voedselaanbod opleveren. Daarnaast zijn vleermuizen afhankelijk van landschapselementen. Door de landschapselementen (bomenlanen, huizenrijen, houtwallen e.d.) kunnen vleermuizen zich oriënteren door middel van het uitzenden van geluiden. Open landbouwgebieden zijn daarom bijvoorbeeld onaantrekkelijk voor vleermuizen. Vleermuizen verblijven overdag, gedurende het zomerseizoen, in kleine ruimten als spouwmuren of gaten in bomen. Afhankelijk van de soort, bewonen vleermuizen bomen of gebouwen. Alleen de grootoorvleermuis maakt gebruik van zowel bomen als gebouwen. Vooral vrouwtjes zitten veel bij elkaar, in een kolonie. Hier worden de jongen in groot gebracht. Als de schemering valt vliegen de vleermuizen uit en gaan via vaste routen, de vliegrouten, naar de foerageerplaatsen. Soms liggen foerageerplaatsen en kolonies wel meer dan 10 km uit elkaar. Op de foerageerplaatsen wordt gedurende de gehele nacht gefoerageerd. Bij het aanbreken van de dag vliegen de vleermuizen via de vliegrouten weer terug naar de kolonie. Tegen de herfst breekt het paarseizoen aan. Vleermuizen leven dan solitair of in kleine groepjes. De paring vindt in de herfst plaats, in tegenstelling tot de meeste andere zoogdieren. De jongen worden in het daarop volgende voorjaar geboren. De vleermuizen leven in de herfst nagenoeg niet meer in kolonies, maar solitair. Voor de paring worden paarplaatsen gebruikt die vaak afwijken van de kolonieplaatsen. Vaak worden in de herfst ook andere soorten en aantallen vleermuizen aangetroffen. Een voorbeeld hiervan is de ruige dwergvleermuis. Daarnaast worden in de herfst vaak andere foerageerplaatsen gebruikt. De vleermuizen zijn immers niet meer gebonden aan de kolonieplaats. Kort na het paarseizoen tot enkele maanden later, als de winter aanbreekt, trekken de vleermuizen naar ruimten met een stabiel klimaat als (ijs)kelders, grotten en bunkers om daar door middel van de winterslaap de winter door te brengen. Vleermuizen gebruiken dus verblijfplaatsen eveneens in de winter, wanneer zij hun winterslaap houden. De plaatsen zijn donkere, koele ruimten met een constant microklimaat. Afhankelijk van de soort zijn dit gebouwen (bunkers, grotten e.d.) of dikke bomen. Slechts zeer sporadisch komen de winterverblijfplaatsen overeen met de zomerverblijfplaatsen. Doordat vleermuizen voor hun oriëntatie gebruik maken van echolocatie zijn vleermuizen gevoelig voor ingrepen in het landschap. Oriëntatie vindt plaats aan de hand van opgaande elementen als bijvoorbeeld bomenlanen en houtwallen. Verlies daarvan resulteert in verminderde oriëntatiemogelijkheden. Oriëntatie is noodzakelijk om van kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en om voedsel te vinden. Bij de afweging van de effecten van ruimtelijke ingrepen in natuur en landschap spelen derhalve opgaande elementen een belangrijke rol. Vleermuizen worden meer en meer betrokken bij de besluitvorming rond ingrepen in het landelijk en stedelijk gebied. Alle soorten zijn namelijk nationaal en internationaal streng beschermd via de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn.
Adviesbureau Mertens
4
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
2.2 Vogels Vogels komen doorgaans overal in Nederland voor waar enige beschutting is en waar mogelijkheden zijn om te nestelen. Er zijn vogels die ieder jaar een nest bouwen om daarin te broeden. Er zijn daarnaast vogels die jaarrond een zelfde nest gebruiken om in te slapen en te broeden (bijvoorbeeld uilen) en er zijn vogels die jaarlijks terugkeren naar hun nestplaats om het nest opnieuw te gebruiken om daarin te broeden (zoals veel soorten roofvogels). De Flora- en faunawet ziet toe op de bescherming van nesten die jaarrond of jaarlijks worden gebruikt; deze zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Sinds de zomer van 2009 heeft het bevoegd gezag inzake de Flora- en faunawet een lijst met jaarrond beschermde vogels gepubliceerd (LNV-DLG, 2009a). De verblijfplaatsen van deze vogels zijn ook buiten het broedseizoen beschermd via de Flora- en faunawet (LNV-DLG, 2009b).
Adviesbureau Mertens
5
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
3 FLORA- EN FAUNAWET
3.1 Flora- en faunawet De soortbescherming in Nederland wordt geregeld via de Flora- en faunawet. In de Flora- en faunawet die per 1 april 2002 in werking is getreden, zijn regels gegeven over de bescherming van de in het wild levende planten- en diersoorten, mede ter uitvoering van Europese Richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). De soortenbescherming van de Habitatrichtlijn is geïntegreerd in de Flora- en faunawet. Deze soortenbescherming houdt in dat handelingen zoals het doden, opzettelijk verontrusten, verstoren of vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen, holen, nesten, eieren van dieren en het uitgraven, plukken en vernietigen van groeiplaatsen van planten verboden zijn. Vrijwel elke ruimtelijke ingreep gaat gepaard met verstoring, vernietiging en andere effecten op planten en dieren. Om toch een ruimtelijk plan tot uitvoering te kunnen brengen is, indien er effecten te verwachten zijn op beschermde soorten, een ontheffing noodzakelijk van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Om ontheffing te kunnen verkrijgen moet aangetoond worden dat de voorgenomen ruimtelijke ingreep geen afbreuk zal doen aan de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten die in het plangebied zijn aangetroffen. Ook mag het natuurlijk verspreidingsbeeld niet worden beïnvloed. Op basis van dit criterium gelden er drie beschermingsregimes, afgestemd op de mate waarin soorten in hun voortbestaan bedreigd zijn. Algemeen voorkomende soorten (categorie 1: lichte bescherming) Voor algemeen voorkomende soorten zoals haas, egel, veldmuis, bruine kikker of gewone pad geldt sinds begin 2005 dat er een algemene vrijstelling is. Deze soorten zijn zo algemeen, dat zelfs als ze een keer geschaad worden, het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als zij worden geschaad op voorwaarde dat met deze soorten goed omgegaan wordt: zij mogen niet onnodig gedood of gewond worden en activiteiten dienen buiten de kritieke periode plaats te vinden (zorgplicht). Minder algemeen voorkomende soorten (categorie 2: matige bescherming) Voor soorten die minder algemeen voorkomen als eekhoorn, steenmarter, levendbarende hagedis en diverse soorten orchideeën geldt dat een ontheffing vereist blijft bij ruimtelijke ingrepen omdat zij minder algemeen zijn en dus extra aandacht verdienen. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden als wordt gewerkt volgens een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode. In zo’n gedragscode geeft een sector of initiatiefnemer zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Bij het hebben van een gedragscode voor de minder algemeen voorkomende soorten is alleen nog een ontheffing nodig voor werkzaamheden die voortaan anders dan voorheen (gedragscode) uitgevoerd worden. Strikt beschermde soorten (categorie 3: strikte bescherming) Voor soorten die in bijlage IV van de Habitatrichtlijn staan en in bijlage 1 van het vrijstellingsbesluit beschermde planten en dieren (o.a. ringslang, hazelworm, boommarter, das, noordse woelmuis, otter en vleermuizen) geldt dat uitgebreid getoetst dient te worden op het criterium “de gunstige staat van instandhouding” en “het natuurlijk verspreidingsbeeld mag niet worden beïnvloed”. Een ontheffing wordt slechts verleend wanneer er sprake is van een in de wet genoemd belang en er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat.
Adviesbureau Mertens
6
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012 Vogels De Flora- en faunawet ziet toe op de bescherming van gebruikte nesten van vogels in het broedseizoen of nesten van vogels die jaarrond of jaarlijks worden gebruikt; deze zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Sinds de zomer van 2009 heeft het bevoegd gezag inzake de Flora- en faunawet een lijst met jaarrond beschermde vogels gepubliceerd (LNV-DLG, 2009a). De verblijfplaatsen van deze vogels zijn dus ook buiten het broedseizoen beschermd via de Flora- en faunawet (LNV-DLG, 2009b).
3.2 Rode lijst De Rode lijst met bedreigde soorten is eind 2004 gepubliceerd in de Staatscourant en voor een deel in 2009 herzien. Bij aantasting van door de Flora- en faunawet beschermde, en op de Rode lijst geplaatste soorten zal goed moeten worden bekeken of de 'gunstige staat van instandhouding' van die soorten niet in gevaar komt. Daarnaast mag het natuurlijk verspreidingsbeeld niet veranderen. Andere bedreigde soorten van de Rode lijst zijn alleen meer impliciet beschermd via de zogenaamde zorgplicht. Er is geen directe relatie tussen de gepubliceerde Rode Lijsten en de Flora- en faunawet: een soort geniet alleen bescherming als deze benoemd is als beschermde soort in de Flora- en faunawet. Alleen op basis van 'gunstige staat van instandhouding' kunnen bij beschermde Rode lijstsoorten "zwaardere" randvoorwaarden gelden dan voor algemene soorten. Zo zal het bij zeer algemeen voorkomende soorten die niet afnemen in aantal (geen Rode lijstsoort) relatief eenvoudig zijn om aan te tonen dat de "gunstige staat van instandhouding" niet in het geding komt. Voor soorten met een beperkt verspreidingsbeeld en die afnemen in aantal (soorten die wél op de Rode lijst staan) is een uitbreide effectenstudie wenselijk, ondanks dat zij niet zijn beschermd. Voor deze soorten geldt namelijk de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats.
Adviesbureau Mertens
7
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
4 METHODE 4.1 Inleiding Ten behoeve van de inventarisatie van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn twee inventarisatieronden uitgevoerd. In tabel 1 wordt van deze inventarisatieronden een overzicht gegeven. Tabel 1. Overzicht inventarisatieronden naar het voorkomen van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Vogels Datum Vleermuizen - Donderdag 17 mei 2012
Kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen
Nestlocaties
- Maandag 4 juni 2012
Kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen
Nestlocaties
4.2 Potentiele geschiktheid Ter bepaling van de potentiële geschiktheid van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland naar de kans op de aanwezigheid van vleermuizen en vogels in de gebouwen is op donderdag 17 mei 2012 tevens gekeken naar gaten in de gebouwen. Tevens is beoordeeld of door of langs de gebouwen een vleermuisroute (vlieg- of migratieroute) zou kunnen lopen. Ook is beoordeeld of boven of langs de gebouwen veel zou kunnen worden gefoerageerd. 4.3 Veldinventarisatie vleermuizen Vleermuizen zijn geïnventariseerd door middel van batdetector-onderzoek (Petterson D-240). Met de batdetector worden de, voor mensen onhoorbare, ultrasone geluiden van vleermuizen omgezet naar de voor het menselijk oor hoorbare geluiden. Soorten kunnen door de geluiden (frequentie, ritme en klank) en zichtbeelden worden onderscheiden. Door interpretatie hiervan kan tevens het gedrag afgeleid worden en kunnen onder andere foerageerplaatsen, vliegroutes en verblijfplaatsen worden opgespoord.
4.4 Veldinventarisatie broedvogels Voorafgaand aan het vleermuisonderzoek op 17 mei en 4 juni 2012 is het gebied geïnventariseerd op nesten, sporen en territoriaal gedrag van vogels met jaarrond beschermde nesten.
Adviesbureau Mertens
8
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
5 RESULTAAT
5.1 Potentiële geschikheid Verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland is grotendeels gebouwd met platen die de buitenwanden bekleden. In deze platen zijn geen geschikte openingen aangetroffen voor vleermuizen en vogels. Deze platen zijn tevens te glad voor vogels en vleermuizen om zich daaraan vast te houden. Aan de noordzijde is de (stenen) bebouwing laag en doorgaans ongeschikt voor vleermuizen en vogels. Door het ontbreken van geschikte openingen en de beperkte hoogte is de kans op voorkomen nihil. Als foerageergebied lijkt de (groene) omgeving met opgaande beplanting veel geschikter. Als vlieg- en migratieroute van vleermuizen vervult verpleeghuis Rembrand geen belangrijke functie. Het gebouw is namelijk niet rechtlijnig in relatie met omliggende opgaande elementen zoals bomen. 5.2 Vleermuizen Er is één soort vleermuis vastgesteld gedurende beide onderzoekronden. Het betreft de gewone dwergvleermuis. De gewone dwergvleermuis is zwaar beschermd en niet bedreigd volgens de Rode lijst. De soort werd in relatief lage dichtheid foeragerend vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van kolonies of vliegroutes. In de (ruime) omgeving van verpleeghuis De Egmontshof werden meer foeragerende dieren aangetroffen.
5.3 Broedvogels Er zijn geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van vogels met (vaste rust- en verblijf)plaatsen in en direct rondom verpleeghuis Rembrandt.
Adviesbureau Mertens
9
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
6 CONCLUSIE In de gebouwen van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland zijn geen aanwijzingen gevonden van vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van het voorkomen van van vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen of vogels. De gebouwen zijn hiertoe ook minder geschikt. Wel werden enkele gewone dwergvleermuizen foeragerend vastgesteld. Deze algemene soort is weinig verstoringsgevoelig en kan ook foerageren in de omgeving. Effecten op vleermuizen en vogels als gevolg van de beoogde ingrepen worden derhalve uitgesloten. Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor de sloop van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland is derhalve niet vereist.
Adviesbureau Mertens
10
Wageningen
Vleermuizen en broedvogels in en direct rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage juni 2012
GERAADPLEEGDE LITERATUUR -
EEG, 1979. Richtlijn 79/43/EEG inzake het behoud van de Vogelstand. Publicatieblad Europese Gemeenschap, nummer L. 103. EEG, 1992. Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van wilde flora en fauna. Publicatieblad van de Europese Gemeenschap, nummer L. 206/7. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 2009. Besluit Rode lijsten diverse soortgroepen. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 1998. Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten en diersoorten (Flora en Faunawet). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 402, 1-37. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen, 2009a. Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen, 2009b. Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag. Netwerk Groene Bureaus, 2011. Vleermuisinventarisatie-protocol; Introductie, toelichting en tabel. Odijk.
Adviesbureau Mertens
11
Wageningen
BIJLAGE 1. LIGGING PLANGEBIED
BIJLAGE 2. BEGRIPPEN Baltsplaats
Plaats waar een vleermuis al roepend rondvliegt in de herfst en die doorgaans wordt verdedigd tegen andere mannetjes.
Foerageergebied
Een gebied waar een vleermuis of een groep van vleermuizen foerageert. Dat gebied wordt regelmatig bezocht door vleermuizen om in te foerageren en dat doorgaans meerdere foerageerplaatsen kent die langere tijd worden gebruikt.
Foerageerplaats
Plek (jachtplek) waar wordt gejaagd door vleermuizen. De plek kan in de directe omgeving van de kolonieplaats liggen maar ook kilometers verderop.
Kolonie
Groep vleermuizen (kleine groep mannetjes of meestal grotere groep vrouwtjes, soms gemengd (soorten, geslacht)) die in het voorjaar tot de herfst bijeen blijven. De groep kan zich vestigen in gebouwen (in spouwmuren of onder daklijsten e.d.) of bomen (spechtengaten, scheuren). Een groep vrouwelijke vleermuizen wordt ook wel aangeduid als een kraamkolonie. In zo'n groep worden jongen geboren en grootgebracht. Een kolonie maakt vaak gebruik van meerdere verblijfplaatsen die soms gelijktijdig worden gebruikt.
Migratieroute
Een vaste route van zomerverblijfplaats naar winterverblijfplaats en visa versa (zie ook vliegroute) of een route in een andere tijd; bijvoorbeeld tussen foerageerplaatsen.
Paarplaats
Territorium van territoriale mannetjes. Voor de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis is dit doorgaans te vinden in boomholten. Voor de laatvlieger en de dwergvleermuis is dit te vinden in gebouwen. Voor de watervleermuis is dit te vinden in bomen en later, tegen de winter, zijn ze te vinden in overwinteringverblijven. Het mannetje vormt een harem met meerdere vrouwtjes. De paartijd valt in de herfst (uitgezonderd de grootoorvleermuis waarbij het in april valt (vroege voorjaar). De hier geschetste situatie van de paring wordt in dit rapport omschreven als “herfst situatie”.
Verblijfplaats
Een object (huis, boom, bunker, grot, kast en dergelijke) waarin een of meerdere vleermuizen verblijven (overdag of ’s winters permanent).
Vliegroute
Route die door vleermuizen elke avond wordt gebruikt om van de kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en visa vers (zie ook migratieroute). Vrouwtjes met jongen keren soms midden in de nacht terug om de jongen te zogen en gebruiken dan de route. Vliegroutes liggen over het algemeen langs lijnvormige (landschaps)elementen als bomenlanen, huizenrijen e.d. De functies zijn beschutting bij winderig en koud weer, oriëntatie in verband met de echolokatie-geluiden en het vinden van voedsel.
Voorbijvliegend
Vleermuizen die voorbijvliegen, niet via een vaste route. Het betreft meestal zwervers of trekkers.
Zwermen
Direct na het uitvliegen, naar vooral voor het invliegen bij een kolonie zwermt een deel van de kolonie rond de kolonieplaats. Zwermgedrag is derhalve een indicatie voor een eventuele kolonieplaats.
Winterverblijfplaats Een verblijfplaats waar in de winter een of meerdere vleermuizen in winterslaap (hybernation) gaan. Deze ruimte is doorgaans donker, heeft een hoge luchtvochtigheid en temperatuurwisselingen zijn nihil. Zomerverblijfplaats Een verblijfplaats die gebruikt wordt door vleermuizen die niet in winterslaap zijn waarvan
niet aangetoond is dat het een kraamverblijfplaats dan wel een paarverblijfplaats is. In sommige gevallen vormen bijvoorbeeld mannetjes kleine groepjes.
75
Bijlage 4
Aanwezigheid vleermuizen en broedvogels in omgeving voormalig verpleeghuis Egmontshof
_______________________________________________________________________________________________________________ Rho adviseurs voor leefruimte
261503.16642.00
76
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
Eindrapport
VLEERMUIZEN, BROEDVOGELS EN VISSEN ROND HET VOORMALIGE VERPLEEGHUIS DE EGMONTSHOF TE OUD BEIJERLAND
Eindrapport
VLEERMUIZEN, BROEDVOGELS EN VISSEN ROND HET VOORMALIGE VERPLEEGHUIS DE EGMONTSHOF TE OUD BEIJERLAND
rapportnr. 2012.1420b oktober 2012 In opdracht van: RBOI Postbus 150 3000 AD ROTTERDAM Adviesbureau Mertens B.V. Bureau voor natuur, ruimtelijke ordening en ecotoxicologie Bezoekadres: Dr. Willem Dreeslaan 1 te Bennekom Postadres: Postbus 367, 6700 AJ te Wageningen
T: 0317-428694 M: 06-29458456 E:
[email protected] I: www.adviesbureau-mertens.nl
© Adviesbureau Mertens BV, Wageningen, 2012. Deze rapportage mag zonder schriftelijke toestemming vrij worden vermenigvuldigd. De verzamelde data zijn alleen te gebruiken voor het hier geschetste onderzoek en mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING .......................................................................................................................................................... 2 1.1 INLEIDING .............................................................................................................................................. 2 1.2 HET PLANGEBIED ................................................................................................................................. 2 1.3 DE PLANNEN ......................................................................................................................................... 3 1.4 OPBOUW RAPPORT ............................................................................................................................. 4
2. ECOLOGIE.......................................................................................................................................................... 5 2.1 VLEERMUIZEN ...................................................................................................................................... 5 2.2 VOGELS ................................................................................................................................................. 6 2.3 VISSEN................................................................................................................................................... 6
3 FLORA- EN FAUNAWET .................................................................................................................................... 7 3.1 FLORA- EN FAUNAWET........................................................................................................................ 7 3.2 RODE LIJST ........................................................................................................................................... 8
4 METHODE............................................................................................................................................................ 9 4.1 INLEIDING .............................................................................................................................................. 9 4.2 VELDINVENTARISATIE VLEERMUIZEN............................................................................................... 9 4.3 VELDINVENTARISATIE BROEDVOGELS............................................................................................. 9 4.4 VISSEN................................................................................................................................................... 9
5 RESULTAAT ...................................................................................................................................................... 11 5.1 VLEERMUIZEN .................................................................................................................................... 11 5.2 BROEDVOGELS .................................................................................................................................. 12 5.3 VISSEN................................................................................................................................................. 12 6 CONCLUSIE ...................................................................................................................................................... 13
GERAADPLEEGDE LITERATUUR ...................................................................................................................... 14
BIJLAGEN 1. LIGGING PLANGEBIED ......................................................................................................................... 15 2. BEGRIPPEN ........................................................................................................................................... 16
Adviesbureau Mertens
1
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
1 INLEIDING 1.1 Inleiding Er is het voornemen voor de nieuwbouw van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Het oude verpleeghuis is reeds afgebroken. Als gevolg van de nieuwbouw en herinrichting van het plangebied is het mogelijk dat beschermde vleermuizen, vogels en vissen negatief worden beïnvloedt. Op grond hiervan is aan Adviesbureau Mertens BV te Wageningen gevraagd om het voorkomen en het terreingebruik van beschermde vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en vissen inzichtelijk te maken. In onderhavig rapport wordt verslag gedaan van een veldinventarisatie naar deze soortgroepen.
1.2 Het plangebied De nieuwbouwlocatie van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland is gelegen aan de Renbrandtstraat te Oud Beijerland (zie figuur 1 en bijlage 1). Het betreft een gebied waarin de huidige bebouwing reeds is gesloopt en afgevoerd. Wat rest is de tuin met cultuurgroen en opgaande boomstructuur aan de randen. In figuur 2 wordt een foto-impressie gegeven van de groenstructuur.
P
P
P
Figuur 1. Plangebied nieuwbouwlocatie verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland (doorgetrokken lijn) met de daarin afgebroken bebouwing (kruis)) en watergangen (blauw).
Adviesbureau Mertens
2
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
Figuur 2. Foto-impressie van het groen dat gerooid dient te worden ten behoeve van de nieuwbouw van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. 1.3 De plannen De plannen bestaan uit de nieuwbouw van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland en de herinrichting van het terrein. Als gevolg hiervan wordt een groot deel van de opgaande beplanting gerooid en is uitbreiding van water voorzien. In figuur 2 wordt een impressie weergegeven van de plannen.
Adviesbureau Mertens
3
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
Figuur 3. Impressie van de plannen van de nieuwbouw van verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland.
1.4 Opbouw rapport Na een korte uitleg over de ecologie van vleermuizen, vogels en vissen (hoofdstuk 2) en de Flora- en faunawet (hoofdstuk 3) komen achtereenvolgens aan de orde: De onderzoeksmethoden. Een beschrijving van de aanwezigheid van vleermuizen, vogels en vissen. De conclusie over de betekenis van het plangebied voor vleermuizen, vogels en vissen. In Bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de gehanteerde begrippen.
Adviesbureau Mertens
4
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
2. ECOLOGIE 2.1 Vleermuizen Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren die zich voeden met insecten. Per nacht wordt een grote hoeveelheid voedsel gegeten. Vleermuizen zijn aangewezen op een grote diversiteit aan ecotypen, welke een groot en constant voedselaanbod opleveren. Daarnaast zijn vleermuizen afhankelijk van landschapselementen. Door de landschapselementen (bomenlanen, huizenrijen, houtwallen e.d.) kunnen vleermuizen zich oriënteren door middel van het uitzenden van geluiden. Open landbouwgebieden zijn daarom bijvoorbeeld onaantrekkelijk voor vleermuizen. Vleermuizen verblijven overdag, gedurende het zomerseizoen, in kleine ruimten als spouwmuren of gaten in bomen. Afhankelijk van de soort, bewonen vleermuizen bomen of gebouwen. Alleen de grootoorvleermuis maakt gebruik van zowel bomen als gebouwen. Vooral vrouwtjes zitten veel bij elkaar, in een kolonie. Hier worden de jongen in groot gebracht. Als de schemering valt vliegen de vleermuizen uit en gaan via vaste routen, de vliegrouten, naar de foerageerplaatsen. Soms liggen foerageerplaatsen en kolonies wel meer dan 10 km uit elkaar. Op de foerageerplaatsen wordt gedurende de gehele nacht gefoerageerd. Bij het aanbreken van de dag vliegen de vleermuizen via de vliegrouten weer terug naar de kolonie. Tegen de herfst breekt het paarseizoen aan. Vleermuizen leven dan solitair of in kleine groepjes. De paring vindt in de herfst plaats, in tegenstelling tot de meeste andere zoogdieren. De jongen worden in het daarop volgende voorjaar geboren. De vleermuizen leven in de herfst nagenoeg niet meer in kolonies, maar solitair. Voor de paring worden paarplaatsen gebruikt die vaak afwijken van de kolonieplaatsen. Vaak worden in de herfst ook andere soorten en aantallen vleermuizen aangetroffen. Een voorbeeld hiervan is de ruige dwergvleermuis. Daarnaast worden in de herfst vaak andere foerageerplaatsen gebruikt. De vleermuizen zijn immers niet meer gebonden aan de kolonieplaats. Kort na het paarseizoen tot enkele maanden later, als de winter aanbreekt, trekken de vleermuizen naar ruimten met een stabiel klimaat als (ijs)kelders, grotten en bunkers om daar door middel van de winterslaap de winter door te brengen. Vleermuizen gebruiken dus verblijfplaatsen eveneens in de winter, wanneer zij hun winterslaap houden. De plaatsen zijn donkere, koele ruimten met een constant microklimaat. Afhankelijk van de soort zijn dit gebouwen (bunkers, grotten e.d.) of dikke bomen. Slechts zeer sporadisch komen de winterverblijfplaatsen overeen met de zomerverblijfplaatsen. Doordat vleermuizen voor hun oriëntatie gebruik maken van echolocatie zijn vleermuizen gevoelig voor ingrepen in het landschap. Oriëntatie vindt plaats aan de hand van opgaande elementen als bijvoorbeeld bomenlanen en houtwallen. Verlies daarvan resulteert in verminderde oriëntatiemogelijkheden. Oriëntatie is noodzakelijk om van kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en om voedsel te vinden. Bij de afweging van de effecten van ruimtelijke ingrepen in natuur en landschap spelen derhalve opgaande elementen een belangrijke rol. Vleermuizen worden meer en meer betrokken bij de besluitvorming rond ingrepen in het landelijk en stedelijk gebied. Alle soorten zijn namelijk nationaal en internationaal streng beschermd via de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn.
Adviesbureau Mertens
5
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
2.2 Vogels Vogels komen doorgaans overal in Nederland voor waar enige beschutting is en waar mogelijkheden zijn om te nestelen. Er zijn vogels die ieder jaar een nest bouwen om daarin te broeden. Er zijn daarnaast vogels die jaarrond een zelfde nest gebruiken om in te slapen en te broeden (bijvoorbeeld uilen) en er zijn vogels die jaarlijks terugkeren naar hun nestplaats om het nest opnieuw te gebruiken om daarin te broeden (zoals veel soorten roofvogels). De Flora- en faunawet ziet toe op de bescherming van nesten die jaarrond of jaarlijks worden gebruikt; deze zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Sinds de zomer van 2009 heeft het bevoegd gezag inzake de Flora- en faunawet een lijst met jaarrond beschermde vogels gepubliceerd (LNV-DLG, 2009a). De verblijfplaatsen van deze vogels zijn ook buiten het broedseizoen beschermd via de Flora- en faunawet (LNV-DLG, 2009b). 2.3 Vissen In allerlei wateren komen verschillende soorten vissen voor. Het voorkomen hiervan is afhankelijk van de milieufactoren zoals stroomsnelheid, doorzicht en diepte. Kleine modderkruiper De kleine modderkruiper komt wijd verspreid over Nederland, in zowel stilstaande als stromende wateren, voor. De soort wordt met name in kleinere wateren vastgesteld met relatief veel plantengroei. Hier worden ook veel juveniele soorten aangetroffen hetgeen wijst op voorplanting. De voortplantingsperiode vindt plaats van april tot juni. Eieren worden dan willekeurig afgezet aan planten en stenen. De soort wordt met name op de bodem vastgesteld. Deze typische bodembewoner is dan ook voornamelijk ’s nachts actief. Overdag houdt de kleine modderkruiper zich schuil. Bittervoorn De bittervoorn is een zeer kleine vissoort (5 tot 8 cm, max 10 cm) die behoort tot de karperachtigen. Hij bezit een hoge rugvin en heeft een (blauwe) anaalstreep. Van de meeste inheemse Nederlandse vissen is het voedsel overwegend dierlijk. De bittervoorn heeft echter een lange darm en is daardoor aangepast aan een dieet met veel plantaardig materiaal zoals kiezelalgen. Deze microscopisch kleine algen worden van stenen “gegraasd” –reden waarom de vis vaak onder stenen bruggetjes en duikers te vinden is. Het voorkomen van de bittervoorn is sterk gerelateerd aan het voorkomen van schildersmosselen of zwanenmosselen (grote zoetwatermosselen), die nodig zijn bij de voortplanting. De eieren van bittervoorn worden in de mantelholte van de mosselen afgezet; ze komen daar uit en de larven blijven er tot ze gaan zwemmen. Gedurende het leggen van de eieren worden jonge mosselen uitgestoten en hechten zich gedurende enige tijd aan de kieuwen van de bittervoorn. Dit is tevens een manier voor mosselen om zich te verspreiden. Evenals de bittervoorn komen mosselen voor in vrij heldere, kleine wateren. Aldaar moet de sliblaag niet te dik zijn omdat de mosselen zich anders niet kunnen vastzetten. Enig slib (modder) is echter optimaal voor de voedselvoorziening van de mosselen. Als door baggerwerkzaamheden of ander onderhoud de mosselen van de bodem verdwijnen, is het paaibiotoop van de bittervoorn verdwenen. De paaitijd loopt van april tot juni. De bittervoorn vereist daarnaast voldoende waterplanten omdat anders de verschillen in milieuomstandigheden zoals zuurstofhoeveelheid te groot zijn. De bittervoorn wordt dan ook aangetroffen in stilstaande wateren, zoals schone poldersloten en vijvers met een gevarieerde plantengroei en plantenrijke oevers en meren. In zeer langzaamstromend water (onder de 10 cm/s) komt de bittervoorn voor in begroeide oevers en rivieren en meanders van laaglandbeken. De minimale waterdiepte voor het voorkomen van bittervoorn bedraagt 50 cm. In diepe droogmakerijen komt de soort niet voor; op veel plaatsen welt zout water op waardoor het water ongeschikt leefgebied is voor zoetwatermosselen. Als gevolg van kanalisatie en watervervuiling is de bittervoorn op de Rode lijst van bedreigde diersoorten gekomen als kwetsbaar (tweede categorie) en is zwaar beschermd onder de Floraen faunawet.
Adviesbureau Mertens
6
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
3 FLORA- EN FAUNAWET
3.1 Flora- en faunawet In de Flora- en faunawet die per 1 april 2002 in werking is getreden, zijn regels gegeven over de bescherming van de in het wild levende planten- en diersoorten, mede ter uitvoering van de soortbescherming in de Europese Richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Deze soortenbescherming van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn geïntegreerd in de Flora- en faunawet. Deze soortenbescherming houdt in dat handelingen zoals het doden, opzettelijk verontrusten, verstoren of vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen, holen, nesten, eieren van dieren en het uitgraven, plukken en vernietigen van groeiplaatsen van planten verboden zijn. Een ruimtelijke ingreep kan gepaard gaan met negatieve effecten op planten en dieren. Om een ruimtelijk plan tot uitvoering te kunnen brengen die negatieve effecten heeft op beschermde soorten, is in een aantal gevallen een ontheffing van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie noodzakelijk. Om een dergelijke ontheffing te kunnen verkrijgen, moet aangetoond worden dat de voorgenomen ruimtelijke ingreep geen afbreuk zal doen aan de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten. Qua mate van bescherming kan onderscheid worden gemaakt in de volgende drie beschermingsregimes. Algemeen voorkomende soorten (categorie 1: lichte bescherming) Voor algemeen voorkomende soorten zoals haas, egel, veldmuis, bruine kikker of gewone pad geldt sinds begin 2005 dat er een algemene vrijstelling is. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als zij worden geschaad op voorwaarde dat met deze soorten goed omgegaan wordt: zij mogen niet onnodig gedood of gewond worden en activiteiten dienen buiten de kritieke periode plaats te vinden (zorgplicht). Minder algemeen voorkomende soorten (categorie 2: matige bescherming) Voor soorten die minder algemeen voorkomen als eekhoorn, steenmarter, levendbarende hagedis en diverse soorten orchideeën geldt dat een ontheffing vereist blijft bij ruimtelijke ingrepen die negatieve effecten voor deze soorten hebben. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden als wordt gewerkt volgens een door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. In zo’n gedragscode geeft een sector of initiatiefnemer zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Bij het hebben van een gedragscode voor de minder algemeen voorkomende soorten is alleen nog een ontheffing nodig voor werkzaamheden die niet conform de gedragscode worden uitgevoerd. Strikt beschermde soorten (categorie 3: strikte bescherming) Voor soorten die in bijlage IV van de Habitatrichtlijn staan, vanwege de Vogelrichtlijn te beschermen vogelsoorten en soorten die zijn opgenomen bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (o.a. ringslang, hazelworm, boommarter, das en waterspitsmuis) geldt dat een ontheffing alleen wordt verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat en er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang. Volgens de in 2009 uitgevaardigde ‘Uitleg Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Floraen faunawet’ van de Dienst Regelingen die namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de ontheffingsaanvragen in behandeling neemt, is geen ontheffing benodigd, indien door Adviesbureau Mertens
7
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012 mitigerende maatregelen de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden gegarandeerd. Om zekerheid te verkrijgen of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden ter goedkeuring van die maatregelen.”
3.2 Rode lijst Alleen op basis van 'gunstige staat van instandhouding' kunnen bij beschermde Rode lijstsoorten "zwaardere" randvoorwaarden gelden dan voor algemene soorten. Zo zal het bij zeer algemeen voorkomende soorten die niet afnemen in aantal (geen Rode lijstsoort) relatief eenvoudig zijn om aan te tonen dat de "gunstige staat van instandhouding" niet in het geding komt. Voor beschermde soorten met een beperkt verspreidingsgebied en die afnemen in aantal (soorten die wél op de Rode lijst staan) is een uitbreide effectenstudie vereist). Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats.
Adviesbureau Mertens
8
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
4 METHODE 4.1 Inleiding Ten behoeve van de inventarisatie van vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en vissen zijn vier inventarisatieronden uitgevoerd. In tabel 1 wordt van deze inventarisatieronden een overzicht gegeven. Tabel 1. Overzicht inventarisatieronden naar het voorkomen van beschermde vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en vissen rond verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Vogels Vissen Datum Vleermuizen Voorjaar - 17 mei 2012 - 4 juni 2012 Herfst - 24 augustus 2012 - 7 september 2012
Kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen Kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen
Nestlocaties Nestlocaties
Afvissen wateren
Balts-, paar- en foerageerplaatsen Balts-, paar- en foerageerplaatsen
-
Afvissen wateren
4.2 Veldinventarisatie vleermuizen Vleermuizen zijn geïnventariseerd door middel van batdetector-onderzoek (Petterson D-240). Met de batdetector worden de, voor mensen onhoorbare, ultrasone geluiden van vleermuizen omgezet naar de voor het menselijk oor hoorbare geluiden. Soorten kunnen door de geluiden (frequentie, ritme en klank) en zichtbeelden worden onderscheiden. Door interpretatie hiervan kan tevens het gedrag afgeleid worden en kunnen onder andere foerageerplaatsen, vliegroutes en verblijfplaatsen worden opgespoord. De onderzoeksronden in het voorjaar waren gericht op het in beeld brengen van kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen en de herfstronden waren gericht op het in beeld brengen van balts-, paar- en foerageerplaatsen.
4.3 Veldinventarisatie broedvogels Voorafgaand aan het vleermuisonderzoek op 17 mei en 4 juni 2012 is het gebied geïnventariseerd op nesten, sporen en territoriaal gedrag van vogels met jaarrond beschermde nesten.
4.4 Vissen Vissen zijn geïnventariseerd door middel van schepnetonderzoek. Met het net worden veelvuldig kleine vissen gevangen zoals de kleine modderkruiper die voor kleinere wateren een representatief beeld geven van de aanwezige vissenfauna. Het gebruikte schepnet dat werd gebruikt is geleverd voor professionele inventarisaties. Met dit net worden relatief kleine vissen gevangen die een representatief beeld geven van Adviesbureau Mertens
9
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012 de aanwezige vissen. De methode wordt landelijk gebruikt en wordt uitgedragen door Stichting RAVON te Nijmegen (Spikmans & Jong, 2006). Met het schepnet zijn alle wateren integraal bemonsterd vanaf de oever, eventueel met waadbroek vanuit het water. De methode wordt erkend door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Dienst Regelingen, de organisatie die bevoegd is inzake de Flora- en faunawet.
Adviesbureau Mertens
10
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
5 RESULTAAT
5.1 Vleermuizen Voorjaar Er is één soort vleermuis vastgesteld in zowel het voorjaar als de herfst. Het betreft de gewone dwergvleermuis. De soort werd alleen foeragerend vastgesteld. Dit is ook aannemelijk omdat de gewone dwergvleermuis uitsluitend gebouw bewonend is. Er zijn tevens geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van vliegroutes. In figuur 4 worden de waarnemingen van vleermuizen in het voorjaar weergegeven. Legenda = Gewone dwergvleermuis
Figuur 4. Foerageerplaatsen van gewone dwergvleermuis in het voorjaar rondom het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Herfst
Er is zijn twee soorten vleermuizen aangetroffen in de herfst. Het betreft de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. De soorten werden foeragerend en baltsend aangetroffen. Er zijn van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis respectievelijk drie en één baltsplaats aangetroffen. Bij een baltsplaats vliegt een vleermuis rond met sociale geluiden. In figuur 5 worden de waarnemingen van vleermuizen in de herfst weergegeven.
Adviesbureau Mertens
11
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012 Legenda Foera- Baltsgeerpl. plaats
= Gewone dwergvleermuis = Ruige dwergvleermuis
Figuur 5. Waarnemingen van vleermuizen in de herfst rondom het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland.
5.2 Broedvogels Er zijn geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van vogels met (vaste rust- en verblijf)plaatsen in en direct rondom verpleeghuis Rembrandt. Wel werden diverse andere soorten broedvogels aangetroffen in de bossages en opgaande vegetaties zoals merel, zanglijster, winterkoning, vink en roodborst.
5.3 Vissen Er zijn geen beschermde vissen aangetroffen. Wel werden rietvoorn, brasem, snoek en snoekbaars vastgesteld. Geen van deze soorten is bedreigd volgens de Rode lijst (2009).
Adviesbureau Mertens
12
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
6 CONCLUSIE In verband met de nieuwbouw van het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland is er een gerichte inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen, broedvogels met vaste rusten verblijfplaatsen en vissen. Er zijn alleen vleermuizen aangetroffen. Uit de inventarisatie kijkt dat het opgaand groen foerageergebied is voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Deze soorten hebben er tevens enkele baltsplaatsen. Met de realisatie zal een deel van het groen verloren gaan en wordt er nieuw groen en oppervlaktewater gerealiseerd. Het is aannemelijk dat als gevolg hiervan geen effecten worden voorzien op het foerageren en dat het baltsen gewoon doorgang kan vinden. Daarbij komt dat gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis soorten zijn die weinig verstoringsgevoelig zijn. Effecten op vleermuizen worden derhalve niet voorzien. Op basis van bovenstaande inventarisatie en interpretatie van effecten kan worden geconcludeerd dat met de realisatie van de plannen geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de uitvoering van het plan niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
Adviesbureau Mertens
13
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en vissen rond het voormalige verpleeghuis De Egmontshof te Oud Beijerland. Eindrapportage oktober 2012
GERAADPLEEGDE LITERATUUR -
EEG, 1979. Richtlijn 79/43/EEG inzake het behoud van de Vogelstand. Publicatieblad Europese Gemeenschap, nummer L. 103. EEG, 1992. Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van wilde flora en fauna. Publicatieblad van de Europese Gemeenschap, nummer L. 206/7. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 2009. Besluit Rode lijsten diverse soortgroepen. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 1998. Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten en diersoorten (Flora en Faunawet). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 402, 1-37. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen, 2009a. Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen, 2009b. Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag. Netwerk Groene Bureaus, 2012. Vleermuisinventarisatie-protocol; Introductie, toelichting en tabel. Odijk. Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem, 1151. Spikmans, F, Jong, T. de, 2006. Het waarnemen van zoetwatervissen, Nijmegen, 1-5.
Adviesbureau Mertens
14
Wageningen
BIJLAGE 1. LIGGING PLANGEBIED
BIJLAGE 2. BEGRIPPEN
Baltsplaats
Plaats waar een vleermuis al roepend rondvliegt in de herfst en die doorgaans wordt verdedigd tegen andere mannetjes.
Foerageergebied
Een gebied waar een vleermuis of een groep van vleermuizen foerageert. Dat gebied wordt regelmatig bezocht door vleermuizen om in te foerageren en dat doorgaans meerdere foerageerplaatsen kent die langere tijd worden gebruikt.
Foerageerplaats
Plek (jachtplek) waar wordt gejaagd door vleermuizen. De plek kan in de directe omgeving van de kolonieplaats liggen maar ook kilometers verderop.
Kolonie
Groep vleermuizen (kleine groep mannetjes of meestal grotere groep vrouwtjes, soms gemengd (soorten, geslacht)) die in het voorjaar tot de herfst bijeen blijven. De groep kan zich vestigen in gebouwen (in spouwmuren of onder daklijsten e.d.) of bomen (spechtengaten, scheuren). Een groep vrouwelijke vleermuizen wordt ook wel aangeduid als een kraamkolonie. In zo'n groep worden jongen geboren en grootgebracht. Een kolonie maakt vaak gebruik van meerdere verblijfplaatsen die soms gelijktijdig worden gebruikt.
Migratieroute
Een vaste route van zomerverblijfplaats naar winterverblijfplaats en visa versa (zie ook vliegroute) of een route in een andere tijd; bijvoorbeeld tussen foerageerplaatsen.
Paarplaats
Territorium van territoriale mannetjes. Voor de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis is dit doorgaans te vinden in boomholten. Voor de laatvlieger en de dwergvleermuis is dit te vinden in gebouwen. Voor de watervleermuis is dit te vinden in bomen en later, tegen de winter, zijn ze te vinden in overwinteringverblijven. Het mannetje vormt een harem met meerdere vrouwtjes. De paartijd valt in de herfst (uitgezonderd de grootoorvleermuis waarbij het in april valt (vroege voorjaar). De hier geschetste situatie van de paring wordt in dit rapport omschreven als “herfst situatie”.
Verblijfplaats
Een object (huis, boom, bunker, grot, kast en dergelijke) waarin een of meerdere vleermuizen verblijven (overdag of ’s winters permanent).
Vliegroute
Route die door vleermuizen elke avond wordt gebruikt om van de kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en visa vers (zie ook migratieroute). Vrouwtjes met jongen keren soms midden in de nacht terug om de jongen te zogen en gebruiken dan de route. Vliegroutes liggen over het algemeen langs lijnvormige (landschaps)elementen als bomenlanen, huizenrijen e.d. De functies zijn beschutting bij winderig en koud weer, oriëntatie in verband met de echolokatie-geluiden en het vinden van voedsel.
Voorbijvliegend
Vleermuizen die voorbijvliegen, niet via een vaste route. Het betreft meestal zwervers of trekkers.
Zwermen
Direct na het uitvliegen, naar vooral voor het invliegen bij een kolonie zwermt een deel van de kolonie rond de kolonieplaats. Zwermgedrag is derhalve een indicatie voor een eventuele kolonieplaats.
Winterverblijfplaats Een verblijfplaats waar in de winter een of meerdere vleermuizen in winterslaap (hybernation) gaan. Deze ruimte is doorgaans donker, heeft een hoge luchtvochtigheid en temperatuurwisselingen zijn nihil.
Zomerverblijfplaats Een verblijfplaats die gebruikt wordt door vleermuizen die niet in winterslaap zijn waarvan niet aangetoond is dat het een kraamverblijfplaats dan wel een paarverblijfplaats is. In sommige gevallen vormen bijvoorbeeld mannetjes kleine groepjes.
77
Bijlage 5
Verkennend bodemonderzoek
_______________________________________________________________________________________________________________ Rho adviseurs voor leefruimte
261503.16642.00
78
_______________________________________________________________________________________________________________ 261503.16642.00
Rho adviseurs voor leefruimte
Verkennend bodemonderzoek BP Rembrandt te Oud Beijerland
Datum Kenmerk Auteur
: 29 december 2011 : 1108D509/DBI/rap1 : De heer D.D.C.A. Bijl
Vrijgave
: C. Brouwer bba (projectleider)
: ………………….
Opdrachtgever
: RBOI-Rotterdam bv : De heer W. Verweij : Postbus 150 : 3000 AD Rotterdam
© IDDS bv. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch of anderszins zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de uitgever.
BRL SIKB 2000 VKB-protocollen 2001 & 2002
INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING ............................................................................................................................... 3
2.
VOORONDERZOEK EN ONDERZOEKSOPZET ................................................................... 4 2.1. ALGEMEEN .................................................................................................................. 4 2.2. REGIONALE BODEMOPBOUW EN GEOHYDROLOGIE ........................................... 4 2.3. BESCHRIJVING ONDERZOEKSLOCATIE ................................................................. 5 2.4. HISTORISCHE INFORMATIE ...................................................................................... 6 2.5. CONCLUSIES VOORONDERZOEK ............................................................................ 7 2.6. ONDERZOEKSOPZET................................................................................................. 7
3.
VELDONDERZOEK ................................................................................................................. 8 3.1. VELDWERKZAAMHEDEN ........................................................................................... 8 3.2. RESULTATEN VELDWERK ......................................................................................... 9
4.
CHEMISCH ONDERZOEK .................................................................................................... 11 4.1. ANALYSESTRATEGIE ............................................................................................... 11 4.2. RESULTATEN EN TOETSING CHEMISCHE ANALYSES ........................................ 12
5.
BESPREKING ONDERZOEKSRESULTATEN..................................................................... 14
6.
CONCLUSIES EN ADVIES ................................................................................................... 15
7.
BETROUWBAARHEID .......................................................................................................... 17
BIJLAGEN 1. Kaarten en tekeningen 1.1. overzichtskaart 1.2. situatietekening 2.
Boorstaten en legenda
3.
Analysecertificaten grond en grondwater 3.1. grond 3.2. grondwater
4.
Toetsingstabel Wet bodembescherming
5.
Toetsingsresultaten grond en grondwater 5.1 grond 5.2 grondwater
6.
Fotoreportage
7.
Veldverslag
8.
Historische informatie
1.
INLEIDING
In opdracht van RBOI-Rotterdam BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht op de projectlocatie BP Rembrandt (Frans Halsstraat 1) te Oud-Beijerland. Aanleiding en doelstelling onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd in verband met het opstellen van een bestemmingsplanwijziging en de daaruit (voortvloeiende) aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen). In het kader van de Woningwet/Gemeentelijke Bouwverordening dient een omgevingsvergunningaanvraag (activiteit bouwen) vergezeld te gaan van een rapportage inzake de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem. Ter bepaling van de chemische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, januari 2009) gehanteerd. Deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij een verkennend bodemonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de werkwijze voor het bepalen van de chemische kwaliteit van de bodem en eventueel vrijkomende grond. Leeswijzer De locatiegegevens, het vooronderzoek en de opzet van het onderzoek zijn beschreven in hoofdstuk 2. De keuze van de opzet van het onderzoek is onder meer afhankelijk van het huidige en het voormalige gebruik van het perceel. Een beschrijving van het veldonderzoek en het analytisch onderzoek is weergegeven in de hoofdstukken 3 en 4. De verzamelde gegevens zijn getoetst aan het toetsingskader van de Wet bodembescherming, geïnterpreteerd en besproken in hoofdstuk 5. Op basis van de verzamelde onderzoeksresultaten is de chemische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie beoordeeld. Deze beoordeling is ondergebracht in hoofdstuk 6 (conclusies). Daarnaast worden op basis van de onderzoeksresultaten aanbevelingen gedaan met betrekking tot eventueel te nemen vervolgstappen. In hoofdstuk 7 zijn de factoren, die van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek, toegelicht.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
3/17
2.
VOORONDERZOEK EN ONDERZOEKSOPZET
2.1.
ALGEMEEN
Bij toepassing van de NEN 5740 moet een hypothese worden opgesteld omtrent de aan- of afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventueel te verwachten verontreinigingen. Ten behoeve van het opstellen van de hypothese dient een vooronderzoek uitgevoerd te worden overeenkomstig de NEN 5725 (Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek, NNI, januari 2009). In het kader van onderhavig onderzoek is het vooronderzoek uitgevoerd op basisniveau. In dit kader is informatie verzameld over de volgende aspecten van de locatie: -
regionale bodemopbouw en geohydrologie (paragraaf 2.2); huidig (en toekomstig) gebruik van de onderzoekslocatie (paragraaf 2.3); historische informatie (paragraaf 2.4).
De verzamelde informatie is vastgelegd per bron en weergegeven in de genoemde paragrafen van onderhavige rapportage. De conclusies van het vooronderzoek worden weergegeven in paragraaf 2.5. Op basis van deze gegevens is in paragraaf 2.6 de onderzoeksopzet bepaald. Als afbakening van de onderzoekslocatie, ten behoeve van het vooronderzoek, is gekozen voor het te onderzoeken perceel alsmede de aangrenzende percelen tot maximaal 50 meter gerekend vanaf de grens van het te onderzoeken perceel. Opgemerkt dient te worden dat de genoemde afstand een arbitraire keuze betreft.
2.2.
REGIONALE BODEMOPBOUW EN GEOHYDROLOGIE
Teneinde inzicht te kunnen verkrijgen in de samenstelling van de diepere bodemlagen is de Grondwaterkaart van Nederland, kaartbladen 37 West, 37 Oost (Rotterdam) geraadpleegd. Deze is uitgegeven door het Instituut van Grondwater en Geo-energie TNO (IGG). De regionale geohydrologische opbouw kan als volgt worden omschreven: Deklaag Over het algemeen wordt de slecht doorlatende deklaag gevormd door fijne slibhoudende zanden, kleien en veenafzettingen van holocene ouderdom (Westlandformatie). De dikte van de deklaag bedraagt circa 10 meter. De deklaag wordt direct vanaf het maaiveld aangetroffen (circa 5 m.-N.A.P.). Er is sprake van een kwelsituatie (opwaartse gerichte grondwaterstroming). e
1 watervoerende pakket Het eerste watervoerende pakket wordt globaal gevormd door goed doorlatende afzettingen tussen de slecht doorlatende deklaag en de scheidende laag, gevormd door de Formatie van Kreftenheye. Het eerste watervoerende pakket bestaat met name uit matig grof tot matig fijne zanden. In de directe nabijheid van de onderzoekslocatie bevindt dit pakket zich op een diepte van circa 16 m.-N.A.P. en bedraagt de dikte van dit pakket circa 10 meter. Het doorlaatvermogen (kD-waarde), zijnde het product van de doorlaatbaarheidscoëfficiënt (k) 2 en de dikte (D) van het eerste watervoerende pakket wordt geschat op circa 500 m /d. De grondwaterstroming in het eerste watervoerende pakket is noordoostelijk gericht. De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket bedraagt 6 m.-N.A.P.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
4/17
e
1 scheidende laag Het eerste en tweede watervoerende pakket worden gescheiden door kleiige en slibhoudende afzettingen, gevormd door de Formatie van Kedichem. De top van de scheidende laag in de nabijheid van de onderzoekslocatie is gemeten op een diepte van circa 25 m.-N.A.P. De dikte van deze laag, waarvan de onderzijde zich bevindt op circa 55 m.-N.A.P. bedraagt circa 30 meter. Verwacht wordt dat de verticale hydraulische weerstand van de slecht doorlatende laag over het algemeen enkele duizenden dagen zal bedragen. e
2 watervoerende pakket Het tweede watervoerende pakket wordt globaal gevormd door goed doorlatende afzettingen e (grind- of slibhoudende fijne tot grove zandhoudende afzettingen) beneden de 1 scheidende laag, welke worden gerekend tot de formaties van Tegelen en Maassluis. Het tweede watervoerend pakket wordt aangetroffen vanaf circa 55 m.-N.A.P. De ondergrens van dit pakket is niet bekend. Omtrent de kD-waarde voor het tweede watervoerende pakket zijn geen gegevens voorhanden.
2.3.
BESCHRIJVING ONDERZOEKSLOCATIE
De ligging van de onderzoekslocatie is globaal weergegeven in de overzichtskaart van bijlage 1.1. Enkele locatiespecifieke aspecten zijn opgenomen in tabel 1.
TABEL 1: Locatiespecifieke gegevens Locatiegegevens Adres
Frans Halsstraat 1
Postcode en plaats
3262 HD Oud-Beijerland
Gemeente
Oud-Beijerland
Provincie
Zuid-Holland
Kadastrale gemeente
Oud-Beijerland
Kadastrale gegevens
sectie C, nummer 4168
Rijksdriehoekcoördinaten
X: 87.280
Oppervlakte in m
2
Y: 425.712
circa 33.000
Huidige gebruik
verzorgingshuis
Maaiveldtype
tegels, klinkers en braak
Huidig (en toekomstig) gebruik Op 1 december 2011 heeft een locatie-inspectie plaatsgevonden. Op de locatie bevindt zich momenteel een verzorgingshuis De Egmontshof. De oostelijk gelegen zusterflat is reeds gesloopt. De bebouwing, welke is gerealiseerd in 1973, is centraal op het perceel gelegen. De noordwestzijde van het perceel is in gebruik als parkeerterrein. Het overige terrein rond de bebouwing is ingericht als park/groenvoorziening. In de bestrating aan de noordzijde van het pand is een vetafscheider aangetroffen. Hiernaast zijn aan de noordoostzijde van de binnentuin een ontluchtingspunt, een tweetal peilpunten (ondergrondse brandstofopslagtanks) en een mogelijk vulpuntenbak aangetroffen. Ter illustratie is in bijlage 6 een fotoreportage opgenomen.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
5/17
Het perceel zal in de toekomst worden herontwikkeld. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een zorgcentrum, senioren woningen (beide gestapeld) en 66 eengezinswoningen.
2.4.
HISTORISCHE INFORMATIE
Op 4 november 2011 is de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid geraadpleegd inzake het historische gebruik van de onderzoekslocatie en de omliggende percelen. Voor de volledigheid is de verkregen historische informatie opgenomen in bijlage 8 van onderhavige rapportage. Uit het historisch onderzoek blijkt het volgende: -
-
de huidige bebouwing is in 1973 gerealiseerd. Voor die tijd behoorde het perceel tot een gebied met een agrarisch gebruik; voor zover bekend zijn een tweetal buiten gebruik zijnde ondergrondse brandstofopslagtanks aanwezig. Op basis van de locatie-inspectie blijkt dat de tanks op de binnentuin zijn gelegen; op het perceel is een in de jaren ’70 van de vorige eeuw een laboratorium aanwezig geweest; de locatie is op basis van de voor ons bekende informatie niet verdacht op het voorkomen van asbest; de naastgelegen percelen zijn hoofdzakelijk in gebruik ten behoeve van wonen met tuin; naar verwachting hebben de activiteiten op de omliggende percelen (activiteit noemen) de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie niet negatief beïnvloed.
Vergunningen Het verpleeghuis De Egmontshof is geregistreerd als een bedrijf met een vergunnings- of meldingsplicht ingevolge de Wet Milieubeheer. Luchtfoto’s onderzoekslocatie en omliggende percelen Van het gebied is een luchtfoto uit 1989 bestudeerd. Op de foto is de huidige situatie zichtbaar (fotoatlas van Zuid-Holland). Eerder uitgevoerde bodemonderzoeken Ter plaatse van de onderzoekslocatie en in de nabije omgeving hiervan zijn in het verleden milieukundige onderzoeken uitgevoerd. Frans Halsstraat 1, verkennend bodemonderzoek, november 2005, rapportnr 05C3237.001 In de bovengrond van het perceel zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarden voor zink, PAK en EOX gemeten. In de ondergrond zijn plaatselijk enkele licht verhoogde gehalten aan PAK en EOX gemeten. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met arseen en plaatselijk licht verontreinigd met chroom. Riooltracé Ghentstraat/Sportlaan/Mariniersweg In de bovengrond zijn matig verhoogde gehalten aan lood, koper en kwik en licht verhoogde gehalten aan zink, nikkel, minerale olie en PAK gemeten. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten. Het grondwater is niet onderzocht. Bodemkwaliteitskaart De gemeente Oud Beijerland beschikt over een goedgekeurde bodemkwaliteitskaart. De onderzoekslocatie is gelegen in zone HW2 (wonen na 1940). Uit de gegevens blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan koper, lood, kwik, zink en PAK kunnen worden verwacht. In de ondergrond zijn geen verhoogde achterwaarden te verwachten.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
6/17
2.5.
CONCLUSIES VOORONDERZOEK
Op basis van het vooronderzoek kan worden afgeleid dat, op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein een aandachtspunt aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging. ondergrondse brandstofopslagtanks ter plaatse van de binnentuin.
-
2.6.
ONDERZOEKSOPZET
In tabel 2 is per onderzoeksaspect de gevolgde onderzoeksstrategie aangegeven. TABEL 2: Onderzoekstrategie Onderzoeksaspect
Kritische parameters
Kritische bodemlaag (m-mv)
Hypothese
Strategie
Oppervlakte
algemene bodemkwaliteit
-
0–2
onverdacht
NEN 5740 : ONV 3,3 ha
In overleg met de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is naar voren gekomen dat de exacte locatie van de ondergrondse tanks onbekend is. Derhalve is in overleg met de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid besloten om ter plaatse van de locatie waar een voorgaand onderzoek naar de tanks is uitgevoerd een boring met peilbuis te plaatsen. Echter, na de veldwerkzaamheden is gebleken dat de locatie van de ondergrondse tanks elders is gelegen (binnentuin). Ter plaatse van de vermoedelijke tanks is een boring geplaatst en is de bodem zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van olieproduct. De kritische parameter minerale olie is opgenomen in het standaard NEN-pakket voor grond.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
7/17
3.
VELDONDERZOEK
3.1.
VELDWERKZAAMHEDEN
De veldwerkzaamheden zijn op 1 en 2 december 2012 uitgevoerd. Op 9 december 2011 heeft bemonstering van het grondwater plaatsgevonden. De uitgevoerde boringen zijn beschreven in tabel 3. De onderzoekslocatie en de posities van de meetpunten zijn weergegeven in de situatietekening van bijlage 1.2. TABEL 3: Aantal boringen en boordiepte (in m-mv) Onderzoeksaspect
Aantal x diepte [m-mv]
Boornummers
algemene bodemkwaliteit
3 x 3,0 met peilbuis 1 x 2,9 met peilbuis 29 x 2,0
02, 03 en 04 01 05, 07, 09, 11, 12, 13, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 34, 35, 36, 37, 39, 41, 42 en 44 30a 06, 08, 10, 14, 16, 26, 32, 33, 38 en 40
1 x 0,7* 10 x 0,5 *: gestaakte boring
Uitvoeringswijze De veldwerkzaamheden zijn verricht door Brussee Grondboringen onder certificaat BRL SIKB 2000, VKB protocol 2001 en 2002 (meer informatie over ons bedrijf en kwalificaties kunt u vinden op onze website www.idds.nl). Tijdens de veldwerkzaamheden is niet afgeweken van de beoordelingsrichtlijn. Het veldverslag (met daarin de namen van de veldwerkers) is opgenomen in bijlage 7. Het procescertificaat van IDDS en het hierbij behorende keurmerk zijn van toepassing op de activiteiten met betrekking tot de veldwerkzaamheden en de overdracht van de monsters, inclusief de daarbij behorende veldwerkregistratie aan een erkend laboratorium of de opdrachtgever. Uit oogpunt van onafhankelijkheid verklaart IDDS geen eigenaar te zijn van het terrein waarop het bodemonderzoek en de advisering betrekking heeft. Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn de grond en het grondwater zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen (organoleptisch onderzoek) en is de texturele, minerale en organische samenstelling van de bodemlagen nauwkeurig beschreven (lithologisch onderzoek). Organoleptisch onderzoek Het opgeboorde bodemmateriaal is visueel beoordeeld op het voorkomen van antropogene bestanddelen (puin, slakken en dergelijke) en olieproduct (via olie/watertest). Het materiaal is met name beoordeeld op de volgende aspecten: de aard, grootte en gradatie van voorkomen. Sommige verontreinigingen die in de bodem aanwezig zijn, kunnen aan de geur herkend worden. Benadrukt dient te worden dat, indien tijdens de veldwerkzaamheden passieve geurwaarnemingen worden gedaan, deze gekarakteriseerd worden en per boorpunt worden beschreven. Asbest Het veldonderzoek is uitgevoerd door veldwerkers welke zijn opgeleid voor het herkennen van asbestverdachte materialen. Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek is het maaiveld van de onderzoekslocatie, evenals het opgeboorde bodemmateriaal visueel beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
8/17
3.2.
RESULTATEN VELDWERK
Lithologisch onderzoek De bodem van het terrein bestaat vanaf het maaiveld tot de geboorde diepte van 4,0 m-mv uit respectievelijk zand, klei en zand. Een gedetailleerde beschrijving van de ter plaatse van de onderzoekslocatie aangetroffen bodemopbouw (lithologie) is weergegeven in bijlage 2 (boorstaten). Organoleptisch onderzoek In tabel 4 zijn de zintuiglijk waargenomen relevante bijzonderheden weergegeven die mogelijk gerelateerd kunnen worden aan een bodemverontreiniging. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen en geen olieproduct.
TABEL 4: Zintuiglijk waargenomen afwijkingen Boring
Diepte [m-mv]
Samenstelling
Bijzonderheden
02
0,8 – 1,2
zwak zandig klei
sporen baksteen
13
0 – 0,2 0,2 – 0,7
zwak zandig klei matig fijn zand
sporen baksteen zwak baksteenhoudend
14
0 – 0,5
matig fijn zand
sporen zandsteen
19
0 – 0,5
sterk zandig klei
sporen baksteen
20
0 – 0,3
zwak zandig klei
sporen houtskool
23
0 – 0,5
zwak zandig klei
sporen baksteen
24
0 – 0,9
zwak zandig klei
zwak baksteenhoudend
26
0 – 0,5
zwak zandig klei
sporen baksteen en puin
27
1,0 – 1,5
zwak zandig klei
zwak puinhoudend
28
0 – 1,0
sterk zandig klei
sporen baksteen
30
0 – 0,8
zwak zandig klei
sporen baksteen
35
0,6 – 1,0
sterk zandig klei
zwak puinhoudend
36
0,5 – 0,9
zwak zandig klei
sporen baksteen
37
0 – 0,7
zwak zandig klei
zwak puinhoudend
39
0 – 1,3
zwak zandig klei
sporen baksteen en puin
40
0 – 0,5
zwak zandig klei
sporen baksteen en zwak repachoudend
41
0 – 0,4 0,7 -1,0
sterk zandig klei zwak zandig klei
matig repachoudend zwak baksteenhoudend
42
0 – 0,3 0,7 – 1,0
matig fijn zand zwak zandig klei
matig repachoudend zwak baksteenhoudend
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
9/17
Grondwatermetingen In tabel 5 zijn de resultaten van de metingen die aan het grondwater zijn uitgevoerd weergegeven. TABEL 5: Metingen uitgevoerd aan het grondwater Peilbuisnummer
Filterstelling [m-mv]
Grondwaterstand [m-mv]
01
1,9 – 2,9
02
Metingen
Bijzonderheden
pH
EC [S/cm]
1,17
7,21
1.170
-
2,0 – 3,0
1,35
6,66
2.570
-
03
2,0 – 3,0
1,02
7,03
2.230
-
04
2,0 – 3,0
0,86
7,31
1.080
-
De gemeten zuurgraad (pH) en het elektrisch geleidingsvermogen (EC) van het grondwater vertonen geen afwijkende waarden ten opzichte van een natuurlijke situatie. De gemiddelde grondwaterstand bedraagt circa 1,10 m-mv.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
10/17
4.
CHEMISCH ONDERZOEK
Voor de verrichting van het chemisch onderzoek zijn de grond(water)monsters overgebracht naar een geaccrediteerd en AS3000 erkend laboratorium.
4.1.
ANALYSESTRATEGIE
Algemene bodemkwaliteit Ten behoeve van het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem zijn van de boven- en ondergrond grondmengmonsters samengesteld. Als ondergrond is de bodemlaag vanaf 0,5 m-mv aangemerkt. De grond- en grondwatermonsters zijn geanalyseerd op het standaard NEN-pakket. Voorts zijn ten behoeve van de correctie van de achtergrond- en interventiewaarden van zowel de bovenals de ondergrond de percentages lutum en organische stof vastgelegd. Analysepakketten In het standaard NEN-pakket voor grond zijn de volgende analyses opgenomen: -
zware metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink); PAK (polycyclische aromatische koolwaterstoffen); minerale olie (GC); PCB (PolyChloorBifenylen).
Het standaard NEN-pakket voor grondwater omvat de volgende analyses: -
zware metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink); BTEXNS (benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xylenen, naftaleen en styreen); VOCl (vluchtige organochloorverbindingen); minerale olie.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
11/17
4.2.
RESULTATEN EN TOETSING CHEMISCHE ANALYSES
De resultaten van de chemische analyses zijn weergegeven op de analysecertificaten, die in bijlage 3 zijn opgenomen. De resultaten van de chemische analyses zijn vergeleken met de achtergrond- en interventiewaarden uit de toetsingstabel van de Wet bodembescherming (zie bijlage 4). Voor de interpretatie van de chemische analyses van de grondmonsters zijn de achtergrond- en interventiewaarden gecorrigeerd aan de hand van de gemeten percentages lutum en organische stof. Voor de organische parameters (PAK, PCB en minerale olie) zijn ten behoeve van de correctie percentages organisch stof aangehouden van minimaal 2,0 %, en maximaal 30,0 %. Voor de zware metalen zijn ten behoeve van de correctie minimale percentages lutum en organisch stof van 2% aangehouden. De gecorrigeerde achtergrond- en interventiewaarden, alsmede de resultaten van de uitgevoerde toetsing, zijn weergegeven in bijlage 5.1 (grond) en 5.2 (grondwater). De overschrijdingen ten opzichte van het toetsingskader van de Wet bodembescherming (Circulaire bodemsanering 2009 en het Besluit bodemkwaliteit) zijn als volgt geclassificeerd: -
het gehalte is lager dan of gelijk aan de achtergrondwaarde (grond) of streefwaarde (grondwater), dan wel de rapportagegrens; het gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde (grond) of streefwaarde (grondwater) en is lager dan of gelijk aan de tussenwaarde, zijnde licht verontreinigd; het gehalte overschrijdt de tussenwaarde en is lager dan of gelijk aan de interventiewaarde, zijnde matig verontreinigd; het gehalte overschrijdt de interventiewaarde, zijnde sterk verontreinigd.
* ** ***
In tabel 6 zijn de overschrijdingen en de betreffende gemeten waarden ten opzichte van de achtergrond- en interventiewaarden uit de toetsingstabel (Wet bodembescherming) voor grond weergegeven. TABEL 6: Resultaten chemisch onderzoek grondmonsters (mg/kg.ds) Monster
Humus [%]
Lutum [%]
Ba1
Cd
Co
Cu
Hg
Mb
Ni
Pb
Zn
PAK
PCB
Olie
M01
2,76
12,6
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
M02
3,2
11,2
-
-
-
-
-
-
-
40,9*
-
-
0,0196*
-
M03
3,62
14,7
-
-
-
-
0,198*
-
-
62,4*
108*
2*
-
-
M04
2,49
6,7
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
M05
3,44
13,9
-
-
-
-
0,152*
-
-
46,2*
-
-
-
-
M06
2,92
17,3
-
-
-
-
0,145*
-
-
45,9*
-
-
-
-
M07
2,55
18,4
-
-
-
-
0,147*
-
-
84,7*
-
-
-
-
M08
2,56
18
-
-
-
-
-
-
-
44,6*
-
-
-
-
M09
2
4
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
M01: 24,37,40,41(0-0,5)= klei, bodemvreemd materiaal M02: 13,14,42(0-0,7)= zand, bodemvreemd materiaal M03: 13,19,20,23,26,28,30,39(0-0,5)= klei, bodemvreemd materiaal M04: 01,02,03,05,07,11,16,21,34,35(0-0,5)= zand M05: 09,15,17,18,22,25,31,33,36,38(0-0,5)= klei M06: 24,27,35,41,42(0,5-1,5)= klei, bodemvreemd materiaal M07: 02,28,30,36,39(0,5-1,3)= klei, bodemvreemd materiaal M08: 09,15,17,18,22,24,27,35(0,7-2,0)= klei M09: 01,02,03,04,11,12,19,28,37,42(1,2-2,0)= zand
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
12/17
1
Barium De licht verhoogd aangetoonde gehalte barium kan naar alle waarschijnlijkheid worden gerelateerd aan natuurlijke processen. Dit vanwege het feit dat barium een element is dat, anders dan de elementen koper, nikkel, chroom, lood en zink, niet veel bekende toepassingen heeft (contrastvloeistof bij röntgenopname en boorspoeling). Kortom, de toepassing van bariumhoudende materialen is veel specifieker en kleinschaliger dan de voornoemde metalen. Daarnaast is barium het op veertien of vijftien na meest voorkomende element in de aardkorst. Hierdoor komt barium in vrij hoge gehalten in gangbare bodemmineralen voor, waardoor het dus al van nature in vrij hoge gehalten in veel bodems aanwezig is. Het maken van onderscheid tussen menselijke en natuurlijke bijdrage aan de bariumgehalte in de bodem is dan ook een lastige zaak (bodem, februari 2009). Hierdoor zijn voor de parameter barium de vastgestelde toetsingswaarden voor grond onlangs vervallen.
In tabel 7 zijn de overschrijdingen en de betreffende gemeten waarden ten opzichte van de streef- en interventiewaarden uit de toetsingstabel (Wet bodembescherming) voor grondwater weergegeven. TABEL 7: Resultaten chemisch onderzoek grondwatermonsters (µg/l) Peilbuis
Ba
Cd
Co
Cu
Hg
Mb
Ni
Pb
Zn
VOCl
Olie
BTEXNS
01
61,2*
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
02
68,7*
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
03
58*
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
04
51,6*
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
13/17
5.
BESPREKING ONDERZOEKSRESULTATEN
Naar aanleiding van de verkregen onderzoeksresultaten blijkt met betrekking tot de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie het volgende: Bovengrond De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit zand en klei. In de bovengrond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin e.d.) waargenomen. In M01 zijn de gehalten van alle onderzochte parameters lager dan de betreffende achtergrondwaarden. In M02 overschrijden de gehalten lood en PCB de desbetreffende achtergrondwaarden. In M03 overschrijden de gehalten kwik, lood, zink en PAK de desbetreffende achtergrondwaarden. In M04 zijn de gehalten van alle onderzochte parameters lager dan de betreffende achtergrondwaarden. In M05 overschrijden de gehalten kwik en lood de desbetreffende achtergrondwaarden. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden. De licht verhoogd aangetoonde gehalten kwik, lood, zink en PAK kunnen naar alle waarschijnlijkheid worden gerelateerd aan gebiedsspecifieke achtergrondwaarden (zie bodemkwaliteitskaart). De herkomst van het gehalte PCB is onbekend. Ondergrond De ondergrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit zand en klei. In de ondergrond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin e.d.) waargenomen. In M06 en M07 overschrijden de gehalten kwik en lood de desbetreffende achtergrondwaarden. In M08 overschrijdt het gehalte lood de betreffende achtergrondwaarde. In M09 zijn de gehalten van alle onderzochte parameters lager dan de betreffende achtergrondwaarden. De licht verhoogd aangetoonde gehalten kwik en lood kunnen naar alle waarschijnlijkheid worden gerelateerd aan uitloging van de aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond. Grondwater De gemiddelde grondwaterstand bevindt zich op circa 1,10 m-mv. Tijdens het veldonderzoek zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen aan het bemonsterde grondwater. In het grondwater uit de peilbuizen 01, 02, 03 en 04 overschrijdt de concentratie barium de desbetreffende streefwaarden. De concentraties van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende streefwaarden. Het licht verhoogd aangetoonde concentratie barium kan naar alle waarschijnlijkheid worden toegeschreven aan natuurlijke factoren. Op basis van het bureau onderzoek (voorafgaand aan het veldonderzoek) is informatie omtrent de (mogelijk) aanwezige tanks naar voren gekomen. Echter, het is/was niet bekend wat de exacte ligging is van de tanks. Tijdens het veldonderzoek zijn aanwijzingen aangetroffen dat de tanks mogelijk in de binnentuin liggen. Er zijn geen separate onderzoeksinspanningen verricht. Hierbij wordt opgemerkt dat de verdachte parameters minerale olie voor grond is opgenomen in de standaard NEN-pakketten, welke zijn gehanteerd tijdens het onderzoek. Tijdens het veldwerk zijn zintuiglijk geen olie-gerelateerde afwijkingen waargenomen. Analytisch zijn geen olie-gerelateerde overschrijdingen in de grond aangetoond. Derhalve zijn geen aanwijzingen vernomen die duiden op eventuele verontreinigingen als gevolg van een de (voormalige) tanks. Aan de hand van de verkregen onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat conform de Wet bodembescherming geen aanvullende onderzoeksinspanningen noodzakelijk zijn. Indien tijdens graafwerkzaamheden oliegerelateerde afwijkingen worden aangetroffen, wordt geadviseerd deze te melden bij het bevoegd gezag.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
14/17
6.
CONCLUSIES EN ADVIES
In opdracht van RBOI-Rotterdam BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht op de projectlocatie BP Rembrandt (Frans Halsstraat 1) te Oud-Beijerland. Aanleiding en doelstelling onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd in verband met het opstellen van een bestemmingsplanwijziging en de daaruit (voortvloeiende) aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen). In het kader van de Woningwet/Gemeentelijke Bouwverordening dient een omgevingsvergunningaanvraag (activiteit bouwen) vergezeld te gaan van een rapportage inzake de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem. Ter bepaling van de chemische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, januari 2009) gehanteerd. Deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij een verkennend bodemonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de werkwijze voor het bepalen van de chemische kwaliteit van de bodem en eventueel vrijkomende grond. Conclusies Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd: Bovengrond - in de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin e.d.) waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen; - de bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PAK en PCB’s en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen en minerale olie. Ondergrond - in de ondergrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin e.d.) waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen; - de ondergrond is licht verontreinigd met kwik en lood en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB’s, PAK en minerale olie. Grondwater - het grondwater is licht verontreinigd met barium en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCl en minerale olie. Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik van de onderzoekslocatie, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
15/17
Aanbevelingen Wij adviseren om de onderzoeksresultaten voor te leggen aan het bevoegd gezag, zijnde gemeente Oud-Beijerland, om na te gaan of zij kunnen instemmen met de onderzoeksresultaten en bovengenoemde conclusies ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
IDDS bv Noordwijk (ZH)
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
16/17
7.
BETROUWBAARHEID
Het onderhavige onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Echter, een bodemonderzoek is gebaseerd op het nemen van een beperkt aantal monsters en chemische analyses. IDDS streeft naar een zo groot mogelijke representativiteit van het onderzoek. Toch blijft het mogelijk dat lokale afwijkingen in het bodemmateriaal voorkomen. IDDS acht zich niet aansprakelijk voor de schade die hier mogelijkerwijs uit voortvloeit. Hierbij dient tevens te worden gewezen op het feit dat het uitgevoerde onderzoek een momentopname is. Beïnvloeding van de grond- en grondwaterkwaliteit zal ook plaats kunnen vinden na uitvoering van dit onderzoek, bijvoorbeeld door het bouwrijp maken van de locatie, aanvoer van grond van elders of verspreiding van verontreinigingen van verder gelegen terreinen via het grondwater. Naarmate de periode tussen de uitvoering van het onderzoek en het gebruik van de resultaten langer wordt, zal meer voorzichtigheid betracht moeten worden bij het gebruik van dit rapport. In veel gevallen hanteren de beoordelende instanties een termijn (meestal maximaal 5 jaar) waarbinnen de onderzoeksresultaten representatief zijn. Bij het gebruik van de resultaten van dit onderzoek dient het doel van het onderzoek goed in ogenschouw te worden genomen. Zo zullen de resultaten van een onderzoek naar het voorkomen en/of verspreiding van één specifieke verontreinigende stof geen uitsluitsel bieden omtrent de aanwezigheid aan verhoogde concentraties van overige, niet onderzochte verontreinigende stoffen.
BP Rembrandt te Oud-Beijerland: 1108D509/DBI/rap1
17/17
BIJLAGE 1 1.1 OVERZICHTSKAART 1.2 SITUATIETEKENING