INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING.............................................................................. 3
1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
Aanleiding .................................................................................3 Plangebied van het nieuwe bestemmingsplan .............................3 Nota van Uitgangspunten...........................................................4 Nieuwe Wet ruimtelijke ordening.................................................5 Leeswijzer.................................................................................5
2.
RUIMTELIJKE HOOFDSTRUCTUUR..................................... 7
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Geomorfologie en ontginningsgeschiedenis ................................7 Landschappelijke hoofdstructuur .............................................. 10 Natuur .................................................................................... 12 Archeologie en cultuurhistorie .................................................. 14
3.
BELEIDSKADER.................................................................. 18
3.1. 3.2.
Rijksbeleid .............................................................................. 18 Provinciaal beleid .................................................................... 19
4.
STREEFBEELD.................................................................... 26
4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
StructuurvisiePlus (2001) ......................................................... 26 Landschapsvisie gemeente Drimmelen (2007) .......................... 28 Beleidsnota Recreatie & Toerisme (2008) ................................. 29 Vertaling streefbeeld naar gebiedsbestemmingen...................... 30
5.
LANDBOUW......................................................................... 35
5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6.
Algemeen ............................................................................... 35 Bouwblokken........................................................................... 36 Minimale bedrijfsomvang ......................................................... 37 Uitbreiding van agrarische bedrijven ......................................... 38 Nieuwvestiging en omschakeling van agrarische bedrijven......... 40 De agrarische bedrijfswoning ................................................... 41
6.
NIEUWE ECONOMISCHE DRAGERS ................................. 42
6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven .................................. 42 Hergebruik vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen ............. 44 (Mantel)zorgvoorzieningen ....................................................... 46 Paardenbakken ....................................................................... 48
Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
1
7.
NIET AGRARISCHE BEDRIJVIGHEID................................. 49
7.1. 7.2.
Bestaande niet-agrarische bedrijven......................................... 49 Nieuwvestiging van niet -agrarische bedrijven ............................ 50
8.
RECREATIE EN TOERISM E ................................................ 51
8.1. 8.2. 8.3.
Bestaande recreatiebedrijven................................................... 51 Recreatieve ontwikkelingen ...................................................... 51 Dagrecreatie ........................................................................... 52
9.
WONEN ................................................................................ 54
9.1. 9.2. 9.3. 9.4.
Bestaande burgerwoningen...................................................... 54 Bijgebouwen ........................................................................... 54 Nieuwbouw van burgerwoningen / woningsplitsing..................... 55 Aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven ................................... 55
10.
INFRASTRUCTUUR, MILIEU EN WATER ........................... 56
10.1. 10.2. 10.3.
Infrastructuur ....................................................................... 56 Milieu .................................................................................. 56 Water .................................................................................. 59
Bijlage 1
Samenvatting doelgroepbijeenkomsten
Bijlage 2
Verslag eerste klankbordgroep
Bijlage 3
Kaart beleidskaders gebiedsbestemmingen
Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
2
1.
INLEIDING
Voorliggende notitie bevat de beleidsuitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen. 1.1. Aanleiding
De gemeente Drimmelen wil voor haar buitengebied een nieuw bestemmingsplan opstellen. De huidige planologische regels voor het buitengebied zijn op dit moment nog vastgelegd in vier verschillende bestemmingsplannen met elk hun eigen regels. Dit betekent dat voor ruimtelijk vergelijkbare gebieden verschillende regels gelden wat een consequente toetsing van bouwaanvragen in de praktijk vaak moeilijk maakt. De geldende bestemmingsplannen zijn bovendien vrij oud en sluiten vaak niet meer aan op de feitelijke situatie en het huidige beleid. De toepasbaarheid van de plannen levert daardoor in de dagelijkse praktijk steeds meer problemen op. Nieuwe gewenste ontwikkelingen zijn vaak niet inpasbaar en kunnen alleen gerealiseerd worden met behulp van vrijstellingsprocedures. Met de herziening beschikt de gemeente weer over een uniform, actueel en samenhangend beleidskader voor het buitengebied. Een bijkomende reden voor herziening van het bestemmingsplan vormt het bestuursakkoord dat is gesloten in het kader van de vaststelling van het Gebiedsplan Wijde Biesbosch in 2005. In het akkoord hebben de betrokken gemeenten - waaronder Drimmelen - aangegeven hun bestemmingsplannen voor het buitengebied in overeenstemming te zullen brengen met het Gebiedsplan. Ook formele motieven vormen een reden voor de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen namelijk eens in de tien jaar worden herzien. Het nieuwe bestemmingplan Buitengebied wil - binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, de cultuurhistorie en het milieu - aan de bestaande (gewenste) functies ontwikkelingsruimte bieden en daarnaast inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Bij deze ontwikkelingen gaat het om zowel bestaande functies (zoals de landbouw) als om nieuwe functies (bijvoorbeeld in vrijkomende boerderijen). Het bestemmingsplan is functioneel gericht en geeft aan waar zich welke functies mogen ontwikkelen. 1.2. Plangebied van het nieuwe bestemmingsplan Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied omvat het landelijk gebied van de gemeente Drimmelen. De grotere kernen Made, Drimmelen Terhijden, Wagenberg, Hooge Zwaluwe en Lage Zwaluwe behoren niet tot het plangebied. De kleinere dorpen en buurtschappen (Helkant, Blauwe Sluis, Oudconcept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
3
Drimmelen) worden wel in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied meegenomen. Ook de Biesbosch valt buiten het nieuwe bestemmingsplan. Voor dit gebied geldt een apart bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan bevat een herziening van de volgende (nu nog) geldende bestemmingsplannen: naam bestemmingsplan Helkant (gemeente Hooge en Lage Zwaluwe) Buitengebied (gemeente Hooge en Lage Zwaluwe) Buitengebied (gemeente Drimmelen) Zonseelsche polder / Plukmade Zuid (gemeente Drimmelen)
vastgesteld 22 mei 1984
goedgekeurd 9 april 1985
26 februari 1993
23 augustus 1993
10 september 1998
27 april 1999
29 juni 2000
6 maart 2001
1.3. Nota van Uitgangspunten De eerste belangrijke stap op weg naar de herziening van het Bestemmingsplan wordt gezet in de vorm van voorliggende Nota van Uitgangspunten. In deze nota is een integrale visie op en zijn de beleidsuitgangspunten voor de diverse functies in het buitengebied op hoofdlijnen vastgelegd. Daarbij vormt het kaderstellende beleid van rijk en provincie het fundament. Binnen deze kaders worden de eigen gemeentelijke prioriteiten bepaald. Voorafgaand aan het opstellen van de nota van Uitgangspunten hebben met diverse lokale belangenorganisaties doelgroepgesprekken plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken is een indruk gekregen van de actuele situatie in het buitengebied en de wensen van de diverse gebruikers. De uitkomsten van de doelgroepgesprekken zijn betrokken bij het opstellen van voorliggende nota. In bijlage 1 is een samenvatting van de diverse doelgroepbijeenkomsten opgenomen (inclusief de reactie van de ZLTO op deze bijeenkomsten). Over (het concept van) de Nota van Uitgangspunten heeft tevens overleg plaatsgevonden met een klankbordgroep waarin een afvaardiging van de doelgroepen zitting heeft. Dit verslag is bijgevoegd als bijlage 2. Tegelijkertijd met het opstellen van deze nota vindt een inventarisatie van de functies in het buitengebied plaats. Om inzicht te krijgen in het bestaand gebruik op de diverse percelen en de wensen en knelpunten die er leven is naar alle eigenaren van percelen in het buitengebied drie enquêtes verstuurd (voor burgerwoningen, agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven).
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
4
1.4. Nieuwe Wet ruimtelijke ordening Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De wet heeft een aantal gevolgen voor de inhoud en de procedure van (nieuwe) bestemmingsplannen: • De procedure is korter dan voorheen omdat de goedkeuringsprocedure bij Gedeputeerde Staten (GS) is vervallen. GS hebben wel de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen op een bestemmingsplan, tot het geven van een reactieve aanwijzing (c.q. incidentele onthouding van goedkeuring) én de bevoegdheid om zelf een bestemmingsplan (c.q. inpassingsplan) op te stellen; • De (binnenplanse) vrijstellingsmogelijkheid is gewijzigd in een ontheffingsmogelijkheid; • De mogelijkheid voor het opnemen van wijzigingsbevoegdheden, uitwerkingen en aanlegvergunningenstelsels is gebleven, een nieuw instrument is de sloopvergunning; • De mogelijkheid van een Beschrijving in Hoofdlijnen is vervallen; • Een aantal procedures en bepalingen die tot nu toe in het bestemmingsplan zelf waren opgenomen staan nu in de WRO of het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) (procedures wijzigingen en uitwerkingen, strafbepalingen, algemene gebruiksbepaling); • Voorschriften heten voortaan ‘regels’; • Vanaf 1 januari 2010 moeten nieuwe bestemmingsplannen digitaal gemaakt en raadpleegbaar zijn en moeten bestemmingsplannen voldoen aan de vormvereisten c.q. de DURP-standaarden waaronder het SVBP 2008. De formele procedure voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied start na 1 juli 2008. Dit betekent dat het bestemmingsplan aan de eisen uit de nieuwe Wro moet voldoen. 1.5. Leeswijzer
Deze Nota van Uitgangspunten bestaat uit drie delen: in het eerste deel (hoofdstuk 2 en 3) wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke structuur van het buitengebied en het kaderstellende beleid van de hogere overheden. In het tweede deel (hoofdstuk 4) komt de gemeentelijk visie voor het buitengebied aan de orde. Daarna (hoofdstuk 5 en verder) worden de beleidsuitgangspunten voor de diverse functies in het buitengebied beschreven. In de achtereenvolgende hoofdstukken komen concreet de volgende aspecten aan de orde:
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
5
• • •
• •
• • • •
Hoofdstuk 2 beschrijft de ruimtelijke hoofdstructuur van het buitengebied; Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante beleidskader van rijk en provincie; hoofdstuk 4 geeft het gemeentelijke streefbeeld voor het buitengebied en (op hoofdlijnen) de wijze waarop dit in het bestemmingsplan vertaald zal worden in gebiedsbestemmingen; in hoofdstuk 5 komen de specifieke uitgangspunten voor de landbouw aan de orde; hoofdstuk 6 gaat in op de uitgangspunten ten aanzien van nieuwe economische dragers. Als gevolg van het zoeken naar nevenactiviteiten en verbreding bij agrarische bedrijven en als hergebruik van (vrijkomende) agrarische bedrijfsgebouwen nemen de andere functies dan de agrarische in het buitengebied geleidelijk toe; in hoofdstuk 7 komen de ontwikkelingsmogelijkheden van de niet-agrarische bedrijven aan de orde, in hoofdstuk 8 wordt specifiek ingegaan op de uitgangspunten ten aanzien van recreatie en het toerisme; in hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de functie wonen; in hoofdstuk 10 wordt kort aangegeven hoe de overige functies en de diverse omgevingsaspecten (milieu, ecologie, water archeologie etc.) in het bestemmingsplan worden verwerkt.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
6
2.
RUIMTELIJKE HOOFDSTRUCTUUR
De ruimtelijke hoofdstructuur van het buitengebied van Drimmelen is het resultaat van de voordurende wisselwerking tussen het natuurlijke milieu en de talloze menselijke ingrepen. In eerste instantie is de abiotische factor (geomorfologie, bodem en water) bepalend geweest, daarna heeft de mens steeds sterker zijn stempel op het landschap gedrukt. In dit hoofdstuk wordt de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis van het buitengebied beschreven, uitmondend in een beschrijving van de huidige landschappelijke hoofdstructuur.
2.1. Geomorfologie en ontginningsgeschiedenis Geomorfologie Onder invloed van klimaat, water en wind heeft het landschap van Drimmelen al lang geleden gestalte gekregen. In de voorlaatste ijstijd (150.000 jaar geleden) werden de grote rivieren door het landijs - dat toen de noordelijke helft van Nederland bedekte geblokkeerd. Hierop verlegden zij hun bedding met een bocht naar het westen. Sindsdien ligt Drimmelen in het rivierengebied. Vooral het water heeft de manier van leven in dit gebied bepaald door het gevaar van overstromingen vanuit de grote rivieren en het Deltagebied. De ontstaansgeschiedenis van de gemeente is ‘af te lezen‘ van de bodemopbouw. De bodem vormt letterlijk de basis voor het gehele scala van maatschappelijke activiteiten dat tot ontplooiing is gekomen. De bodemopbouw van de gemeente bestaat globaal uit zandgronden in het zuidoosten omringd door lage venige gronden en daarnaast ingepolderde kleigebieden in het noorden (Biesbosch) en het zuidwesten (rivierdal van de Mark). De verschillen in bodemopbouw zijn pas ontstaan tijdens en na de laatste ijstijd (het Pleistoceen vanaf 70.000 tot circa 12.000 jaar geleden). In deze ijstijd bereikte het poolijs Nederland niet maar vormde Nederland - samen met de Noordzee die was drooggevallen - een toendra. Door de lage temperatuur was nauwelijks plantengroei mogelijk, waardoor de wind vrij spel had en er verplaatsing van gronddeeltjes over grote afstand optrad. Door zandstormen ontstonden daarbij zandduinen. In het zuidoosten van de gemeente komt een pleistocene zandrug aan het oppervlak. De kernen Made en Wagenberg zijn op deze zandrug ontstaan.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
7
Fragment bodemgeografische kaart
Na het Pleistoceen begint het Holoceen waarin het klimaat warmer wordt. Door het smelten van de ijskappen stijgt de zeespiegel en ontstaat de Noordzee. De zeespiegelstijging heeft ook als gevolg dat het land steeds slechter afwatert. Door stagnatie van de waterafvoer in de laag gelegen gebieden ontwikkelt zich in deze gebieden moerasbegroeiing. De zee-invloed neemt afwisselt toe (transgressie) en af (regressie). In perioden van regressie overstromen de rivieren het land en vindt veengroei plaats. In perioden van transgressie wordt het basisveen door eb- en vloedbewegingen van de zee weggeslagen waarbij door dikke kleiafzettingen jonge zeekleigronden worden gevormd. Het stijgen van de zeespiegel gaat ook gepaard met terugkerende stormvloeden. Bij de St. Elizabethvloed in 1421 breken de dijken door en ontstaat de Biesbosch, een forse binnenzee die via het Hollands Diep in verbinding staat met de Noordzee. Gat van den Ham maakt deel uit van deze licht brakke binnenzee. Grote delen van het veen worden tijdens deze stormvloed weggeslagen of anderszins bedolven onder afzettingen van zand en klei. Vanuit de talloze getijdengeulen kon de zee snel landinwaarts stromen waarbij zand en klei wordt afgezet. Zo ontstaan slikken, geulen en kreken begroeid met rietvelden en ooibossen. In de loop der tijd
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
8
worden de verloren gegane gebieden weer teruggewonnen door inpoldering. Ontginningsgeschiedenis De hoger gelegen dekzandrug in het zuiden van de gemeente vormde vanaf het midden van de 13e eeuw de eerste (permanente) vestigingsplaats voor de mens. Steelhoven is één van de oudste kernen. De nederzetting - nu geheel omringd door het glastuinbouwgebied Plukmade - ligt in deze tijd zeer gunstig op de handelsroute Breda-Oosterhout-Geertruidenberg. Meer naar het westen toe ontstaat - ook rond deze tijd - op de dekzandrug de agrarische nederzetting Made. De hoge delen van de zandrug worden gebruikt als bouwland, de lagere delen als weidegrond1. Ter bescherming tegen het hoge water worden gebieden bedijkt. Met de dijken ontstaan ook de eerste polders. Polder de Grote Waard (later Emiliapolder), de Nieuw Zwaluwse Polder en de Zonseelsepolder zijn - omstreeks halverwege de 16e eeuw - de eerste bedijkte gronden die als bouw- en grasland worden gebruikt. De verkaveling van deze polders is daarbij blokvormig. Door de bevolkingstoename stijgt de vraag naar brandstof. Daarom wordt het veen in de polders afgegraven ten behoeve van de turfwinning. Om de turf af te voeren worden afvoerkanalen gegraven. De onderliggende zandgronden worden vervolgens in gebruik genomen voor de landbouw. Hier ontstaan - in de overgangszone naar het rivierdal van de Mark - een aantal kleine agrarische nederzettingen waaronder Terheijden. Wagenberg ontwikkelt zich als dijkgehucht op de dijk die - ter verbetering van de landbouwkundige situatie - in de late middeleeuwen tussen Made en Terheijden wordt aangelegd. Ook de nederzettingen Hooge en Lage Zwaluwe zijn reeds in de middeleeuwen ontstaan. Beide zijn van oudsher dijkdorpen langs de lange omdijking van de Zuidhollandse Waard, die zich voor de St. Elisabethvloed uitstrekte van Dordrecht tot Heusden. Tijdens de beruchte St. Elisabethvloed breekt de omdijking als gevolg waarvan zowel Hooge als Lage Zwaluwe overstromen. Kort daarna worden beide dorpen weer opnieuw opgebouwd. Nieuwe dijken ontstaan. Vanaf Lage Zwaluwe loopt de Groenendijk met lintbebouwing en verspreide boerderijen in de richting van Blauwe Sluis. Het dijkdorp Drimmelen is ontstaan tijdens de middeleeuwse ontginning van het veengebied. De locatie van het dorp is in de loop van de eeuwen steeds verder naar het oosten toe verschoven, onder andere als gevolg van overstromingen en verdergaande ontginningen. Het gehucht Oud-Drimmelen is één van de oorspronkelijke locaties van Drimmelen: dit dorp brandde in 1730 af en werd toen grotendeels verlaten. Aan de zuidzijde van 1
De naam Made betekent 'hooiland' of gemeenschappelijke weide'.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
9
het dorp - binnen de contouren van de kerk die hier oorspronkelijk stond - resteert uit deze tijd nog het oude kerkhofje behorende bij de protestantse kerk (die is afgebrand). Hier worden nog steeds mensen begraven. De zee-invloed bleef tot omstreeks 1850 voortdurend en sterk aanwezig. De lange dijken om de kleine polders waren moeilijk tegen de zee te beschermen. Met name in de Nieuwe Zwaluwse Polder en aan de westrand van de Hoge Harmoniepolder liggen een aantal wielen die de plaats van vroegere dijkdoorbraken markeren. 2.2. Landschappelijke hoofdstructuur
De huidige landschappelijke structuur volgt in grote lijnen de bodemgeografische indeling. Dit maakt dat de ontstaansgeschiedenis van het landschap nog steeds goed zichtbaar is in het huidige landschap én de verstedelijking. Door ruilverkaveling en verdergaande verstedelijking is het onderscheid in en de identiteit van de verschillende landschapstypen in de loop der tijd wel minder geworden. De poldergebieden werden beter ontwaterd waardoor bewoning en zelfs akkerbouw mogelijk werd. Na 1954 kwam het gebied Gat van den Ham door de aanleg van de nieuwe zeedijk langs de Amer binnendijks te liggen. De kavelmaten van de landbouwgronden werden groter en regelmatiger van vorm gemaakt. Veel beplanting (veekeringen) langs perceelsgrenzen verdween en langs nieuwe wegen werd soms beplanting aangelegd. Ook het wegenpatroon werd uitgebreid en vrijwel alle wegen zijn verhard. Langs de Bergsche Maas werd de Amercentrale gebouwd met de bijbehorende hoogspanningsleidingen richting Zevenbergen. Ondanks deze vervlakking is de ontstaansgeschiedenis nog steeds herkenbaar in het landschap. Binnen de gemeente kunnen drie landschappelijke deelgebieden worden onderscheiden die qua aard en verschijningsvorm ieder een samenhangend geheel vormen en hun beeldbepalende elementen hebben. Zie onderstaande figuur: het zandgebied in het zuidoosten (geel), het zeekleigebied in het noordwesten (grijs) en het veenweidegebied hiertussen in (groen).
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
10
Landschapstypen in Drimmelen (bron: Gebiedsplan Wijde Biesbosch)
Het open zeekleigebied Het open zeekleigebied strekt zich uit over het noorden en westen van het buitengebied. Het kenmerkt zich d oor een schijnbaar willekeurig patroon van aaneen gekoppelde individuele polders. Het gebied heeft hierdoor een dubbel karakter. Enerzijds is er het grootschalige open rationele agrarische landschap met lange en rechte wegen en waterlopen. Anderzijds is er het grillige verloop van dijken en kreken. De individuele polders zijn door de sterke ruimtelijke begrenzing door de dijken die 2 a 3 meter boven het maaiveld uitsteken - vaak als afzonderlijke eenheden herkenbaar. De zeekleigrond is uitstekende akkerbouwgrond. Deze sector is dan ook dominant aanwezig. Bebouwing concentreert zich in de dorpen en in mindere mate verspreid langs de dijken. De oude dijken vormen bijzondere historische elementen. Voorheen waren ze recht, maar door verschillende dijkdoorbraken hebben ze vaak een grillig verloop gekregen. Met name de oude dijken tussen Hoge en Lage Zwaluwe, tussen Lage Zwaluwe en Blauwe Sluis en de Helkantse Dijk zijn van cultuurhistorisch belang. Op een van de oude dijken loopt de goederenspoorlijn (Oosterhout – Rotterdam). Op een aantal dijken is beplanting aanwezig. Met name de eikenbeplanting aan de Helkantse Dijk is waardevol. In het gebied komen verder relicten van oude kreken (gat van den Ham, Vloedspui) en turfvaarten (Brede vaart, Kerkevaart) voor. Verder zijn de diverse wielen achter de dijken en het oude kerkhofje bij Oud-Drimmelen van cultuurhistorisch belang. Het zandgebied Het zandgebied vormt van oudsher het vestigingsgebied van de mens. De afwisseling van de diverse vormen van grondgebruik en de aanwezigheid van de bebouwingskernen zorgt voor een relatief kleinschalige structuur. Het gebied heeft een besloten karakter. In de bebouwingslinten liggen agrarische bedrijven, niet agrarische bedrijven en burgerwoningen dicht bij elkaar. Een deel van het oorspronkelijk veenlandschap - behoort ook tot dit landschapstype. De oorspronkelijke strokenverkaveling heeft - na het afgraven van het veen tot op het onderliggende zand - grotendeels plaats gemaakt voor een onregelmatige blokverkaveling. Cultuurhistorische waarden in dit landschap zijn de diverse
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
11
vestingwerken, de oude bebouwingslinten en de nog aanwezige houtwallen en erfbeplantingen. Het veengebied op de overgang van zand naar klei Het veenweidegebied ligt tussen het kleinschalige zandgebied en het open zeekleigebied in, rond de kernen Terheijden en Hooge Zwaluwe. De Binnenpolder van Terheijden is een typische veenpolder met een open, nat en onbebouwd karakter. De oorspronkelijke smalle verkaveling (slagen) uit de middeleeuwen is in deze veenpolder nog aanwezig. Ook de Zonseelsepolder is een oude veenpolder waar de oorspronkelijke verkaveling nog goed herkenbaar is.
2.3. Natuur
Bestaande natuurgebieden De natuurgebieden vormen een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur van het buitengebied. De waterhuishoudkundige situatie is sterk bepalend voor de aanwezige natuurwaarden. Hieronder worden de natuurgebieden kort beschreven en op kaart weergegeven. De Worp Westelijk van de kern Drimmelen ligt het binnendijkse moerasgebied De Worp. Het gebied maakte vroeger onderdeel uit van de Biesbosch. Het bestaat uit voormalige grienden, populierenbossen, elzenbroekbos en enkele natte graslandjes met bijzondere vegetaties. Ook de waterspitsmuis is in het gebied aangetroffen, een indicatorsoort voor soortenrijk en zuiver water. Gat van den Ham Dit gebied is een restant van de binnenzee die ontstond als gevolg van de St. Elizabethvloed. Via de talloze getijdengeulen kon de zee hier binnendringen, werd het veen opgeruimd en klei afgezet. Vanuit het gebied stromen een drietal kreken (onder andere Gat van den Ham en het Vloedspui) het binnenland in. Het gebied zelf bestaat uit wilgenstruweel en rietlanden. In het water komen diverse bijzondere vissoorten voor zoals de Bittervoorn en de Kleine en de Grote Modderkruiper. Het gebied heeft daarnaast waarde voor doortrekkende en overwinterende vogelsoorten. Vanuit het natuurbeleid wordt gewerkt aan het terugbrengen van de getijdenwerking in dit gebied. Zonzeel Het veenweidegebied Zonzeel bestond oorspronkelijk uit veenmoerassen die vanaf de 14e eeuw ontgonnen werden. Nadien is het gebied in gebruik genomen als hooiland. In de huidige situatie bestaat het gebied uit extensief beheerde graslandpercelen, loofbosjes, moerasjes en een grote en gegraven waterplas. In het gebied broeden en/of foerageren diverse bijzondere vogelsoorten waaronder Bruine Kiekendief, Watersnip, Tureluur, Grutto en Blauwborst.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
12
Gat van den Ham De Worp
Zonzeel
Binnenpolder van Terheijden Oevers van de Mark
Natuurgebieden in Drimmelen
Binnenpolder van Terheijden Dit gebied was ooit van grote botanische waarde. In de blauwgraslanden en veen- en zeggenmoerassen groeiden vroeger talloze zeldzame plantensoorten waaronder orchideeën. Door ontwatering en ontginning zijn deze unieke moerassen en graslanden verloren gegaan maar inmiddels is de polder gedeeltelijk hersteld. Tegenwoordig treft men in de sloten nog wel allerlei kenmerkende soorten van het veenpolderlandschap aan. De graslanden zijn soortenarm. De kern van het gebied wordt gevormd door een broekbosje met een eendenkooi. Het is een belangrijk broedgebied voor met name zangvogels en een belangrijke rust- en foerageerplaats voor trekkende vogels. Het vormt een markant element in het omringende open landschap. Aan de oostzijde van de Binnenpolder van Terheijden ligt de voormalige Linie van Den Hout. Deze is grotendeels begroeid met loofbos. Oevers Markkanaal De oevers en taluds van het Markkanaal vormen een leefgebied voor diverse vogel- en vlindersoorten. De dijktaluds, oevers en bosjes langs het kanaal zijn ook van belang als ecologische verbindingszone voor soorten als libellen, vlinders, moeras - en struweelvogels en kleine zoogdieren.
Natuurwaarden in het agrarisch gebied Ook buiten de bestaande natuurgebieden zijn algemene en specifieke natuurwaarden aanwezig. Zo is in het veenontginningsgebied sprake van (potentiële) natuurwaarden in de aanwezige weilanden, slootkanten, poelen en bosjes. Verspreid over het buitengebied komen ook diverse landschapselementen zoals houtsingels, oude bomen, hakhout en poelen voor waarin zich bijzonder planten- en diersoorten (kunnen) voordoen. Naast ecologische betekenis hebben elementen deze ook landschappelijke waarde. Ook de Linies in het buitengebied vormen bijzondere elementen met ecologische waarde. In de oorlogstijd waren ze kort gesnoeid maar buiten de dreigende periodes om waren deze bouwwerken (zwaar) begroeid.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
13
2.4. Archeologie en cultuurhistorie
Zowel ondergronds als bovengronds bevinden zich in het buitengebied tal van restanten van inmiddels verdwenen beschavingen. Deze restanten zijn vanuit cultuurhistorisch en archeologisch perspectief waardevol en dienen op grond van de diverse beleidskaders beschermd te worden. Archeologie In 1992 heeft Nederland als een van de leden van de Raad voor Europa het verdrag van Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta betekende. Volgens het hoofdstuk “Archeologische monumentenzorg” uit de Wet is een gemeente verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen (projectbesluiten en beheersverordeningen) rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dit betekent dat in een bestemmingsplan een dubbelbestemming waarden, archeologie (met eventueel subcategorieën), met daaraan gekoppeld een bouw- en aanlegvergunningstelsel, zal worden toegevoegd. Als het gaat om archeologische waarden kan men een onderscheid maken in verwachte archeologische waarden en vastgestelde archeologische waarden. Onder verwachte archeologische waarden vallen die gebieden die in het verleden geschikt zijn geweest om te bewonen of anderszins te gebruiken, maar waarvan de daadwerkelijke aanwezigheid van archeologische overblijfselen in de ondergrond nog niet is aangetoond. In de gemeente Drimmelen heeft de St. Elizabethsvloed in 1421 en de diverse overstromingen van daarna (waarbij ook de Biesbosch is ontstaan) een grote stempel gedrukt op de ondergrondse cultuurhistorie. De gemeente is door deze overstromingen voorzien van een dik pakket afgezette klei. Eventuele archeologische vindplaatsen van vóór deze overstromingen liggen op grotere diepte, of zijn mogelijk door de overstromingen verwoest. Enkele delen van de gemeente liggen op hogere zandkoppen of een uitloper van een zandrug. Hier is de archeologische weerslag van de bewoningsgeschiedenis dichterbij het maaiveld te verwachten. Daarnaast kunnen bepaalde cultuurhistorische elementen (bijvoorbeeld dijken en vestingwerken) een indicatie geven dat er archeologische waarden in de ondergrond verwacht kunnen worden. Bij vastgestelde archeologische waarden is reeds aangetoond dat er archeologische overblijfselen in de ondergrond aanwezig zijn. In de gemeente Drimmelen zijn tot op heden geen terreinen aangewezen met vastgestelde archeologische waarden. De zones met een archeologische verwachting zijn terug te vinden op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie NoordBrabant. In meer detail staan ze ook weergegeven op de
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
14
cultuurhistorisch, archeologische en aardkundige waarden kaart uit het Gebiedsplan Wijde Biesbosch. De gemeente Drimmelen is daarnaast voornemens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart op gemeentelijk niveau te detailleren. Daarnaast zal een gemeentelijke archeologische beleidskaart worden opgesteld. Op basis van deze kaart kunnen eisen worden gesteld waar en wanneer archeologisch (voor)onderzoek plaats dient te vinden. Op dit moment dient de gemeente zich te houden aan de landelijk bepaalde grens dat archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter. Door het opstellen van een gemeentelijke beleidskaart kunnen deze grenzen meer naar de plaatselijke situatie worden vertaald.” De juridische regeling in het bestemmingsplan zal zodanig geredigeerd worden, dat na vaststelling van de nieuwe gemeentelijke archeologische beleidskaart, het bestemmingsplan buitengebied hierop afgestemd kan worden. Tot die tijd wordt aan het Verdrag van Malta uitvoering gegeven middels planologische doorwerking van de door de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed aangegeven archeologische verwachtingswaarden, zodat het archeologisch erfgoed niet verder verdwijnt. Het Verdrag van Malta bepaalt overigens dat 'de verstoorder betaalt'.
Fragment kaart cultuurhistorisch, archeologische en aardkundige waarden (Bron: Gebiedsplan Wijde Biesbosch)
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
15
In het buitengebied van Drimmelen is sprake van een aantal gebieden met hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden. Hier bestaat dus een reële kans dat er archeologische waarden aanwezig zijn. De gebieden waar het om gaat liggen met name in de zuidwesthoek van de gemeente, ten zuiden van het dorp Drimmelen en ten westen van Lage Zwaluwe. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn in het buitengebied geen archeologisch waardevolle terreinen of monumenten. De kans bestaat echter (en is zeer reëel) dat op basis van de gemeentelijke archeologische kaarten wel enkele gebieden in deze categorie kunnen worden opgenomen. Voorbehoud ten aanzien van regeling archeologie Gelet op het feit dat het opnemen van gemeentelijk archeologisch beleid op dit moment echter kan leiden tot verzoeken om planschade, waardoor het bestemmingsplan mogelijk niet economisch verantwoord meer kan worden uitgevoerd stelt het College van B&W voor om de opname van gemeentelijk archeologisch beleid in het bestemmingsplan voorlopig uit te stellen. Zodra het ministerie van VROM in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met een oplossing komt voor dit probleem zal het archeologisch beleid verderop in de procedure van het bestemmingsplan buitengebied een koppeling krijgen. Cultuurhistorie Naast de archeologische waarden zijn ook de diverse cultuurhistorische waarden in het buitengebied van belang. Deze zijn al uitgebreid besproken bij de beschrijving van de landschappelijke hoofdstructuur in hoofdstuk 2. Daarom worden ze hieronder slechts kort opgesomd. §
Oude dijken, wegen, wielen en turfvaarten De oude dijken zijn lijnvormige elementen met vaak een grillig verloop, meest van middeleeuwse oorsprong en goed herkenbaar in het landschap.
§
Grienden Bij het Gat van den Ham en in het natuurgebied De Worp liggen relicten van de oorspronkelijke griendcultuur.
§
Eendenkooi Deze ligt in de Binnenpolder van Terheijden en bestaat uit een door dichte en hoog opgaande begroeiing omgeven waterplas met vangarmen, die uitkomen in kooien. Door de zeer geïsoleerde ligging hebben de kooien tegenwoordig vooral betekenis voor natuur en landschap.
§
Veenontginningslandschap Het veenontginningslandschap bij Terheijden (Binnenpolder) en Hooge Zwaluwe (Zonzeel) is waardevol vanwege de oorspronkelijke verkaveling die nog goed herkenbaar is aan de langgerekte percelen gescheiden door smalle sloten.
§
Restanten militaire verdedigingslinies In het buitengebied liggen overblijfselen van de Linie van den Hout en de linie van den Munnikenhof en de Schans bij Terheijden. Hier vallen ook schootsvelden
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
16
onder die moeten worden vrijgehouden van (permanente) bebouwing. Dergelijke schootsvelden komen voor bij Made en Terheijden.
§
Oude dijknederzettingen Onder de cultuurhistorische waarden vallen ook de oude dijknederzettingen. Deze vallen weliswaar grotendeel - met uitzondering van Blauwe Sluis, Helkant en Oud Drimmelen - buiten de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied, maar zijn wel van belang waar het gaat om de overgangszones naar het open land (die wel in het buitengebied liggen).
§
Panden en objecten In het buitengebied komen op diverse plaatsen bijzondere gebouwen/objecten voor zoals boerderijen, sluisjes en molens. De meeste hiervan zijn aangewezen als rijks - of gemeentelijk monument. Daarnaast zijn er beeldbepalende panden die weliswaar geen monumentale status hebben maar die toch een bepaalde waarde hebben, omdat er sprake is van historische bouwkunst.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
17
3.
BELEIDSKADER
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt het vele beleid dat door de diverse overheden is opgesteld, tegen elkaar afgewogen en samengevoegd in één integraal plan. Bij het bepalen van het beleid voor het buitengebied moet de gemeente rekening houden met het kaderstellende beleid van rijk en provincie. Het ruimtelijke beleid van de provincie Brabant vormt daarbij het belangrijkste toetsingskader. 3.1. Rijksbeleid
Het ruimtelijke rijksbeleid is vastgelegd in de Nota Ruimte (2006). Dit beleid zet in op vier hoofddoelen: • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en; • borging van de veiligheid (onder meer tegen het water). Twee begrippen staan centraal in de Nota Ruimte: basiskwaliteit en nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). De RHS bestaat uit de belangrijkste gebieden in Nederland op het terrein van economie, infrastructuur en verstedelijking, water, natuur en landschap. De verantwoordelijkheid voor het beleid voor deze gebieden ligt (mede) bij het rijk. Voor de gebieden die geen deel uitmaken van de RHS is het beleid gericht op het waarborgen van de basiskwaliteit. De verantwoordelijkheid voor deze basiskwaliteit ligt bij de provincies. Het rijk geeft aan het begrip basiskwaliteit slechts op een beperkt aantal punten invulling: bundeling van stedelijke activiteiten, waarborgen van de milieukwaliteit en investeren in de kwaliteit van het landschap. Het buitengebied van Drimmelen behoort tot de RHS voor zover het gaat om de gebieden die behoren tot de ecologische hoofdstructuur (EHS): de Binnenpolder van Terheijden, de natuurgebieden Zonzeel, De Worp, de Domeinenput en het Gat van den Ham en het grensgebied met de grote rivieren. Binnen de gebieden die zijn aangewezen als EHS geldt een ‘nee, tenzij’ benadering: nieuwe activiteiten mogen niet plaatsvinden tenzij ze geen significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden hebben. De EHS dient door de betrokken provincies (netto) begrensd te worden. In het stroomgebied / rivierbedding van de grote rivieren (waaronder de Amer) bestaat - in het kader van Ruimte voor de Rivier - beperkte ruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen. Dit beleid is uitgewerkt in de Beleidslijn Grote Rivieren (2006) en de PKB ruimte voor de rivier (2007). Alhoewel het natuurgebied de Biesbosch niet onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan moet bij het opstellen van het
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
18
bestemmingsplan toch rekening gehouden worden met de natuurwaarden van dit gebied. Dit omdat het Biesbosch-gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied. Hieruit vloeit een externe werking voort wat wil zeggen dat ontwikkelingen rond de Biesbosch geen significant negatieve effect mogen hebben op de specifieke natuurwaarden c.q. de instandhoudings- doelstelling van het Natura 2000-gebied. Voor wat betreft de landbouwsector is het rijksbeleid gericht op een vitale en duurzame landbouw. Provincies worden gevraagd om niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw en daaraan gerelateerde bedrijvigheid te bundelen in zogeheten landbouwontwikkelingsgebieden. Om het economisch draagvlak en de vitaliteit van het platteland te vergroten bestaat ruimte voor her- en nieuwbouw in het buitengebied. Dit dient wel gepaard te gaan met aandacht voor landschappelijke en ontwerpkwaliteit. Vrijkomende agrarische bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of dienen als vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Om het hergebruik van leegstaande gebouwen te stimuleren en de mogelijkheden te benutten die nieuwbouw biedt om de kwaliteit en vitaliteit van het platteland te vergroten, vraagt het rijk aan provincies om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Op het gebied van de recreatie is de Nota Ruimte in het algemeen gericht op het vergroten van de toeristisch recreatieve mogelijkheden in de groene ruimte. 3.2. Provinciaal beleid
Paraplunota ruimtelijke ordening / Interimstructuurvisie / concept verordening Ruimte Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het provinciale ruimtelijke beleid verankerd in de Interimstructuurvisie Noord- Brabant (Provinciale Staten) en de Paraplunota ruimtelijke ordening (Gedeputeerde Staten). Beide nota’s zijn vastgesteld in juni 2008. Momenteel is een nieuwe provinciale verordening Ruimte in de maak. Deze concept verordening Ruimte doorloopt momenteel de procedure. Als de definitieve provinciale verordening Ruimte uiteindelijk is vastgesteld zal dit op termijn gevolgen kunnen hebben voor de in deze Nota van Uitgangspunten genoemde toetsingskaders. Het gaat daarbij dan om de verschillen tussen de huidige Paraplunota ruimtelijke ordening en de nieuwe provinciale verordening ruimte. De Paraplunota ruimtelijke ordening vormt op dit moment de basis voor het dagelijkse handelen van Gedeputeerde Staten c.q. het beoordelen van bestemmingsplannen. In de Paraplunota wordt het
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
19
voorheen bestaande beleid uit het Streekplan 2002 en de diverse thematische beleidsnota’s voortgezet. Op slechts een aantal onderdelen is het beleid (marginaal) aangepast. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de mogelijkheden c.q. voorwaarden voor het realiseren van nieuwe bouwblokken voor agrarische bedrijven, de huisvesting van tijdelijke werknemers en de mogelijkheden voor het realiseren van biomassa- vergistinginstallaties. De Interimstructuurvisie wordt in 2008/2009 uitgewerkt in een provinciale verordening die - voor die onderwerpen waar een provinciaal belang in het geding is - een juridische basis vormt voor het geven van een zogeheten reactieve aanwijzing, waarmee een (gedeelte van) een bestemmingsplan door de provincie buiten werking kan worden gesteld.
In de Paraplunota zijn de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid vastgelegd. De nota hanteert vijf leidende principes voor het ruimtelijk beleid: - meer aandacht voor de onderste lagen; - zuinig ruimtegebruik; - concentratie van verstedelijking; - zonering van het landelijk gebied; - grensoverschrijdend denken en handelen. De zonering van het landelijk gebied is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het landelijk gebied zoals landbouw, natuur en recreatie. De zonering is het resultaat van een afweging op hoofdlijnen van de aanwezige kwaliteiten en belangen.
In de zonering van het landelijk gebied wordt een groene hoofdstructuur (GHS) en een agrarische hoofdstructuur (AHS) onderscheiden. Binnen de GHS en de AHS zijn diverse subzones aangeduid.
Het buitengebied van Drimmelen is in de zonering grotendeels opgenomen als AHS-landbouw. Deze zone omvat de meest pure landbouwgebieden waar landbouw de hoofdfunctie is en de ruimte krijgt zich te ontwikkelen. Polder Plukmade is daarbij aangemerkt als glastuinbouwgebied met de mogelijkheid voor vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven. Het gebied van het Gat van den Ham is ondergebracht in de AHSlandschap. Hier is de landbouw ook de hoofdfunctie maar moet tevens rekening gehouden worden met de aanwezige landschapswaarden. Daarbij heeft het gebied de subaanduiding Regionale Natuur- en Landschapseenheid (RNLE). Het beleid voor RNLE-gebieden is gericht op bescherming en ontwikkelen van de natuur- en landschapswaarden en cultuurhistorische waarden met daarbij een bij de schaal en de aard van het gebied passende landbouw. Voor dit gebied is in het kader van het Gebiedsplan een specifieke deelgebiedsplan gemaakt waarin de gewenste ontwikkeling van het gebied is beschreven. Zie volgende paragraaf.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
20
De bestaande natuurgebieden vallen in het buitengebied vallen binnen de zone GHS-natuur. De gebieden Zonzeel, het gat van den Ham en de Binnenpolder van Terheijden zijn daarbij aangewezen als natte natuurparel. In de GHS-natuur staat het behoud van de natuur- en landschapswaarden voorop. De aanwezige natuurwaarden hangen samen met specifieke omstandigheden van de grondwaterhuishouding. Naast de bestaande natuurgebieden vormen ook de ecologische verbindingszones onderdeel van de GHS. Deze worden in het buitengebied gevormd door de EVZ spoorzone en de EVZ MarkeZwaluwse haven.
Fragment zonering landelijk gebied Paraplunota ruimtelijke ordening (2008)
Een aantal gebieden rondom de bestaande natuurgebieden zijn ondergebracht in de GHS-landbouw. Daar waar in deze gebieden specifieke natuurwaarden aanwezig zijn, zijn deze aangeduid met de subzones leefgebied kwetsbare soorten (rondom de gebieden Zonzeel en het Gat van den Ham en daarnaast een deel van de Oostgorspolder). en leefgebied struweelvogels (nabij het gebied De Worp). Gebiedsplan Wijde Biesbosch De varkenspestepidemie van 1997 was de aanleiding voor een grote revitalisering van het buitengebied van Noord-Brabant. Voor het westelijk deel van Brabant is deze revitalisering niet gekoppeld aan de Reconstructiewet (zoals in Oost- en Midden-Brabant) maar op basis van vrijwilligheid uitgewerkt in twee Gebiedsplannen: Brabantse Delta en Wijde Biesbosch. Het Gebiedsplan Wijde concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
21
Biesbosch heeft betrekking op de gemeenten Drimmelen, Aalburg, Geertruidenberg, Oosterhout, Waalwijk, Werkendam, Woudrichem en delen van de gemeenten Breda, Dongen en Heusden. Het plan is in april 2005 vastgesteld door Provinciale Staten. In een bestuursakkoord hebben de betrokken gemeenten aangegeven hun bestemmingsplannen voor het buitengebied in overeenstemming te zullen brengen met het Gebiedsplan. Het Gebiedsplan geeft een integrale ruimtelijke visie op het gebied Wijde Biesbosch tot 2016. Op de Ambitiekaart van het plan zijn de zaken / wensen aangegeven die ruimtelijk zijn te positioneren.
Fragment Ambitiekaart Gebiedsplan Wijde Biesbosch
Uit de Ambitiekaart blijkt dat het Gebiedsplan een zonering aangeeft die aansluit bij de zonering van het landelijk gebied in de Paraplunota. Hoofdzaken van het Gebiedsplan voor het buitengebied van Drimmelen zijn: Grondgebonden landbouw in een open landschap (geel) Voor het overgrote deel van het buitengebied is het beleid gericht op het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden landbouw. Schaalvergroting en intensivering zijn de bedrijfstrategieën. Er wordt ruimte geboden voor voldoende grote bouwblokken, verbetering van de verkavelingsituatie en samenvoeging van bedrijven. Grondgebonden landbouw in een besloten landschap (roze/bruin) Het landschap ten zuidoosten van Terheijden en rond Made is kleinschaliger en meer besloten. Schaalvergroting is in deze gebieden, als gevolg van de verscheidenheid aan functies en versnippering van eigendommen, veel minder een haalbare strategie dan in de open landbouwgebieden. In deze gebieden zijn intensieve teelten passender en krijgen waar mogelijk kansen.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
22
Boomteelt (B) Rond Wagenberg en Terheijden wordt de b oomteelt (B) extra gestimuleerd. Boomteeltbedrijven zijn in Wagenberg reeds sterk vertegenwoordigd, onder meer vanwege de geschiktheid van de (leemhoudende) bodem. Vestigingsgebied glastuinbouw (V) Polder Plukmade is aangewezen als concentratiegebied voor de glastuinbouw (V). Vestiging van glastuinbouwbedrijven is hier mogelijk. Natuur (lichtgroen) Het versneld realiseren van de ecologische hoofdstructuur (EHS) - met name waar het gaat om de natte natuurparels - krijgt prioriteit. Te versterken natuurwaarden / beek- en kreekherstel Rondom de natuurgebieden Zonzeel en Gat van den Ham is deze aanduiding aangegeven. Deze gebieden vormen het leefgebied van kwetsbare soorten ( moerasvogels en weidevogels). Het beleid is gericht op het behoud en het versterken van deze waarden. Voor de rivier de Mark is het beleid gericht op beek- en kreekherstel. Dit herstel draagt bij aan de versterking van natuur/ en landschappelijke waarden en kan een functie hebben bij waterberging. Projectlocatie recreatie en toerisme (horizontaal paars gestreept) Ten noorden van het glastuinbouwgebied Plukmade ligt een projectlocatie recreatie en toerisme, waar intensivering van het toeristisch recreatief product mogelijk is. Drimmelen en Lage Zwaluwe vormen ‘recreatieve poorten’ die als vertrekplaats voor recreatieve routes dienen (naar en door het buitengebied). Kansrijke gebieden voor extensieve recreatie (rood verticaal gestreept) In het Gat van den Ham is uitbreiding of verbetering van de recreatieve routestructuren gewenst. Kansen liggen hier in combinatie met natuur of cultuurhistorische waarden. Regionale waterberging, voorlopige reserveringsgebieden 2016 In perioden van hevige regenval is waterberging noodzakelijk om de kans op ongecontroleerde overstromingen te voorkomen. Een aantal gebieden in het buitengebied zijn hiervoor als voorlopig reserveringsgebied aangewezen: delen van de Zonzeelse Polder, het gebied De Worp, een gebied langs de Mark en een deel van de Schuddebeurspolder (reeds gerealiseerd). Waterschappen werken de definitieve locatie en omvang van deze gebieden uit.
Integraal Deelgebiedsplan RNLE gat van den Ham In de Paraplunota en is de Regionale Natuur en Landschapseenheden (RNLE) globaal begrensd. Voor het Gat van den Ham is - ter uitwerking van het Gebiedsplan - een integraal deelgebiedplan opgesteld waarin de begrenzing en de gewenste ontwikkeling van dit gebied is vastgelegd. De belangrijkste afspraken die in het kader van het Deelgebiedsplan gemaakt zijn is dat er geen grootschalige verandering in het gebied zal plaatsvinden. En verder: o geen toename verstedelijking; o geen grootschalige natuurontwikkeling; o grondgebonden landbouw is de drager van het gebied en ontwikkeling van de bestaande grondgebonden bedrijven is mogelijk;
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
23
o o o o
realisatie natte groene hoofdstructuur (EHS/EVZ) en groen-blauwe dooradering op vrijwillige basis; water: kreekherstel van gemiddeld 25 tot 50 m breed; behoud, herstel en versterking van de landschappelijke structuur en cultuurhistorische waarden; alleen extensieve vormen van recreatie zijn mogelijk.
Rood voor groen beleid Via het "rood voor groen" beleid is het mogelijk om een aantal landhuizen te realiseren in het buitengebied, op voorwaarde dat ook een aanzienlijke oppervlakte nieuwe natuur wordt gerealiseerd. De gemeente heeft ervoor gekozen geen concrete gebieden voor landgoedontwikkeling aan te wijzen. Ruimte voor Ruimte De laatste jaren komen steeds meer agrarische bedrijfsgebouwen vrij als gevolg van bedrijfsbeëindiging. Om leegstand en verval van deze bebouwing tegen te gaan is de ‘Ruimte-voor-Ruimte’ regeling (RvR) in het leven geroepen. De regeling heeft een directe verbetering van de ruimtelijke kwaliteit tot doel. De regeling is gericht op sloop van: • kassen in kwetsbare gebieden; • niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen; • andere ongewenste bebouwing in het buitengebied. Om dit te bereiken wordt - onder voorwaarden - nieuwbouw van woningen toegestaan in ruil voor de sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen uit de intensieve veehouderij, kassen en leegstaande stallen van andere bedrijven. Buitengebied in Ontwikkeling In de Nota Buitengebied in Ontwikkeling (2004) is specifiek beleid voor bebouwingsconcentraties 2 in het buitengebied opgenomen. Kern van dit beleid is een verruiming van de mogelijkheden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) en het toestaan van een (beperkte) toevoeging van het bouwvolume. Belangrijke randvoorwaarde hierbij is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. De provincie heeft gemeenten gevraagd om de bebouwingsconcentraties nader te begrenzen en hiervoor een integrale visie op te nemen. De gemeente zal hiertoe een aparte notitie opstellen. Naast het beleid voor bebouwingsconcentraties geeft de nota ook het (reguliere) beleid aan (in het gehele buitengebied) voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en verbrede landbouw én het beleid ten aanzien van paardenhouderijen. Dit beleid is (wel)
2
Een bebouwingsconcentratie kan bestaan uit een kernrandzone, een bebouwingslint of een bebouwingscluster.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
24
meegenomen en vertaald in deze nota van uitgangspunten (zie hoofdstuk 5 en 6).
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
25
4.
STREEFBEELD
Het gemeentelijke streefbeeld voor het buitengebied is verwoord in de StructuurvisiePlus, de Landschapsvisie gemeente Drimmelen, de Beleidsnota en Actieplan Recreatie en Toerisme en de Visie bebouwingsconcentraties (zie aparte notitie). In deze gemeentelijke visies is rekening gehouden met de hiervoor beschreven beleidskaders. Het streefbeeld mondt uit in de gebiedsbestemmingen voor het buitengebied. 4.1. StructuurvisiePlus (2001)
Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de lange termijn. Uitgangspunt is een duurzame, kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van de verschillen in landschap, bodemgesteldheid, waterhuishouding en occupatiepatroon is de gemeente in deelgebieden ingedeeld. Voor ieder deelgebied is vervolgens een gebiedsstrategie bepaald. De deelgebieden zijn: o Buitengebied onderverdeeld in het grootschalige agrarisch perspectiefgebied en het kleinschalige verwevingsgebied; o Specifieke gebieden: het Gat van den Ham, de Markzone, Biesbosch/de Amer en de Verstedelijkingsband; o Kernen: Made, Drimmelen, Lage Zwaluwe, Hooge Zwaluwe, Wagenberg en Terheijden. Voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn de strategieën voor de deelgebieden Buitengebied en de specifieke gebieden Gat van den Ham en de Markzone relevant. Buitengebied: grootschalig agrarisch perspectiefgebied Dit open zeekleigebied heeft primair een agrarische functie. De aanwezige landbouwbedrijven krijgen ruime ontwikkelingsmogelijkheden en schaalvergroting is wenselijk. Het beeld/de sfeer van het gebied kan aantrekkelijker gemaakt worden door het versterken van de lanenstructuur, het beplanten van erven en het onderhouden van aanwezig open water en kreken. Buitengebied: kleinschalig verwevingsgebied Ook in dit gebied zal de landbouw in de toekomst de belangrijkste functie zijn, maar dan wel in een aangepaste vorm en/of gemengd met andere functies. In de kwel-/overgangszone op de moerigeen veengronden omvat het lange termijn streefbeeld een aangepaste vorm van landbouw, gecombineerd met natuurontwikkeling, natuurbeheer en recreatie. Ook op de zandgronden is een geleidelijke aanpassing van het landbouwkundig gebruik wenselijk, evenals een transformatie naar een combinatie met andere functies. Tevens zal geprobeerd worden de kleinschaligheid van het landschap terug te brengen door bosaanplant en andere beplantingen. concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
26
Biesbosch
Gat van den Ham Verstedelijkingband Grootschalig agrarisch perspectiefgebied
Kleinschalig verwevingsgebied Markzone
Deelgebieden StructuurvisiePlus
Het Gat van den Ham Het toekomstig beeld voor dit gebied is meervoudig ruimtegebruik, waarbij de functies noodoverloopgebied (in het kader van het beleid Ruimte voor de Rivier), landbouw, natuur en recreatie samengaan. Op korte termijn zijn echter geen actieve maatregelen voorzien om het toekomstbeeld te bewerkstelligen. Markzone Het streven voor de Markzone is het, in combinatie met de landbouw, beter benutten van de potenties op het gebied van de waterhuishouding (water voor de rivier) en daarnaast natuur- en (extensieve) recreatieontwikkeling in de vorm van wandel-, fietsen ruiterpaden op of naast de dijken van de rivier. Verstedelijkingsband Aan de oostkant van de gemeente, ligt een ‘verstedelijkingsband’ die loopt van Oosterhout naar de kern Drimmelen. De gemeente wil de ‘verstedelijkingsband’ vervolmaken door het invullen van dit gebied met een (recreatieve) voorziening met een groene uitstraling, bijvoorbeeld een golfbaan in samenhang met een landgoederenzone. Naast de gebiedsgerichte strategieën zijn thematische strategieën benoemd die aansluiten bij de genoemde wensbeelden voor de onderscheiden deelgebieden. Kanttekening bij de StructuurvisiePlus 2001 Er kan sprake zijn van tegenstrijdigheden met het actueel provinciaal beleid doordat ná de structuurvisiePlus 2001 een geheel nieuw
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
27
streekplan is vastgesteld in 2002. Later zijn nog de provinciale Interim structuurvisie en Paraplunota 2008 vastgesteld (grotendeels gebaseerd op het streekplan 2002). Daar waar de structuurvisiePlus uit 2001 tegenstrijdigheden heeft met het huidige gemeentelijk of provinciaal beleid zal het beleid van recentere datum prevaleren. De onderdelen van de structuurvisieplus 2001 waarbij geen tegenstrijdigheden zijn kunnen in principe worden gebruikt bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan, hetgeen niet wil zeggen dat hierbij eventuele nieuwe inzichten niet gevolgd worden.
4.2. Landschapsvisie gemeente Drimmelen (2007)
In deze gemeentelijke landschapsvisie is aangegeven: - waar en op welke wijze bestaande landschapskwaliteiten gehandhaafd moeten worden; - in welke richting deze kwaliteiten zich kunnen ontwikkelen en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. Input voor de Landschapsvisie is de StructuurvisiePlus en daarnaast het (voormalige) Landschapsbeleidsplan van de voormalige gemeente Made en Drimmelen uit 1996. De landschapsvisie is vertaald in een uitvoeringsprogramma agrarisch landschapsbeheer. Dit programma vormt de basis voor het afsluiten van een gebiedscontract met de provincie en voor het verlenen van subsidie aan individuele grondeigenaren voor agrarisch landschapsbeheer (Subsidieregeling Groen Blauw Stimuleringskader Noord-Brabant). Op basis van de strategie voor natuur, landschap en cultuurhistorie in het StructuurvisiePlus en het wensbeeld natuur en landschap uit het Landschapsbeleidsplan is een landschapsvisie voor het buitengebied opgesteld. Als kenmerkende landschaps- en natuurelementen in het buitengebied die versterkt en behouden moeten blijven noemt de Landschapsvisie: o behoud en versterken aanwezige natuurwaarden, vooral in de natte natuurgebieden; o behoud van het kleinschalig landschap rond Made en zuidoostelijk van Terheijden. o realisatie van natte en droge ecologische verbindingszones; o behoud en versterking van landschappelijke en/of ecologisch te versterken droogvormige lijnvormige structuren (oude dijken) o behoud en versterking van landschappelijke en/of ecologisch te versterken natte lijnvormige structuren (waterlopen en turfvaarten); o behoud en versterking blauwe dooradering (waterlopen met natuuroevers)
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
28
o o o
behoud en versterking groene dooradering (bomenrijen, houtsingels en bosjes); behoud van de openheid; versterking van de leefgebieden van weidevogels, moerasvogels en struweelvogels.
De meeste van de te behouden waarden worden ook gedekt door ander beleid (met name door de Paraplunota). Alle bovengenoemde zaken worden (meegenomen in de bestemmingen en aanduidingen in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. 4.3. Beleidsnota Recreatie & Toerisme (2008)
Om te komen tot beleid op het gebied van recreatie en toerisme is eerst het recreatieve aanbod in de gemeente geanalyseerd en is een SWOT (sterkte-zwakte analyse) gemaakt. Uit de SWOT komt naar voren dat de ligging aan het Nationaal Park De Biesbosch, Drimmelen een uitstekende uitgangspositie geeft om zich toeristisch recreatief te ontwikkelen en te profileren. Dit is in het verleden te weinig gebeurd. Redenen hiervoor zijn onder meer dat de gemeente zich tot nu toe vrijwel uitsluitend gericht heeft op de watersport (in het dorp Drimmelen) en nauwelijks op ander recreatievormen. Buiten de watersport bestaan nog veel kansen voor recreatieve ontwikkeling (van het achterland). Ook het profiel van toegangspoort tot de Biesbosch is in het verleden te weinig gebruikt om een sterk imago te ontwikkelen. Naar aanleiding van de SWOT-analyse is een aantal beleidskeuzes gemaakt waarvan de belangrijkste (in relatie tot het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied) zijn: § Drimmelen kiest ervoor zich te positioneren als bestemming aan en toegangspoort tot het Nationaal Park De Biesbosch; § Op het gebied van de verblijfsrecreatie zal de gemeente de ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige accommodaties in principe in de hele gemeente positief tegemoet treden. § Mogelijkheden ziet de gemeente voor nieuwe horeca in het buitengebied ter ondersteuning van recreatieve activiteiten; § Er zal meer aandacht komen voor voorzieningen langs de fiets- en wandelinfrastructuur en voor logische, goed bewegwijzerde en van informatie voorziene startpunten of recreatieve poorten. In de nota worden vervolgens een aantal aanbevelingen gedaan voor de nadere uitwerking van het bestemmingsplan Buitengebied. De belangrijkste aanbevelingen zijn: § Het toestaan van minicampings in de periode van 1 maart tot 1 december op in principe elk adres in het buitengebied. Als voorwaarde bij de ontheffing geldt niet (meer) een maximum aantal kampeerplaatsen maar een maximale omvang van het
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
29
terrein van 5000 m2 (0,5 ha). Daarbij moet de aspirant campinghouder in een bedrijfsplan aantonen dat de landschapkenmerken behouden of versterkt worden, de verkeersafwikkeling geen probleem vormt en er goed omgegaan wordt met de waterhuishouding en ecologische kwaliteiten. § Een vergelijkbaar beleidsprincipe geldt voor verblijfsrecreatie en dagrecreatieve voorzieningen in gebouwen: het moet aansluiten bij de aard en omvang van het huidige gebruik, de omgeving niet aantasten en de verblijfsrecreatie moet in de tijd beperkt zijn (om permanente bewoning tegen te gaan). De omvang van bed & breakfast is beperkt tot maximaal 5 kamers en 10 personen en die van appartementen tot maximaal 20 personen in maximaal 5 appartementen. § Op elk adres in het buitengebied is ook kleinschalige ondersteunende horeca mogelijk met een maximum oppervlakte van 100 m2 en mits gekoppeld aan een reguliere recreatieve activiteit. In alle gevallen wordt voorgesteld een verplichting te stellen voor het aantonen van de (bijdrage aan de) ruimtelijke en recreatieve kwaliteit. Tot slot geeft de nota 15 concrete uitvoeringsprojecten voor de komende jaren. Projecten, genoemd in de Beleidsnota, die een raakvlak hebben met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn: - realisatie vrijliggende fietspaden; - realisatie wandelroute-netwerk; - voorzieningen langs routes; - bevorderen beleefbaarheid verdedingswerken; - stimuleren karaktervolle overnachtingsmogelijkheden; - stimuleren innovatieve horeca. 4.4. Vertaling streefbeeld naar gebiedsbestemmingen
De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan. Het karakter van deze functies is niet gelijk: landbouw en natuur zijn gekoppeld aan bepaalde gebieden, het landschap is overal. Het landschap weerspiegelt de ontginningsgeschiedenis c.q. wijze waarop mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel, dat in ons land verschillende waardevolle cultuurlandschappen heeft opgeleverd. Ook op de schaal van Drimmelen is dit het geval. Vanwege de wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én vanwege het grote belang dat de gemeente (en de hogere overheden) hecht aan de instandhouding van het cultuurlandschap geldt voor het bestemmingsplan het volgende algemene en overkoepelende beleidsuitgangspunt:
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
30
“Behoud en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen met de daarbij behorende cultuurhistorische en landschappelijke waarden zoals beschreven in hoofdstuk 2 én het waarborgen van de dynamiek daarbinnen”. Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijbehorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur kan de natuur zich verder ontwikkelen. Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en natuur (en landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap. De begrenzing van de gebiedsbestemmingen wordt in grote lijnen gebaseerd op de zonering van het landelijk gebied uit de Paraplunota ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de gronden die in agrarisch gebruik zijn en die in het Paraplunota onder de Agrarische hoofdstructuur (AHS) vallen, de gebiedsbestemming Agrarisch (A) krijgen. Grondgebonden landbouw vormt in deze gebieden de hoofdfunctie. Gronden die in agrarisch gebruik zijn en in de Paraplunota in de Groene Hoofdstructuur (GHS-landbouw) vallen krijgen de gebiedsbestemming Agrarisch met Waarden (AW). Binnen deze gebieden worden de gebieden waar sprake is van specifieke soorten - die van bijzonder ecologisch belang zijn extra – beschermd. Concreet gaat het om: o Het veenontginningsgebied ten zuiden en westen van het natuurgebied Zonzeel én het weidegebied aansluitend het natuurgebied Gat van den Ham vormen het leefgebied van weidevogels; o Tussen het natuurgebied de Worp en Polder Koekoek ligt een gebied dat het leefgebied vormt voor struweelvogels; o de Markzone vormt het leefgebied van moerasvogels. o Een klein gebied ten zuiden van de Oostgorspolder en twee gebieden rond Hooge Zwaluwe vormen het leefgebied van (andere) kwetsbare soorten. De precieze bescherming d.m.v. aanlegvergunningstelsel wordt in het voorontwerp bepaald op basis van de soorteninventarisatie die aan de provinciale aanwijzing tot leefgebied kwetsbare soorten ten grondslag ligt.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
31
De bestaande natuurgebieden (de Worp, Zonseel, Gat van den Ham, de Domeinenput en de Binnenpolder van Terheijden krijgen –mits in beheer van een natuurbeherende organisatie- de gebiedsbestemming Natuur (N). In deze gebieden staat de natuurfunctie voorop. De bestemming Bos (BO) wordt aan alle (overige) (multifunctionele) bosgebieden van enige omvang gegeven, waarop geen natuurdoelstelling ligt. Hierbij wordt doorgaans uitgegaan van vigerende plannen. Gronden die vallen in de GHS-Natuur maar nog in agrarisch gebruik zijn danwel niet of nog niet (op vrijwillige basis) verworven zijn door een natuurbeherende organisatie, krijgen de bestemming Agrarisch met Waarden (AW) met eventueel relevante aanduidingen.. De volgende waardevolle cultuurhistorische en archeologische elementen worden binnen de gebiedsbestemming specifiek aangegeven c.q. beschermd: o oude dijken; o o o o o o o
turfvaarten;
landschappelijk waardevolle waterlopen; wielen; vestingwerken (inclusief schootsvelden) waardevolle houtwallen en bomen; open gebieden; gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het behoud van deze elementen. Voor cultuurhistorische elementen die reeds beschermd worden via een ander spoor, bijvoorbeeld de gemeentelijke monumentenverordening, wordt geen beschermende regeling meer opgenomen in bestemmingsplan. Dit zou leiden tot ongewenste dubbele regelingen. De precieze begrenzing van de gebiedsbestemmingen en aanduidingen op perceelsniveau wordt (bij het opstellen van het voorontwerp bestemmingsplan) nader afgestemd op de in het gebied aanwezige waarden en functies. De begrenzingen en zoneringen uit de Paraplunota, het Gebiedsplan Wijde Biesbosch, de Landschapsvisie Drimmelen 2007, Beleidsnota Recreatie & Toerisme 2008 en de geldende bestemmingsplannen zijn hierbij leidend. In bijlage 3 zijn de belangrijkste beleidskaders in kaartbeeld gevat. Deze kaart vormt in hoofdlijnen de basis voor het toekennen van de gebiedsbestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden, Natuur en Bos en nadere aanduidingen binnen deze bestemmingen. Er wordt op gewezen dat deze kaart niet de blauwdruk vormt voor de uiteindelijke invulling van gebiedsbestemmingen. Wel geeft de kaart aan waar de gemeente ongeveer op bescherming van natuur- en landschaps- en
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
32
hydrologische waarden zal inzetten. Overigens blijkt uit de kaart dat grote delen van de gemeente ook een agrarische (productie) bestemming zullen krijgen. De invulling op perceelsniveau vindt plaats in het voorontwerp. De in bijlage 3 geschetste zonering van het landelijk gebied werkt door in het bestemmingsplan via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Deze regels worden afgestemd op de aanwezige aangeduide waarden. Waar het gaat om de bescherming van de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de waardevolle cultuurhistorische elementen betekent dit dat een aanlegvergunning gevraagd wordt voor bepaalde werkzaamheden in bepaalde gebieden. Op hoofdlijnen wordt het volgende aanlegvergunningenstelsel voorgesteld: GRONDEN / ACTIVITEITEN Bestemmingen
a
b
c
d
e
f
g
h i
j
k l
Bestemming A en AW (algemeen) Bestemming N (natuurgebied) Bestemming C (cultuurhistorisch waardevolle elementen)
+ x x
+ + x
x x
+ x
x x
x x
+ +
+ x
x x
+ +
+
+
x
+
+
+
+
x
x
x
x
+
+
+
+
+
+
+ + + + + + + + +
+ + + + + + + + +
+ +
Dubbelbestemmingen Archeologie, waardevol gebied (vastgestelde waarden) Archeologie aandachtsgebied (verwachte waarden)
Waarden/aanduidingen (op A of AW) Open gebied Leefgebied kwetsbare soorten Leefgebied moerasvogels Leefgebied struweelvogels Leefgebied weidevogels Kleinschalig landschap RNLE Gat van Den Ham Beschermingszone natte natuurparel Waterpotentiegebied
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
+ x + +
+ + +
+ + x + + +
+ + x + + +
+ + +
+ + + + +
+
x +
oktober 2009
33
+
+
+ +
+ +
+ + +
+ +
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l.
aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²; aanbrengen van (infrastructurele) ondergronds leidingen; dempen van poelen, sloten en greppels; omzetten van grasland in bouwland/scheuren grasland; aanbrengen hoge tijdelijke TOV (>1,5m zoals wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten, boomteelthekken, vraatnetten); aanbrengen lage tijdelijke TOV (<1,5m, zoals insectengaas, afdekfolie, lage tunnels) beplanten van gronden met houtgewas (hoger dan 1 meter); afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem; aanleggen drainage. vellen of rooien van houtgewas; verlagen van de waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties diepploegen en diepwoelen van de bodem.
Toelichting op het schema: + = aanlegvergunning van toepassing; o = verbod (een verbod is opgenomen als het verlenen van een vergunning na toetsing al bij voorbaat kansloos wordt geacht. In dat geval is het niet wenselijk een afwegingsmogelijkheid op te nemen; leeg vakje = werkzaamheid bij recht toegestaan. NB. Normale onderhoudswerkzaamheden zijn niet gebonden aan een aanlegvergunning.
Op de regels ten aanzien van het bouwen wordt in de volgende hoofdstukken nader ingegaan.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
34
5.
LANDBOUW
De agrarische sector is de belangrijkste grondgebruiker in het buitengebied. De grondgebonden bedrijven vormen één van de dragers van het cultuurlandschap. De landbouwsector is volop in beweging. Als gevolg van schaarste stijgen de prijzen van voedsel op de wereldmarkt en - in het verlengde daarvan - de financiële opbrengsten voor de landbouwbedrijven na een lange periode van minder perspectief. De stijgende opbrengsten worden door agrariërs gebruikt om te investeren in groei en schaalvergroting en innovatie. De verwachting is dat de gemiddelde omvang van een landbouwbedrijf in Nederland (nu 40 ha) de komende jaren zal stijgen. Voor de toekomst van de landbouwsector zijn de discussies in de Europese Unie over de afschaffing van de melkquota en de toekomstige inkomenstoeslagen voor agrariërs (en de mogelijke koppeling daarvan aan prestaties op het gebied van natuur en landschap) van groot belang. Dit geldt ook voor nieuwe wetgeving op het gebied van duurzaamheid (mestwetgeving en Kaderrichtlijn Water) en diergezondheid. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is de bestaande agrarische bedrijven de mogelijkheid te bieden in te spelen op de ontwikkelingen in de landbouwsector en ruimte te bieden hun bedrijfsvoering op een economisch verantwoorde wijze voort te zetten. 5.1. Algemeen
Uit een door de ZLTO uitgevoerd marktonderzoek in de agrarisch sector in de gemeente3 blijkt dat het aantal agrarische bedrijven in het buitengebied in 2005 275 bedroeg. Het merendeel van de bedrijven zijn grondgebonden bedrijven c.q. melkveehouderijen en akkerbouwbedrijven. Ook de glastuinbouw is door de aanwezigheid van het concentratiegebied Plukmade sterk vertegenwoordigd. Het aantal intensieve veehouderijen schommelt rond de 40. De omvang van de melkveehouderij- en akkerbouwsector is in Drimmelen de laatste jaren afgenomen ten gunste van het aandeel van de tuinbouw- en de intensieve veehouderijbedrijven. De melkveehouderij en akkerbouw blijven echter belangrijke dragers van het buitengebied. De basis voor de uitgangspunten in het bestemmingsplan ten aanzien van de landbouw wordt gevormd door de Paraplunota ruimtelijke ordening en het Gebiedsplan Wijde Biesbosch (inclusief het Integraal Deelgebiedsplan RNLE Gat van den Ham). Deze worden door de gemeente overgenomen als uitgangspunt voor het bestemmingsplan. Daar waar de gemeente kiest voor afwijking van deze plannen is dit in het onderstaande expliciet aangegeven.
3
ZLTO, Marktonderzoek Drimmelen, november 2007.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
35
5.2. Bouwblokken
Alle agrarische gebouwen en bouwwerken in het buitengebied (bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, mestopslag, voedersilo’s) zijn met de bijbehorende voorzieningen (tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting) zoveel mogelijk binnen een op de plankaart begrensd bouwblok opgenomen. Binnen het bouwblok dient ook de nieuwe bebouwing te worden gesitueerd. Agrarische bouwblokken zijn op de plankaart weergegeven door middel van een aanduiding binnen de onderliggende agrarische gebiedsbestemming. Bij het toekennen van bouwblokken wordt onderscheid gemaakt in: • grondgebonden agrarische bedrijven; • niet-grondgebonden agrarische bedrijven, zijnde intensieve veehouderijbedrijven; • overige niet-grondgebonden bedrijven (bijvoorbeeld een champignonteeltbedrijf) • glastuinbouwbedrijven. Bestemmingsplannen van voor de inwerkingtreding van het Streekplan krijgen (alsnog) een bouwblok op maat. Al deze bouwblokken worden dus toegekend op basis van het principe ‘bouwblok op maat’. Dit principe houdt in dat een (fictief) nauw begrensd bouwblok wordt toegekend met een uitbreiding van ca. 15% die het mogelijk maakt om binnen het bouwblok een extra stal of schuur op te richten.
Bouwblok op maat
Nauw begrensd bouwblok
De exacte omvang van de agrarische bouwblokken wordt afgestemd op: • de bestaande rechten op basis van Cork-afspraken (het bouwblok in het geldende bestemmingsplan) voor zover deze reëel zijn en de aanwezige omgevingswaarden dit toelaten; Voor eventuele maximale uitbreidingsmogelijkheden geldt dat de verschillende oude bestemmingsplannen in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied gelijk worden getrokken. • de behoefte van het bedrijf; • de aard van de omgevingskwaliteiten; • een zo efficiënt mogelijk gebruik van de ruimte binnen de bouwkavel.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
36
In het kader van het Integraal Deelgebiedsplan RNLE Gat van den Ham is afgesproken dat voor de zes agrarische bedrijven in het RNLE-gebied uitbreidingsmogelijkheden worden opgenomen conform de voor deze bedrijven opgestelde bedrijfsontwikkelingsplannen. Deze zijn goedgekeurd door de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB). De betreffende bedrijven krijgen bij recht een bouwblok van 1,5 ha.
In het buitengebied (buiten de bouwblokken) mogen geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht. Reeds bestaande (en legale) solitair voorkomende opstallen van een zekere omvang en ruimtelijke uitstraling (> 30 m 2 ) krijgen een positieve bestemming., mits gebouwd met bouwvergunning Mestopslag Uitgangspunt is dat mestzakken binnen het bouwblok worden gesitueerd. De productie van mest ontstaat op het bedrijf. Er zijn juist meer bewegingen nodig als de mestzak verder van het bedrijf vandaan wordt geplaatst. Een mestzak hoort op het bouwblok of, alleen indien dit vanuit de bedrijfsvoering noodzakelijk is, maximaal 50 meter daar vandaan buiten het bouwblok.
5.3. Minimale bedrijfsomvang
Bij de toekenning van de agrarische bouwblokken speelt de omvang van de bedrijven een belangrijke rol. In het algemeen wordt een norm van 70 NGE 4 gehanteerd voor een economisch rendabel levensvatbaar agrarisch bedrijf. Dit betekent echter niet dat kleinere bedrijven geen bestaansrecht meer hebben. Dit is naast meer bedrijfsspecifieke en financiële aspecten immers ook afhankelijk van marktperspectieven, het beleid en de omgeving. Een exacte ondergrens voor de minimale omvang van een bedrijf om in aanmerking te komen voor een bouwblok is moeilijk te geven. Er kan gekozen worden voor een minimum bedrijfsomvang van bijvoorbeeld 15, 9 of 3 NGE voor toekenning van een agrarisch bouwblok. In de gemeente Drimmelen is de exacte omvang van de individuele agrarische bedrijven moeilijk te analyseren. Bij de toekenning van een agrarisch bouwblok wordt daarom uitgegaan van de bedrijven met een milieuvergunning of een melding. De activiteit moet dus volgens de Wet milieubeheer toegestaan zijn en op basis van de Wro in te passen. Dit betekent dat ook kleine agrarische bedrijven een bouwblok toegekend krijgen. Voor de kleinste bedrijven met een geldend agrarisch bouwblok zal afhankelijk van de bedrijfssituatie en de ligging - een klein bouwblok op maat toegekend worden óf een bestemming woondoeleinden.
4
NGE: geeft de productieomvang van een agrarisch bedrijf weer. Ter illustratie: 1 NGE komt overeen met bijvoorbeeld 0,75 melk- en kalfkoe of 0,5 ha grasland.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
37
5.4. Uitbreiding van agrarische bedrijven
Omdat het vastgestelde bouwblok (op termijn) niet voor alle agrarische bedrijven voldoende ontwikkelingsperspectief met zich mee draagt is een verdere uitbreiding van het bouwblok voor alle bedrijven mogelijk via een nadere afweging in de vorm van een wijzigingsprocedure. Bij de uitbreiding van het bouwblok moet rekening gehouden worden met de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden. De maximale uitbreidingsmogelijkheid van de bouwblokken wordt in de gebieden met waardevolle natuur- en of landschapswaarden begrensd tot maximaal 1,5 ha. In de gebiedsbestemming Agrarisch (meest overeenkomend met AHS-landbouw) geldt dat agrarische bouwblokken mogen worden uitgebreid tot maximaal 2 ha, tenzij hiertegen vanuit de omgevingsaspecten bezwaren bestaan. Mocht het reguliere bouwblok te klein blijken dan bestaat de mogelijkheid om te werken met een differentiatievlak. Daarnaast geldt bij uitbreiding de verplichting tot het opstellen van een bedrijfsplan en een inpassingsplan. Intensieve veehouderij De uitbreiding van intensieve veehouderijen is gekoppeld aan de zogeheten duurzame locaties voor intensieve veehouderij. Hier mogen deze bedrijven hun bouwblok uitbreiden tot maximaal 2,5 hectare. De vergroting van een agrarisch bouwblok voor intensieve veehouderij tot maximaal 2,5 hectare moet plaatsvinden conform de Handleiding duurzame locaties 5, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten d.d. 2 december 2003. Dit is alleen mogelijk via een afzonderlijke juridisch - planologische procedure (projectbesluit of bestemmingsplan) waarbij dient te worden onderbouwd dat sprake is van een duurzame locatie. Glastuinbouw Bestaande glastuinbouwbedrijven buiten het concentratiegebied Plukmade mogen hun bouwblok (op maat) via wijziging uitbreiden tot maximaal 3 ha. Hierbij geldt dat een uitbreiding in overeenstemming moet zijn met de diverse omgevingskwaliteiten.
5
De handleiding geeft een nadere invulling en verduidelijking van het in het Streekplan Noord-Brabant 2002, het Koepelplan “Reconstructie aan zet” (2001) en de uitgangspuntennota “Hand aan de ploeg voor West-Brabant” (2001) geformuleerde provinciaal beleid met betrekking tot duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij. De handleiding is o.a. bedoeld als ondersteuning voor de planvorming in het kader van de Revitalisering Landelijk Gebied (RLG), welke plannen worden vastgelegd in Reconstuctieplannen en (voor West-Brabant) Gebiedsplannen, voor het ruimtelijk ordeningsbeleid van gemeenten en voor het beoordelen door de provincie van initiatieven en plannen in het kader van de ruimtelijke ordening. Een duurzame locatie betreft een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging, dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 2,5 hectare voor een intensieve veehouderij.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
38
Aan solitaire bedrijven die al tussen de 2 en 3 ha netto glas zitten en niet kunnen verplaatsen uit bedrijfseconomisch oogpunt kan via de provinciale concept Verordening Ruimte, artikel 3.4.6 ontheffing verleend worden voor ruimte boven 3 ha netto glas. Per geval zal vervolgens gekeken moeten worden in hoeverre deze ontheffingsmogelijkheid de daar aanwezige omgevingskwaliteit aantast. Per geval zal het college van B&W en/of de gemeenteraad een afweging maken of de gemeente wil meewerken aan de gevraagde uitbreiding boven de 3 ha glasopstand. Binnen het concentratiegebied c.q. vestigingsgebied voor glastuinbouw Plukmade is uitbreiding van de bestaande glastuinbouwbedrijven (bij recht) mogelijk. Het maximum oppervlak aan kassen wordt bepaald door de omvang van het concentratiegebied en de maximale bouwhoogte daarbinnen. Boomteelt Het gebied tussen Wagenberg en Terheijden is in het Gebiedsplan Wijde Biesbosch aangewezen als gebied met goede ontwikkelingskansen voor de boomteelt. Door de geschiktheid van de gronden in het gebied voor boomteelt zijn in dit gebied ook al relatief veel boomteeltbedrijven aanwezig. In het bestemmingsplan wordt voor het boomteeltgebied en/of de hier aanwezige boomteeltbedrijven geen specifieke regeling opgenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat - omdat het hier niet om een open gebied gaat - er ruimere mogelijkheden zullen gelden voor opgaande teelt en teeltondersteunende voorzieningen. Teeltondersteunende kassen Binnen de gebiedsbestemming Agrarisch is op het bouwblok van agrarische bedrijven 1000 m² aan teeltondersteunende kassen bij recht toegestaan. Ter bescherming van het (open) landschap is een verdere uitbreiding van het oppervlak aan teeltondersteunend glas gekoppeld aan een nadere afweging (tot 2000 m² via een binnenplanse ontheffing en tot maximaal 5000 m² via wijziging). In de overige gebiedsbestemmingen zijn teeltondersteunende kassen uitgesloten. Bij de beoordeling van aanvragen om kassen wordt gekeken naar de effecten op de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied zal bezien worden of er een (logische) directe koppeling kan worden gelegd met die plaatsen waar de openheid van het landschap een specifieke waarde is, Teeltondersteunende voorzieningen (TOV) Het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen is aan regels gebonden omdat ze van invloed zijn op het landschapsbeeld, de natuur en de waterhuishouding. Voor de regeling wordt aangesloten op de provinciale Beleidsnota Teeltondersteunde
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
39
voorzieningen. In het beleid wordt onderscheid gemaakt in tijdelijke voorzieningen en permanente voorzieningen (ondersteunende tunnel- en/of boogkassen, containerteelt etc.). Binnen de tijdelijke voorzieningen is een onderscheid te maken tussen lage en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Hoge tijdelijke TOV zijn hoger dan 1,5 meter, zoals wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten, boomteelthekken, vraatnetten. Lage tijdelijke TOV zijn lager dan 1,5m, zoals insectengaas, afdekfolie, lage tunnels) Permanente voorzieningen mogen uitsluitend op het bouwblok worden opgericht. Voor de permanente voorzieningen controleert de gemeente of er bouwvergunningen afgegeven zijn en of wat er gebouwd is aan deze vergunning voldoet. Als het bouwblok te klein is om de permanente voorzieningen te realiseren kan een vergroting van het bouwblok worden aangevraagd ten behoeve van de teeltondersteunende voorzieningen. In het bestemmingsplan kunnen differentiatievlakken worden aangegeven op het bouwblok. Differentiatievlakken zijn bv. mogelijk voor containervelden die conform het beleid TOV op het bouwblok moeten, omdat een containerveld als een permanente voorziening wordt gezien. Met een AAB toets kan de noodzaak getoetst worden. Bij grote oppervlakten aan containervelden, zoals bijvoorbeeld bij de boomteelt in Terheijden kan aan deze constructie gedacht worden. Zo worden de voorzieningen ruimtelijk geconcentreerd.
Tijdelijke voorzieningen kunnen ook buiten het bouwblok gerealiseerd worden. Hierbij geldt wel als eis dat de voorzieningen uitsluitend mogen worden opgericht indien de teelt dit vereist en met een maximum van 6 maanden. Daar waar sprake is van gebieden met specifieke landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke waarden is voor het oprichten van tijdelijke voorzieningen een nadere afweging (aanlegvergunning) nodig, om te voorkomen dat (teveel) afbreuk wordt gedaan aan deze waarden. 5.5. Nieuwvestiging en omschakeling van agrarische bedrijven
Nieuwvestiging Nieuwvestiging (creëren van nieuw agrarisch bouwblok) van agrarische bedrijven is binnen de gebiedsbestemming Agrarisch uitsluitend toegestaan indien het gaat om de verplaatsing van een bedrijf en hiermee een algemeen belang is gediend.. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om de uitplaatsing van een bedrijf uit een natuurgebied of een bebouwde kom/bebouwingsconcentratie/kernrandzone. Wel moet vooraf onderzocht worden of in de behoefte voor een nieuwe locatie ook kan worden voorzien door gebruik te maken van een bestaand (vrijgekomen) agrarisch bouwblok.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
40
Als nieuwvestiging uiteindelijk wel aan de orde kan zijn moet rekening gehouden worden met de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden. Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is - buiten het concentratiegebied van Plukmade - uitgesloten. Omschakeling Binnen de gebiedsbestemmingen Agrarisch kunnen agrarische bedrijven omschakelen naar elke agrarische bedrijfsvorm, behalve intensieve veehouderij en glastuinbouw. Er worden geen mogelijkheden geboden voor omschakeling naar een intensieve veehouderij, behalve wanneer het gaat om een duurzame locatie. Een eventuele aanvraag zal - gelet op de complexe afweging en ruimtelijke impact - gerealiseerd moeten worden via een aparte planologische procedure. In het hele buitengebied kunnen agrarisch verwante, agrarische hulp- en nevenbedrijven en niet-agrarische bedrijven via wijziging worden omgezet in agrarische (grondgebonden) bedrijven, mits kan worden voldaan aan de richtlijnen uit de milieuwetgeving. Ook hier wordt een bouwblok op maat toegekend dat via wijziging eventueel vergroot kan worden tot maximaal 1,5 ha. 5.6. De agrarische bedrijfswoning
In principe hebben alle volwaardige agrarische bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m 3 (exclusief kelder), tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor nieuwe 1e agrarische bedrijfswoningen geldt wel de vereiste van een AAB-toets, waarin naast de volwaardigheid ook de noodzaak ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering getoetst dient te worden. Voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning wordt in het bestemmingsplan geen ruimte geboden. De behoefte aan een dergelijke woning is niet of nauwelijks nog reëel. Daarnaast levert de bouw van een tweede bedrijfswoning steeds meer milieuproblemen op voor agrarische bedrijven. Afgesplitste eerste en/of tweede agrarische bedrijfswoningen In geval van een (legale, dus middels een procedure tot stand gekomen) afgesplitste bedrijfswoning op een agrarisch bedrijf wordt er voor gekozen om te bestemmen conform de feitelijke situatie. De bestemming van de voormalige bedrijfswoning zal in geval worden omgezet in een burgerwoning. Bij illegale afsplitsing krijgt de woning een agrarische bestemming.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
41
6.
NIEUWE ECONOMISCHE DRAGERS
Naar verwachting zal de trend van een toename aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen zich de komende jaren voortzetten. De gemeente Drimmelen ondersteunt initiatieven voor hergebruik die het economisch en/of sociaal draagvlak in het agrarisch gebied versterken. In dit verband staat de gemeente ook positief tegenover functieverbreding van agrarische bedrijven (nevenactiviteiten).Daarbij wordt gestreefd naar een brede invulling van de mogelijkheden. De provincie heeft hier ruimtelijke kaders voor geschetst waar het bestemmingsplan bij aansluit. 6.1. Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Nevenactiviteiten kunnen worden onderverdeeld in activiteiten die een directe relatie hebben met het agrarisch bedrijf (verbrede landbouwactiviteiten) en in overige nevenactiviteiten zonder directe relatie met de bestaande agrarische bedrijfsvoering. Verbrede landbouw kan gezien worden als 'agrariërs met iets erbij'. De nevenactiviteit hangt samen met de agrarische bedrijfsvoering of staat ten dienste van het bedrijf. Agro-toerisme, waaronder minicampings, agrarisch natuurbeheer, mestverwerking en biovergisting (tot 25.000 ton/jaar) en de verkoop van streekeigen producten zijn voorbeelden van 'verbrede landbouw'. Overige nevenactiviteiten zijn bijvoorbeeld recreatie en zorgdiensten, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische binnenopslag. In de praktijk blijkt op dit moment (slechts) circa 7% van de agrariërs in Drimmelen een nevenactiviteit te (willen) hebben. De ontwikkeling van verbrede landbouwactiviteiten is in beginsel op alle agrarische bouwblokken toegestaan, mits geen afbreuk wordt gedaan aan of aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige waarden en ze geen belemmering vormen voor de bestaande bedrijven. Het realiseren van een verbrede activiteit is geregeld via een binnenplanse ontheffing. Uitbreiding van het agrarisch bouwblok ten behoeve nevenactiviteiten wordt in beginsel niet toegestaan omdat dit indruist tegen de principes van zuinig ruimtegebruik. Niet direct aan het agrarisch bedrijf gerelateerde nevenactiviteiten dienen ook als vervolgfunctie te kunnen worden toegelaten. Dit omdat eenmaal opgestarte nevenactiviteiten vaak steeds verder worden uitgebouwd, waarbij de agrarische hoofdfunctie steeds verder naar de achtergrond verdwijnt. Bovendien is het voor de zittende ondernemer ongewenst als de situatie ontstaat dat –als agrarisch gebruik niet meer mogelijk is- ander gebruik ook niet meer mogelijk zou zijn.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
42
Er is alleen sprake van een nevenfunctie zolang het agrarisch bedrijf als hoofdfunctie wordt uitgeoefend. Daarom is het ook nodig om een bij de nevenfunctie passend maximum aan bebouwing op te nemen. Hieronder volgt een opsomming van mogelijke nevenactiviteiten of verbrede landbouwactiviteiten met de daarbij geldende randvoorwaarden. Om te kunnen toetsen of aan deze randvoorwaarden wordt voldaan is het realiseren van de genoemde activiteiten in de meeste gevallen gekoppeld aan een binnenplanse ontheffing. Voor activiteiten met een mogelijk grote ruimtelijke impact (bijvoorbeeld mestverwerkings- en biovergistingsinstallaties) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. §
§
§
§
§
Verkoop aan huis van op het eigen bedrijf geproduceerde producten en gewassen. Deze activiteiten mogen nadrukkelijk niet de vorm van volwaardige detailhandel aannemen. Het maximaal voor verkoopdoeleinden ‘aan huis’ in te richten vloeroppervlak is (bij recht) 100 m2 per bedrijf. Recreatieve en kleinschalige zorgverlenende nevenfuncties (via een ontheffing) onder de voorwaarde dat de activiteiten kleinschalig blijven (500 m² respectievelijk 250 m²) en niet het hoofdinkomen vormen. Vakantieappartementen zijn toegestaan tot een maximum van vijf appartementen per agrarisch bedrijf, bed & breakfast tot een maximum van 5 kamers/10 personen. Kleinschalig kamperen wordt als nevenactiviteit toegestaan tot een maximaal terreinoppervlak van 5000 m² waarbij geen maximum voor het aantal kampeermiddelen geldt. Semi- en niet-agrarische nevenfuncties zijn (via een ontheffing) uitsluitend binnen de gebieden met een agrarische hoofdfunctie toegestaan. Naast een agrarische tak kan een bedrijf zich bijvoorbeeld op beperkte schaal bezig houden met fokkerij6, houderij of stalling van paarden. Ook een vaak voorkomende nevenactiviteit is loonwerk of andere op de agrarische sector gerichte dienstverlening, zoals transport. De activiteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing; nieuwbouw of uitbreiding ten behoeve van deze functies is niet toegestaan. Statische opslag: deze activiteit wordt (bij recht) gebonden aan een oppervlakte van maximaal 400 m². Het realiseren van grotere oppervlaktes is gekoppeld aan een ontheffing / wijzigingsprocedure. Buitenpandige opslag en opslag in kassen is pertinent uitgesloten. Via ontheffing zijn in bestaande gebouwen ook zorgverlenende activiteiten als nevenactiviteit toegestaan. Hieraan is een maximaal vloeroppervlak van 250 m²
6
In het bestemmingsplan zal onderscheid worden gemaakt tussen gebruiksgerichte (maneges, pension) en productiegerichte paardenhouderijen (melkerij, fokkerij, handel etc.)
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
43
verbonden. In vrijkomende boerderijen is hervestiging van (volwaardige) zorgboerderijen mogelijk (zie hieronder). Per agrarisch bedrijf kunnen meerdere nevenfuncties worden uitgeoefend. Om de agrarische hoofdfunctie van de bedrijven te garanderen is het totale omvang aan nevenactiviteiten gebonden aan een oppervlakte van 500 m². Reeds aanwezige nevenactiviteiten op agrarische bedrijven die niet aansluiten bij de bovenstaande voorbeelden vanwege hun functie of omvang, worden specifiek geregeld. 6.2. Hergebruik vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen Als gevolg van diverse ontwikkelingen in de landbouwsector komen veel agrarische bedrijfsgebouwen vrij. Beëindiging van het agrarisch gebruik kan leiden tot verloedering van (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing en aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Indien hergebruik samen gaat met sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing kan dit bijdragen aan ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Bovendien kan hergebruik een impuls leveren aan de versterking van de leefbaarheid op het platteland en kan het kapitaalvernietiging voorkomen. Gezien de agrarische hoofdfunctie van het merendeel van het buitengebied heeft bij hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing agrarisch hergebruik de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is, wordt hergebruik voor andere economische dragers nagestreefd.
In het bestemmingsplan wordt aangesloten bij de (ruime) mogelijkheden voor hergebruik van VAB’s die in het (recente) provinciale beleid zijn opgenomen. Op grond hiervan is hergebruik mogelijk voor recreatieve voorzieningen, opslagactiviteiten en voor wonen indien het gaat om hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Voorwaarde voor hergebruik is dat hierbij een bijdrage wordt geleverd aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor hergebruik gelden de volgende algemene randvoorwaarden: • Inpassen in omgeving (vorm, maat, schaal); • Geen vergroting bouwvolume en sloop overtollige bebouwing (geen waardevolle bebouwing); • Hergebruik afstemmen op capaciteit wegen; • Geen aantasting van aanwezige waarden; • Geen belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven. Indien agrarisch hergebruik niet mogelijk is, is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfswoningen voor burgerbewoning aanvaardbaar op voorwaarde dat overtollige stallen en andere voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Buiten de locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ‘ruimte-voor-ruimte’ is hergebruik van VAB’s voor de volgende vormen van bedrijvigheid toegestaan: concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
44
1) Recreatieve voorzieningen. Het moet hierbij gaan om voorzieningen die bezoekersextensief, kleinschalig en vermengbaar zijn met de overige functies. Daarnaast is speciale aandacht vereist voor de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. 2) Statische opslagactiviteiten Hierbij gelden als randvoorwaarden: • Geen afbreuk aan natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; • Opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd nietagrarisch bedrijf is uitgesloten; • Alleen opslag van statische aard7; • Maximaal 1000 m 2; • Geen buitenopslag; • Geen detailhandel. • Overige bedrijfsbebouwing zonder cultuurhistorische waarden wordt gesloopt. 3) Toevoeging van burgerwoningen door splitsing Splitsing van beeldbepalende boerderijen is toegestaan, omdat dit kan bijdragen aan het behoud van de voor het buitengebied kenmerkende boerderijgebouwen. Hierbij geldt als voorwaarde dat de bijbehorende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, tenzij deze gebouwen monumentale kwaliteiten bezitten en daarnaast dat rekening dient te worden gehouden met stankcirkels. 4) Agrarisch-technische hulpbedrijven Vestiging is toegestaan in VAB’s binnen de gebiedsbestemming Agrarisch. Buitenopslag is in geen geval toegestaan, tenzij voortvloeiend uit de aard van het bedrijf. Daarnaast mag het ruimte beslag van het nieuw te vestigen bedrijf niet meer bedragen dan het voormalige agrarische bouwblok. Bovendien is een goede inpassing in de omgeving vereist. Tenslotte is voor zover er sprake is van een toenemend aantal verkeersbewegingen, bijvoorbeeld ten behoeve van een veetransportbedrijf, tevens een gunstige ligging langs een regionale verkeersader vereist. 5) Agrarisch verwante bedrijven Vestiging is uitsluitend toegestaan in VAB’s binnen de gebieden met een agrarische hoofdfunctie. Voorwaarde is dat het bedrijf past in de omgeving. Daarnaast mag het ruimte beslag van het nieuw te vestigen bedrijf in beginsel niet meer bedragen dan het voormalige agrarische bouwblok. Buitenopslag is niet toegestaan,
7
Dit betreft goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals auto’s, boten, caravans en dergelijke. De opslag mag niet bestemd zijn voor handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
45
tenzij deze rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf. 6) Overige in het buitengebied voorkomende bedrijvigheid Onder bepaalde randvoorwaarden is ook de hervestiging van ‘startende bedrijven’ in VAB’s in de gebieden met een agrarische hoofdfunctie toegestaan. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden: • het hergebruik moet passen in de omgeving; • in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het om een kleinschalige activiteit gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers; • als het om een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gaat, mag het slechts een inrichting zijn die behoort tot de lichtste milieucategorieën (categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijven) • detailhandel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit; • publieksgerichte voorzieningen zijn niet toegestaan; • de bedrijfsgebouwen mogen niet groter zijn dan de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met een maximale oppervlakte van 400 m 2; • overtollige gebouwen moeten worden gesloopt, tenzij het waardevolle bebouwing is; • buitenopslag is niet toegestaan. Bebouwingsconcentraties In het kader van het vinden van nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied, het vergroten van de leefbaarheid van kleine kernen alsmede om bij te dragen in een oplossing voor de stankproblematiek heeft de provincie de mogelijkheden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties verruimd voor specifiek aangeduide bebouwingsconcentraties. Bij de bebouwingsconcentraties gaat het enerzijds om de kernrandzones rondom de grotere kernen en anders om ontwikkelingslinten of -clusters in het buitengebied. Hier is naast hergebruik van vab’s voor niet-agrarische functies een (beperkte) toevoeging van nieuw bouwvolume mogelijk. Belangrijke randvoorwaarde voor de verruimde mogelijkheden is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. De bebouwingstypologie van een gebied bepaalt in welke gevallen het handhaven van vrijkomende bebouwing en het op andere wijze benutten daarvan gewenst is. Om deze verruimde mogelijkheden voor hergebruik te kunnen toestaan dienen gemeenten de bebouwingsconcentraties nader te begrenzen en de (on)mogelijkheden vast te leggen die daar vanuit gemeentelijke expertise en eigen beleid als aanvaardbaar en passend worden geacht. Hiervoor is/wordt een afzonderlijke notitie opgesteld: ‘Visie bebouwingsconcentraties’. Deze beleidsvisie dient als toetsingskader voor particuliere initiatieven die niet binnen het bestemmingsplan Buitengebied passen. In de Visie bebouwingsconcentraties vindt per bebouwingsconcentratie een analyse plaats van de ruimtelijke en functionele kenmerken. Daarbij worden kwaliteiten, knelpunten en potenties beschreven. Vervolgens worden per bebouwingsconcentratie nadere randvoorwaarden geformuleerd, waar rekening mee gehouden dient te worden bij de eventuele realisering van initiatieven.
6.3. (Mantel)zorgvoorzieningen
Als gevolg van het sterk toenemende aantal ouderen en de individualisering van de samenleving neemt de vraag naar zorg toe. Tegelijkertijd schiet de zorgsector door personeelstekorten en
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
46
bezuinigingen tekort. Mede als gevolg van deze ontwikkelingen is de professionele particuliere zorg in opkomst. Zorgconcepten
Het buitengebied van Drimmelen biedt goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe zorgconcepten zoals een zorgboerderij of een andere particuliere woon- en zorgvoorzieningen (kinderopvang, hersteloord en dergelijke). Veelal gaat het hier om een kleinschalige nevenactiviteit op een boerderij. De gemeente ondersteunt dergelijke initiatieven waar mogelijk. De duurzaamheid als nevenactiviteit (en kleinschaligheid) dient wel te worden gegarandeerd om te voorkomen dat er ‘plotseling’ een grootschalige zorgvoorziening in het buitengebied is. Teneinde een zekere samenhang met de woonkernen te waarborgen, dienen zorgvoorzieningen zich in principe in de nabijheid van de grotere kernen te concentreren. Dit betekent, dat in veel gevallen geprofiteerd kan worden van de in velerlei opzicht aanwezige voorzieningen in en rond deze kernen. Mantelzorg / afhankelijke woonruimte Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor huisvesting van zorgbehoevende familieleden, een gehandicapt kind of rustende boer. Mantelzorg is in het gehele buitengebied toegestaan, ongeacht of dit bij een burgerwoning of een (agrarisch) bedrijf is. Inwoning De voorkeur gaat uit naar vormen van huisvesting in de woning zelf (inwoning). Inwoning wordt in het bestemmingsplannen rechtstreeks toegestaan. Om van inwoning te kunnen spreken dient op zijn minst sprake te zijn van gemeenschappelijke voorzieningen en een gezamenlijke toegang. Door de mogelijkheden voor aan- en uitbouw optimaal te benutten, kan inwoning in veel gevallen een oplossing bieden aan de behoefte van tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg. Afhankelijke woonruimte In de praktijk blijkt ook behoefte te bestaan aan een meer zelfstandige (met eigen toegang en eigen voorzieningen) woonvorm in een (vrijstaand of aangebouwd) bijgebouw. Onder strikte condities kan aan een tijdelijke bewoning van het bijgebouw medewerking worden verleend. De uitdrukkelijke voorwaarde hierbij is dat er aantoonbaar sprake moet zijn van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is. Het uitgangspunt is dat er sprake is en blijft van één huishouden op een perceel, waarbij een gedeelte van het huishouden in een bijgebouw is gehuisvest. Er kan dus nooit en te nimmer sprake zijn van een zelfstandige woning.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
47
Om per situatie een goede afweging te maken, is deze vorm van mantelzorg aan een nadere afweging (ontheffing) gekoppeld. 6.4. Paardenbakken
De toename van het aantal vrijkomende boerderijen, tezamen met de toegenomen belangstelling voor het (hobbymatig) houden van paarden heeft geleid tot een toenemende vraag naar paardenbakken. Omdat deze een behoorlijke ruimtelijke impact kunnen hebben wordt hiervoor een specifieke regeling opgenomen. Op grond hiervan is het mogelijk - na een nadere afweging (binnenplanse ontheffing) - op erven van burgerwoningen en op agrarische bouwblokken een paardenbak op te richten. Daarbij geldt een aantal voorwaarden ter bescherming van het landschap, het bebouwingsbeeld en nabijgelegen woningen. Op overige agrarische gronden wordt de aanleg van paardenbakken uitgesloten.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
48
7.
NIET AGRARISCHE BEDRIJVIGHEID
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied uit het buitengebied geweerd worden omdat zij thuis horen in een kern of op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om via hervestiging op een voormalige agrarische bedrijfslocatie (VAB) een bedrijf in het buitengebied uit te oefenen. Hoewel de gemeente meer ruimte wil reserveren voor nieuwe economische initiatieven in (daartoe geschikte delen van) het buitengebied wordt er - ter bescherming van zowel het landschap als de aanwezige woonfuncties in het buitengebied - een duidelijke lijn getrokken voor wat wel en niet kan. Niet alle mogelijke vormen van hergebruik zijn dus overal toelaatbaar. Alleen lichte bedrijvigheid is toegestaan en aan het buitengebied verwante functies (zoals loonwerkbedrijven, veehandelsbedrijven en hoveniersbedrijven) hebben de voorkeur boven niet verwante functies. De gemeente beoordeelt verzoeken tot hergebruik op basis van de gebiedsbestemming, de aanwezige omgevingsfactoren en de eventuele waarde van de bebouwing zelf. Daarnaast streeft de gemeente ernaar om bedrijvigheid zoveel mogelijk te beperken tot de bebouwingsconcentraties om versnippering met alle bijkomende overlast te beperken. 7.1. Bestaande niet-agrarische bedrijven
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat voorkomen wordt dat de ruimtelijke impact van de bestaande niet-agrarische bedrijven op het landschap en de leefbaarheid groeit. De bestaande bedrijven worden daarom positief bestemd maar met de uitbreiding van de bedrijven wordt terughoudend omgegaan. De mogelijkheden voor omschakeling naar andere typen bedrijvigheid zijn beperkt. Aan de aan het buitengebied verwante bedrijven (de zogeheten agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven) wordt een strak begrensd bestemmingsvlak om de bestaande voorzieningen toegekend. De bestaande bebouwingsoppervlakte wordt vastgelegd in de voorschriften. Onder voorwaarden wordt via een nadere afweging (wijziging) een maximale bebouwingsuitbreiding van maximaal 25% van het bestaande bebouwingsoppervlak geboden. Bij uitbreiding geldt als voorwaarde dat deze geen afbreuk mag doen aan de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, dat de noodzaak voor uitbreiding wordt aangetoond en dat de uitbreiding vanuit milieuhygienisch oogpunt aanvaardbaar is. Ook aan de overige bestaande, niet aan het buitengebied gebonden bedrijven wordt een strak begrensd bestemmingsvlak om de bestaande voorzieningen toegekend en wordt het
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
49
bestaande bebouwingsoppervlak vastgelegd in de voorschriften. Via een wijzigingsprocedure is voor deze bedrijven uitbreiding van 15% van het bestaande bebouwingsoppervlak mogelijk. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als bij de uitbreiding van aan het buitengebied verwante bedrijven. 7.2. Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven
Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven (op een nieuwe locatie) in het buitengebied is uitgesloten. In het kader van het beleid voor VAB’s is de vestiging van niet-agrarische bedrijven in vrijkomende boerderijpanden wel toegestaan (zie ook voorgaande hoofdstukken) in de gebiedsbestemming Agrarisch (AHSlandbouw). Alleen niet-agrarische bedrijven uit de lichtste milieucategorieën (categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven) komen hiervoor in aanmerking.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
50
8.
RECREATIE EN TOERISME
Uit de Beleidsnota en Actieplan recreatie en toerisme komt naar voren dat de ligging aan het Nationaal Park De Biesbosch, Drimmelen een uitstekende uitgangspositie geeft om zich toeristisch recreatief te ontwikkelen en te profileren. Dit is in het verleden te weinig gebeurd.. Buiten de watersport bestaan nog veel kansen voor recreatieve ontwikkeling (van het achterland). Ook het profiel van toegangspoort tot de Biesbosch is in het verleden te weinig gebruikt om een sterk imago te ontwikkelen. Het verblijfsrecreatieve aanbod in het buitengebied is nog niet erg groot. Er bestaat hier een behoefte aan nieuwe (kleinschalige) recreatieve voorzieningen en het verbeteren van de relatie met de recreatieve poorten. Recreatie en toerisme kunnen als nieuwe economische drager van het landelijk gebied bijdragen aan een duurzame exploitatiebasis voor agrarische bedrijven en het behoud van het agrarische cultuurlandschap. 8.1. Bestaande recreatiebedrijven
In het buitengebied liggen een aantal recreatiebedrijven/voorzieningen, met name in de vorm van minicampings en bed & breakfast accommodaties. Het streven is gericht om deze bestaande recreatieve voorzieningen te behouden. In het bestemmingsplan krijgen ze dan ook een positieve bestemming. Gezien de huidige omvang van de bedrijven biedt het bestemmingsplan geen (directe) ruimte voor de fysieke uitbreiding van de voorzieningen. Wel bestaat binnen de bestaande grenzen ruimte voor intensivering en/of kwaliteitsverbetering. Permanente bewoning van recreatiewoningen wordt uitgesloten. 8.2. Recreatieve ontwikkelingen
Marktontwikkelingen bieden kansen om te kunnen profiteren van de groei van het toerisme en de recreatie. Met name de aandacht voor de waterrecreatie, het cultuurtoerisme en de routegebonden recreatie bieden aanknopingspunten en kansen ter verbetering en versterking van het toeristisch-recreatief product. Verblijfsrecreatie De bezoekers van kleinschalige campings hechten doorgaans aan waarden als rust en ruimte en zijn in tegenstelling tot de bezoekers van grootschalige campings en bungalowparken op de omgeving georiënteerd. Deze doelgroep past in de toeristisch-recreatieve visie van de gemeente en wordt daarom waar mogelijk ondersteund. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor nieuwe kleinschalige verblijfsrecreatieterreinen (minicampings). Dit conform de aanbevelingen uit de Beleidsnota en Actieplan recreatie en toerisme (zie hoofdstuk 3.3).
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
51
Daarnaast bestaan mogelijkheden voor recreatieve nevenactiviteiten bij en recreatief hergebruik van (vrijkomende) agrarische bebouwing. De gemeente wil geen ruimte bieden aan nieuwe grootschalige (verblijfs)recreatieve voorzieningen in het buitengebied met een hoge bezoekintensiteit. De ruimtelijke impact van dergelijke bedrijven is hiervoor te groot. Logies De laatste jaren is er steeds meer behoefte aan (solitaire functionerende) accommodaties in de vorm van bed & breakfast, appartementen en vakantiewoningen. Het aanbieden van dergelijke voorzieningen is in veel gevallen een agrarische nevenactiviteit. Vrijkomende agrarische bebouwing zoals stallen, schuren, maar ook boerderijen, worden ingericht en geschikt gemaakt om te fungeren als appartement of vakantiewoning. Behalve als agrarische nevenactiviteit komt deze functie landelijk gezien ook steeds vaker voor bij burgerwoningen in het buitengebied en bij andere functies. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is om ruimte te bieden aan de diverse vormen van kleinschalige logiesrecreatie in (bestaande) hoofd- en bijgebouwen (of dat nu bij een agrarisch bedrijf is, een VAB of een woning is) via een nadere afweging c.q. ontheffing. Dit conform de aanbevelingen uit de Beleidsnota en Actieplan Recreatie en Toerisme. 8.3. Dagrecreatie
Het aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen in de gemeente staat vooral in relatie tot de watersport in de Biesbosch. Daarnaast vormen de historische monumenten zoals de Kleine schans, de Linie van den Munnikenhof en Linie van den Hout) en de diverse molens in de gemeente dagrecreatieve attracties. Het buitengebied is aantrekkelijk voor extensief recreatief gebruik zoals wandelen en fietsen. De dorpen en polders in de gemeente Drimmelen kunnen (meer) profiteren van de aantrekkingskracht van de Biesbosch. Een goede samenhangende routestructuur door het buitengebied is daarom één van de aandachtspunten. Daarnaast moeten er langs deze routes voldoende voorzieningen zijn om door dit gebied voor de toerist aantrekkelijk en onderscheidend te maken. Zo moeten voldoende afstapmogelijkheden worden gecreëerd voor fietsers en wandelaars bijvoorbeeld in de vorm van Tour de Boer (openstellen van boerenbedrijven) of D’n Amerkant (groepen op afspraak), rustplekjes (picknicktafels, theehuizen). Het gebruik van fiets- en wandelroutes kan sterk worden gepromoot en gestimuleerd worden door op veelgebruikte parkeergelegenheden en bij de belangrijkste toegangspoorten toeristische informatieborden te plaatsen. Het doel is de toerist zo goed mogelijk te informeren over de mogelijkheden van het
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
52
gebied. Hiermee wordt de kans op verlenging van het verblijf groter en het herhalingsbezoek gestimuleerd Verder wordt momenteel gewerkt aan het herstel/verbeteren van de cultuurhistorische en toeristisch-recreatieve waarde van de verdedigingswerken Linie van Munnikenhof en de Kleine Schans bij Terheijden. De bestaande dagrecreatieve voorzieningen krijgen in het bestemmingsplan een positieve bestemming. Ook is het mogelijk om kleinschalige voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik (bijvoorbeeld picknick voorzieningen, bewegwijzering) te realiseren (binnen alle gebiedsbestemmingen). Het RNLE-gebied Gat van den Ham krijgt - conform de afspraken uit het Integraal Deelgebiedsplan - een extensieve recreatieve medebestemming.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
53
9.
WONEN
Het provinciale beleid geeft een strak kader voor het aantal, de omvang en de uitbreidingsmogelijkheden van burgerwoningen in het buitengebied. Dit kader vormt ook het uitgangspunt van het bestemmingsplan. 9.1. Bestaande burgerwoningen
Door het hergebruik van vrijgekomen boerderijen als woning is de woonfunctie in toenemende mate in het buitengebied aanwezig. Daarnaast is ook bewust een aantal nieuwe burgerwoningen in het buitengebied gebouwd. Burgerwoningen bevinden zich vooral in de aanwezige bebouwingslinten en kleine dorpen zoals Blauwe Sluis, Helkant en Oud Drimmelen en in het gebied/kernrandzone direct ten noorden van Made. Vaak bevinden zicht tussen de burgerwoningen of in de directe omgeving daarvan nog verschillende agrarische en niet-agrarische bedrijven. De bestaande woningen worden positief bestemd middels een bestemmingsvlak. Hierin worden zowel voor- als achtertuin (indien aanwezig) in opgenomen. Daarbij wordt geen differentiatie van bouwzones (zone hoofdgebouw en zone bijgebouwen) gehanteerd. Voor de maatvoering van de woningen gelden de volgende regels: - De maximale omvang van burgerwoningen is 600 m³ (exclusief kelder). - De bestemmingsvlakken voor woondoeleinden worden conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend. - Vervangende nieuwbouw van een burgerwoning. Herbouw op een andere locatie is alleen toegestaan als dit tot een duidelijke ruimtelijke verbetering leidt (sloop overtollige bijgebouwen, verminderde oppervlakte bebouwing, nabij een andere woning, passende vormgeving) en niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven. - Bij de sloop van bebouwing kan middels een sloopbonus regeling de bestaande woning worden uitgebreid met 20% van het gesloopte oppervlak tot maximaal 900 m³ (conform het provinciaal beleid gericht op het stimuleren van sloop van ongewenste overtollige bedrijfsgebouwen in ruil voor extra ruimte in de bouw van de woning. 9.2. Bijgebouwen
Bij alle burgerwoningen bestaat de mogelijkheid voor het bouwen van bijgebouwen. De maximale maatvoering daarbij is 80 m 2. Qua functie dient het bijgebouw te passen bij de bestemming, en qua locatie in de directe nabijheid van de burgerwoning gesitueerd te worden. Hiertoe wordt een maximale afstand tussen bestaande bebouwing en nieuw op te richten bebouwing opgenomen.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
54
Ook voor bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van voormalige agrarische bijgebouwen mag 25% worden teruggebouwd tot een maximum van 200 m² aan bijgebouwen. 9.3. Nieuwbouw van burgerwoningen / woningsplitsing
Nieuwbouw van woningen in het buitengebied is in het algemeen uitgesloten. Alleen onder speciale condities is nieuwbouw aan de orde, onder andere als gevolg van de regeling Ruimte voor Ruimte (woning in ruil voor sloop), andere Rood-voor-Groenconstructies, zoals nieuwe landgoederen en /of in geval binnen sommige bebouwingsconcentraties 8. Voor mogelijke nieuwe landgoederen moet in alle gevallen een apart bestemmingsplan gemaakt worden en een eigen procedure gevoerd worden met eigen bezwaarmogelijkheden. Toevoeging van woningen door splitsing van monumentale en/of beeldbepalende boerderijen of van karakteristieke gebouwen die in gebruik waren voor zorg of religieuze doeleinden is toegestaan omdat dit kan bijdragen aan het behoud van deze panden. Voorwaarden voor woningsplitsing zijn onder meer dat de bebouwde oppervlakte niet wordt vergroot en de (agrarische) verschijningsvorm gehandhaafd blijft. Bovendien mag geen afbreuk worden gedaan aan de omgevingskwaliteiten. Tot slot dienen vanuit de milieuwetgeving (stank en geluid) geen belemmeringen te bestaan. 9.4. Aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven
Binnen de woonfunctie bestaat (via een binnenplanse ontheffing) ruimte voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden-beroep. Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Hierbij gelden wel een aantal randvoorwaarden die moeten garanderen dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft; • Het vloeroppervlak voor aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven mag maximaal 80 m 2 (of 40%) van het totale vloeroppervlak van de woning bedragen; • De activiteiten van de aan-huis-verbonden bedrijven dienen binnen de milieucategorieën 1 of 2 te vallen; • Uitbreiding van bebouwing wordt niet toegestaan; • Detailhandel is niet toegestaan; • Er mag geen toename van milieuhinder plaatsvinden; • Tenslotte mag het aan-huis-verbonden beroep/bedrijf geen publieksaantrekkende / verkeersaantrekkende werking hebben en dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden.
8
De Visie bebouwingsconcentraties biedt onder strenge voorwaarden wel ruimte voor het incidenteel realiseren van nieuwe woningen. Het benutten van deze mogelijkheden dient plaats te vinden via een afzonderlijke planologische procedure.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
55
10. INFRASTRUCTUUR, MILIEU EN WATER 10.1. Infrastructuur De gemeente Drimmelen is goed bereikbaar door de nabije ligging ten opzichte van de belangrijke autoverbindingen van zuid naar noord (A27 en A16) en van west naar oost (A59). De gemeente ligt bovendien aan een belangrijke waterweg, de Amer die uitmondt in het Hollandsch Diep. Daarnaast loopt door het buitengebied een goederenspoorlijn (Oosterhout-Rotterdam) De bestaande infrastructuur (waaronder alle wegen, vaarwegen, hoogspanningsleidingen, ondergrondse leidingen etc.) worden conform hun huidige gebruik bestemd. Alle openbare wegen worden daarbij geclassificeerd als: § stroomwegen; § gebiedsontsluitingswegen; § erftoegangswegen en § onverharde wegen Dit onderscheid is met name van belang in het kader van de verkeersveiligheid (Duurzaam Veilig). Verharde wegen worden bestemd worden als verkeersdoeleinden. Onverharde wegen worden apart aangeduid en beschermd. 10.2.
Milieu
Om conflictsituaties met functies in de omgeving te voorkomen moet in bestemmingsplannen / bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht besteed worden aan de diverse omgevingsaspecten. Voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn de volgende milieuaspecten relevant: § Geluid; § Luchtkwaliteit; § Externe veiligheid; § Geur; § Bodem. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving vastgesteld, toch is ook sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingskeuze aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan. Als uitgangspunt voor het bestemmingsplan geldt dat geen strijdigheden bestaan met de normen uit de betrokken milieuwetten waaronder de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet geurhinder en veehouderij, het Besluit Externe Veiligheid en de Wet Luchtkwaliteit. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met het relevante
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
56
gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in de Quick Scan geurhinder en veehouderij. Op alle milieuaspecten wordt in het bestemmingsplan nader ingegaan. In deze Nota van Uitgangspunten kan ten aanzien van de diverse aspecten nog het volgende worden opgemerkt. Geluid De wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor het buitengebied is de regelgeving ten aanzien van wegverkeerslawaai en industrielawaai (vanwege de nabijgelegen industrieterreinen Dombosch in de gemeente Geertruidenberg en Westland in de gemeente Oosterhout) van belang. Wegverkeerslawaai Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij sprake is van een woonerf (30 km/uur). Het wegverkeerslawaai in het buitengebied wordt vooral veroorzaakt door de rijksweg A59 en de diverse doorgaande wegen. Op grond van de wet mag de geluidbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger zijn dan de in de wet bepaalde normen. De wettelijke voorkeursgrenswaarde bij wegverkeerslawaai is daarbij 48 dB. Ontheffing van deze voorkeurswaarde kan - bij lokale plannen worden verleend door burgemeester en wethouders. Omdat binnen de gemeente geen actuele verkeersgegevens aanwezig zijn zal in het voorontwerp bestemmingsplan vooralsnog worden uitgegaan van de wettelijke geluidzones. Voor wegen bestaande uit een of twee rijstroken is deze zone 250 meter. In de loop van de procedure worden de concrete contouren van de gezoneerde wegen berekend. Industrielawaai Het buitengebied ligt voor een deel binnen de geluidzones die vanwege de aanwezigheid van bedrijven die veel geluid produceren - rond de nabijgelegen bedrijventerreinen. De geluidsbelasting van geluidsgevoelige bebouwing mag - op en buiten de zonegrenzen - niet meer bedragen dan 50 dB(A). Binnen de zone mag geen geluidgevoelige bebouwing worden opgericht. Luchtkwaliteit Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben in 2007 geleid tot een aanpassing van de Wet milieubeheer op het gebied van de luchtkwaliteitseisen. Het Besluit en de Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdrage” zijn in 2007 in werking getreden en het Besluit luchtkwaliteit 2005 is
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
57
komen te vervallen. Deze wetswijziging brengt de volgende veranderingen met zich mee: • Uitsluiting van het stand-still beginsel (zoals was opgenomen in het Besluit Luchtkwaliteit 2005). Het stand-still beginsel houdt in dat een situatie die voldoet aan de normen, toch niet mag verslechteren tot aan de norm. Uitsluiting van dit beginsel ten aanzien van luchtkwaliteit betekent dat de luchtkwaliteit mag worden ‘opgevuld’ tot aan de grenswaarde. • Er komt een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit bij (dreigende) overschrijding grenswaarden. • Introductie van het principe ‘Niet in betekenende mate verslechteren’; een verslechtering van de luchtkwaliteit is toegestaan, mits dit niet in betekende mate is. Hiervoor wordt een interim-grens van 1% gehanteerd. Omdat het bestemmingsplan Buitengebied in hoofdzaak een conserverend plan is - waarin uitsluitend op perceelsniveau ontwikkelingen worden toegestaan - is in het kader van het plan geen nader onderzoek op het gebied van de luchtkwaliteit noodzakelijk. Externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen beleid in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden grenzen gesteld aan de risico’s (van bedrijven en gevaarlijke transporten) gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving. De risico’s worden daarbij in twee maten gemeten: plaatsgebonden risico (voor individuen) en groepsrisico (voor groepen mensen). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven/vervoer. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico gelden harde grenswaarden, voor het groepsrisico zijn wettelijk geen grenswaarden vastgelegd. Wel geldt een verantwoordingsplicht. In het bestemmingsplan wordt een overzicht opgenomen van de locaties van de inrichtingen die onder de werking van de wettelijke richtlijnen op het gebied van de externe veiligheid vallen (BEVI en REVI). Waar nodig worden de risicocontouren van deze inrichtingen op de plankaart opgenomen. Geur De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 2007 het beoordelingskader voor geur (stank) bij de afgifte van milieuvergunningen voor veehouderijbedrijven. Op grond van deze wet kunnen gemeenten een geurverordening opstellen waarin zij binnen bepaalde wettelijke marges - hun eigen geurnormen stellen. Een gemeente die eigen geurbeleid wil voeren moet daarvoor wel de huidige geursituatie in kaart brengen en een gebiedsvisie opstellen.
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
58
De gemeente Drimmelen heeft - als opstap naar een mogelijke geurverordening - het geurklimaat en de mogelijke geurknelpunten binnen de gemeente rond veehouderijbedrijven in beeld gebracht in de ‘quickscan geurhinder en veehouderij’ (2007). Op basis van de uitkomsten heeft de gemeente besloten (vooralsnog) geen eigen geurbeleid op te stellen. 10.3.
Water
Het aspect is de afgelopen jaren steeds meer op een integrale wijze benaderd (watersysteembenadering). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit dat water één van de sturende principes voor de ruimtelijke ordening is. Om hieraan daadwerkelijk invulling aan te geven is een wettelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van een ‘Watertoets’ bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. De waterbeheerder geeft een wateradvies en de initiatiefnemer dient aan te geven hoe zij met dit advies is omgegaan. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in een waterparagraaf. Belangrijkste waterbeheerder in het gebied is het Waterschap Brabantse Delta. Dit waterschap heeft als taak het gebied te beschermen tegen overstromingen, afvalwater te zuiveren en zorg te dragen voor de kwaliteit van oppervlaktewater en het waterpeil. Waterbeleid Alle beleidskaders op het gebied van het water zijn gericht op duurzaam waterbeheer. In ruimtelijke plannen wordt dit begrip afgewogen volgens onderstaande trits: § Stap 1: voorkomen van hemelwaterafvoer (vasthouden); § Stap 2: benutten of infiltreren van hemelwater (bergen); § Stap 3: vertraagd afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater (afvoeren). Bij duurzaam waterbeheer wordt uitgegaan van het principe dat een overvloed aan (hemel)water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat geprobeerd wordt het vast te houden. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan wordt het water geborgen in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd. Nieuwe rioolstelsels worden aangelegd volgens het verbeterd gescheiden principe of een daaraan gelijkwaardig systeem. Water in het bestemmingsplan In het bestemmingsplan worden alleen de ruimtelijk relevante onderdelen van het waterbeleid vastgelegd. Voorkomen moet worden dat het bestemmingsplan zaken regelt die al door de waterbeheerder zijn geregeld. Daartoe is om te beginnen een goede afstemming met de waterschapskeur én daarnaast ook de
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
59
Provinciale milieuverordening van belang. Vanwege zwaarwegende onderwerpen als veiligheid en wateroverlast dient er letterlijk en figuurlijk ruimte te worden gereserveerd voor water. Water vormt een belangrijke voorwaarde voor talloze processen in (en buiten) het landelijk gebied, zoals landbouw, natuur en recreatie. Het bestemmingsplan is zo ingericht dat de waterbeheerders hun werk kunnen doen. Daarnaast zijn diverse regels opgenomen ten behoeve van de waterhuishouding. In het kader van de verplichte “Watertoets” wordt contact gezocht met de waterbeheerders voor overleg over het nieuwe bestemmingplan (en deze Nota van Uitgangspunten).
concept Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied
024-145
oktober 2009
60