INHOUD
blz. Voorwoord ………………………………………………………………………………………………. 2
1. Leefbaarheidsuitslagen op hoofdlijnen en vergelijking met omliggende gemeenten…….. 1.1 Buurtevaluatie……………………………………………………………………………..……… 1.2 Sociale samenhang in de buurten……………………………………………………………… 1.3 Tevredenheid met het voorzieningenniveau…………………………………………….…… 1.4 Overlast in de woonomgeving……………………………………………………………..……
3 3 3 4 5
2. Apeldoorn als woonplaats……………………………………………………………………….… 2.1 Gehechtheid aan Apeldoorn als woonplaats……………………………………………….… 2.2 Hoe heeft Apeldoorn zich in de afgelopen tijd ontwikkeld?………………………………. 2.3 Toekomstverwachtingen …………………………………………………………………………
7 7 8 9
3. Binnenstad……………………………………………………………………………………….…… 11 3.1 Kwaliteit van de binnenstad………………………………………………………….………… 11 3.2 Vervoermiddel naar de binnenstad…………………………………………………….……… 12
4. Waardering fysieke woonomgeving……………………………………………………………… 4.1 Uiterlijk van de woonomgeving………………………………………………………….……. 4.2 Fysieke voorzieningen…………………………………………………………………………… 4.3 Overlast als gevolg van de fysieke omgeving……………………………………….………
14 14 16 19
5. Waardering sociale woonomgeving……………………………………………………………… 23 5.1 Sociaal-maatschappelijke voorzieningen…………………………………………………..… 23 5.2 Sociale overlast in de woonomgeving………………………………………………..……… 26
6. Waardering en betrokkenheid bij de buurt……………………………………………………… 6.1 Woonduur en gehechtheid aan de buurt…………………………………………………….. 6.2 Buurtevaluatie……………………………………………………………………………………. 6.3 Sociale samenhang………………………………………………………………………….…… 6.4 Buurtontwikkeling………………………………………………………………………………..
33 33 34 35 36
7. Sociaal-maatschappelijke participatie………………………………………………………..…… 7.1 Geluk……………………………………………………………………………………………….. 7.2 Sociale contacten………………………………………………………………………………… 7.3 Sportbeoefening…………………………………………………………………………….……. 7.4 Kunst en cultuur………………………………………………………………………..………… 7.5 Vrijwilligerswerk………………………………………………………………………………….. 7.6 Interculturele contacten………………………………………………………………….………
41 41 42 43 45 46 47
1
Voorwoord
Hoe is het om in Apeldoorn te wonen en te leven? In dit rapport geven de inwoners van onze gemeente antwoord op die vraag. In de eerste plaats wil ik een woord van dank uitspreken aan alle inwoners die ons hun mening en suggesties hebben gegeven. Bijna zesduizend inwoners hebben de moeite genomen om de Leefbaarheidenquête in te vullen. Dat geeft ons als gemeentebestuur een betrouwbaar beeld. We beschouwen de resultaten van dit onderzoek dan ook als belangrijke informatie voor ons beleid. De uitkomsten van dit onderzoek stemmen tot tevredenheid: het leefklimaat in Apeldoorn wordt hoog aangeslagen door onze inwoners. En onze inspanningen van de laatste jaren hebben resultaat gehad: Apeldoorners constateren minder verloedering van de openbare ruimte, verbeteringen in de verkeersveiligheid, minder parkeeroverlast bij een nog altijd stijgend autobezit, meer speelgelegenheid voor kinderen en voorzieningen op het gebied van sport, cultuur en gezondheidszorg. Als gemeentebestuur zijn wij ook blij dat steeds meer inwoners van mening zijn dat het met Apeldoorn de goede kant op gaat. Dat vinden wij ook, en we doen er alles aan om die ontwikkelingen in de komende jaren door te zetten. Toch is er geen reden om achterover te leunen. De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat er nog veel te doen valt. Een aantal buurten blijft achter bij de rest van de stad, de dorpen lijken binding met de stad te verliezen, en de uitgaans- en ontmoetingsfunctie van onze binnenstad is nog altijd zwak. Een opvallende uitkomst die ons bezighoudt is dat inwoners die zich actief inzetten voor hun buurt, vaak vinden dat wij als gemeente te weinig aandacht voor hun buurt hebben. Dat roept vragen op, zeker gezien de stijgende waardering voor diverse gemeentelijke diensten die uit de rest van de enquête spreekt. Is het ons vermogen om maatwerk te leveren, waar het aan schort? Is het een verschil in tempo tussen enthousiaste burgers en de ambtelijke organisatie? Of verwachten inwoners dingen van ons waartoe wij eenvoudigweg niet gemachtigd zijn? Het zijn vragen waarop we de komende tijd het antwoord moeten vinden. Ik verwacht daarbij veel van de stadsdeelaanpak. Graag kom ik op dit punt bij U terug.
Mr. G.J. de Graaf Burgemeester
2
Hoofdstuk 1
Leefbaarheidsuitslagen op hoofdlijnen en vergelijking met omliggende gemeenten
Apeldoorners waarderen de leefbaarheid van hun buurt gemiddeld met een rapportcijfer acht. Dat is hoger dan in Zwolle, en veel hoger dan in Deventer, Nijmegen en Amersfoort. De sociale samenhang in de Apeldoornse buurten is eveneens het hoogst van de vijf steden. Het verschil met Zwolle, Deventer en Nijmegen is niet groot. In Amersfoort is de sociale samenhang wel fors lager. De tevredenheid over het voorzieningenniveau is in Apeldoorn vergelijkbaar met Nijmegen, en hoger dan in Amersfoort en Deventer. Alleen in Zwolle zijn de inwoners meer tevreden dan in Apeldoorn. De overlast in de woonomgeving is in Apeldoorn relatief beperkt: in Deventer ervaren de inwoners minder overlast, in Zwolle, Nijmegen en Amersfoort is de overlast groter.
1.1 Buurtevaluatie De leefbaarheid van de buurten wordt in de leefbaarheidonderzoeken op twee manieren vastgesteld. De algemene buurtevaluatie bestaat uit een rapportcijfer, berekend aan de hand van het inwonersoordeel over een aantal stellingen met betrekking tot het woonplezier in hun buurt1. Daarnaast wordt een rapportcijfer berekend voor de kwaliteit van de woonomgeving aan de hand van het inwonersoordeel of het wel of niet (zeer) prettig wonen is in hun buurt. Omdat voor sommige gemeenten maar één van beide scores bekend is, worden beide rapportcijfers hier gebruikt voor de onderlinge vergelijking.
Figuur 1.1
Waardering leefbaarheid van de buurten, 2007 (rapportcijfers)
Gemeente Apeldoorn Zwolle Deventer Nijmegen Amersfoort
Buurtevaluatie 8,1 7,8 7,4 7,4 -
Waardering woonomgeving 7,9 7,4 7,3 7,2
Apeldoorn komt op beide manieren erg goed naar voren: met een 8,1 voor de buurtevaluatie en een 7,9 voor de woonomgeving wordt de leefbaarheid van de woonbuurten in onze gemeente beduidend hoger gewaardeerd dan in de vier overige gemeenten. Ook Zwolle scoort hoog, met een 7,8 voor de buurtevaluatie. In Deventer, Nijmegen en Amersfoort is de tevredenheid met de woonomgeving een stuk lager, al is die nog altijd (ruim) voldoende.
1.2 Sociale samenhang in de buurten De sociale samenhang in de Apeldoornse buurten (6,3) is hoger dan in de andere gemeenten. De verschillen met Deventer, Nijmegen en Zwolle zijn klein. Amersfoort scoort een half punt lager op sociale cohesie (5,8). Figuur 1.2
Sociale samenhang in de gemeenten, 2007 (rapportcijfer)
Gemeente Apeldoorn Deventer Nijmegen Zwolle Amersfoort
Sociale cohesie 6,3 6,2 6,2 6,2 5,8
1
Die stellingen zijn: het is (zeer) prettig wonen in de buurt; de mensen in deze buurt blijven er graag wonen; het is vervelend om in deze buurt te wonen; als het maar enigszins mogelijk is ga ik uit deze buurt verhuizen; als je in deze buurt woont, heb je het goed getroffen
3
1.3 Tevredenheid met het voorzieningenniveau In figuur 1.3 is te zien hoe tevreden inwoners van verschillende steden zijn met een viertal voorzieningen in hun buurt: winkel- en groenvoorzieningen, speelmogelijkheden voor kinderen en voorzieningen voor jongeren. Figuur 1.3
Vergelijking voorzieningen gemeenten, 2007 (% (zeer) tevreden inwoners)2
Winkelvoorzieningen
80 75
Groenvoorzieningen
61
62
52 52
91 92
86
80
Apeldoorn Zwolle
67
Nijmegen
57 Speelvoorzieningen
74
87
Amersfoort
71
Deventer
32 Jongerenvoorzieningen
15 0
20
38 35
31 40
60
80
100
(%)
Winkelvoorzieningen Vergeleken met andere gemeenten is het percentage Apeldoorners dat (zeer) tevreden is met de winkelvoorzieningen in de eigen buurt hoog: 91 procent. In Zwolle ligt het aandeel één procent hoger. In Nijmegen en Deventer zijn de percentages resp 87 en 86 procent. Het laagst scoren de winkelvoorzieningen in Amersfoort: tachtig procent van de inwoners is hier (zeer) tevreden over.
Groenvoorzieningen De mening van inwoners van verschillende gemeenten over de groenvoorzieningen in de eigen buurt loopt vrij veel uiteen. Apeldoorn, in oktober 2007 op de tweede plaats geëindigd in de Nationale Groencompetitie, staat bijna bovenaan: driekwart van de inwoners is (zeer) tevreden met de groenvoorzieningen. In Zwolle is dit zelfs tachtig procent. Nijmegen volgt met 74 procent en beduidend minder tevreden zijn inwoners van Deventer (67%) en Amersfoort (61%).
Speelvoorzieningen De speelvoorzieningen worden in Zwolle veruit het best beoordeeld (71%), gevolgd door Nijmegen (62%). In Apeldoorn is 57 procent van de inwoners hier (zeer) tevreden over en in de gemeenten Deventer en Amersfoort is dit nog wat lager: 52 procent.
Jongerenvoorzieningen Het meest tevreden zijn inwoners van Zwolle (38%) en Nijmegen (35%) over de jongerenvoorzieningen in de buurt. In Apeldoorn en Deventer geldt dit voor resp 32 en 31 procent. In Amersfoort is slechts vijftien procent van de inwoners tevreden met deze voorzieningen.
2
Op basis van valide antwoorden, dus exclusief ‘weet niet / geen mening’.
4
1.4 Overlast in de woonomgeving De rapportcijfers voor de algemene overlast en netheid van de openbare ruimte in de buurten van de verschillende steden zijn weergegeven in figuur 1.4.
Figuur 1.4
Algemene overlast en netheid van de buurt, 2007 (rapportcijfers: hoe hoger, hoe minder overlast)
10 7,9 8
7,9 7,3 6,8
6
6,06,46,3 5,45,2
Apeldoorn Deventer Nijmegen
4
Amersfoort
2
Zwolle
0 Algemene overlastscore
Netheid van buurten
Algemene overlastscore De algemene overlastscore bestaat uit een rapportcijfer, dat de waardering voor de buurt vanuit het gezichtspunt van overlast weergeeft. Hoe hoger het cijfer, hoe minder overlast als gevolg van geluid (excl verkeer), groepen jongeren en omwonenden. In Apeldoorn en Nijmegen is de algemene overlastscore een 7,9, wat aanzienlijk positiever is dan in Amersfoort (7,3) en Zwolle (6,8). Voor Deventer is geen vergelijkbaar cijfer beschikbaar.
Netheid van de buurt De ‘netheid van de buurt’ is een rapportcijfer voor de openbare ruimte in de buurt, waarbij gekeken is naar bekladding van muren of gebouwen, vernielingen, rommel en hondenpoep op straat. Ook hier geldt: hoe hoger het cijfer, hoe netter de openbare ruimte. Apeldoorn zit met een 6,0 in de middenmoot van de vijf gemeenten: de inwonerswaardering in Deventer (6,4) en Nijmegen (6,3) is hoger, maar de situatie is volgens inwoners een stuk slechter in Amersfoort (5,4) en Zwolle (5,2).
Individuele overlastfactoren Figuur 1.5 zet de hinder die inwoners in de vijf steden ondervinden van verschillende overlastfactoren, op een rij. Apeldoorn scoort gemiddeld tot goed op vrijwel alle factoren. Vormen van overlast die in Apeldoorn minder voorkomen dan in de meeste andere gemeenten, zijn bekladding, hondenpoep op straat, overlast van omwonenden en geluidsoverlast anders dan van verkeer. Alleen stank van verkeer bezorgt meer inwoners overlast dan in de andere steden. Over het geheel bezien hebben inwoners van Zwolle en Amersfoort de meeste overlast, die van Deventer het minst.
5
Figuur 1.5
Vergelijking overlastfactoren in gemeenten, 2007
(% inwoners dat daar vaak mee te maken heeft) 3 Apeldoorn Zwolle Nijmegen Bekladding 6 . 16 . 11 Jongeren 10 14 . 10 Verkeersagressie 13 12 . 14 . 8 . 7 6 Stank verkeer Dronken mensen op straat 5 . 10 . 10 . Lastigvallen op straat 1 2 2 Drugsoverlast 3 3 5 Rommel 26 33 . 24 Hondenpoep 32 . 35 33 Parkeeroverlast 22 17 . 22 Vernielingen 14 17 17 Overlast omwonenden 4 . 8 . 6 Geluid verkeer 15 13 . 19 . Ander geluid 7 . 11 .
3
Amersfoort 12 12 12 . 5 . 2 6 . 31 36 23 . 30 . 5 14 8
Deventer 6 . 8 . 3 . 5 . 1 2 . 21 . 37 . 22 13 . 7 13 . -
Niet gecorrigeerd voor ‘weet niet / geen mening’.
6
Hoofdstuk 2
Apeldoorn als woonplaats
Ruim driekwart van de inwoners van Apeldoorn is (zeer) gehecht aan zijn woonplaats. Steeds meer inwoners vinden dat de gemeente zich positief ontwikkelt, terwijl de groep die meent dat Apeldoorn achteruit gaat, afneemt. Ook zijn de inwoners optimistischer gestemd over de toekomst van de gemeente. Opvallende ontwikkelingen zijn er onder de dorpelingen: zij zijn veel minder gehecht aan Apeldoorn als woonplaats dan in voorgaande jaren, en zijn beduidend minder positief over de manier waarop hun woonplaats zich ontwikkelt, dan stadsbewoners.
2.1 Gehechtheid aan Apeldoorn als woonplaats Ruim driekwart van de inwoners van Apeldoorn is (zeer) gehecht aan de eigen woonplaats (figuur 2.1). Ten opzichte van 2005 is dit aandeel ongeveer gelijk gebleven. Figuur 2.1
Gehechtheid van Apeldoorners aan hun woonplaats, 2007 (% inwoners) 2% 21%
22%
Zeer gehecht Gehecht Niet gehecht Helemaal niet gehecht
55%
Opmerkelijk genoeg is het verschil in gehechtheid aan Apeldoorn tussen dorps- en stadsbewoners bijna verdwenen. Bewoners van het landelijk gebied zijn nauwelijks vaker (77%) gehecht aan hun woonplaats dan stedelijke inwoners (76%). In voorgaande jaren was dat anders: zo was in 2005 nog ruim 82 procent van de dorpelingen gehecht aan hun woonplaats, tegen krap 75 procent van de stedelingen. In de wijk Zuid is het aandeel inwoners dat (zeer) gehecht is aan Apeldoorn het hoogst (83%). In de Maten (Zuidoost) is dat het laagst: 69 procent van de wijkbewoners (zie figuur 2.2). De buurten en dorpen waar inwoners het vaakst gehecht zijn aan hun woonplaats, zijn de Rivieren- en Componistenbuurt (86%), Driehuizen/Brinkhorst (84%) en Wenum, Wiesel en de Beemte (83%). In 2005 stonden er uitsluitend dorpen in deze top drie, nu zijn het vooral stedelijke buurten. De buurten Zutphensestraat, Matendonk (beide 68%) en Matengaarde en –hoeve (69%) vormen uitschieters naar beneden: de gehechtheid aan de woonplaats is in deze buurten beduidend lager dan gemiddeld in Apeldoorn (76%).
7
Figuur 2.2
Percentage inwoners dat (zeer) gehecht is aan Apeldoorn, 2007 (% inwoners)
80%
78%
75%
79%
72%
69% 75%
83%
Er is geen eenduidige samenhang tussen leeftijd en de mate waarin mensen gehecht zijn aan hun woonplaats. Jongeren (tot 30 jaar) zijn even vaak gehecht aan hun woonplaats als gemiddeld in Apeldoorn, ouderen iets vaker (80%), de middengroepen (30-54 jaar) iets minder vaak (73%). De gehechtheid aan Apeldoorn houdt verband met de kijk op de ontwikkeling van de woonplaats: mensen die meer gehecht zijn aan Apeldoorn als woonplaats, vinden vaker dat de gemeente zich het afgelopen jaar positief heeft ontwikkeld en zijn optimistischer in hun toekomstverwachtingen. In de volgende twee paragrafen staan deze onderwerpen centraal.
2.2 Hoe heeft Apeldoorn zich de afgelopen tijd ontwikkeld? Over de vraag hoe Apeldoorn zich het afgelopen jaar ontwikkeld heeft, oordelen inwoners dit jaar positiever dan in voorgaande jaren. Eén op de vier inwoners vindt dat de gemeente vooruit is gegaan; in 2003 was dat amper 20 procent. De groep inwoners die van mening is dat de gemeente achteruit is gegaan, is in dezelfde periode afgenomen van bijna 24 tot 17 procent (zie figuur 2.3). Ruim een kwart van de Apeldoorners vindt dat de gemeente er het afgelopen jaar op vooruit is gegaan. Veelgenoemde redenen voor vooruitgang zijn nieuwbouw en renovatie (o.a. vernieuwing Stationsgebied), meer voorzieningen en (culturele) activiteiten en het instellen van 30 kilometerzones. Ook geven veel mensen aan dat ze het positief vinden dat Apeldoorn zich steeds meer van dorp tot stad transformeert. Dit blijkt voor anderen echter een punt van kritiek te zijn op de ontwikkeling van de stad. Als redenen voor achteruitgang van de gemeente in het afgelopen jaar worden verkeersproblemen en de verloedering van de openbare ruimte (zwerfafval, slecht onderhoud (fiets)paden, kwaliteitsvermindering groenvoorzieningen) het meest aangevoerd.
8
Figuur 2.3
Inwonersoordeel over de ontwikkeling van Apeldoorn 2003-2007
50 45
47 43
% inwoners
40
Vooruit gegaan
30 24 20 20 12
22
25
22
17
Gelijk gebleven Weet niet/geen mening 11
13
10
Achteruit gegaan
0
2003
2005
2007
Opvallend is dat inwoners van het landelijk gebied vooral naar hun eigen dorp kijken bij de vraag hoe hun woonplaats zich heeft ontwikkeld. Inwoners uit het stedelijk gebied hebben het meer over positieve en negatieve punten van Apeldoorn als geheel. Dorpelingen zijn veel minder positief over de ontwikkelingen van hun woonplaats dan de stadsbewoners: slechts dertien procent vindt dat er sprake is van vooruitgang (onder stadsbewoners is dat 27 procent). Wel is dat meer dan in voorgaande jaren: in 2003 en 2005 vonden zeven en negen procent van de dorpelingen dat er sprake was van vooruitgang. Binnen de stad vinden de inwoners van het Centrum het vaakst dat Apeldoorn vooruit is gegaan (38%), en inwoners van de wijk Noord het minst vaak (22%). Tussen de dorpen zijn de verschillen groter: in Uddel en Klarenbeek vinden relatief veel mensen dat er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt (28 resp 21 procent). Erg lage scores op vooruitgang hebben de dorpen Hoog Soeren en Hoenderloo (6%), Loenen (6%) en Beekbergen (8%). Maar liefst 43 procent van de inwoners van Loenen vindt dat hun woonplaats in het afgelopen jaar achteruit is gegaan. Dat is erg veel ten opzichte van het gemeentelijk gemiddelde van zeventien procent. Jongere leeftijdsgroepen beoordelen de recente ontwikkeling van Apeldoorn positiever dan oudere plaatsgenoten. Ze hebben zowel een hogere score op vooruitgang als een lagere op achteruitgang (zie figuur 2.4). Er is een vergelijkbaar verband met betrekking tot verschillende inkomensgroepen: hoe hoger het inkomen, des te optimistischer is men over de ontwikkeling van de gemeente in het afgelopen jaar.
Figuur 2.4 Leeftijd Tot 29 jaar 30 tot 44 jaar 45 tot 54 jaar 55 jaar en ouder Gemiddeld
Oordeel ontwikkeling Apeldoorn naar leeftijd, 2007 Vooruit gegaan (% ) 33 28 24 22
Achteruit gegaan (% ) 10 17 18 19
25
17
9
2.3 Toekomstverwachtingen Ook de verwachtingen van Apeldoorners over de toekomst van hun gemeente, laten een positieve trend zien. De groep inwoners die verwacht dat de gemeente vooruit zal gaan, is toegenomen van 26 procent in 2003 tot 31 procent nu. Het aandeel dat een achteruitgang verwacht, is afgenomen van negentien tot dertien procent in diezelfde periode (zie figuur 2.5). Figuur 2.5
Verwachte ontwikkeling in Apeldoorn, 2003-2007
40 35
33 30
31
30
% inwoners
26 26 20 19
25 Zal vooruit gaan 24
21 18
Zal achteruit gaan Zal gelijk blijven
13
Weet niet/geen mening
10
0
2003
2005
2007
Bijna één op de drie inwoners (32%) van de stad Apeldoorn verwacht in 2007 dat hun woonplaats vooruit zal gaan, tegen amper één op de vijf dorpelingen (18%). Dit gegeven wordt bevestigd door het vergelijken van de verwachtingen op buurt- en dorpsniveau. Het meest optimistisch zijn inwoners van het Centrum (43%), Anklaar (41%) en Welgelegen (39%). Inwoners van de dorpen Hoog Soeren en Hoenderloo (13%), Beekbergen (15%) en Loenen (16%) verwachten het minst vaak een vooruitgang.
10
Hoofdstuk 3
Binnenstad
De waardering van de inwoners voor de binnenstad is, voor het eerst sinds jaren, weer toegenomen. Over de winkels en horeca is men zeer tevreden, de uitgaans- en ontmoetingsfunctie van de binnenstad is nog altijd zwak naar het oordeel van de inwoners. Bijna de helft van de inwoners gaat meestal op de fiets naar de binnenstad, een kwart pakt gewoonlijk de auto, en elf procent gebruikt vooral de bus.
3.1 Kwaliteit van de binnenstad Apeldoornse inwoners hebben de binnenstad beoordeeld op acht verschillende aspecten. Hun waardering is, uitgedrukt in rapportcijfers, weergegeven in figuur 3.1. Het aantal restaurants/eetgelegenheden en cafés, en de kwaliteit van de winkels scoren goed tot zeer goed. De gezelligheid van het verblijfsgebied en het aanzien van de openbare ruimte worden ruim voldoende beoordeeld. Voor de overlast van hangjongeren, dak- en thuislozen etc. en het aanbod aan uitgaansmogelijkheden geven Apeldoorners een 5,9 en 5,8. Het aantal festivals en evenementen dat wordt georganiseerd vindt men onder de maat (4,0). Alles bij elkaar genomen krijgt de binnenstad een rapportcijfer 6,6. Dat is een flinke stijging ten opzichte van 2005, toen het totaal oordeel op een 6,2 uitkwam. Figuur 3.1
Inwonersoordeel kwaliteiten van de binnenstad, 2007 (rapportcijfer) 8,8
Restaurants/eetgelegenheden
8,7
Cafés
8,3
Kwaliteit van de winkels 7,2
Gezelligheid verblijfsgebied
6,8
Aanzien openbare ruimte 5,9
Overlast hangjongeren, dak- en thuislozen etc.
5,8
Uitgaansmogelijkheden Festivals en evenementen Totaal
4,0 6,6
Alle aspecten van de binnenstad worden in 2007 beter beoordeeld dan in 2003 en 2005. Daarmee is de dalende trend uit de afgelopen jaren in positieve zin omgebogen. De zwakste punten van de binnenstad zitten naar de mening van de inwoners in de functie als uitgaanscentrum: het aantal uitgaansmogelijkheden vindt men amper voldoende, en het aanbod van festivals en evenementen zwaar onder de maat. Inwoners van het landelijk gebied waarderen de Apeldoornse binnenstad hoger (6,9) dan de stadsbewoners (6,6). Het grootste verschil in waardering zit hem in de festivals en evenementen, die door dorpsbewoners veel minder worden gemist dan door de stedelingen. De inwoners van Uddel (7,3), Loenen (7,1) en Anklaar (7,0) geven de binnenstad de positiefste beoordeling. Het minst positief zijn inwoners van het Centrum (6,1). Ze vinden vooral dat er te weinig festivals en evenementen worden georganiseerd (3,1) en hebben veel overlast van hangjongeren, daken thuislozen etc. (3,6).
11
In figuur 3.2 is per thema aangegeven of bepaalde delen van de bevolking (naar leeftijd, inkomen) meer of juist minder tevreden zijn over diverse aspecten van de binnenstad.
Figuur 3.2
Waardering binnenstad gerelateerd aan leeftijd en inkomen
Stelling Voldoende restaurants/ eetgelegenheden
% inwoners ‘mee eens’ 81
Verschillen naar achtergrondkenmerken - Geen verschil naar leeftijd - Hoge inkomens: minder tevreden
Voldoende cafés
71
- 55+: minder tevreden - Gemiddeld inkomen: meer tevreden
Goede kwaliteit winkels
73
- Geen verschil naar leeftijd - Hoe lager inkomen, hoe meer tevreden
Gezellig verblijfsgebied
55
- Tot 29 jaar: minder tevreden - Hoger inkomen: minder tevreden
Goed aanzien openbare ruimte
49
- Hoe jonger, hoe meer tevreden - Hoger inkomen: minder tevreden
Weinig overlast (hangjongeren, dak- en thuislozen etc.)
43
- Hoe ouder, hoe minder overlast men ervaart - Hoe hoger inkomen, hoe minder overlast men ervaart
Onvoldoende uitgaansmogelijkheden
25
- Hoe jonger, hoe minder tevreden - Geen verschil naar inkomen
Onvoldoende festivals en evenementen
40
- Hoe jonger, hoe minder tevreden - Hoe lager inkomen, hoe minder tevreden
Jongere inwoners zijn vaker tevreden over de openbare ruimte, en vinden vaker dat er te weinig uitgaansmogelijkheden, festivals en evenementen zijn. Dit geldt ook voor lage inkomensgroepen. Lagere inkomensgroepen zijn wel het meest tevreden over de kwaliteit van de winkels. Hoge inkomensgroepen zijn minder tevreden over het aantal restaurants/eetgelegenheden, de gezelligheid van het verblijfsgebied, het aanzien van de openbare ruimte en de kwaliteit van de winkels. Zij ervaren minder vaak overlast van hangjongeren, dak- en thuislozen. Ook ouderen ervaren daarvan minder overlast.
3.2 Vervoermiddel naar de binnenstad Van alle Apeldoorners komt bijna 95 procent regelmatig in de binnenstad. Er zijn iets meer inwoners, 5,5 procent, die (bijna) nooit in de binnenstad komen dan twee jaar geleden (toen was dat 4,5%). Dat komt vooral omdat er meer dorpelingen zijn die de binnenstad zelden opzoeken: hun aandeel is gestegen van dertien procent in 2005 tot bijna achttien procent nu. Bijna de helft van de inwoners (48%) komt meestal met de fiets, brommer of scooter naar de binnenstad. Een kwart gebruikt vooral de auto of motor. Ruim elf procent kiest voor de bus, en negen procent komt te voet. Het cirkeldiagram (figuur 3.3) laat de verdeling zien. Vanaf 2003 is het gebruik van fiets/brommer/scooter iets gestegen en het gebruik van de auto/motor en bus wat gedaald.
12
Figuur 3.3
Meest gebruikte vervoermiddel naar de binnenstad, 2007 komt (bijna) nooit 6%
overig 1%
te voet 9% bus 11%
fiets/brommer/ scooter 48%
auto/motor 25%
De verschillende vervoerskeuzen die per leeftijdscategorie en inkomensgroep worden gemaakt zijn schematisch weergegeven in figuur 3.4. De fiets, brommer of scooter is door alle inkomensgroepen en leeftijden het meest gebruikte vervoermiddel naar de binnenstad, met uitzondering van 30- tot 44-jarigen met een hoog inkomen: zij gebruiken vooral de auto of motor. Meestal vormt de auto of motor de tweede keuze, maar jongere en oudere inwoners met een laag inkomen kiezen vaker voor de bus. Voor mensen met een gemiddeld inkomen is de bus voor alle leeftijden de derde keuze. In de hoge inkomensgroep gaan relatief veel mensen ook wel eens te voet naar de binnenstad. De bus wordt door hen, met uitzondering van 29-minners, minder vaak gebruikt. Figuur 3.4
Vervoermiddel naar binnenstad naar leeftijd en inkomen, 2007 Eerste keuze
Tweede keuze
Derde keuze
Laag inkomen Tot 29 jaar 30 tot 44 jaar 45 tot 54 jaar 55 jaar en ouder
Fiets/br/sc Fiets/br/sc Fiets/br/sc Fiets/br/sc
54% 40% 46% 36%
Bus Auto/motor Auto/motor Bus
17% 27% 18% 19%
Auto/motor Bus Bus Auto/motor
15% 17% 17% 17%
Gemiddeld inkomen Tot 29 jaar 30 tot 44 jaar 45 tot 54 jaar 55 jaar en ouder
Fiets/br/sc Fiets/br/sc Fiets/br/sc Fiets/br/sc
46% 44 57% 49%
Auto/motor Auto/motor Auto/motor Auto/motor
30% 34% 24% 21%
Bus Bus Bus Bus
11% 11% 10% 12%
Hoog inkomen Tot 29 jaar 30 tot 44 jaar 45 tot 54 jaar 55 jaar en ouder
Fiets/br/sc Auto/motor Fiets/br/sc Fiets/br/sc
45% 43% 58% 51%
Bus en Auto/motor beide Fiets/br/sc 42% Auto/motor 29% Auto/motor 28%
Te voet Te voet Te voet
23% 1% 7% 11%
13
Hoofdstuk 4
Waardering fysieke woonomgeving
Dorpelingen vinden hun woonomgeving mooier dan stadsbewoners. Binnen de stad worden de wijken noord, west en oost het meest aantrekkelijk gevonden. De tevredenheid over de meeste fysieke voorzieningen is gestegen. Een uitzondering hierop vormt het onderhoud van wegen, dat fors lager wordt gewaardeerd. De parkeeroverlast is iets afgenomen, maar blijft verreweg de grootste (fysieke) bron van overlast, gevolgd door geluidsoverlast van verkeer.
4.1 Uiterlijk van de woonomgeving Inwoners is gevraagd naar hun mening over het uiterlijk schoon van hun woonbuurt. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de bebouwing en de algehele aanblik (figuur 4.1). Ruim de helft van de inwoners vindt de bebouwing in de eigen buurt (heel) mooi. Inwoners van landelijke gebieden zijn gemiddeld positiever: 70 procent vindt de bebouwing in de eigen buurt (heel) mooi, tegenover 50 procent van de inwoners van het stedelijk gebied.
Figuur 4.1
Oordeel bebouwing en algehele aanblik van de buurt, 2007 (% inwoners)
70 60
58 52
50
43 36
40
Bebouwing
(%)
Algehele aanblik
30 20 5
10
6
0 (Heel) mooi
Niet mooi, niet lelijk
(Heel) lelijk
Binnen de stad zijn er grote verschillen: de bebouwing in de wijk Noord wordt door bijna driekwart van zijn bewoners als mooi ervaren, en in de wijken Noordoost, Zuid en Zuidoost (de Maten) door minder dan 40 procent (zie figuur 4.2). Op buurt- en dorpsniveau zijn de inwoners van Berg en Bos het meest ingenomen met de esthetische kwaliteit van de bebouwing (90% vindt die (heel) mooi), gevolgd door de bewoners van Wenum, Wiesel en de Beemte (85%). In Matendonk vinden de minste inwoners (24%) de bebouwing van hun buurt mooi, gevolgd door het Vogelkwartier (27%). Gemiddeld vindt vijf procent van de inwoners de bebouwing in hun buurt (heel) lelijk. Dit percentage ligt twee keer zo hoog in de wijk Zuid, met als uitschieter de buurt Vogelkwartier waar één op de vijf inwoners (20%) de bebouwde omgeving lelijk vindt.
14
Figuur 4.2
Oordeel bebouwing per wijk, 2007 (% inwoners dat bebouwing (heel) mooi vindt)
72%
64%
39%
44%
69%
34% 49%
35%
De mening van inwoners over de algehele aanblik van hun buurt is iets positiever dan het oordeel over de bebouwing: 58 procent vindt het uiterlijk van de buurt (heel) aantrekkelijk. Dit geldt zelfs voor driekwart van de dorpsbewoners; voor de stadsbewoners is dat 56 procent. Tussen de verschillende wijken zijn er grote verschillen: in Zuid, Zuidoost (de Maten), het Centrum en Noordoost vindt minder dan de helft van de inwoners de aanblik van hun buurt aantrekkelijk, de wijk Noord scoort het hoogst met tachtig procent. De wijken Zuid en Centrum worden het vaakst onaantrekkelijk gevonden: één op de tien wijkbewoners is die mening toegedaan. Figuur 4.3
Oordeel algehele aanblik per wijk, 2007 (% inwoners dat algehele aanblik (heel) aantrekkelijk vindt)
80%
71%
49%
47%
70%
41% 60%
38%
Op buurt- en dorpsniveau wordt de algehele aanblik het positiefst beoordeeld door de inwoners in Berg en Bos, die vrijwel allemaal hun buurt aantrekkelijk vinden (98%). Daarna volgen de dorpen Wenum, Wiesel en de Beemte (86%) en Klarenbeek (81%). Buurten die het vaakst als onaantrekkelijk worden beoordeeld door hun inwoners zijn het Vogelkwartier (17%), Matendonk (13%) en Sluisoord (12%).
15
4.2 Fysieke voorzieningen Tot de fysieke voorzieningen in de buurt worden gerekend: winkels voor dagelijkse boodschappen, groenvoorzieningen, wegonderhoud, verlichting, het ophalen van huisvuil, en verkeersvoorzieningen zoals openbaar vervoer, parkeergelegenheid en verkeersveiligheidsmaatregelen. Over het geheel genomen is de tevredenheid van inwoners over deze voorzieningen in hun buurt toegenomen. De enige uitzondering hierop is het wegonderhoud. De waardering voor winkels voor dagelijkse boodschappen is gestegen tot een 7,8 (was 7,5 in 2005 en 2003). Zowel in de stad als in het landelijk gebied nam de waardering toe, al blijft het verschil groot (8,1 in de stad versus 5,8 daarbuiten). Op wijkniveau kennen Zuid en Noordoost de hoogste waardering voor de winkelvoorzieningen (beide 8,4), het minst tevreden zijn inwoners van West (7,3). In de dorpen loopt de tevredenheid uiteen van 4,6 in Loenen tot 7,0 in Klarenbeek. De opvallendste stijging in waardering deed zich voor in de buurt Staatsliedenkwartier (van 5,9 in 2005 tot 8,4 nu). Loenen kent de laatste jaren een grote daling in tevredenheid; het rapportcijfer voor winkelvoorzieningen daalde van 6,4 in 2003 naar een 4,8 in 2005 en een 4,6 dit jaar, de laagste score van alle buurten en dorpen. Het Vogelkwartier scoort met een 9,1 het hoogst: hier zijn vrijwel alle inwoners (99,6%) tevreden met de winkelvoorzieningen. De tevredenheidsontwikkeling met de groenvoorzieningen is evenwichtig. De groenvoorzieningen krijgen een 6,6 als rapportcijfer, net als in 2005 en iets hoger dan in 2003 (6,5). De stad scoort met een 6,5 gemiddeld lager dan het landelijk gebied, dat door zijn bewoners met een 7,1 wordt beoordeeld. Tussen de wijken verschilt de waardering van een 7,0 in Noord tot een 5,6 in het Centrum (figuur 4.4).
Figuur 4.4
Oordeel groenvoorzieningen per wijk, 2007 (rapportcijfer)
7,0
6,8
6,9
5,6
6,3
6,5 6,3
6,2
Van alle buurten en dorpen krijgt Berg en Bos verreweg de hoogste waardering: 8,1, gevolgd door de buurten rondom het Mheenpark (de Mheen, Zevenhuizen en Sluisoord; 7,2). Na het Centrum worden de buurten Brummelhof (5,7) en het Vogelkwartier (5,9) het slechtst beoordeeld op hun groenvoorzieningen. De waardering voor het onderhoud van wegen en fietspaden daalde fors naar een 5,1. In 2005 was het rapportcijfer nog een 5,5, in 2003 een 5,7. De technische staat van het wegdek wordt met een
16
5,0 gewaardeerd. De wegen in de stad komen daarbij iets beter uit de bus (5,0) dan in het landelijk gebied (4,6). Het onderhoud op het gebied van onkruidbestrijding wordt in beiden gelijk gewaardeerd (5,3). De waardering voor de technische staat van de wegen en fietspaden (gaten in het asfalt, losliggende stoeptegels etc) laat ook de grootste schommelingen zien op wijkniveau: de rapportcijfers lopen uiteen van 4,4 in Zuid tot 6,0 in Oost (zie figuur 4.5). Ook tussen dorpen zijn grote verschillen te zien: van Loenen (3,7) tot Uddel (5,5). De waardering van de onkruidbestrijding loopt minder uiteen: de laagste waardering is 4,9 in Zuid en de hoogste 5,7 in Oost.
Figuur 4.5
Waardering technische staat van de weg per wijk, 2007 (rapportcijfer)
5,0
4,8
5,3
5,1
6,0
4,7 5,1
4,4
De straat- en (achter)padenverlichting krijgt als gemiddeld rapportcijfer een 6,9, aanzienlijk hoger dan de voorgaande jaren (6,5 en 6,6). De stad scoort hoger dan het landelijk gebied (6,9 versus 6,3). De scores voor de meeste wijken in de stad liggen rond de 7; een uitzondering is de wijk Zuidoost (de Maten), met een 6,4. Op buurt- en dorpsniveau vormt Wenum, Wiesel en de Beemte een negatieve uitschieter: niet alleen is het rapportcijfer met een 5,3 het laagste, het is ook alleen hier dat er sprake is van een terugloop in tevredenheid. De hoogste score (7,5) kennen de Parken en de Naald. De tevredenheid over het ophalen van het huisvuil ten slotte, heeft zich hersteld. Inwoners geven nu een rapportcijfer 7,3. Tussen 2003 en 2005 was het cijfer teruggelopen van een 7,2 naar een 7,0. De inwoners van het landelijk gebied zijn hierover iets meer te spreken (rapportcijfer 7,5) dan de stedelingen (7,3). Op wijk- en buurtniveau zijn er geen grote verschillen. Het hoogste rapportcijfer geven inwoners van Uddel (7,9). De enige buurt waar het rapportcijfer lager dan 7,0 is, is Staatsliedenkwartier (6,9).
17
Verkeersvoorzieningen De waardering voor het openbaar vervoer is voor de hele gemeente toegenomen van 6,7 in 2003 en 2005 tot 7,1 in 2007. De waardering in het landelijk gebied steeg weliswaar van een 3,9 in 2005 tot een 4,4 nu, maar blijft ver achter bij die in de stad, waar het OV een rapportcijfer 7,5 krijgt (was 7,1 in 2005). Binnen de stad zijn er op wijkniveau geen grote verschillen te zien. De dorpen laten onderling wel grote verschillen in (on)tevredenheid zien: inwoners van Klarenbeek (2,8) en Hoog Soeren en Hoenderloo (2,9) zijn het minst tevreden, Loenen (5,4) en Uddel (5,2) zijn het meest tevreden en vinden het OV ook aanzienlijk beter dan in 2005, toen de rapportcijfers een 4,8 resp 4,2 waren. Ook over de voorzieningen ten behoeve van de verkeersveiligheid stijgt de tevredenheid. Het rapportcijfer steeg van 5,4 naar 5,7. In het landelijk gebied geven inwoners de verkeersveiligheid een 5,2, in het stedelijk gebied een 5,7. De wijken Zuidwest (5,4) en Zuid (5,5) beoordelen de verkeerveiligheid voorzieningen het laagst, de hoogste waardering is er in de Maten (6,0) en Noordoost (6,1). De verschillen tussen de dorpen zijn groter: Wenum, Wiesel en de Beemte blijft met een 4,6 het laagste scoren op voorzieningen voor verkeersveiligheid, al is er wel forse verbetering geboekt ten opzichte van voorgaande jaren. Uddel (6,3) en Hoog Soeren en Hoenderloo (5,7) zijn het meest tevreden. Ook de waardering voor parkeergelegenheid zet de stijgende lijn voort, naar een 5,5 in 2007 (was 5,3 in 2005 en 5,1 in 2003). De stadsbewoners zijn minder tevreden (5,4) dan de inwoners van het landelijk gebied (6,2). De verschillen tussen de wijken zijn groot: het Centrum (4,5) en de Maten (4,8) krijgen de laagste waardering, de wijken Noordoost (6,3) en Noord (6,2) komen het beste uit de bus (zie figuur 4.6). De dorpen, met uitzondering van Loenen (6,1) en Beekbergen (5,7) scoren allemaal hoger, met de hoogste tevredenheid in Uddel (6,7). Op buurtniveau worden de parkeervoorzieningen in Maten- en Kuipersveld (4,3) en het Centrum (4,5) het slechtst beoordeeld door hun inwoners, en die in Anklaar (6,8) het beste. Figuur 4.6
Waardering parkeervoorzieningen per wijk, 2007 (rapportcijfer)
6,2
6,3
4,5
5,3
5,4
4,8 5,4
5,3
18
Figuur 4.7 geeft de rapportcijfers voor de fysieke voorzieningen weer, waarbij onderscheid is gemaakt naar stedelijk en landelijk gebied. De grootste verschillen tussen stad en dorpen zijn te zien in de waardering voor het openbaar vervoer en winkels voor dagelijkse boodschappen. Figuur 4.7
Beoordeling fysieke voorzieningen in stedelijk en landelijk gebied, 2007 (rapportcijfer) 5,0 4,8
wegen technische staat
5,3 5,3
wegen onkruidbestrijding winkels
8,1
5,8 6,5
groenvoorzieningen
7,1 6,9
verlichting
6,3
Stedelijk 7,3
ophalen huisvuil
Landelijk 7,5
7,5
openbaar vervoer
4,4 5,7
verkeersveiligheid
5,2 5,4
parkeergelegenheid 0
1
2
3
4
5
6,2 6
7
8
9
Ten slotte is de ontwikkeling van de voorzieningen weergegeven, tussen 2003 en 2007 (figuur 4.8). Behalve het onderhoud van wegen/fietspaden, waar een forse daling te zien is, beoordelen inwoners deze voorzieningen in de loop van de jaren steeds positiever.
Figuur 4.8
Ontwikkeling waardering fysieke voorzieningen 2003-2007 (rapportcijfer)
Onderhoud wegen/fietspaden Winkels Groenvoorzieningen Verlichting Ophalen huisvuil Verkeer Openbaar vervoer Verkeersveiligheid Parkeergelegenheid
2003 5,7 7,5 6,5 6,5 7,2
2005 5,5 7,5 6,6 6,6 7,0
2007 5,1 7,8 6,6 6,9 7,3
Trend -+ += ++ -+
6,7 5,3 5,1
6,7 5,4 5,3
7,1 5,7 5,5
+ ++ ++
4.3 Overlast als gevolg van de fysieke omgeving In deze paragraaf komen de overlastfactoren die voortkomen uit de fysieke woonomgeving aan de orde. Het gaat om overlast van geparkeerde auto’s, geluids- en stankoverlast van verkeer en van andere bronnen. Deze overlast is gedeeltelijk afgenomen (m.n. parkeeroverlast) en verder vrij stabiel gebleven. Er was een lichte daling van geluidsoverlast en een lichte stijging van stankoverlast. De dalende trend in overlast van geparkeerde auto’s in Apeldoorn heeft zich doorgezet. In 2003 en 2005 hadden 26 respectievelijk 24 procent van de inwoners hier vaak last van, dit jaar is dat 22 procent. In stedelijk gebied hebben veel meer mensen vaak overlast van geparkeerde auto’s (24%), dan in het landelijk gebied (9%).
19
Op wijkniveau zijn ook aanzienlijke verschillen te zien. In het Centrum hebben de minste bewoners (14%) overlast van geparkeerde auto’s, in de Maten de meeste (32%). Figuur 4.9
Parkeeroverlast per wijk, 2007 (% inwoners dat vaak overlast ondervindt)
19%
22%
15%
14%
22%
32% 28%
29%
Op buurt- en dorpsniveau loopt de overlast uiteen van minder dan vijf procent in Wenum, Wiesel en de Beemte tot ruim veertig procent in de buurt Brummelhof. De opvallendste verandering vond plaats in Welgelegen, waar vergunningparkeren is ingevoerd: het aandeel inwoners dat vaak overlast van geparkeerde auto’s ondervindt daalde van 31 procent in 2005 tot 19 procent nu. Geluidsoverlast van verkeer en van andere bronnen is vrij stabiel ten opzichte van eerdere jaren. In 2003 en 2005 ondervond 16 procent van de inwoners vaak overlast van het geluid van verkeer, dit jaar is dat vijftien procent. In het landelijk gebied heeft een groter deel van de bevolking (19%) daar last van dan in de stad (14%). De geluidsoverlast van verkeer loopt sterk uiteen tussen wijken, van 28 procent in het Centrum tot tien procent in West (zie figuur 4.10). Op buurt- en dorpsniveau is de overlast het grootst in het Centrum, Maten- en Kuipersveld en Loenen: daar ondervinden 28, 25 resp 24 procent van de inwoners vaak geluidsoverlast van verkeer. In Sluisoord en Sprenkelaar is dat het laagst: zeven resp negen procent. Geluidsoverlast van andere bronnen dan verkeer komt minder vaak voor: zeven procent van de inwoners heeft daar vaak mee te maken. Dat is evenveel als in 2005, en iets minder dan in 2003 (8%). Deze geluidsoverlast komt in de stad en daarbuiten ongeveer evenveel voor. Binnen de stad zijn het vooral de centrumbewoners die hier vaak last van hebben, tussen de overige wijken zijn de verschillen klein.
20
Figuur 4.10
Geluidsoverlast per wijk, 2007
Wijk
(% inwoners dat vaak overlast ondervindt) Van verkeer Van overige bronnen
Centrum Zuidoost Oost Zuidwest Noord Zuid Noordoost West
28 16 15 14 14 14 10 10
Totaal
17 5 6 7 7 7 6 6
37 19 19 18 18 17 14 13
Gemiddeld heeft 18 procent van de Apeldoorners vaak geluidsoverlast van verkeer en/of van andere bronnen. In landelijk gebied is dit wat hoger (20%) dan in stedelijk gebied (18%). Op wijkniveau loopt de geluidsoverlast van verkeer en/of andere bronnen uiteen van ruim eenderde in het Centrum, tot dertien procent in West. Op buurt- en dorpsniveau wordt het meest geluidsoverlast ondervonden in het Centrum (37%), Matenen Kuipersveld (30%) en Loenen (27%) en het minst in Sprengenweg en –bos (10%) en Sluisoord (11%). Het dorp met de minste geluidsoverlast is Uddel (12%). Figuur 4.11 Van de achttien procent Apeldoorners die vaak geluidsoverlast hebben, storen ruim zeven op de tien zich vooral aan wegverkeer (auto, bus, motor, en brommer of scooters). Bedrijven vormen in zes procent van de gevallen de bron van geluidshinder.
2%
Bronnen van frequente geluidsoverlast (% inwoners)
8%
3%
Wegverkeer
6%
Buren Brommers/scooters
9%
Bedrijven/industrie Treinen
In bijna elf procent van de gevallen is de oorzaak van de geluidshinder sociaal (buren).
61% 11%
Vliegtuigen Anders
In de meeste delen van Apeldoorn is stankoverlast van verkeer een minder grote overlastfactor: acht procent van de inwoners heeft hier vaak mee te maken, net als in 2005 en een procent meer dan in 2003. In stedelijk en landelijk gebied is de stankoverlast bijna gelijk. Tussen de wijken zijn er behoorlijke verschillen: vijf procent van de bewoners in Noordoost tot bijna 27 procent van de centrumbewoners heeft hier vaak last van. Het dorp waar de overlast het hoogst is, is Loenen (17%). Hoewel de stankoverlast van verkeer gemiddeld genomen vrij stabiel is, is deze tussen 2003 en 2007 veel toegenomen in Loenen (van 6% in 2003 tot 17% nu) en in Maten- en Kuipersveld (van 4% in 2003 tot 10% nu).
21
Figuur 4.12
Stankoverlast verkeer per wijk, 2007 (% inwoners dat vaak overlast ondervindt)
11%
6%
5%
27%
7%
7% 7%
8%
De stankoverlast van andere bronnen dan verkeer is een fractie toegenomen in de gemeente als geheel. Vier procent van de stadsbevolking heeft hier vaak mee te maken, en bijna vijf procent van de mensen in het landelijk gebied. In de wijk Noord is de overlast flink toegenomen: met acht procent van de inwoners die hier vaak hinder van ondervinden, is de stankoverlast in deze wijk het hoogst. In het Centrum is dit het laagst (1% van de inwoners). Op buurtniveau is de overlast het grootst in Kerschoten en de Staatsliedenbuurt: elf respectievelijk negen procent van de inwoners ondervindt daar vaak hinder. In figuur 4.13 is per overlastfactor het gemiddelde aandeel inwoners aangegeven dat hier vaak last van heeft, en buurten/dorpen waar de overlast opvallend hoog is. De meeste overlast wordt veroorzaakt door geparkeerde auto’s en de geluidsoverlast van verkeer. De buurten/dorpen waar de meeste overlast afkomstig uit de fysieke woonomgeving wordt ervaren, zijn het Centrum, Brummelhof, Vogelkwartier en Maten- en Kuipersveld. Loenen is het dorp waar volgens bewoners de meeste overlast voorkomt. Figuur 4.13
Buurten/dorpen die relatief veel overlast ervaren, 2007
(% inwoners dat vaak overlast ondervindt) Soort overlast gemeentelijk Buurten/dorpen met relatief veel overlast gemiddelde (%) Geparkeerde auto’s 22 Brummelhof (41%); Matengaarde en –hoeve; Maten- en Kuipersveld (beide 36%) Geluidsoverlast verkeer
15
Centrum (28%); Maten- en Kuipersveld (25%); Loenen; Wenum, Wiesel en de Beemte (beide 24%)
8
Centrum (27%); Loenen (17%); De Parken en de Naald; Welgelegen; Vogelkwartier (allen 12%)
anders
7
Centrum (17%); Brummelhof (11%); Zuidwest Noord; Orden en Orderbos (beide 9%)
Stankoverlast – anders dan verkeer
4
Kerschoten (11%); Staatsliedenkwartier (9%)
Stank verkeer
Geluidsoverlast dan verkeer
–
22
Hoofdstuk 5
Waardering sociale woonomgeving
De tevredenheid van inwoners met de diverse sociaal-maatschappelijke voorzieningen is de afgelopen jaren toegenomen. De behoefte aan jongerenvoorzieningen blijft echter groot. De meeste voorzieningen kunnen in de dorpen en de stad op een gelijke waardering rekenen, met uitzondering van culturele voorzieningen, sportgelegenheden en gezondheidszorg: daarover zijn stadsbewoners beduidend meer tevreden. Sociale, gedragsgerelateerde vormen van overlast zijn over de hele linie iets afgenomen. De verloedering van de woonomgeving is voor het eerst sinds jaren minder geworden. Hondenpoep en rommel op straat blijven wel de grootste bron van ergernis voor de inwoners. Daarna volgt agressief verkeersgedrag. Ook daar is overigens verbetering geboekt. De overlast door groepen jongeren is gelijk gebleven. Andere vormen van sociale overlast komen in zeer beperkte mate voor, en concentreren zich vooral in de binnenstad.
5.1 Sociaal-maatschappelijke voorzieningen De sociaal-maatschappelijke voorzieningen waarvan in deze paragraaf een beeld wordt geschetst zijn de voorzieningen voor jongeren (12-16 en 17-23 jr), ouderen, speel- en sportmogelijkheden, gezondheidszorg, culturele voorzieningen en basisonderwijs. Inwoners zijn in de periode 2003 tot 2007 positiever gaan oordelen over alle sociaal-maatschappelijke voorzieningen in hun buurt. Men is vooral tevreden over het basisonderwijs (7,4), de gezondheidszorg (6,9) en sportmogelijkheden (6,8). De jongerenvoorzieningen en speelmogelijkheden scoren nog onvoldoende, maar er is wel sprake van een verbetering. De waardering voor de jongerenvoorzieningen laat een stijgende lijn zien, maar het rapportcijfer blijft onvoldoende. Voor de leeftijdsgroep 12-16 jaar is dat een 4,7, zowel in de stad als in de dorpen. In 2003 was dit een 4,1, in 2005 een 4,3. Binnen de stad variëren de scores in de wijken van een 4,2 in Oost, tot een 5,1 in Noordoost (zie figuur 5.1). Op buurt- en dorpsniveau worden Hoog Soeren en Hoenderloo (3,6) en Osseveld en Schoonlocht (3,7) het laagst beoordeeld. In Uddel is de tevredenheid het grootst (5,8).
Figuur 5.1
Waardering jongerenvoorzieningen per wijk, 2007 (rapportcijfer: leeftijdscategorieën 12-16 jr/17-23 jr)
4,8/ 4.7
4,8/ 4,6
7% 4,8 5,1/
4,6/ 5,0
4,2/ 3,9
4,8/ 4,4 4,3/ 4,0
4,6/ 4,6
23
Ook de waardering van de voorzieningen voor 17-23-jarigen is verbeterd, van 4,1 resp 4,2 in 2003 en 2005 tot een 4,5 dit jaar. In het landelijk gebied is de waardering iets hoger (4,7) dan in stedelijk gebied (4,5). In de wijk Oost is de ontevredenheid met de voorzieningen voor deze leeftijdsgroep het grootst (rapportcijfer 3,9), in het Centrum is men het meest tevreden (5,0). Op buurt- en dorpsniveau komt Osseveld en Schoonlocht ook voor deze leeftijdsgroep het slechtst uit de bus (3,5), terwijl Uddel ook hier de hoogste waardering krijgt (5,8). De voorzieningen voor ouderen worden beoordeeld met een 6,1. In landelijk Apeldoorn is dit 6,2, in stedelijk gebied 6,1. Dit is een vooruitgang ten opzichte van voorgaande jaren, toen de beoordeling gemiddeld 5,9 was. De meeste wijken liggen dicht bij het gemiddelde, de wijk Noord scoort ruim hoger (6,7). Op buurt- en dorpsniveau hebben Klarenbeek, Wenum, Wiesel en de Beemte en Welgelegen de laagste score (5,4). Uddel komt met een 6,9 het beste uit de bus met betrekking tot ouderenvoorzieningen. De waardering voor speelmogelijkheden voor kinderen is verder gestegen naar een 5,7. In voorgaande jaren was dit een 5,1 (in 2003) en een 5,4 (in 2005). Opvallend genoeg zijn de inwoners van de stad net iets positiever (5,7) dan de dorpelingen (5,6). Alle wijken liggen dicht bij het gemiddelde van 5,7. Alleen het Centrum wijkt hier sterk vanaf, in negatieve zin: 4,5. Toch is dat een aanzienlijke verbetering in vergelijking met 2005, toen de waardering een 3,4 was. Op buurt- en dorpsniveau worden de speelvoorzieningen, na het Centrum, het laagst beoordeeld door inwoners van Loenen (5,0), de Parken en de Naald en Wenum, Wiesel en de Beemte (beiden 5,1). De hoogste beoordeling (6,3) geeft men in Berg en Bos en Zutphensestraat. Behalve in het Centrum, zijn de speelvoorzieningen de afgelopen jaren veel beter geworden in Uddel (van 4,3 in 2003 tot 6,0 dit jaar), Zutphensestraat (van 5,1 naar 6,3) en Driehuizen/ Brinkhorst (van 4,7 naar 5,8). Sterk dalende waarderingen deden zich niet voor. De tevredenheid over sportmogelijkheden laat eveneens een stijgende lijn zien, van 6,2 in 2003 tot 6,8 dit jaar. In landelijk Apeldoorn is men beduidend minder tevreden (6,2) dan in stedelijk gebied (6,9). Figuur 5.2
Waardering sportvoorzieningen per wijk, 2007 (rapportcijfer)
7,1
6,9
7% 7,1
6,3
6,6
7,1 6,6
6,7
24
Inwoners van de wijken Noord, Noordoost en Zuidoost (De Maten) zijn het meest te spreken over de sportvoorzieningen (allen 7,1). In het Centrum is men het minst tevreden, al is de waardering daar nog altijd een 6,3 (zie figuur 5.2). Op buurt- en dorpsniveau scoren Berg en Bos (7,6) en Orden/ Orderbos (7,5) het hoogst, en de dorpen Hoog Soeren en Hoenderloo (5,3) en Klarenbeek (5,6) het laagst. In een aantal buurten en dorpen is tussen 2003 en 2007 een grote tevredenheidsstijging te zien. Met name in Zutphensestraat (van 5,0 tot 6,5) en Uddel (van 4,7 tot 6,1) is men veel positiever over de sportmogelijkheden dan voorheen, maar ook in Zuidwest- Noord (de buurten Westenenk, Winkewijert en de Heeze), Welgelegen, en Osseveld en Schoonlocht steeg de waardering met minstens één punt. Ook de mening van inwoners over de voorzieningen in de gezondheidszorg laat een verbetering zien (van 6,5 in 2003 tot 6,9 dit jaar). In landelijk Apeldoorn geven inwoners de gezondheidszorg gemiddeld een 6,3, terwijl dit in stedelijk gebied een 7,0 is. Tussen de wijken is de spreiding van 6,5 in het Centrum tot 7,1 in Zuidwest en Noordoost en 7,2 in Zuidoost (De Maten). De dorpen laten onderling een groter verschil zien: van 5,5 in Wenum, Wiesel en de Beemte tot 6,9 in Beekbergen. Op buurt- en dorpsniveau zijn inwoners het meest tevreden in Matengaarde en –hoeve (7,5) en het minst in Wenum, Wiesel en de Beemte (5,5). De culturele voorzieningen worden gemiddeld met een 6,4 beoordeeld. Ook deze voorzieningen kunnen de afgelopen jaren op een stijgende waardering rekenen: in 2003 was dat nog een 5,9, in 2005 een 6,2. Er is een groot verschil tussen de waardering van dorpelingen (5,5) en stedelingen (6,5). Ook binnen de wijken zijn vrij grote verschillen te zien. Het positiefst zijn mensen in Noord (7,2) en het Centrum (7,0), het minst tevreden is men in Oost (5,9; zie figuur 5.3). Op buurt- en dorpsniveau zijn inwoners in Sprengenweg en –bos (7,6) het meest, en inwoners van Hoog Soeren en Hoenderloo (4,9) het minst tevreden. In de buurten Anklaar en Sprenkelaar is de waardering tussen 2003 (5,3) en 2007 (6,5) het meest gestegen. Figuur 5.3
Oordeel culturele voorzieningen per wijk, 2007 (rapportcijfer)
7,2
6,9
7% 6,5
7,0
5,9
6,3 6,3
6,4
25
Het basisonderwijs tenslotte, wordt in stad en dorp gemiddeld met een 7,4 gewaardeerd. Ook dat is een stijging ten opzichte van 2003 (7,1) en 2005 (7,2). De waardering in de wijken schommelt tussen 6,6 in het Centrum en 7,6 in Zuidoost (de Maten). Het verschil tussen de dorpen is groter: van een 6,5 in Hoog Soeren en Hoenderloo tot een 8,1 in Uddel. In 2005 was dit verschil nog groter, omdat de waardering in Hoog Soeren en Hoenderloo nog 5,9 was. In het staafdiagram (figuur 5.4) zijn de rapportcijfers weergegeven, waarbij onderscheid is gemaakt tussen stedelijk en landelijk gebied. De beoordelingen van stads- en dorpsbewoners voor sociaalmaatschappelijke voorzieningen liggen dichter bij elkaar dan de waardering van beide groepen voor de fysieke voorzieningen (paragraaf 4.2). Uitzonderingen hierop zijn de culturele voorzieningen, sportmogelijkheden en voorzieningen in de gezondheidszorg, die in de stad op een beduidend hogere waardering kunnen rekenen dan daarbuiten. Figuur 5.4
Waardering sociaal-maatschappelijke voorzieningen, 2007 (rapportcijfer) 7,4 7,4 7,0
basisonderwijs gezondheidszorg
6,3 6,9 6,2 6,5
sportmogelijkheden culturele voorzieningen
Stedelijk
5,5 6,2 6,1 5,7 5,6
voorzieningen ouderen speelmogelijkheden
Landelijk
4,7 4,7 4,5 4,7
voorzieningen 12-16 jr voorzieningen 17-23 jr 0
1
2
3
4
5
6
7
8
Ten slotte is de ontwikkeling van de sociaal-maatschappelijke voorzieningen weergegeven, tussen 2003 en 2007 (figuur 5.5). Het inwonersoordeel is voor alle sociaal-maatschappelijke voorzieningen in de gemeente gestegen. Desondanks blijft een aantal scores, met name die voor jongerenvoorzieningen, aan de magere kant. Figuur 5.5
Ontwikkeling waardering sociaal-maatschappelijke voorzieningen 2003-2007 (rapportcijfer)
Voorzieningen 12-16 jr Voorzieningen 17-23 jr Voorzieningen ouderen Speelmogelijkheden Sportmogelijkheden Gezondheidszorg Culturele voorzieningen Basisonderwijs
2003 4,1 4,1 5,9 5,1 6,2 6,5 5,9 7,1
2005 4,3 4,2 5,9 5,4 6,4 6,6 6,2 7,2
2007 4,7 4,5 6,1 5,7 6,8 6,9 6,4 7,4
Trend ++ ++ + ++ ++ ++ ++ ++
5.2 Sociale overlast in de woonomgeving Deze paragraaf behandelt de overlastfactoren in de woonomgeving die gerelateerd zijn aan het gedrag van mensen. Het gaat hierbij om verloedering (hondenpoep en rommel op straat, vernielingen en bekladding in de openbare ruimte), overlast veroorzaakt door agressief verkeersgedrag, groepen jongeren, dronken mensen, omwonenden, drugsoverlast, horeca en lastigvallen op straat.
26
Verloedering De verloedering van de openbare ruimte wordt afgemeten aan de mate waarin hondenpoep en rommel op straat, vernielingen en bekladding vóórkomen. Op alle vier de onderdelen is een verbetering geboekt in de ogen van inwoners. Hondenpoep op straat komt iets minder voor dan in 2005, maar blijft de grootste overlastfactor in Apeldoornse buurten: 32 procent van de inwoners heeft hier vaak last van. In stedelijk gebied (34%) is dit aandeel een stuk hoger dan in landelijk gebied (15%). Op wijkniveau lopen de percentages nogal uiteen: Zuidwest en Oost hebben de afgelopen jaren een forse verbetering doorgemaakt, en zijn nu de wijken met de minste overlast. In Zuid is de ergernis het grootst, en ongewijzigd ten opzichte van twee jaar geleden: 44 procent van de inwoners vindt dat hondenpoep op straat vaak voorkomt. In het Centrum is de overlast sinds 2005 toegenomen, en heeft 40 procent van de inwoners vaak last van hondenpoep op straat. De buurt met de meeste overlast is het Vogelkwartier, waar bijna de helft van de inwoners vaak last heeft van hondenpoep op straat (48%). In Wenum, Wiesel en de Beemte is de overlast het laagst: slechts zes procent van de inwoners heeft hier vaak mee te maken (6%). Beekbergen valt op door een sterk gedaalde overlast: in 2005 had 31 procent van de inwoners vaak last van hondenpoep op straat, nu is dat nog maar dertien procent. Figuur 5.6
Hondenpoep op straat per wijk, 2007 (% inwoners dat vaak overlast ondervindt)
30%
29%
7% 35%
40%
29%
39% 27%
44%
Rommel op straat bezorgt 26 procent van de inwoners vaak overlast, wat gelijk is aan 2005 en één procent hoger dan in 2003. In de stad is de overlast iets groter dan in het landelijk gebied . Er zijn grote verschillen tussen de diverse wijken. In het Centrum ergert 43 procent van de inwoners zich vaak aan rommel op straat, ongeveer evenveel als in 2005. In Noord en Zuidwest wordt de minste overlast ervaren. De buurten met de laagste overlast zijn Berg en Bos (9%) en Ugchelen (10%). Behalve in het Centrum is de overlast ook hoog in het Vogelkwartier (39%), Sluisoord (38%) en Anklaar (37%). Een flinke verbetering deed zich voor in Matendonk, waar het aandeel inwoners dat vaak overlast ervaart van rommel, daalde van 34 procent in 2005 tot 20 procent dit jaar. In de ogen van de inwoners van de Componisten- en Rivierenbuurt verslechterde de situatie daar het meest: in 2005 had één op de vier inwoners vaak last van rommel op straat, dit jaar is dat ruim één op de drie inwoners (35%).
27
Figuur 5.7
Rommel op straat per wijk, 2007 (% inwoners dat vaak overlast ervaart)
20%
22%
7% 32%
43%
22%
28% 16%
34%
Vernielingen in de openbare ruimte komen volgens 14 procent van de inwoners vaak voor. In 2005 en 2003 was dit nog 16 resp 18 procent; een aardige verbetering. Van de stedelingen heeft vijftien procent vaak te maken met vernielingen in de woonomgeving, onder dorpelingen is dat slechts vijf procent. De meeste wijken liggen vrij dicht bij het gemiddelde, met als uitzondering de Maten (Zuidoost): daar ervaart dertig procent van de inwoners vaak vernielingen in de openbare ruimte. Op buurt/dorpsniveau is de overlast het laagst in Beekbergen (1%), Klarenbeek (3%) en de buurten Sprengenweg en –bos en Berg en Bos (beide 4%). De meeste last van vernielingen wordt ervaren in Matengaarde en –hoeve (36% van de inwoners). De overlast van vernielingen is veel afgenomen in de wijk Zuidwest. Ook in de buurt Matengaarde en –hoeve is de overlast flink afgenomen. Hoewel het aandeel inwoners dat vaak vernielingen ervaart met 36 procent nog steeds het hoogst is van alle buurten, was dit in 2005 nog 54 procent. De overlast van vernielingen nam iets toe in Zevenhuizen en de Mheen: tien procent van de buurtbewoners zag die vaak in 2005, nu is dat dertien procent. Bekladding van muren en gebouwen is de verloederingsfactor die voor de minste overlast in de buurt zorgt: zes procent van de inwoners heeft hier vaak last van, wat minder dan in 2005 (8%) en gelijk aan 2003. In stedelijk gebied (7%) is de overlast groter dan in landelijk gebied (2%). In het Centrum is de overlast verreweg het hoogst, op afstand gevolg door Noordoost en Zuidoost (De Maten). In Zuidwest komen bekladdingen (bijna) niet voor (zie figuur 5.8). Er zijn meerdere buurten en dorpen waar bekladding vrijwel niet voorkomt (minder dan één procent van de inwoners ervaart vaak overlast). Dit zijn Sprengenweg en –bos, Berg en Bos, Westenenk, Winkewijert, de Heeze, Ugchelen, Uddel, Hoog Soeren, Hoenderloo en Wenum, Wiesel en de Beemte. Na het Centrum hebben inwoners van Sluisoord de meeste overlast van bekladdingen: veertien procent van de inwoners ziet die vaak in zijn woonomgeving. Grote verbeteringen zijn geboekt in Westenenk, Winkewijert en de Heeze, waar de overlast daalde van zeven procent in 2005 tot minder dan één procent nu, en in Loenen, waar de overlast afnam van negen procent in 2005 tot vier procent dit jaar.
28
Figuur 5.8
Bekladding per wijk, 2007 (% inwoners dat vaak overlast ervaart)
3%
3%
7% 11%
23%
4%
10% 0%
6%
Alle vier factoren bij elkaar genomen, krijgt de netheid van de woonomgeving een 6,0 als rapportcijfer in Apeldoorn. Dat is iets hoger dan in 2005, toen de waardering op een 5,8 uitkwam. Die stijging is een trendbreuk, na een jarenlange daling in de waardering. De waardering is zowel toegenomen in de stad (van een 5,6 naar een 5,8) als in het landelijk gebied (van een 7,1 naar een 7,3). Binnen de stad zijn grote verschillen: het Centrum (4,8) en de Maten (Zuidoost: 5,0) komen het slechtst uit de bus, al is in de Maten grote vooruitgang geboekt ten opzichte van 2005. Zuidwest komt dankzij een enorme vooruitgang in de afgelopen jaren als beste uit de bus (6,7), op de voet gevolgd door Noord (6,6; zie figuur 5.9). Figuur 5.9
Netheid van de wijken, 2007 (rapportcijfer)
6,6
6,5
7% 5,4
4,8
6,3
5,0 6,7
5,4
Na verloedering van de woonomgeving, is agressief verkeersgedrag de meest voorkomende vorm van sociale overlast: dertien procent van de inwoners heeft daar regelmatig last van in zijn woonbuurt. Wél
29
is gemeentebreed een forse verbetering gerealiseerd: in vrijwel alle wijken en dorpen is de overlast lager dan voorheen. In de stad is de overlast groter dan in het landelijk gebied: gemiddeld veertien procent van de stadsbewoners heeft vaak te maken met agressief verkeersgedrag, en negen procent van de dorpelingen. Tussen de dorpen bestaan grote verschillen: in Hoog Soeren en Hoenderloo heeft nog geen vijf procent van inwoners vaak overlast (dat was in 2005 nog 12%!), in Beekbergen en Wenum, Wiesel en de Beemte gaat het om twaalf respectievelijk vijftien procent van de inwoners. Ook binnen de stad bestaan grote verschillen: één op de vier centrumbewoners heeft vaak met agressief verkeersgedrag te maken, in de wijken West en Oost geldt dat voor maar één op de tien inwoners (zie figuur 5.10).
Figuur 5.10
Agressief verkeersgedrag in de wijken, 2007 (% inwoners dat vindt dat dat vaak voorkomt)
14%
10%
7% 14%
24%
10%
14% 13%
18%
Andere vormen van sociale overlast komen een stuk minder voor. Eén op de tien inwoners heeft vaak overlast van groepen jongeren, drie tot vijf procent van dronken mensen, omwonenden, drugsgebruikers en/of horeca en één procent van het lastigvallen van mensen op straat. Wel zijn er wijken en buurten/dorpen waar bepaalde vormen van sociale overlast naar verhouding veel voorkomen. De overlast van groepen jongeren is vrij stabiel: één op de tien inwoners heeft daar regelmatig mee te maken. In het landelijk gebied is dat maar één op de twintig bewoners. Op wijkniveau is de overlast door jongeren vooral hoog in het Centrum (25% van de inwoners heeft daar vaak last van), op buurt- en dorpsniveau is dat in het Vogelkwartier en in Loenen (17 resp 16% van de inwoners). Dronken mensen op straat zorgen voor iets meer overlast dan voorheen, maar nog altijd heeft niet meer dan vijf procent van de inwoners daar regelmatig mee te maken. In het landelijk gebied geldt dat maar voor één procent van de bewoners. De enige wijk die sterk afwijkt van het stedelijk gemiddelde is het Centrum, waar dertig procent van de inwoners vaak last heeft van dronken mensen op straat. Op buurtniveau springen verder het Vogelkwartier en Brummelhof in het oog, waar twaalf respectievelijk tien procent van de inwoners vaak overlast ondervindt.
30
Omwonenden bezorgen gemiddeld vier procent van de inwoners vaak overlast, één procent minder dan in voorgaande jaren. Twee procent van de dorpelingen en vijf procent van de stedelingen heeft vaak last van zijn buren. Op wijkniveau is de overlast het laagst in Oost, waar drie procent van de inwoners daar vaak mee te maken heeft, en het hoogst in Zuid, waar dit zeven procent is. Van de buurten en dorpen hebben de inwoners van Zuidwest-Noord (10%), het Vogelkwartier (9%) en Sluisoord (8%) hier het meest mee te maken, en de inwoners van Uddel en Klarenbeek (minder dan 1%) het minst. Dit jaar is in de Leefbaarheidsenquête voor het eerst gevraagd naar drugsoverlast die inwoners ervaren. Drie procent van de Apeldoorners heeft hier vaak last van. De overlast doet zich vrijwel uitsluitend voor in het stedelijk gebied, van de dorpen maken alleen Loenen en Klarenbeek hier melding van. In het Centrum is de overlast veel hoger dan elders: 22 procent van de inwoners heeft er vaak mee te maken. In de overige wijken varieert dat van één tot vier procent. Op buurt- en dorpsniveau hebben, behalve in het Centrum, inwoners van de buurten Brummelhof (9%), Anklaar (6%) en Vogelkwartier (5%) meer dan gemiddeld te maken met drugsoverlast. Overlast als gevolg van horecagelegenheden is over het geheel genomen bijna gelijk gebleven. Drie procent van de inwoners ervaart vaak overlast, vooral in stedelijk gebied. In het landelijk gebied is dat slechts één procent. Op wijkniveau springt weer alleen het Centrum eruit, waar bijna één op de zes inwoners (16%) vaak met overlast van horecagelegenheden te maken heeft. In de overige wijken gaat het om één tot ruim drie procent van de bewoners. Op buurtniveau is sprake van een meer dan gemiddelde overlast in Brummelhof en De Parken en de Naald, waar zes resp vijf procent van de inwoners vaak overlast ervaart. In vergelijking met voorgaande jaren worden minder mensen lastiggevallen op straat. Over de hele gemeente bezien heeft één procent van de inwoners daar vaak last van, tegen twee procent in 2005. Deze vorm overlast beperkt zich bijna uitsluitend tot de stad. In het Centrum geeft zeven procent van de bewoners aan vaak lastig te worden gevallen, in de overige wijken gaat het om een half tot twee procent. Gemiddeld ondervindt zestien procent van de Apeldoornse inwoners vaak overlast in zijn woonomgeving als gevolg van één of meer van bovengenoemde factoren. In de stad ligt dat veel hoger (17%) dan daarbuiten (7%). In figuur 5.11 is de spreiding per wijk te zien. Centrumbewoners hebben het meest te maken met sociale overlast: bijna de helft van hen heeft vaak te maken met overlast door groepen jongeren, omwonenden, dronken mensen op straat, horecagelegenheden, drugs of lastigvallen op straat. Ook de wijk Zuid heeft bovengemiddeld veel overlast: bijna één op de vier inwoners ervaart die met regelmaat. Inwoners van de wijk Oost ervaren het minst sociale overlast.
31
Figuur 5.11
Sociale overlast agv groepen jongeren, dronken mensen op straat, omwonenden, drugs, horecagelegenheden of lastigvallen op straat, 2007 (% inwoners dat vaak met één of meer vormen van overlast te maken heeft)
14%
15%
7% 16%
46%
12%
16% 15%
23%
In figuur 5.12 is per overlastfactor het gemiddelde aandeel inwoners aangegeven dat hier vaak last van heeft, en de buurten en dorpen waar de overlast verhoudingsgewijs hoog is. De buurten waar inwoners de meeste sociale overlast ondervinden, zijn het Centrum, Brummelhof en Vogelkwartier en in mindere mate Maten- en Kuipersveld. Dit zijn dezelfde buurten als waar de overlast veroorzaakt door de fysieke woonomgeving het hoogst is. Ook in Anklaar en Sluisoord wordt vrij veel sociale overlast ervaren. Figuur 5.12
Buurten/dorpen waar sociale overlast het meest voorkomt, 2007 (% inwoners dat vaak overlast ondervindt)
Soort overlast Hondenpoep op straat
Gemeentelijk gemiddelde (%) 32
Rommel op straat
26
Vernieling telefooncellen etc. Bekladding muren/gebouwen
14
Agressief verkeersgedrag
13
Groepen jongeren
10
6
Dronken mensen op straat
5
Overlast omwonenden
4
Drugsoverlast Overlast horeca
3 3
Mensen die worden lastiggevallen
1
Buurten met de meeste overlast Vogelkwartier (48%); Maten- en Kuipersveld (45%); Brummelhof (43%) Centrum (43%); Vogelkwartier (39%); Sluisoord (38%); Anklaar (37%) Matengaarde en –hoeve (36%); Matendonk (32%); Maten- en Kuipersveld (32%) Centrum (23%); Sluisoord; Anklaar (beide 14%)
Vogelkwartier (28%), Centrum (24%), Staatsliedenkwartier (22%) Centrum (25%); Vogelkwartier (17%); Brummelhof (16%); Loenen (16%) Centrum (30%); Brummelhof (12%); Vogelkwartier (17%) Westenenk, Winkewijert, de Heeze (10%); Vogelkwartier (9%); Sluisoord; Staatsliedenkwartier (beide 8%); Sprenkelaar (7%) Centrum (22%); Brummelhof (9%); Anklaar (6%) Centrum (16%); Brummelhof (6%); de Parken en de Naald (5%) Centrum (7%); Anklaar; Maten- en Kuipersveld (beide 3%)
32
Hoofdstuk 6
Waardering en betrokkenheid bij de buurt
Bijna twee van de drie Apeldoorners is gehecht aan zijn woonbuurt. Ruim de helft van hen woont daar al langer dan tien jaar. 94 procent van de inwoners vindt zijn buurt (zeer) prettig om te wonen, slechts drie procent vindt het er vervelend. Het gemiddelde rapportcijfer voor de buurten is met een 8,1 hoog te noemen. De sociale samenhang in de buurten is bijna gelijk gebleven, wel ervaart men iets minder saamhorigheid. De meeste mensen vinden dat hun buurt het afgelopen jaar gelijk is gebleven, elf procent vindt die vooruit gegaan, en veertien procent noteert een achteruitgang. Acht van de tien inwoners voelt zich medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid van zijn buurt, en bijna één van de zes zet zich daarvoor actief in. Ruim een kwart van de stadsbevolking vindt dat de gemeente voldoende aandacht heeft voor problemen in zijn buurt, 35 procent vindt dat dat te weinig is. Dorpelingen zijn minder tevreden: achttien procent is tevreden, 44 procent ontevreden over de aandacht van de gemeente.
6.1 Woonduur en gehechtheid aan de buurt Meer dan de helft van de Apeldoorners woont al langer dan 10 jaar en bijna twaalf procent woont korter dan 2 jaar in dezelfde buurt (figuur 6.1). Figuur 6.1
Woonduur in buurt, stedelijk en landelijk, 2007
(% inwoners) Woonduur Apeldoorn Minder dan 2 jaar 12% Tussen 2 en 5 jaar 17% Tussen 5 en 10 jaar 18% Langer dan 10 jaar 54% Totaal
100%
Stedelijk 12% 18% 19% 52%
Landelijk 9% 10% 12% 69%
100%
100%
Tussen de wijken zijn de verschillen niet groot, met uitzondering van het Centrum, waar ruim zestig procent nog geen vijf jaar woont, en Oost, waar dat voor 42 procent geldt. Apeldoorners zijn minder gehecht aan de eigen buurt, dan aan hun woonplaats. Vierenzestig procent van de inwoners is (zeer) gehecht aan zijn buurt, ruim driekwart aan zijn woonplaats. Bijna eenderde van de inwoners voelt zich (helemaal) niet gehecht aan de eigen buurt (figuur 6.2). Figuur 6.2
Gehechtheid van Apeldoorners aan de eigen buurt, 2007 (% inwoners)
Weet niet /geen mening Helemaal niet 5% gehecht
Zeer gehecht 12%
5%
Niet gehecht 26%
Gehecht 52%
33
Dorpelingen zijn vaker gehecht aan hun dorp (78%) dan stedelingen aan hun buurt (62%). In de wijken Oost (51%) en de Maten (Zuidoost; 55%) is de minste emotionele binding met de woonbuurt het laagst, in de wijk Noord (75%) het hoogst. Tussen de dorpen varieert dit van 68 procent in Loenen, tot 89 procent in Wenum, Wiesel en de Beemte. Op buurt- en dorpsniveau zijn mensen het meeste gehecht aan Wenum, Wiesel en de Beemte (89%), Berg en Bos (81%), Uddel en Ugchelen (beide 80%). In het Staatsliedenkwartier (48%), Zutphensestraat en Sluisoord (beide 49%) hebben inwoners de minste binding met hun buurt. Hoe langer mensen in een buurt wonen, des te vaker zijn ze (zeer) gehecht aan de buurt. Ruim driekwart van de mensen die er langer dan 10 jaar woont, is gehecht tot zeer gehecht aan de buurt, tegenover 44 procent van de ‘nieuwe’ bewoners (zie figuur 6.3). Figuur 6.3
Gehechtheid naar woonduur in dezelfde buurt, 2007
(% inwoners) Woonduur (zeer) gehecht Minder dan 2 jr 44% Tussen 2 en 5 jr 49% Tussen 5 en 10 jr 56% Langer dan 10 jr 77% Totaal
64%
(helemaal) niet gehecht 44% 45% 37% 20%
Weet niet/ geen mening 12% 6% 6% 3%
30%
5%
Een (iets zwakker) verband bestaat tussen de gehechtheid aan de buurt en de leeftijd. De gehechtheid neemt toe naarmate de inwoner ouder is (figuur 6.4). Dit hangt voor een groot deel samen met de woonduur: hoe ouder men is, des te langer men over het algemeen in dezelfde buurt woont en des te gehechter men is aan deze buurt. Figuur 6.4
Gehechtheid aan woonbuurt naar leeftijd, 2007
(% inwoners) Leeftijd (zeer) gehecht Tot 29 jaar 49% 30-44 jaar 57% 45-54 jaar 63% 55 jaar en ouder 73% Totaal
64%
(helemaal) niet gehecht 43% 36% 33% 23%
Weet niet/ geen mening 8% 7% 4% 4%
31%
5%
6.2 Buurtevaluatie Aan de hand van een aantal stellingen is aan inwoners gevraagd naar hun mening over de buurt waar zij wonen.4 Daaruit komt een zeer positief beeld naar voren: 94 procent van de inwoners vindt zijn buurt (zeer) prettig om te wonen, slechts drie procent vindt het er vervelend, driekwart vindt dat hij het goed getroffen heeft met zijn buurt en denkt dat ook zijn buurtgenoten er graag blijven wonen. Zeven procent van de inwoners wil zo spoedig mogelijk uit de buurt verhuizen. Omgerekend levert dat een 8,1 op als gemiddeld rapportcijfer voor de buurtevaluatie, gelijk aan 2005 en een fractie hoger dan in 2003 (8,0). In de stad komt de beoordeling gemiddeld op een 8,0, in de dorpen zelfs op een 8,6. Per wijk schommelt de waardering van een 7,4 in het Centrum, tot een 8,7 in Noord (zie figuur 6.5). De buurten en dorpen die het hoogst scoren zijn Wenum, Wiesel en de Beemte, de Parken en de Naald, 4
Die stellingen zijn: (1) Het is (zeer) prettig wonen in deze buurt (2) De mensen in deze buurt blijven er graag wonen (3) Het is vervelend om in deze buurt te wonen (4) Als het maar enigszins mogelijk is ga ik uit deze buurt verhuizen (5) Als je in deze buurt woont, heb je het goed getroffen
34
en Berg en Bos (allen 8,9). De laagste waardering krijgen de buurten Sluisoord (7,2), Centrum (7,4) en Maten- en Kuipersveld (7,5). In alle drie deze buurten is de waardering bovendien gedaald ten opzichte van 2005. Figuur 6.5
Buurtevaluatie per wijk, 2007 (rapportcijfer)
8,7
8,3
7,7
7,4
8,0
7,7 8,3
7,6
De grootste stijging in buurtwaardering deed zich voor in Zuidwest-Noord (Westenenk, Winkewijert, de Bouwhof en de Heeze): het rapportcijfer ging van 7,4 naar 7,9. Een deel van dit gebied (Westenenk) is herstructureringsgebied. In de herstructureringswijken Zuid en Noordoost is het gemiddelde waarderingscijfer voor de buurten na 2003 licht gestegen. Tussen 2003 en 2005 was er sprake van een evenwichtige ontwikkeling in alle buurten. Ná 2005 loopt de ontwikkeling in de buurten echter uiteen: tegenover een consolidatie van of verdere stijging in een aantal buurten, staat een dalende waardering in andere buurten van de wijk. In Zuid is de buurtwaardering in Brummelhof, Vogelkwartier en Staatsliedenbuurt gestegen, en daalde die in de Rivieren- en Componistenbuurt. In Noordoost ging het rapportcijfer voor de buurten Zevenhuizen, de Mheen en Sprenkelaar omhoog, maar daalde het waarderingscijfer voor Anklaar en Sluisoord.
6.3 Sociale samenhang De sociale samenhang in de buurten wordt bepaald aan de hand van de mate waarin inwoners zich thuisvoelen bij de mensen in hun buurt, buurtbewoners elkaar kennen en op een prettige manier met elkaar omgaan, en de gezelligheid en saamhorigheid van de buurt. In de periode 2001 tot 2005 was sprake van een toenemende sociale samenhang, dit jaar is die een fractie gedaald. De gezelligheid van buurten wordt in de stad iets lager aangeslagen, en in de stad én de dorpen voelen inwoners zich iets minder thuis bij hun buurtgenoten. De verschillen met 2005 zijn echter zo klein dat die op het niveau van stad en platteland niet eens tot uitdrukking komen (zie figuur 6.6).
Figuur 6.6
Sociale samenhang in Apeldoornse buurten en dorpen, 2001 – 2007
(rapportcijfer) 2001 2003 Apeldoorn totaal 6,1 6,3 - stad - landelijk gebied
6,0 7,5
6,1 7,6
2005 6,4
2007 6,3
6,2 7,6
6,2 7,6
35
Op wijkniveau is de sociale cohesie het hoogst in Noord (6,7), Zuidwest (6,5) en West (6,4) en veruit het laagst in het Centrum (5,3; zie figuur 6.7). Figuur 6.7
Sociale cohesie per wijk, 2007 (rapportcijfer)
6,7
6,4
7% 6,1
5,3
6
5,9 6,5
6,1
Op buurt- en dorpsniveau is de sociale samenhang het hoogst in Klarenbeek (8,0), Uddel (7,9), en Wenum, Wiesel en de Beemte (7,7). Ook in de andere dorpen is de sociale samenhang bovengemiddeld: de laagste score is een 7,2 voor Beekbergen. Binnen de stad heeft de buurt Ugchelen de hoogste sociale samenhang: 7,0. Behalve in het Centrum zijn de scores ook laag in de buurten Orden, Matenpoort, de Mheen en Sluisoord (allen 5,8), en in de buurten Westenenk, Winkewijert en de Heeze, en Maten- en Kuipersveld (allen 5,9). De opvallendste veranderingen in vergelijking met 2005 is de daling van de sociale samenhang in de buurt Orden, van 6,3 naar 5,8. Op alle vier de aspecten valt de score lager uit dan in 2005, maar het grootste verschil is de mate waarin buurtbewoners elkaar kennen. In 2005 vond één op de vier buurtbewoners dat mensen in Orden elkaar nauwelijks kennen, nu is ruim 40 procent die mening toegedaan. In de herstructureringswijken Zuid en Noordoost is sprake van een lichte stijging van de sociale samenhang sinds 2003. In vergelijking met 2005 verbeterde de sociale samenhang in het Vogel- en Staatsliedenkwartier en Sprenkelaar, en liep die iets terug in Anklaar, Sluisoord, de Mheen en de Rivieren- en Componistenbuurt. In Zuidwest-Noord, waar zich ook een deel van de herstructurering afspeelt, bleef de sociale samenhang gelijk.
6.4 Buurtontwikkeling In 2003 vond achttien procent van de inwoners dat hun buurt of dorp het voorgaande jaar een achteruitgang had doorgemaakt, dit jaar is dat veertien procent. Verreweg de meeste mensen vinden dat hun woonomgeving gelijk is gebleven (70%), elf procent noteert een vooruitgang in zijn buurt (figuur 6.8).
36
Figuur 6.8
Oordeel ontwikkeling eigen buurt 2003 - 2007 (% inwoners)
67% 68%
70%
2003 2005 2007
18%
16%
14%
10% 10% 11% 6%
vooruit gegaan
achteruit gegaan
gelijk gebleven
7%
6%
geen mening
In de stad vindt gemiddeld elf procent van de inwoners dat zijn woonbuurt vooruit is gegaan. In landelijk gebied is dit wat lager: zeven procent. De wijken waar relatief veel mensen vinden dat er vooruitgang is geweest het afgelopen jaar, zijn het Centrum (17%) en Oost (15%). Achteruitgang wordt het meest ervaren door inwoners van Zuid (22%), Zuidoost en Noordoost (beide 17%; figuur 6.9). Figuur 6.9
Oordeel ontwikkeling eigen buurt per wijk, 2007 (% inwoners) 17
Centrum
10 15
Oost
10 12
Zuid Zuidoost
10
West
10
22 17
Vooruitgang 13
10
Noordoost
9 10 9,0 9 11
Zuidwest Noord Apeldoorn totaal 0
5
Achteruitgang 17
10
14 15
20
25
%
Op buurt- en dorpsniveau vinden veruit de meeste inwoners dat vooruitgang is geboekt in Welgelegen (26%). De buurten waar de meeste achteruitgang wordt ervaren zijn het Vogelkwartier en Staatsliedenkwartier (beide 25% van de inwoners). Van de dorpelingen zijn bewoners van Hoog Soeren en Hoenderloo het minst positief: zestien procent is van mening dat het dorp achteruit is gegaan, slechts zes procent vindt dat er sprake is van vooruitgang.
37
Bewoners tot 44 jaar vinden relatief vaker (ruim 14%) dat de buurt vooruit is gegaan, dan oudere inwoners (minder dan 10%), maar dit verschil is niet groot. Mensen met lagere inkomens vinden vaker (18%) dat hun buurt achteruit is gegaan dan midden en hoge inkomens (14% resp 11%). Mensen die vinden dat hun buurt vooruit is gegaan, zijn in gelijke mate in verschillende inkomensgroepen te vinden. Hoe hoger het inkomen, des te vaker vindt men dat de buurt gelijk is gebleven. Voor de komende jaren verwachten inwoners over het algemeen wat meer dynamiek dan in het afgelopen jaar. Ruim vijftien procent verwacht een vooruitgang, een even grote groep denkt dat zijn buurt achteruit zal gaan. Vijfenvijftig procent denkt dat de buurt gelijk zal blijven. In de dorpen denken mensen vaker dat hun woonbuurt gelijk zal blijven (64% tegen 54% in de stad), en zijn inwoners minder optimistisch dan stedelingen: negen procent verwacht vooruitgang, tegen zestien procent van de stedelingen. Het aandeel dorpelingen dat denkt dat zijn buurt achteruit zal gaan, is met veertien procent bijna gelijk aan dat in de stad (15%). De meeste vooruitgang verwacht men in het Centrum (29%), Noordoost en Zuid (beide 19%). Opvallend is dat in Noordoost en Zuid óók de meeste achteruitgang wordt verwacht (21% en 20%).
Aandacht en inzet voor de buurt Bijna acht op de tien Apeldoorners (79%) voelt zich medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid van hun buurt. Dat is één procent minder dan in 2005, en drie procent minder dan in 2003. In de dorpen was in voorgaande jaren het gevoel van medeverantwoordelijkheid hoger dan in de stad, maar dat verschil is nu verdwenen. Tussen de wijken bestaan aanzienlijke verschillen: in Zuidwest voelen de meeste mensen zich medeverantwoordelijk voor hun buurt (85%), in het Centrum (67%) en Zuid (73%) de minste (zie figuur 6.10). Op buurt- en dorpsniveau is het gevoel van medeverantwoordelijkheid het meest algemeen in Ugchelen (89%); naast het Centrum scoort het Vogelkwartier het laagst (68%).
Figuur 6.10
Verantwoordelijkheidsgevoel voor leefbaarheid buurt, 2007 (% inwoners dat zich medeverantwoordelijk voelt)
82%
79%
7% 79%
67%
82%
79% 85%
73%
Bijna een kwart (24%) van de inwoners voelt zich betrokken bij bewonersorganisaties in de buurt. Sinds 2003 is dit redelijk constant. In de dorpen is de betrokkenheid hoger (34%) dan in de buurten en wijken in de stad (22%). Tussen de wijken varieert de betrokkenheid bij bewonersorganisaties van zestien procent in Zuid, tot 31 procent in Noord. Op buurt- en dorpsniveau is de betrokkenheid het
38
hoogst in Berg en Bos (57%), en erg laag in de buurten Westenenk, Winkewijert, de Bouwhof en de Heeze (9%), Brummelhof (13%), Matendonk en Vogelkwartier (beide 14%) en Staatsliedenkwartier (15%). Bijna één op de zes inwoners (16%) is daadwerkelijk actief bij de buurtverbetering. Dat aandeel is de afgelopen jaren redelijk constant. In het landelijk gebied is bijna één op de vijf inwoners actief, in het stedelijk gebied wat minder: vijftien procent. In de wijken Zuidwest, Centrum en Zuidoost (allen 18%) zijn de meeste bewoners actief om hun buurt te verbeteren. Met name in het Centrum en Zuidoost is dat opvallend, omdat daar de gehechtheid aan de buurt (na Oost) het laagst is. De inwoners in Oost zijn het minst actief voor hun buurt (12%). Op buurt- en dorpsniveau is de actieve inzet van inwoners het hoogst in Hoog Soeren en Hoenderloo, Loenen en Beekbergen (23-21%), en het laagst in Kerschoten (8%), Zevenhuizen/ de Mheen (11%) en Zutphensestraat (12%). Samenwerking met de gemeente Op de vraag of de gemeente voldoende doet om bewoners bij veranderingen in de buurt te betrekken, reageert 31 procent positief, 28 procent negatief en 41 procent heeft geen mening. Dit is vergelijkbaar met 2005 en positiever dan in 2003, toen nog maar een kwart van de inwoners vond dat de gemeente bewoners genoeg betrok, en 37 procent vond dat dit onvoldoende gebeurde. In landelijk Apeldoorn vindt maar 21 procent dat de gemeente inwoners voldoende betrekt bij veranderingen in hun dorp, in het stedelijk gebied is dit 32 procent. In de wijken Noordoost en Zuidoost zijn de inwoners het meest tevreden over de inspanningen van de gemeente om inwoners te betrekken bij zaken die in de buurt spelen: 43 respectievelijk 38 procent vindt dat de gemeente hen voldoende betrekt. Centrumbewoners zijn het meest ontevreden: ruim één op de drie (36%) vindt dat de gemeente niet voldoende doet om hen bij veranderingen in de buurt te betrekken. Buurten en dorpen die erg tevreden zijn, zijn Sluisoord (50% vindt dat de gemeente genoeg doet om hen te betrekken), Anklaar (49%), Matengaarde en –hoeve (45%), Matendonk (44%) en Berg en Bos (43%). De meest onvrede heerst onder de bewoners van Wenum, Wiesel en de Beemte (43% vindt dat de gemeente niet genoeg doet om hen te betrekken) en Brummelhof (40 %). De aandacht die de gemeente heeft voor problemen in de buurt, is volgens ruim een kwart van de inwoners (26%) voldoende. Meer mensen, ruim een derde (36%), vinden dat de gemeente te weinig aandacht heeft voor hun buurtproblemen. De overige 39 procent heeft geen mening. In de dorpen vinden relatief veel mensen dat de gemeente te weinig aandacht heeft voor de problemen in hun woonomgeving (44%; in de stad is dat 35%). Binnen de stad zijn de bewoners van het Centrum, Orden, het Vogelkwartier en Matenpoort het meest ontevreden over de aandacht van de gemeente voor de problemen in hun buurt: 42 tot 43 procent van de inwoners vindt dat die tekort schiet. In Berg en Bos zijn bewoners veruit het meest tevreden over de aandacht van de gemeente voor de problemen in hun buurt: 44 procent vindt die (ruim) voldoende. In vergelijking met voorgaande jaren is dat een forse verbetering ten opzichte van de situatie in 2003, en een vergelijkbaar beeld als in 2005. De groep inwoners die vindt dat de gemeente te weinig aandacht voor hun buurt heeft, is nog tien procentpunten groter dan de groep die tevreden is (zie figuur 6.11).
39
Figuur 6.11
Aandacht gemeente voor buurtproblemen, inwonersoordeel
60% 50%
49%
% inw
40% 33% 30% 20%
38% 35% 28%
39% 36% 26%
18%
voldoende te weinig
10%
geen mening 0% 2003
2005
2007
Er is een duidelijk verband tussen de mate waarin inwoners zich actief inspannen voor hun buurt, en de tevredenheid over de aandacht van de gemeente voor hun buurt. Mensen die actief zijn in buurtverbetering, vinden vaker dat de gemeente te weinig aandacht heeft voor de problemen in hun buurt. Mensen die zelf niet actief zijn in hun buurt, zijn juist minder vaak van mening dat het aan gemeentelijke aandacht schort.
40
Hoofdstuk 7
Sociaal-maatschappelijke participatie
86 procent van de Apeldoorners vindt zichzelf een gelukkig mens. Eén op de vier inwoners vindt dat hij te weinig contacten heeft of zou wel meer contacten willen. Gebrek aan tijd is de belangrijkste reden die hen tegenhoudt. Meer mensen, zowel oud als jong, zijn gaan sporten. Op eigen gelegenheid sporten komt het meest voor, maar ook sporten bij sportschool of vereniging zijn populair. Eén op de zes inwoners is cultureel actief bij een vereniging of instelling. Ongeveer veertig procent van de Apeldoorners doet vrijwilligerswerk: één op de zes is mantelzorger, tweemaal zoveel mensen doen werk voor een club, vereniging of kerk. Minder dan de helft van de inwoners heeft regelmatig contact met mensen van andere culturen: jongeren hebben die vaker dan ouderen. Twee van de drie jongeren vindt die contacten meestal prettig, ouderen oordelen positiever.
7.1 Geluk Verreweg de meeste Apeldoorners zijn gelukkig: 86 procent beschouwt zichzelf als een (zeer) gelukkig mens, zo blijkt uit de Leefbaarheidsenquête van 2007. Enkele jaren terug, tussen 2001 en 2003, was dat nog 90 procent van de inwoners volgens het CBS, dat dezelfde vraag voorlegde aan mensen in Apeldoorn. Twaalf procent van de inwoners voelt zich gelukkig noch ongelukkig, twee procent niet zo gelukkig. Een half procent van de inwoners voelt zich ongelukkig. In de dorpen voelen meer mensen zich gelukkig (89%) dan in de stad (86%). In de wijken Zuid (82%) en Noordoost (83%) voelen de minste mensen zich gelukkig, in Noord (88%) de meeste. De wijk Zuid heeft met bijna vier procent, ook het hoogste aandeel inwoners dat zich niet zo gelukkig of ongelukkig voelt. Figuur 7.1
Gelukkige wijkbewoners, 2007 (% inwoners dat zichzelf een (erg) gelukkig mens vindt)
88%
85%
83%
87%
87%
85% 87%
82%
Op buurt- en dorpsniveau kennen Klarenbeek en Wenum, Wiesel en de Beemte de meeste (92%), en Sluisoord, Anklaar (80%) en de Rivieren- en Componistenbuurt (81%) de minst gelukkige inwoners. Buurten waar de meeste mensen zich niet zo gelukkig of ongelukkig voelen, zijn Orden (6%) en het Staatsliedenkwartier (5%). Inkomen blijkt een grote invloed op geluksgevoelens te hebben: van mensen met een laag inkomen voelt 73 procent zich gelukkig, voor de hoge inkomens ligt dit op 93 procent. De leefsituatie speelt eveneens een rol: jongeren die bij hun ouders inwonen zijn het vaakst gelukkig (91%), en gehuwde of samenwonende stellen zijn veel vaker gelukkig (88%) dan alleenstaanden (73%). Ook de leeftijd doet er toe: mensen onder de 44 jaar zijn vaker gelukkig (90%) dan mensen van 45 jaar en ouder (84%).
41
Allochtone inwoners, zowel westers als niet-westers, zijn iets minder vaak gelukkig (80%) dan autochtone inwoners (86%).
7.2 Sociale contacten Ruim zeventig procent van de Apeldoorners is tevreden over de sociale contacten buiten hun eigen huishouden, werk of school. Deze groep loopt langzaamaan iets terug, terwijl de groep die wel tevreden is maar meer contacten zou willen (14%), iets toeneemt. Over de jaren heen is de groep die naar eigen oordeel te weinig contacten heeft, redelijk constant: rond de twaalf procent van alle volwassen inwoners. Figuur 7.2
Sociale contacten van Apeldoorners (% inwoners)
80% 70%
73% 69%71%
60% 2003
50%
2005 40%
2007
30% 20%
14% 10%12%
12%13%11%
10%
5%
7%
4%
0% voldoende
wel voldoende wil meer
te weinig
weet niet
In het landelijk gebied zijn meer mensen (79%) tevreden over hun sociale contacten dan in de stad (68%). Op wijkniveau lopen de resultaten weinig uiteen. Een aantal persoonskenmerken hangt samen met het (on)voldoende contact hebben met andere mensen: inkomen, leeftijd en etniciteit. Mensen met een midden of hoog inkomen vinden veel vaker dat ze voldoende sociale contacten hebben (72%) dan mensen met een laag inkomen (57%). Inwoners in oudere leeftijdscategorieën vinden iets vaker dat ze voldoende contacten hebben (73% van de 65 plussers, 70% van de 45-54 jarigen) dan mensen in jongere leeftijdscategorieën ( 67% van de groep 29-44 jarigen). Autochtone en westers allochtone inwoners zijn even tevreden over hun sociale contacten. Inwoners van niet-westerse komaf zijn beduidend minder tevreden over hun sociale contacten: 56 procent vindt die voldoende, achttien procent zou meer willen en nog eens achttien procent vindt dat hij te weinig sociale contacten heeft. Aan de mensen die niet (helemaal) tevreden zijn over hun sociale contacten, is gevraagd wat hen tegenhoudt om actiever te worden, en of zij zich eenzaam voelen. Tijdgebrek blijkt de belangrijkste belemmering te vormen om meer sociale activiteiten te ondernemen, gevolgd door gebrek aan geld of gezondheidsredenen. Vervoersbeperkingen worden het minst vaak genoemd.
42
Figuur 7.3
Redenen om niet meer sociale activiteiten te ondernemen (van de mensen die meer contacten zouden willen, 25% van totaal)
60% 50%
50%
40% 2003 2005
30%
2007 22%
20%
20%
18% 12%
10% 5%
0% geen tijd
geld
gezondheid
weet niemand
geen oppas
geen vervoer
Eenzaamheidsgevoelens komen bij een beperkte groep voor: omgerekend naar de hele Apeldoornse bevolking gaat het om ruim één procent die regelmatig eenzaam is, en 0,4 procent die zich vaak eenzaam voelt. Beide groepen blijven door de jaren heen, redelijk constant. Onder niet-westerse allochtonen komt meer eenzaamheid voor: ruim vier procent voelt zich regelmatig of vaak eenzaam. Figuur 7.4
1,4% 1,2%
Eenzaamheidsgevoelens onder de Apeldoornse bevolking
1,3% 1,1%
% inwoners
1,0% 1,0% 0,7%
0,8%
2003 2005
0,6% 0,4%
0,3%
0,4%
2007
0,2% 0,0% regelmatig
vaak
7.3 Sportbeoefening Bijna zestig procent van de Apeldoorners doet aan sport. Dat is een forse stijging ten opzichte van 2005, toen nog 53 procent sportte. Onder senioren (60-plussers) is de sportdeelname het meest gestegen: van 36 naar 44 procent. Maar ook 60-minners zijn meer gaan sporten: 64 procent van hen doet aan sport, tegen 59 procent in 2005. De stijging in sportdeelname is bijna helemaal terug te voeren op de stadsbewoners: die sporten nu beduidend meer dan de dorpsbewoners (60 versus 55 procent), terwijl dat in 2005 nog gelijk was
43
(beiden 53 procent). Het verschil zit met name in de commerciële sportinstellingen zoals sportscholen: 22 procent van de stedelingen maken daar gebruik van, tegen veertien procent van de dorpelingen. Bijna 30 procent van de inwoners, en daarmee de helft van alle sporters, sport op eigen gelegenheid. Ruim één op de vijf inwoners (21%) maakt gebruik van een commerciële sportinstelling, en dat is net iets meer dan de groep die in verenigingsverband sport (19%). Bijna één op de vijf sporters beoefent zijn sport(en) op meerdere manieren: op eigen gelegenheid en/of bij een sportschool en/of een vereniging (zie figuur 7.4). Figuur 7.5
Sportdeelname Apeldoorners, 2007 (% inwoners)
50%
40%
niet sportend
30%
(ook) eigen gelegenheid 20%
4% 3%
4%
41%
(ook) commerciële instelling (ook) vereniging
14%
10%
12% 0%
21%
3% bij vereninging bij commerciële instelling
4% 4% op eigen gelegenheid
niet sportend
De meeste wijken kennen een sportdeelname tussen de 60 tot 64 procent. Alleen in de wijken Noordoost en Zuid is dat beduidend lager: 54 procent. In de meeste dorpen sport 55 tot 60 procent van de inwoners. Uitzonderingen zijn Loenen, met een hoge sportdeelname (64%), en Uddel waar dat erg laag is (34%; zie figuur 7.6). De mate van sportbeoefening hangt samen met een aantal persoonskenmerken. Inkomen blijkt het meeste invloed te hebben: hoe lager het inkomen is, hoe minder men sport (hoog inkomen: 73% sporters, midden inkomen: 61%, laag inkomen: 40%). Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen. Leeftijd speelt weer wél een rol: ouderen zijn weliswaar meer gaan sporten, maar doen dat nog altijd minder dan jongeren. In de groep tot 29 jaar is de sportdeelname met 68 procent het hoogst. Nietwesterse allochtonen sporten beduidend minder (48%) dan autochtonen (59%). Van de mensen die sporten, sport meer dan de helft (57%) regelmatig (één à twee keer per week) of intensief (meer dan twee keer per week). Ruim een derde (35%) sport onregelmatig (tenminste eenmaal per maand) en acht procent van de sporters doet dit incidenteel (enkele malen per jaar).
44
Figuur 7.6
Sportdeelname per wijk, 2007 (% inwoners)
60%
64%
7% 54%
63%
64%
60% 62%
54%
De drie jaarlijkse sportevenementen in Apeldoorn: de Midwintermarathon, de Wandelvierdaagse en de 24 uursloop Mheenpark, kunnen op een grote bekendheid rekenen onder de plaatselijke bevolking. De Wandelvierdaagse is het meest bekend: 93 procent van de inwoners heeft hiervan gehoord. Van de stadsbewoners bezocht vijftien procent dit evenement, van de dorpsbewoners elf procent. Ruim 78 procent van de Apeldoorners kent de Midwintermarathon. Zestien procent van de stedelijke en vijf procent van de landelijke bevolking was daarbij aanwezig. Ook de 24 uursloop Mheenpark is bij ruim driekwart van de inwoners bekend. Ruim achttien procent van de stedelingen en vijf procent van de dorpelingen bezocht het Mheenpark tijdens deze 24 uursloop.
7.4.1 Kunst en cultuur Bijna één op de zes Apeldoorners (16%) is actief bij een culturele of kunstzinnige instelling of vereniging. Twaalf procent is lid van een vereniging, club, koor of gezelschap voor kunstzinnige activiteit, en vier procent is ingeschreven bij een instelling voor kunstzinnige vorming (muziek-, balletof toneelschool, creativiteitscentrum e.d.). In landelijk gebied zijn relatief veel mensen lid van een kunstzinnig-culturele vereniging (17%), vooral in Beekbergen e.o. (22%). Binnen het stedelijk gebied bestaan geen grote verschillen tussen de wijken. Oudere leeftijdsgroepen zijn vaker op georganiseerde wijze actief met kunst en cultuur: het gaat om bijna een kwart (23%) van de 55 plussers, tegen nog niet één op de tien (9%) mensen in de leeftijd van 18 tot 29 jaar. Inkomen speelt in veel mindere mate een rol: van de mensen met hogere inkomens is gemiddeld 20 procent actief bij een culturele instelling of vereniging, onder lage en middeninkomens is dat 16 procent. Er is een klein verschil tussen vrouwen (18%) en mannen (15%). Niet-westerse allochtonen (10%) zijn minder vaak aangesloten bij een culturele instelling of vereniging dan autochtone inwoners (17%). Van de acht grotere festivals en evenementen op het gebied van kunst en cultuur, kunnen er vijf op een brede bekendheid rekenen onder de plaatselijke bevolking: de zandsculpturen en het Openlucht Filmfestival in Berg & Bos, Jazz in the Woods, de Culturele Pleinmarkt en de Open Monumentendag. Driekwart tot negentig procent van de inwoners heeft hiervan gehoord. De bekendheid met het Concours d’Élégance (54% van de inwoners), Dag/nacht van de architectuur (45%) en de Gelderse Muziekzomer (22%) is iets minder.
45
Als publiekstrekker komt Jazz in the Woods het beste naar voren: bijna eenderde van de Apeldoorners bezocht dit evenement. Ook de Culturele Pleinmarkt werd goed bezocht, door bijna dertig procent van de inwoners. De Dag/nacht van de architectuur en de Muziekzomer werden door slechts enkele procenten van de inwoners bezocht (zie figuur 7.7). Figuur 7.7
Bezoek en bekendheid culturele festivals bij de lokale bevolking, 2007 (% inwoners)
Zandsculpturen Berg&Bos
92
15
Openlucht Filmfestival Berg&Bos
89
21
Jazz in the Woods
88
32
Culturele Pleinmarkt
77
30
Open monumentendag
15
Concours d'Élégance
45
2
Gelderse muziekzomer
4 0%
Bezocht
54
11
Dag/nacht van de architectuur
Bekend
75
22 20%
40%
60%
80%
100%
De meeste festivals, met uitzondering van de Open Monumentendag, zijn in stedelijk Apeldoorn wat bekender dan in landelijk Apeldoorn en worden ook door relatief meer stedelingen bezocht.
7.5 Vrijwilligerswerk Ongeveer vier op de tien Apeldoorners doet vrijwilligerswerk, vergelijkbaar met 2005 en acht procent meer dan in 2003. In het onderzoek is dit jaar onderscheid gemaakt tussen vrijwilligerswerk in de zorg en mantelzorg, en het overige vrijwilligerswerk. Sommige mensen zijn zowel binnen als buiten de zorg als vrijwilliger actief. Gemiddeld zet één op de zes volwassen Apeldoorners (17%) zich vrijwillig in voor zorgtaken, bijvoorbeeld door regelmatig te helpen bij ouders, buren, zieken of ouderen. Voor verreweg de meesten van hen (bijna tweederde) neemt dit enkele uren per week in beslag. Een kwart van hen besteedt hier vijf tot tien uur per week aan. De groep die meer dan tien uur per week bezig is met vrijwillige zorgtaken, is beperkt tot ruim twee procent van alle inwoners. In de dorpen nemen iets meer mensen vrijwillig zorgtaken op zich dan in de stad (20% resp 16% van de inwoners). Dat verschil zit in de groep mensen die dat enkele uren per week doet. Op wijkniveau zijn de meeste mantelzorgers actief in Noord (23%), de minste in de wijken West (14%) en Oost (13%). Andere vormen van vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld bij een club, vereniging, kerk, moskee, buurthuis, school of politieke partij, worden door 30 procent van de bevolking gedaan. In de dorpen gaat het zelfs om 37 procent van de inwoners. In de meeste wijken in de stad schommelt het percentage vrijwilligers rond de 30 procent, met uitzondering van Zuid waar dat maar 26 procent is. Drie van de vier vrijwilligers besteedt enkele uren per week aan zijn vrijwilligerstaken, voor één op de zes is dat vijf tot tien uur per week. Ruim twee procent van de bevolking is meer dan tien uur per week bezig met deze vrijwilligerstaken.
46
Figuur 7.8
Mantelzorgers/ overige vrijwilligers per wijk, 2007 (% inwoners)
23/32
14/29
15/30 7%
15/30
13/30
17/31 17/31
15/26
Vrouwen zijn relatief een stuk vaker mantelzorger (22%) dan mannen (14%). Voor het overige vrijwilligerswerk zetten mannen (34%) zich iets vaker in dan vrouwen (30%). Mantelzorg wordt het meest gedaan door oudere leeftijdsgroepen: van de 55 plussers is ruim een kwart (27%) actief als mantelzorger, in de groep 45 tot 54 jarigen is dat negentien procent, in de jongere leeftijdscategorieën gaat het om ongeveer acht procent. Overig vrijwilligerswerk wordt het meest gedaan door mensen van 45-54 jaar (39%) en het minst door mensen tot 29 jaar (20%). Anders dan bij mantelzorg, is de oudste groep hier niet het meest met vrijwilligerstaken bezig. Ook inkomen is van invloed op beide typen vrijwilligerswerk. Mensen uit lagere inkomensgroepen doen vaker aan mantelzorg (21%) dan mensen met een gemiddeld (19%) of hoog inkomen (16%). Lage inkomensgroepen doen juist minder aan overig vrijwilligerswerk (24%) dan midden (32%) en hoge inkomens (40%). Tenslotte speelt etniciteit een rol: niet-westerse allochtonen zijn minder vaak actief als vrijwilliger, zowel in de mantelzorg (14% versus 18% van de autochtone Apeldoorners) als in het overige vrijwilligerswerk (22% versus 33%).
7.6.1 Interculturele contacten Ruim de helft (52%) van de Apeldoorners heeft niet vaak contact met mensen met een andere cultuur. Dat is vergelijkbaar met de situatie in 2005. Van de 44 procent van de inwoners die aangeven dat zij wel regelmatig contact hebben met mensen van andere culturen, ervaart ruim driekwart van hen (33%) die contacten meestal als prettig. Eén op de tien inwoners heeft gemengde ervaringen in de contacten met mensen van andere culturen. Eén procent van de inwoners vindt zijn interculturele contacten overwegend onprettig; dat is gelijk aan voorgaande jaren (zie figuur 7.9).
47
Figuur 7.9
Contacten van Apeldoorners met mensen van een andere cultuur 4%
100%
5%
4%
geen mening
% inwoners
80% 52%
51%
62%
niet regelmatig
60% meestal onprettig 40%
11%
10%
31%
33%
2005
2007
9%
deels prettig, deels onprettig meestal prettig
20% 24% 0% 2003
In de dorpen hebben veel mensen (28%) regelmatig contact met mensen van andere culturen dan in de stad (44%). Binnen de stad verschilt dat van 41 procent van de inwoners in de wijken West en Zuidwest, tot 52 procent in Zuid. Figuur 7.10
Interculturele contacten per wijk, 2007 (% inwoners dat regelmatig contact heeft met mensen van andere cultuur)
43%
41%
7% 48%
48%
48%
49% 41%
52%
Buurten waar veel inwoners regelmatig contact hebben met andere culturen zijn Sprenkelaar (57%), Staatsliedenkwartier (56%), en Maten- en Kuipersveld (55%). In Uddel (18%) en Klarenbeek (23%) hebben de minste inwoners interculturele contacten. Van de inwoners van niet-westerse komaf heeft 83 procent regelmatig contact met mensen van een andere cultuur. Eén op de acht (12%) heeft niet regelmatig contact. Het algemene beeld is dat van prettige contacten tussen mensen van verschillende culturen, voor zover die er zijn. Van de inwoners die regelmatig contact hebben met mensen van andere culturen, noemt slechts twee procent die contacten meestal onprettig. Buurten en dorpen waar dat voor relatief veel mensen geldt, zijn Klarenbeek (9%), Maten- en Kuipersveld (7%) en Welgelegen (6%). In Sprenkelaar
48
daarentegen, de buurt waar de meeste mensen regelmatig interculturele contacten hebben, ervaart niemand die als overwegend onprettig. Wanneer ook de inwoners worden meegeteld die hun interculturele contacten als deels onprettig ervaren, gaat het om een veel grotere groep: 24 procent van de inwoners die regelmatig met mensen van een andere cultuur te maken hebben. Buurten waar dat beduidend boven het gemiddelde ligt, zijn Orden en Sluisoord (34%), Maten- en Kuipersveld en Driehuizen/Brinkhorst (33%). In de dorpen Klarenbeek en Wenum, Wiesel en de Beemte is dat aandeel nog hoger (36%); daar gaat het echter om een beperkte groep, omdat maar weinig inwoners uit die dorpen regelmatig contact hebben met mensen van een andere cultuur. De niet-westerse inwoners beoordelen hun interculturele contacten iets positiever: van degenen die regelmatig contacten buiten hun eigen cultuur hebben, vindt zeventien procent die deels onprettig, en ruim één procent ervaart die meestal als onprettig. Leeftijd blijkt sterk verband te houden met de mate van contact met andere culturen. Van de inwoners van 55 jaar en ouder heeft één op de drie regelmatig contact met mensen met een andere cultuur. Voor de groep 30 tot 54 jarigen is dat de ruim helft, voor de jongeren tot 29 jaar is dat 60 procent. Ook de manier waarop die contacten worden ervaren is anders: 55 plussers beoordelen die in ruim 80 procent van de gevallen positief, naarmate men jonger is neemt dat aandeel af, tot 67 procent onder jongeren.
49