amsterdams nme centrum
Inhoud Praktische gegevens - Doelgroep - Leerdoelen - Tijdsduur - Aansluiting bij lesmethoden - Keuze van de onderzoeksplek
3
Handleiding - Inleiding - Praktische organisatie van het programma - Opdrachten - Afsluiting - Tips voor verdere verwerking
4
Achtergrondinformatie - Voetsporen - Loopsporen - Vraatsporen - Uitwerpselen - Braakballen - Andere sporen
5
De NatuurMEdiatheek
8
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen
1
amsterdams nme centrum
2
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen
amsterdams nme centrum
Praktische gegevens Doelgroep Bovenbouw van het basisonderwijs en basisvorming van het voortgezet onderwijs.
Leerdoelen • De leerlingen kunnen verschillende diersporen beschrijven en voorbeelden noemen van dieren die deze achtergelaten. • De leerlingen kunnen verschillende sporen van dieren in het veld herkennen.
Tijdsduur Een dagdeel.
Aansluiting bij lesmethoden Leefwereld - Uitgave 1989 groep 6, les 15: Opsporing verzocht groep 7, les 6: Dieren in het bos - Uitgave 1999 groep 5, les 5: Dieren in het bos
Keuze van de onderzoeksplek De veldwerkkist is te gebruiken in de directe omgeving van de school, maar ook op natuurwerkweken op locatie. Op allerlei plekken waar (kleine) dieren voorkomen kan met de kist gewerkt worden. Bijvoorbeeld tussen beplanting, in bosgebieden, borders, bermen en stadsparken. Zorg ervoor dat in ieder geval een gebied wordt gekozen waar verschillende dieren voorkomen en dat er ook werkelijk verschillende typen sporen te vinden zijn. De beste tijd om met de kist te werken is de periode tussen maart en oktober. Kijk met name in de broedtijd uit voor verstoring. Zorg dat de kinderen geen nesten verstoren of anderszins schade aan de natuur toebrengen (de sporen hoeven niet perse worden meegenomen).
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen
3
amsterdams nme centrum
Handleiding Hieronder staat een korte beschrijving van het programma over diersporen dat u met behulp van deze kist kunt uitvoeren. Tijdens dit programma worden de materialen uit de veldwerkkist gebruikt. Natuurlijk kunt u de losse onderdelen van de kist ook in uw eigen programma inpassen.
Inleiding Begin het programma met een inleiding over diersporen. Voor deze inleiding kunt u onder andere gebruik maken van de achtergrondinformatie die verderop in deze handleiding te vinden is. Besteed in de inleiding vooral aandacht aan: • Waarom laten dieren sporen achter? • Welke verschillende typen sporen zijn er?
Praktische organisatie programma Bespreek voordat de leerlingen buiten aan het werk gaan hoe ze de opdrachten moeten uitvoeren en hoe het programma is opgebouwd. Waar worden de opdrachten uitgevoerd, welke onderdelen vinden binnen en welke buiten plaats? Laat daarbij het materiaal zien dat wordt gebruikt bij het maken van een gipsafdruk. De leerlingen gaan vervolgens in groepen zelf aan de slag. Ze gebruiken hierbij opdrachtkaarten en werkbladen. Van elke opdrachtkaart zitten drie exemplaren in de veldwerkkist. De leerlingen vullen de resultaten van hun opdrachten op de bijbehorende werkbladen in. Deze werkbladen kunt u naar behoefte kopiëren. Alle opdrachten, behalve opdracht 4 kunnen buiten worden uitgevoerd. De opdrachten en materialen in de kist zijn gemaakt voor het gebruik door zes leerlingen die in tweetallen werken. Opdrachten 1, 2 en 3 worden eerst door alle groepen tegelijk uitgevoerd, waarna de groepjes afwisselend aan de slag gaan met het verder bekijken van de gevonden diersporen. Hiervoor gebruiken ze de opdrachten 4 tot en met 9, afhankelijk van welke diersporen ze gevonden hebben. Als er met meer dan 6 leerlingen met de kist wordt gewerkt (tot ongeveer 30 leerlingen) is het noodzakelijk zelf te zorgen voor voldoende verbruiks-materiaal (zoals lijm, plastic zakjes en potloden). De veldwerkmaterialen zijn op een goede manier te verdelen. Hieronder een suggestie hoe u het veldwerk voor een groep van ongeveer 30 leerlingen kunt organiseren.
4
Als de opdrachten 1, 2 en 3 door alle leerlingen zijn uitgevoerd kunnen ze binnen verder aan de slag met de sporen die ze hebben gevonden. Binnen staan zes tafels klaar, met op elke tafel één van de opdrachtkaarten 4 tot en met 9. Daarnaast liggen er op elke tafel onderzoeksspullen zoals boeken, vergrootglazen, pincetten enz. om een specifiek dierspoor te kunnen onderzoeken. Zo kunnen de leerlingen aan de ene tafel braakballen uitpluizen en aan de andere veren bekijken, enz. Door te rouleren komen alle tafels en dus ook alle onderwerpen aan bod.
Opdrachten Er zijn negen opdrachten, waarvan hieronder een korte beschrijving gegeven wordt. 1 Het gebied Een beschrijving van het gebruik van de omgeving door planten, dieren en de mens. 2 Kijken en luisteren naar dieren De leerlingen proberen dieren te ontdekken door stil op een plekje te wachten en goed te kijken en te luisteren. 3 Zoeken naar diersporen De leerlingen zoeken zoveel mogelijk diersporen. Van een aantal gevonden sporen wordt een aantekening gemaakt op een werkblad. Later volgt een uitgebreidere verwerking in een van de volgende opdrachten, afhankelijk van het gevonden spoor. 4 Braakbalonderzoek Een gevonden braakbal wordt uitgeplozen. De inhoud van de braakbal wordt op een vel stevig papier geplakt. 5 Prentonderzoek De leerlingen maken een gipsafgietsel van een gevonden prent of tekenen die na. 6 Onderzoek aan veren De leerlingen bepalen wat voor soort veer ze hebben gevonden. Met de driepootloep wordt naar de fijnere structuur van de veer gekeken. 7 Vraatsporen De leerlingen tekenen vraatsporen op vruchten, zaden en bladeren na. Welk dier zou het vraatspoor gemaakt hebben? 8 Nesten en holen De leerlingen maken een beschrijving van gevonden nesten of holen. Welk dier zou hier wonen?
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen
amsterdams nme centrum
9 Botten en uitwerpselen De leerlingen tekenen gevonden botten en uitwerpselen na. Ook zoeken ze op welk dier deze sporen heeft achtergelaten.
Aandachtspunten • Het is belangrijk dat u zich eerst goed op de hoogte stelt van de situatie ter plekke. Niets in teleurstellender dan dat er helemaal geen sporen te vinden zijn. • Zorg ervoor dat de leerlingen tijdens het werk zoveel mogelijk een beroep kunnen doen op een begeleider voor hulp of advies. Er zijn altijd leerlingen die de opdracht niet (direct) begrijpen of niet precies weten wat ze moeten doen, zeker als veldwerk nieuw voor ze is. • Om een goed overzicht te houden over de verschillende werklocaties is het verstandig de groepen niet te ver uit elkaar te laten werken. De groepen leerlingen kunnen achteraf een tentoonstelling maken, waarin ze aan elkaar laten zien wat ze met hun groepje gedaan en gevonden hebben. Zeker als de vondsten verschillend zijn is het leuk dat ze aan elkaar laten zien of vertellen wat ze gevonden hebben.
Afsluiting Naar aanleiding van de resultaten en de tentoonstelling van de leerlingen kan een lijst gemaakt worden van de dieren die ze hebben gezien, gehoord en waarvan ze sporen hebben gevonden. De leerlingen krijgen zo een (goede) indruk van de dieren die er in dit gebied leven.
Tips voor verdere verwerking • Braakballen uitpluizen (zie opdracht 4) Wanneer er voldoende braakballen bemachtigd kunnen worden (eventueel contact opnemen met het Amsterdams NME Centrum) is dit een prima binnenopdracht. Als er meer dan 6 leerlingen met dit onderdeel aan de gang gaan, kunt u op het Amsterdams NME Centrum vragen om extra prepareernaalden, pincetten, vergrootglazen en petrischaaltjes.
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen
5
amsterdams nme centrum
Achtergrondinformatie Dieren laten zich meestal niet zien, maar toch zijn er overal dieren. Gelukkig laten ze sporen na en zo verraden ze hun aanwezigheid. Sporen zijn vaak veel makkelijker te vinden dan de dieren zelf.
Voetsporen Voor de meeste mensen zijn diersporen vooral voetafdrukken - prenten. Prenten zijn goed te zien als de bodem met enkele centimeters sneeuw bedekt is, maar dat komt niet vaak voor. Meestal is het zoeken en vinden van sporen veel moeilijker. Goede terreinen om op zoek te gaan zijn zandverstuivingen, opgespoten terreinen, duinen of strand. De mooiste sporen worden gevonden in vette klei. Prenten zijn onder te verdelen in vijf groepen: 1 Vogelprenten Meestal is niet precies te zeggen welke soort het is, maar is wel de leefwijze te zien: zwemvogels hebben zwemvliezen, waadvogels lange smalle uiteengespreide tenen en zangvogels hebben een lange achterteen (om een tak stevig vast te pakken). 2 Prenten van hoefdieren Herten, geiten en koeien lopen op twee tenen en laten karakteristieke sporen na, een paard loopt zelfs maar op één teen. 3 Sporen met afwisselend lange en korte afdrukken Deze sporen worden gemaakt door de egel, eekhoorn, haas en konijn. 4 Roofdiersporen Sporen van otter, das, kat, vos, hond en marterachtigen. 5 Sporen van klein gedierte Dit zijn meestal vage, onduidelijke afdrukken van lichte diertjes, die vrijwel nooit te herkennen zijn. Bijvoorbeeld muizen en knaagdieren.
Loopsporen Een loopspoor bestaat uit een reeks prenten van een lopend dier. Hieraan is te zien wat het dier heeft gedaan en hoe snel het liep. Twee voorbeelden - Een konijn beweegt zich hippend voort. Voor elke hip zet het zich met zijn achterpoten af. Het dier komt neer op zijn voorpoten, met de één voor de ander. Daarna komen de achterpoten voor de voorpoten op de grond terecht. De snelheid is af te lezen uit de afstand tussen de prentengroepjes: des te sneller het gehip, des te groter de afstand. - Bij herten staan de poottafdrukken zigzaggend ten opzichte van elkaar. Als een hert schrikt en wegrent, staan de prenten in één lijn en liggen door de snelheid ver uit elkaar.
Vraatsporen • Eetsporen aan bomen en struiken Bast, twijgen en knoppen spelen in de winter een grote rol als voedsel voor vele dieren. Dat geldt vooral voor herten, hazen, vele kleine knaagdieren en eekhoorns. In de meeste gevallen zullen de sporen van de tanden scherp in de bast staan afgetekend. Bij de vraatsporen van vogels gaat het vooral om spechtengaten. • Eetsporen aan zaden en vruchten Veel knaagdieren en vogels overleven de winter door vruchten te eten. Als dieren vruchten eten, blijft er meestal een rest op de eetplaats achter, en in veel gevallen is met behulp van de tand- of snavelafdrukken mogelijk om te bepalen om welk dier het gaat. • Kegels De zaden liggen onder de schubben. Vogels (zoals specht en kruisbek) moeten de schubben oplichten, lostrekken of opzij duwen om bij het zaad te komen. Eekhoorns en andere knaagdieren knagen de schubben vanaf het boveneinde van de kegel af. • Noten Dieren hebben verschillende technieken ontwikkeld om de dikke harde schil van noten open te krijgen. Omdat het oppervlak van de schillen mooi glad en bruin is, blijven vaak duidelijke sporen van snavels en tanden achter. Het is daarom niet moeilijk om na te gaan of het vogels of dieren waren die een bepaalde noot hebben bewerkt. • Etensresten van vleeseters
6
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen
amsterdams nme centrum
Resten en overschotten, die op de eetplaatsen van vleeseters achterblijven, worden gewoonlijk prooiresten genoemd. Is de buit klein, bijvoorbeeld een muis of een vogel, dan wordt hij meestal geheel opgegeten en blijven er geen of weinig restanten over. Bij een grote buit zal er vaak veel blijven liggen. De manier waarop de prooi is bewerkt en eventuele tandafdrukken maken het soms mogelijk te bepalen welk dier de buit heeft bemachtigd. • Andere vraatsporen • Fazanten en patrijzen krabben blad, aarde en humus naar achteren en maken zo krabsporen. • Zanglijsters gebruiken een steen om slakken te openen. • Eierschalen Veel dieren eten graag eieren en aan eierschalen is dus vaak van alles te zien.
Uitwerpselen De uitwerpselen van dieren zijn belangrijke sporen die overal in de natuur te vinden zijn. Uitwerpselen geven informatie over datgene wat een bepaald dier heeft gegeten, maar ook over zijn doen en laten. Uitwerpselen bestaan uit onverteerde voedseldelen, zoals beenderen, harde insectendelen, harde zaden en plantenvezels. Er zijn vier hoofdtypen uitwerpselen: 1 Ronde keutels zijn afkomstig van hazen, konijnen of eekhoorns. 2 Eikelvormige keutels zijn van herten en reeën. 3 Klonterige uitwerpselen van wild zwijn en das. 4 Cilindervormige, worstvormige drollen zijn van roofdieren, maar ook insecteneters als egels, spitsmuizen en vleermuizen produceren ze.
Braakballen Veel vogelsoorten raken de onverteerde delen van hun voedsel kwijt door ze in min of meer samengedrukte ballen uit te braken. Deze bevatten dan haren, veren, chitine van insecten, botjes, stukjes van schelpen, plantenresten en dergelijke. Het is algemeen bekend dat uilen braakballen produceren. Roofvogels, kraaien, meeuwen en vele andere soorten doen dit echter ook. Door de voedselresten in een braakbal te bekijken, is veel informatie te verkrijgen over de voedselkeuze van een bepaalde soort. Braakballen zijn vaak te vinden bij rustplaatsen of nesten.
Andere sporen • Wissels De meeste zoogdieren hebben een eigen netwerk van paden of wissels, die ze goed kennen en waarlangs ze in geval van nood snel kunnen vluchten. De wissels zijn altijd zo dat ze de gemakkelijkste weg door het terrein volgen. • Legers, nesten en holen Herten en hazen hebben geen vaste verblijfplaats. Ze slapen op een beschut plekje op de grond (legers). De legers zijn te herkennen aan het platgelegen gras en de uitwerpselen rondom. Enkele zoogdieren, zoals eekhoorns en sommige muizen, en veel vogels maken nesten in de plantengroei. Een groot gedeelte van de zoogdieren, zoals konijnen en vossen maakt holen in de grond. • Vogelveren Vogels verliezen hun veren in de rui.
Bij vogels komen urine en vaste darmuitwerpselen meestal gemengd naar buiten. Er bestaan drie typen: vloeibare (bijvoorbeeld van meeuwen en spreeuwen), halfvaste en vaste (fazanten en ganzen) vorm.
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen
7
amsterdams nme centrum
De NatuurMEdiatheek De NatuurMEdiatheek van het Amsterdams NME Centrum biedt een grote hoeveelheid educatief materiaal op het gebied van natuur- en milieu zoals onderwijsmethodes, leskisten en ontdekdozen, kinderboeken en lesbrieven over uiteenlopende onderwerpen. Leerkrachten van de scholen in Amsterdam kunnen deze materialen lenen en gebruiken bij de voorbereiding en uitvoering van hun lessen. Om samen met kinderen veldwerkactiviteiten te kunnen uitvoeren zijn er diverse hulpmiddelen te leen zoals loeps, schepnetten en grondboren. Er zijn ook materialen om een binnenles over natuur zo concreet mogelijk te maken: opgezette dieren, boomschijven, strandvondsten, zaden en nog veel meer. Daarnaast zijn er nog tijdschriften en diverse audiovisuele materialen zoals video’s, diaseries, cd-roms en posters. Bezoektijden Maandag t/m donderdag 12 - 17 uur vrijdag gesloten Telefoon 020 - 622 54 04 Maandag t/m donderdag 9 - 17 uur Fax 020 - 427 99 29 E-mail natuurmediatheek.anmec.nl Website www.anmec.nl/natuurmediatheek
Inventarislijst leskist Alle materialen die in deze veldwerkkist voorkomen staan genoemd op de inventarislijst. Aan de hand van deze lijst controleert de gebruiker vooraf of de inhoud van de kist compleet is. Bij akkoord wordt een contract getekend. De kist moet binnen de gestelde uitleentermijn weer compleet afgeleverd worden. Eventuele kosten als gevolg van vermissing van of schade aan voorwerpen zijn voor rekening van de gebruiker.
8
Docentenhandleiding Veldwerkkist Diersporen