1
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" januari 2014 nr. Jaargang 19 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309357
inhoud fiscaliteit Met een Belgisch pensioen naar het buitenland 1 SEPA Europese domiciliëring uiterlijk op 1 augustus 2014 4 begunstigingsclausule ‘Erfgenamen’ vs. ‘nalatenschap’: quid met de schuldeisers? 7
fiscaliteit
Met een Belgisch pensioen naar het buitenland Meer en meer mensen trekken naar het buitenland. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend en kunnen zowel van privé als van professionele aard zijn. De internationale mobiliteit van personen gaat samen met een toenemend aantal vragen naar de taxatie van pensioenen. Dit artikel kadert in een reeks die diverse aspecten hiervan nader wil toelichten. In een eerste artikel komen de algemene principes aan bod. Laat ons bij wijze van voorbeeld uitgaan van de situatie waarin een werknemer in België werkt en daardoor onder de Belgische sociale zekerheid valt en een Belgisch wettelijk pensioen opbouwt. Hij geniet ook een aanvullend pensioen. Hij woont met zijn gezin in België en betaalt Belgische belastingen. In het fiscaal jargon spreekt men dan van ‘fiscaal rijksinwoner’. Bij het bereiken van de pensioenleeftijd verlaat hij België en verhuist hij naar Spanje. Naast een wettelijk pensioen zal hij in Spanje een aanvullend pensioen kunnen genieten. Beide pensioenen werden opgebouwd in België en worden betaald vanuit België wanneer hij in Spanje woont. In welk land zal deze persoon belasting betalen op zijn pensioenen?
Stap 1 – Dubbele belasting?
Elk land bepaalt met betrekking tot zijn grondgebied autonoom wie, wat en hoe er belast wordt. Het land waar het individu woont en het land waarvan de inkomsten afkomstig zijn, zullen aanknopingspunten vormen. Heel soms kijkt men ook naar de nationaliteit. Indien op basis van de voornoemde aanknopingsfactoren meer dan één land zich heffingsbevoegd verklaart, resulteert dit in een situatie van internationale dubbele belasting.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
In ons voorbeeld doet zich een situatie van internationale dubbele belasting voor. Naar analogie met België, is de betrokkene wanneer hij fiscaal rijksinwoner van Spanje is, belastbaar op zijn wereldwijd inkomen. Dit omvat al zijn inkomsten van waar die ook mogen komen. In België is hij intussen niet langer fiscaal rijksinwoner. Hij zal er toch belastbaar blijven op de inkomsten van Belgische bron. Op de pensioenen van Belgische oorsprong zouden beide landen op basis van hun eigen wetgeving belasting kunnen heffen. Spanje op grond van het fiscaal rijksinwonerschap, België op grond van de bron van de inkomsten. Heeft ons fictief personage gelet op de dubbele belasting een slechte zaak gedaan door met zijn gezin naar Spanje te trekken? Niet noodzakelijk. Naast eventuele maatregelen om de gevolgen van dubbele belasting te verzachten in de nationale fiscale wet van elk land, kan een dubbelbelastingverdrag in dit geval een oplossing bieden. Een dubbelbelastingverdrag is een overeenkomst waarin twee landen afspreken wie van hen bevoegd is om een bepaald inkomen te belasten. Bel-
2 LIFE & BENEFITS
NR 1
JANUARI 2014
KLUWER
gië heeft dubbelbelastingverdragen afgesloten met onder andere alle EUlidstaten, dus ook met Spanje. OESO
Landen spreken onderling af wie van hen een inkomen mag belasten. De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) heeft daarvoor een modelaanpak voorgesteld, het ‘OESO-modelverdrag’. Dit betreft een tekstueel kader dat de landen kunnen gebruiken om hun onderlinge afspraken vorm te geven. Grotendeels volgen landen dit model. Dit is echter niet altijd het geval. In concrete grensoverschrijdende situaties dient dan ook steeds de tekst zelf van het verdrag tussen de betrokken landen te worden geraadpleegd om na te gaan of de daarin opgenomen regel niet afwijkt van de algemene regel uit het OESOmodelverdrag.
Stap 2 – Rijksinwonerschap bepalen
Om te bepalen welk land een inkomen mag belasten, staat het fiscaal rijksinwonerschap van de genieter van het inkomen centraal. Op de eerste plaats kan enkel wie fiscaal rijksinwoner is van één van de verdragssluitende staten het dubbelbelastingverdrag inroepen. Bovendien hanteert men fiscaal rijksinwonerschap als aanknopingsfactor om vervolgens te bepalen welk land het inkomen mag belasten. Ten slotte bepaalt de kwalificatie als fiscaal rijksinwoner door een land doorgaans of iemand op zijn wereldwijd inkomen wordt belast in dat land. We moeten dus eerst nagaan aan de hand van de concrete situatie op het moment dat het pensioen betaald wordt, of onze persoon fiscaal rijksinwoner is van Spanje of van België. In dubbelbelastingverdragen wordt voor het begrip ‘fiscaal rijksinwoner’ verwezen naar het interne recht van de betrokken landen. Indien een persoon op basis hiervan door beide landen als rijksinwoner wordt beschouwd, bevat het dubbelbelastingverdrag criteria om dit conflict op te lossen. In eerste instantie gaat men hierbij na in welk land de betrokkene een duurzaam tehuis heeft. Indien dat het geval zou zijn in beide landen, bv. een huis in België en één in Spanje, wordt bepaald in welk land de betrokkene het ‘middelpunt van zijn levensbelangen’ heeft. Indien hij in geen van beide landen een duurzaam tehuis zou hebben, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waar hij gewoonlijk verblijft. Indien de persoon in beide landen tegelijk of in geen van beide landen gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarvan hij onderdaan is. In laatste instantie, indien hij onderdaan is van beide landen of van geen van beide, lossen de autoriteiten van de verdragsluitende landen het conflict op in onderling overleg.
Stap 3 – Pensioen?
De dubbelbelastingverdragen voorzien per soort van inkomen in een artikel. De kwalificatie van het inkomen, bv. arbeidsinkomen, dividenden, pensioenen, enz. laat toe na te gaan onder welk artikel van het verdrag het inkomen ressorteert. Vervolgens kan men nagaan welk van de landen bevoegd is om het inkomen te belasten. Landen bepalen autonoom hoe zij een bepaald inkomen kwalificeren. Wat in het ene land pensioen genoemd wordt, is in het andere land misschien iets anders. Het is de bedoeling om op verdragsniveau de mogelijke verschillen te overstijgen door een uniforme kwalificatie toe te kennen aan elk type van inkomen. Dikwijls is het verdrag duidelijk, maar soms vereist het interpretatie om tot een kwalificatie in de geest van het verdrag te komen. Artikel 18 van het OESO-modelverdrag is enkel van toepassing op: “pensioenen en andere soortgelijke beloningen” die worden betaald “ter zake van een vroegere dienstbetrekking”. Volgens de belastingadministratie vallen hieronder zowel wettelijke als aanvullende pensioenen en soortgelijke uitkeringen, en weduwen- en wezenpensioenen op voorwaarde dat zij hun oorsprong vinden in een vroegere dienstbetrekking in de particuliere sector. Afkoopwaarden en kapitalen
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 1
JANUARI 2014 3
van groepsverzekeringen uitgekeerd aan werknemers zijn geen ‘pensioenen’, want ze worden niet periodiek betaald. Ze vallen toch binnen het toepassingsgebied van artikel 18 als ‘soortgelijke beloningen’. De ambtenarenpensioenen vallen onder de toepassing van een ander artikel, het artikel 19 OESO-modelverdrag. Pensioenen die als zelfstandige opgebouwd werden, hebben niets te maken met een vroegere dienstbetrekking. Ze worden geviseerd door artikel 21 van het modelverdrag. In dit ‘restartikel’ viseert men alle inkomsten die niet onder één van de andere artikelen van het verdrag kunnen worden ondergebracht. Het fictief personage in de bovenvermelde hypothese ontvangt naast een wettelijk pensioen ook een aanvullend pensioen. Het wettelijk evenals het aanvullend pensioen dat zijn oorsprong vindt in een dienstbetrekking in de particuliere sector, valt onder de toepassing van artikel 18 van het dubbelbelastingverdrag afgesloten tussen België en Spanje. Stap 4 – Wie mag belasten?
Het recht om het pensioeninkomen te belasten wordt door artikel 18 OESOmodelverdrag principieel toegekend aan de woonstaat van de genieter, dit is het land waarvan hij fiscaal rijksinwoner is. Heel wat dubbelbelastingverdragen die België sloot wijken echter af van de standaardaanpak en wijzen het recht om belasting op pensioenen te heffen toe aan de bronstaat, dus het land van waaruit de pensioenen betaald worden. Artikel 19 OESO-modelverdrag kent het recht om ambtenarenpensioenen te belasten toe aan de bronstaat, dit is het land dat het overheidspensioen uitkeert. Er kunnen uitzonderingen zijn waar nationaliteit ook een rol speelt. Artikel 21 OESO-modelverdrag kent het recht om deze inkomsten die niet onder één van de vorige artikels kunnen worden ondergebracht toe aan de woonstaat van de genieter. Ook hier wijken een aantal verdragen af van de standaardaanpak van het modelverdrag. In de vorige stap hadden wij al vastgesteld dat het wettelijk en aanvullend pensioen dat ons fictief personage geniet, ressorteert onder artikel 18 van het dubbelbelastingverdrag afgesloten tussen België en Spanje. Geheel in lijn met het OESO-modelverdrag, kent het dubbelbelastingverdrag afgesloten tussen België en Spanje het recht om te belasten toe aan de woonstaat van de genieter, dus Spanje.
Stap 5 – Vrijstelling van voorheffing
De schuldenaar van het pensioen, de Belgische verzekeraar of het pensioenfonds die het uitbetaalt, moet in principe belasting bij de uitkering inhouden onder vorm van bedrijfsvoorheffing. In de vorige stap hadden we nochtans geconcludeerd dat het recht om het pensioenen te belasten wordt toegekend aan Spanje en niet aan België. Hoe wordt dit opgelost? De inhouding van belasting aan de bron bij uitbetaling van het pensioen kan men vermijden door aan de instelling die het pensioen uitbetaalt een zogenoemd ‘woonplaatsattest’ te overhandigen. Daarin attesteert de fiscale overheid van de woonstaat dat de betrokkene als fiscaal rijksinwoner van dat land wordt beschouwd. Dan hoeft de verzekeraar of het pensioenfonds geen bedrijfsvoorheffing meer in te houden. Opgelet, voor de sociale afhoudingen (RIZIV en solidariteitsbijdrage) gelden er aparte regels (zie Life & Benefits 2013, nr. 3, p. 3).
Stap 6 – Belasting
Hoeveel belasting er op het pensioen(kapitaal) moet worden betaald, hangt af van de aanslagvoeten volgens de lokale regels van het land dat belasting mag heffen. In volgende artikels zullen we een aantal concrete situaties behandelen. Marie Schurmans, Pieter Gillemon (PwC) en Paul Roels
4 LIFE & BENEFITS
NR 1
KLUWER
JANUARI 2014
SEPA
Europese domiciliëring uiterlijk op 1 augustus 2014 De Belgische domiciliëringen worden vervangen door Europese. Voor de consument wijzigt er schijnbaar weinig. In de financiële sector is dit echter een zeer ingrijpende operatie. Omdat het blijkbaar niet realiseerbaar was tegen 1 februari 2014, werd op het laatste nippertje beslist om de ultieme overschakelingsdatum met 6 maanden te verlengen tot 1 augustus 2014. Dit artikel overloopt het nieuwe domiciliëringsproces, toegepast op levensverzekeringen. We situeren kort ook een aantal typische aandachtspunten en opportuniteiten voor de levensector. Situering
De nieuwe Europese domiciliëring kadert in de Europese eenmaking van de euro-betalingsruimte, die SEPA heet. SEPA is de afkorting van ‘Single Euro Payments Area’. Om die eenmaking te realiseren werden er eenvormige Europese standaarden ingevoerd met betrekking tot drie klassieke betalingsmethodes: de Europese overschrijving (‘SEPA Credit Transfer’ of SCT in vakjargon), de Europese betaalkaart (SEPA Card in vakjargon) en de Europese domiciliëring (‘SEPA Direct Debit’ of SDD in vakjargon). Ieder Europees land had vroeger één of meerdere eigen regelingen voor domiciliëringen. In België werd vooral het zogenaamde DOM’80-systeem gebruikt. Het leek onmogelijk om één van die in Europa gebruikte systemen te verheffen tot de nieuwe Europese standaard in de SEPA-zone, en dus werd er gekozen voor een nieuw systeem. In de tabel hieronder vatten we aantal verschilpunten samen tussen het oude Belgische en het nieuwe Europese systeem. Gebruiksperiode:
Belgische domiciliëring tot 31/07/2014
Gebruiksgebied:
alleen in België
Periodiciteit betalingen: Beheer van mandaten voor levensverzekeringen: Formulier waarin mandaat gegeven wordt: Mandaat refertenummer:
alleen herhaaldelijke betalingen bank van de premiebetaler niet eenvormig gegeven door bankier van verzekeringnemer
Geldigheid van het mandaat:
tot herroeping
Tijdstip aanbieding van inning door levensverzekeraar aan bankier:
niet eenvormig
Verzoek tot terugbetaling door verzekeringnemer:
tot 8 weken na inning (13 maanden bij ongeldig mandaat)
Europese domiciliëring vanaf 01/11/2009 Europese Unie (+IJsland, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen en Zwitserland) (= SEPA-zone) herhaaldelijke en/of eenmalige betalingen levensverzekeraar verplichte minimale gegevens, maar vrije lay-out gegeven door levensverzekeraar tot herroeping (of geen gebruik gedurende 36 maanden) 5 interbankwerkdagen voor eerste inning (of eenmalige inning), 2 interbankwerkdagen voor terugkerende inningen tot 8 weken na inning (13 maanden bij ongeldig mandaat)
KLUWER
ste
1 processtap: mandaat
LIFE & BENEFITS
NR 1
JANUARI 2014 5
De verzekeringnemer (of de premiebetaler, zie verder) geeft via een ‘mandaat’ zijn akkoord om de overeengekomen premies te betalen via een Europese domiciliëring. Dit wordt geformaliseerd door de ondertekening door de verzekeringnemer van een door de levensverzekeraar opgemaakt (elektronisch) mandaatformulier, dat aan de levensverzekeraar moet bezorgd worden. Zodoende geeft de verzekeringnemer (premiebetaler) toestemming aan de levensverzekeraar om de overeengekomen premies van zijn bankrekening te debiteren. De levensverzekeraar bewaart het mandaatformulier. Dat mandaatformulier hoeft geen afzonderlijk papieren formulier te zijn. Het mag elektronisch zijn, en het mag ook geïntegreerd worden in de levensverzekeringspolis waarin de verplichte SEPA-domiciliëringsvermeldingen opgenomen zijn. Aldus volstaat één (elektronische) handtekening om zowel de verzekeringsovereenkomst als het mandaat te tekenen. Er werd door de banksector een scenario uitgewerkt om de lopende Belgische domiciliëringen om te vormen tot Europese domiciliëringen. Hiervoor moeten dus geen nieuwe mandaten opgemaakt worden en hoeven de verzekeringnemers ook niet nogmaals te tekenen.
2de processtap: aankondiging
De levensverzekeraar moet het bedrag en de datum van een toekomstige debitering van een premie vooraf aan de verzekeringnemer aankondigen. Principieel moet dit minstens 14 kalenderdagen op voorhand gebeuren. Zo’n aankondiging kan via een afzonderlijk document gebeuren of kan vermeld worden op de premiefactuur. Verzekeraar en verzekeringnemer kunnen o.i. overeenkomen dat het premiebetaalplan, met dus de exacte premiebedragen en verschuldigdheidsdatums, zoals vermeld in de verzekeringsovereenkomst, volstaat als voorafgaande aankondiging.
3de processtap: levensverzekeraar maakt invorderingsbestand
De levensverzekeraar maakt een elektronisch bestand met de premiebedragen die zij wil invorderen. Dit bestand bevat ook de nodige mandaatinformatie. Dit bestand wordt overgemaakt aan de bank van de verzekeraar, die via een ‘clearing & settlement’-systeem, er uiteindelijk voor zorgt dat de premies ingevorderd worden bij de bank van de verzekeringnemer. Via een domiciliëringsmandaat heeft de levensverzekeraar niet alleen het recht om de premies te innen. Hij heeft ook de plicht om dit correct en tijdig te doen, en dit in functie van de premiebetaalplannen die in de levensverzekeringsovereenkomst voorzien zijn. In geval van bijvoorbeeld tak 23-levensverzekeringen, of bijvoorbeeld bij het naderen van het jaareinde voor premies die recht geven op een belastingvermindering, kan een foute timing voor problemen zorgen.
4de processtap: bank van verzekeringnemer controleert, informeert en debiteert
De bank van de verzekeringnemer controleert een aantal gegevens met betrekking tot de ingevorderde premies. Als er geen reden is om de invordering te weigeren, dan wordt de bankrekening van de verzekeringnemer gedebiteerd. Via het ‘clearing & settlement’-systeem wordt de effectieve betaling tussen de banken geregeld, en wordt informatie over de gevorderde (en eventueel mislukte) premie-inningen, via de bank van de levensverzekeraar terug aan de levensverzekeraar bezorgd.
Bescherming van de verzekeringnemer
Een verzekeringnemer kan zijn mandaat bij de levensverzekeraar altijd beëindigen. Een eenvoudige mededeling volstaat hiervoor. Hij kan ook aan zijn eigen bank meedelen dat hij een eventuele domiciliëring vanwege de levensverzekeraar weigert. De verzekeringnemer kan ook de terugbetaling vragen van een reeds uitgevoerde betaling, en dit binnen een termijn van 8 weken vanaf de inningsdatum. In de Belgische praktijk is dit 8-weken-terugbetaalrecht onvoorwaardelijk (art. 39,
6 LIFE & BENEFITS
NR 1
JANUARI 2014
KLUWER
laatste lid, Wet betreffende de betalingsdiensten van 10 december 2009), en moet de verzekeringnemer zijn vraag om terugbetaling niet verder motiveren of verantwoorden. Als blijkt dat het mandaat voor de Europese domiciliëring niet geldig is, dan kan de verzekeringnemer tot 13 maanden na de inning de terugbetaling van de ingevorderde premies vragen. Hoe zo’n eventuele terugbetaling door een levensverzekeraar moet verwerkt worden, is een andere kwestie. Zo’n terugbetaling lijkt ons vanuit verzekeringstechnisch standpunt geen ‘afkoop’ te zijn. Ook is het een stap te ver om dit als een ‘opzeg’ te kwalificeren. Over de vraag hoe een levensverzekeraar zo’n premieterugbetaling fiscaal, juridisch, boekhoudkundig en administratief moet verwerken, is laatste woord nog niet gezegd. Het lijkt redelijk om er van uit te gaan dat premietaksen, commissielonen, kosten, … ‘teruggedraaid’ worden. Wat er moet gebeuren met verbruikte risicopremies voor bijvoorbeeld de overlijdens- of arbeidsongeschiktheidsdekking die via de terugbetaalde premie gefinancierd werden, is minder duidelijk. Ook is er nog geen consensus over het lot van eventuele tak 23-minderwaarden die achterblijven bij de levensverzekeraar als hij 100% van de premie moet terugbetalen. De levensverzekeraar kan trachten om de aldus terugbetaalde premie alsnog rechtstreeks te innen bij de verzekeringnemer. Evenwel, omdat levensverzekeringspremies in principe niet verplicht betaald moeten worden, kan de verzekeringnemer in principe ook deze rechtstreekse premie-invordering naast zich neerleggen. Er kan opgemerkt worden dat het voormelde 8-weken-terugbetaalrecht sinds 1 april 2010 ook reeds bestond voor Belgische domiciliëringen. Dus echt nieuw is het niet. Zij het dat de terugbetaling nu wel eens over de premies van de laatste 13 maanden zou kunnen gaan als blijkt dat het mandaat niet geldig is. Vermelden wij terloops nog dat binnen Europa een ander type van domiciliëring in ontwikkeling is (SDD – fixed amount, vakjargon) waarbij er geen 8-wekenterugbetaalrecht zal zijn. Dit zal onder andere op vraag van de verzekeringssector ingevoerd worden. Maar dat is nog toekomstmuziek. Verzekeringnemer en premiebetaler
Het is betalingstechnisch mogelijk dat de premie niet betaald wordt via de bankrekening van de verzekeringnemer. Een echtgenoot zou bijvoorbeeld door middel van het domiciliëringsmandaat toestemming kunnen geven om via zijn bankrekening de premies te laten debiteren voor een levensverzekering onderschreven door de andere echtgenoot. Bij levensverzekeringen onderschreven door twee verzekeringnemers zal het zelfs courant voorkomen dat de in het domiciliëringsmandaat opgegeven bankrekening van één van beide verzekeringnemers is. Vroeger werd hieraan minder aandacht besteed. De verzekeraar had eigenlijk geen goed zicht op de identiteit van de achterliggende bankrekeninghouders. Voortaan beheert de levensverzekeraar die domiciliëringsmandaten zelf. Hij weet dus in principe wie de premies betaalt. Dit kan op fiscaal en juridisch vlak gevolgen hebben. We durven op dit ogenblik nog geen inventaris maken van de mogelijke discussies die zich kunnen stellen. Maar als men de fiscale wetgeving letterlijk leest, dan is het bijvoorbeeld nog niet zo evident om te stellen dat belastingverminderingen voor het langetermijnsparen ook gelden als de premies niet vanuit de bankrekening van de verzekeringnemer werden betaald (de fiscale wettekst is in dit verband minder streng voor het pensioensparen). Ook kan men zich afvragen wat er moet gebeuren op het vlak van de (aangifte voor de) successierechten als duidelijk is dat de premies niet werden betaald via de bankrekening van de verzekeringnemer, maar bijvoorbeeld via de bankrekening van de begun-
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 1
JANUARI 2014 7
stigde. Moet er dan morgen rekening gehouden worden met een nieuwe type intervenant, namelijk de ‘premiebetaler’? Die dus structureel kan verschillen van de verzekeringnemer?
■
Tip: Een domiciliëring is een comfortabel en efficiënt betaalmiddel. Het is een opdracht voor heel de sector om ervoor te zorgen dat de consument hierin zijn vertrouwen behoudt, en dat het tegelijkertijd werkbaar blijft voor levensverzekeraars. Luc Vereycken
begunstigingsclausule
‘Erfgenamen’ vs. ‘nalatenschap’: quid met de schuldeisers? In eerdere bijdragen (Life & Benefits, 2012, nr. 3, p. 3 en 2013, nr. 9, p. 4) gingen we al in op het nieuw artikel 110/1 van de Landverzekeringswet. Dit artikel stelt in het kader van een levensverzekering de begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’ van de verzekeringnemer gelijk met ‘de nalatenschap’ van de verzekeringnemer. Deze bijdrage gaat in dit kader wat nader in op de problematiek van de bescherming tegen schuldeisers. Hierover blijkt immers enig misverstand te bestaan. Situering
Als ‘de nalatenschap’ van de verzekeringnemer als begunstigde in het kader van een levensverzekering wordt aangeduid, valt het kapitaal dat tot uitkering komt bij het overlijden van de verzekeringnemer-verzekerde in zijn nalatenschap en behoort het tot het onderpand van zijn gebeurlijke schuldeisers. Dit is volgens de Landverzekeringswet in principe niet het geval als bijvoorbeeld de echtgenoot en/of de kinderen als begunstigden zijn aangeduid, zelfs niet als laatstgenoemden de enige erfgenamen van de overledene zijn. In dit geval kunnen de begunstigden het overlijdenskapitaal in ontvangst nemen en parallel de per hypothese deficitaire nalatenschap verwerpen. De schuldeisers zouden hen hooguit kunnen aanspreken a rato van de door de overledene destijds betaalde premies, en dan nog enkel mits de schuldeisers zouden aantonen dat die premies kennelijk buiten verhouding stonden tot de toenmalige vermogenstoestand van de verzekeringnemer en dat die laatste met bedrieglijk oogmerk heeft gehandeld (art. 125-126 Landverzekeringswet).
Schuldeisers
Nu heeft de wetgever in 2012 een nieuw artikel 110/1 in de Landverzekeringswet geschoven. Die stelt de begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’ van de verzekeringnemer, tenzij anders bedongen, gelijk met ‘de nalatenschap’ van de verzekeringnemer. Links en rechts hoort men opperen dat men misschien best effectief afstand neemt van de nieuwe wet (zie Life & Benefits 2013, nr. 9, p. 4 voor het na te leven formalisme in dit verband), om redenen van afscherming van het overlijdenskapitaal tegen aanspraken van (potentiële) schuldeisers van de overledene. Herhalen wij dat als de verzekeringnemer zijn nalatenschap aanduidt als begunstigde van het overlijdenskapitaal, zijn schuldeisers beslag kunnen laten leggen op de nalatenschap en dus ook op dat overlijdenskapitaal, dat er in dit geval immers deel van uitmaakt. Links en rechts hoort men opperen dat dit niet het geval
8 LIFE & BENEFITS
NR 1
JANUARI 2014
KLUWER
zou zijn als de begunstigden ‘de wettelijke erfgenamen ten persoonlijke titel, in afwijking van artikel 110/1 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst’ zouden zijn. Maar is dat wel zo? Addertje
Met laatstgenoemde begunstigingsclausule verwerven de wettelijke erfgenamen, in tegenstelling tot de begunstigingsclausule ‘de nalatenschap’, een persoonlijk recht (ius propium) en een rechtstreekse vordering op de verzekeraar, die juridisch losgekoppeld is van hun erfrechtelijke aanspraken op de nalatenschap van de overledene. Het burgerlijk wetboek zal in dit geval hooguit dienen om de ‘wettelijke erfgenamen’ en dus de begunstigden van het overlijdenskapitaal te ‘identificeren’, meer niet. Zijn er meerdere ‘wettelijke erfgenamen’, dan ontvangen zij, tenzij anders bepaald, elk een gelijk deel van dat overlijdenskapitaal. De verdelingsregels van het burgerlijk erfrecht, mogelijk gecorrigeerd via testament, spelen normaal niet. Maar of dit volstaat om ook de schuldeisers van de overledene op afstand te houden, is maar zeer de vraag. Want als de erfgenamen de nalatenschap zouden verwerpen, wat logisch zou zijn indien die nalatenschap ‘deficitair’ blijkt te zijn, verliezen zij volgens het laconieke artikel 785 van het Burgerlijk Wetboek meteen ook de hoedanigheid van ‘erfgenaam’: “De erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest”. En als de betrokkenen door de verwerping van de nalatenschap juridisch geen ‘erfgenaam’ blijken te zijn, zijn zij met voormelde begunstigingsclausule meteen ook geen begunstigde van het overlijdenskapitaal. Dit overlijdenskapitaal riskeert zo alsnog in de nalatenschap en dus in de armen van de schuldeisers van de overledene te vallen… Tenzij misschien de erfgenamen de nalatenschap ‘onder voorrecht van boedelbeschrijving’ zouden aanvaard hebben, wat echter nogal omslachtig is. Misschien refereert men in de begunstigingsclausule dan ook best aan de ‘erfgerechtigden’ eerder dan aan de ‘erfgenamen’. Bepaalde rechtsleer houdt immers voor dat erfgerechtigden de personen zijn die geroepen worden tot de erfenis, zelfs als zij de erfenis verwerpen. De term ‘erfgerechtigden’ is echter niet wettelijk afgelijnd, zodat we potentieel weerom moerassig terrein betreden (zie Cahier Life & Benefits 2009/1 inzake ‘beleggingsverzekeringen’, p. 31). Het beste is misschien nog om in de begunstigingsclausule bij overlijden in eerste instantie de rij af te lopen van alle personen voor wie de verzekeringnemer enige sympathie koestert. Om dan finaal de begunstigingsclausule af te ronden met ‘de nalatenschap’ van de verzekeringnemer.
■
Tip: Wie (potentiële) schuldeisers op afstand wil houden vermijdt best om ‘de nalatenschap’ of ‘de wettelijke erfgenamen’ te begunstigen of duwt die best ‘zo ver mogelijk naar achter’ in de begunstigingsclausule. Paul Van Eesbeeck
Redactiecomité: Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Patrick Lambrecht –
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2014Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.