Nummer 19 23 november 2001
13e jaargang
Inhoud I.A.B.-mededelingen Toelatingsexamen tot de stage, sessie 2002 In afwachting van de nieuwe uitvoeringsbepalingen in het kader van de organisatie van het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen voor kandidaat-accountants en/of -belastingconsulenten, heeft het Instituut besloten bepaalde modaliteiten inzake het toelatingsexamen tot de stage reeds vanaf sessie 2002 aan te passen.
Fiscaliteit Hervorming PB (3) – Repercussies op het gezin Een aantal maatregelen uit de wet van 10 augustus 2001 (B.S., 20 september 2001) moet fiscale neutraliteit ongeacht de wijze van samenleven en een gunstiger regime inzake kinderen ten laste bewerkstelligen. Wat houden deze maatregelen precies in ?
IAS-handboek De Raad van het I.A.B. besliste recent om een standaardwerk inzake International Accounting Standards, met name The Practical guide to applying IAS in Belgium, nog vóór eind dit jaar gratis ter beschikking te stellen van alle leden. Dit nieuwe handboek werd geschreven door medewerkers van Ernst & Young en uitgegeven in samenwerking met Kluwer. Op deze manier wil de Raad van het I.A.B. bijdragen tot een tijdige en grondige voorbereiding van de leden op de fundamentele ontwikkelingen die zich op het vlak van de internationale harmonisatie voordoen sinds het voorstel van verordening van 13 februari 2001. De Europese Commissie verplicht in dit voorstel alle beursgenoteerde ondernemingen om hun geconsolideerde jaarrekening vanaf 2005 op te stellen volgens de IAS-normen. De lidstaten zullen deze normen ook kunnen opleggen of het gebruik ervan toestaan voor het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening van niet-beursgenoteerde vennootschappen en de gewone jaarrekeningen.
I.A.B.-mededelingen Toelatingsexamen tot de stage, sessie 2002 Toelatingsexamen tot de stage, sessie 2002 Ph. VAN EECKHOUTE Zoals bekend, leidt de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen ertoe dat de Koning nieuwe uitvoeringsbepalingen zal nemen in het kader van de organisatie van het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen voor kandidaat-accountants en/of belastingconsulenten. In afwachting van het nieuwe koninklijk besluit, besliste de Raad van het Instituut het toelatingsexamen tot de stage reeds in 2002 zoveel mogelijk af te stemmen op de nieuwe context waarin het beroep en het Instituut zich sinds de inwerkingtreding van de wet bevinden. Het concrete voorstel van examenmodaliteiten werd inmiddels overgemaakt aan de voogdijministers van het I.A.B., de heren Daems en Picqué, en voor advies voorgelegd aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. Wij kunnen u meedelen dat, zodra wij hierover uitsluitsel krijgen, op de website van het Instituut (www.accountancy.be/ned/idac/nieuws/mededelingen.asp) de concrete, vernieuwde modaliteiten inzake het toelatingsexamen tot de stage, sessie 2002, zullen worden bekendgemaakt. Het Instituut zal op dat moment met het oog op een maximale verspreiding van deze informatie tevens een beroep doen op andere informatiekanalen.
Fiscaliteit Hervorming PB (3) – Repercussies op het gezin
R.LASSAUX Een aantal maatregelen uit de wet van 10 augustus 2001 (B.S., 20 september 2001) moet fiscale neutraliteit ongeacht de wijze van samenleven en een gunstiger aanrekening van kinderen ten laste bewerkstelligen. In onderstaande bijdrage gaan we na wat deze maatregelen precies inhouden.
Belofte maakt schuld De federale regeringsverklaring van 17 oktober 2000 liet er geen twijfel over bestaan : op grond van de vaststelling dat tijdens de voorbije jaren een steeds groeiend aantal mensen kiest voor een andere vorm van samenleven dan het huwelijk, sprak de regering zich uit voor het geleidelijk invoeren van een fiscaal neutraal stelsel ten overstaan van de samenlevingsvormen. Concreet ging het erom de ongelijke behandeling op het fiscale vlak tussen gehuwden en samenwonenden, louter gebaseerd op verschillen in beider juridisch statuut zonder dat werd rekening gehouden met de feitelijke situatie, ongedaan te maken. De invoering van fiscale neutraliteit ten aanzien van de persoonlijke situatie van de individuen is een actuele doelstelling die op twee wijzen is tot stand gebracht. Enerzijds door sommige bepalingen weg te werken die nadelig waren voor de gehuwde, niet-gescheiden koppels ten opzichte van de alleenstaanden en de wettelijk of feitelijk samenwonenden. Anderzijds door de aan het huwelijk verbonden voordelen uit te breiden tot die samenwonenden die een wettelijke verklaring hebben afgelegd, waardoor iedere wettelijk samenwonende voortaan wordt beschouwd als een echtgenoot voor de vestiging, de berekening en de invordering van de belasting. Samengevat zal het wettelijk samenwonen worden gelijkgesteld met een huwelijk : de beëindiging van het wettelijk samenwonen wegens overlijden zal op dezelfde voet komen te staan als een ontbinding van het huwelijk wegens overlijden; de overlevende samenwonende komt gelijk te staan met een weduwe of weduwnaar; de feitelijke scheiding van twee wettelijk samenwonenden wordt hetzelfde als de feitelijke scheiding van twee echtgenoten, enz. Daaruit vloeit voort dat de wettelijk samenwonenden, die onderworpen zijn aan de gemeenschappelijke aanslag, dezelfde voordelen zullen genieten als de gehuwde personen : toepassing van het huwelijksquotiënt, toekenning van een deel van de inkomsten aan de meewerkende echtgenoot, compensatie van de verliezen, opsplitsingsregels, ¼ Maar een gevolg ervan is ook – en dat is de keerzijde van de medaille – dat ze voortaan, net zoals de gehuwde belastingplichtigen, zullen worden onderworpen aan een cumulatieregel voor de toekenning van de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten ingeval ze werkloosheidsuitkeringen of brugpensioenen «van het nieuwe stelsel» ontvangen (zie infra). Nog steeds met betrekking tot de gezinssituatie en meer bepaald ingevolge de explosieve toename van het aantal eenoudergezinnen in ons land, heeft de regering ook maatregelen genomen om bepaalde onrechtvaardige of onlogische situaties op te heffen waarin een groot aantal alleenstaande of gescheiden ouders terechtkomen die hun kind(eren) ten laste nemen. Naast het gecombineerde effect van een belastingkrediet van maximum 250 EUR (aanslagjaar 2003) en de verhoging van het maximumbedrag van de inkomsten waarover de kinderen ten laste van een alleenstaande belastingplichtige mogen beschikken tot 2 600 EUR (aanslagjaar 2002 – zie I.A.B.-Info nr. 15) zullen de eenoudergezinnen nog een bijkomende vermindering genieten. Verder heeft men ook de fiscale discriminatie, gebaseerd op het geslacht van de belastingplichtige, willen aanpakken. Zo werden er wijzigingen aangebracht aan de berekeningsregels van de belastingvermindering voor langetermijnsparen en de vestiging van de onroerende voorheffing.
Alvorens over te gaan tot de kern van het debat, moeten we de term «wettelijk samenwonende» nog verduidelijken : deze bekleedt immers een centrale plaats in de wet van 2001. Dankzij de wet van 23 november 1998 die het begrip «wettelijke samenwoning» invoert, kunnen, sinds 1 januari 2000, twee personen die samenleven, maar die, om welke reden ook, niet wensen te trouwen, hun relatie binnen een wettelijk kader regelen. Er bestaat dus een wettelijk verschil tussen de situatie van personen die een officieel samenlevingscontract hebben gesloten en zij die dat niet hebben gedaan. Hieronder geven we wat meer details met betrekking tot de wettelijk samenwonende. Wettelijk samenwonende ? (art. 1476 B.W.) Bron : wet van 23/11/1998 Inwerkingtreding : 1/1/2000 Geregelde materies : bescherming van de gemeenschappelijke woonplaats – deelname in de kosten van het huishouden – bijdrage in de schulden voortvloeiend uit de behoeften van het huishouden en van de kinderen die er worden opgevoed – eigendom van de goederen en van de inkomsten – beroep op de vrederechter. Voorwaarden : meerderjarig zijn, niet gehuwd zijn noch verbonden door een ander wettelijk samenlevingscontract, een gemeenschappelijke woonplaats hebben. Modaliteiten : verklaring door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats – inschrijving in de registers.
Concreet In de marge van deze analyse moet een kanttekening worden geplaatst. Zoals reeds aangegeven in voorgaande bijdragen verschenen in I.A.B.-Info, zullen de bepalingen van de wet van 10 augustus 2001 niet in sneltreinvaart worden ingevoerd. Dat geldt meer bepaald ook voor de gezinsgerichte maatregelen die we hier onderzoeken. Dit valt te betreuren, te meer omdat de maatregelen ten gunste van gezinnen met kinderen pas in werking zullen treden vanaf het aanslagjaar 2003, en de uitwerking ervan dus pas voelbaar zal zijn bij de inkohiering in 2004.
Maatregel
Artikel W.I. B.
Inwerkingtreding
Terugbetaalbaar belastingkrediet voor kinderen ten laste
art. 134 §3
Aanslagjaar 2003
Geleidelijke gelijkschakeling van de belastingvrije som voor de gehuwden en de alleenstaanden
art. 131, 1° en 2°
Aanslagjaar 2004 (3 390 EUR voor elke echtgenoot); aanslagjaar 2005 (4 095 EUR voor iedereen)
Dubbele belastingvermindering voor de pensioenen, de brugpensioenen (oud stelsel) en de ZIVuitkeringen
art. 147 en 150
Gemeenschappelijke belastbare grondslag
art. 126 §1 en 2
Aanslagjaar 2005
Onroerende voorheffing en aanslag op naam van de man
art. 252
Aanslagjaar 2002
Huwelijksquotiënt 1) Uitbreiding tot de personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben gesloten 2) Keuzesysteem in het jaar van overlijden 3) Niet-toepassing bij verslechtering van de fiscale situatie van de belastingplichtige
art. 87 et 88 art. 126 §3
Aanslagjaar 2002
Feitelijke scheiding en invordering
art. 394 §2
Aanslagjaar 2002
aanslag,
maar
aparte
Kinderen ten laste Het artikel 136 van het W.I.B. 92 bepaalt de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat een kind als ten laste zou kunnen worden beschouwd. Zo moet het kind deel uitmaken van het gezin (wat ook impliceert : effectief en permanent onder hetzelfde dak wonen als dat gezin) op 1 januari van het aanslagjaar, wat soms problemen geeft voor kotstudenten. Bovendien mag het niet meer inkomsten hebben dan 118 000 BEF voor het aanslagjaar 2001. In dit laatste kader brengt de wet van 2001 een belangrijke verbetering aan, zonder te raken aan het principe van de aftrek : vanaf het aanslagjaar 2002 zal het onderhoudsgeld tot een bedrag van 150 EUR per maand of 1 800 EUR per jaar niet meer worden meegeteld bij de berekening van de netto-inkomsten van het kind. Deze maatregel vult een vroeger reeds genomen maatregel aan en de Administratie heeft hem onlangs toegelicht : de opvangkosten voor kinderen die nog niet de leeftijd van drie jaar hebben bereikt, zijn, in hoofde van de belastingplichtigen die de voorwaarden van het artikel 113 W.I.B. 92 vervullen, volledig aftrekbaar tot een maximumbedrag van 450 BEF per kind en per dag (cf. circulaire Ci. RH. 26/543.620 van 14 september 2001). Het is niet onbelangrijk te noteren dat de Minister van Financiën van plan is de toepassing van de aftrekbaarheidsmaatregel uit te breiden tot de kinderen tot de leeftijd van 12 jaar.
Gemeenschappelijke aanslag, maar afzonderlijke belastbare grondslagen Vanaf het aanslagjaar 2005 zullen de gehuwde én de wettelijk samenwonende belastingplichtigen gemeenschappelijk worden belast (de overige belastingplichtigen worden afzonderlijk belast). Er zal een afzonderlijke belastbare grondslag worden vastgesteld, rekening houdend met het gezamenlijke belastbare netto-inkomen van elk van beide echtgenoten en wettelijk samenwonenden. Iedere belastbare grondslag zal worden gevormd door : – de beroepsinkomsten na toekenning van een deel hiervan aan de meewerkende echtgenoot en na toerekening van de huwelijksquotiënt; – de diverse eigen inkomsten (hiermee worden bedoeld de occasionele winsten of baten, bepaalde prijzen en subsidies en de onderhoudsgelden die persoonlijk werden verkregen); – de eigen inkomsten wanneer deze werden verkregen ingevolge het huwelijksrecht; – de helft van alle andere inkomsten (inkomsten uit onroerende goederen, roerende en diverse inkomsten die niet hierboven zijn bedoeld en de inkomsten van de kinderen waarvan de ouders het wettelijk vruchtgebruik hebben). Het belastingtarief zal vervolgens afzonderlijk worden toegepast op elk van deze inkomsten en de belasting, ingekohierd bij de aanslag, nog altijd gevestigd op naam van de twee echtgenoten of samenwonenden, zal voortvloeien uit de samenvoeging van deze twee afzonderlijke aanslagen. Wegens de afzonderlijke aanslag per echtgenoot zal ook een verdelingsregel worden toegepast bij fictieve toekenning van de beroepsinkomsten door toepassing van het stelsel van de meewerkende echtgenoot (art. 86 W.I.B. 92) en de toerekening van het huwelijksquotiënt (art. 87 en 88 W.I.B. 92) : deze aanrekeningen zullen gebeuren in verhouding tot het beroepsinkomen waarvan een deel wordt toegekend of toegerekend wanneer de beroepsinkomsten van één van beide echtgenoten onder verschillende categorieën vallen. Belangrijke opmerking : indien de wettelijk samenwonenden in de loop van het jaar zouden trouwen, zal de gemeenschappelijke aanslag blijven toegepast worden op het jaar van het huwelijk.
Onroerende voorheffing en aanslag op naam van de man Momenteel bepaalt het artikel 252 W.I.B. 92 dat de onroerende voorheffing met betrekking tot de persoonlijke goederen van de vrouw kan worden ingekohierd op naam van de man. Rekening houdend met het beginsel van gelijkheid tussen man en vrouw, wordt deze bepaling afgeschaft.
Huwelijksquotiënt De techniek van het huwelijksquotiënt, die geregeld is op basis van de bepalingen van het artikel 88 W.I.B. 92, verschaft een fiscaal voordeel aan de gezinnen met een enkel beroepsinkomen of waar een van de echtgenoten slechts bescheiden inkomsten heeft. Drie wijzigingen verdienen hier te worden vermeld, aangezien ze duidelijk tot doel hebben de effecten van deze maatregel te optimaliseren : – Toekenning aan de wettelijk samenwonenden Het huwelijksquotiënt zal enkel toepassing vinden op de samenwonenden die hun samenlevingscontract hebben laten registreren (zie hoger opgenomen kader, p. 3). – Keuzestelsel voor een eenmalige aanslag tijdens het jaar van overlijden Met betrekking tot het jaar van ontbinding van het huwelijk door overlijden, worden momenteel twee aanslagen gevestigd : de eerste in hoofde van de overleden echtgenoot ten behoeve van de nalatenschap. Met als concreet gevolg dat de toekenning van het huwelijksquotiënt niet wordt toegepast, waardoor de belasting over het algemeen zwaarder is. Sommigen onder ons herinneren zich misschien dat de wetgever getracht had een einde te maken aan deze situatie door de invoering van een specifieke vermeerdering van de belastingvrije som gelijk aan het verschil tussen 235 000 BEF (5 830 EUR) en het netto belastbaar beroepsinkomen van de andere echtgenoot (art. 133 van het W.I.B. 1992 zoals gewijzigd door de wet van 4 mei 1999), maar deze oplossing was niet echt bevredigend.
Daarom werd beslist een keuzemogelijkheid te bieden wat betreft het jaar van overlijden : de basisregel zal de individuele aanslag zijn, maar de overlevende echtgenoot zal kunnen kiezen voor de gemeenschappelijke aanslag. Deze keuze zal normaal gezien gemaakt worden bij de aangifte (art. 126, § 3 W.I.B. 92). Indien beide echtgenoten tijdens hetzelfde jaar overlijden, ligt de keuze bij de erfgenamen, de algemene legatarissen of begiftigden van de laatst overleden echtgenoot. Dit voorstel kan dan wel worden toegejuicht, toch blijft het voor de overlevende echtgenoot moeilijk te bepalen welke berekeningswijze voor hem/haar het meest voordelig is; het belastingberekeningsprogramma dat het Ministerie van Financiën op zijn website heeft geplaatst, kan daarbij alvast hulp bieden. We herinneren er evenwel ook aan dat de belastingregels, in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, steeds het verlies van het voordeel van het huwelijksquotiënt impliceert voor het jaar van het overlijden (art. 128, 3° W.I.B. 92). – Verslechtering van de situatie van de belastingplichtige De wet van 2001 neemt nu (eindelijk) ook de besluiten van het arrest nr. 21/98 van 18 februari 1998 (B.S. van 30 april 1998, p. 13830) van het Arbitragehof over, waardoor de regel van het huwelijksquotiënt, wanneer deze leidt tot een verhoging van de door de echtgenoten verschuldigde belasting, vanaf het aanslagjaar 2002 niet meer zal kunnen worden toegepast.
Belastingvrije som – Geleidelijke gelijkschakeling van de gehuwden en de alleenstaanden Voor de berekening van de belasting zal een belastingvrije som worden verleend die overeenstemt met : (1) een basisbedrag van 215 818 BEF voor een alleenstaande belastingplichtige; (2) een basisbedrag van 171 041 BEF voor elke echtgenoot. Resultaat : aangezien ongehuwde samenwonenden als alleenstaanden worden beschouwd, zullen zij 89 500 frank belasting per jaar minder betalen dan gehuwden. Anticiperend op het standpunt van het Arbitragehof, waarvan het arrest inmiddels bekend is (arrest nr. 140/2001 van 6 november 2001), kent de wet van 2001 vanaf aanslagjaar 2005 eenzelfde basisbedrag inzake belastingvrije som toe aan álle belastingplichtigen : 4 095 EUR zowel voor gehuwden als voor alleenstaanden.
Ouders met kinderen ten laste De verhoging van de belastingvrije som (870 EUR) is van toepassing op de volgende personen, op voorwaarde dat ze één of meer kinderen ten laste hebben : • de niet-hertrouwde weduwnaar of weduwe; • de ongehuwde vader of moeder. Om als ongehuwde vader of moeder te worden beschouwd, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan : • niet gehuwd zijn, m.a.w. nooit gehuwd geweest zijn; • vader of moeder zijn, m.a.w. een kind hebben of een volle adoptie hebben voltooid. Het is aan de belastingplichtige te bewijzen dat hij aan deze twee voorwaarden voldoet. De Administratie staat evenwel toe dat de verhoging van de belastingvrije som ook wordt toegekend aan een uit de echt gescheiden en niet-hertrouwde persoon, die ten minste één kind verwekt na de scheiding ten laste heeft, maar dit heeft toch wel een aantal praktische toepassingsproblemen meegebracht. Al deze interpretatieproblemen zijn voortaan gelukkig van de baan. Volgens het nieuwe artikel 131 W.I.B. 92, zal de verhoging van de belastingvrije som van 870 EUR immers worden toegekend aan alle belastingplichtigen met kinderen ten laste die afzonderlijk worden belast. Met andere woorden, de uit de echt gescheiden of feitelijk gescheiden ouders met één of meer kinderen ten laste, hebben voortaan recht op deze verhoging, zelfs wanneer het kind eventueel vóór de scheiding werd verwekt.
Belastingvermindering – Individuele levensverzekering Om de belastingverminderingen terzake te genieten, dient aan een aantal voorwaarden, opgesomd in het artikel 145 W.I.B. 92, te zijn voldaan. De regels zijn op twee punten versoepeld. Een van de vereisten betreft de leeftijd van de inschrijver. Dit artikel bepaalt immers dat het levensverzekeringscontract moet zijn aangegaan vóór de leeftijd van 65 jaar voor een man en 60 jaar voor een vrouw en dat de voordelen van het contract moeten bedongen zijn bij leven, vanaf 65 of 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft. Er is voor gekozen deze regel te uniformiseren : de leeftijdsgrens zal op 65 jaar worden gebracht voor de vrouwen, in alle gevallen. Ongeacht het geslacht van de begunstigde, zullen de kapitalen uitgekeerd vanaf 60 jaar, of tijdens één van de vijf voorgaande jaren, worden belast tegen 16,5 % en/of 10 %. Een overgangsregeling voorziet in het behoud van het vroegere stelsel voor de contracten gesloten vóór 1 januari 2002 waarvoor de nieuwe leeftijdsvoorwaarde niet zomaar kan worden toegepast. Een andere wijziging houdt verband met de hoedanigheid van de begunstigde van het contract. Bij overlijden van de belastingplichtige dient het noodzakelijk te gaan om de echtgenoot of om een bloedverwant(e) tot de tweede graad van de belastingplichtige. Gevolg : samenwonenden die een levensverzekering of een pensioenspaarcontract hebben afgesloten, en die de overeenkomstige belastingvermindering willen genieten, kunnen hun partner niet als effectieve begunstigde aanwijzen. De wet van 2001 brengt hiervoor een bevredigende oplossing, door de bedoelde belastingvermindering toe te kennen, ongeacht de graad van verwantschap, ten opzichte van de begunstigde. –
Dubbele belastingvermindering voor de pensioenen, de brugpensioenen (oud stelsel) en de ZIV-uitkeringen De vermindering voor vervangingsinkomsten, die omschreven is in artikel 147 W.I.B. 92, ondergaat een volledige facelift. Wanneer de aanslag is gevestigd op naam van beide echtgenoten die elk eigen inkomsten hebben, worden deze inkomsten nu samengeteld om het bedrag van de toepasselijke vermindering te bepalen, terwijl de samenwonenden daarentegen in dezelfde situatie elk hun recht op deze vermindering volledig kunnen opeisen. Deze discordantie wordt afgevlakt, maar slechts gedeeltelijk. Bij de trekkers van pensioenen, brugpensioenen (oud stelsel) en ziekte- en invaliditeitsuitkeringen zal de vermindering voor vervangingsinkomsten berekend worden op individuele basis. Op deze regel bestaat echter een belangrijke uitzondering : de werkloosheidsuitkeringen en de brugpensioenen nieuw stelsel, met als reden dat het berekenen van de vermindering op individuele basis in deze context, in strijd zou zijn met het beginsel van de «actieve welvaartstaat». In deze gevallen wordt dan ook verder de degressiviteit van de belastingvermindering toegepast op grond van de gezamenlijke belastbare inkomsten van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden. Er is ook een nieuwe regeling uitgewerkt voor de brugpensioenen «nieuw stelsel», met name degene die ingaan op 1 januari 2004. Op deze nieuwe brugpensioenen zal een aparte belastingregeling worden toegepast die het midden houdt tussen het stelsel van de huidige brugpensioenen en dat van de gewone werkloosheidsuitkeringen. In mensentaal uitgedrukt : de degressieve vermindering naar gelang van het inkomen zal dezelfde regeling blijven volgen als die van de huidige brugpensioenen, maar de belastingvermindering zal slechts eenmaal per gezin worden toegekend, zoals voor de werkloosheidsuitkeringen. De overige brugpensioenen zullen dezelfde regeling genieten als de pensioenen en andere vervangingsinkomsten (met hun eigen bijzonderheden). Vanaf 2004 zullen er dus niet minder dan drie verschillende regelingen bestaan inzake brugpensioenen : de brugpensioenen «oud stelsel», de overige brugpensioenen die vóór 1 januari 1994 zijn ingegaan en de brugpensioenen «nieuw stelsel».
Ten slotte zullen de werkloosheidsuitkeringen die een anciënniteitstoeslag bevatten onder bepaalde voorwaarden worden gelijkgesteld met de «brugpensioenen» (en zullen ze dus tot 31 december 2003 een voordeliger regeling genieten), wanneer de begunstigde op 1 januari van het aanslagjaar 58 jaar of ouder is. We vermelden nog pro memorie dat de wet van 10 augustus 2001 (B.S. van 20/9/2001) nog enkele technische wijzigingen aanbrengt in de belastingberekening voor deze belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten.
Inkomsten uit onroerende goederen, woningaftrek en afzonderlijke aanslag Wanneer een gemeenschappelijke aanslag is gevestigd en de aftrekken (interesten, erfpacht- of opstalvergoedingen) met betrekking tot één van de belastingplichtigen diens inkomsten uit onroerende goederen overschrijden, wordt het saldo aangerekend op de inkomsten uit de onroerende goederen van de andere belastingplichtige. Deze compensatieregel wordt behouden om de gehuwden en de wettelijk samenwonenden niet te bestraffen. Daarnaast zal de aftrek van 3 000 EUR + 250 EUR voor de echtgenoot en de personen ten laste in het stelsel van de decumulatie worden vervangen door een aftrek van 3 000 EUR voor elke belastingplichtige. De aftrek van 250 EUR per persoon ten laste zal worden verdeeld ten belope van het deel dat elke echtgenoot bezit in het kadastraal inkomen van de woning. De hervorming regelt ook de overdracht van de excedentaire woningaftrek in hoofde van een echtgenoot naar de andere echtgenoot, zonder dat de operatie evenwel tot een negatief resultaat mag leiden.
Feitelijke scheiding en invordering Bij feitelijke scheiding kan de belasting met betrekking tot de inkomsten van één van de echtgenoten worden ingevorderd op zijn eigen goederen, op de gemeenschappelijke goederen van beide echtgenoten en op de eigen goederen van de andere echtgenoot. De invordering op de eigen goederen van de andere echtgenoot heeft heel wat discussie uitgelokt, want een echtgenoot kon, meerdere jaren na de feitelijke scheiding, nog worden verplicht de belastingschulden van de andere te betalen. In het verleden had deze onrechtvaardige situatie reeds geleid tot diverse maatregelen die spijtig genoeg ontoereikend zijn gebleken : toekenning van een recht van bezwaar, verplichte voorafgaande ingebrekestelling van de echtgenoot die belasting verschuldigd is en procedure van voorlichting van de andere echtgenoot. De wet van 2001 heeft gedeeltelijk een einde gemaakt aan deze onrechtvaardigheid : vanaf het tweede kalenderjaar volgend op de scheiding, zal de belasting met betrekking tot het inkomen van één van beide echtgenoten niet meer kunnen worden ingevorderd op de eigen inkomsten van de andere echtgenoot noch op de goederen die hij heeft verkregen door middel van deze inkomsten (art. 394, § 2 W.I.B. 92). Men kan evenwel betreuren dat de aanslag per belastingplichtige niet wordt toegepast vanaf het kalenderjaar volgend op het jaar van de scheiding.
Concreet zal de situatie, indien de feitelijke scheiding plaatsvindt in het jaar 2001, er uitzien zoals aangegeven in bijgaand schema. Aanslagjaar
Invorderingsmogelijkheid
2001
Gemeenschappelijke aanslag. Invordering op de twee eigen vermogens en op het gemeenschappelijke vermogen.
2002
Idem
2003
Aanslag per belastingplichtige. Invordering mogelijk op de drie vermogens, onder voorbehoud van de toepassing van art. 393bis WI.B. 92 en van het bezwaarrecht.
2004
Aanslag per belastingplichtige. Geen recht van verhaal meer mogelijk op de inkomsten van de andere echtgenoot, noch op de goederen verkregen door middel van deze inkomsten. Invordering mogelijk op de andere vermogens onder voorbehoud van de toepassing van art. 393bis W.I.B. 92 en van het bezwaarrecht.
(501/NB I.A.B.)
© 2001 Alle rechten voorbehouden. Noch deze publicatie, noch gedeelten ervan mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrieval systeem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze dan ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs, de redactie en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : J. De Leenheer, I.A.B., Livornostraat 41, 1050 Brussel (tel. (02) 543 74 90, e-mail :
[email protected]) I.A.B.-publicatie, in samenwerking met Ced.Samsom, Kouterveld 14, 1831 Diegem