Inhoud
Inleiding 7 hoofdstuk 1 Wat is populisme? 11 hoofdstuk 2 Populistische momenten in de Nederlandse geschiedenis (1780-1990) 21 hoofdstuk 3 Van massalijn naar marketing. Over het populisme van de sp 37 hoofdstuk 4 Politiek ‘bij de mensen brengen’. Van Leefbaar Hilversum naar Leefbaar Nederland 71 hoofdstuk 5 Een populistische profeet. De strijd van Pim Fortuyn tegen de politieke elite 91 hoofdstuk 6 Tegen de ‘partijbobo’s’. Rita Verdonk en Trots op Nederland 137
hoofdstuk 7 Nee tegen ‘Eurabië’. Geert Wilders en de Partij voor de Vrijheid 151 hoofdstuk 8 Slot: populisten in de polder 187 Noten 197 Bijlage 229 Afkortingen 231 Personenregister 233
Inleiding
‘A spectre is haunting the world – populism’. Met deze woorden – een knipoog naar de openingszin van het Communistisch Manifest van Marx en Engels – begonnen de politicoloog Ghita Ionescu en de socioloog Ernest Gellner in 1969 de inleiding van hun bundel over het populisme. Deze publicatie markeerde min of meer het begin van het wetenschappelijk onderzoek naar dit politieke fenomeen.1 Voor zover er al een populistisch spook door de wereld waarde, had dat tegen het einde van de jaren zestig Nederland nog niet aangedaan. In de polder kwam eigenlijk alleen boer Hendrik Koekoek voor het predicaat in aanmerking, en zelfs hij was bepaald geen 24-karaats populist. Toch betekende een halve populist als Koekoek al heel wat meer dan wat er in de eraan voorafgaande vijftig jaar in de Nederlandse politiek aan populisme zichtbaar was geweest. Door de sterk politiek-integrerende werking van de zuilen had dit verschijnsel altijd weinig kans gekregen, maar met de teloorgang van de verzuiling vanaf de tijd van Koekoek ontstond er meer ruimte voor. Toch zou het nog tot de jaren rond de eeuwwisseling duren voordat het populisme zich in Nederland voordeed. Het dook op aan de linkerzijde van de politiek bij de Socialistische Partij (sp), waarna het zich vervolgens met Leefbaar Nederland kortstondig in het politieke midden nestelde (en op gemeentelijk niveau met lokale ‘leefbaarheidspartijen’). Pas aan het begin van deze eeuw (ongetwijfeld mede als gevolg van ‘9/11’) zou het populisme op de rechterflank van het politieke veld doorbreken met Pim Fortuyn (Lijst Pim Fortuyn; lpf) en Geert Wilders (Partij voor de Vrijheid; pvv). Andere landen waren weliswaar eerder (zoals België, Frankrijk, Noorwegen en Oostenrijk, maar ook Italië en Denemarken), maar zelden was de electorale entree van het (rechtse) populisme zo overdonderend als hier, toen Fortuyn in 2002 met 17 procent van de kiezers zijn opwachting maakte in de Tweede Kamer. Het populistische spook heeft de Nederlandse polders gevonden en lijkt niet van plan te zijn snel te vertrekken; de omstandigheden zijn kennelijk aantrekkelijk.2 De komst van deze voor velen in de Haagse politiek ongenode gast heeft vanzelfsprekend de wetenschappelijke aandacht getrokken. Met enige vertraging kwam 7
Inleiding
er een stroom van publicaties op gang waarin werd getracht dit betrekkelijk nieuwe fenomeen in de Nederlandse politiek te duiden. Opvallend is dat nogal wat auteurs die zich met het Nederlandse populisme hebben beziggehouden, afkomstig zijn uit de progressieve hoek (de ‘Linkse Kerk’, in de terminologie van Fortuyn en Wilders). Verwonderlijk is dat natuurlijk niet, omdat een aantal van de door hen gekoesterde opvattingen met de opkomst van het populisme zwaar onder druk zijn komen te staan, zoals het multiculturalisme en de Europese integratie. De pvda’ers Arie van der Zwan, René Cuperus en Maarten van Rossem, de GroenLinksers Meindert Fennema en Dick Pels, d66-leider Alexander Pechtold, Volkskrant-journalist Hans Wansink en NRC Handelsblad-columnist Bas Heijne hebben allen op minder of meer uitgebreide wijze het Nederlandse populisme geanalyseerd en beschreven – evenals de Vlaming David Van Reybrouck, medewerker van het zichzelf als ‘progressief ’ beschouwende Belgische dagblad De Morgen.3 Opmerkelijk is echter dat zij lang niet allemaal het populisme alleen maar in negatieve zin als een spook beschouwen. Uitzonderingen zijn eigenlijk Pechtold, in de Tweede Kamer een van de grootste opponenten van Wilders, en nog veel meer de historicus en televisiecommentator Van Rossem. In zijn essay Waarom is de burger boos? is niet alleen de burger, maar ook de auteur zelf kwaad. In tegenstelling tot de burger is hij niet nijdig op de gevestigde politiek, maar op de populistische ‘politieke kermisgasten’ en de ‘baarlijke nonsens’ die zij vaak zouden uitkramen. Het populisme beschouwt hij als ‘onkruid dat groeit in de kloof tussen de belofte en de werkelijkheid van de politiek’.4 Ook erg kritisch is de christendemocraat Anton Zijderveld, die – ofschoon geen lid van de ‘Linkse Kerk’ – eveneens een verhandeling over dit fenomeen schreef, onder de titel Populisme als politiek drijfzand. Ondanks zijn negatieve kijk geeft hij aan het eind van zijn vertoog toe dat populisten ook een ‘heilzame werking’ kunnen hebben doordat ze ‘vastgeroeste toestanden in de landelijke en gemeentelijke politiek kunnen loswoelen’.5 Volstrekt negatief is de (voor zover bekend niet partijgebonden) cultuurfilosoof en theoloog Rob Riemen, oprichter en directeur van het Nexus Instituut, een in Tilburg gevestigde ‘culturele denktank’. Hij beschouwt het populisme als een eigentijdse vorm van fascisme: ‘als… het populisme in de kitschcultuur van de massamens wordt vermengd met een grote dosis nationalisme, ressentiment en haat, dan zien we opnieuw het valse gelaat van het fascisme naar voren komen’; en dus: ‘Geert Wilders en zijn beweging zijn het prototype van hedendaags fascisme.’6 De meeste van de genoemde auteurs trachten evenwel, ondanks hun partijpolitieke achtergrond, het populisme op een tamelijk onbevooroordeelde wijze te benaderen, net als andere, niet politiek geprofileerde wetenschappers die zich ermee hebben bezighouden, zoals de historici Henk te Velde en Koen Vossen, en de politicologen Cas Mudde en Sarah de Lange.7 Dat neemt niet weg dat zij bijna geen van allen blind zijn voor de risico’s van het populisme voor het politieke bestel. Zo kan de visie op het volk als een homogene eenheid in conflict komen met de uitgangspunten van de liberale rechtstaat, zoals het garanderen van de 8
Inleiding
rechten van minderheden en van ruimte aan pluriformiteit in welke zin dan ook. Ook kunnen de vaak frontale, keiharde aanvallen van de populisten op het politieke establishment de polarisatie aanwakkeren, de kiezer cynischer maken en het wantrouwen in de politiek vergroten. De politieke stabiliteit zou in gevaar kunnen komen, vooral als het populisme greep krijgt op de regering. Tegenover deze negatieve effecten staan echter ook positieve kanten, zoals Zijderveld al aanstipte. Het populisme kan een ‘nuttige aanvulling’ zijn op de representatieve democratie, zeker wanneer gevestigde politieke partijen steken laten vallen. Het populisme ‘signaleert problemen, agendeert issues, repareert representativiteit, houdt een “ontwortelde” elite bij de les, corrigeert een – in veel opzichten noodgedwongen – “autistisch” politiek-bestuurlijk systeem, herstelt periodiek democratische legitimiteit’, aldus de journalist Hendrik Jan Schoo in 2003.8 Kortom: het populisme kan de parlementaire democratie ondermijnen, maar haar ook verbeteren – misschien wel tegelijkertijd. In dit boek gaan we echter niet in op de voors en tegens van het populisme, en willen we er evenmin in morele termen van goed en kwaad over oordelen. Onze opzet is zo neutraal mogelijk de opkomst en ontwikkeling van het populisme in de Nederlandse politiek te beschrijven. De voedingsbodem van het populisme komt daarbij slechts zijdelings aan de orde. Over de vraag wie de kiezers van de populistische partijen en politici zijn en waarom zij hun stem op hen hebben uitgebracht, is immers al veel gepubliceerd.9 In plaats van de ‘vraagzijde’ van het populisme staat in dit boek het ‘aanbod’ centraal, dat wil zeggen de opvattingen en het optreden van partijen en politici die als populistisch kunnen worden aangeduid. Daarmee probeert het een hiaat te vullen in het (historisch) onderzoek dat tot nu toe naar het Nederlandse populisme is verricht. ‘Het wachten blijft op een studie die… de historische ontwikkelingsgang van de diverse verschijningsvormen van het populisme – zeg maar Kuyper via Van Mierlo tot Fortuyn en Wilders – beschrijft’, aldus de historicus Henri Beunders in een bespreking van de publicaties van Heijne en Pels.10 In de studie die Beunders voor ogen staat, dienen de vier eigenschappen aan de orde te komen die naar zijn mening een ‘ideaaltypisch populisme’ kenmerken: ‘volksverheerlijking, conspiratisme, maakbaarheidsdenken en de voorkeur voor een drempelloze directe democratie’.11 De eerste en laatste karakteristiek komen in dit boek ruimschoots aan bod – het samenzweringsdenken en het voluntarisme wat meer terloops. Dat heeft te maken met het feit dat Beunders’ typering van wat populisme is, enigszins afwijkt van wat er hier onder wordt verstaan. Geheel vreemd is dat niet, want over de inhoud van het begrip bestaat bepaald geen consensus, noch onder politici, noch onder wetenschappers.12 Vanwege die onduidelijkheid zal in het eerste hoofdstuk van dit boek het populisme eerst worden omschreven. Vervolgens wordt aan de hand van deze kenschets nagegaan welke partijen en politici (en in welke mate) als populistisch kunnen worden aangemerkt. Na een globale verkenning in hoofdstuk 2 van populistische partijen en politici in de twintigste eeuw, passeren vervolgens uit9
Inleiding
gebreid de moderne Nederlandse populisten hoofdstuksgewijs de revue: de sp, de lokale ‘leefbaarheidspartijen’ en Leefbaar Nederland, Fortuyn en de lpf, Rita Verdonk en Trots op Nederland, en ten slotte Wilders en de pvv. In het laatste hoofdstuk wordt de balans opgemaakt. Dit boek had niet kunnen verschijnen zonder de hulp van een aantal collega’s van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (dnpp) van de Rijksuniversiteit Groningen. Een woord van dank gaat uit naar Yvonne Bosma, Berend de Boer, Koen Diemel en Wouter Pegtel, allen verbonden (geweest) aan het dnpp, die ieder op hun eigen wijze assistentie hebben verleend bij de totstandkoming ervan. Ook willen wij graag Rita Verdonk bedanken voor haar bereidheid door ons geïnterviewd te worden. Helaas wilde sp-voorzitter Jan Marijnissen niet aan dit boek meewerken, omdat hij van mening is dat geen enkele van de vele definities die van het populisme bestaan, op zijn partij van toepassing zijn. Geert Wilders en Martin Bosma reageerden niet op ons verzoek om een vraaggesprek. De tekst van dit boek werd afgerond op 22 maart 2012, twee dagen na de breuk van Hero Brinkman met de Tweede Kamerfractie van de pvv en Geert Wilders. Paul Lucardie en Gerrit Voerman Groningen, maart 2012
10
Hoofdstuk 1
Wat is populisme?
Ruim 25 jaar geleden werd populisme in Nederland nog beschouwd als een exotisch verschijnsel uit de Derde Wereld, ‘een anti-kapitalistische volksbeweging van meest agrarische volksgroepen, met name in Zuidamerikaanse staten’.1 De electorale successen van de Socialistische Partij (sp) in de jaren negentig van de vorige eeuw, de onstuimige doorbraak van de Lijst Pim Fortuyn (lpf) in 2002, gevolgd door de opmars van Geert Wilders, maakten echter duidelijk dat populisme evenzeer in ons land kan gedijen als in Argentinië of Venezuela. Populistische partijen groeien vrijwel overal in Europa, zelfs in altijd zo rustige landen als Zweden en Zwitserland. Men zou bijna van een pandemie kunnen spreken. Evenals bij de zogeheten Mexicaanse griep in 2009 ontstond in de media en de politiek een lichte paniek over de gevolgen van deze ‘ziekte’. Kiezers zouden door giftige populistische propaganda simplistische, autoritaire oplossingen gaan verkiezen boven verstandige compromissen; ze zouden hun vertrouwen in de parlementaire democratie kunnen verliezen en uiteindelijk bereid zijn zelfs een dictatuur te aanvaarden.2 Aan de andere kant beweren de populisten zelf vaak dat zij de ziekte van het politieke bestel niet veroorzaken, maar juist genezen. De parlementaire democratie is in hun ogen verworden tot een schijndemocratie waar een gesloten politieke klasse de beslissingen neemt en de politieke baantjes verdeelt zonder veel aandacht te besteden aan de belangen van het gewone volk.3 Over het populisme bestaat dus veel verwarring, in Nederland evenzeer als elders in de wereld. Om de spectaculaire opkomst van het omstreden verschijnsel in ons land te kunnen begrijpen is het nuttig het populisme in een breder perspectief te plaatsen. Waar komt de term vandaan, welke betekenis wordt er door verschillende auteurs aan toegeschreven? En gaan onder de paraplu van het populisme wellicht zoveel verschillende voorbijgangers schuil dat er weinig van het regenscherm overblijft – is het nog wel een zinvol begrip, kan men zich afvragen.
11
Hoofdstuk 1
Populisme: begripsbepaling Het woord ‘populisme’ – of nauwkeuriger: de Engelse variant, populism – werd vermoedelijk in 1893 bedacht om aanhangers van de zojuist opgerichte People’s Party (Volkspartij) in Amerika mee aan te duiden.4 De People’s Party stelde zich in haar programma ten doel om de regeringsmacht in de Verenigde Staten terug te geven aan de gewone man, aan wie die macht volgens haar oorspronkelijk had toebehoord. Het programma bevatte uiteenlopende eisen, zoals hervorming van het geld- en bankstelsel en nationalisatie van de spoorwegen, maar volgens John Hicks – haar eerste geschiedschrijver – streefde de partij toch vooral naar ‘direct legislation by the people’: directe wetgeving door het volk, via referendum en volksinitiatief (waarbij een door burgers geformuleerd wetsvoorstel via een volksstemming aangenomen of afgewezen wordt).5 In een aantal westelijke en zuidelijke staten, waar graan- en katoenboeren zich in hun bestaan bedreigd zagen door de hoge tarieven van banken en spoorwegmaatschappijen, won de nieuwe partij een meerderheid, maar uiteindelijk slaagde ze er niet in het tweepartijenstelsel in de Verenigde Staten te doorbreken. Aan het begin van de twintigste eeuw kwijnde de partij vrij snel weg. Met de ondergang van de People’s Party verdween het populisme echter niet. De historicus Michael Kazin laat zien dat de populistische overtuiging in de Amerikaanse politiek in allerlei vormen regelmatig terugkeert, ook binnen de twee gevestigde partijen, de Republikeinen en de Democraten.6 In de loop van de twintigste eeuw vonden soortgelijke ideeën ingang in andere delen van de wereld, en met name in Zuid-Amerika.7 In Rusland was overigens al in de negentiende eeuw de beweging van de Narodniki ontstaan, die later ook is aangeduid als ‘populistisch’ – narod betekent tenslotte ‘volk’ in het Russisch. Evenals de Amerikaanse populisten trachtten de Narodniki het gewone volk, en in het bijzonder de boeren, te mobiliseren tegen de politieke elite en het opkomend kapitalisme, al was de politieke en sociaaleconomische context totaal anders. In de Verenigde Staten was het volk soeverein, althans in naam, en genoot het een vrijwel onbeperkte vrijheid op politiek en maatschappelijk gebied, en bijna algemeen kiesrecht. Rusland was daarentegen een absolute monarchie waar de macht van de tsaar vrijwel onbeperkt was, waar op het platteland nog feodale verhoudingen heersten en liberale grondrechten weinig voorstelden.8 Heeft populisme wel een ideologische kern, vergelijkbaar met liberalisme of socialisme? Het achtervoegsel ‘-isme’ wekt die indruk. Maar anders dan liberalen en socialisten putten populisten niet uit een gemeenschappelijke ideologische bron, citeren ze zelden dezelfde klassieke denkers en hebben ze geen ‘Populistische Internationale’ of een populistische fractie in het Europees Parlement gevormd. Politici en partijen die door wetenschappers of journalisten worden betiteld als populistisch, wijzen die term zelf vaak af; de Populistische Omroep Nederland lijkt de uitzondering die de regel bevestigt.9 De eerdergenoemde historicus Kazin noemt populisme dan ook geen ideologie, maar een politieke stijl of retoriek, 12