Inhoud Voorwoord van de auteurs Hoofdstuk 1 — Achtergrondinformatie 1.1. Politieke en administratieve structuren 1.1.1. Politieke structuur 1.1.2. Centraal en lokaal bestuur 1.1.3. Nederland en Europa 1.2. Bevolking 1.3. Migratie 1.4. Leeftijdsopbouw 1.5. Economie 1.6. Beroepsbevolking en opleidingsniveau 1.6.1. Enige kenmerken van de beroepsbevolking 1.6.2. Werkgelegenheid 1.6.3. Werkloosheid 1.6.4. Opleidingsniveau van de beroepsbevolking
Hoofdstuk 2 — Korte beschrijving van het onderwijssysteem 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Schooltypen: overzicht Basisonderwijs Speciaal onderwijs (so) Voortgezet onderwijs (vo) 2.4.1. Basisvorming 2.4.2. Voorbereidend beroepsonderwijs (vbo), middelbaar algemeen vormend onderwijs (mavo), hoger algemeen vormend onderwijs (havo), en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) 2.4.3. Doorstroom van voortgezet onderwijs (vo) naar vervolgonderwijs 2.4.4. Van lager beroepsonderwijs (lbo) naar voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) 2.4.5. Herziening en differentiatie leerwegen voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en middelbaar algemeen vormend onderwijs (mavo) 2.4.6. Vernieuwing van de tweede fase voortgezet onderwijs 2.5. Hoger onderwijs (ho) 2.5.1. Wetenschappelijk onderwijs (wo) 2.5.2. Open Universiteit (ou)
Hoofdstuk 3 — Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 3.1. Geschiedenis van het beroepsonderwijs 3.1.1. Het ontstaan van vakonderwijs 3.1.2. Van vakonderwijs naar beroepsonderwijssysteem 3.1.3. Van Wagner tot WEB (1983-1996) 3.1.4. Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, een nieuw wettelijk kader 3.2. Het systeem voor beroepsonderwijs 3.2.1. Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) 3.2.2. Leerlingwezen 3.2.3. Hoger beroepsonderwijs 3.3. Volwasseneneducatie 3.3.1. Educatie 3.3.1.1. Basiseducatie en voorgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) 3.3.2. Specifieke scholing 3.3.3. Deeltijd beroepsonderwijs en bedrijfsopleidingen
Hoofdstuk 4 — Regelgeving en financieel kader 4.1. Wet- en regelgeving in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie 4.1.1. Het wettelijk kader voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE) 4.1.2. De landelijke organen beroepsonderwijs en kwaliteitsbewaking 4.1.3. Kwalificatiestructuur educatie en eindtermen 4.2. Uitgaven aan en financiering van het (beroeps)onderwijs 4.2.1. Overheidsuitgaven aan onderwijs 4.2.2. Financiering van het beroepsonderwijs 4.2.3. Uitgaven aan beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.2.4. Fiscale faciliteiten voor duale leerwegen
9 13 13 13 13 14 14 16 17 17 18 18 21 21 22 25 25 27 27 28 28 28 29 30 31 32 33 33 33 35 35 35 37 39 41 42 43 46 50 54 55 56 57 58 63 63 65 66 67 68 68 70 70 73
7
Hoofdstuk 2 Korte beschrijving van het onderwijssysteem Nederland kent een volledige leerplicht vanaf 5 jaar tot en met het schooljaar waarin een leerling 16 wordt. Daarna begint de partiële leerplicht die voorschrijft dat leerlingen tot en met het schooljaar waarin ze 17 worden verplicht zijn om twee dagen in de week naar school te gaan. Voor leerlingen die een opleiding volgen in het leerlingwezen is het toegestaan om één dag in de week onderwijs te volgen.
25
Een belangrijk kenmerk van het Nederlandse onderwijssysteem is de „vrijheid van onderwijs”, dat wil zeggen: de vrijheid om scholen te stichten en de vrijheid om het leren en onderwijzen naar eigen principes in te richten. De consequentie van deze vrijheid van onderwijs is dat de scholen in Nederland kunnen verschillen naar religieuze, ideologische of onderwijskundige richting. Scholen met een dergelijke speciale richting zijn „bijzondere“ scholen. Ze worden bestuurd door een stichtings- of verenigingsbestuur. Daarnaast zijn er openbare scholen die een „neutraal“ karakter hebben en bestuurd worden door de gemeente. Beide typen onderwijs worden overigens door de overheid gesubsidieerd. Ongeveer 65 % van de leerlingen in Nederland neemt deel aan het bijzonder onderwijs. Hoewel de bijzondere scholen vrijheid van inrichting van het onderwijs kennen, moeten ze wel voldoen aan regels die door het ministerie van Onderwijs zijn vastgesteld. Deze regels omvatten onder meer de vakken die onderwezen worden, de lestijden, de inhoud van het nationale examen, de kwalificatie-eisen aan docenten en de medezeggenschap van ouders in de school.
De volgende schooltypen kunnen binnen het Nederlandse onderwijs onderscheiden worden(1): a) Basisonderwijs voor kinderen van 4 tot 12 jaar; b) Speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor leerlingen van 3 tot 20 jaar met leeren opvoedingsproblemen en voor leerlingen die als gevolg van een handicap meer ondersteuning nodig hebben; c) Voortgezet onderwijs aansluitend op het basisonderwijs voor leerlingen van ongeveer 12 tot ongeveer 18 jaar oud, onder te verdelen in: • voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) • middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) • hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) • voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) Het vwo, havo, mavo en vbo beginnen met een periode van basisvorming. De basisvorming duurt in principe drie jaar en geeft een brede algemene vorming; d) Hoger onderwijs voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, onder te verdelen in: • hoger beroepsonderwijs (hbo) • wetenschappelijk onderwijs (wo) • open hoger afstandsonderwijs (Open Universiteit, ou); e) Educatie en beroepsonderwijs, onder te verdelen in: • middelbaar beroepsonderwijs (mbo) • leerlingwezen • specifieke scholing • vormings- en ontwikkelingswerk • basiseducatie • voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo); f) Erkend onderwijs aangeboden door commerciële onderwijsinstellingen. Educatie en beroepsonderwijs, en het hoger beroepsonderwijs worden in hoofdstuk 3 besproken. (1) Met betrekking tot het beroepsonderwijs zijn de benamingen van de schooltypen veranderd na de invoering van de nieuwe Wet educatie en beroepsonderwijs (1996). In de nieuwe wet is sprake van de beroepsopleidende leerweg (voorheen mbo) en beroepsbegeleidende leerweg (voorheen leerlingwezen). We kiezen ervoor de oude termen te gebruiken in dit rapport, gezien het feit dat de veranderingen van recente datum zijn en nog niet helemaal doorgevoerd.
Hoofdstuk 2 — Korte beschrijving van het onderwijssysteem
2.1. Schooltypen: overzicht
Hoofdstuk 2
Figuur 4. Het systeem van onderwijs en scholing
Voortgezette kwalificatie Start 2kwalificatie Start 1kwalificatie
Wetenschappelijk onderwijs (wo)(2) 4 jaar
Basiskwalificatie Hoger beroepsonderwijs (hbo)(2) 4 jaar
Specialisten- Middenopleiding kader1-2 jaar (3) opleiding(5) 3-4 jaar
Drempelkwalificatie Vakopleiding(5) 2-4 jaar Basisberoepsopleiding(5) 2-3 jaar
18 17
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
16
(vwo)(1) 6 jaar
6
( )
15
(havo)(1) 5 jaar
Ass.opl.(5) 0,5-1 jaar
Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs
Voorbereidend beroepsonderwijs
(mavo)(1) 4 jaar
(vbo)(1) 4 jaar
Basisvorming
12 11 10 9 8
Educatie (4)
Hoger algemeen voortgezet onderwijs
14 13
Redzaamheidskwalificatie
BASISONDERWIJS / 8 jaar
Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs
Open Universiteit (ou)
Postinitieel hoger onderwijs
Leerplicht
26
7 6 5 4
(1) (2) (3) (4) (5)
De schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo behoren tot het voortgezet onderwijs. Hbo, wo en Open Universiteit behoren tot het hoger onderwijs. Specialistenopleiding: voornamelijk volwassenen schrijven zich in voor deze cursussen. Studenten moeten minstens 18 jaar oud zijn voor deze vorm van onderwijs. Voor assistentenopleiding, basisberoepsopleiding, vakopleiding en specialistenopleiding worden twee leerwegen onderscheiden: beroepsbegeleidend en beroepsopleidend. Bij de eerste leerweg ligt de omvang van de beroepspraktijkvorming op meer dan 60%, bij de tweede tussen 20 en 60 %. (6) Nederland kent een volledige leerplicht vanaf 5 jaar tot en met het schooljaar waarin een leerling 16 wordt. Daarna begint de partiële leerplicht die voorschrijft dat leerlingen tot en met het schooljaar waarin ze 17 worden, verplicht zijn om twee dagen (in het leerlingwezen om één dag) in de week naar school te gaan. Bijna alle kinderen gaan al op vierjarige leeftijd naar de basisschool. BRON: CEDEFOP: NAAR VOORBEELD VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN.
Korte beschrijving van het onderwijssysteem
2.2. Basisonderwijs
27
Per 1 augustus 1993 zijn de kerndoelen basisonderwijs ingevoerd. Deze kerndoelen beschrijven in globale termen de kennis, het inzicht en de vaardigheden die alle leerlingen aan het eind van de basisschool bereikt moeten hebben. De leerlingen krijgen aan het eind van de basisschool geen getuigschrift of diploma, maar een onderwijskundig rapport over de schoolvorderingen en de leermogelijkheden van de leerling. Bij de bepaling van dit laatste gebruikt ruim 60 % van de basisscholen de Eindtoets basisonderwijs van het Centraal Instituut voor toetsontwikkeling (CITO). Het advies van de leerkracht in het basisonderwijs speelt een belangrijke rol bij de schoolkeuze in het voortgezet onderwijs. Maar dit advies wordt niet altijd door ouders en leerlingen gevolgd. De voorkeur van ouders en leerlingen gaat uit naar het hoogst haalbare schooltype, waarbij het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) wordt opgevat als laagste schooltype en vwo als hoogste schooltype. Ongeveer een kwart van de leerlingen kiest uiteindelijk een hoger schooltype dan de leerkracht heeft geadviseerd (Derriks et al. 1995).
2.3. Speciaal onderwijs (so) Het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is bestemd voor kinderen die, bijvoorbeeld als gevolg van een geestelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap, meer hulp nodig hebben bij de opvoeding en het leren dan het reguliere onderwijs kan bieden. Voor deze leerlingen zijn er verschillende schoolsoorten voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Elk van deze schoolsoorten richt zich op de opvang van en het onderwijs aan een bepaalde categorie leerlingen, zoals dove kinderen, blinde kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen en (zeer) moeilijk lerende en opvoedbare kinderen. Het speciaal onderwijs is in principe voor dezelfde leeftijdscategorie bedoeld als het reguliere basisonderwijs. Het voortgezet speciaal onderwijs is bedoeld voor kinderen vanaf 12 jaar. Voor het hele speciaal onderwijs geldt een maximumleeftijd van 20 jaar. Het beleid van de regering is gericht op het afremmen van de groei van het speciaal onderwijs. Uitgangspunt is dat de reguliere scholen voor basisonderwijs de primaire verantwoordelijkheid voor alle kinderen hebben. Maar ondanks dit beleid neemt het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs nog steeds toe. In het schooljaar 1998-1999 stonden ruim 120 000 leerlingen ingeschreven in het speciaal onderwijs. Ongeveer 5 % van de kinderen in de basisschoolleeftijd neemt deel aan een vorm van speciaal onderwijs (OCenW, Kerncijfers 1998).
Hoofdstuk 2 — Korte beschrijving van het onderwijssysteem
Het basisonderwijs is bestemd voor kinderen van 4 tot ongeveer 12 jaar oud. Het onderwijs bevat in principe acht aaneensluitende jaren. Kinderen zijn vanaf hun vijfde jaar leerplichtig, maar bijna alle kinderen gaan al op vierjarige leeftijd naar de basisschool. In 1985 is de Wet op het basisonderwijs (WBO) in werking getreden. Het kleuteronderwijs (5-6 jarigen) en het lager onderwijs (6-12 jarigen) is met de invoering van deze wet samengevoegd tot basisonderwijs voor 4 tot 12 jarigen. Het aantal leerlingen in het basisonderwijs neemt, na een daling in de jaren tachtig, sinds 1992 weer toe. In het schooljaar 1998-1999 waren ruim 1,5 miljoen leerlingen in het basisonderwijs ingeschreven (OCenW, Kerncijfers 1998).
Hoofdstuk 2
28
2.4. Voortgezet onderwijs (vo) Het voortgezet onderwijs volgt op het basisonderwijs en is bedoeld voor leerlingen van 12 tot ongeveer 18 jaar oud. Sinds 1982 is het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs afgenomen als gevolg van de demografische ontwikkeling. Door de demografische ontwikkeling wordt de komende jaren weer een geleidelijke stijging van het leerlingaantal verwacht. (OCenW, Kerncijfers 1998). In tabel 8 is het aantal leerlingen per schoolsoort in het voortgezet onderwijs weergegeven.
Tabel 8. Aantallen leerlingen in het voortgezet onderwijs in aantallen (x 1 000), 1992-1996 92/93
93/94
94/95
95/96
96/97
Aantal leerlingen (x 1 000) Totaal vo
863,4
860,9
853,0
842,8
832,4
Ivbo leerjaren 1/2/3/4 Vo leerjaren 1/2 Vbo leerjaren 3/4 Mavo leerjaren 3/4 Havo/vwo leerjaar 3 Havo leerjaren 4/5 Vwo leerjaren 4/5/6
49,7 335,7 94,3 123,8 66,2 91,3 102,5
50,9 338,4 93,4 121,5 65,4 90,1 101,3
51,6 328,5 94,4 120,6 68,5 89,9 99,6
52,9 314,9 95,0 117,4 71,3 91,6 99,9
52,8 314,0 93,7 108,7 68,8 94,4 100,0
BRON: OCenW, KERNCIJFERS, 1998
2.4.1. Basisvorming Scholen voor voortgezet onderwijs beginnen met een periode van basisvorming (ingevoerd in het schooljaar 1993-1994). De basisvorming is geen schoolsoort, maar wordt binnen de bestaande schoolsoorten verzorgd. Het doel is om de leerlingen een brede algemene vorming te geven. De basisvorming bestaat uit minimaal 15 verplichte vakken, waarvan o.a. technische vakken, informatiekunde en verzorging deel uitmaken. 2.4.2. Voorbereidend beroepsonderwijs (vbo), middelbaar algemeen vormend onderwijs (mavo), hoger algemeen vormend onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) • Het vbo duurt vier jaar. Het is geen eindonderwijs, maar bereidt leerlingen voor op aansluitend beroepsonderwijs. Voor leerlingen die moeite hebben met het volgen van het gewone programma zijn er aparte afdelingen in het zogenaamde individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo). Het examen bestaat uit 6 of meer vakken, te onderscheiden in algemene en beroepsgerichte vakken. De leerlingen moeten minstens twee op het beroep gerichte vakken kiezen. Leerlingen kunnen hun vbo-opleiding op vier niveaus afsluiten (A, B, C en D). In de opleiding op B-niveau ligt het accent op het praktijkonderwijs. Het C-niveau heeft een verzwaard theoretisch programma en komt overeen met het C-niveau in het mavo. Leerlingen hebben ook de mogelijkheid om sommige vakken op D-niveau te doen. Dit niveau komt overeen met het hoogste niveau in het mavo. Het A-niveau is een individueel niveau van een leerling. Het zijn meestal de leerlingen in het ivbo die
Korte beschrijving van het onderwijssysteem
hun opleiding op dit niveau afsluiten. Alleen het C- en D-niveau wordt centraal getoetst. Aanvankelijk gold dit alleen voor de theoretische vakken, sinds kort is het ook mogelijk aan een centrale toetsing voor de praktijkvakken deel te nemen. Het A- en B- niveau kent alleen schooltoetsen. Een diploma met ten minste drie vakken op C-niveau geeft toegang tot het lange middelbaar beroepsonderwijs. Leerlingen met een A/B-diploma kunnen doorstromen naar het kort middelbaar beroepsonderwijs of naar het leerlingwezen.
29
• Het mavo duurt 4 jaar en is vooral bedoeld als voorbereiding op het middelbaar beroepsonderwijs. Het examen bestaat eveneens uit minimaal zes vakken. Een klein deel van de mavo-gediplomeerden stroomt door naar het havo of kiest voor het leerlingwezen. • Het havo duurt 5 jaar en bereidt voor op het hoger beroepsonderwijs. In de praktijk stromen leerlingen ook door naar het vwo of kiezen een middelbar e beroepsopleiding in plaats van het hoger beroepsonderwijs.
Het examen van het havo omvat 6 vakken, dat van het vwo 7 of meer. Elk schooltype kent verplichte en keuzevakken. Nederlands en één moderne taal (Frans, Duits, Engels of voor het mavo ook Spaans) zijn altijd verplicht eindexamenvak. Het eindexamenprogramma is landelijk voorgeschreven. De meeste schoolsoorten binnen het voortgezet onderwijs maken deel uit van scholengemeenschappen. Van het totaal aantal scholen in 1996 voor voortgezet onderwijs was 26 % een scholengemeenschap voor algemeen voortgezet onderwijs (mavo, havo, vwo) en 35 % een scholengemeenschap voor vbo, mavo, havo en vwo. De scholen voor voortgezet onderwijs hadden in 1996 gemiddeld ruim 1 000 leerlingen (OCenW, Kerncijfers 1998). 2.4.3. Doorstroom van voortgezet onderwijs (vo) naar vervolgonderwijs In tabel 9 is de ontwikkeling weergegeven van de doorstroom uit de verschillende soorten voortgezet onderwijs naar aansluitend vervolgonderwijs.
Hoofdstuk 2 — Korte beschrijving van het onderwijssysteem
• Het vwo duurt zes jaar en bereidt voor op het wetenschappelijk onderwijs, maar het geeft ook toegang tot het hoger beroepsonderwijs. Het vwo kent de volgende schooltypen: atheneum (zonder klassieke talen), gymnasium (klassieke talen verplicht) en lyceum (klassieke talen als keuze).
Hoofdstuk 2
30
Tabel 9. Ontwikkelingen in de doorstroom van gediplomeerden van het voortgezet onderwijs naar vervolgonderwijs Geen voltijds onderwijs (I)vbo 1991 1993 1996
Vbo
39 %* 10 %** 37 %* 10 %** 36 %* 6 %**
Mbo
Havo
Vwo
Hbo
Wo
50 % 52 % 58 %
Mavo 1991 1993 1996
8% 8% 3%
72 % 77 % 80 %
Havo 1991 1993 1996
17 % 12 % 9%
26 % 24 % 21 %
Vwo 1991 1993 1996
9% 8% 7%
Aantal (x 1 000)
64,1 56,0 55,6 19 % 17 % 16 %
56,4 52,3 51,4 16 % 17 % 12 %
41 % 46 % 57 % 26 % 27 % 31 %
34,9 34,1 34,9 64 % 64 % 61 %
31,8 28,8 28,5
* Veel van deze leerlingen gaan naar het deeltijd beroepsonderwijs. * * Het betreft hier de zogenaamde herprofileerders en profielverbeteraars, dat wil zeggen: leerlingen die een diploma in een andere beroepsrichting of op een hoger niveau willen halen. BRON: CBS ONDERWIJSMATRIX 1996
2.4.4. Van lager beroepsonderwijs (lbo) naar voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) In 1992 is de naamgeving van het lbo veranderd in voorbereidend beroepsonderwijs. Deze naamsverandering had zowel tot doel de status van het lager beroepsonderwijs te verbeteren als te benadrukken dat het beroepsonderwijs in de eerste fase voortgezet onderwijs geen eindonderwijs is. Het doel van het vbo is leerlingen breed op te leiden en daarmee voor te bereiden op het volgen van aansluitend onderwijs in het mbo of leerlingwezen. In de onderbouw van het vbo heeft er door de invoering van de basisvorming een veralgemening van het programma plaatsgevonden. De bovenbouw van het vbo is beroepsgericht, met nadruk op voorbereiding op vervolg(beroeps)onderwijs en voorbereiding op beroepssectoren in plaats van specifieke beroepen. De positie van het voorbereidend beroepsonderwijs in Nederland blijft echter tweeslachtig. Hoewel dit onderwijstype dus geen eindonderwijs heet te zijn, blijven sommige werkgevers en brancheorganisaties, vooral in de technische sector, druk op het vbo uitoefenen om veel nadruk te leggen op beroepskwalificaties in gespecialiseerde opleidingen. Uit tabel 9 wordt echter duidelijk dat een grote meerderheid van de vbo-gediplomeerden doorstroomt naar vervolgonderwijs. Met name het aandeel leerlingen dat naar het mbo doorstroomt (korte en lange opleidingen) is de laatste twintig jaar sterk toegenomen.
Korte beschrijving van het onderwijssysteem
2.4.5. Herziening en differentiatie leerwegen voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en middelbaar algemeen vormend onderwijs (mavo)
31
Eind 1994 werd het advies van de commissie mavo/vbo uitgebracht onder de titel „Recht doen aan verscheidenheid”. Volgens de commissie heeft de niveaudifferentiatie er met name in het vbo toe geleid dat „er in feite onvoldoende gedifferentieerd wordt tussen regulier onderwijs en „restonderwijs“. Naar de mening van de commissie ligt hier voor een belangrijk deel de oorzaak van de problemen waar het vbo mee worstelt, met name in het kader van imago en herkenbaarheid vanuit het bedrijfsleven. Het vbo is daardoor in de ogen van de publieke opinie en helaas soms ook de eigen ogen, gelijkgeschakeld met „restonderwijs“. In het verlengde daarvan ontstaat de — niet terechte — connotatie dat praktisch of beroepsgericht onderwijs eigenlijk een vorm van restonderwijs is en een onderwijsvoorziening voor minder begaafden.” (Commissie mavo/vbo, 1994). De commissie mavo/vbo stelt voor de niveaudifferentiatie en de vrije pakketkeuze te laten vervallen. In de plaats daarvan zouden er vijf leerwegen moeten komen. De voorstellen van de commissie worden in grote lijnen door de overheid overgenomen. Het aantal leerwegen wordt echter beperkt tot vier: • een theoretische leerweg, waarvan het programma vooral bestaat uit algemeen vormende vakken, is vergelijkbaar met het huidige mavo en gericht op doorstroom naar havo en middelbaar beroepsonderwijs (kort of lang); • een beroepsgerichte leerweg die voorbereidt op middelbaar beroepsonderwijs (lang); • een beroepsgerichte leerweg die voorbereidt op middelbaar beroepsonderwijs (kort) of leerlingwezen; • de gemengde leerweg leidt naar het middelbaar beroepsonderwijs (lang) en is gelijkwaardig aan de theoretische leerweg. De leerweg is bedoeld voor leerlingen die een beroepsgericht accent in de opleiding willen leggen zonder daarmee een meer brede theoretische oriëntatie te willen opgeven. Binnen de leerwegen wordt een onderscheid gemaakt tussen de sectoren techniek, zorg en welzijn, economie, en de agrarische sector. Naast de hierboven genoemde leerwegen was er aanvankelijk sprake van een arbeidsmarktgerichte leerweg. Hiervoor wordt nu echter de term „praktijkonderwijs“ gebruikt. Praktijkonderwijs is bestemd voor een beperkte groep leerlingen van wie vaststaat dat zij geen vbo- of mavo-diploma kunnen halen. Het praktijkonderwijs bereidt leerlingen rechtstreeks voor op de arbeidsmarkt.
Hoofdstuk 2 — Korte beschrijving van het onderwijssysteem
In 1994 werd door de minister van Onderwijs een commissie ingesteld bestaande uit schooldirecteuren van vbo- en mavo-scholen, vertegenwoordigers uit het vervolgonderwijs en andere onderwijsdeskundigen. De commissie, hierna verder aangeduid als de commissie mavo/vbo, diende in de eerste plaats een oplossing aan te dragen voor de slechte aansluiting van het vbo en mavo op het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt. Meer dan de helft van de vbo-leerlingen en zo’n 40 % van de mavo leerlingen die doorstroomden naar het lange mbo, haalt daar geen diploma. In de tweede plaats voldeed de niveau-indeling, die in 1976 werd ingevoerd, niet meer. Eén van de problemen met betrekking tot de niveau-indeling is dat er nauwelijks sprake is van een eenduidige niveauhandhaving (alleen de c- en d-niveaus worden centraal getoetst). Het civiel effect van bijvoorbeeld het vbo-diploma is daardoor afgenomen.
Hoofdstuk 2
32
In de voorstellen van de commissie mavo/vbo werd er bovendien een „individuele leerweg“ onderscheiden. Dit advies is echter niet overgenomen. Wel komt er „leerwegondersteunend onderwijs“ voor leerlingen die extra hulp nodig hebben. Deze ondersteuning vindt binnen de reguliere leerwegen plaats. De nieuwe leerwegen zouden oorspronkelijk per augustus 1998 worden ingevoerd. De invoering is echter met een jaar uitgesteld, met name omdat in de Tweede Kamer gevreesd wordt dat de „lagere“ leerwegen te theoretisch zijn opgezet, waardoor uitval onder „praktisch“ ingestelde jongeren zou kunnen stijgen. Daarmee wordt ook de mogelijkheid voor scholengemeenschappen met mavo en vbo om hun onderwijs te benoemen als voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) een jaar uitgesteld. Ook deze naamsverandering kan, evenals die van het lbo in vbo, gezien worden als een poging tot opwaardering van (het voortraject naar) het beroepsonderwijs. 2.4.6. Vernieuwing van de tweede fase voortgezet onderwijs In de tweede fase voortgezet onderwijs, de leerjaren 4 en 5 van het havo en de leerjaren 4, 5 en 6 van het vwo, zal de komende jaren een aantal vernieuwingen worden doorgevoerd. De twee belangrijkste vernieuwingen zijn de invoering van de profielen en het transformeren van de bovenbouw havo en vwo in een studiehuis. Met de invoering van de profielen verdwijnt de vrije keuze van examenvakken. In plaats daarvan wordt het onderwijs ingericht volgens profielen. Een profiel is een samenhangend onderwijsprogramma dat voorbereidt op een groep van verwante opleidingen in het hoger onderwijs. Met de invoering van de profielen wordt getracht het havo en vwo beter te laten aansluiten bij het hoger onderwijs. Leerlingen kunnen kiezen uit vier profielen: • • • •
natuur en techniek natuur en gezondheid economie en maatschappij cultuur en maatschappij.
Elk profiel bestaat uit een gemeenschappelijk deel dat voor alle profielen gelijk is, een profieldeel en een vrij deel. Het gemeenschappelijke deel neemt ongeveer de helft van de studielasturen in beslag. Het profieldeel beslaat ruim eenderde van de studielast. De rest van de tijd is beschikbaar voor het vrije deel. Scholen kunnen zelf kiezen of ze deze vernieuwing per augustus 1998 dan wel per augustus 1999 zullen doorvoeren. Een ander aspect van de nieuwe tweede fase is het studiehuis. Scholen worden gestimuleerd zich geleidelijk te ontwikkelen tot studiehuis waarin leerlingen in toenemende mate zelfstandig hun werk zullen doen. De leraar begeleidt de leerling in het onderwijsproces. Deze vernieuwing kan getypeerd worden als een verschuiving van een leerproces waarin kennisoverdracht door de docent centraal staat, naar een leerproces waarin verwerving van kennis en vaardigheden door de leerling zelf centraal staat. Het studiehuis is geen van bovenaf opgelegde vernieuwing. Scholen kunnen in hun eigen tempo en volgens eigen ideeën vormgeven aan het studiehuis. De belangrijkste doelen van de invoering van het studiehuis zijn zowel verbetering van de aansluiting op het hoger onderwijs als aansluiting bij nieuwe ontwikkelingen in de samenleving. In het studiehuis ligt veel nadruk op het verwerven van sociale vaardigheden, studievaardigheden en op een brede algemene vorming.
Korte beschrijving van het onderwijssysteem
2.5. Hoger onderwijs (ho)
33
Het hoger onderwijs bestaat uit: — hoger beroepsonderwijs (hbo; hogescholen); — wetenschappelijk onderwijs (wo; universiteiten); — hoger afstandsonderwijs (Open Universiteit: ou). Al deze sectoren zijn sinds 1993 ondergebracht in één wet, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het hoger onderwijs is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar. De initiële opleidingen in het hbo en wo duren over het algemeen 4 jaar. Voor enkele studies in het wo is wettelijk geregeld dat een opleiding 5 of 6 jaar duurt. Voor zowel wo als hbo geldt een systeem van centrale aanmelding en loting. In verband met capaciteitsproblemen en arbeidsmarktoverwegingen worden jaarlijks studierichtingen aangewezen waarvoor een numerus fixus geldt. In dat geval is het aantal toe te laten eerstejaars aan een maximum gebonden en wordt er geloot. Het hoger beroepsonderwijs wordt verder in hoofdstuk 3 besproken.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn de kerntaken van het wo als volgt geconcretiseerd: de overdracht van kennis ten behoeve van de maatschappij, het verzorgen van initiële opleidingen en het voorzien in de opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper. Toelating tot een universitaire opleiding verkrijgt men met het diploma vwo, een colloquium doctum of een propedeuse van een hogere beroepsopleiding. In het wo wordt onderwijs verzorgd in een breed spectrum van disciplines. Hierbinnen wordt een breed pakket van opleidingen aangeboden, waarbij studenten gedeeltelijk hun eigen programma kunnen samenstellen via keuzevakken en afstudeerrichtingen. Tot de initiële opleidingen behoren ook enkele opleidingen die langer duren dan vier jaar, zoals de geneeskundige opleidingen (arts, apotheker, dierenarts en tandarts) en bepaalde technische en landbouwwetenschappelijke opleidingen. Nederland heeft 13 universiteiten. 2.5.2. Open Universiteit (ou) De Open Universiteit is een instelling waar afstandsonderwijs wordt verzorgd voor iedereen, die geen voltijdstudie op hoger onderwijsniveau op de gebruikelijke manier kan of wil volgen. Men kan er dezelfde titels als aan de reguliere universiteiten en hogescholen behalen. Hoofddoel van de Open Universiteit is het toegankelijk maken van het hoger onderwijs voor volwassenen. Het open karakter van het onderwijs wordt gekenmerkt door: — geen toelatingseisen (toelating is mogelijk zonder diploma), — een grote mate van vrijheid in het zelf samenstellen van een studieprogramma, — de cursussen kunnen thuis en in eigen tempo worden gevolgd.
Hoofdstuk 2 — Korte beschrijving van het onderwijssysteem
2.5.1. Wetenschappelijk onderwijs (wo)
Hoofdstuk 2
34
Verspreid door Nederland zijn er 18 studiecentra, waar studievoorlichting, -begeleiding en -advisering plaatsvindt. In de volgende wetenschapsgebieden kan men een studie volgen: rechten, sociale wetenschappen, cultuurwetenschappen, economie, bedrijfs- en bestuurswetenschappen, technische wetenschappen en natuurwetenschappen. Het onderwijs is in hoofdzaak schriftelijk.