Zomernachtsessies
Inhoud 6
Voorwoord
Erwin Mortier Chris Lomme 8
26 Noël Slangen Wim Delvoye
Daan Stuyven Béatrice Delvaux 44
Nigel Williams Eva Brems 64
Caroline Gennez Bernard Dewulf 88
Michaël Borremans Mia Doornaert 104
Youp van ’t Hek Peter Vandermeersch 122
142 Rika Ponnet Herman Brusselmans
Pascale Platel Roland Van Campenhout 164
Michaël R. Roskam Luc Tuymans 184
Johan Heldenbergh Kobe Desramaults 206
230 Mieke Van Hecke
Etienne Vermeersch 252 Verantwoording
Voorwoord
De beste interviews zijn genereus. De geïnterviewde heeft veel te vertellen en wil geven, de interviewer is oprecht nieuwsgierig en wil luisteren. Ze hebben tijd nodig. Een gesprek dat naar waarheid zoekt, moet kunnen meanderen. Af en toe moeten de gesprekspartners de benen kunnen strekken, op wandel gaan zoals Socrates met Plato en hun vrienden. Buiten de muren van de stad, weg van hun kantoren, parlementen, keukens, ateliers en theaterzalen waar ze hun prominente levens leiden. Daarom speelt Villa Hellebosch, die oase van stilte op een helling in het Pajottenland, zo’n bepalende rol in alle gesprekken in dit boek. Soms streken we neer onder de pergola met zicht op de vallei, een andere keer aten we onder het imposante gewelf van het beukenbos, of op een frisse avond bij het haardvuur in het landhuis. Er gebeurt iets tussen mensen wanneer ze samen de avond voelen vallen, de lucht rood zien kleuren bij een glas champagne, de sterren keuren met een whisky. De tijd heeft de neiging om in de loop van zo’n avond te verdwijnen. In dat moment van tijdloosheid kan het hart spreken. En dan komt na een korte nacht de koffie zwart dampend op tafel, en in de nuchterheid van het ochtendlicht worden spijkers met koppen geslagen. De ochtend na zo’n nacht, leert de ervaring van deze interviews, is helder. De waarheid mag gezegd worden. De redactie van De Standaard bracht de voorbije zomers bijzondere duo’s samen in Villa Hellebosch. Mensen die niet in hetzelfde vak zitten, andere parcours liepen, maar wel een aspiratie delen, een gevoeligheid, een drive in hun leven, denken, creëren. Eerst zochten we nog een thema dat als rode draad door die heel verschillende gesprekken kon lopen. Na de eerste sessie werd duidelijk dat het leven zelf die rode draad was. De inspiratie waarmee deze dwarsdenkers en doeners tegen de stroom in roeien.
6
In dit boek vindt u mensen die de wereld in beweging brengen, die de dingen anders hebben gedaan, omdat dat de enige manier was waarop zij de dingen konden doen. Stuk voor stuk zijn dit ook genereuze mensen. Ze schrikken niet voor hun keuzes terug. Ze praten over hun slagen en hun falen en de inwisselbaarheid van beide. Het is een voorrecht geweest om deze bijzondere gasten tussen dag en dauw te mogen interviewen op zo’n bijzondere plek. Dit boek laat u mee aanschuiven.
Karel Verhoeven, hoofdredacteur De Standaard
7
Erwin Mortier
‘Schuldgevoelens vind ik ook een vorm van ijdelheid.’
Chris Lomme
‘Daar kom ik nooit meer van af. Ik heb op pensionaat gezeten, weet je nog?’
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
9
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
Het leven heeft zo zijn ongerijmdheden. Het bracht zowel Chris Lomme als Erwin Mortier op jonge leeftijd roem en de liefde van hun leven. De laatste tijd toonde het zich minder mild en deelde het rake klappen uit. En toch, verbittering is aan hen niet besteed. Chris Lomme en Erwin Mortier praten over de zegeningen en de risico’s van het leven. Erwin Mortier en Chris Lomme begroeten elkaar erg hartelijk bij hun aankomst op ons tijdelijk buitenverblijf. Ze ontmoetten elkaar tien jaar geleden voor het eerst, toen Mortier met zijn debuut een onvermoed succes scoorde. Sindsdien lopen ze elkaar geregeld in het theater tegen het lijf. Meteen ontspint zich een geanimeerd gesprek over de opera die ze onlangs zagen. ‘Niks is zo erg als slecht theater,’ verzucht Erwin, ‘vooral omdat iedereen het ziet als je ervandoor gaat.’ Voor wie er niet bij was, laat Chris even horen hoe irritant de tenor was. ‘Miiieeeh miiiieeeeh’, jankt ze, en een konijntje maakt zich uit de voeten.
Bij de koffie – de nar en de komediante Lerares had ze kunnen worden, en hij was allicht een goede advocaat geweest. Ze kozen een ander vak. Schrijver, actrice – de moeilijke weg, de weg van de buitenstaander. ‘Ach, actrice, het woord alleen al. Mensen kunnen het met zo veel misprijzen zeggen: dat is een actrice, die speelt theater – komedie bedoelen ze. Maar een goede actrice speelt geen theater. Ze kruipt zelfs niet in het hoofd of de huid van het personage, wat een dwaas cliché. Ik gebruik wat ik in mij heb, of ik nu een moeder of een moordenares speel.’ ‘Dat was niet het beroep dat mijn ouders voor ogen hadden, nee. Ik heb altijd iets gehad tegen wat hoort. Ik hoorde goed te studeren, ik hoorde gelovig te zijn, ik hoorde getrouwd te zijn – allemaal niets voor mij.
11
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
Een lief en braaf meisje ben ik nooit geweest. Niet dat ik dat bewust niet wilde, het lukte me gewoon niet. Als kind sta je daar niet bij stil, maar nu denk ik dat ik intuïtief aanvoelde dat veel dingen niet klopten. Er was dat bloedarmoedige pensionaat met al die belachelijke regeltjes, en een totaal gebrek aan tederheid thuis. Mama liet de zorg voor ons over aan een meid. Ze is door mijn toedoen aan de deur gezet. Ik stal en liet de schuld in haar schoenen schuiven. Ik kan me nog altijd erg boos maken over onrecht-vaardigheid. Alleen heb ik geleerd om die woede niet meer te direct te uiten. Ik zou te veel brokken maken.’ Aan Erwins kant klinkt instemmend gegrom. ‘Ik voel nog altijd een adolescente woede tegenover elk dictaat. Bij mij is het niet zozeer een morele verontwaardiging. Ik heb een bloedhekel aan mensen die altijd op veilig spelen, of het nu in de kunst is of in een relatie. Mensen die altijd angstvallig binnen de lijntjes kleuren, ik zou daar verschrikkelijke dingen mee kunnen doen.’ Lomme: ‘Kun je je voorstellen hoeveel regeltjes er zijn in de Kortrijkse
bourgeoisie, waar ik uit kom? Ik hoorde daar gewoon niet. Alleen al dat Frans... ik krijg nog altijd de kriebels van dat getut. (bootst een geaffecteerd gesprek na) Coucou! Comment tu vas? Tout va bien? Et toi, chérie? Mijn vader was van Franse afkomst. Mijn culturele roots liggen in de Franse literatuur en het Franse theater. Op mijn twaalfde heb ik op school eens gevraagd wat AVV-VVK betekende. Niemand wilde nog met mij praten. Gelukkig ben ik leergierig, ik ben als een gek in het Nederlands beginnen te lezen om mijn schade in te halen. In het begin viel dat me zwaarder dan in het Frans, maar intuïtief was ik toch een Vlaamse. Ook in het theater – die verheven toon van Franse acteurs (begint een gedicht te declameren), niet te geloven.’ Mortier: ‘Mij hebben de boeken het leven gered. Mijn familie is beladen met een oorlogsverleden. Er heerste een cultuur van verzwijgen. Meer uit onmacht dan uit hypocrisie, denk ik. Het is te gek voor woorden dat ik uit een Vlaams-nationalistisch nest kom, want wij zijn telgen uit een Italiaanse familie die een paar eeuwen geleden naar hier kwam. Maar nationalistisch of niet, er was een erg ruimhartige boekenkast. Cyriel Verschaeve stond er, maar Boon, Walschap en Buysse waren er ook. Mijn ouders hebben ons altijd gestimuleerd om veel te lezen en
12
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
met een open blik de wereld in te kijken. Er bestaat in mijn familie een groot ontzag voor de kunst. Al hadden ze nooit verwacht dat er uit de familie een kunstenaar zou opstaan. Kunst is allemaal schoon om boven de schouw te hangen, maar je gaat dat toch niet zelf maken? Als je ook ingenieur of advocaat kan worden?’ Lomme: ‘Mijn familie zag mij ook komen. Niet alleen wilde ik acteren, ik wilde het ook nog in het Vlaams doen – chez ces paysans. Zodra ik bekend was, kwamen ze wel kijken natuurlijk. Met moed hebben die keuzes niet zo veel te maken. Ik volg mijn intuïtie. Wist je dat ik de eerste was die de Koningin Elisabethwedstrijd in het Frans én het Nederlands presenteerde? Dat was een Franstalig bastion. En ik, in 1963: “Bonjour, mesdames et messieurs. Goedenavond, dames en heren.” Ik ben daar uit-ge-jouwd!’ Mortier: ‘De kunstenaar blijft altijd de nar, dat was bij Plato al zo. Ik vind het doodjammer dat we in Vlaanderen geen debatcultuur hebben. Zodra je je mond opendoet, proberen de enerzijdsjes-anderzijdsjes je monddood te maken. Terwijl het polemische en het satirische bij een volwassen schrijfcultuur horen. Als je niet kunt vloeken, kun je ook niet zingen.’ Lomme: ‘Maar wat lost het op? Heb jij het gevoel dat er iets verandert als je je mond opendoet? Ik begin het stilaan op te geven om op de barricaden te gaan staan. Het helpt toch allemaal niks.’ Mortier: ‘Tja, ik verwacht ook niet dat Schouwvliegje ontslag neemt als ik een opiniestuk over haar schrijf. Maar is dat een reden om het niet te doen? Dan hebben de dwergjes bij voorbaat gewonnen.’ ‘In Vlaanderen dient discussiëren om het status-quo te behouden. Alleen macht kan echt dingen veranderen. Paars heeft het homohuwelijk en andere moeilijke dossiers geregeld, omdat zíj vonden dat het moest gebeuren, niet omdat er opiniestukken verschenen. En dat zij de macht hadden, kwam door de dioxinecrisis. Ziedaar de staat van het maatschappelijk debat in Vlaanderen: het homohuwelijk is er gekomen omdat de Vlaming zich verslikte in zijn kipfilet.’ (algemene hilariteit)
13
DAAN STUYVEN & BEATRICE DELVAUX
14
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
Bij het aperitief – jatten en schrapen De champagne gaat open, drank van premières en feestelijke momenten. Voor wie het zich kan permitteren, en dat is bij Chris noch Erwin altijd het geval geweest. Mortier: ‘Lieven (Vandenhaute, red.) heeft mijn schrijverschap mogelijk
gemaakt. Hij heeft me er alle ruimte voor gegeven. Dankzij hem kon ik halftijds werken. Ook al hadden we echt niets in het begin – een oude keukentafel die mijn moeder ergens uit de kelder had gesleurd, twee straalkacheltjes, een oude frigo waarvoor we het hele land hadden afgereden en die dan toch niet bleek te werken. In Gent hebben we nog in een appartement gewoond waar de schimmel op de muren stond.’ Lomme: ‘Ik heb nog gestolen op straat, van die wafels met fruit. Die lagen nogal dik opgestapeld (maakt een graaibeweging en doet alsof ze iets in haar jaszak steekt). En ik liet mij zo veel mogelijk inviteren, dan had ik tenminste iets deftigs te eten.’ Conclusie, unisono: ‘Je moet het beginnende kunstenaars niet al te makkelijk maken. Een jaar of zes afzien moet je ervoor overhebben.’ Ze grijnzen, deze pleitbezorgers van betere statuten voor acteurs, schrijvers en andere kunstenaars. Pensioenen, leenrecht, fiscaal regime: het kan allemaal veel beter. Maar: eerst iets bewijzen, een beetje karakter kweken, en dan steun vinden. En niet te veel klagen en zagen, want daar kunnen ze niet tegen. Lomme: ‘Ik moet wel toegeven dat ik niet met geld kon omgaan. Met “de
Schipper” verdiende ik niet slecht, ik deed het om mijn studies te kunnen betalen. Ik kan nu nog altijd niet met geld omgaan. Ik doe mijn best, het is niet de bedoeling dat ik van het OCMW ga leven. Maar geld is geen drijfveer om iets te doen. Televisie brengt beter op dan theater, het is goede reclame voor wat ik op de scène doe. Maar ik doe alleen mee als ik met goede mensen kan werken.’ Mortier: ‘Dat een monument als Jan Decleir waspoederreclames moet inspreken om rond te komen, vind ik wraakroepend. Terwijl zo veel mensen op kabinetten en in instituten dikbetaalde postjes hebben.’ ‘Ik ben blij dat ik van het schrijven kan leven. Ik heb nooit om subsidie gevraagd, dus ik kan doen en zeggen wat ik wil. Niet dat subsidie zwijg-
15
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
geld is, maar het is niet voor niks dat alleen Tom Lanoye en ik onze mond nog opendoen.’ Lomme: ‘Ik doe ook heel wat dingen die niks opbrengen. Altruïsme, me nuttig maken, helpt om me beter te voelen. Ik ben iemand die graag veel geeft, al was ik vroeger veel meer met mezelf bezig. Acteurs zijn egocentrische wezens. Ik ben ook meter van de holebi’s in Brussel. Daar hoor ik soms schrijnende verhalen. En dan kan ik hard zijn, heel hard, in een gesprek met ouders die niet willen aanvaarden dat hun zoon homo is. Dan doe ik de mensen blozen.’ Mortier: ‘Ik heb er nooit last mee gehad om toe te geven dat ik homo was. Maar je kunt niet ontkennen dat er een roze plafond bestaat. In de politiek bijvoorbeeld, maar ook in de media is een restauratiebeweging bezig. Iemand die zo duidelijk homoseksueel is als Paul Codde, dat kan nu niet meer. Daar heb je ook weer dat eeuwige op veilig spelen waar ik zo kwaad van word.’ Lomme: ‘Kijk naar de verkiezingen: het is wel duidelijk dat we achteruitboeren. Zo conservatief, daar kun je toch niet bij?’ Tijd voor een wandeling, glas champagne in de hand. Erwin ontpopt zich als natuurgids. Zijn uitleg over het verband tussen de zuurtegraad van de grond en de kleur van de hortensia’s dwingt respect af in dit gezelschap van stadsmensen, al opgetogen over iets simpels als de grote konijnenpopulatie op het domein. Als we opnieuw aan tafel zitten, klinkt er een vreemd geluid. Iedereen kijkt vol verwachting naar Erwin. ‘Dat? Een fazant’, zegt hij. Hij klinkt wat vermoeid. Omdat hij het hemeltergend vindt dat niet ieder verstandig mens meteen een fazant herkent? ‘Nee, ik heb het geluid van een fazant altijd een teleurstelling gevonden.’
Bij het voorgerecht – ‘altijd in elkaars armen’ De zon wordt milder. De champagne begint zijn werk te doen. In afwachting van de gemarineerde zalm wisselen Chris en Erwin recepten uit voor snelle maar toch verfijnde voorgerechten. Zij doet iets met zongedroogde tomaten, hij heeft het over geschaafde champignons; bij de afwerking
16
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
komt telkens parmezaan kijken. Naast liefde voor het theater en een afkeer van het voorgekauwde denken, delen ze dus ook de liefde voor het koken. Bij het eerste glas witte wijn stuiten we op nog een parallel: allebei hebben ze de liefde van hun leven erg jong gevonden, als prille twintiger al. En er nooit aan getwijfeld dat het voor het leven was. ‘Als de liefde niet evenzeer het karakter van het noodlot als van een zegening draagt, laat ze me koud – of liever, dan is van liefde geen sprake’, zegt Helena, het hoofdpersonage in Godenslaap. Lomme: ‘Dat is absoluut waar, die twee zijn onafscheidelijk. Liefde is iets
wat je overkomt. En ze is alle risico’s waard.’ Mortier: ‘Toen Lieven en ik elkaar leerden kennen, wisten we meteen: dat is mijn man. Niet dat het gaat zoals in Hollywood, de hemel barst niet open, er klinken geen violen, maar toch, je wéét het gewoon. Alsof het licht aangaat in je leven.’ Lomme: ‘En dan valt de liefde niet te ontwijken. Een liefde die ongelegen komt, is het lastigste wat je kan meemaken.’ Mortier: ‘Daar heb ik weinig ervaring mee. Zou het kunnen dat jij makkelijker verliefd wordt dan ik?’ Lomme: ‘Man! Ik werd héél, héél makkelijk verliefd. Tot ik leerde dat liefde om de liefde – denk aan Madame Bovary, mijn lievelingsboek – naast de kwestie is. Dat het om de andere persoon gaat, niet puur om je eigen gevoel van verliefdheid.’ Mortier: ‘Ik vind verliefdheid totaal oninteressant. Als het me al overkomt, ervaar ik het als een lichte verkoudheid van de ziel. Drie dagen koorts, en dan wordt het beter.’ (Chris lacht luid) Mortier: ‘Zonder een hechte vriendschap aan de basis red je het niet. Wat niet wegneemt dat het fantastische momenten oplevert als je opeens beseft: hé, ik ben verliefd op mijn eigen vent.’ Lomme: ‘Dat zijn de mooiste momenten. Dan heb je zelfs geen zin om iets te zeggen, dan wil je dat de tijd blijft stilstaan. Nand (Buyl, red.) en ik waren bijna vijftig jaar samen en we hadden zulke momenten nog. Dan stijgt je liefde boven jezelf uit, dan denk je vooral: hem mag niets overkomen. Als je dat gekend hebt, ben je gelukkig.’ Mortier: ‘Wat me wel doet huiveren, is het idee van de totale symbiose. Wat een verschrikking, denken dat je voor elkaar het ultieme antwoord bent. Het is goed te beseffen dat er ook altijd toeval met de
17
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
liefde gemoeid is. Je komt onvermijdelijk af en toe iemand tegen met wie het ook had kunnen werken. Of bij wie een stuk van je ook onderdak vindt. Ik heb daar geen problemen mee.’ Lomme: ‘Eén mens in heel uw leven, dat bestaat niet. Zolang je op de juiste manier van elkaar houdt, is er veel mogelijk. Waarmee ik niet gezegd heb dat het makkelijk is. Maar je opsluiten is ook geen oplossing, toch?’ Mortier: ‘Zoals de volkswijsheid zegt: op elk goed gebouw moet een beetje speling zitten. Wij koesteren onze verschillen ook, kwestie van het levendig te houden.’ Lomme: ‘O! Wij waren zo verschillend. Over sommige thema’s hadden we het op den duur gewoon niet meer. Omdat we wisten: hier komt ruzie van. Alleen in je echt slechte momenten raak je die onderwerpen dan nog aan. Als je je niet goed voelt en een aanleiding zoekt om je eens te laten gaan... Eén ding hadden we gemeen: we konden niet slapen zonder in elkaars armen te liggen. Nooit. Waardoor we soms niet voor zes uur ’s morgens konden gaan slapen.’
Bij het hoofdgerecht – ongewapend tegen het verlies We houden het nog even in de sfeer van de volkswijsheden – naast de natuur een van Erwins specialiteiten. Hij haalt er een aan die ook in Godenslaap opduikt: ‘Voor een gelukkig huwelijk betaal je wanneer het voorbij is, voor een ongelukkig zolang het duurt.’ Elk geluk heeft zijn prijskaartje. ‘Je weet: er zal iemand achterblijven.’ Lomme: ‘Maar dat je dat weet, helpt geen zier. Hoe rationeel je de dingen
ook benadert, je kunt je niet wapenen tegen het verlies. Je hebt het verdomme zitten. De pijn is er, punt.’ Mortier: ‘Ik moet vaak aan Connie Palmen denken, die over het verlies van Ischa Meijer zei: “Het eerste jaar word je knettergek, het tweede ook en het derde jaar bén je gewoon gek.”’ Lomme: ‘Dat is de enige goeie oplossing. De pijn overvalt je zo plots – en niet op de momenten dat je er beducht voor bent. De anekdotiek van die zaken bestaat niet. Het is niet omdat je een kostuum of een schoen of een zakdoek of een foto vastpakt, dat het verdriet je overvalt. Het kan eender wanneer gebeuren. En het is een heel fysieke pijn.
18
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
Mijn lichaam lijdt. (schuift haar bord een stukje van zich af ) Zie, nu kan ik niet meer eten.’ Mortier: ‘Freud schreef dat al: mensen die rouwen, zijn ziek. Veel plaats is daar niet meer voor in onze maatschappij. Na een week of drie verwachten de mensen dat je wel zo ongeveer klaar bent met je verdriet.’ Lomme: ‘Weggaan zal het nooit meer. Het enige wat ik kan doen, is het een plaats geven. Ik wil sereen omgaan met het verlies. Accepteren, dat probeer ik nu te leren van het boeddhisme. Ik wil geen woede meer voelen. Ik wil kunnen voelen dat hij in mijn lijf zit, op de goede manier, niet op een pijnlijke, angstige manier. Mijn huis hangt vol foto’s nu, omdat ik hem in mijn verbeelding nog niet zie zoals ik hem wil blijven zien. Het ziektebeeld zit nog in de weg. De dag dat ik hem in mijn verbeelding weer als mijn man-uit-één-stuk zie, heb ik geen foto’s meer nodig.’ Mortier: ‘Dat kan zo hard zijn, dat je maar een schim meer ziet van wie iemand in wezen is. Mijn moeder is altijd een flamboyante vrouw geweest – dat Italiaanse temperament, weet je wel. En nu... 65 is ze. Zeven jaar geleden hebben ze vastgesteld dat ze alzheimer had. Ze is de controle over de wereld kwijt. Een tijdje geleden stond ik met haar naar buiten te kijken, naar de achtertuin. Ze was wat in de war, begon aan mijn hemd te trekken. Toen ik haar vroeg wat er scheelde, zei ze: “Ik ben bang ik ben bang ik ben bang.” Dat gaat door merg en been, dan doe je de rest van de dag niks meer.’ ‘Het enige punt dat ze nog herkent, is mijn vader, op wie ze zich volledig fixeert. Die twee, dat was een match uit duizend. Het kan me ontroeren om te zien hoe mijn vader er tot vandaag in slaagt om contact met haar te hebben, hoe hij haar op schoot trekt. In een vroeger stadium van de ziekte, als ze kinderlijke emoties begon te tonen, dolde hij met haar zoals hij met ons deed toen we kind waren. Meer dan lichtpuntjes in de miserie zijn die momenten niet. Daarover hoor je veel te weinig, vind ik. In de boeken wordt alles zo poezelig voorgesteld. Er staat niet in dat je opstandig wordt en je geduld kunt verliezen. Er wordt amper gesproken over de dubbelheid, dat je er wil zijn voor je moeder tot op het einde, maar dat je intussen kapotgaat van ellende.’ Lomme: ‘Dat is pas erg. Iemand die zwaar ziek is, jaren afziet, dat is iets anders dan de dood die onafwendbaar op een lang leven volgt. Dat besef verzacht de pijn voor mij. Rationeel bekeken dan toch. Stel je voor dat
19
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
Buyl – ik noem hem Buyl – stel je voor dat die grote tiep erdoor gekomen was en verder moest met een halfslachtig leven. Dat hij zich door mij had moeten laten verzorgen, mijn god, hij had het niet overleefd. Hij is een van de sterkste karakters die er zijn. Was van zijn vijfde aan het werk en is nooit gestopt... spelen was zijn passie, stoppen was doodgaan. Hij had zich geen mooiere dood kunnen wensen. Hij had trouwens zo’n document getekend, over waardig sterven. Ik ook, hoor.’ Mortier: ‘Voor mijn ouders is de optie euthanasie niet aan de orde, ze zijn diepgelovig. Mijn vader wil ook zo lang mogelijk zelf voor mijn moeder zorgen. Elke keer als hij een aspect van de verzorging uit handen moet geven, voelt hij zich schuldig. Lijden roept zo veel dilemma’s op. Rationeel zie ik wel dat het voor mijn moeder beter niet te lang meer kan duren, maar je wil je toch ook niet voorstellen dat ze er niet meer is. Het is zo complex.’ ‘Dat is wat me zo woest maakt als instanties als de kerk daar rechtlijnige standpunten over uitvaardigen. Zo lomp, zo platvloers. Daarom heb ik, in samenspraak met de familie, op de uitvaart van Claus zo uitgehaald naar de kardinaal. Hij heeft niet het recht om van menselijk lijden een simplisme te maken. Iedereen kan uitschuivers maken, en wij zijn allemaal zwak, maar er zijn momenten in het leven dat je examens aflegt waar je niet voor mag buizen. Wel, in dit geval is de kardinaal voor mij gebuisd.’ Lomme: ‘Mijn oudste zus is heel katholiek. En toch, toen mijn moeder na vier jaar kanker helemaal op was, en zonder morfine alleen nog maar kon huilen van de pijn, heeft mijn zus haar linkerhand vastgehouden, en ik haar rechterhand, om haar te begeleiden naar de dood.’
Bij het dessert – zot van glorie De zoete pruimen komen uit de boomgaard naast het terras, het ijs is huisgemaakt, maar Chris Lomme is niet te vermurwen: geen zoet voor haar. ‘Denk je dat je zo (wijst naar haar lichaam) blijft als je niet voor je lijf zorgt?’ Geen desserts dus, en drie keer per week een trainingssessie, voornamelijk gebaseerd op rekoefeningen. Ze is ermee begonnen op haar dertigste, om het begin van artrose tegen te gaan. Het werpt vruchten af. Op eenvoudig
20
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
verzoek strekt ze haar been tot ver boven haar oren – en kukelt bijna van de bank af. Erwin Mortier is opvallend stil en steekt nog een zelf gerolde sigaret op. Als we toch om commentaar vragen, krijgen we een laconiek: ‘Ik heb mijn spieren al een paar jaar geleden aan de arme landen geschonken.’ Aangespoord door onze lachsalvo’s gaat hij door. ‘Als mensen het over sport hebben, moet ik altijd aan een anekdote over Queen Victoria denken. Zij was een notoire vrek en wilde geen geld uitgeven aan verwarming. Toen een jonge hofdame klaagde over koude benen, zei ze: “My dear, in mijn tijd hadden de dames geen benen.”’ (ernstiger) ‘Ik blijf roken, ja. Volgens sommige studies werkt nicotine preventief tegen alzheimer. Sterven aan een gezwel lijkt me aantrekkelijker dan uitdoven zoals mijn moeder. Dan kun je tenminste nog afscheid nemen. Voorts doe ik aan mentale fitness: sinds mijn zestiende denk ik elke dag vijf minuten aan de dood. Daar wordt een mens ongelooflijk rustig van. Het zet je bullshitdetector op scherp.’ Lomme: ‘Je hebt gelijk. Al moet ik wel toegeven dat ik het op dit moment
wegduw, ik denk niet aan de dood. En ik verzet me tegen de ouderdom. Als iemand me vraagt hoe oud ik ben, zeg ik: ik weet het niet meer. Ik heb een mooie leeftijd, maar ik word zot van het gelul errond. (doet verbaasd stemmetje) Kun je je teksten nog onthouden? God, rijd jij nog met de auto?’ Mortier: ‘Gek hè, wat je allemaal te verwerken krijgt als publieke figuur. Voor mij was het nogal een schok dat ik door het succes van mijn debuut ook die status kreeg. Ik vind het nog altijd gezond om de kloof te voelen tussen het personage dat ik in krantenpapier en radiogolven ben, en wie ik echt ben. Een schrijver kan twee stommiteiten begaan: zich identificeren met zijn succes of zich identificeren met zijn gebrek aan succes. In het eerste geval word je zot van glorie en in het tweede geval depressief.’ Lomme: ‘Zot van glorie, dat was ik in het begin. Op mijn negentiende stonden de mensen in de rij om een handtekening te krijgen. Man, ik was blij! IJdelheid, natuurlijk, maar dat hoort bij het vak. Een acteur moet bekend zijn – voor een schrijver is dat geen noodzaak.’
21
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
22
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
23
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
Mortier: ‘Ik heb het soms moeilijk met de verwachtingen die mensen koes-
teren voor een Schrijver. Alsof ik een verbeterde versie van mezelf moet zijn.’ Lomme: ‘En ik krijg het schijt van termen als diva, icoon, monument. Of van dat liedje van De Kreuners, “Ik was verliefd op Chris Lomme”... Nu stoort het me niet meer zo, maar toen het uitkwam, irriteerde het mij. Grootaers had me nooit gevraagd of dat mocht. Omdat hij wist dat ik zou weigeren, dat heeft hij me nadien zelf verteld. Een carrière van vijftig jaar, en ik zou voor eeuwig Marieke moeten blijven. Dat gedoe ook over vrouwen die altijd maar mooi en jong moeten zijn. Over de penopauze – le démon du midi, zeggen ze in het Frans – hoor je nooit iets.’ Mortier: ‘Ik vind mannelijke vijftigers die doen alsof ze twintig zijn even pathetisch, hoor. De rimpel moet dringend geherwaardeerd worden. (kijkt verschrikt naar Chris) Oei, heb ik nu een teer punt aangeraakt?’ Lomme: ‘Och jong toch, als ik er nu nog niet tegen zou kunnen, wanneer dan wel? Ik ben echt een mooi wijf geweest – en ik ben dat nog. Ik verzorg me, dat hoort bij mijn vak, anders kan ik geen chique tutwijven meer spelen. Lomme: ‘Man, nu heb ik zin om een trek van die sigaret te doen. Mag ik? (inhaleert met zichtbaar genoegen) Zie, gebrek aan karakter, dat is zo ellendig.’ Mortier: ‘Schuldgevoelens vind ik ook een vorm van ijdelheid.’ Lomme: ‘Daar kom ik nooit meer van af. Ik heb op pensionaat gezeten, weet je nog?’ Mortier: ‘Dat eeuwige had-ik-nu-maar-dit-of-dat... en dat het altijd beter kan. Wees eerlijk: wat stelt ons zondebesef op kosmische schaal nu helemaal voor?’
Een dag later, bij het ontbijt – ‘te veel geluld’ Chris Lomme is een ochtendmens en heeft bovendien goed geslapen. Terwijl de rest van het gezelschap vooral veel koffie inschenkt, vangt zij wespen. Toch zit haar iets dwars. ‘Vannacht werd ik wakker en ik dacht: verdorie, ik heb weer veel te veel geluld. Dikwijls babbel ik om te babbelen, terwijl ik ook zou kunnen zeggen: wacht even, laat me even denken. Of zelfs: hierover heb ik niks te zeggen.’
24
ERWIN MORTIER & CHRIS LOMME
Mortier: ‘Jij klept dus je onzekerheid weg?’ Lomme: ‘Dat speelt zeker mee. Iedereen denkt dat ik heel zelfverzekerd
ben, maar ik ben veeleer bedeesd. Maar als je weet wat je wil – en dat wist ik – moet je je daaroverheen zetten.’ Mortier: ‘Is dat niet normaal? Als ik voor publiek iets doe of zeg, moet ik ook altijd het gevoel overwinnen dat ik een volslagen onnozelaar ben.’ Lomme: ‘Het is gek hoe je nooit helemaal van je opvoeding af raakt. Mijn vader heeft ons ingepeperd dat de conversatie nooit mag stilvallen. Wij moesten Reader’s Digest lezen om over alles te kunnen meepraten. Vroeger had ik in de kleedkamer boven de spiegel “Leer zwijgen, tut” hangen. Maar het heeft niet echt geholpen.’ ‘Meer en meer heb ik ook het gevoel dat ik de juiste woorden niet vind. Als iemand mij vraagt hoe het gaat, heb ik geen woorden. Alsof de woorden die ik heb, te banaal zijn, de werkelijkheid geen recht doen. Dus schrijf ik nu elke dag op wat ik voel, schrijvend kan ik iets secuurder formuleren dan pratend. Misschien maak ik daar ooit samen met iemand anders een boek van, maar nu is het nog veel te privé.’ ‘Jij sukkelt daar nooit mee, neem ik aan?’ Mortier: ‘Bij mij voelt het alsof de dingen van mij wegtollen zodra ik ze begin te verwoorden. Dat is wat de taal voor mij doet. Hoe langer hoe meer begin ik mezelf te beschouwen als de hoer van mijn verbeelding. De schrijver is iemand die ik niet ken, een beetje als een huurder. Hij bewoont alle kamers van het pand, maar je ziet niet meer van hem dan een sok die hij achterlaat.’ Lomme: ‘Kijk, dat bedoel ik nu. Zo precies krijg ik de dingen nooit gezegd.’
25
Noël Slangen
‘Ik had vroeger een reclamebureau. Maar ik had er geen zin meer in. Ik vind dat een wereldje van gebakken lucht.’
Wim Delvoye
‘Een beetje zoals de kunstwereld, maar dan zonder talent!’
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
27
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
28
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
In Villa Hellebosch zijn twee averechtse heren van stand te gast. Kunstenaar Wim Delvoye en spindoctor Noël Slangen over de regels van het spel, over de melancholie van het succes en het nut van het falen. En over het bestrijden van muggen. Clichés over kunstenaars zijn soms waar. Wim Delvoye arriveert aan de villa in het Pajottenland met anderhalf uur vertraging. Moeten terugrijden, verontschuldigt hij zich, hij was zijn cadeautjes vergeten. Hij zeult twee grote plastic tassen met zich mee en deelt kleurboeken uit over zijn laatste project, de gotische smeedijzeren toren die ter gelegenheid van de Biënnale in Venetië staat. Noël Slangen schenkt hij de Action Doll, een doos met een poppenset. De pop lijkt sprekend op Wim Delvoye. Communicatieadviseur Noël Slangen, berucht als spindoctor, en kunstenaar Wim Delvoye, berucht van cloaca’s en getatoeëerde varkens, blijken beiden verzot op Walt Disney. Het zijn ook allebei verzamelaars: twintig verschillende uitgaven van Alice in Wonderland (Slangen) versus vijftien edities van Willy Wonka and the Chocolate Factory (Delvoye). Als jongetjes wisselen ze details over hun collecties uit. Ze zijn met amper veertien dagen verschil geboren, in januari 1965. Maar Slangen is een Waterman en Delvoye een Steenbok. Dat verschil ontgoochelt Delvoye. In het allereerste krantenverslagje over Wim Delvoye stond: ‘Wim Delvoye uit Wervik heeft slechts één ambitie: zichzelf waarmaken als kunstenaar.’ Het was 1985. Rond die tijd had ook ene Noël Slangen uit Hasselt slechts één ambitie: zich waarmaken als reclamemaker. De ene bespeelde de kunstwereld, de andere de politieke wereld. Delvoye haalt in een van zijn boeken een citaat aan van Karl Lagerfeld: ‘Fake doesn’t imitate real any more, real imitates fake.’ Toch één verschil: Noël Slangen was keurig op tijd afgeleverd door zijn chauffeur in een zilvergrijze Mercedes. Waarom een chauffeur? ‘Ik heb computer en internet in de auto. Ik kan onderweg adviezen schrijven. 29
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
Gezien mijn uurloon zou het zeker in deze tijden van crisis onverantwoord zijn om te rijden en zo de job te doen die iemand anders beter, liever en goedkoper doet.’
Bij de koffie – ijdelheid slijt Bij de koffie en de mattentaart, een streekspecialiteit, gaat het al meteen fout. Delvoye klungelt met zijn kopje en schoteltje. ‘Een kunstenaar is authentiek als hij klungelt’, lacht hij. ‘Kunstenaar zijn is een fantastisch beroep. Je bent veel thuis, je regelt je eigen tijd, je mag je al eens verslapen en je mag de clown uithangen. Maar ik heb mij voorbereid en afgelopen weekend alle kranten gelezen. Normaal sla ik de Belgische politiek altijd over. Jij kent daar alles van, hè Noël?’ Slangen: (ironisch) ‘Je zou me een groot plezier doen door het daar niet
over te hebben.’ Delvoye: (trekt de kleren van de Delvoyepop op) ‘Het probeert een industrieel product te zijn, maar geen twee poppen zijn hetzelfde. Hier ben ik heel schoon bruin, maar op sommige poppen zie ik er ziekjes uit. En die laarsjes zijn niet altijd even groen. Fabrieksmeisjes in China assembleren de poppen in 48 bewegingen. Het is bijna handwerk! Er zit zelfs schaamhaar op, kijk. Ik heb daarvoor moeten bijbetalen; de fabriek had last van principes.’ ‘Het is eigenlijk ironisch. Die gadgets geven mij de naam commercieel te zijn. Maar ik verlies veel geld op die poppen, puzzels en badboekjes. Het duurde achttien maanden om de pop te ontwikkelen. Ik moet ze laten maken op vijfduizend exemplaren, Chinese speelgoedfabrieken beginnen niet aan minder. Het badboekje komt uit op twintigduizend exemplaren. Voor de kunstwereld is dat reusachtig. Waar moet ik dat verkopen? Niet in een speelgoedwinkel, en niet in een boekhandel. Het is kunst! Dus ik subsidieer commerciële producten met mijn kunst. Ik denk duidelijk niet corporate genoeg.’ Slangen: ‘Nu begin ik mij toch een beetje schuldig te voelen dat ik geen cadeau mee heb.’ Delvoye: ‘Niet erg, jullie komen straks gewoon in mijn verzameling. Ik hou een volledig archief bij van alles wat over mij verschijnt. Ik heb
30
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
daar zelfs een medewerker voor. Ik lees dat niet meer, ik tel de reacties. Per dag zijn dat er vijf of zes.’ Slangen: ‘Zitten daar veel negatieve artikels bij?’ Delvoye: ‘Ik maak het soort werk waarmee critici zich een beetje belachelijk maken als ze zich er negatief over uitspreken. De kritiek zit al in mijn werk zelf. Zowat één keer per jaar is er een negatieve reactie. Maar ik vind dan ook niet snel iets negatief.’ Slangen: ‘Ik heb nooit artikels over mezelf bijgehouden. Ze zijn doorgaans ook veel negatiever. Mijn naam is al geen cadeau.’ Delvoye: ‘Kan jij daar makkelijk mee om?’ Slangen: ‘In het begin gaven ze mij een zeurend gevoel in de maag. Het blijft onaangenaam, maar het went. Zakelijk is kritiek niet slecht. Wie in de shit zit, zal mij wel bellen. Maar ik erger mij aan de karikaturen die van mij worden opgehangen. Vanuit professionele loyaliteit reageer ik er bijna nooit op. Ik moet niet te veel bezig zijn met hoe men mij percipieert. Steve (Stevaert, red.) zei mij: een politicus zit pas echt in de shit als zijn communicatieadviseur zelf populair wil zijn.’ ‘Je kunt wel woedend worden, maar daar heb je weinig aan. Toen een welbepaald tijdschrift mij voor het eerst frontaal aanviel (dat was Knack, red.), ben ik met de kinderen naar Eurodisney gegaan. Maar ik ben niet ontevreden met het eindbeeld dat media van mij schetsen. Als ik daar niet mee kon leven, was het aan mij om daar iets aan te doen.’ Delvoye: ‘Maar je hebt het niet altijd in de hand. Toen ik vorig jaar in Wallonië in een veilingzaal zat om een kasteel te kopen, zat de zaal vol journalisten. Ik was onvoorbereid. Ik had meestal met cultuurjournalisten te maken, en die zijn vriendelijk. Plotseling kampeerden die royaltyjournalisten voor mijn poort. Wat er toen allemaal is verschenen!’ Slangen: ‘Dat is een van de wetmatigheden van de media: je kunt het niet controleren. Het verschijnt nooit zoals jij het wilt. Het is heel moeilijk om dat aan politici uit te leggen.’ Delvoye: ‘Ik zit hier belangeloos. De media zijn een hobby voor mij. Mensen die mijn werk kopen, missen daar 99 procent van. Zij bewonen hun eigen, kosmopolitische wereldje. Maar met de gazetten bereik ik ook veel mensen die helemaal niet in kunst zijn geïnteresseerd en niet eens wisten dat ik bestond. Dat is tof.’ Slangen: ‘Ik heb er nog weinig behoefte aan om herkend te worden.
31
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
Toen ik jong was, vond ik dat prettig en belangrijk. Nu komt bekendheid mij alleen van pas wanneer ik een tafel wil reserveren.’
Het aperitief – het genoegen van de ouderdom De champagne staat klaar in het beukenbos, aan een houten kiosk met raampjes vol spinrag. De duisternis valt in, hoog in de kruinen brandt de late zon. De gastvrouwen hebben kaarsen aangestoken. De eerste afgevallen bladeren knisperen onder de voeten, de bosgeur brengt herfst. Dit is een van de laatste warme zomeravonden. Delvoye monstert de bomen met het oog van de kenner. Hij heeft zelf een park van 15 hectare met bossen en een kasteel in Kwatrecht, bij Melle. Slangen is een loftbewoner. Om zijn hoofd leeg te maken gaat hij liever wandelen in de Ardennen. Delvoye: ‘Ik heb nog nooit gewandeld in mijn park. Ik zie onmiddellijk al
het werk: snoeien, takken opruimen, sloten schoonmaken. Ik doe veel zelf, ik doe dat graag. Ik zou er graag een soort Middelheim van maken (het beeldenpark in Antwerpen, red.), niet zo groot, maar wel mooier. Voor ik mijn wandeling kan maken, wil ik alles pico bello in orde hebben. Misschien kan ik op mijn 65ste gaan wandelen. En dan val ik waarschijnlijk morsdood neer.’ (lacht) Slangen: ‘De natuur werkt relativerend. Ik voel me er heel nietig.’ Delvoye: ‘Dat groen, die wortels en bomen zijn familie van ons. Ik word er gelukkig van. Ik heb dat park gekocht om eenzaam te kunnen zijn. Het is mijn droom dat ik dankzij dat park “eruit” zal kunnen “stappen”. Het is mijn stok achter de deur: later kan ik het kalmpjes aan doen. Als je nog eens tien jaar wil voortdoen, moet je jezelf zoiets kunnen beloven. Kunst is een beetje zoals gitaar spelen: op een bepaalde leeftijd wordt het belachelijk. Hoeveel goeie artiesten verzwakken niet met het ouder worden? Je wordt zachter, je relativeert meer, omdat je je niet meer hoeft te bewijzen. Niets is nog zwart-wit, de energie van de jeugd die potten breekt, die aardverschuivingen veroorzaakt, die ben je kwijt. Je wordt een lieve man.’ Er wordt geklonken op jeugdig ouder worden. Wim Delvoye kiest voor versgeperst sap van appels uit de boomgaard.
32
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
Delvoye: ‘Ik drink geen alcohol. Vroeger was dat toch een beetje verdacht
voor een kunstenaar. Iedereen liep zat rond, en ik dacht: die mensen hebben het. Op den duur geloofde ik dat ik niet het authentieke kunstenaarschap in mij had en het dus nooit ver zou brengen.’ Slangen: ‘Van schrijvers op leeftijd heb ik het gevoel dat je hen uit bed moet helpen, terwijl kunstenaars op leeftijd er nog altijd vitaal uitzien. Schrijvers koketteren met ouderdom, terwijl kunst koketteert met jeugd. Wat ik knap vind aan je werk is dat je altijd weer met iets nieuws begint. Jij lijkt geen last te hebben van de sleur van de ouderdom. Sommige kunstenaars klampen zich vast aan wat ze verwezenlijkt hebben als aan een stuk drijfhout. Jij brengt de kracht op om iets helemaal anders te doen en het risico te lopen dat je de samenhang verliest. Jij moet een zeer zelfverzekerd mens zijn.’ Delvoye: ‘Ik ben niet zo snel bang dat iets mislukt, misschien omdat ik niet erg sociaal ben. De gok om alles wat je hebt op het spel te zetten, heeft iets kamikazeachtigs. Ik voelde dat bij de Cloaca. Je begint eraan, maar je weet niet of het zal slagen. Die spanning mis ik nu. Misschien moet ik weer met iets nieuws beginnen. De lat hoger leggen. Ik droom ervan een animatiefilm te maken, of architectuur.’ Slangen: ‘Neem je al niet genoeg risico’s met je gotische toren?’ Delvoye: ‘Dat project is zot. Ik geef mezelf er een paar jaar voor. We zijn als een soort god bovenaan begonnen, bij de top. Hoe het er onderaan zal uitzien, weten we niet. We hebben nu drie verdiepingen in Venetië. Niets houdt ons tegen, we gaan altijd maar hoger. In Brussel bouwen we twee verdiepingen bij. Dan gaan we naar het Louvre, daar wordt de toren al 25 meter hoog. En dat is dus een model op schaal 1:5. De toren op de dom van Keulen is 175 meter, dus we moeten zeker 180 meter halen. We stijgen uit boven alle gotische torens. Al wordt het moeilijk om de 325 meter van de Eiffeltoren te verbeteren.’ ‘Maar die architectuur mag niet te realistisch worden, want dan houdt het op kunst te zijn. Kunst is ook zo mooi wanneer het niet helemaal lukt. Dus als het lukt, wordt het een mooie toren, en als het niet lukt, wordt het een kunstwerk. Anyway I win. (lacht) Falen is ook belangrijk. Stel je nu voor dat een of andere wetenschapper ook zo’n machine als de Cloaca zou maken. O nee! Ik wil niet relevant zijn in jullie wereld! Ik moet mijn reputatie verdedigen: ik ben niet nuttig!’
33
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
Het souper – het leven als project De tafel staat gedekt in het bos, waar twee paden elkaar kruisen. Een spot schijnt omhoog langs een van de machtige beukenstammen en maakt van het bos een lege kathedraal, met een sacraal bladerdak. Twee kaarsen beschermen de nietige tafel tegen de zwarte duisternis. ‘Ik tref het weer,’ lacht Slangen, toch een beetje ontgoocheld, ‘dat ik moet tafelen met een geheelonthouder die ook nog eens vegetariër is.’ Delvoye drinkt water, en ’s nachts haalt hij chocomelk boven, zelf meegebracht. Slangen kiest voor witte wijn. ‘Ik had zelf een goeie fles moeten meebrengen’, zucht hij nog voor de geserveerde fles open is. Op het garnaalslaatje volgt kabeljauw in mousselinesaus met gestoomde groenten. Delvoye is er niet gerust op: ‘Hier zitten toch geen graten in? Met dat kaarslicht kan ik niets zien.’ Slangen maakt meteen plannen om de nakende crisis te bezweren: ‘Wie zal wie redden?’ Delvoye: ‘Wat doe jij nu eigenlijk, Noël? Strategische communicatie, is dat
een duur woord voor reclame?’
Slangen: ‘Ik had vroeger een reclamebureau. Maar ik had er geen zin meer
in. Ik vind dat een wereldje van gebakken lucht.’
Delvoye: ‘Een beetje zoals de kunstwereld, maar dan zonder talent!’ Slangen: ‘Strategisch communiceren is geen kunst, het is een ambacht.
Het betekent niet dat je rond een boodschap een strik bindt en zo alles verkoopbaar kunt maken. Niet alles is recht te praten. Wim heeft een machine die van eten stront maakt, en van ons verwachten ze soms dat we van stront eten maken. (lacht) Zo werkt het niet – behalve in de kunst. (Delvoye hinnikt van het lachen) Als een dossier om zeep is, kun je alleen proberen de schade te beperken.’ ‘We begeleiden bedrijven en overheden bij veranderingsprocessen, bij crisissituaties, sociale conflicten, wanneer ze een nieuwe focus zoeken. Wij zijn gespecialiseerd in het communiceren van verandering. Wij verkopen een flink stuk empathie. Met empathie kun je veel conflicten ontmijnen. Mensen hebben de neiging om de manier waarop zij de dingen zien, te projecteren op anderen. Wij stellen de vraag: wat zou je adviseren als je aan de andere kant zou staan?’ ‘Wij zoeken uit wat de werkvloer belangrijk vindt, omdat het manage-
34
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
ment daar soms geen flauw benul van heeft. Je moet drijfveren achterhalen, inspelen op wat mensen belangrijk vinden en ervoor zorgen dat ze elkaar vinden. Je moet die verschillen respecteren en je mag er vooral niet van uitgaan dat wie niet denkt zoals jij, een idioot is. Ik voel me een sociale tolk tussen groepen: tussen overheid en bevolking, of tussen vakbonden en bedrijven, of tussen een administratie en iemand die belaagd is door die administratie. Dat is wat ik kan.’ ‘Ik denk heel analytisch, in schema’s. Ik ontrafel dynamieken en processen. Salamizeren, noem ik dat: de worst in schijfjes snijden, zodat je goed de ingrediënten kunt zien. Je moet het systeem zien in elk individu: wat is hun denkkader, waarom reageren ze zo?’ ‘Ik heb dat geleerd door mijn achtergrond. Ik kom uit een achterbuurt. Mijn ouders hadden een nogal ruw café. De meesten van mijn vrienden uit het lager onderwijs kwamen terecht in het verbeteringsgesticht. Ik had ook als kleine crimineel kunnen eindigen – niet als grote, want die heb je niet in die milieus. Ik kon daar wegblijven omdat ik geen groepsmens ben. Dat heb ik maar aan één ding te danken: het feit dat ik afschuwelijk veel boeken las. Zo leefde ik in veel verschillende werelden tegelijkertijd. Dat heeft niet geleid tot schizofrenie, ik ben tussen die werelden gaan vertalen.’ ‘Nu ben ik veel meer de mens die ik op mijn twintigste wilde zijn. Ietwat bezadigder, minder strijdvaardig. Al blijft het lontje kort. De straatvechter in mij moet nog altijd oppassen om niet op de vuist te gaan. (lacht een beetje ongemakkelijk) In het milieu waaruit ik kom, werd je positie bepaald door hoe hard je kon kloppen. Maar je moet je fouten en belachelijkheden koesteren. Ze hebben je gemaakt tot wie je bent. Mensen veranderen niet, je kunt alleen hopen jezelf beter onder controle te krijgen. Dat is het voordeel van ouder worden: je komt jezelf tegen. Ik word graag ouder.’ Delvoye: ‘Toen ik jong was, dacht ik: ik ben niet raar genoeg, al verzekerden mijn ouders mij dat het tegendeel waar was. Ik kom uit een deftig milieu, mijn ouders stonden in het onderwijs. Als mijn moeder mij belt, vraagt ze nog altijd: heb je hard gewerkt, jongen?’ ‘Ik hoef niet bizar authentiek te zijn. Ook met ironie kun je afstand nemen. Zeker in de kunst is het altijd dubbel. Wie zet ik in zijn hemd met Cloaca? De kunstwereld? Het publiek? Televisiekijkend Vlaanderen, dat helemaal niet van kunst houdt, denkt dat ik aan zijn kant sta.
35
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
36
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
37
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
Ze gaan akkoord met mij: die Delvoye, die zegt het toch maar. Maar ook de intellectuelen houden ervan, want ze kunnen er Freud en Lacan bij halen. Het is rijk aan betekenissen: je kunt ermee spelen, het past zich aan de nieuwe debatten aan.’ Slangen: ‘Had je dat allemaal voor ogen toen je dat werk bedacht?’ Delvoye: ‘Dat alles, en nog veel meer.’
Bij het dessert – dolgelukkig met een schop Is het dan fair om Wim Delvoye en Noël Slangen behendige ‘spelers’ te noemen die de codes van hun milieu doorhebben en bespelen? Slangen hoort dat woord ‘bespelen’ niet graag. Journalisten zijn paranoïde, werpt hij zijn tafelgenoten keer op keer voor de voeten. Ze denken altijd (en ten onrechte!) dat de waarheid verborgen zit. Slangen: (tegen Delvoye) ‘Ik maak er een gewoonte van om journalisten wat
te pesten tijdens interviews.’ Delvoye: ‘Zien ze jou dan niet graag?’ Slangen: ‘Ooit zal ik misschien beseffen dat ze mij eigenlijk wel graag zien. (lacht) Wellicht zijn ze zo gefascineerd door mij omdat ze denken dat ik hen manipuleer. Er is altijd een geheim. En als ze dat niet vinden, bedenken ze het zelf wel.’ (lacht luid) Maar was het niet juist Noël Slangen die de Belgische politiek leerde dat succes afhangt van hoe en wanneer je iets vertelt, wat je verzwijgt, en wat je in de verf zet? Dat een verhaal dus altijd een ander verhaal verbergt? Slangen: ‘Denk je nu echt dat de oude Eyskens die kunst niet beoefende?
Ik ben hooguit een icoon van de manier waarop dat is geprofessionaliseerd. Het zou pas arrogant zijn als ik het gevoel zou hebben een groot verschil te hebben gemaakt. Ook politici zetten zich graag af tegen “de hofhouding van spindoctors”, terwijl ze er ondertussen wel heimelijk, maar gulzig gebruik van maken. Door zich af te zetten wordt de politicus zuiverder, hij “stuurt” niet, want hij ontdoet zich van kwade genii zoals ik. Daardoor manipuleert hij de journalisten nog beter. Of dachten jullie echt dat ministers voor de gezelligheid uit eten gaan met journalisten?’ (komt haast niet meer bij van het lachen) 38
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
‘De communicatieadviseur zit tussen hamer en aanbeeld. Dat is de reden waarom ik het niet meer doe. Zoals in de Amerikaanse heldenfilms ben ik degene die zich voor de kogel werpt. Ik ga daar heel ver in. Te ver. Drie jaar geleden, bijvoorbeeld, toen de kwestie rond Dirk Sterckx als lijsttrekker losbarstte, heb ik alle interviews gegeven, en niet voorzitter Bart Somers. Ik had niets te maken met die beslissing, maar een struikelende voorzitter was het laatste wat we ons konden veroorloven. Toen de shit kwam, heb ik die geslikt.’ ‘Het strookt niet met mijn imago, maar ik ben iemand die overdrijft in eerlijkheid. Ik ben iemand die, als hij na twee kilometer merkt dat hij aan de kassa te veel wisselgeld kreeg, helemaal terugwandelt. Dan doet het extra pijn als men mij ervan beschuldigt dat ik in de staatskas graai. Ik ben te arrogant om mij daarmee bezig te houden. Ik ben een afschuwelijk trots mens.’ ‘Ik verwacht nooit dankbaarheid. Ik word betaald voor wat ik doe. Dat is niet kil, dat is professioneel. (stilte) Daarom beleef ik zo veel plezier aan de vele blijken van dankbaarheid die ik gekregen heb. Je ziet, ik ben geen cynicus.’ Delvoye: ‘Een cynicus is een teleurgestelde romanticus. Waarom zou je
anders zo teleurgesteld zijn en voortdurend de nood voelen om een kat een kat te noemen?’ Slangen: ‘Ben jij een ex-romanticus?’ Delvoye: ‘Ik had heel romantische ideeën over mijn kunstenaarschap toen ik zestien was. Ik hoopte te sterven voor de kunst. Ik wist toen nog niets af van het kunstenaarschap. Romantiek heeft bij mij plaatsgemaakt voor luciditeit. Ik ben gaan beseffen dat elk kunstwerk getuigt van een strijd om macht. Elk werk in het Louvre, ook een portret van een mooie vrouw met een bloem in de hand, dient om een klasse in haar macht te legitimeren. De geschiedenis van de kunst is de geschiedenis van de smaak van machtige mensen. Sinds ik dat besef, kan ik niet meer puur genieten van een schilderij. Ik zie er de conflicten in: een rijkeluiszoon die zijn ouders wil choqueren, mensen die willen tonen dat ze rijker zijn. Wij kunstenaars zijn het kanonnenvlees van die strijd.’ ‘Dat inzicht is de motor van mijn werk. Ik maak het de machtigen extra moeilijk. Mensen zoeken erkenning en prestige. En ik geef ze gasflessen, varkens, schoppen, kruiwagens, stront. Het is moeilijk om met zulke democratische dingen prestige te oogsten. Ik geniet daar wel van: 39
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
mensen hebben heel hun leven goed geboerd, en dan zie je ze zo apegelukkig, met een schop. Van Wim Delvoye. Dan denk ik: ik ben er toch in geslaagd, hè zeg.’ ‘Maar uiteindelijk winnen de kopers het toch van de kunstenaar. De meesten zijn gesofistikeerde verzamelaars, die de dubbele bodems kennen. Ze vinden de kritiek ook op zichzelf van toepassing. En ik ondermijn mezelf. Door zo’n poppetje te maken, lach ik ook met mezelf. Ik heb dat overgehouden aan het dadaïsme. Toen ik als kunststudent daarover hoorde, besefte ik: er is hoop voor mij.’
Bij de pousse-café – zot van glorie De wind is gaan liggen. De nachtelijke stilte wordt oorverdovend. Alleen de muggen zoemen. Slangen heeft een smartphone met een zoemtoon die volgens de handleiding muggen verjaagt. ‘Als we nu nog gestoken worden, betekent dat het failliet van de technologie’, schampert hij. Delvoye is sceptisch. Hij haalt een gigantische spuitbus insectenverdelger tevoorschijn. ‘We moeten het nog hebben over roem en relaties.’ Delvoye: ‘Excuseer, maar ik moet even weg.’ Slangen: (roept hem lachend na) ‘Waarvoor ga je op de loop? Voor roem of
voor relaties?’
Delvoye: ‘Dat is zo’n cliché, de ijdele kunstenaar.’ Slangen: (schamper) ‘Is de paus katholiek?’ Delvoye: ‘Je kunt jezelf ook zo goed vinden dat je zelfs de bevestiging van
anderen niet meer nodig hebt. Ben je dan nog ijdel? Je bent misschien gewoon zeker van je stuk. Ik was vooral ijdel toen ik begon als kunstenaar. Maar de troostende illusie dat mijn kunst eeuwigheidswaarde had, ben ik kwijt. Niets blijft. Het helpt om in kleine veilingzaaltjes te zien hoe de groten van dertig jaar geleden voor een habbekrats worden verkocht. Dat besef tempert mijn ijdelheid.’ ‘Het is misschien mijn West-Vlaamse kant, maar ik was nooit onder de indruk van lof of succes. Lof vervliegt. Maar als je betaald bent, en je zet dat geld op je rekening, heb je iets in handen.’
40
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
Slangen: ‘Ook ik vond roem belangrijker toen ik jonger was. Ik had een
grote manifestatiedrang. Ik begon mijn onderneming op mijn achttiende. Het ging hard, ik was een soort kindsterretje, iedereen rond mij was ouder. Tot mijn dertigste had ik het gevoel dat ik erg goed bezig was. Vaak met vallen en opstaan, maar daar was ik wel tegen gehard. IJdelheid werd een waardemeter: zien ze wat ik bereik? Maar op den duur word je de gevangene van de perceptie van anderen.’ ‘Af en toe heb ik fouten gemaakt omdat ik zot van glorie was. Dan krijg je zo veel bevestiging dat je vergeet om op koers te blijven. Je zit op je fiets, het gaat bergaf en je denkt: wauw, dat gaat snel. Laten we nog een tandje bijsteken. Dan begint je wiel te trillen en de angst laait op. Nu ga ik op mijn bek. Zelfs mijn bekendste klanten zijn zo al in de fout gegaan.’ ‘Ik ben de ijdelheid niet kwijtgeraakt. Ze is een stuk van mijn karakter, maar ze is niet meer mijn drijvende kracht. Wat moet ik mijzelf nog bewijzen? Het grote nadeel van die vroege carrière was dat ik op mijn dertigste ongeveer alles had gedaan wat ik in mijn leven wilde bereiken. Ik heb alles al gezien. Dat is een heel akelig gevoel. Ik had dromen. Vervolgens kon ik ze alleen nog herhalen. Soms verveel ik mij. Ik doe graag wat ik doe, maar wat nu nog?’ ‘Bettie Elias, mijn echtgenote, helpt anders wel om mijn ijdelheden onder controle te houden. Ik spreek heel veel met haar over mijn werk. Er is niets wat zij niet weet. Ze werkt ook voor Groep C. Zij is directeur financiën en personeel. Maar onze circuits op het werk zijn gescheiden. Mijn grote geluk ligt bij mijn gezin, mijn relatie, mijn kinderen en twee kleinkinderen. Zij zijn niet zomaar een thuishaven. Dat klinkt te oneerbiedig. Je hebt een roedel. Dat creëert een samenhang. Ik leer hen schaken, en vervolgens winnen ze van mij.’ Delvoye: ‘Ik moet daar nog altijd aan beginnen, aan een vrouw en een gezin. Veel vrouwen die je via de kunsten leert kennen, zijn trofeejagers. Jij bent een pluim op hun hoed, inwisselbaar voor de volgende die een nog grotere tentoonstelling heeft. Als je twintig bent, koester je de fantasie om superoud te worden met dezelfde vrouw. Maar gaandeweg verliest die fantasie haar aantrekkelijkheid. Je wordt wat verstandiger.’
41
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
Noël Slangen wordt moe, de interviewers ook. ‘Voor mannen die gewoon zijn tot vier uur ’s nachts te interviewen, geeuw je nu toch hard’, zei hij eerder op de nacht nog uitdagend. ‘Ik heb nog diners meegemaakt bij de VLD die wegens de agenda’s pas na middernacht begonnen en waar over de echte dingen beslist werd, zoals wie waar op de lijst zou staan.’ Maar nu wordt ook zijn stem lijzig. Alleen Delvoye blijft vol leven. Lange verhalen vertelt hij, over de als vriendschap vermomde rivaliteit tussen Picasso en Braque, over Paul Van Ostaijen en Floris Jespers (‘Juffer Lola, dit is waar’, en hij citeert gezwind de rest van het gedicht dat aan Jespers is opgedragen), over enggeestige monumentenzorgers en bedilzieke milieuambtenaren die hem het kasteelleven zuur maken. Toch geraken we in bed.
De ochtend – Van den vos Reynaerde Clichés over kunstenaars zijn echt wel waar. Delvoye is met geen stokken uit bed te krijgen. Maar wanneer hij uiteindelijk aan het ontbijt verschijnt, is hij in een opperbest humeur. Omdat de eitjes van de scharrelkippen komen, wil hij er twee. Zachtgekookt, om broodkorstjes in het eigeel te soppen. Hij heeft ook een neerhof. Maar hij voedert de dieren niet zelf, daar heeft de kasteelheer personeel voor. Zijn buren hebben zich ontfermd over de loslopende pauwen. ‘Ik dacht dat die beesten wel zelf wat zouden vinden in het bos. Maar pauwen zijn echt domme beesten. Die kunnen een hele dag in de spiegel naar zichzelf kijken. Het leert je wat over ijdelheid. Maar zij doen het omdat ze denken dat ze een andere pauw zien.’ Ook Slangen – als eerste op, de mist inademend die na de nachtelijke regen over het grasveld hangt – zoekt in de dierenwereld een spiegel voor het mensdom. Hij wil een bewerking maken van het Reinaertverhaal, bekent hij, het middeleeuwse dierenepos waarin de vos de ijdelheid en domheid van alle machtigen en onmachtigen meedogenloos uitbuit voor zijn eigen gewin. De vos is wreed, maar sympathiek. Hij weet telkens weer te ontsnappen aan gerecht en galg. Is Noël Slangen een vos? Slangen: ‘Nee. Verhofstadt lijkt meer op Reinaert dan ik. Om zijn gelijk
te halen, trekt Verhofstadt zich van weinig iets aan, en toch kun je onmogelijk boos zijn op hem. Hij is natuurlijk een groot leider. Ik heb afgelopen zomer een boek geschreven, Praten met reuzen, het verschijnt 42
NOËL SLANGEN & WIM DELVOYE
half september, over hoe je met echte leiders werkt en communiceert. En waarom je voor dat soort mensen werkt. Het is een beetje zoals waarom vrouwen voor foute mannen vallen. Je weet wel dat je in tranen achterblijft, maar zolang het duurt, is het fantastisch. (lacht) Met grote leiders is het alsof je in het pretpark overstapt van de draaimolen op de Typhoon. Ik heb er toch enkele gekend, in de zakenwereld, in de politiek. Niet alleen Verhofstadt, ook Dehaene is een echte reus. Ik zou nooit een reus kunnen zijn. En nooit een Reinaert, omdat ik te veel ben opgegroeid in de traditie van de dienaar. Voor mij is de klant heilig, of dat nu een idioot is of een halfgod. Ik wil alleen de macht die nodig is om mijn job te kunnen doen. Verder interesseert macht mij weinig. Al had ik altijd het oor van de leider en was ik niet te beschroomd om hem tegen te spreken. In een partij als Open Vld was dat vrij uniek. Niemand durft Verhofstadt tegen te spreken. Of De Gucht. De Gucht een Reinaert? Neen, Karel lijkt mij meer een Koning Nobel.’ Delvoye haalt intussen een doosje Mikado’s boven, enkele brikjes koude caffè latte, en hoestsiroop. Slangen: ‘Ik was vannacht jaloers op je spuitbus. Er zat een mug in mijn
kamer. Mijn gsm hielp niet.’
Delvoye: ‘Terwijl jij gisteravond zulke intelligente dingen aan het vertel-
len was, zat ik te piekeren. Heb ik wel alles mee? Een truitje voor straks? Mijn zonnebril voor morgen? Heb ik mijn raam thuis dichtgedaan? Ik heb zo mijn neuroses. Ze worden erger met het ouder worden. Alsof ik mij almaar beter wil voorbereiden op het leven.’
43
Daan Stuyven
‘Ik wantrouw het geluk, dus geef ik tegenwicht.’
Béatrice Delvaux ‘Waarom? Ben je bang om het geluk te verliezen?’
DAAN STUYVEN & BÉATRICE DELVAUX
Ze stonden, elk op zijn of haar manier, op de barricaden voor het behoud van een verdampend België. Daan als speelse rebel met harde overtuigingen. Béatrice Delvaux als harde krantenchef met veel vragen en aarzelingen. In Villa Hellebosch vertellen ze elkaar waarom Daan archeoloog had moeten worden en waarom Béatrice ontslag nam als hoofdredactrice van Le Soir. ‘Ik hield niet genoeg van de macht.’ Grijze wolken wegen zwaar op een vermoeid land. Het is eind juli, de zomer wil maar niet komen, de mensen zijn moegewerkt en een politieke doorbraak lijkt verder weg dan ooit. Als de muren van Villa Hellebosch konden spreken, zouden ze vertellen met welke misverstanden, valse verwachtingen of regelrechte leugens de gesprekken tussen de PS en de N-VA zijn begonnen. Hier, op deze droomplek in het hartje van het Pajottenland, vond vorig jaar in het weekend van 3 en 4 juli de eerste geheime ontmoeting plaats tussen de winnaars van de verkiezingen. De rust en de schoonheid van de villa konden het wantrouwen echter niet wegnemen. Vandaag staan de sterren gunstiger. Wanneer Daan binnenkomt, is hij het nummer dat net in zijn auto weerklonk nog vrolijk aan het nazingen. ‘Jesus died for somebody’s sins.’ ‘Mais pas pour les miens’, zingt Béatrice Delvaux spontaan verder. De rest van de avond vullen Frans en Nederlands elkaar feilloos aan. En het compleet onzegbare krijgt een Engelse vloek mee. Voor even staat de toren van Babel in het Pajottenland, met dat verschil dat we elkaar perfect begrijpen. Buiten lijkt het herfst. Binnen heeft gastvrouw Alexandra Cool het haardvuur ontstoken. Warmte en de geur van brandend hout vullen de leeskamer. Béatrice en Daan hebben elkaar nooit eerder ontmoet, maar ze kennen en appreciëren elkaar. Daan zal in september optreden op Les Nuits Du Soir. De Brusselse krant riep dat initiatief tien jaar geleden in het leven om meer dynamiek te brengen in de Franstalige cultuur. 47
DAAN STUYVEN & BÉATRICE DELVAUX
Landmijn Het is pas de tweede keer dat een Vlaamse groep op Les Nuits Du Soir optreedt. ‘Het is een mooi project’, vindt Daan. ‘Ik zal optreden met Jacques Duvall, een Brusselaar die ook in Frankrijk erg gerespecteerd is als songwriter. We hebben ooit het plan gehad dat hij een aantal van mijn teksten naar het Frans zou vertalen. Jacques had spontaan mijn nummer “Icon” vertaald in “La gueule du loup”. En zelf ben ik een grote fan van Alain Chamfort, voor wie Jacques teksten heeft geschreven.’ In de loop van de avond zal blijken hoe goed Daan thuis is in de Franstalige muziekwereld. En hoe groot de honger van Béatrice Delvaux naar Vlaamse cultuur is. Ze vertelt dat ze naar Avignon gaat, om de toneelvoorstelling Bloed en rozen van Guy Cassiers en Tom Lanoye te zien. En hoezeer Lanoyes boek Sprakeloos, de eerste van zijn romans die in het Frans is vertaald, haar raakte. ‘Ga je ook “Landmijn” spelen op Les Nuits Du Soir?’ vraagt Béatrice. Naar aanleiding van de eerste verjaardag van de verkiezingen had De Standaard aan een aantal opiniemakers en kunstenaars gevraagd een open brief te schrijven aan Elio Di Rupo of Bart De Wever. Daan ging op het aanbod in met een striemende protestsong tegen de man die in zijn ogen van ‘mijn land’ een ‘landmijn’ maakte. ‘Ik heb achteraf nogal wat haatmail gekregen’, vertelt Daan. ‘Schoenmaker, blijf bij je leest, dat soort opmerkingen van Vlaams-nationalisten. Een aantal klanten heeft ook een privéoptreden van mij geannuleerd, omdat ik “verbrand” was. Och, het is slechts collateral damage.’ Toch zal Daan ‘Landmijn’ niet spelen op Les Nuits Du Soir. Ook niet op zijn Vlaamse optredens. Zijn politieke statement is gemaakt. ‘Ik kreeg de kritiek dat artiesten zich niet moeten moeien met politieke discussies. Dat is toch absurd. Alsof een rocker alleen stomdronken door de straten mag dwalen en liedjes mag zingen. Ik ben net muzikant geworden om me te kunnen ontdoen van dat soort beperkingen. L’art pour l’art interesseert me niet. Je bestaat maar als artiest als je nummers relevant zijn. Als je over het echte leven zingt.’
48
DAAN STUYVEN & BÉATRICE DELVAUX
Dat besef heeft Daan als kind thuis opgestoken, van zijn vader, die schilder is. ‘Terwijl ik met mijn LEGO speelde, zat zijn kunstgalerij vol discussiërende mannen, dichters, fotografen, of leden van Amada (Alle Macht Aan De Arbeiders, red.). Ze rookten dikke sigaren en hadden van die lange baarden. Mijn vader maakte ook kritische schilderijen over politieke thema’s, en hielp mee met de vzw Bevrijdingsfilms. Een week na het uitkomen van “Landmijn” heb ik hem gebeld. Wat hij, euh, ervan vond? Ik was echt bang voor zijn mening. Maar hij was trots. Een ongelooflijke opluchting.’
Kolenhandelaar in Spy Daan steekt een sigaret op, de eerste van de vele Richmonds die avond, en gaat in de deuropening staan om te roken. Of het buiten koud is? ‘Niet echt.’ We negeren de miezerregen en gaan samen op het terras zitten. In de verte zien we de weiden van het Pajottenland. Het brengt het gesprek bij het kleine dorp Spy, in de Condroz, waar de vader van Béatrice Delvaux landbouwer was. ‘Hij was een boer in hart en ziel. Ik verdenk hem er zelfs van dat hij zijn goede schoolrapporten tijdens de oorlog afkocht met aardappelen voor de onderwijzers. Hij had geen eigen boerderij, maar huurde de gebouwen en de grond. De eigenaar was een Brusselaar met een villa in Spy. Als hij op zaterdag naar de Condroz afzakte, stapte hij met Brusselse arrogantie onze keuken binnen om te zien wat er in onze kookpotten zat.’ ‘De eigenaar had een zoon die dol was op dieren, en op een dag besloot hij om de boerderij aan hem te schenken. Dat was een drama voor mijn vader, want hij wilde noch kon iets anders doen in het leven. Dankzij een vriend kon hij een kolenhandel overnemen. Een boer die met zakken kolen sleurde, lager kon je in een landbouwersdorp niet vallen. Toch heb ik pas jaren later beseft hoe vernederend dat moet zijn geweest voor mijn vader. Mijn moeder vertelde ooit dat hij de vergaderingen van de plaatselijke boeren bleef bezoeken. Hij deed daarvoor een wit hemd aan, met veel te lange mouwen, zodat hij het kolengruis op zijn handen kon verbergen.’ ‘Maar ik heb hem nooit horen klagen. Mijn vader was bijzonder graag gezien in het dorp. Toen hij noodgedwongen die kolenhandel overnam, zijn
49