Herman Brusselmans
De qualastofont
2013 Prometheus Amsterdam
1
© 2013 Herman Brusselmans Omslagontwerp Kris Demey Foto omslag/Illustratie Foto auteur www.uitgeverijprometheus.nl isbn 978 90 446 2426 7
Al drie jaar, zes maanden en een week deed professor Carlos Gardeboe onderzoek naar de qualastofont, en de doorbraak was in zicht. Maar weet je wat het is? Van al dat onderzoek, soms van zes uur in de ochtend tot elf uur in de avond, wordt een mens moe, en de professor was weer eens blij dat het weekend was. Hij zette z’n microscoop uit, hing z’n witte jas aan de kapstok, nam afscheid van z’n assistenten Patries Roodborst en Floris Van Vloerzegem, die nog even verder zouden werken, en hij verliet het laboratorium. Eindelijk drie vrije dagen, te weten morgen zaterdag, overmorgen zondag en ook de maandag, want het was een feestdag, omdat Maria ten Hemelen was gevaren. Carlos was niet overdreven katholiek, hoewel hij natuurlijk geloofde in Iets wat groter was dan God en Dat ons allen bestuurt, ergens ver weg in de hemel, wie weet waar precies mag het zeggen, want ik weet het niet, dat kan ik jullie wel verzekeren. Bij het zich weghaasten kruiste Carlos professor Roger Van Boter, de rector, en hij zei: ‘Een prettig weekend, professor.’ ‘Jij ook,’ zei Van Boter, ‘en een beetje uitkijken wat je doet. Ik hou je in de gaten, Gardeboe. Ik hou iederéén
5
in de gaten. Onderschat mij niet.’ Die klootzak wordt steeds gekker, dacht Carlos. Hij bleef er verbaasd over dat een ouwe rukker als Van Boter het tot rector had kunnen schoppen en sterker nog, rector kon blíjven, zonder dat iemand hem afvoerde in een verstevigde dwangbuis. Wijselijk besloot hij om zich verder niet druk te maken over een gestoorde man als de rector. In de ondergrondse garage van het universitaire gebouw stapte Carlos in z’n Golf gti. Je kunt beweren over een Golf gti wat je wilt, maar het is en blijft een auto met 200 pk onder de motorkap, en als je er goesting in hebt kun je hem op de koop toe bestellen met een floeren binnenbekleding. Carlos had die floeren binnenbekleding niet besteld omdat hij allergisch was voor floer. Je moest maar een floeren zeemvel onder z’n neus houden en hij viel al in een coma. Gelukkig had nog nooit iemand een floeren zeemvel onder z’n neus gehouden. Volgens mij bestaat een floeren zeemvel niet eens. Carlos startte de auto, reed achteruit, dan vooruit, en op die wijze bereikte hij de uitgang, waar de portier, Valère Verriest, wiens rechterbeen korter was dan z’n linkerarm, manueel de slagboom naar boven haalde, opdat de professor vrij baan zou hebben om de Savaanstraat in te rijden. Deze straat heeft haar naam niet zomaar gestolen, want ze is vernoemd naar doctorandus Savaan, die ooit, in de jaren twintig van de vorige eeuw, mee aan de wieg stond van de belangrijkste en derhalve hoogstnoodzakelijke schroef van de machine waarmee de afstand gemeten kon worden tussen de aarde en de planeet Gulvus. Jammer dat de planeet Gulvus in 1931 explodeerde en
verpulverde in het heelal, zodat de meting van dan af niet veel zin meer had. Carlos reed vanuit de drukte van het Gentse stadsverkeer naar het platteland, meer bepaald het dorpje Waarschoot, waar hij inwoonde bij z’n ouders, het landbouwersechtpaar Sylvain en Vanessa Gardeboe, een stelletje dat al langer dan dertig jaar de huwelijkse staat doorploegde, eerst tot beider tevredenheid, maar de laatste tijd ging het wat minder goed tussen hen, onder meer omdat Sylvain impotent was geworden, waarschijnlijk door gedurende enkele decennia te veel lijm te snuiven. Carlos parkeerde de Golf onder de door z’n vader in elkaar getimmerde carport en hij stapte uit, waarna een onmiddellijke begroeting volgde door hun hond Yasser, die genoemd was naar Yasser Arafat, want Sylvain Gardeboe was een groot bewonderaar geweest van Arafat, en als je hem vroeg waarom dat zo was, dan moest hij je het antwoord schuldig blijven, zo dom was die Sylvain Gardeboe. Ook Vanessa Gardeboe was niet van de slimsten, en zo kun je je gerust afvragen hoe die stommeriken de ouders waren geworden van een heuse professor. Maar ja, het valt wel meer voor dat nagenoeg achterlijke ouders halve genieën voortbrengen, of omgekeerd, bijvoorbeeld de beroemde schilder François Colombien, die praktisch debiel was, terwijl z’n ouders, Gérard en Aline Colombien, ongelooflijk slim waren, waarbij Gérard Colombien een iq had van 182 en Aline Colombien een iq van 1248, maar bij haar was tijdens het bepalen van dat iq waarschijnlijk iets misgegaan, want geef toe, een iq van 1248, dat is echt overdreven, en ik weet waarover ik spreek, daar ik immers zelf een iq heb van 902.
6
7
Carlos streelde Yasser tot die het strontbeu was. De Duitse herder liep weg van Carlos en ging in de koeienstal op een hoopje stro liggen. Vele Duitse herders liggen graag op een hoopje stro, en als er geen hoopje stro voorradig is, wel, dan liggen ze gewoon op de grond. Carlos liep naar binnen in de boerderijkeuken en nam meteen de fantastische geur waar van gekookte varkenspoten in een consommé van prei, rode biet, pastinaak, gedroogde erwten, geitenmelk en gesmolten solfer, dit laatste om het eenpansgerecht een ietwat speciale smaak te geven. Vanessa had het recept gekregen van een vrouw uit Wannegem-Lede, met wie ze op dezelfde afdeling chemotherapie had gekregen, want je mag niet vergeten dat Vanessa nog niet zo lang geleden hersteld was van kanker aan haar voetzolen. Tot haar opluchting was de kanker niet uitgezaaid en nu kon ze op haar genezen voetzolen weer huppelen, dansen, swingen, slenteren en de moonwalk nabootsen zoveel ze wilde. ‘Dag, moeder,’ zei Carlos en hij ging naar haar toe, om haar een kus te geven op haar voorhoofd. Dat was een gewoonte in de familie Gardeboe, als er al gekust werd was het op het voorhoofd. Net op dat moment kwam grootmoeder Gardeboe de keuken binnen, en ook haar kuste Carlos op het voorhoofd, zij het met een zekere vorm van afkeer, omdat de weduwe Appolonia Gardeboe, die grootmoeder dus, een vieze wrat op haar voorhoofd had. Appolonia ging zitten aan de keukentafel en zei: ‘Zeg eens, Vanessa, wanneer is godverdomme het eten klaar of denk je dat ik niks anders te doen heb?’ Ze had het inderdaad druk met haar hobby, het lezen van alle romans na elkaar van de Nederlander Bertus Lomp, en als ze die ro-
mans gelezen had, begon ze er opnieuw aan. Haar grote droom was het om, voor ze zou sterven, de schrijver Bertus Lomp persoonlijk te ontmoeten en hem eens lekker te pijpen. ‘Nog een kwartiertje à tien minuten, moeder,’ zei Vanessa, en ze roerde om haar woorden kracht bij te zetten met de pollepel nog eens in de pan. Appolonia was de schoonmoeder van Vanessa maar Vanessa noemde haar toch moeder, wat haar telkens moeite kostte, omdat ze Appolonia een verschrikkelijk takkewijf vond, en bovendien een afstotelijke hoer, een stinkende trut en een invalide flapdrol. Maar ja, het is en blijft tenslotte je schoonmoeder en zodoende moet je het contact met haar niet verzieken. Appolonia was invalide geworden in 1994, toen ze tijdens de grote ezelskoers van Waarschoot van haar rijdier was geslingerd en te pletter was geslagen tegen de omheining, die uit veiligheid voor mens en beest van beton was vervaardigd. Sindsdien had ze in haar ene been geen knie meer en in haar andere been geen scheen, zodat ze redelijk serieus mankte. De ezel die haar het ongeval had aangedaan had ze hoogstpersoonlijk doodgeschoten met haar Smith & Wesson, want Appolonia was van oordeel dat iedere burger het recht had om zich te verdedigen en aldus gerust een vuurwapen in huis mocht hebben. Over dat wapen gesproken: het was Appolonia’s bedoeling om, als ze ooit Bertus Lomp ontmoette en hij zou zich niet door haar willen laten pijpen, hem neer te kogelen. Carlos haalde uit de koelkast een frisse Jupiler, klikte het blikje open, en nam een deugddoende slok van het ijskoude, heldere vocht. Als je een hele dag onderzoek
8
9
hebt gedaan naar de qualastofont, dan wil een pilsje er wel in. ‘Waar is vader?’ vroeg hij. ‘Die is de hengst aan het castreren,’ zei Vanessa. ‘Welke hengst?’ vroeg Carlos. Ze hadden immers twee hengsten. ‘Zorro,’ zei Vanessa. ‘Pipo heeft hij vanmorgen al gecastreerd.’ Carlos dacht in zichzelf: wat zijn m’n vader en ik toch verschillend. Hij castreert de hele dag hengsten en ik doe de hele dag onderzoek naar de qualastofont, hoe ver kunnen de bezigheden van vader en zoon uit elkaar liggen? Appolonia stak een sigaret op. Ze rookte al van haar negende, toen een Duitse soldaat het haar geleerd had. Tevens had hij haar geleerd hoe je een pruim moest ontpitten, hoe je een konijn kon wurgen, hoe je een goeie mop kon vertellen, en hoe je een Duitse soldaat kon pijpen. ‘Moeder, ben je weer aan het roken?’ vroeg Vanessa. Zelf was ze zeer antiroken, omdat ze eens had opgevangen dat roken slecht is voor de gezondheid. ‘Ach, mens, waar bemoei je je mee,’ zei Appolonia, ‘voor die paar jaar die ik hier nog rond te lopen heb. Ik mag toch zeker wel een pakje of twee paffen per dag, wie heeft er last van. Daarbij, de Marlboro Gold is de beste sigaret die er op de markt te vinden is.’ Daar had ze gelijk in. Ik rook ook Marlboro Gold en effectief, het is een uitstekende sigaret. Sylvain Gardeboe kwam binnen, met z’n hoofd kletsnat. ‘Tijdens het castreren heeft die Zorro toch zeker heel m’n kop volgezeikt,’ zei hij, terwijl hij een handdoek van het rek nam en z’n kanis droog begon te wrijven.
‘Met Pipo maak je zulke dingen niet mee,’ vervolgde hij, ‘maar met die Zorro is het altijd wat. Moeder, ben je weer aan het roken?’ Ook hij was antiroken, nadat hij van z’n vrouw had gehoord dat het slecht is voor de gezondheid. ‘Ben jij een zoon van je vader zaliger?’ beet Appolonia hem toe. ‘Die man rookte zestien pijpen en een doos sigaren per dag, en jij, mietje, niet eens één sigaretje.’ ‘M’n vader is dan ook gestorven aan het roken,’ zei Sylvain, ‘al z’n aders waren dichtgeslibd door de teer en de nicotine.’ Hij nam een tube lijm uit een keukenkast, deed het dopje eraf en snoof een paar keer. ‘Z’n aders waren dichtgeslibd van de stress,’ zei Appolonia, ‘of denk je dat een nachtwaker in de gebouwen van de Vlaams-Nationalistische Verenigingen indertijd geen stress kon hebben misschien?’ Sylvain wilde het niet verder over z’n vader hebben. Die man was een smeerlap eerste klas geweest. Sylvain had hem bijna z’n hele leven genegeerd en in plaats van z’n vader op te volgen als nachtwaker bij de fascisten was hij boer geworden. Hij zei nu tegen Carlos: ‘Hoe gaat het met jou, jongen?’ ‘Het gaat, vader,’ zei Carlos, ‘en met jou?’ ‘Castreren gaat niet in de kouwe kleren zitten,’ zei Sylvain. ‘Het is maar goed dat ik slechts twee hengsten heb. Er zijn mensen met meer dan tíen hengsten. Hoe je tien hengsten kan castreren zonder stapelkrankzinnig te worden, het is me een raadsel.’ Hij gooide de handdoek op het aanrecht en ging aan tafel zitten. ‘Zijn het varkenspoten in de consommé, schat?’ vroeg hij aan Vanessa.
10
11
‘Exact, schetebol,’ zei Vanessa, ‘en ik heb de varkenspoten eerst ingewreven met het witverlies van de zeug, precies zoals jij het graag hebt.’ ‘Je bent mijn chou chou,’ zei Sylvain en hij gaf haar een klap op haar kont. Ja ja, dacht Vanessa in zichzelf, chou chou van hier en van ginder, maar in bed kun je geen erectie meer krijgen, ouwe zak. Haar liefde voor Sylvain was dag per dag langzamerhand aan het verminderen en ze dacht er soms zelfs aan om hem te verlaten en een nieuw leven te beginnen op Ibiza, waar ze een leuk restaurantje kon openen, ofwel een nachtcafé voor doorreizende truckers, globetrotters of nieuwerwetse hippies op weg naar Kathmandu. Echt waar, Ibiza was waar ze eigenlijk wilde zijn, en genieten van zon, strand, zee, en seks met negers die zo’n grote stijve fluit hebben dat hun eikel tussen hun tepels plaatsneemt. Maar ach, dacht Vanessa, terwijl ze nogmaals in de pot roerde met de pollepel, zal dit alles louter een fantasie blijken? Carlos had de krant ter hand genomen en las het voorpagina-artikel, over de nedergang van de liberale partij, die gekoppeld werd aan de nedergang van de socialistische partij, die veel te maken had met de nedergang van om het even welke partij. Niet dat hij zo dol was op politiek. Volgens hem waren politici zakkenvullers, corrupte onderkruipers, machtswellustelingen en enkele van hen zelfs homoseksueel, wat hen er in de ogen van Carlos niet sympathieker op maakte. Maar wat zou hij klagen, zolang de universiteit genoeg federale subsidies ontving voor projecten als het onderzoek naar de qualastofont was Carlos allang tevreden. Daarna bekeek hij de strip van de grootse tekenaar Vlerick Peynen en hij schoot in
de lach met de humor van deze onvergelijkelijke kunstenaar. ‘Het eten is klaar,’ zei Vanessa. In de diepe borden die reeds op tafel stonden, legde ze een varkenspoot en met de pollepel goot ze over iedere poot een aanzienlijke plas consommé. Men begon eraan, eenieder van hen door de varkenspoot ter hand te nemen en het vlees eraf te knauwen als waren ze hongerige leeuwen die een zebra haar droevige lot lieten ondergaan. In de consommé doopten ze grote stukken brood, die ze tussen twee happen van de poot naar binnen werkten. Er was een kakofonie van geluiden die te maken hadden met smakken, smikkelen, slurpen, boeren, en meer van die klanken die etende mensen eruit gooien. Ondertussen werd er niks gezegd, want een regel bij de Gardeboes was: wie praat kan niet eten en wie eet moet niet praten en vice versa en kust m’n kloten en eet verder. Niemand hoeft er verbaasd over te zijn dat binnen het kwartier al het voedsel op was, en het boeren begon nu pas goed, met als kampioen Appolonia, die twaalf keer na elkaar kon boeren zonder met haar ogen te knipperen, maar van de inspanning liep het snot er wel bij uit haar neusgaten. ‘Dat was nog eens een lekker potje eten,’ zei Sylvain en hij veegde z’n mond af met z’n bolletjeszakdoek. Carlos deed een duit in het zakje door te poneren: ‘Zo lekker heb ik in geen tijden gegeten. M’n buikje knort ervan.’ Voor een professor kon hij soms op een erg onnozele manier dingen uitdrukken. Appolonia bromde: ‘Het was wel oké. Ik heb ooit beter gegeten, maar ja, dan spreek ik over de oorlogsjaren en daar weten jullie niks van af.’ De Gardeboes hadden de gewoonte om pas na de
12
13
maaltijd te drinken en Vanessa haalde vier Jupilers uit de koelkast. Alle vier de leden van het gezin zopen hun blikje leeg als was het het laatste vocht dat op aarde te vinden was. Alweer werd er volop geboerd. Appolonia stak een sigaret op, leunde achterover en zei: ‘Het is te hopen dat ik straks geen diarree krijg, want die gesmolten solfer wil wel eens op m’n darmen werken.’ ‘Daar moet je niks mee inzitten, moeder,’ zei Sylvain. ‘Als je moet schijten moet je schijten. Iedereen moet schijten, de ene al wat dunner dan de andere, maar gescheten wordt er hoe dan ook.’ ‘Ik heb vanochtend wel zes keutels gescheten,’ zei Vanessa, ‘en dat deed zo veel deugd dat ik er bijna van klaarkwam.’ ‘Alsof jij weet wat klaarkomen is,’ zei Appolonia. ‘In mijn tijd, toen werd er tenminste echt klaargekomen, toen er nog geen hormonen in het drinkwater zaten.’ Carlos hoorde het allemaal goedmoedig aan, de tafelgesprekken na een copieus maal vond hij altijd wel rustgevend. Zelf zei hij: ‘Bij mij is het lang geleden dat ik nog ’ns ben klaargekomen.’ ‘Ja?’ zei Vanessa. ‘En hoe verklaar je dan de zakdoek die ik deze morgen onder je hoofdkussen vond, stijf van het opgedroogde sperma.’ ‘Dat kwam door die natte droom van vorige nacht,’ zei Carlos. ‘Vertel ’ns, zoon,’ zei Sylvain. ‘Ik droomde dat prinses Mathilde haar reet afveegde aan m’n gezicht,’ zei Carlos, ‘en toen spoot ik heel de boel onder. Met m’n zakdoek heb ik het zaad opgeveegd, en zodoende.’
‘Prinses Mathilde, dat is nog eens een vrouw uit de duizenden,’ zei Sylvain, ‘jammer dat ze geen boerin is, of anders had ik haar eens opgezocht om over onze stiel te praten.’ Aan de muur tikte het klokje meedogenloos de tijd weg. Vanessa had dit wandklokje een tijd tevoren gewonnen met de tombola van de Waarschootse Vrouwenbond. Ze had liever de prijs gekregen die haar vriendin Rachel had gewonnen, een automatische kaasschaaf voor gevorderden. Maar ze had nu eenmaal zelden of nooit geluk, ofschoon het klokje wel mooi was en tot nu toe exact een bepaalde tijd aangaf. ‘Het is altijd later dan je denkt,’ zei ze mijmerend. ‘Daar ben ik het niet mee eens,’ zei haar man. ‘Zie je wel dat ik moet gaan schijten,’ zei Appolonia. Ze stond op en mankte naar het toilet. Ik vind het erg dat er zo geboerd en gescheten wordt, maar wat kan ik eraan doen? Appolonia bleef niet lang weg. ‘Het viel mee,’ zei ze, ‘het was niet eens diarree. Goed gebonden, stevige substantie. Diepbruin van kleur. Geen opvallende stank, of je zou de stank van stront moeten meerekenen. Een sigaretje gaat er nu wel in.’ ‘Ter zake,’ zei Sylvain. ‘Er is een koe ziek, ze staat althans in een hoek van de wei met haar kop naar de grond. Zoon, jij gaat met mij de koe halen om haar op stal te zetten. Vrouw, jij belt naar dierenarts Frolijk en zegt dat hij hierheen moet komen. Zo gezegd, zo gedaan.’ ‘Welke koe is het, vader?’ vroeg Carlos. ‘Anne Teresa,’ zei Sylvain, en hij had het over de koe die hij genoemd had naar Anne Teresa De Keersmaec-
14
15
ker, de beroemde dansregisseuse, van wie hij een groot fan was. Als je aan Sylvain vroeg waarom hij uitgerekend van die De Keersmaecker zo’n grote fan was, dan moest hij je het antwoord schuldig blijven. Zo stom was hij wel. Carlos ging in het bijgebouwtje z’n overall en z’n gummilaarzen aantrekken. Kun je het geloven, dacht hij, hier staat een van de meest eminente qualastofontonderzoekers ter wereld, en die moet thans een zieke koe gaan vangen. Hoofdschuddend verliet hij met z’n vader het huis en ze begaven zich naar de wei die achter het erf lag. Inderdaad, één koe, duidelijk Anne Teresa, stond ginder in een hoek wezenloos en triest naar beneden te staren. Sylvain en Carlos kropen tussen de onderste twee van de drie horizontaal gespannen prikkeldraden door, de wei in. ‘Zoals je weet, zoon,’ zei Sylvain, ‘is Anne Teresa door de band een moeilijke koe, die niet gemakkelijk te vangen is. Maar nu lijkt ze me zo ziek dat het een eitje wordt.’ ‘Je zou gelijk kunnen hebben, vader,’ zei Carlos. Omdat het een grote wei was en ze een behoorlijke afstand tot aan Anne Teresa moesten afleggen, was er gelegenheid voor een praatje. ‘En?’ zei Sylvain. ‘Ben je nog altijd voor de socialisten?’ ‘Niet per se,’ zei Carlos, ‘wat niet uitsluit dat de socialisten veel goeds hebben gedaan. Waterleiding voor iedereen, schoolplicht, anti-aidsprogramma.’ ‘Je blijft de zoon van katholieke ouders, zoon,’ zei Sylvain. ‘En jij blijft de vader van een quasisocialistische zoon, vader,’ zei Carlos. ‘Wat niet uitsluit dat ook vele socialistische politici zakkenvullers, corrupte onderkruipers,
machtswellustelingen en zelfs homoseksuelen zijn. Vies vies vies.’ Daar kon Sylvain niks tegen inbrengen. Hij begon over iets anders, en zei: ‘Heb je nog geen goed meisje voor jezelf gevonden?’ ‘Nee,’ zei Carlos. ‘Dat zit er voorlopig niet in. Door m’n werk heb ik weinig tijd om te zoeken. Bovendien is een goed meisje nauwelijks te vinden. Ik houd wel degelijk m’n ogen open, maar al wat ik zie zijn pretentieuze dellen, oenige temeiers en halfgebakken sletten.’ ‘Dat was vroeger ook al zo,’ zei Sylvain. ‘Toch heb jij het geluk gehad om m’n moeder te vinden.’ ‘Dat klopt. We zijn lang gelukkig geweest, heel lang. De laatste tijd wordt het wat minder. Ik kan maar niet ontdekken wat het is met je moeder. Ze zit in een dipje, geloof ik. Jij, als man van het verstand, weet jij wat ik daaraan kan doen?’ ‘Haar nu en dan inpeperen dat ze niet te veel praatjes moet hebben,’ zei Carlos. ‘Ze is tenslotte een vrouw die dienstbaar hoort te zijn ten opzichte van haar man, bij voorkeur zonder typische vrouwelijke inzinkingen en ander ongetoef. Maar het kan ook aan jou liggen. Dat jij er tegenwoordig de kantjes van afloopt in je huwelijk. Let daarmee op, vader, of er zwaait wat.’ ‘Is dat een bedreiging, zoon?’ ‘Jazeker.’ Carlos keek Sylvain venijnig aan en Sylvain kromp in elkaar. Soms is het moment gekomen dat de vader een diepe, diepe angst gaat voelen voor de zoon. Zo hoort het. Sylvain zweeg verder tot ze Anne Teresa bereikten, die zich lijdzaam een touw rond de kop liet leggen, en geleid door Sylvain en met Carlos achter haar
16
17
aan, slofte ze van de wei, terwijl de andere koeien niet op of om keken. Wat later werd Anne Teresa vastgebonden in de stal. Ook Yasser, die nog steeds op een hoopje stro lag, keek niet op of om. Het wachten was op dierenarts Frolijk. Terwijl ze daarmee bezig waren deed Sylvain een hazenslaapje, zittend op een baal hooi, en Carlos streelde de arme Anne Teresa over de bast, ondertussen nadenkend over wat z’n vader had aangesneden. Meisjes. Ik ben de jongste professor die de Rijksuniversiteit van Gent ooit gekend heeft, dacht hij, maar een vrouw vinden doe ik niet. Wat ik zei klopt: het is zo goed als onmogelijk om een vrouw te vinden die deugt. Plus, is het niet makkelijker om zonder vrouw het levenspad te bewandelen? Geen rondslingerende maandverbanden, geen geur van ontstoken clitorissen, geen domme vragen en debiele opmerkingen. En toch is het de man aangeboren om een vrouwelijke partner te zoeken die bij hem past tot het einde der dagen. Mij is het althans aangeboren. Ik wil de beste vrouw ter wereld die er in Vlaanderen te vinden is. Ik wil een symbiose met haar vormen, een soort van eeneiige twee-eenheid, ham op roggebrood, twee vingers in dezelfde pap. Zij heeft eventueel een deeltijdse baan, doet het huishouden, en vangt me op als ik ’s avonds afgepeigerd thuiskom. Ik zorg ervoor dat ze veilig is, mogelijk een kindje vermag te baren, en zich prima voelt aan de zijde van haar onovertroffen man. Zo simpel is het allemaal, met als kanttekening dat wat simpel is daarom nog niet meteen valt uit te voeren, vanwege de problemen die bij simpelheid vaak weer opduiken, verdomd als het niet waar is. Ooit had Carlos zich voorgesteld dat hij zich aangetrokken voelde tot Patries Roodborst, tot
hij een onprettige geur bij haar waarnam. ‘Wat ruik ik?’ had hij gevraagd. ‘M’n clitoris is ontstoken,’ had Patries geantwoord, en toen was de aantrekking voorbij, en werd er met geen woord over gesproken, ook niet nadat de ontsteking van Patries was behandeld met voldoende antibiotica. Daar was dierenarts Frolijk. ‘Goeie avond samen,’ zei hij. Sylvain schoot wakker en zei: ‘Ben je daar, Ozzy?’, terwijl Carlos zei: ‘Welkom in de stal, Ozzy.’ ‘Wat mankeert er ergens?’ vroeg Ozzy, waaraan hij toevoegde: ‘Ik merk het al, het is Anne Teresa, die ziet er niet lekker uit, daar hoef je geen dierenarts voor te zijn, hoewel ik het natuurlijk wel degelijk ben, gediplomeerd en alles.’ Hij begon Anne Teresa te onderzoeken, ondertussen een deuntje fluitend, namelijk ‘I ran’, een nummer uit de jaren tachtig van A Flock of Seagulls. ‘Is het erg, Ozzy?’ vroeg Sylvain bezorgd. Hij hield veel van Anne Teresa, wat een tegendraads karakter ze ook mocht hebben. Ze was een koe met een persoonlijkheid, en die vind je niet vaak meer in deze tijden, daar moet ik Sylvain gelijk in geven. ‘Ik ben nog bezig met het onderzoek, Sylvain,’ zei Ozzy, ‘niet te snel en alles op z’n tijd. Niet lopen voor je kan wandelen, en wat later gloeit wat later bloeit, zoals de Japanners zeggen.’ Hij stak z’n duim in de kont van Anne Teresa. ‘Dat lijkt me wel in orde,’ zei Ozzy, en nu rook hij aan de schouders van het beest. ‘Ook hier alleen maar goed nieuws,’ zei hij, ‘de kwaal moet zich dus ergens anders bevinden.’ Hij dacht na, keek aandachtig naar Anne Teresa, en zei: ‘Ze krijgt te weinig zuurstof binnen, dat wil het geval.’ Hij opende haar muil, stak z’n
18
19
hand en arm tot aan de elleboog naar binnen, en de hand kwam weer tevoorschijn met een kerstbal erin. ‘Zie je wel,’ zei hij, ‘ademobstructie, zoals wij het in ons jargon zeggen.’ Anne Teresa leek ineens een heel andere koe, de dofheid uit haar ogen verdween op slag, ze zag minder bleek in haar gezicht, en ze leek wel te glimlachen, zo blij was ze dat ze verlost was van de kerstbal. Maar die kerstbal, waar kwam die vandaan? Midden in de zomer? Ik kijk er wel van op, moet ik zeggen. ‘Een kerstbal?’ zei Sylvain. ‘Waar komt die vandaan? Midden in de zomer?’ ‘Misschien heeft een onverlaat een kerstbal in de wei gegooid,’ zei Carlos. ‘Mensen zijn slecht, dat weten we. Ze doen allerlei af te keuren dingen, onder meer kerstballen in weien gooien, zoals zonet nog bleek.’ ‘Voor alle zekerheid zal ik Anne Teresa een spuitje geven tegen de posttraumatische stress,’ zei Ozzy, ‘en laat haar maar een nachtje in de stal, zodat ze fulltime kan herstellen.’ Hij diende het spuitje toe; alle drie gaven ze Anne Teresa een vriendschappelijk klapje op de flank, en Sylvain zei: ‘Slaapwel, lief diertje.’ Ozzy stak de kerstbal als aandenken in z’n dokterstas. Ze gingen van de stal naar de keuken van het huis, waar Sylvain Ozzy aanbood om iets te drinken. ‘Je weet, Sylvain,’ zei de dierenarts, ‘dat ik in zekere zin een alcoholicus ben, dus geef naar goeie gewoonte maar het sterkste dat je in huis hebt.’ Vanessa gaf derhalve een forse bel cognac aan Ozzy, en alle anderen dronken Jupiler. Sylvain zei tegen Vanessa en Appolonia wat er aan de hand was geweest, en Ap-
polonia zei: ‘Een kerstbal? Waar kwam die vandaan? Midden in de zomer?’ ‘Carlos gokt erop dat een onverlaat hem in de wei heeft gegooid,’ zei Sylvain. ‘Goed gegokt, Carlos,’ zei Vanessa, ‘het is altijd wat met die onverlaten.’ ‘Hoe gaat het met jou, Ozzy?’ vroeg Appolonia. ‘Zit je vrouw nog in de rolstoel?’ ‘Ja,’ zei Ozzy, ‘daar raakt ze waarschijnlijk nooit meer uit, met die verlamming van haar. Maar ze voelt er zich niet slecht onder. Het is een prima rolstoel, elektrisch aangedreven en al die shit.’ Hij vroeg om nog meer cognac aan Vanessa, die z’n verzoek honoreerde. ‘Binnenkort raak ik ook wel in een rolstoel,’ zei Appolonia. ‘M’n benen gaan de verkeerde kant op, dat voel ik iedere dag steeds meer.’ ‘Je benen blijven stabiel, moeder,’ zei Vanessa, ‘je moet niet klagen. Voor een vrouw met maar één knie en maar één scheen kun je je goed uit de slag trekken.’ ‘Ach, wat weet jij van uit de slag trekken,’ zei Appolonia onvriendelijk, ‘in de oorlog, tóen trokken we ons uit de slag.’ Ozzy keek op z’n horloge, en zei: ‘Eén cognacje gaat er nog wel in, dan moet ik me haasten om ergens een kat een verlossend spuitje te geven.’ ‘Wat heeft het diertje?’ vroeg Carlos. ‘Het bazinnetje is haar beu,’ zei Ozzy, ‘ze heeft bedacht dat ze liever een stel goudvissen heeft dan een kat.’ ‘En daar moet die kat voor sterven?’ zei Carlos verontwaardigd. ‘Sterven zou ik het niet noemen,’ zei Ozzy, ‘het is eer-
20
21
der ontslapen. Echt, zoals ik met een verlossend spuitje een dier kan doen ontslapen in plaats van platweg sterven, daar verdien ik een standbeeld voor.’ Hij dronk gulzig van de derde bel cognac. Al dat gezuip. Ik ben blij dat ik van de drank af ben, dat meen ik. ‘À propos, Ozzy,’ zei Vanessa, ‘hoeveel moet ik je betalen voor het redden van Anne Teresa?’ ‘Geef maar dertig euro,’ zei Ozzy. ‘Ik scheur er m’n broek aan, maar jullie zijn goeie mensen. Een eenvoudig gezin, dat niet uit is op het veroorzaken van ellende bij anderen. Corrigeer mij als ik fout zit.’ Niemand corrigeerde hem. Vanessa gaf hem dertig euro contant. ‘Een onbeduidende som geld,’ zei Ozzy, ‘maar in Soedan zou je er vijftig kinderen van kunnen kleden.’ ‘In plaats van ze te kleden,’ zei Appolonia, ‘zou je hun beter te eten geven. Gekleed zijn hoeft ginder niet met het warme klimaat, maar verhongeren doen ze.’ ‘Wat zou je willen,’ zei Sylvain, ‘hun rijstoogst is mislukt.’ ‘Hoe komt dat?’ vroeg Vanessa. ‘Dat moet je aan Carlos vragen,’ zei Sylvain, ‘hij zit in die branche.’ ‘Ik zit helemaal niet in die branche,’ zei Carlos, ‘het is niet omdat ik wetenschappelijk onderzoek verricht dat ik weet waarom oogsten mislukken. Trouwens, ze mislukken omdat negers lui zijn.’ ‘Daarmee zit hij er niet ver naast,’ zei Ozzy, ‘ik heb een neger als klant en die is nog te lui om z’n pythons te soigneren. Je zou die beesten moeten zien, helemaal uitgemergeld en zo ondervoed en zwak dat ze met moeite op hun poten kunnen staan.’
Dat bedoelde hij allicht overdrachtelijk, want een klein kind weet dat pythons geen poten hebben. Zelfs Vanessa wist het. ‘Pythons hebben toch geen poten?’ zei ze. ‘Ik bedoelde het overdrachtelijk,’ zei Ozzy. Dat maakte Vanessa geen cent wijzer, en ze besloot om het onderwerp te laten rusten. ‘Wat negers ook hebben is geel oogwit,’ zei Appolonia. ‘Als het geel is,’ zei Vanessa, ‘kun je het dan oogwít noemen?’ ‘Gaan we taalkundig doen ja?’ beet Appolonia naar haar schoondochter. ‘Trouwens, hoe moet je het dan noemen? Ooggeel? Wat is dat voor een woord? Ik heb nog nooit een woord gehoord dat zo slecht bekt als ooggeel. Eerst twee o’s, dan twee g’s en dan twee e’s. Drie oorzaken waardoor een woord naar de kloten kan worden geholpen. Ooggeel. M’n reet.’ Sylvain schonk Ozzy nog maar ’ns bij en nam ook vier Jupilers uit de koelkast. Ze dronken in stilte, alsof er veel was om over na te denken. Terwijl er in feite praktisch niks was om over na te denken. Behalve misschien de negers met het ooggeel. Er was gekras hoorbaar aan de deur. Sylvain liet Yasser binnen. Die ging in z’n hoek liggen, op een dekentje. Vele Duitse herders liggen graag op een dekentje, en als er geen dekentje voorradig is, wel, dan liggen ze gewoon op de keukenvloer. ‘Die hond houdt zich kranig,’ zei Ozzy. ‘Hoe oud is hij nu al?’ ‘Dertien jaar, vier maanden en zeven dagen,’ zei Sylvain.
22
23
‘Ik zie die knakker gerust een jaar of zeventien worden,’ zei Ozzy. ‘Dan heeft hij nog drie jaar, zeven maanden en vierentwintig dagen te leven,’ zei Sylvain. Hoe dom hij mocht zijn, in hoofdrekenen was hij geen achtereind van een varken. ‘Ik zal hem missen,’ zei Vanessa en ze moest zich inhouden om niet te huilen. ‘Zover zijn we nog niet,’ zei Sylvain. ‘In de oorlog werden honden geen zeventien jaar,’ zei Appolonia, ‘dat kwam omdat we hen voor hun vijfde verjaardag al opgegeten hadden. Voedselgebrek in 19401945, daar kunnen ze in Soedan nog wat van leren.’ Carlos vond ze wel leuk, die avondlijke gesprekken. De boog hoeft niet altijd gespannen te staan, redeneerde hij. Tussen de regels door wil ik opmerken dat ik niet akkoord ga met de stelling van Carlos dat negers lui zijn. Ik ken twee negers en die zijn dag en nacht in touw, weliswaar met drugs dealen, maar lamzakken kun je hen geenszins noemen. ‘Na dit biertje ga ik de koeien melken,’ zei Sylvain. ‘Ga je me daarbij helpen, zoon?’ ‘Nee,’ zei Carlos. Hij hield van een krachtig nee op z’n tijd. Het was toch zeker wel waar? Hij had al meegeholpen met het stallen van Anne Teresa, en nu zou hij ook nog ’ns de koeien moeten helpen melken? Ik ben een qualastofontonderzoeker, dacht hij, en hoewel er van dat soort kerels niet veel zijn, durf ik te wedden dat geen enkele van hen, ikzelf incluis, zin heeft om koeien te melken. Ozzy dronk z’n glas cognac tot de laatste druppel leeg,
en zei: ‘Op naar de volgende halte. Het was me een waar genoegen en bovendien een verrassende ervaring, met die kerstbal. Tot ziens, beste vrienden, en onthou het: nihil omnibus esteban.’ Geen enkel lid van de Gardeboes wist wat deze spreuk betekende en niemand vroeg ernaar omdat de spreuk hen geen zier interesseerde. Spreuken van dierenartsen zijn zelden de moeite van het begrijpen waard. Ozzy verliet het huis, en Sylvain zei: ‘Dan ga ik maar heel alleen en eenzaam de koeien melken.’ Men liet hem maar bazelen, met z’n gezeik vol zelfmedelijden over eenzaamheid, en hij ging van de keuken naar het erf. Carlos voelde zich niet te beroerd om nog maar een Jupiler te drinken, nam er een uit de koelkast en vroeg bijna gelijktijdig: ‘Jullie ook nog?’ Beide vrouwen sloegen het aanbod af. Als Appolonia te veel bier dronk voor het slapengaan moest ze ’s nachts geheid vier of vijf keer uit haar nest om te pissen, en Vanessa was niet echt een drinker. Ze was nog maar één keer laveloos geweest, toen ze met haar vriendin Rachel een optreden van de Chippendales in Gent had bezocht en daarna op kroegentocht was geweest op de Vlasmarkt, waar ze zich niet alleen compleet lazarus had gezopen maar ook een paar xtc-pillen had geslikt, met als resultaat dat ze na haar thuiskomst Sylvain had wakker gemaakt en niet alleen heel haar tong in z’n gat had gestoken maar hem daarna ook nog ’ns buiten westen had gemept met het nachtkastje. Later hadden ze dat uitgepraat en Sylvain had het haar vergeven. De man van Rachel vergaf het z’n vrouw níet, zeker niet omdat hij erg trots was op z’n nachtkastje, dat hij zelf in elkaar had getimmerd, en de twee waren ge-
24
25
scheiden. Rachel had een brief geschreven naar het management van de Chippendales, om schadevergoeding te eisen, want ja, tenslotte lagen die homofiele eikels aan de basis van haar scheiding, en het management had geantwoord: ‘Dear Rachel, why don’t you go kill yourself, ugly bitch.’ Dat vond Rachel voldoende om haar hetze tegen de Chippendales stop te zetten. Van dat soort wereldwijd vertakte, machtige organisaties kun je het als gewone volksvrouw toch nooit winnen. ‘Ik kruip maar ’ns onder de wol,’ zei Appolonia, ‘maar eerst nog een stukje lezen in Nachtegalen in het vooronder.’ Ze doelde op een van de hermetische romans van Bertus Lomp waar een normaal mens niet doorheen kan komen, maar Appolonia een normaal mens noemen zou te veel eer voor haar zijn. Ze verdween via de trap naar de eerste verdieping, waar de drie slaapkamers en de badkamers zich bevonden. Vanessa had ondertussen de strijkplank, het strijkijzer en een mand vol gewassen goed bovengehaald en ze begon aan haar taak. In de woonkamer had Carlos de televisie aangezet, hopend dat hier of daar een tof programma te vinden was, of een leerzame documentaire, of waarom niet een spannende film. Hij stootte bij het zappen op de prent The Dickmans Ponytail en algauw zat hij midden in de actie, waarbij onder meer een jongen doorheen een verduisterd glasraam stuikte, en een andere jongen een lachbui kreeg die eindigde in een hersentumor. Het was een erg grappige film en de lach van Carlos schalde geregeld door de woonkamer. Toen de scène eraan kwam waarin de man met de kettingzaag het opneemt tegen de jongen met de ijzeren staaf schuddebuikte Carlos dat het een aard had. Ik vind die scène
ook komiek, maar om nou te schuddebuiken, dat is overdreven. Carlos vond het jammer toen de film gedaan was. Hij zapte verder en kwam bij een show op een Vlaamse commerciële zender. Hij oordeelde dat er nu minder te lachen viel. Een bekende zanger zei hij dat schrik had om z’n stembanden te verliezen in een brand. Dat ze geschroeid zouden worden door het vuur en derhalve verder onbruikbaar zouden zijn. De interviewer zei niet: ‘Waarom heb jij stembanden nodig? Je kunt toch niet zingen,’ iets wat ik gezegd zou hebben, dacht Carlos. Hoewel hij wetenschapper was zag hij zichzelf wel opereren in het milieu van de showbizznizz. Eens ik het onderzoek naar de qualastofont voltooid heb, dacht hij, zal ik mogelijk een carrièreswitch overwegen en een baantje zoeken als interviewer van bekende mensen. Hij had al een lijstje in z’n hoofd met z’n vijf favoriete bekende mensen: Pieter van den Hoogenband, Willy Roggeman, François Colombien, koningin Elizabeth van Engeland, indien nog in leven, en ook en zeker niet in de laatste plaats de bassist van dEUS. Als ik Colombien wil interviewen zal ik wel m’n Frans moeten bijspijkeren, dacht hij. Z’n Frans was immers niet meteen een prima navolging van de taal van Molière. Hij wist niet eens wat woorden als ‘bonnefooi’, ‘trammelant’ en ‘staande lamp’ in het Frans waren. Als je denkt dat een staande lamp in het Frans ‘une lampe standique’ is, dan raak je niet ver. Maar is Willy Roggeman wel bekend genoeg? vroeg hij zich thans af. Sterker nog, hij was zelf vergeten wie Willy Roggeman eigenlijk was. Z’n assistent Floris Van Vloerzegem had hem ooit een heel exposé gegeven over hoe schitterend een zekere Willy Roggeman was, en dat die
26
27
man het waard was om wereldberoemd te zijn, en dat hij bovendien uitstekend tuinierde. Maar de corebusiness van Willy Roggeman had Carlos niet onthouden. Pieter van den Hoogenband stond bekend als zwemmer, dat wel. En wat voor een! Zoals die jongen wereldrecords had doen sneuvelen, je kreeg er kippenvel van. Later werden ook zijn wereldrecords aan flarden gezwommen, maar hé, wat zou je willen, de wereld staat nu eenmaal niet stil. Ik ben echt wel moe, dacht Carlos nu, en daardoor bij lange niet in vorm, want ik weet niet eens meer hoe de bassist van dEUS heet. Carlos was een meter zesenzeventig lang, van een gemiddeld postuur, met een kapsel zoals dat van de zwager van John Bryan, een onopvallend gezicht, en meestal gekleed in dingen die hij gekocht had bij h&m. Ik bedoel, als je hem ziet zou je nooit denken: dat is dus de man die dicht bij de doorbraak staat in het qualastofontonderzoek. Je zou hem, zoals hij daar lag op de bank, een schop tegen z’n kloten geven. Wat een lummel. Hij zag hoe de interviewer nu een televisiepresentatrice interviewde en haar vroeg wat ze deed om haar liefdesverdriet te lijf te gaan. ‘Veel sporten,’ antwoordde ze, ‘vaak naar de fitness, voldoende bewegen, niet stilzitten, calorieën verbranden en slaatjes eten.’ Ik zou nu vragen: welke slaatjes, dacht Carlos, maar dat vroeg de interviewer niet. In plaats daarvan vroeg hij: ‘En als je vrijgezel bent zoals jij, hoe gaat dat dan met de seks?’ Dat vond Carlos een onkiese vraag en hij hoopte erop dat de presentatrice zou zeggen: daar heb je geen zaken mee. Maar ze zei: ‘Er is nog altijd me, myself en I.’ Dus ze bedoelt masturberen, dacht Carlos. Een grijns verscheen op z’n gezicht.
Een meisje dat masturbeert, dat vond hij geil. Hij had het nog nooit een meisje zien doen, en toch was het een grote fantasie van hem. Om eerlijk te zijn, Carlos was op z’n negenentwintigste nog maagd. Het was gewoon zo dat vrouwen hem niet aantrekkelijk vonden. Hij was vast van plan om daar verandering in te brengen, al wist hij voorlopig niet exact waar hij aantrekkingskracht vandaan zou halen. Ik heb toch een heel mooi kapsel? redeneerde hij desondanks, waarbij hij er even aan voorbijging dat een man wel wat meer in petto moet hebben dan een kapsel om een vrouw te verleiden. Ach, dacht hij, m’n tijd komt nog wel, en het hangt in de lucht, dat voel ik. Binnenkort sla ik m’n slag en heb ik een meisje onder de lakens. En ze kan maar beter goed in bed zijn, of ik gooi haar godverdomme het raam uit. Vrouwen moesten maar niet denken dat ze bij Carlos zoete broodjes konden bakken. Eerst masturberen, trut, en dan je beentjes helemaal wijd en m’n lul in je kut, is dat nu zo moeilijk? Ik ben veel te kieskeurig als het op vrouwen aankomt, dacht hij, daarom dat ik nog maagd ben. Plus, vele mannen van negenentwintig zijn waarschijnlijk nog maagd. Die veronderstelling was natuurlijk nergens op gebaseerd. De tv-show was voorbij, en werd gevolgd door een nieuwsuitzending, waarin niet veel opzienbarende gebeurtenissen verslagen werden. Er gebeurt nooit wat, dacht Carlos, en als er al iets gebeurt moeten de moslims daarvoor zorgen. Ik ben dat moslimgedoe spuugzat, dacht hij verder, en ze moeten opkrassen. Allemaal. Naar moslimlanden. Met een eigen cultuur. En ons met rust laten. We hebben niks, helemaal niks met Allah en Mo-
28
29