Inhoud Voorwoord
5
1
7
Beheer Brandmeldinstallaties
1.1 Wet- en regelgeving
7
1.2 Normering
9
1.3 Certificering van Brandmeldinstallaties
11
1.4 Onderhoud en beheer van brandmeldinstallaties
13
1.5 Verwijzingen
14
2
15
Hardware Brandmeldinstallatie
2.1 Soorten van bewaking
15
2.2 Prestatie-eisen
18
2.3 Systeemopbouw
24
2.4 Doormeldingen
34
2.5 Bekabeling
40
2.6 Ontruimingsalarminstallaties
42
2.7 Sprinklerinstallaties
44
2.8 Rook- en warmtebeheersingssystemen
46
2.9 Blusgasinstallaties
47
2.10 Verwijzingen
49
3 Beheerdersfunctie
51
3.1 Taken van de beheerder
51
3.2 Het bedrijf als gebruiker van brandmeldinstallaties
52
3.3 Onderhouds- en installatiegegevens
54
3.4 Logboek
55
3.5 Periodieke controle en onderhoud
57
3.6 Deskundig onderhoud
59
3.7 Verwijzingen
60
3
4
Bijlage 1 Doormeldingen
61
Bijlage 2 Registratieformulier brandmeldingen
65
Bijlage 3 Model Logboek NEN 2654-1
67
Bijlage 4 Model Onderhoudsovereenkomst
71
Bijlage 5 Aanwijzing Beheerder Brandmeldinstallaties
73
Voorwoord De NVB streeft ernaar de veiligheid in bedrijven naar een hoger niveau te brengen, onder andere, door het verbeteren van de kwaliteit van het lesmateriaal. Naast de NVB lesboeken op alle niveaus van Bedrijfshulpverlening, verschijnt nu ook onder eigen beheer het boek Beheerder Brandmeldinstallaties. In dit boek wordt de lesstof behandeld die nodig is om het FNVB Certificaat Beheerder Brandmeldinstallaties te behalen. De basiskennis waar een beheerder Brandmeldinstallaties over moet kunnen beschikken wordt voornamelijk bepaald door twee normen: • NEN 2535: Brandveiligheid van gebouwen. Brandmeldinstallaties. Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen. • NEN 2654-1: Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties: Deel 1 Brandmeldinstallaties. Naast de normen die uitgegeven worden door NEN in Delft, kunnen niet onvermeld blijven de inspanningen die een drietal landelijke organisaties op dit gebied doen: CCV: het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid; NVBR: de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding; VEBON: de branchevereniging van bedrijven die gespecialiseerd zijn in brandveiligheid en beveiligingsvraagstukken.
Voorwoord
5
Veiligheid binnen bedrijven vraagt de grootste aandacht. Correcte en optimale leer- en lesstof legt daar een basis voor. NVB nodigt nadrukkelijk een ieder uit, suggesties te doen, die een bijdrage kunnen leveren tot het verbeteren en nog toegankelijker maken van de inhoud van dit boek, zodat we samen met u daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het verbeteren van de veiligheid. Jan Haas Frits Schut Lochem, april 2012
6
Beheerder Brandmeldinstallaties
Naast automatische brandmelders worden ook altijd handbrandmelders geïnstalleerd. In het Bouwbesluit wordt bepaald in welke situaties een volledige bewaking vereist is. Denk daarbij aan: • ziekenhuizen, verpleeghuizen, bejaardencentra; • hotels; • Cel- en celgebouwen; • gebouwen waar grote aantallen personen samenkomen; • sommige parkeergarages. Een compleet overzicht is gegeven in Bijlage 1: “Doormeldingen”. Aan een volledige bewaking is bijna altijd een automatische doormelding naar de Regionale Alarm Centrale van de brandweer verbonden. Volledige bewaking vergroot de kans, dat een brand in een dermate vroeg stadium ontdekt en bestreden kan worden, dat vluchtroutes nog goed bruikbaar zijn. 2.1.2
Gedeeltelijke bewaking
Gedeeltelijke
Bij een
gedeeltelijke bewaking worden naast de noodzakelijke
bewaking
handmelders, automatische brandmelders aangebracht. Soms hoeven automatische brandmelders alleen opgenomen te worden in gemeenschappelijke verkeersruimtes en ruimtes met een verhoogd brandrisico. Voorbeelden (zie ook Bijlage 1): • kantines, dagverblijven; • technische ruimtes als laagspanningsruimtes, machinekamers, luchtbehandeling en c.v. ketelruimten; • opslag en archieven; • werkplaatsen; • keukens. Een brand in een niet beveiligde ruimte zal pas gedetecteerd worden als rook een wel beveiligde ruimte heeft bereikt. Dit houdt vanzelf-
16
Beheerder Brandmeldinstallaties
sprekend in dat er later gemeld wordt en er meer kans op schade ontstaat. Vaak wordt bij gedeeltelijke bewaking een automatische doormelding naar de Regionale Alarm Centrale vereist. 2.1.3.a Ruimtebewaking (in relatie tot het vluchten) Ruimte bewaking
Bij een ruimtebewaking in relatie tot het vluchten, worden alleen in een bepaalde ruimte of ruimten automatische brandmelders aangebracht Bij ruimtebewaking (in relatie tot het vluchten) ligt de nadruk op het automatisch alarmeren van aanwezigen in een bepaald deel van het gebouw. Bijvoorbeeld wanneer er maar één vluchtroute beschikbaar is. 2.1.3.b Ruimtebewaking (specifieke ruimte) Bij een ruimtebewaking specifieke ruimte, wordt alleen in een bepaalde ruimte of ruimten de noodzakelijke automatische en/of handbrandmelders aangebracht. Voorbeeld: Computerruimtes Alleen in uitzonderlijke gevallen is er een automatische doormelding naar de Regionale Alarm Centrale. 2.1.4 Objectbewaking
Objectbewaking
Soms willen verzekeraars of eigenaren dat bepaalde objecten met een automatische brandmelder moeten worden bewaakt. Denk aan machines, computermainframes en dergelijke. Een eventuele doormelding naar de openbare meldcentrale zal op vrijwillige basis plaatsvinden. Opmerking: deze doormeldingen worden door de brandweer meestal niet geaccepteerd om onnodige meldingen te voorkomen. 2.1.5
Niet-automatische bewaking
Niet-automatische
bewaking
gebeurt
altijd
met
handbrand-
melders. Toevallige aanwezigen moeten dan een melder activeren door een ruitje te forceren. Het tijdstip van het ontdekken van de brand heeft bij niet-automatische bewaking een grote toevals-
Hoofdstuk 2 - Hardware Brandmeldinstallatie
17
Tabel 1 RISICOKLASSE-INDELING Gebruiksfunctie
Risicoklasse intern
Risicoklasse extern
Woonfunctie
E
C
Bijeenkomstfunctie
D
B
Bijeenkomstfunctie voor opvang van kinderen jonger dan vier jaar
E
C
Celfunctie
E
C
Gezondheidszorgfunctie
E
C
Industriefunctie
E
B
Kantoorfunctie
B
A
Logiesfunctie
E
C
Onderwijsfunctie
B
A
Sportfunctie
D
B
Winkelfunctie
D
B
Overige gebruiksfuncties en bouwwerken geen gebouw zijnde
Door bevoegde autoriteit te bepalen
Door bevoegde autoriteit te bepalen
In deze tabel
wordt onderscheid gemaakt tussen “extern” en
“intern”. “Extern” betreft alle naar het ontvangststation voor brandmeldingen doorgemelde ongewenste en onechte meldingen. “Intern”
betreft
alle
binnen
de
organisatie
gesignaleerde
ongewenste en onechte meldingen. Berekening
Berekening aantal ongewenste en onechte meldingen
ongewenste en
Met behulp van tabel 1 en 2 kan het maximaal aantal ongewenste
onechte
en onechte brandmeldingen voor een object worden berekend.
brandmeldingen
Hoofdstuk 2 - Hardware Brandmeldinstallatie
21
Voorbeeld 2: In een school (onderwijsfunctie) zijn 350 melders geïnstalleerd. Wat mag het maximum aantal onechte melding per jaar zijn? Klasse-indeling intern is risicoklasse B, Intern: risicofactor 0,3; dat zijn (350:100)=1,05 = 1 meldingen per jaar (afgerond naar beneden) Klasse-indeling extern is risicoklasse A Extern: risicofactor: 0,15; dat zijn (350: 100) 0,525 = 1 melding per jaar (afgerond naar boven) Prestatie-eis
2.2.7
Prestatie-eis voor systeembeschikbaarheid
systeem
De brandmeldcentrale moet op jaarbasis gedurende 99,7% van de
beschikbaarheid
tijd beschikbaar zijn. Dit wordt de beschikbaarheidsgraad genoemd. Factoren die de beschikbaarheidsgraad beïnvloeden zijn: • uitschakelen van meldergroepen of van melderlussen; • preventief onderhoud; • defecten van apparatuur; • storing aan de voeding; • storing aan een nevenpaneel of brandmeldcentrale. Afdekken van automatische melders heeft ook gevolgen voor de systeembeschikbaarheid, het is echter niet zichtbaar in het elektronische logboek van de brandmeldcentrale. Alle meldingen moet in een logboek worden bijgehouden onder vermelding van: • brandmelding doorgemeld naar het ontvangststation voor brandmeldingen; • brandmelding intern; • ongewenste brandmelding; • onechte brandmelding; • installatiedeel uit; • storingen.
Hoofdstuk 2 - Hardware Brandmeldinstallatie
23
26
Beheerder Brandmeldinstallaties
Apparatuur NEN-EN 54-1
Brandweerpaneel
D
A
L
M
Beeldscherm
N
Digitaal logboek
H
K
J G
F
E
C1
Gebouwbeheers systeem
C2
C2
SCHEMA AUTOMATISCHE BRANDMELDINSTALLATIE
Printer
B
Nevenbedieningsen signaleringspaneel
6
Brandmeldcentrales bestaan er in allerlei fabricaten, groottes en variëteiten. Het is altijd maatwerk. Elke brandmeldcentrale moet zijn voorzien van: • een uitgang naar brandalarmeringsapparatuur (C1/C2); • een uitgang naar doormeldingsapparatuur voor brandmeldingen (E); • een uitgang naar automatische brandbeveiligingsinstallaties (G); • een uitgang naar doormeldingsapparatuur voor storingen (J); • de mogelijkheid voor periodieke melderkeuringen. Een brandmeldcentrale mag voorzien zijn van: • alarmteller; • verificatie van meldingen; • een vertraging van de uitgangssignalen naar (C1/C2) en/of (E); • een genormaliseerd in- en uitgangsinterface; • storingssignalen van brandmelders en elementen; • uitschakelen van adresseerbare brandmelders en elementen; • een signalering voor het volledig wegvallen van de energievoorziening. Alle teksten op een brandmeldcentrale en de teksten die op de toegangsniveaus 1 en 2 zichtbaar zijn, moeten in de Nederlandse taal worden weergegeven ook al is de centrale van een buitenlandse leverancier. Automatische
2.3.2
Automatische brandmelders
brandmelders
Brand ontstaat doordat ontvlambare materialen tot ontbranding worden gebracht door een warmtebron. Bij het ontwikkelen van een brand zal de temperatuur in de directe omgeving gaan stijgen en later ook in wijdere omgeving. Door deze temperatuurstijging zullen ook brandbare materialen in de omgeving volledig gaan ontbranden als er voldoende zuurstof is. Een automatische brandmelder bevat één of meer sensoren die
Hoofdstuk 2 - Hardware Brandmeldinstallatie
27
Het slow-whoop signaal geeft een sireneachtig geluid, dat door de meeste mensen ervaren wordt als een waarschuwing voor groot gevaar. Slow-whoop installaties vallen onder de klasse B installaties.
2.7 Sprinklerinstallaties Sprinklerinstallaties
De essentie van een sprinklerinstallatie is dat het water dat uit de sprinklerkop(pen) komt de brand onder controle houdt met het doel uitbreiding te voorkomen. Het is geen vervanging voor een blussing. Niet alle sprinklerkoppen moeten tegelijk in werking komen, omdat dan doorgaans de capaciteit van het leidingnet overschreden wordt. Vooraf moet daarom in het programma van eisen vastgesteld worden: • hoeveel sprinklers er tegelijkertijd in werking zullen zijn; • de hoeveelheid bluswater die per tijdseenheid moet kunnen worden geleverd.
Sprinklerkoppen
Sprinklerkoppen worden afgesloten door een smeltzekering of door een met vloeistof gevulde glaspatroon. Bij een bepaalde temperatuur zal de smeltzekering verbroken worden of zal de glaspatroon kapot springen, waarna het bluswater alleen bij die sprinkler vrij uit kan stromen.
44
Beheerder Brandmeldinstallaties
De aanspreektemperatuur van een sprinkler wordt tenminste 30˚C hoger gekozen dan de hoogste temperatuur die onder normale omstandigheden verwacht wordt. De aanspreektemperatuur wordt aangegeven door de kleur van de vloeistof in de glaspatroon of een indicatie op de sprinklerkop. Een rood glaasje duidt bijvoorbeeld op 68˚C, een blauw glaasje op 141˚C. De vorm van de spreidplaat die voorop de sprinkler gemonteerd is bepaalt het sproeipatroon. Het te beschermen vloeroppervlak varieert tussen 9 en 21 m2. Sprinklerpompen
Het in werking treden van sprinklerinstallatie en het signaleren
en -afsluiters
hiervan is een automatisch proces. Nadat een brand is bedwongen moet de installatie met de hand worden uitgezet door het dichtdraaien van de hoofdafsluiter en eventueel het stoppen van de waterpompen.
Om te voorkomen dat een afsluiter tijdens de stand-by situatie toch dicht gedraaid staat, is er altijd een kettingbeveiliging om het handwiel aangebracht. Om de afsluiter dicht te kunnen draaien moet de ketting verbroken worden.
Hoofdstuk 2 - Hardware Brandmeldinstallatie
45
De beheerder dient te controleren of de onderhoudswerkzaamheden ook werkelijk zijn vastgelegd in een contract. In het contract wordt vastgelegd dat er tenminste één beheerder moet zijn. Deze beheerder is de contactpersoon voor de onderhouder.
3.2 Het bedrijf als gebruiker van brandmeldinstallaties 3.2.1
Aanstellen van beheerders
Aanwijzing
De gebruiker van het pand moet altijd één of meerdere beheerders
beheerder(s)
aanwijzen. Deze beheerders moeten zijn opgeleid en geïnstrueerd. Het branddetectiebedrijf verzorgt een instructie over de geleverde brandmeldinstallatie: • de bediening van de brandmeldcentrale; • de uit te voeren periodieke controles; • het uit te voeren onderhoud. Volgens de norm NEN 2654-1 moet de beheerder periodiek de brandmelders beproeven. Tijdens de beproeving, wordt de brandmeldcentrale getest op stuurfuncties, doormelding en alarmering. De automatische brandmelders moeten nominaal beproeft worden. Het aantal moet groot genoeg zijn om de betrouwbaarheid van de installatie vast te kunnen stellen en of het geheel aan de perstatieeis voldoet. De beproeving moet op een door de fabrikant voorgescherven wijze uitgevoerd worden. Eens per jaar moeten alle automatische brandmelders functioneel beproefd worden. Om dat te kunnen doen moet de beheerder en de onderhouder precies op de hoogte zijn van de omvang en opbouw van de installatie. Ook moet de beheerder stuurfuncties buiten bedrijf kunnen zetten, om te voorkomen dat bijvoorbeeld blusinstallaties of ontruimingsalarm tijdens het testen afgaan.
52
Beheerder Brandmeldinstallaties
3.2.2
Meldergroepen buiten werking stellen
Sommige
noodzakelijke
werkzaamheden
moeten
uitgevoerd
worden in ruimtes die met brandmelders bewaakt worden, terwijl ze zeker een brandalarm zullen veroorzaken. Denk aan: • loodgieterswerk; • schilderen en afbranden; • lijmen van vloerbedekking; • verbouwingen die veel stof veroorzaken; • laswerkzaamheden. De gebruiker heeft in dit soort gevallen de taak om ongewenste of onechte brandmeldingen te voorkomen. In principe mag in deze gevallen een brandmelder uitgeschakeld worden, mits de prestatie-eis over de beschikbaarheid niet in gevaar komt. Om melders te beschermen tegen stof worden (rode) kapjes toegepast die direct na de werkzaamheden weer verwijderd moeten worden. De NEN 2535 noemt hierbij en beschikbaarheid van 99,7%. In de 0,3% moeten dus alle storingen en onderhoudswerkzaamheden verricht worden. Dat komt neer op ongeveer één etmaal per jaar! Elke keer dat een brandmeldergroep geheel of gedeeltelijk buiten werking wordt gesteld, moet de gebruiker in de betrokken ruimten controles uitvoeren, ter vervanging van de weggevallen automatische beveiliging. Hiervan stelt hij de bevoegde autoriteit in kennis en de BHV en de mensen in de omgeving. Hij instrueert de mensen in de omgeving hoe te handelen bij een brand als de automatische brandmeldinstallatie buiten werking is. 3.2.3
Informeren van het bevoegd gezag
Bij overschrijding van de beschikbaarheideis van 99,7%, moet overleg met het bevoegde gezag worden gepleegd. Die zal gebouwdelen die uitgeschakeld zijn, maar wel in gebruik blijven aan extra controles laten onderwerpen. De preventiefunctionaris van de brandweer kan per geval afwegen
Hoofdstuk 3 - Beheerdersfunctie
53