Certificering van brandmeldinstallaties Instructie Versie 1.0
Datum Status
21 december 2010 Definitief
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Colofon
Versie
1.0
T 0800 - 899 1103
[email protected]
Pagina 3 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Inhoud
1
Inleiding ........................................................................................................... 7
1.1
Wat is certificering en waarvoor is het ................................................................................... 7
1.1.1
Welke belanghebbenden spelen een rol bij certificatie .............................................................. 7
2
Regelgeving .................................................................................................... 10
3
Certificering in de praktijk ................................................................................. 11
3.1
Wanneer moet een installatie gecertificeerd worden .............................................................. 11
3.2
Er zijn twee typen certificaten ............................................................................................ 11
3.3
Het certificatieproces ......................................................................................................... 13
3.4
(Onderscheid) certificatietraject bestaande installaties vs nieuwe installaties ............................ 14
3.4.1
Nieuwe installaties ............................................................................................................ 14
3.4.2
Bestaande installaties ........................................................................................................ 15
3.5
Aanvullende eisen van de Rijksgebouwendienst en van de gebruiker ....................................... 16
3.5.1
Andere installaties in relatie met certificering........................................................................ 16
3.6
Valkuilen in de praktijk en obstakels voor certificering ........................................................... 17
3.6.1
Nieuwe installaties ............................................................................................................ 17
3.6.2
Bestaande installaties ........................................................................................................ 17
3.6.3
Gecombineerde installaties ................................................................................................. 18
3.6.4
Erkende bedrijven ............................................................................................................. 18
3.6.5
Inspecties ........................................................................................................................ 18
3.7
Hoe lang is een certificaat geldig? ....................................................................................... 18
4
Hoe ziet de toekomst eruit? .............................................................................. 19
Pagina 5 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
1
Inleiding
Bij veel gebouwen stagneert het proces om een brandmeldinstallatie te certificeren. De oorzaken zijn divers, zoals overschrijding van de prestatie eisen voor het aantal ongewenste meldingen of het niet kunnen certificeren van een bestaande brandmeldinstallatie. Het gevolg is dat er technisch of procesmatig een impasse ontstaat waardoor de installatie oncertificeerd blijft. In deze instructie is uitgelegd hoe het certificatietraject in elkaar zit. Daarnaast is omschreven welke problemen zich in de praktijk voordoen hoe hiermee kan worden omgegaan. Vragen die men in de praktijk tegenkomt zijn bijvoorbeeld: Wat kan er worden gecertificeerd, welke soorten certificering zijn er en wat voegt certificering toe? Welke partij is waar verantwoordelijk voor in het certificatietraject? Moet een installatie daadwerkelijk vervangen worden om het gecertificeerd te krijgen? Wanneer moeten er inspecties worden uitgevoerd en welke plaats nemen deze in bij certificering? Met deze instructie wordt beoogd een praktische handreiking te geven hoe een brandmeldinstallatie te (laten) certificeren. Er wordt ingegaan op veel voorkomende vragen en valkuilen en wat daarbij passende oplossingsrichtingen zijn.
1.1
Wat is certificering en waarvoor is het Het doel van certificatie is om een bepaald kwaliteitsniveau voor brandmeldinstallaties vast te leggen en te verkrijgen. Dit kwaliteitsniveau geldt enerzijds voor geleverd werk, anderzijds betreft dit kwaliteitsniveau voor de erkenning van bedrijven en personen die betrokken zijn in het proces om te komen tot een brandmeldinstallatie. Deze certificatie geeft aan wat van de brandmeldinstallatie en van de diverse (markt)-partijen wordt verwacht en hoe handhaving en controle plaatsvindt. 1.1.1
Welke belanghebbenden spelen een rol bij certificatie
Branddetectiebedrijf: Het erkend branddetectiebedrijf is verantwoordelijk voor de projectie. Het projecteren tot en met het onderhouden van de brandmeldinstallatie moet door of onder verantwoordelijkheid van het erkend Branddetectiebedrijf worden uitgevoerd. Onderhoudsbedrijf: Het erkend onderhoudsbedrijf is verantwoordelijk voor het onderhoud van de brandmeldinstallatie. Niet elk willekeurig onderhoudsbedrijf is bevoegd om onderhoud uit te voeren aan een brandmeldinstallatie. De onderhoudsbedrijf moet een overeenkomst hebben met de leverancier van de toegepaste componenten zodat altijd gegarandeerd de benodigde componenten geleverd kunnen worden. Installatiebedrijf: Het erkende installatiebedrijf legt de bekabeling van de brandmeldinstallatie aan. Het is mogelijk dat deze werkzaamheden door het branddetectiebedrijf worden uitgevoerd. Pagina 7 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Bevoegde autoriteit: Dit zijn de eisende partij(en). Conform het besluit brandveilig gebruik bouwwerken, in de volksmond het gebruiksbesluit genoemd, is dit vaak de gemeente/brandweer. Ook kunnen eigenaren en gebruikers eisende partij(en) zijn. Inspectie instelling: De type A geaccrediteerde inspectie instellingen kunnen beoordelen of de installatie conform de uitgangspunten en norm is aangelegd. Certificatie instelling: Deze instelling geeft, conform de regeling brandmeldinstallatie, het certificaat af van de brandmeldinstallatie. CCV: Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is de beheerder van de regeling brandmeldinstallatie. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de diverse partijen zijn in onderstaande tabel weergegeven:
Eisen opstellen Projecteren Leveren Installeren Beheren Onderhouden Certificeren Inspecteren
Principaal
Eisende partij
PvE opsteller
V
V
B
Branddetectie bedrijf
Ontwerp bureau
V V V
B
Installatie bedrijf
Onderhouds bedrijf
Inspectie instelling
B
V V V/B
B B/V
V: verantwoordelijkheid = de plicht verantwoording af te leggen. B: bevoegdheid = het recht tot het uitoefenen van bepaalde handelingen. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is de beheerder van de Regeling Brandmeldinstallaties 2002. De regeling wordt uitgevoerd door certificatieinstellingen1. Binnen de regeling wordt geïnspecteerd door inspectie-instellingen2. De inspectie-instellingen zijn (al vele jaren) geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (RvA). De RvA is het hoogste orgaan op dit gebied in Nederland en voert jaarlijkse controles uit om vast te stellen dat de vereiste kwaliteit is gewaarborijksgebouwendienst. Certificatie-instellingen zijn niet geaccrediteerd. Dit komt omdat de huidige Regeling Brandmeldinstallaties 2002 niet op accreditatieniveau is. Certificatie-instellingen zijn voor hun accreditatie afhankelijk van een nieuwe regeling.
1 Zie voor een actueel overzicht: http://www.hetccv.nl en voor erkende bedrijven www.preventiecertificaat.nl . 2 Zie voor een actueel overzicht: http://www.rva.nl Pagina 8 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Opmerking 1 Er wordt nog vaak gesproken over de 'NCP-certificering'. Dit komt omdat het NCP als vorige eigenaar deze regeling heeft opgesteld. Nu is het NCP één van de uitvoerende certificatie-instellingen. Certificaten hebben het logo van het CCV. Omdat het CCV alle energie stopt in een nieuwe regeling, staat de oorspronkelijke NCP-regeling nog steeds op de site van het CCV. Opmerking 2 Regelingen van het CCV moeten voldoen aan: transparantie, concurrentie en kwaliteit. Transparantie betekent dat alle 'stakeholders' kunnen participeren in de tot stand koming van een (nieuwe/aangepaste) regeling. De overheid speelt hierin een belangrijke rol. Concurrentie betekent dat er meerdere uitvoerende partijen moeten zijn. Kwaliteit betekent dat de regelingen op accreditatieniveau moeten zijn. Dit betekent dat de uitvoerende certificatie- en inspectie-instellingen geaccrediteerd moeten zijn door de Raad voor Accreditatie te Utrecht (zie hierna).
Pagina 9 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
2
Regelgeving
Wettelijk kader: gemeentelijke Bouwverordening Overige voorschriften o
o
o
o
Regeling brandmeldinstallaties 2002 en heruitgave 2009 ((te downloaden op http://www.hetccv.nl). In de regeling brandmeldinstallaties is vastgelegd hoe de verschillende partijen moeten samenwerken om een gecertificeerde brandmeldinstallatie te realiseren. NEN 2535 1996 + aanvulling A1 2002 (te downloaden op Brisware). Hierin staan de technische eisen waaraan een brandmeldinstallatie moet voldoen. Publicatie certificatie van bestaande brandmeldinstallaties (te downloaden op http://www.hetccv.nl). In de publicatie is vastgelegd hoe bestaande brandmeldinstallaties te kunnen certificeren. Certificatieschema brandmeldinstallaties (te downloaden op http://www.hetccv.nl). Hierin staan de verschillende certificatie trajecten beschreven.
Een brandmeldinstallatie kan worden geëist vanuit de Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (het gebruiksbesluit). In bijlage 1 van het gebruiksbesluit staat bij elke gebruiksfunctie beschreven of er een brandmeldinstallatie wordt geëist. Een beknopte samenvatting van deze tabel is in bijlage 1 van dit document weergegeven.
Pagina 10 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
3
Certificering in de praktijk
3.1
Wanneer moet een installatie gecertificeerd worden Alle brandmeldinstallaties die een verplichte rechtstreekse doormelding naar de Regionale Alarmcentrale (de RAC) van de brandweer hebben, dienen ook gecertificeerd te worden volgens de hiervoor aangewezen regeling. In bijlage 1 van het gebruiksbesluit staat bij elke gebruiksfunctie beschreven of er moet worden doorgemeld of niet. Een beknopte samenvatting van deze tabel is in bijlage 1 van dit document weergegeven. Indien er geen installatie geeist is conform het gebruiksbesluit en de gebruiker besluit toch om de installatie te laten doormelden naar de Regionale Alarmcentrale van de brandweer (de RAC), ook dan moet de installatie gecertificeerd worden. Dit geldt niet als de gebruiker de doormelding in deze situatie via de Particuliere Alarm Centrale (de PAC) doormeldt.
3.2
Er zijn twee typen certificaten Product certificaat – in de regel. Inspectie certificaat – bij uitzondering. Er zijn twee soorten certificatie trajecten. Product certificaat is conform de regeling brandmeldinstallaties. Hierbij geeft de certificatie instelling het certificaat af. Bij inspectie certificaat geeft de inspectie instelling het certificaat af. Het is ook mogelijk om een installatie bij oplevering te voorzien van een inspectie certificaat en bij handhaving te voorzien van een product certificaat. Op de site van het CCV is Het certificatieschema brandmeldinstallaties te downloaden. Hierin staat alle informatie beschreven over product certificeren en inspectie certificeren.
Pagina 11 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Hieronder is het schema van het certificeringstraject weergegeven.
Omdat de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 in de kern een product certificatieregeling is, wordt alleen een certificaat gegeven op datgene wat het branddetectiebedrijf heeft geleverd.
Pagina 12 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Hieronder is een schematische opbouw van een brandmeldinstallatie weergegeven:
Het certificaat volgens de regeling brandmeldinstallatie (BMI) is alleen hetgeen wat zich binnen de stippellijn bevindt. Het certificaat strekt zich dus niet uit over de stuurfuncties. Een inspectiebureau kijkt verder dan hetgeen wat zich binnen de stippellijn bevindt. Die beoordelen ook de stuurfuncties en bouwkundige aspecten die direct betrekking hebben op de brandmeldinstallatie en organisatorische aspecten, zoals het logboek. 3.3
Het certificatieproces Certificering van de brandmeldinstallatie is het volgens een vastgelegde procedure beoordelen of een product voldoet aan de criteria uit de betreffende regeling. De procedure leidt tot een certificaat van de brandmeldinstallatie. Op grond van de erkenning door de certificatie-instelling mag het erkend Branddetectiebedrijf een certificaat voor een brandmeldinstallatie uitgeven. Het erkend Branddetectiebedrijf toont hiermee aan de eisende partijen (bijvoorbeeld de brandweer, eindgebruiker, gemeente, verzekeringsmaatschappij) dat wordt beschikt over de kennis, vaardigheden en bedrijfsmiddelen om een gecertificeerde brandmeldinstallatie op te leveren.
Pagina 13 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Hieronder is een schematische opbouw van het certificatie traject weergegeven.
De certificatie instelling besluit steekproefsgewijs een installatie te laten inspecteren. De kans op een inspectie hangt af van de inspectiefrequentie waarin het bouwwerk valt. In de regeling brandmeldinstallatie, welke te downloaden is op het CCV, staat in bijlage F de inspectiefrequentie beschreven. Ook in het Programma van Eisen (PvE) staat altijd beschreven in wel inspectiesegment de installatie valt. 3.4
(Onderscheid) certificatietraject bestaande installaties vs nieuwe
installaties Het is mogelijk bestaande brandmeldinstallaties te certificeren. Het certificatieproces voor bestaande installaties is gelijk aan het proces van nieuwe installaties. De weg naar certificatie kan in de praktijk bij nieuwe installaties verschillend verlopen dan bij bestaande installaties, vandaar dat deze trajecten in de volgende twee paragrafen afzonderlijk behandeld worden.
3.4.1 Nieuwe installaties De uitgangspunten en prestatie-eisen voor de brandmeldinstallatie worden vastgelegd in een Programma van Eisen. De installatie wordt vervolgens gerealiseerd door erkende marktpartijen. Na afronding wordt er een Rapport van Oplevering opgesteld door het branddetectiebedrijf. Als de installatie is aangelegd conform het Programma van Eisen en het Rapport van Oplevering is volledig ingevuld en ondertekend, kan het branddetectiebedrijf het certificaat aanvragen bij de certificatie-instelling waarbij het branddetectiebedrijf is erkend. Na een procedurele controle door de certificatie-instelling wordt het certificaat afgegeven. Pagina 14 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Bij nieuwe installaties zal over het algemeen nieuwe apparatuur, kabels etc worden gebruikt, die geheel aan de huidige regelgeving voldoen. 3.4.2
Bestaande installaties
Bestaande installaties kunnen worden gecertificeerd als aan de certificatieprocedure is voldaan (Programma van eisen, erkende uitvoerende partijen) en als de apparatuur, kabels etc aan de huidige normen voldoet. De norm schrijft niet voor dat apparatuur, kabels etc op het moment van certificering nieuw moeten zijn. Strict volgens de regels is het binnen de huidige regeling Brandmeldinstallaties niet mogelijk om bestaande brandmeldinstallaties te certificeren. De reden is dat niet voldaan wordt aan de volgorde van de processtappen in het certificatietraject. Enkele branddetectiebedrijven werken om deze formele reden niet mee aan het certificeren van bestaande installaties. Er is door het CCV een publicatie op de regeling Brandmeldinstallaties gekomen die het wél mogelijk maakt om bestaande brandmeldinstallaties te certificeren. De publicatie regeling bestaande brandmeldinstallatie is te downloaden op het CCV (www.hetccv.nl). Bij bestaande installaties kan het zijn dat de installatie nog voldoet. De toegepaste componenten hebben nog een geldig certificaat zoals vermeld in de NEN2535. Deze delen kunnen dus worden hergebruikt. Onderstaand is een opsomming van stappen die men moet doorlopen om een gecertificeerde installatie te krijgen. De uitgangspunten voor een brandmeldinstallatie zijn vastgelegd in een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). De eisende partij(en) (dit is de bevoegde autoriteit soms ook een eigenaar of gebruiker). Wie de eisende partij(en) zijn staat beschreven in het PvE. Vaststellen in hoeverre de installatie voldoet aan het Programma van eisen en de onderliggende normen. Handig instrument is het laten uitvoeren van een 0inspectie door een inspectie-instelling. Het rapport geeft duidelijk aan welke delen (niet) voldoen aan de gestelde eisen. Op zoek gaan naar een erkend branddetectiebedrijf en een erkend installatiebedrijf die mee willen werken aan de certificering van een bestaande installatie. Zij moeten zich namelijk ook verantwoordelijke willen stellen voor het bestaande (over te nemen) deel. Indien er geen erkend bedrijf beschikbaar is, is het altijd mogelijk te certificeren volgens het traject van de inspectie instelling met een inspectie certificaat. Delen van de installatie die niet voldoen, aanpassen of vervangen (dit is afhankelijk van de leeftijd en staat van de installatie): o Bekabeling aanpassen of ontheffing aanvragen (b.v. over de kleur van de toegepaste bekabeling) o Indien de melderperiferie nog voorzien is van geldig certificaat is alle OK, anders periferie vervangen. Hetzelfde geldt ook voor centrale apparatuur zoals de brandmeldcentrale en nevenpanelen (NCP erkende installateur + branddetectiebedrijf) o Projectering aanpassen met melders en alarmgevers (erkende installateur + branddetectiebedrijf) Logboek aanvullen of vernieuwen (erkende installateur + branddetectiebedrijf) Rapport van Oplevering opstellen (branddetectiebedrijf) Certificaat aanvragen bij het de certificatie-instelling (branddetectiebedrijf)
Pagina 15 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
3.5
Aanvullende eisen van de Rijksgebouwendienst en van de gebruiker De uitgangspunten voor een brandmeldinstallatie worden vastgelegd in het Programma van Eisen. Dit wordt opgesteld aan de hand van de eisen uit de norm en regelgeving. Bijvoorbeeld de bewakingsomvang van een installatie. In een aantal gevallen kan hiervan afgeweken worden. Vanuit het gelijkwaardigheidbeginsel in het Bouwbesluit kan er aanvullende detectie geëist worden. Bijvoorbeeld gedeeltelijke bewaking (melders in gangen en risicovolle ruimtes) in plaats van het minimaal vereiste, niet automatische bewaking (alleen handbrandmelders). Ook kan de rijksgebouwendienst voorstellen om een hogere bewakingsomvang te realiseren in verband met een hoge afbreukrisico bij calamiteiten (brand/rook) in bepaalde ruimten. Of een kostbare inventaris, bijvoorbeeld in een museum. Ook kan er bijvoorbeeld geëist / gewenst worden om brandmeldingen door te zetten naar de brandweer. Al deze afwijkingen ten opzichten van de minimum eisen of andere eisen vanuit de geldende norm en regelgeving moet worden vast gelegd in het Programma van Eisen. 3.5.1
Andere installaties in relatie met certificering
Ontruimingsalarminstallatie Daar waar de overheid eisende partij is voor een brandmeldinstallatie, eist zij altijd eveneens een ontruimingsalarminstallatie (zie gebruiksbesluit). Het gaat tenslotte om de veiligheid voor de mens, en dus is een tijdige en geordende ontruiming van groot belang. Ontruimingsalarminstallaties zijn op dit moment alleen certificeerbaar door inspectie instellingen. Dit is echter geen wettelijke eis. Rookbeheersingsinstallatie Rookbeheersingsinstallaties worden om diverse redenen toegepast, onder andere in het kader van ontruiming. Er zijn twee soorten rookbeheersingsinstallaties: rook- en warmte-afvoerinstallaties (RWA) en overdrukinstallaties. RWA-installaties zorgen er voor dat er een rookvrije laag is, waardoor gericht vluchten mogelijk blijft en het gebouw niet instort. Overdrukinstallaties worden in trappenhuizen gebruikt om deze rookvrij te houden. Voor deze installaties bestaat momenteel een certificatieregeling (Regeling Rookbeheersingssystemen 2002), maar deze regeling wordt door belangrijke 'stakeholders' niet ondersteund en zeer beperkt uitgevoerd.
Stationaire blusinstallatie Stationaire blusinstallaties worden door de overheid vaak voorgeschreven in het kader van een gelijkwaardige beveiliging. Dit betekent dat een (deel van een) gebouw niet voldoet aan het Bouwbesluit, en de stationaire blusinstallatie (bijvoorbeeld een sprinklerinstallatie of een rook- en warmte-afvoerinstallatie) wordt aangebracht om tot een gelijkwaardig brandveiligheidsniveau te komen. Voorbeelden van stationaire blusinstallaties zijn sprinklerinstallaties, waternevelinstallaties en blusgasinstallaties. Voor deze installaties is er een certificatieregeling: LPS1233. Deze regeling wordt uitgevoerd door LPCB. Opmerking 1 Ontruimingsalarminstallaties, rookbeheersingsinstallaties en stationaire blusinstallaties kunnen geactiveerd worden vanuit een brandmeldinstallatie. Signalen uit deze installaties (alarm, storing) worden vaak via de brandmeldcentrale (door)gemeld. Brandbeveiligingsinstallaties zijn dus bijna altijd aan elkaar gekoppeld. Hierdoor wordt het nog lastiger om vast te stellen wat er precies gecertificeerd wordt en door wie dit gebeurt. Pagina 16 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
3.6
Valkuilen in de praktijk en obstakels voor certificering 3.6.1
Nieuwe installaties
In deze situatie kan het zijn dat er een nieuwe installatie in een nieuw aangehuurd gebouw wordt gerealiseerd of dat de installatie compleet vervangen wordt. Een valkuil hierbij is dat het Programma van Eisen (PvE) in een te laat stadium wordt opgesteld. Soms zelfs als de installatie al voltooid is. Dit is niet volgens de afgesproken regels maar komt nog wel eens voor. Er zal dan alsnog een PvE opgesteld moeten worden. Het PvE gaat vervolgens ter goedkeuring naar de brandweer. In dit traject kunnen er nieuwe eisen op tafel komen, deze eisen zullen vervolgens alsnog gerealiseerd moeten worden. Het is dus van belang om tijdig een PvE op te (laten) stellen en deze goed te laten keuren. 3.6.2
Bestaande installaties
Het certificaat bij de toegepaste componenten (componenten certificaat) is verlopen. Dit is vaak het geval bij oude installaties, bij de leverancier van de installaties kan nagevraagd worden of de componenten nog een geldig certificaat hebben. Als dit niet het geval is dan moet worden aangetoond dat de componenten van de brandmeldinstallatie bij oplevering was voorzien van een componenten certificaat. Uitvoering van de stuurstroomkabels of kabel tussen de brandmeldcentrale en andere centrale delen is niet conform de NEN2535. De installatiekabel moet vervangen worden of er moet in het PvE vastgelegd worden dat er afgeweken wordt. Er is voor de in de norm genoemde bekabeling geen functiebehoud gerealiseerd. Functiebehoud kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. De bekabeling zelf is functiebehoud, 30 minuten brandwerend. Er is een gecertificeerde sprinklerinstallatie in het gehele gebouw aanwezig. Of de bekabeling is in een ringleiding over verschillende brandcompartimenten uitgevoerd. In de NPR 2576 staan alle eisen beschreven over de bekabeling en functiebehoud. Indien er in het gebouw bekabeling zonder functiebehoud is toegepast moet de bekabeling worden vervangen of er moet in het PvE vastgelegd worden dat er afgeweken wordt. De uitgangspunten zijn nooit vastgelegd in een Programma van eisen of komen niet meer overeen met het bestaande Programma van eisen. Na technisch onderzoek door een branddetectiebedrijf of inspectie-instelling (0-inspectie) kan opnieuw een PvE worden opgesteld, of het bestaande Programma van eisen worden aangepast, vaak wordt dan een Nota van Aanvulingen (NvA) geschreven. Bepaalde technische eisen zijn niet uitvoerbaar (bijvoorbeeld in een monumentaal pand) conform de norm. Op dat moment moet in overleg met alle betrokkenen een gelijkwaardige oplossing worden gevonden, en inclusief onderbouwing worden vastgelegd. Onduidelijkheid waar ontheffing voor verkregen kan worden. Dit is afhankelijk van diverse factoren, hier zal in overleg met de brandweer naar gekeken moeten worden. Ontheffingen net als gelijkwaardige oplossingen onderbouwd documenteren.
Pagina 17 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Wie is de kartrekker voor het certificeren van de installatie. Dit kunnen de rijksgebouwendienst, de gebruiker of de verhurende partij zijn (afhankelijk van het contract met de verhuurder). Opmerking 1 Zie de opmerking hierboven; niet te snel naar het middel 'ontheffing' grijpen of afwijkingen accepteren.
3.6.3
Gecombineerde installaties
Stel: in een gebouw wordt zowel een brandmeldinstallatie als een automatische blusinstallatie (bijvoorbeeld een sprinklerinstallatie) gerealiseerd. Uit kostenoverwegingen worden de beide centrales gecombineerd of geïntegreerd. Bij gecombineerde installaties worden meestal twee certificatie trajecten gevolgd. De brandmeldinstallatie conform de regeling brandmeldinstallaties. De sprinklerinstallatie conform de regeling LPS1233. Bij geïntegreerde installaties wordt meestal de gehele installatie conform de regeling LPS1233 gecertificeerd. 3.6.4
Erkende bedrijven
Op www.preventiecertificaat.nl staan alle erkende bedrijven weergegeven. 3.6.5
Inspecties
Om bovengenoemde redenen kunnen brandmeldinstallaties soms niet worden gecertificeerd. In dat geval kan altijd op basis van een inspectie worden vastgesteld dat de brandmeldinstallatie aan de gestelde normen voldoet. Dit leidt dan tot een inspectierapport met een positieve conclusie. Wel is het zo dat de inspectie-instelling ook kijkt of de stuurfuncties functioneel zijn3. Belangrijke stuurfuncties die niet juist functioneren kunnen tot een negatieve conclusie leiden. 3.7
Hoe lang is een certificaat geldig? Het afgegeven certificaat voor de brandmeldinstallatie heeft een beperkte geldigheidsduur (1 jaar), zodat periodiek moet worden aangetoond dat de installatie nog aan het door alle partijen erkende Programma van Eisen voldoet. Het periodiek beheren en onderhouden is een noodzakelijk onderdeel van de certificatie (NEN 2654-1). Het erkend branddetectiebedrijf verstrekt na het jaarlijkse onderhoud een Rapport van Onderhoud, dit rapport wordt verzonden naar de certificatie-instelling. Als de installatie nog voldoet dan kan op basis van het Rapport van Onderhoud via de certificatie-instelling het branddetectiebedrijf het certificaat verlenen.
3 Zie punt 1.3.1, opmerking 3: bij certificering conform de Regeling brandmeldinstallaties 2002 vallen de stuurfuncties niet onder het certificaat. Pagina 18 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
4
Hoe ziet de toekomst eruit?
Bij de huidige installaties kom je voornamelijk het certificatietraject volgens product certificering tegen. In de toekomst zal ook vaker inspectie certificering worden gebruikt. Er zijn diverse certificaten omtrent de brandmeldinstallatie beschikbaar. Dit leidt nogal eens tot verwarring. Een overzicht van verschillende certificaten is hieronder weergegeven: Componenten certificaat: Dit geeft aan of de toegepaste componenten voorzien zijn van een gelden EN-54 keurmerk. Product certificaat: Hiermee geeft het branddetectiebedrijf aan dat de installatie volgens de regeling brandmeldinstallatie is goedgekeurd. Installatie certificaat: Hiermee geeft de certificatie instelling een verkaring af dat het branddetectiebedrijf, installatiebedrijf of onderhoudsbedrijf erkend is. Onderhouds certificaat: Een product certificaat kan alleen bij oplevering worden afgegeven. Zodra een installatie wordt onderhouden, wordt jaarlijks een onderhouds certificaat afgegeven. Inspectie certificaat: Hiermee geeft de inspectie instelling aan dat de installatie volgens de uitgangspunten en normen is aangelegd. In het certificatieschema brandmeldinstallatie, welke te downloaden is op de site van het CCV is meer informatie te vinden over het certificatie traject.
Pagina 19 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
Bijlage 1: aanwezigheid en omvang van installaties In bijlage 1 van het gebruiksbesluit staat bij elke gebruiksfunctie beschreven of een brandmeldinstallatie vereist is, welke bewakings omvang vereist is en of doormelding vereist is. Een beknopte samenvatting van deze bijlage is hieronder weergegeven.
Gebruiksfunctie
Leden van toepassing
Artikel
2.6.2 2.6.3
2.6.2
2.6.2
2.6.2 2.6.3
2.6.3 2.6.3 2.6.3
1a
1b
1c
1d
1a
1b
1c
2
-
500
-
-
*
-
-
-
-
-
-
1
*
-
-
-
-
1000
1
-
-
*
-
*
5≤13
-
1
-
-
*
-
*
13≤50 -
-
-
-
*
-
*
50≤70 -
-
-
-
-
*
*
2.6.4 2.6.2
Lid 2
Omvang van de bewaking
Grenswaarden
Bijeenkomstfunctie bijeenkomstfunctie niet zijnde de bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
3
Celfunctie
5
Industriefunctie industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie
*
*
*
*
*
*
-
V
-
-
-
-
*
*
*
*
*
-
1000
-
-
*
-
-
-
-
-
-
1
*
-
-
-
*
-
-
*
20
6
11
Overige industriefunctie
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Kantoorfunctie
*
*
*
-
500
-
-
*
-
-
-
-
-
-
1
*
-
-
-
20≤50 -
-
-
*
-
-
*
50≤70 -
-
-
-
*
-
*
Overige gebruiksfunctie Pagina 20 van 21
Definitief | Certificering van brandmeldinstallaties | 21 december 2010
overige besloten gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen
*
*
*
-
1000
-
-
-
-
*
-
-
2500
-
-
-
-
*
*
-
-
-
1
*
-
-
-
Legenda: - : dit lid is niet van toepassing * : het hele artikel is van toepassing > : alle waarden groter dan de achter dit teken aangegeven waarde ÿ : alle waarden kleiner of gelijk aan de achter dit teken aangegeven waarde
Pagina 21 van 21