Inhoudsopgave 1.
Inleiding
1.1
Situatieschets
2
1.2
doelstelling
3
1.3
Afbakening
4
1.4
Leeswijzer
4
2.
Kwaliteit van brandmeldinstallaties
5
2.1
Inleiding
5
2.2
Wettelijk kader
5
2.3
Overgangstermijnen
6
3.
Vertragingstijd
8
3.1
Inleiding
8
3.2
Vertragingstijd
8
3.3
Procedure voor het verkrijgen van een vertragingstijd
4.
5.
2
10
Verhogen veiligheidsbewustzijn en handhaving
11
4.1
Inleiding
11
4.2
Verhogen veiligheidsbewustzijn
11
4.3
Handhaving
11
4.3
Particuliere alarmcentrales
12
Tenslotte
14
Begrippen- en afkortingenlijst
15
Bijlage 1 - Overzicht aansluitingen en aantal meldingen per gemeente
16
Bijlage 2 - Aansluitvoorwaarden GMZ
17
Bijlage 3 - Aansluitprocedure GMZ
18
Bijlage 4 - Schema toepassen vertragingstijden
19
Bijlage 5 - Inhoud procedure alarmopvolging
20
Bijlage 6 - Procedure verkrijgen vertragingstijd
21
Bijlage 7 - Alarmopvolging en handhaving ongewenste meldingen
22
Veiligheidsregio Zeeland
1
1.
Inleiding
1.1 Situatieschets In steeds meer gebouwen worden, al dan niet verplicht, brandmeldinstallaties geïnstalleerd. Op 1 januari 2007 waren 716 gebouwen in Zeeland voorzien van een brandmeldinstallatie met een doormelding naar de Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland (GMZ) van de Veiligheidsregio Zeeland. In de periode van 1 september 2006 tot 1 september 2007 werden er op de alarmcentrale 3.352 brandmeldingen en meer dan 4700 storingsmeldingen verwerkt. In bijlage 1 is een overzicht van het aantal aansluitingen en meldingen per gemeente of samenwerkingsgebied opgenomen. Door verscherpte eisen ten aanzien van de aanwezigheid van een brandmeldinstallaties, gesteld in de gemeentelijke Bouwverordeningen, neemt het aantal brandmeldinstallaties aangesloten op het openbaar brandmeldsysteem (OBMS) en hiermee het aantal ongewenste en onechte meldingen1 sterk toe. In 2006 waren er landelijk ruim 53.000 brandmeldingen via een brandmeldinstallatie. Dit is bijna de helft van alle uitrukken voor brand (113.000) en een derde van alle uitrukken in Nederland (159.000). Het aantal ongewenste en onechte meldingen is in 2006 ten opzichte van het jaar ervoor gestegen met 10%. Ten opzichte van 1990 is het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen in 2006 gestegen met meer dan 290%2. Landelijke cijfers laten zien dat het er in 94 procent van de automatische brandmeldingen sprake is van een ongewenste of onechte brandmelding2. De vele nodeloze brandmeldingen veroorzaken een aantal problemen. De problematiek van onechte en ongewenste automatische alarmen is te verdelen in: 1. Interne onrust op locatie van de abonnee. Bij het regelmatig afgaan van een brandmelder/ontruimingssignaal binnen een inrichting verslapt de aandacht en accuratesse. Bij een echte brand(melding) kunnen de gevolgen hiervan levensbedreigend zijn. 2. Onnodig veel extra werkzaamheden op de GMK. Door onnodige doormeldingen naar de GMK wordt de centrale (personeel) extra belast. Op dat moment kan de verwerkingstijd voor een daadwerkelijke spoedmelding oplopen. 3. Verkeersrisico’s van zowel opkomend personeel als uitrukkende voertuigen. Vrijwilligers komen zo snel mogelijk naar de kazerne, waarna brandweervoertuigen zich met optische en geluidssignalen spoeden richting het opgegeven adres. Dit vormt een risico voor de brandweermensen zelf en voor het overige verkeer doordat men toch van het ergste uit dient te gaan en haast dus geboden is. 4. De motivatie van brandweerlieden en onbegrip bij werkgevers. Een vaak gehoorde reactie “Het zal weer wel loos zijn” en daarmee niet accuraat reageren beïnvloedt de paraatheid. Zeker voor de vrijwillige korpsen is het een zware belasting. De werkgevers van de vrijwilligers tonen steeds minder begrip als voor de zoveelste keer voor niets uitgerukt wordt. 5. Onnodig gemaakte kosten. Dit kost de maatschappij miljoenen euro’s. De kosten voor de 3 brandweer in Zeeland bedragen naar verwachting meer dan € 100.000,-- .
1
2 3
Een ongewenste brandmelding is een brandmelding door de aanwezigheid van op brand lijkende verschijnselen, die niet het gevolg zijn van een brand. Een onechte brandmelding is een brandmelding die niet het gevolg is van een brand , of op brand lijkende verschijnselen. Brandweerstatistiek 2006, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/ Heerlen, 2007 Van 1 september 2006 tot 1 september 2007 is de brandweer 439 maal uitgerukt voor een brandmelding van een automatische meldinstallatie. Landelijke cijfers laten zien dat er in 94% sprake is van een ongewenste of onechte brandmelding. Een uitruk kost ongeveer € 250,--. Omgerekend is dit een bedrag van € 103.165,--.
Veiligheidsregio Zeeland
2
Er wordt in Nederland wordt op verschillende fronten gewerkt aan de kwaliteit van brandmeldinstallaties en het terugdringen van ongewenste en onechte brandmeldingen. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan continue verbetering van technieken en de Regeling brandmeldinstallaties, waarin voorschriften met betrekking tot certificering van brandmeldinstallaties zijn opgenomen. Daarnaast wordt door veel regio’s voor het alarmeren van de brandweereenheden veelal een vertragingstijd gehanteerd. In de meeste Zeeuwse gemeenten is de vertragingstijd voor het grootste deel ondergebracht bij de meldkamer. Na een binnengekomen brandalarm wordt door de centralist contact opgenomen met de abonnee om te achterhalen of er daadwerkelijk sprake is van brand. Wanneer na het verstrijken van de vertragingstijd niet duidelijk is of er sprake is van brand, wordt de brandweer gealarmeerd. Door deze werkwijze worden veel meldingen door de meldkamer afgevangen. De huidige werkwijze heeft ook nadelen. Het personeel op de alarmcentrale wordt extra belast door het verwerken van de automatische brandalarmen. Op dat moment kan de verwerkingstijd voor een daadwerkelijke spoedmelding oplopen. Daarnaast worden brandmeldingen van handbrandmelders in een aantal gevallen ook vertraagd doorgemeld en is niet geborgd dat brandweereenheden automatisch gealarmeerd na het verstrijken van de vertragingstijd. Een te late alarmering van de brandweereenheden kan grote juridische, financiële en politieke consequenties hebben. Gezien bovenstaande risico’s is door de Veiligheidsregio Zeeland besloten om de vertragingstijd voor nieuwe installaties niet langer onder te brengen bij de alarmcentrale, maar in de brandmeldinstallatie zelf. Voor bestaande installaties zal de vertragingstijd op de meldkamer gefaseerd worden afgebouwd, waarbij deze uiteindelijk in 2017 komt te vervallen. Om de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsregio Zeeland te verschuiven naar een ruimere eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker, zal dit zodanig geregeld moeten worden, dat er achteraf geen politieke en/of maatschappelijke kritiek op de brandweer ontstaat. Zeker wanneer deze, in geval van een terechte melding, later bij het betreffende object arriveert dan het geval zou zijn geweest bij een onvertraagde doormelding. 1.2 Doelstelling Door het wegvallen van de ‘vangnetfunctie’ van de centralisten, is de verwachting dat het aantal ongewenste en onechte meldingen zal toenemen. Uit benchmarking met andere gemeenten en regio’s komt naar voren dat een eventuele stijging in sterke mate afhankelijk is van het veiligheidsbewustzijn van de abonnees en de inspanning c.q. begeleiding van gemeenten. Om gemeenten te ondersteunen in de taak is deze handreiking brandmeldinstallaties opgesteld. Eind 2008 en 2010 zal geëvalueerd worden in hoeverre het aantal meldingen is toegenomen en zal eventueel bijstelling van het beleid plaatsvinden. De mate waarin gemeenten invulling zullen geven aan de handreiking zal grote invloed hebben op een eventuele toename van het aantal nodeloze meldingen. Gemeenten hebben daarnaast een rol bij de afweging van de vertragingstijd tegen de risico’s van deze vertraagde doormelding. Dit wordt onderschreven door de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar onderzoeksrapport naar de brand in het cellencomplex op Schiphol4. Deze handreiking ondersteunt gemeenten in het bepalen van de maximale vertragingstijd. Daarnaast biedt de handreiking handvatten om invulling te geven aan de toezichthoudende en handhavende taak van gemeenten met betrekking tot de aanwezigheid en kwaliteit van brandmeldinstallaties. Deze eisen zijn de afgelopen jaren aangescherpt. Brandmeldinstallaties moeten hierdoor veelal ingrijpende en dure aanpassingen ondergaan. In deze handreiking zijn overgangstermijnen voor het aanpassen van de brandmeldinstallatie opgenomen.
4
Brand cellencomplex Schiphol-Oost; eindrapport van het onderzoek naar de brand in het detentie- en uitzetcentrum Schiphol-Oost in de nacht van 26 op 27 oktober 2005, Onderzoeksraad voor Veiligheid, Den Haag, 21 september 2006.
Veiligheidsregio Zeeland
3
Door het opstellen van de handreiking probeert de Veiligheidsregio Zeeland een kader te scheppen voor uniformiteit in Zeeland. 1.3 Afbakening Deze handreiking richt zich op de aanpak van de beschreven problematiek met name op het gemeentelijk niveau. Het heeft als doelgroep de brandweer. Dit betekent dat sommige zaken bekend worden verondersteld en geen of nauwelijks uitleg dan wel uitwerking behoeven. Zo zou een sprinklerinstallatie formeel gerekend moeten worden tot de brandmeldinstallaties, aangezien een sprinklerinstallatie in geval van brand ook een brandmelding genereert. Vanwege het feit dat in de praktijk nauwelijks nodeloze meldingen door sprinklerinstallaties worden veroorzaakt, blijft deze installatie buiten beschouwing. Ditzelfde geldt voor de overige blusinstallaties. Een kant en klare oplossing is er niet voor het probleem van nodeloze meldingen. Vele korpsen hebben zich reeds druk gemaakt over dit verschijnsel en er zijn even zovele methodes bedacht om dit probleem op te lossen waarbij de ene beter werkt dan de andere. “Er boven op zitten” is het meest effectief om ongewenste meldingen te voorkomen. 1.4 Leeswijzer In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de kwaliteit van brandmeldinstallaties en zijn overgangstermijnen met betrekking tot de kwaliteit en omvang van de installaties opgenomen. In hoofdstuk 3 en 4 wordt ingegaan op het vaststellen van de vertragingstijd respectievelijk de handhaving en het verhogen van het veiligheidsbewustzijn. Een groot deel van de daadwerkelijke uitwerking is opgenomen in de bijlagen en een Cd-rom met formulieren en standaardbrieven. Deze kunnen gebruikt worden bij het vaststellen van een vertragingstijd of de handhaving van ongewenste en onechte brandmeldingen.
Veiligheidsregio Zeeland
4
2.
Kwaliteit van brandmeldinstallaties
2.1 Inleiding Brandmeldinstallaties moeten worden aangebracht op basis van de bouw-, gebruiks- of milieuvergunning. Daarnaast worden brandmeldinstallaties aangebracht vanuit het oogpunt van schadepreventie. De Bouwverordening van de gemeenten vormt veelal het wettelijk kader voor de aanwezigheid, omvang en de kwaliteit van de installatie. De aanwezigheid en de omvang zijn afhankelijk van de zelfredzaamheid van de gebruikers, de grootte van het gebouw en de aanwezigheid van (slapende) mensen. Met betrekking tot de omvang kunnen installaties bestaan uit een zogenaamde volledige, gedeeltelijke en nietautomatische bewaking. Het wettelijk kader met betrekking tot brandmeldinstallaties zal naar verwachting halverwege 2008 verschuiven. De brandveiligheidsvoorschriften zullen vanuit de gemeentelijke bouwverordeningen worden overgeheveld naar het landelijke Besluit brandveilig gebruik bouwwerken. Inhoudelijk is de landelijke uniformering in beginsel een beleidsneutrale operatie. Dit betekent dat de voorschriften met betrekking tot brandmeldinstallaties niet of beperkt zullen veranderen. 2.2 Wettelijk kader Op basis van de gemeentelijke Bouwverordening moeten brandmeldinstallaties voldoen aan 5 de NEN 2535 . In deze norm zijn kwaliteitseisen voor brandmeldinstallaties opgenomen. Als bijdrage in het terugdringen van het aantal ongewenste en onechte meldingen zijn in deze norm prestatie-eisen met betrekking tot het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen opgenomen. In een op te stellen programma van eisen wordt vooraf vastgelegd hoeveel ongewenste en onechte brandmeldingen de installatie mag veroorzaken. Naast de kwaliteitsnormen voor brandmeldinstallaties, moeten de installaties volgens de 6 Bouwverordening onderhouden worden volgens NEN 2654-1 . Naast het onderhoud van de brandmeldinstallatie zijn in deze norm voorschriften opgenomen over de aanwezigheid van een geïnstrueerd persoon. Deze moet onder andere periodieke controles uitvoeren, preventief onderhoud verrichten en gegevens en meldingen in het logboek registreren. In de gemeentelijke Bouwverordening is vastgelegd wanneer een brandmeldinstallatie moet doormelden naar de regionale alarmcentrale van de brandweer in Middelburg. Op basis van de verordening moeten installaties met deze doormelding gecertificeerd worden. Door middel van dit certificaat is geborgd dat de brandmeldinstallatie voldoet aan de kwaliteitseisen uit de Bouwverordening en dat de installatie in geval van bouwkundige wijzigingen (optimaal) wordt aangepast. Certificering van brandmeldinstallaties gaat veelal samen met een afname in het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen. Opgemerkt moet worden dat de verplichting tot certificering ook is opgenomen in de aansluitvoorwaarden van de Veiligheidsregio Zeeland. Deze aansluitvoorwaarden zijn opgenomen in bijlage 2. De aansluitprocedure is opgenomen in bijlage 3. De modelbouwverordening is de laatste jaren aan veel veranderingen onderhevig geweest. Niet alleen zijn de voorschriften met betrekking tot aanwezigheid en omvang verscherpt, ook de voorschriften met betrekking tot de kwaliteit van brandmeldinstallaties zijn aangescherpt.
5 6
NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002. NEN 2654-1, uitgave 2002
Veiligheidsregio Zeeland
5
In de Bouwverordening wordt met betrekking tot aanwezigheid, omvang en kwaliteit geen onderscheid gemaakt in nieuwbouw en bestaande bouw. Aangezien nog niet alle gebouwen voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de aanwezigheid, omvang en kwaliteit van brandmeldinstallaties, kunnen toezichthouders voor een drietal situaties geplaatst worden: 1. Gebouwen, waarvan het gebruik en het bouwwerk niet is gewijzigd, maar op basis van de Bouwverordening wel voorschriften worden gesteld met betrekking tot de aanwezigheid van brandmeldinstallaties, terwijl op basis van een eerdere Bouwverordening geen voorschriften van toepassing waren. 2. Gebouwen, die reeds beschikken over een brandmeldinstallatie en waarvan het gebruik en het bouwwerk niet is gewijzigd, maar op basis van de Bouwverordening strengere voorschriften worden gesteld met betrekking tot certificering van de brandmeldinstallatie. 3. Gebouwen, die reeds beschikken over een brandmeldinstallatie en waarvan het gebruik en het bouwwerk niet is gewijzigd, maar op basis van de Bouwverordening strengere voorschriften worden gesteld met betrekking tot de omvang of de doormelding van de brandmeldinstallatie. 2.3 Overgangstermijnen Zoals hierboven reeds gesteld zijn de huidige regelingen, normen en aansluitvoorwaarden de laatste jaren aangescherpt. Certificering van oude installaties betekent dat de installatie deels of geheel vervangen moet worden. Hoewel de Bouwverordening geen onderscheid maakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw ligt het, gezien de hoge kosten, voor de hand een overgangstermijn te hanteren. Zowel in de modelbouwverordening als het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken zijn voor bovenstaande situaties geen overgangstermijnen opgenomen. Beide laten echter wel de mogelijkheid open een overgangstermijn te hanteren. Bij het bepalen van de overgangstermijn moet rekening worden gehouden met de afschrijvingstermijn. Brandmeldinstallaties hebben over het algemeen een technische levensduur van vijftien jaar. De certificeringregeling voor brandmeldinstallaties bestaat sinds 2002. Installaties, die na 2002 zijn aangelegd, zijn veelal eenvoudig te certificeren. In dit geval is certificering vaak een administratieve handeling. Gezien de afschrijvingstermijn ligt het voor de hand om vanaf 2002 een maximale overgangstermijn van vijftien jaar te hanteren met betrekking tot de certificering van de brandmeldinstallaties. Voorwaarde is dat het gebruik niet gewijzigd is. Dit betekent dat alle installaties uiterlijk in 2017 zullen beschikken over een certificaat. Wanneer dit niet het geval is zal de installatie bij de meldkamer worden afgesloten. De overgangstermijn geldt tevens voor installaties, die zijn voorzien van een doormelding naar de alarmcentrale, terwijl deze doormelding op basis van de Bouwverordening niet noodzakelijk is. Opgemerkt moet worden dat bij twijfel over het functioneren of de kwaliteit van de brandmeldinstallatie ervoor gekozen kan worden om een rapportage op te laten stellen met betrekking tot de technische staat van de installatie. Wanneer de omvang of doormelding van de brandmeldinstallatie op grond van de Bouwverordening moet worden uitgebreid of aangepast, wordt een overgangsperiode van drie jaar redelijk geacht. Wanneer of op grond van de gewijzigde bouwverordening voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot aanwezigheid, omvang en kwaliteit van brandmeldinstallatie wordt een overgangstermijn van 1 jaar redelijk geacht. Voorwaarde is wel dat de afgelopen drie jaar geen bouw- of gebruiksvergunning is afgegeven. Indien dit wel het geval is, wordt tevens een overgangstermijn van vijf jaar redelijk geacht. Wanneer het gebruik van een gebouw wijzigt is er geen overgangstermijn van toepassing.
Veiligheidsregio Zeeland
6
Er zal een redelijke termijn gesteld moeten worden om het gebouw in overeenstemming met de voorschriften uit de Bouwverordening/ het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken te gebruiken. Hiervoor wordt verwezen naar het ‘modelbeleid bestaande bouw’ van de toenmalige Regionale Brandweer Zeeland. Uiteraard zijn er situaties, waarbij moet worden afgeweken van bovenstaande overgangstermijnen. Wanneer een brandmeldinstallatie goed onderhouden wordt, maar desondanks veel ongewenste en onechte meldingen veroorzaakt, kan ervoor gekozen worden om vooruitlopend op certificering een rapport met betrekking tot de technische staat van de installatie op te laten stellen. Bovenstaande is op hoofdlijnen schematisch weergegeven in bijlage 4.
Veiligheidsregio Zeeland
7
3.
Vertragingstijd
3.1 Inleiding Om het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen te beperken wordt voor het alarmeren van de brandweereenheden veelal een vertragingstijd gehanteerd. Het toepassen van deze vertragingstijd is tegenstrijdig met het doel van de doormelding. Een brandmeldinstallaties heeft als doel brand snel te ontdekken, de aanwezige personen vroegtijdig te alarmeren en de interne organisatie (en de brandweer) te alarmeren. Door het toepassen van een vertragingstijd wordt wel de interne organisatie, maar niet de brandweer direct gealarmeerd. Door het toepassen van vertragingstijden neemt het aantal brandalarmen, waarvoor brandweereenheden gealarmeerd worden, sterk af. Hierdoor blijven vrijwilligers gemotiveerd, de kosten beperkt en de risico’s voor veelal vrijwillige brandweerlieden en overige weggebruikers beperkt. Opgemerkt moet worden dat een vertragingstijd door de meeste veiligheidsregio’s wordt toegepast. Concluderend moet gesteld worden dat vertragingstijden gewenst zijn, mits deze zorgvuldig tot stand komen, aangezien de wetgeving deze mogelijkheden niet biedt en de juridische mogelijkheden dus ontbreken. Dat vertragingstijden zorgvuldig tot stand moeten komen wordt tevens onderschreven door de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar onderzoeksrapport naar de brand in het cellencomplex op Schiphol7. In het cellencomplex werd een vertragingstijd toegepast, zonder dat de brandweer hiervan op de hoogte was. 3.2 Vertragingstijd Om de verantwoordelijkheid van de brandweer te verschuiven naar een ruimere eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker zal deze moeten aantonen dat binnen de afgesproken vertragingstijd goede alarmopvolging plaatsvindt. Het toepassen van een vertragingstijd wordt hiermee dus afhankelijk van de interne organisatie. Uitgangspunt voor het verkrijgen van een vertragingstijd is dat de gebruiker binnen de vertragingstijd de oorzaak van het brandalarm onderzoekt, de brandweer alarmeert en een start maakt met de ontruiming. Een groter gebouw zal dus een grotere interne organisatie nodig hebben om bovenstaande acties binnen de vertragingstijd uit te voeren. Bij goed functioneren van de interne organisatie zullen alle nodeloze alarmen afgevangen worden en zullen vrijwel alleen echte brandmeldingen op de meldkamer terecht komen. Bovenstaande impliceert dat de vertraging niet afhankelijk is van de aard van het gebruik of de zelfredzaamheid van de bewoners. Ieder gebouw komt in beginsel voor vertraging in aanmerking, mits de interne organisatie goed functioneert. Bij een reguliere interne organisatie wordt een maximale vertragingstijd van 3 minuten acceptabel geacht. Aangezien de interne organisatie gedurende de dag in sterkte varieert, kan de vertragingstijd in de dag-, avond- en nachtsituatie verschillen. Een kortere vertragingstijd is mogelijk, indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat voor het verifiëren van een brandmelding en terugkoppeling naar de alarmcentrale minder tijd benodigd is. Een langere vertragingstijd is alleen toegestaan indien het gebouw beschikt over een bedrijfsbrandweer.
7
Brand cellencomplex Schiphol-Oost; eindrapport van het onderzoek naar de brand in het detentie- en uitzetcentrum Schiphol-Oost in de nacht van 26 op 27 oktober 2005, Onderzoeksraad voor Veiligheid, Den Haag, 21 september 2006.
Veiligheidsregio Zeeland
8
In tabel 2 is de maximale vertragingstijd afgezet tegen de interne organisatie. Opgemerkt moet worden dat handbrandmelders in geen geval vertraagd doorgemeld mogen worden. Minimale kwaliteit en minimaal aantal functionarissen die < 1 Maximale vertragingstijd minuut ter plaatse kunnen zijn. Beheerder
0 minuten 8
Geïnstrueerde medewerkers of bhv’er
3 minuut
(Aangewezen) Bedrijfsbrandweer
maatwerk
Tabel 2: maximale vertragingstijd afgezet tegen de interne organisatie
Wanneer het waarschijnlijk is dat bij brand escalatie optreedt, is vertraging niet toegestaan. Bij het vaststellen van de vertragingstijd moet rekening worden gehouden met de volgende risico- en escalatiefactoren: • Zelfredzaamheid van de personen; • Complexiteit van het bouwwerk; • Opkomsttijd brandweer (beoordeling conform zorgnorm); • Een laag technisch brandpreventieniveau; • De aanwezigheid van opslag gevaarlijke stoffen; • Een hoge bezetting van mensen en de wijze waarop zij verblijven en; • Een hoge vuurlast met snelle brandvoortplanting. Een oud verzorgingstehuis met meer dan 100 verminderd zelfredzame personen, een laag brandpreventieniveau en 1 permanent aanwezige bhv’er komt bijvoorbeeld niet voor vertraging in aanmerking. Deze kan binnen een maximale vertragingstijd onmogelijk de plaats van een brand lokaliseren, de brand blussen, starten met de ontruiming en de brandweer opvangen. Dit geldt ook voor een hotel met 25 kamers, waar ’s nachts alleen een slaapwacht aanwezig is. Ook deze zal binnen drie minuten onmogelijk bovenstaande acties in gang kunnen zetten. Wanneer ’s nachts geen personen in het gebouw aanwezig zijn, is de kans op ongewenste en onechte meldingen erg klein. Daarnaast kan binnen een vertragingstijd van maximaal 3 minuten geen adequate alarmopvolging plaats vinden. Hoewel een vertragingstijd hier geen gevaar voor personen oplevert is deze wel erg ongewenst vanuit het oogpunt van beheersbaarheid. Het beoordelen van de risico- en escalatiefactoren is ter beoordeling van de brandpreventiespecialist. Uiteraard is het mogelijk strengere eisen met betrekking tot het toekennen van een vertragingstijd te hanteren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het per definitie niet accepteren van een vertragingstijd in (woon)zorggebouwen of hotels. Opgemerkt moet worden dat een strenger beleid gevolgen zal hebben voor het aantal meldingen, waarvoor moet worden uitgerukt.
8. Een geïnstrueerde medewerker moet geïnstrueerd te zijn voor zijn/haar geldende functie. Hij/Zij moet bekend zijn met de procedure ‘Hoe te handelen bij een brand(alarm)’ en de alarmopvolging bij brandalarm. In overleg met de commandant brandweer dient een jaarlijkse oefening plaats te vinden.
Veiligheidsregio Zeeland
9
3.3 Procedure voor het verkrijgen van een vertragingstijd Een vertragingstijd moet schriftelijk worden aangevraagd bij de gemeentelijke brandweer. Een aanvraagformulier is opgenomen in het brievenboek op de Cd-rom. Om de mogelijkheid voor een vertragingstijd te kunnen beoordelen moet duidelijk inzicht worden verstrekt in de bedrijfsorganisatie. Dit moet omschreven zijn in het ontruiming- of calamiteitenplan. Op basis van de Bouwverordening en het toekomstige Besluit brandveilig gebruik bouwwerken moet 9 dit plan voldoen aan de NTA 8112 . Om in aanmerking te komen voor een vertragingstijd moet in dit plan tevens de procedure ‘alarmopvolging in geval van een automatische brandmelding’ zijn opgenomen. In bijlage 5 is opgenomen waar deze procedure aan moet voldoen. Wanneer er vanuit het verleden onvoldoende zicht is op de interne organisatie kan besloten worden een (onverwachte) praktijkoefening te houden. Tijdens deze oefening moet worden getoetst of goede alarmopvolging plaats vindt en wordt voldaan wordt aan de gestelde prestatie-eisen. Vervolgens wordt door de gemeentelijke brandweer de vertraagde doormelding geaccordeerd. Een formulier hiervoor is opgenomen in het brievenboek op de Cd-rom. Ten slotte moet de vertragingstijd in het logboek worden vastgelegd. Tijdens periodieke controles wordt beoordeeld in hoeverre: 1. het certificaat van de brandmeldinstallatie geldig is. 2. de procedure alarmopvolging en het ontruimingsplan aanwezig zijn. 3. de procedure alarmopvolging en het ontruimingsplan geoefend worden. 4. Technische en organisatorische wijzigingen kunnen leiden tot aanpassing of annulering van de vertraging. Gevolg van bovenstaande werkwijze is dat een vertragingstijd in de brandmeldinstallatie bij de oplevering van een bouwwerk niet altijd mogelijk is. De bedrijfsorganisatie kan op dat moment niet in de praktijk worden getoetst. Om het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen zoveel mogelijk te beperken zal de vertragingstijd pas in de installatie kunnen worden ingebouwd wanneer deze beschikt over een certificaat. De procedure voor het verkrijgen van vertraging is schematisch weergegeven in bijlage 6.
9. NTA 8112 (1-6); Leidraad voor een ontruimingsplan, Nederlands Normalisatie-instituut, Delft.
Veiligheidsregio Zeeland
10
4.
Verhogen veiligheidsbewustzijn en handhaving
4.1 Inleiding Door de in hoofdstuk 2 omschreven certificering van brandmeldinstallaties zal de kwaliteit van brandmeldinstallatie geborgd zijn. Daarnaast zal het aantal nodeloze brandmeldingen door certificering en de in hoofdstuk 3 omschreven vertragingstijden afnemen. In paragraaf 2 van dit hoofdstuk zijn maatregelen omschreven om het aantal nodeloze brandmeldingen verder te verminderen door het verhogen van het veiligheidsbewustzijn. Wanneer een vertragingstijd niet acceptabel is en het aantal ongewenste en onechte meldingen (te) hoog is, zal handhavend optreden noodzakelijk zijn om het aantal meldingen te beperken. De mogelijkheden hiervoor zijn omschreven in de paragrafen 4.3 en 4.4. 4.2 Verhogen veiligheidsbewustzijn Om het aantal ongewenste en onechte meldingen te verminderen is het van belang om inzicht te krijgen in de oorzaken van ongewenste of onechte brandmeldingen. Naast registratie in het logboek is de verwachting dat het doorrijden na een brandalarm een belangrijke bijdrage levert in het terugdringen van het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen. Naast het achterhalen van de oorzaak kan tevens getest worden of de brandweer goed opgevangen wordt. Door registratie van de bevindingen op het uitrukformulier, worden de oorzaken van brandalarmen inzichtelijk. Ook zijn er goede ervaringen opgedaan met het afgeven van een informerende brief en invulformulier aan de eigenaar of beheerder. Door de abonnee zelf een formulier in laten vullen over de oorzaak van de nodeloze melding en de maatregelen die genomen worden om deze nodeloze meldingen in de toekomst te voorkomen, neemt het veiligheidsbewustzijn toe. Bedrijven die niet mee willen werken aan een dergelijke registratie verzuimen zich in te spannen om overlast te voorkomen. Dit gebrek aan inspanning kan in een later traject als medemotivatie aangedragen worden om handhavend op te treden. Een aantal brandweerkorpsen in Zeeland past bovenstaande werkwijze nu ruim twee jaar toe. Hoewel de resultaten niet onderzocht zijn, is de ervaring bij deze korpsen dat het veiligheidsbewustzijn toegenomen en het aantal nodeloze meldingen afgenomen is. Een voorbeeldbrief, bijbehorend invulformulier en het registratieformulier voor de uitrukdienst zijn in het brievenboek op de Cd-rom opgenomen. In het brievenboek is tevens een informerende brief opgenomen, die verstuurd kan worden als aankondiging van het nieuwe beleid. 4.3 Handhaving Het is de wettelijke taak van de brandweer om op een melding van brand te reageren 10. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een telefonische melding of een melding van een brandmeldinstallatie. Om het aantal nodeloze alarmen van brandmeldinstallaties te beperken zijn in de NEN 2535 voorschriften gesteld aan het maximaal aantal ongewenste en onechte brandmeldingen. Het aantal meldingen is hierbij afhankelijk van het aantal melders in het gebouw. Gebouwen met veel melders mogen dus relatief vaker een ongewenste of onechte brandmelding veroorzaken. Na certificering beschikt iedere brandmeldinstallatie over een programma van eisen. 10. Op grond van de Brandweerwet 1985, artikel 1, lid 4 hebben Burgemeester en Wethouders de zorg voor: a. Het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt; b. Het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan brand.
Veiligheidsregio Zeeland
11
Bij het overschrijden van het aantal ongewenste en/of onechte meldingen, zal een communicatietraject in de meeste gevallen zeer effectief zijn. Een tweetal zaken moeten hierin onderscheiden worden: 1. De slechte staat en onvoldoende onderhoud van de brandmeldinstallatie. Door een goede installatie (certificering) en goed onderhoud worden veel brandmeldingen voorkomen. 2. Projectering van de brandmelders. Een slechte projectering is de oorzaak van veel ongewenste brandmeldingen. Rookmelders in de buurt van de douche of kooktoestel zijn hiervan veelvoorkomende voorbeelden. Veelal zijn hierin verbeteringen aan te brengen door: Het verplaatsen van de melder Het vervangen van de rookmelder in een thermische melder. Twee melder afhankelijke doormelding. Er zijn meerdere technische maatregelen om ongewenste meldingen te voorkomen. Opgemerkt moet worden dat wijziging van de projectering moet plaatsvinden in overleg met een projecteringsdeskundige van het brandbeveiligingsbedrijf. Wanneer het communicatietraject niet effectief is of er sprake is van nalatigheid, zal een handhavingtraject noodzakelijk zijn. Hierbij zal allereerst beoordeeld moeten worden in hoeverre de installatie onderhouden wordt, de installatie voldoet aan de geldende kwaliteitseisen en goede alarmopvolging plaats vindt. Vervolgens zal pas beoordeeld moeten worden in hoeverre het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen uit de NEN 2535 of het programma van eisen overschreden wordt. Het overschrijden van deze norm is een overtreding van de voorschriften van de Bouwverordening. Tegen deze overtreding kan handhavend worden opgetreden door het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom. Doel van dit optreden is om maatregelen te laten treffen om de overtredingen niet meer te laten voorkomen, het overschrijden van het toegestane percentage van de norm met nodeloze meldingen. In bijlage 7 is met betrekking tot handhaving een stroomschema opgenomen. De bijbehorende brieven zijn in het brievenboek op de Cd-rom opgenomen. 4.3 Particuliere alarmcentrales In toenemende mate wordt de GMZ door een particuliere alarmcentrale (PAC) gealarmeerd voor een brandmelding die afkomstig is van een vrijwillige brandmeldinstallatie die automatisch doormeldt naar de PAC. De GMK verwerkt een dergelijke brandmelding als een reguliere brandmelding. Dit heeft tot gevolg dat de betreffende brandweereenheden worden gealarmeerd. In een groot aantal gevallen blijkt er geen sprake te zijn van brand, maar van een onechte of ongewenste melding of een technische storingsmelding vanuit een brandmeldinstallatie. In sommige gevallen worden zelfs inbraakalarmen als brandmeldingen doorgemeld. Met dergelijke meldingen wordt onnodig een beroep gedaan op de brandweer. Dit gaat ten koste van de noodzakelijke brandweerzorg. De meest voorkomende actie die tot op heden op dit punt zijn verricht zijn vooral gericht zijn op voorlichting en communicatie over overlast en de risico’s die gepaard gaan met de nodeloze meldingen. Beoogd wordt dat bewustwording bij de betrokken partijen al genoeg aanleiding zal zijn om maatregelen te treffen om dergelijke meldingen terug te dringen en daarmee een strafrechtelijke procedure te voorkomen. Niet alle PAC’s en eigenaren van vrijwillige brandmeldinstallaties zijn echter bereid om hier aan mee te werken.
Veiligheidsregio Zeeland
12
Er zijn PAC’s die zich beroepen op een overeenkomst die zij zijn aangegaan met de eigenaar van een vrijwillige brandmeldinstallatie waarin is vastgelegd dat de meldingen door de PAC rechtstreeks worden doorgemeld aan de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) zonder dat voorafgaand aan deze melding door de PAC onderzoek is gedaan naar de terechtheid van de brandmelding. Handhaving met betrekking tot ongewenste en onechte meldingen via een PAC is ingewikkeld. In het verleden was het mogelijk te handhaven op basis van een artikel over nodeloos alarmeren, dat was opgenomen in de (model-)Algemene plaatselijke verordening. Dit artikel is geschrapt uit de modelverordening, aangezien de handhaving geregeld is in artikel 142 van het Wetboek van strafrecht. Dit is echter een zeer zwaar instrument voor het voorkomen van ongewenste en onechte brandmeldingen. Daarnaast heeft de brandweer zelf geen taken en bevoegdheden voor de opsporing en vervolging van strafbare handelingen. Bovenstaande problematiek heeft, mede gezien de verwachting dat het aantal meldingen zal toenemen, de aandacht van de Nederlandse vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Deze heeft bij het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) aangedrongen op het aanvullen van het huidige certificatieschema BORG Particuliere Alarmcentrale. De brief van de NVBR is in het brievenboek opgenomen. Aangezien voor de handhaving van de ongecontroleerde brandmeldingen zeer zware instrumenten ingezet moeten worden en landelijk nagedacht wordt over ongecontroleerde brandmeldingen van PAC’s, wordt handhaving in deze handreiking buiten beschouwing gelaten. Geadviseerd wordt om dezelfde procedure te volgen als bij abonnees, die aangesloten zijn op het OBMS. Dit betekent dat na een melding altijd ter plaatse wordt gegaan om onderzoek te doen naar de oorzaak van de melding. Vervolgens wordt een meldrapport opgesteld en wordt de informerende brief met het invulformulier, zoals beschreven in paragraaf 4.2, afgegeven. Naar aanleiding van het meldrapport en het invulformulier kan de eigenaar worden uitgenodigd voor een overleg. Daarnaast kan de PAC middels een brief verzocht worden geen ongecontroleerde brandmeldingen door te melden naar de GMZ. Een voorbeeldbrief is opgenomen in het brievenboek.
Veiligheidsregio Zeeland
13
5.
Tenslotte
In juni 2007 is door de Veiligheidsregio Zeeland besloten om de vertragingstijd op de meldkamer gefaseerd af te bouwen. Het abrupt afschaffen van de vertragingstijd op de meldkamer zal een sterke stijging veroorzaken in het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen. In deze handleiding zijn maatregelen opgenomen om het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen als gevolg van dit besluit te beperken. De overgangsbepalingen in hoofdstuk 3 met betrekking tot certificering van brandmeldinstallaties impliceert dat de vertragingstijd op de meldkamer uiterlijk in 2017 afgeschaft kan worden. Het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen is in sterke mate afhankelijk van de interne organisatie. Het begeleiden en sturen van deze interne organisatie kan in belangrijke mate helpen het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen terug te dringen. Deze organisatie blijkt in de praktijk vaak een onzekere factor te zijn. De interne organisatie is niet altijd op de hoogte van de werking van brandmeldinstallatie en de procedure voor alarmopvolging. Op voorhand is moeilijk in te schatten in hoeverre het aantal brandmeldingen, waarop door de brandweer moet worden uitgerukt, zal toenemen. Uit benchmarking met andere regio’s komt wel naar voren dat deze in belangrijke mate afhankelijk is van de actieve houding van de gemeente. Het aantal uitrukken als gevolg van automatische brandalarmen zal naar verwachting met een factor twee tot drie toenemen wanneer wetgeving niet gehandhaafd wordt en geen actieve invulling wordt gegeven aan deze handreiking. Het aantal uitrukken zal hierdoor gemiddeld per post toenemen van 34 naar 85, waardoor de kosten per korps 11 gemiddeld zullen stijgen met 12.750 euro . In deze handreiking zijn instrumenten aangereikt om het aantal ongewenste of onechte meldingen te voorkomen of te verminderen. Belangrijke kanttekening hierbij is dat voldoende capaciteit vrijgemaakt moet worden om dit te realiseren. Om het aantal brandmeldingen te beheersen zal ongeveer 0,1 fte per 100 meldingen noodzakelijk zijn. Opgemerkt moet worden dat deze formatieplaats zichzelf voor een deel terugverdiend door een afname in personeelskosten voor automatische brandmeldingen.
11
Een uitruk kost ongeveer € 250,--. De kosten van 34 uitrukken bedragen 34 x 250 = € 8.500,--. De kosten van 85 uitrukken bedragen 85 x 250 = € 21.250,--.
Veiligheidsregio Zeeland
14
Begrippen- en afkortingenlijst GMZ
Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland
Nodeloze brandmelding
Onechte en ongewenste brandmelding
OBMS
Openbaar brandmeldsysteem. Op dit systeem zijn de brandmeldinstallaties aangesloten. Dit systeem is gekoppeld aan het systeem voor alarmering van de juiste brandweereenheden.
Ongewenste brandmelding
Brandmelding als gevolg van de aanwezigheid van een op brand lijkend verschijnsel die niet het gevolg is van een echte brand (aangebrand pannetje, roken, stoomvorming en dergelijke)
Onechte brandmelding
Brandmelding die niet het gevolg is van een brand of een op brand lijkend verschijnsel (storing, de werking van een trilplaat en dergelijke)
PAC
Particuliere Alarmcentrale
Nalatigheid
Ongewenste of onechte brandmeldingen, al dan niet ten gevolge van brandsimulerende gebeurtenissen, welke door de gebruiker voorkomen hadden kunnen worden
Veiligheidsregio Zeeland
15
Bijlage 1
Overzicht aansluitingen en aantal meldingen per gemeente12 Gemeente
Aantal meldingen meldkamer 668
Aantal aansluitingen 123
Aantal alarmeringen 81
Hulst
165
61
38
Noord-Beveland
47
16
6
Kapelle / Reimerswaal
216
39
29
Vlissingen / Middelburg
853
170
88
Sluis
276
54
45
Schouwen-Duiveland
260
57
38
Terneuzen
587
82
63
Tholen
46
27
22
Veere
234
87
29
Totaal
3.352
716
439
Borsele / Goes
12. Het aantal aansluitingen is het aantal aansluitingen op het OMS op 1 januari 2007. Het aantal meldingen op de meldkamer en het aantal alarmeringen is gebaseerd op de periode van 1 september 2006 tot 1 september 2007.
Veiligheidsregio Zeeland
16
Bijlage 2
Aansluitvoorwaarden GMZ Aansluitvoorwaarden openbaar brandmeldsysteem GMZ 1. De brandmeldinstallatie dient overeenkomst de kwaliteitseisen als gesteld in de gemeentelijke bouwverordening te zijn uitgevoerd. 2. Bestaande brandmeldinstallaties moeten ook, op basis van een plan van aanpak, gecertificeerd worden. Een erkend branddetectiebedrijf (NCP) dient een Rapport van Oplevering voor akkoord aan de brandweer te overleggen. Zolang de functionaliteit, doeltreffendheid en betrouwbaarheid voldoende gewaarborgd zijn kan ontheffing worden verleent voor minder belangrijke aspecten. 3. Bij een vrijwillig aangelegde installatie is ontheffing op bepaalde punten mogelijk, mits de functionaliteit, doeltreffendheid en betrouwbaarheid voldoende gewaarborgd zijn en de installatie is gecertificeerd (zie overeenkomstig punt 2). 4. De installatie dient te worden gecontroleerd, onderhouden en beheert overeenkomstig het gestelde in de gemeentelijke bouwverordening (conform de NEN 2654-1, uitgave 2002) 5. De gebruiker dient in alle redelijkheid zoveel mogelijk te voorkomen, hetzij door adequaat onderhoud, interne instructies, calamiteitenorganisatie, etc, dat ongewenste en onechte meldingen plaatsvinden. Conform de prestatie-eisen als vastgelegd in het PvE. 6. Vertraging van doormelding naar de GMZ dient in de eigen brandmeldinstallatie ingebouwd te worden/zijn. Hiervoor is schriftelijke toestemming van de gemeentelijke brandweer vereist. 7. De sleutelhouder (opgeleid persoon / beheerder brandmeldinstallatie) dient altijd bereikbaar te zijn en uiterlijk binnen 15 minuten na het verzoek ter plaatse te komen / aanwezig te zijn. 8. Afwijking en / of ontheffing voor de bovenstaande punten 4, 5 en 7 is mogelijk na schriftelijke toestemming van de gemeentelijke brandweer.
Veiligheidsregio Zeeland
17
Bijlage 3
Aansluitprocedure GMZ 1. Start aansluitprocedure: ontvangst PvE
2. Toetsing PvE, aandachtspunten: - Vertragingsmogelijkheid conform NEN-EN 54-2 - Geen vertraging handbrandmelders - gescheiden doormelding ABM/HBM - Indeling criteria doormelding (*)
*) Standaard indeling criteria doormelding vastleggen in het PvE: 1. 2. 3. 4.
Automatisch brandalarm Handbrandmelder Storing BMI Overig
Indien meerdere criteria van gelijke type zijn opnummeren, waarbij 3 (storing) gehandhaafd blijft: 1. 2. 3. 4. 5.
Automatisch brandalarm hoofdgebouw Automatisch brandalarm loods 1 Storing BMI Handbrandmelder hoofdgebouw Handbrandmelder loods 1
3. Ontvangen goedgekeurd en getekend PvE
4. Aankondigen nieuwe abonnee bij VRZ: versturen memo naar VRZ
5. VRZ verstuurt (digitaal) informatiepakket naar abonnee.
6. Aanvragen doormelding door invullen: - Abonneegegevens OBMS - Aansluitgegevens t.b.v. Siemens - Aanvragen vertraging
7. Gemeentelijke brandweer toetst abonneegegevens en retourneert de officiële aanvraag ondertekend naar de RBZ
8. Opleveren brandmeldinstallatie (eventueel samen met brandweer) en ontvangst rapport van oplevering.
Veiligheidsregio Zeeland
18
Bijlage 4
Schema toepassen overgangstermijnen Start procedure: - Inspectie - Aanvraag gebruiksvergunning
ja
Voldoet de BMI aan de eisen uit de Bouwverordening?
Einde procedureschema
ja
nee
Einde procedure Wordt voldaan aan de kwaliteitseisen uit de Bouwverordening?
nee Is de BMI gecertificeerd? nee
ja
Wordt niet voldaan aan de eisen als gevolg van een wijziging van het gebouw?
nee
Overgangstermijn van 15 jaar. Wanneer er twijfels zijn over het functioneren of de kwaliteit van de BMI kan ervoor gekozen worden om een rapportage op te laten stellen met betrekking tot de kwaliteit van de BMI.
ja Redelijke OT (op basis van het Regionale beleid BB)
Als gevolg van wijzigen Bouwverordening.
BMI aanwezig? nee
Overgangstermijn van 1 jaar na vaststellen nieuwe bouwverordening of na constateren.
ja
Bouw- of gebruiksvergunning afgegeven?
ja
Overgangstermijn van 5 jaar na afgifte bouw- of gebruiksvergunning.
nee
Overgangstermijn van 3 jaar na vaststellen nieuwe bouwverordening of na constateren.
nee
Voldoet de omvang van de BMI?
ja Einde procedureschema
Veiligheidsregio Zeeland
19
Bijlage 5
Inhoud procedure alarmopvolging In de procedure alarmopvolging moet in ieder geval worden opgenomen: 1. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de mensen die betrokken zijn bij de alarmopvolging bij (brand)alarm. 2. De prestatie-eisen. Hoeveel geïnstrueerde personeelsleden en/of bedrijfshulpverleners zijn er tenminste direct beschikbaar voor een adequate alarmopvolging. En binnen hoeveel tijd kunnen zij daadwerkelijk, in ieder geval, op de meldlocatie aanwezig zijn en aan hun taak beginnen. 3. Beschrijven van de acties aangekomen op de meldlocatie, wat te doen bij brand, direct handbrandmelder indrukken, starten van de ontruiming en evacuatie, brandbestrijding, opvangen brandweer, e.d. 4. Voor de bedrijfsbrandweer en de bedrijfshulpverleningsorganisatie is maatwerk van toepassing. Overleg brandweer is noodzakelijk.
Veiligheidsregio Zeeland
20
Bijlage 6
Procedure verkrijgen vertragingstijd
1. Start procedure: ontvangst aanvraagformulier vertraging (verklaring) nee 3. Vertraging onbeperkt toegestaan
2. Verplichte doormelding? ja nee 4. BHV aanwezig?
ja
nee
5. Vertraging acceptabel (risicofactoren paragraaf 3.2)?
ja
nee 6. Ontruimingsplan voldoende (paragraaf 3.3)?
ja
Geen goede alarmopvolging binnen vertragingstijd 7. Toetsing in de praktijk
Goede alarmopvolging binnen vertragingstijd
8. Vertragingstijd vaststellen en schriftelijk met voorwaarden bevestigen, vertragingstijd vastleggen in het logboek
9. Vertraging niet toegestaan
Veiligheidsregio Zeeland
21
Bijlage 7
Alarmopvolging en handhaving ongewenste meldingen
1. Automatisch brandalarm op GMZ
3. Afgeven brief en invullen rapportage
2. Uitrukrapporten meldkamer
ja 4. Nalatigheid?
5. Versturen waarschuwing en uitnodigen gesprek
6. Overdracht juridisch medewerker
8. Geen actie
Bij een volgende brandmelding
10. Tweede waarschuwingsbrief
11. Overdracht juridisch medewerker
nee
7. Minder meldingen dan PvE of NEN 2535
ja
nee
9. Waarschuwingsbrief en uitnodigen gesprek
Veiligheidsregio Zeeland
22