Ingestuurde teksten als inspiratiebron voor de gedachtewisseling van 19 mei 2014 van 18-21 uur Centrale vraag: Welk discussiepunt met betrekking tot het proces van Europese eenwording zou u vanuit filosofisch standpunt aan de orde willen stellen in het gesprek met Herman Van Rompuy?
1
Europese eenwording Antoon Braeckman (Politieke filosofie KU Leuven, RIPPLE) Mijn discussiepunt betreft de voorwaarden voor de vorming van een democratische politieke gemeenschap in Europa. Ik zou die kwestie aan de orde willen stellen vanuit drie onderscheiden invalshoeken. 1. De vraag naar de ‘constituerende macht’ Elke democratie onderstelt op een of andere manier een ‘demos’: een politieke gemeenschap die zichzelf als een politieke gemeenschap percipieert en die als dusdanig tegelijk subject en object is van het democratische zelfbestuur. De vraag is: hoe valt zo’n Europees ‘demos’ tot stand te brengen? Momenteel bestaat Europa uit een veelheid van deelstaten (of ‘demoi’), en vandaag zijn het voornamelijk die onderscheiden deelstaten die de eigenlijke ‘constituerende macht’ vormen (en niet de Europese burgers, ondanks rechtstreekse verkiezingen). Europa is in die zin nog in hoge mate een statenbond, veeleer dan een bondstaat of federale staat. De vraag is daarom: hoe kunnen de onderscheiden ‘demoi’ van de diverse Europese staten omgesmeed worden tot één Europees (zij het federaal bestuurd) ‘demos’? Of acht men zoiets niet noodzakelijk? Zijn er manieren om een volwaardige en duurzame democratie uit te bouwen zonder een appèl aan een eengemaakt Europees ‘demos’? 2. Politieke of democratische representatie? Bovenstaande vraag naar een eengemaakt Europees ‘demos’ zou men kunnen beantwoorden door erop te wijzen dat een gemeenschap, en a fortiori een politieke gemeenschap geïnstitueerd wordt door representatie: doordat iemand spreekt en handelt in naam van die gemeenschap. Concreet zou dat betekenen dat een rechtstreekse politieke representatie van de burgers op Europees niveau (zoals die thans formeel bestaat) in principe zou volstaan om Europa als een eengemaakte politieke gemeenschap tot stand te brengen. Het probleem is echter dat zo’n institutie door representatie niet volstaat voor de vorming van een democratische politieke gemeenschap. Politieke representatie is immer niet eo ipso democratisch (cf. bvb. Hobbes). Democratische representatie steunt met name op de actieve participatie van de burger. Een dergelijke participatie is enkel mogelijk a) wanneer de macht ‘leesbaar’ is, d.i. wanneer de grote conflictlijnen binnen de samenleving voldoende zichtbaar zijn op de politieke scène, zodat de burger (via oordeelsvorming) kan participeren aan het publieke debat. b) Verder is participatie ook alleen maar mogelijk als die conflicterende politieke representaties van wie of wat (in dit geval:) Europa is of zou moeten zijn, publiek contesteerbaar zijn. Met andere woorden, de 2
burger moet een duidelijk beeld hebben van de conflicten en posities die op een bepaald moment de politieke machtsverdeling en de bijhorende discussies bepalen, en hij moet tegelijk over een werkbaar en trefzeker kanaal beschikken om ten aanzien van beiden zijn stem te laten horen. Naar Europa vertaald, betekent zulks dat er niet alleen nood is aan actieve en zichtbare Europese politieke partijen met Europese standpunten, maar ook een gedeelde Europese publieke sfeer, mogelijk gemaakt door media die zich richten tot een Europees publiek. Zolang dat niet het geval is, zal de vertegenwoordiging van de burger in het Europese parlement nooit gezien worden als een democratische vertegenwoordiging van de burger als Europese burger, en zal Europa nooit in democratische zin eengemaakt worden. De vraag is dan ook hoe Europa die voor een democratische burgerparticipatie vereiste zichtbaarheid en constesteerbaarheid van de politieke macht zal / kan tot stand brengen? 3. De symbolische dimensie van de publieke macht Een andere vraag is of een politieke gemeenschap überhaupt constitueerbaar is vanuit een overheid die zich uitsluitend en eendimensioneel toelegt op het ‘nut’, en daarop ook wordt afgerekend. Positief gesteld: onderstelt de vorming van een politieke gemeenschap niet ook altijd een symbolische dimensie op het niveau van de publieke macht? Europa is destijds geconcipieerd vanuit de symbolisch belangrijke, maar tegelijk ook beperkte bekommernis om oorlogen op het Europese continent in de toekomst te vermijden. Die doelstelling hoopte men te realiseren door de vorming van een economische unie, die inderdaad vrede heeft gebracht. Intussen heeft de prominent economische uitbouw van Europa zowel in de communicatie naar buiten toe, als in haar eigen zelfverstaan die initiële symbolische betekenis zoniet volkomen doen verdampen, dan toch sterk doen verbleken. Vandaag is en blijft de Europese unie primair een unie die ten dienste staat van de economische belangen van haar lidstaten en hun burgers. De vraag is echter of zo’n eenzijdig op het economische nut toegeruste unie wel in staat is om uit te groeien tot een politieke unie, d.i. tot een politieke gemeenschap? Heeft niet elke politieke gemeenschap nood aan een meer bevlogen betekenisdimensie, d.i. aan een symbolische dimensie waaraan de burger de betekenis ontleent van zijn of haar verbondenheid met en betrokkenheid op die politieke gemeenschap? In de voorbije eeuwen is de moderne staat erin geslaagd om die verbondenheid tot stand te brengen onder verwijzing naar de ‘natie’. De natie – en alles waar dat begrip voor staat – vormde als het ware de transcendente symbolische dimensie die de burgers met elkaar verenigde. 3
Het is onmiskenbaar zo dat de tijd van de naties vandaag achter ons ligt. De globalisering maakt zo’n symbolische terugplooiing op de natie obsoleet. Maar dat betekent niet dat in de figuur van de natie niet ook iets zichtbaar wordt, wat de Europese unie vandaag ontbeert: een symbolische dimensie, een transcendente betekenisdimensie, waardoor de burgers zich op een betekenisvolle wijze verenigd weten in een en dezelfde politieke gemeenschap.
4
De idee van een Europese eenwording als affect. Gido Berns (Economie Filosofie Universiteit Tilburg, emeritus) Wat opvalt sinds de referenda in Nederland en Frankrijk over de zogeheten Europese grondwet, is een overvloed aan goede argumenten om de Europese eenwording te verdiepen bij een lauwe, zo niet vijandige reactie van de publieke opinie. Ik doel hier niet op de objectieve moeilijkheden die elk eenwordingsproces tegenkomt en die de Brusselse agenda bepalen. Ik doel hier ook niet op het feit dat een voortschrijdend eenwordingsproces per definitie dieper ingrijpt op het dagelijkse leven en buitenlandse politiek binnenlands maakt met alle weerstanden van dien. Ik doel op de gevoelens die kennelijk onder de bevolking leven zodra het onderwerp van de Europese eenwording ter sprake komt. Minachting, onwilligheid om te luisteren en meewarigheid zijn het deel van hem of haar die Europa nog verdedigt Doorvragend blijkt weliswaar dat deze negatieve gevoelens vaak meer de (neo-liberale, economische, ondemocratische) manier waarop deze eenwording verloopt, betreft dan de eenwording als zodanig. Verder doorvragend blijkt soms de manier waarop betrokken te worden op de eenwording als zodanig. Voor sommigen, veelal verwoord door (extreem) links, is het project van een verenigd Europa alleen maar een kapitalistisch belang; voor anderen, veelal verwoord door (conservatief) rechts kan het zich alleen maar ten koste van de "natuurlijke" gemeenschappen verder ontwikkelen. Doch afgezien van deze rationaliseringen roepen de overtuigende argumenten ten gunste van een verdieping van de EU ook negatieve gevoelens op bij een breed publiek, dat in een eerder stadium positief stond tegenover de idee van een verenigd Europa. Men kan dit afdoen als een vorm van wispelturigheid van een verwend publiek, dat zijn zegeningen niet weet te waarderen. Een lang verblijf in een ver buitenland leert snel hoe irrelevant en dom tegenstellingen kunnen zijn die de EU nochtans weten te verlammen. Kennelijk weten de mensen in Kiev, Cairo en Istanbul de civil society die de EU zo goed en zo kwaad als het gaat in stand poogt te houden, op een meer volwassen manier op haar waarde te schatten. Men kan ook zeggen dat de negatieve gevoelens de uitdrukking zijn van een teleurstelling (in het bijzonder op het punt van welvaart en sociale zekerheid) en dat het er op aankomt in de EU en dankzij de EU resultaten te boeken. Vanuit de politieke filosofie zal men in deze negatieve gevoelens een symptoom zien van de taaiheid van de naties en hun politieke en democratische culturen en symboliek. Ik zou die taaiheid vandaag op een andere manier aan de orde willen stellen. In het kielzog van Martha Nussbaum en Gilles Deleuze is er in de hedendaagse filosofie weer aandacht voor de verhouding tussen rede en emotie. Vaak wordt daarbij terugverwezen naar Spinoza. Genoemde denkers zijn niet over één kam te scheren. Maar de centrale idee is dat een door de rede geïnduceerde activiteit aan slagkracht wint als zij 5
geaffecteerd wordt door een passend en daardoor blij makend idee en verlamd wordt bij een tegenstrevend en daardoor droevig makend idee. Een affect is iets dat men ondergaat, waardoor men geaffecteerd wordt. In eerste instantie is het affecterende nog iets vreemds dat ik mij nog niet helemaal eigen gemaakt heb en daarom een zekere mate van vaagheid heeft en passioneel is. In tweede instantie kan het zijn dat het affect het mijne wordt en daarmee aan precisie wint en een adequate aanzet tot handelen wordt. Doch aangezien we in het feitelijke leven voortdurend invloeden ondergaan en dus de eerste situatie de overhand heeft, vormen de (passionele) affecten een belangrijke voorwaarde om rationele overwegingen te verwerkelijken dan wel juist tegen te houden. Het komt mij voor dat de idee van een verenigd Europa in de huidige publieke opinie een droevig makend affect oplevert. De argumenten ten gunste van méér Europa zijn alleen nog maar berekeningen (om met Derrida te spreken). De noodzakelijke passie die nodig is om ze te verwerkelijken, is alleen nog maar negatief (ze worden "door de strot gedrukt") en daardoor verlammend. Ik wil daarmee niet zeggen dat het schort aan goede publiciteit, hoewel retoriek en communicatie in deze van belang zijn en bijvoorbeeld de standbeelden rond de Brusselse gebouwen niet alleen smakeloos zijn maar elk contact met de hedendaagse ontwikkelingen in de kunst verloren hebben. Het gaat er juist om een idee te ontwikkelen die past bij wat er gaande is (steeds verdergaande interdependentie maar ook steeds meer een "democratie van singulariteiten" (Pierre Rosanvallon) en verzet tegen discriminatie) en blij maakt, die een toe-komst opent in het heden (en dat niet in de financiële zin of in de zin van een einde van de bezuinigingen). Een fundamentele voorwaarde voor een idee die blij maakt is immers dat zij een toe-komst opent die past bij de eigen dynamiek van onze tijd. De ontwikkeling van zo'n idee vergt dus een tijdsdiagnose. Vroeger bestonden zulke ideeën, zoals het Europa van de universiteiten, Europees brede bewegingen als de "renaissance", de "barok", het Europa van de verlichting, wellicht ook wat men de "christenheid" zou kunnen noemen. Maar nu? Is Europa een voorbijgestreefd project? De richting waarin ik zou zoeken is die van een radicalisering van de universele idee van democratie.
6
Antoon Vandevelde (KU Leuven, Filosofie) Er is in de meeste Europese landen een duidelijke eensgezindheid over de noodzaak van een omvangrijke herverdelende welvaarsstaat, steunend op een mengeling van verzekering en meer belangeloze solidariteit. Dit is belangrijk, als we vergelijken met de VS, waar de publieke opinie hierover verdeeld is. Er is ook een grote mate van consensus over een soort humanitair minimum. Mensen die in hoge nood zijn moeten we helpen, zeker als dat kan met relatief weinig risico’s en lasten voor onszelf. Humanitarisme is een moreel principe dat van toepassing is op de hele mensheid. Maar tussen de nationale welvaartsstaat en de wereldgemeenschap zit Europa. Wat is de grond voor een Europese solidariteit? En hoever moet die reiken? Is sociale rechtvaardigheid een doelstelling voor Europa? Daarover bestaat relatief weinig ethische of normatief-filosofische theorie, en al zeker geen eensgezindheid. Een eerste, weinig ambitieus antwoord bestaat erin te stellen dat Europa niet meer kan zijn dan een vrijhandelszone. Het trickle downeffect moet er dan maar zorgen dat de voordelen van de vrijhandel doorsijpelen naar mensen met een zwakke maatschappelijke positie. Sociale rechtvaardigheid is dan primair een zaak van afzonderlijke landen, niet van Europa. Een tweede tegenovergestelde visie stelt dat er zo iets als een Europese welvaartstaat moet worden ontwikkeld. Er zijn ernstige objecties mogelijk tegen beide visies. Ad 1: Nationale welvaartsstaten ontleenden voor een goed deel hun legitimiteit aan het feit dat ze in staat zijn om gewone mensen min of meer te behoeden tegen de wisselvalligheden van de markten. Nu dat alsmaar minder lukt, wordt dit een opdracht voor Europa, maar de perceptie is integendeel dat Europa die kwetsbaarheid eerder verhoogt dan vermindert. Europa zou dus meer moeten zijn dan een vrijhandelszone. Ad 2: Tegen de tweede visie wordt opgeworpen dat binnen Europa nauwelijks een grensoverschrijdend sociaal ethos bestaat. Zeker sinds de recente integratie in Europa van heel arme landen als Roemenië en Bulgarije lijkt de heterogeniteit binnen Europa ook te groot om een Europese welvaartsstaat als realistisch perspectief te hanteren. Er zijn tussenposities mogelijk die allicht meer aanvaardbaar zijn. Andrea Sangiovanni bijvoorbeeld stelt dat Europa voor een aantal publieke goederen zorgt: op de eerste plaats vrede natuurlijk, ook hogere economische groei, een meer efficiënte aanpak van grensoverschrijdende problemen, toegenomen gewicht in internationale onderhandelingen. Op ethisch vlak kan men dan argumenteren dat tegenover die voordelen van 7
de coöperatie staat dat de lidstaten ook hun deel van de lasten op zich moeten nemen. Vraag blijft dan hoe die moeten worden verdeeld. In de ethiek wordt in dit verband gesproken over coöperatieve rechtvaardigheid1. Ik betwijfel echter of deze redenering een echt sociaal beleid op Europees vlak kan verantwoorden. De grote inkomensverschillen tussen Europese landen, waarnaar we al verwezen, maken zo’n beleid moeilijk, maar ook noodzakelijk. De introductie van een eenheidsmunt in een groot deel van de EU heeft die kwestie nog scherper gesteld. De voordelen van de euro zijn evident, maar de eenheidsmunt heeft competitieve devaluaties onmogelijk gemaakt en daarmee ook het beleidsinstrument ontnomen waarmee de Zuid-Europese landen zich al tientallen jaren overeind houden. De noodzaak van meer convergentie inzake economisch beleid binnen Europa dringt zich op om de eenheidsmunt te bewaren, maar men kan dit moeilijk doen zonder iets te doen aan de pan-Europese sociale ongelijkheid. In de VS kent men gelijkaardige problemen, al zijn de welvaartsverschillen tussen de staten er kleiner dan in Europa. De Amerikaanse oplossing: meer migratie, en meer transfers tussen de afzonderlijke staten. Migratie komt recent ook meer voor op Europees vlak, maar blijft toch relatief beperkt door de diversiteit van talen. Vraag is dan of solidariteit moet worden georganiseerd tussen staten (structuurfondsen) of direct tussen burgers (verzekeringen en inkomensondersteuning). Dit hangt opnieuw af van de visie die men heeft op een sociaal Europa en van de doelstellingen die we ons willen stellen. Zijn de huidige vormen van ‘soft power’ geen al te timide aanzet hiertoe? En wat is het doel? Hoe een solidariteit denken die de nationale tradities van de diverse Europese welvaartsstaten in grote mate respecteert, maar tegelijk ook meer inhoudt dan het humanitaire minimum?
1
‘Solidarity in the European Union: Problems and Prospects’ (2012) in The Philosophical Foundations of European Union Law , eds. Julie Dickson and Pavlos Eleftheriadis (Oxford University Press), pp. 384-412
8
Sam IJsseling (Filosofie KU Leuven, emeritus) A. ‘Europa’ heeft een belangrijke bijdrage geleverd met betrekking tot de hervorming van de structuren van het hoger onderwijs door:
Het invoeren van de indeling Bachelor en Master
De gedeeltelijke erkenning van internationale diploma’s
Het Erasmus – programma
B. Wenselijk is dat niet alleen de structuur van het onderwijs wordt geregeld maar dat ook aandacht wordt besteed aan de inhoud van het onderwijs. Concreet betekent dit dat er een grote plaats zou moeten zijn voor de ‘cultuurwetenschappen’, met name voor de geschiedenis , waarbij zowel het ontstaan als de verworvenheden van ‘Europa’ aan bod moeten komen, en dit reeds vanaf het basis-onderwijs. Verder zou in het middelbaar en hoger onderwijs een cursus filosofie (om kritisch te leren denken) verplicht moeten zijn en wel in alle studierichtingen.
9
Familie, of de eerste structuren van erkenning van elkaar Silvain Keuleers (Filosofie VUB – kunsthogeschool Antwerpen, emeritus) We groeien op, niet in één wereld, maar wel in een diversiteit van werelden. Is de samenleving één systeem of een verzameling van "ausdifferenzierte" systemen - politiek, economie, religie, wetenschap etcdie elk de omgeving van alle andere zijn? In welk subsysteem of systeem met een omgeving van andere, ook ecologische systemen, beginnen we met te zijn, met er te zijn? En eens opgegroeid, wie zijn we, en ook wat zijn we? We functioneren in bijvoorbeeld economie, cultuur, verenigingen, buurt. En hoe leggen we daarvoor klemtonen? Op welk systeem oriënteren we ons bij voorkeur, hoe hiërarchiseren we onze voorkeuren voor de regels van bijvoorbeeld economie, cultuur of politiek? De "we" is eveneens een systeem, dat van de persoonlijkheid, in de omgeving van de andere systemen. Ik zeg bewust "we". Persoonlijkheid is er niet zonder die en die en nog die andere persoonlijkheid. Vooral gaat het me niet om de "sterke" of de "zwakke" persoonlijkheid. Die worden altijd al gedetermineerd vanuit de regels van een ander systeem. Oftewel, een sterk ego is al snel een kwestie van de beruchte perceptie. Als persoonlijkheid zijn we allen omgeving van de andere systemen. We tellen niet voor elk systeem op dezelfde manier- kwantitatief of kwalitatief- mee als omgeving. Bovendien bepalen we of menen we te bepalen welke persoonlijkheid de omgeving mag bepalen Voor De "we" ( niet Het "we") geldt persoonlijkheid als wat in allerlei hedendaagse discoursen identiteit heet. Voor Hegel heette dat Sittlichkeit. Op het niveau van de Sittlichkeit is de familie de instantie die de persoonlijkheid determineert samen met de samenhang van persoonlijkheden, de gemeenschap dus. Laat nu net gemeenschapsvorming - of eerder het manco eraan - het kritische punt zijn waarop bijvoorbeeld Arjo Klamer of Emmanuel Todd, pragmatisch gezien eurosceptici, maar principieel pro-Europees , blijven hameren. De familie, niet alleen als een koppel met kinderen maar als een specifiek verwantschaps- systeem is het primaire socialisatiesysteem bij uitstek. Europa kende en kent een diversiteit aan verwantschapssystemen. Bovendien kennen een aantal landen er historisch één overwegend of exclusief, en kennen andere landen er twee of meer. Die socialisatie had en heeft onmiddellijke gevolgen voor de praktijk en de theorie omtrent autoriteit tussen generaties, vrijheid, gelijkheid, verhouding man en vrouw, genderverhouding. Elk systeem maakt daar 10
een unieke combinatie. Een interessante en uitdagende hypothese en of vraag: de confrontatie binnen een politiek systeem van verschillende verwantschapssystemen bevordert de zin voor pluralisme, om te beginnen bij de leidinggevende elites. De exclusiviteit of hegemonie van één verwantschapssysteem ontwikkelt de perverse effecten ervan. Maar, vraag: indien dat historisch klopt, is de omgeving vandaag niet radicaal veranderd? Historisch blijken in de twintigste eeuw samenlevingen met een verleden van twee of meer verwantschapssystemen, tendentieel en democratisch stabieler( Emmanuel Todd). Kan de Europese Unie hetzelfde voordeel halen uit die - in haar aanwezige - diversiteit? Hangt dat samen met het gewicht van de ervaring in het geslaagd omgaan met diversiteit? En wat indien die ervaring door andere elementen geërodeerd wordt?
11
Luc Hoebeke (Ingenieur, emeritus) Zou de contradictio in terminis: eenheid in verscheidenheid, niet vervangen kunnen worden door “samenhang dank zij verscheidenheid”. Mijns inziens is dit typisch voor wat “een Europese geschiedenis” genoemd kan worden. En wat echt vernieuwend blijkt voor mij in het “Europese project”, is het ontstaan van samenwerkingsverbanden over de oude staatsgrenzen heen. De regios Lulea, Umea (Finland, Zweden), de driehoek Luik, Aken, Maastricht, de samenwerking Rijsel, Kortrijk zijn hier voorbeelden van. Laat ons niet vergeten dat de democratie ontstaan is vanuit stadstaten: de stad en zijn omgeving blijkt de meest gepaste schaalgrootte voor reële democratie. Europa heeft hier een lange geschiedenis en ervaring mee. Spijtig genoeg zijn deze vergeten door het sterk territoriale denken van de absolutistische (imperiale) rijken uit de drie laatste eeuwen. Dit denken is overgenomen door de democratische natiestaten. In Europa zien we een tendens naar regionale autonomie in deze natiestaten: Schotland, Catalunya, Corsica, Occitanië, Vlaanderen, Wallonië, Brussel. Is dit niet een terugzoeken naar de oorspronkelijke gepaste schaalgrootte? Moet het territoriaal concept dat aan de basis van de gecentraliseerde natiestaten stond, niet vervangen worden door losse koppelingen tussen stadstaten en regio’s als netwerken : geen Europese “grondwet”, maar een kader om deze afspraken te vergemakkelijken. Afspraken rond issues die door de verschillende partijen (niet noodzakelijk territoriaal gedefinieerd) van belang zijn, terwijl zij voor andere partijen irrelevant kunnen zijn. Europa zou een “autoriteit” kunnen worden in het besturen van interafhankelijkheden tussen eenheden op menselijke schaal en zo haar democratische geschiedenis opnieuw gestalte geven. Persoonlijk verkies ik Europa niet als “wereldmacht”, als Imperium, wel als wereldautoriteit. En deze autoriteit kan slechts tot stand komen door innovatieve ervaringen. Zijn de opeenvolgende Europese verdragen geen voorbode van deze tendens? En zou die niet specifiek zijn voor het Europese experiment? Vb uit mijn ervaring: de ontmoeting van verschillende stakeholders die belangen hebben en interafhankelijk zijn van elkaar t.a.v het Scheldebekken. Noch markt, noch hiërarchie, maar netwerken als beeldvorming voor Europa. Inderdaad, de wereld wordt steeds meer “genetwerkt”, wat niets anders betekent dan dat de relaties tussen knooppunten op de voorgrond treden, veel meer dan de knooppunten zelf. En hoewel relaties intrinsiek onbeheersbaar zijn door één overkoepelende “macht”, toch kunnen ze een andere soort zelfregelende orde voortbrengen. Mijn fundamenteel wereldbeeld is systemisch d.w.z. dat een geheel niet gedefinieerd wordt door zijn delen, noch minder door de som van zijn 12
delen, maar dat de relaties tussen deze delen zowel delen als geheel werkbaar maken. In hoeverre kan dit perspectief mogelijkheden bieden om bepaalde aporieën die vanuit het Cartesiaanse denken voorkomen, op een andere manier te behandelen en ze zo letterlijk “op te lossen”. Bijvoorbeeld het nemen van beslissingen met al of niet gekwalificeerde meerderheden.
13
Europa ‘under construction’ Catherine Schnitzer (Campus Gelbergen, bestuurskundige criminoloog) Suzan Langenberg (Campus Gelbergen, filosoof) ‘Europa’ is een containerbegrip. In de wereldgeschiedenis is het begrenzen van dit ’ene rijk’ meermaals ingezet als een obsessief verlangen : Romeinse rijk, Frankische rijk, Napoleontisch rijk, derde rijk. Dit heeft veel oorlog en strijd gekost. Vandaag komt met het uitspreken van het begrip ‘Europa’ een permanent gevoel van crisis mee2. Europa staat op dit moment voor alles wat lijkt te verdwijnen: welvaart, veiligheid, (economische) zekerheid, redelijke controle en een zeker niveau van tolerantie voor verschil: zaken die dankzij culturele, religieuze, wetenschappelijke, politieke en territoriale strijd zijn verwezenlijkt. Daarnaast komt met het begrip ‘Europa’ ook het verdwijnen van tot hiertoe onbetwijfelbare en onbetwiste concepten en stromingen naar boven: individu, identiteit, liberalisme, economisch en politiek subject, deliberatie etc. Het crisisgevoel wordt extra aangewakkerd door de overtuiging van wat Europa allemaal nog niet is: één volk, één staat, één natie en dat in alle opzichten: sociaal, cultureel, economisch, historisch, politiek, financieel… De angst voor een onbekende toekomst gekoppeld aan een ogenschijnlijk collectieve obsessie het eens verworvene te willen behouden en het nog niet verworvene onder dezelfde ‘moderne’ condities te verkrijgen, komt in een wurggreep samen in ‘Europa’. Dit crisisgevoel heeft in feite niets met Europa in de vorm van een landsgrens, een institutionele, politieke en economische unie te maken maar lijkt er wel mee verbonden te worden. De Europese geschiedenis is gekenmerkt door opeenvolgende twisten tussen volkeren vanwege uiteenlopende onenigheden. De ervaring en expertise opgedaan in het oplossen van verschil in inzicht en ambitie en in het samenleven in onverzoenbaar verschil is terug te vinden in een uitzonderlijk rijke Europese cultuur, literatuur en wetenschap. Met deze ‘Europees’ verworven deskundigheid is een uiteenzetting met het ‘crisisgevoel’ zondermeer aan te gaan. Om de rijkdom van ‘het Europese’ te kunnen benutten is het noodzakelijk de vruchten te plukken van de instabiliteit die haar geschiedenis vormde. De antieke waarde: dialoog in en met verschil blijkt meer dan ooit van belang om in het onbekende-onbesliste - wat enerzijds een permanent crisisgevoel veroorzaakt, en anderzijds de kern van de Europese geschiedenis uitmaakt - lijnen te kunnen uitzetten waarin men de kunst 2
Voor het eerst in de geschiedenis hebben staten heel veel schuld en zijn de 1% rijken nog nooit zó rijk geweest. Bovendien wordt het land/gebied in verschillende landen en steden door buitenlandse investeerders opgekocht 220 miljoen hectare inmiddels. Virtueel – invisibel gebeurt er een hypermoderne vorm van imperialisme.
14
van het vinden van nieuwe constructies ontwikkelt. Dit betekent erkennen dat we een context of justification (rechtvaardiging) moeten inruilen voor een context van discovery (ontdekking – ontwikkeling, ofwel het ondersteunen van open confrontaties tussen heterogene vocabulaires en wereldbeschouwingen). Het enige waarvan we in reële zin kunnen getuigen is van dialogen tussen aanwezigen. De elkaar razendsnel opvolgende ICT- en globaliseringseffecten overstijgen permanent het reële. Daarmee zijn we letterlijk en figuurlijk voortdurend in een grensgebied aan het functioneren. Dit handelen en werken aan de grens, dit grensdenken clustert zich rond grensobjecten (issues rond welvaart, handel, armoede, schuld, CO2 uitstoot…), waar "géén enkele groep exclusieve 'vertaalrechten' of toegangsrechten op kan claimen . Grensobjecten maken een gelijkberechtigde co-existentie van conflicterende overtuigingen mogelijk, zonder de noodzaak van consensus of compromis." In hun complexe verschijningsvorm signaleren grensobjecten dat meerdere belanghebbende partijen met uiteenlopende achtergrondenjong, oud, centraal en marginaal - omwille van een nog niet bepaalde toekomst genoodzaakt zijn samen te werken. Deliberatie in en met verschil en IN aanwezigheid kan leiden tot de vorming van tijdelijke overlegplatforms die hun eigen, tijdelijke discoursen bouwen, en een ontmoeten faciliteren (heterotopieën). De dialoog aan de grens en in onzekerheid, geworteld in een noodzaak tot samenwerking vraagt evenwel aandacht voor de keuze van de gesprekspartners en stakeholders ( "met wie wordt gesproken en waar?") als bijzondere aandacht voor de kwaliteit van dat overleg aan, op en voorbij grenzen : zich in tegenspraak articuleren omtrent hetgeen emotioneel raakt en treft antwoorden verstaan als de kunst aan de ander te veranderen het vermogen zich in verschil tot elkaar te verhouden3.
3
We verwijzen hier ook naar het reeds 30-jaar durende transdisciplinaire praktijkonderzoek van de communicatieanalyse, waarin specifiek dit grensgesprek praktisch en ook conceptueel werd onderzocht met de ambitie dit van een "grammatica van het gebeuren" te voorzien. Zie : Leo Beyers, Conflict en inter-esse 1994 én Lezing 19 april ’14 Campus Gelbergen door Anouschka Klestadt www.campusgelbergen.be .
15