Indicatorenset Benigne Prostaat Hyperplasie Uitvraag 2012 over verslagjaar 2011
Definitieve versie – okt. 2011
1
Colofon Internet: http://www.zichtbarezorg.nl/ziekenhuizen E-mail:
[email protected]
Samengesteld door: Zorginhoudelijke indicatoren Scientific Institute for Quality of Healthcare (IQ healthcare), UMC St Radboud Significant Plexus i.s.m. Vektis (ten behoeve van de praktijkvariatie-indicator)
Klantpreferentievragen Consumentenbond Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF)
Tot stand gekomen in opdracht en onder eindverantwoordelijkheid van de stuurgroep Zichtbare Zorg Ziekenhuizen
Den Haag, oktober 2011
2
Inhoudsopgave Benigne Prostaat Hyperplasie Deel 1: Zorginhoudelijke indicatoren 1. Algemene informatie over zorginhoudelijke indicatoren 2. Factsheets zorginhoudelijke indicatoren Benigne Prostaat Hyperplasie 3. Lijst te verzamelen variabelen Bijlage 1: Aanpassingen in zorginhoudelijke indicatoren n.a.v. gegevensuitvraag in 2011 over verslagjaar 2010 Bijlage 2: Autorisatie zorginhoudelijke indicatoren door wetenschappelijke verenigingen Bijlage 3: Verwerking commentaar consultatieronde indicatorenset Benigne Prostaat Hyperplasie
4 5 7 23 27
Deel 2: Klantpreferentievragen 1. Klantpreferentievragen Benigne Prostaat Hyperplasie Bijlage 1: Wijzigingstabel klantpreferentievragen
33 34 41
Afkortingenlijst
43
28
29
3
Deel 1: Zorginhoudelijke indicatoren
4
1. Algemene informatie over Zorginhoudelijke indicatoren Benigne Prostaat Hyperplasie Indicatorwerkgroep De werkgroep voor de ontwikkeling van de indicatorenset Benigne Prostaat Hyperplasie (BPH) bestond in 2010 uit de volgende personen: NVU: Dhr. Drs. C. van de Beek, uroloog, Academisch Ziekenhuis Maastricht (voorzitter) Dhr. Dr. H.H.E. van Melick, uroloog, Sint Antonius Ziekenhuis ZN: Dhr. Drs. G. van Hoof, medisch adviseur, CZ zorgverzekeraar NPCF: Dhr. Drs. J.A. Mulder, beleidsmedewerker NPCF De revisiewerkgroep voor de indicatorenset BPH bestond in 2011 uit de volgende personen: NVU: Dhr. Drs. C. van de Beek, uroloog, Academisch Ziekenhuis Maastricht Dhr. Dr. H.H.E. van Melick, uroloog, Sint Antonius Ziekenhuis ZN: Dhr. Drs. G. van Hoof, medisch adviseur, CZ zorgverzekeraar Afstemming met bestaande richtlijn Bij het ontwikkelen van deze indicatoren is de NVU richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van LUTS/BPH’ (2006) gebruikt als achtergrondinformatie. Populatiebepaling BPH De eerste stap in het bepalen van de indicatoren is het vaststellen van de populatie. Voor alle Zichtbare Zorg indicatorensets is vooralsnog als uitgangspunt gekozen om de populatie te bepalen aan de hand van gesloten Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s). De populatie voor de indicatorenset BPH bestaat uit het aantal patiënten bij wie op enig moment in het verslagjaar een DBC wordt afgesloten die voldoet aan: - De DBC’s 0306.11.04.41 (Nieuwe patiënten met LUTS (lower urinary tract symptoms)/BPH) en/of 0306.21.04.41 (Patiënten met LUTS/BPH in een vervolgtraject) - Het gaat om patiënten ouder dan 50 jaar. - In- en exclusiecriteria zoals benoemd in de factsheets in hoofdstuk 2. De indicatoren worden meegenomen in het verslagjaar waarin de DBC's worden gesloten (zie figuur). De lichtblauwe balk geeft de DBC weer en het zwarte puntje in de donkerblauwe balk de activiteit c.q. verrichting. Om geïncludeerd te kunnen worden, moet een DBC gesloten zijn voor het einde van het verslagjaar. De registratieperiode kan echter al wel voor het begin van het verslagjaar zijn begonnen.
5
Om dubbelregistratie te voorkomen, dient – indien de indicator gebaseerd is op tellingen op patiëntniveau – geselecteerd te worden op het unieke patiëntnummer. In alle andere gevallen wordt geteld op verrichtingenniveau en telt iedere verrichting apart mee. Voor codes en instructies, zie de variabelenlijst en rekenregels (tabellen 1 en 2). In- en exclusiecriteria Om een eerlijke vergelijking tussen zorgaanbieders te kunnen maken, heeft de werkgroep in- en exclusiecriteria vastgesteld. Zo kunnen patiënten bijvoorbeeld op leeftijd of comorbiditeit worden uitgesloten. Ook kunnen extra eisen worden gesteld aan de DBC. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van een specifieke verrichting. In- en exclusiecriteria hoeven niet per definitie voor alle indicatoren in de set gelijk te worden toegepast. Soms dienen er bijvoorbeeld extra gegevens te worden verzameld om later te kunnen corrigeren voor comorbiditeit, die de waarde van de indicator beïnvloedt. Op basis van de populatie en de in- en exclusiecriteria wordt de noemer van de indicator vastgesteld. Praktijkvariatie-indicator De praktijkvariatie-indicator wordt volledig berekend en aangeleverd aan Zichtbare Zorg door Vektis. Instellingen hoeven de benodigde variabelen niet zelf te verzamelen. Voor de volledigheid zijn de methoden die Vektis hanteert voor het berekenen van de indicator weergegeven onder de factsheet in de indicatorengids.
6
2. Zorginhoudelijke indicatoren BPH 1. International Prostate Symptom Score (IPSS) Relatie tot kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Definitie(s) In- en exclusiecriteria Bron Meetfrequentie Verslagjaar Rapportagefrequentie Type indicator Meetniveau Kwaliteitsdomein
Symptoomscores kunnen gebruikt worden voor het kwantificeren van de ernst van mictieklachten en de door de patiënt ervaren hinder. De International Prostate Symptom Score (IPSS) is de meest gebruikte en best gedocumenteerde symptoomscore. Meerdere richtlijnen bevelen aan de IPSS te gebruiken bij de initiële diagnostiek van mictieklachten bij oudere mannen. Er is een duidelijk prognostische waarde ten aanzien van diverse behandelopties. Percentage nieuwe patiënten met LUTS/BPH bij wie IPSS is gebruikt als onderdeel van de initiële diagnostiek Aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH bij wie IPSS is gebruikt als onderdeel van de initiële diagnostiek Aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH IPSS staat voor ‘International Prostate Symptom Score’ Inclusie: nieuwe patiënten, ouder dan 50 jaar DBC-registratie en EPD/zorgdossier Continu 01-01-2011 tot en met 31-12-2011 1x per verslagjaar Procesindicator Patiëntniveau Effectiviteit, patiëntgerichtheid, doelmatigheid
Rekenregels Indicator 1 Teller
Noemer
International Prostate Symptom Score (IPSS) Voor de teller wordt uitgegaan van de populatie patiënten die is verzameld voor de noemer. Bepaal van de geselecteerde patiënten of IPSS gebruikt is bij de initiële diagnostiek. Bepaal de populatie door het aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH te achterhalen. Selecteer de patiënten ouder dan 50 jaar.
Formule # patiënten noemer waarvoor BPH5 geldt # patiënten waarvoor BPH2 geldt en waarvoor geldt BPH14 >50 jaar
Deze noemer is dezelfde als voor indicator 2 en 3
Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg De IPSS is een van de meest gebruikte symptoomscores, en bestaat uit zeven door de American Urological Association (AUA) ontwikkelde en gevalideerde items over het plasgedrag van de patiënt gedurende de afgelopen maand (Barry, 1992). De IPSS is een gestandaardiseerde inventarisatie van ernst en soort van mictieklachten. Het is aangetoond dat de IPSS sensitief is voor veranderingen in het verloop van mictieklachten, al dan niet behandeld (NVU, 2006). Bij patiënten met milde klachten kan op basis van de IPSS-score gekozen worden voor afwachtend beleid (‘watchful waiting’) (Roehrborn, 2002). Ook kan IPSS een eventuele afname van symptomen na behandeling voorspellen (Roehrborn, 2001). Patiënten met een IPSSscore van 17 of hoger hebben namelijk 87% kans dat zij een substantiele symptoomverlichting ervaren na operatie (Meigs, 2001). Meerdere richtlijnen bevelen aan de IPSS te gebruiken bij de initiële diagnostiek van mictieklachten bij oudere mannen (Madersbacher, 2004; NVU, 2006). Een systematische analyse van klachten heeft namelijk een toegevoegde waarde voor de zorg voor patiënten met LUTS/BPH (NVU, 2006). De IPSS heeft bovendien een prognostische waarde ten aanzien van diverse behandelopties en kan gebruikt worden om het effect van een behandeling te monitoren (Madersbacher, 2004).
7
Mogelijkheden tot verbetering De indicator moet leiden tot een groter aantal patiënten met LUTS/BPH bij wie de IPSS gebruikt wordt bij de initiële diagnostiek. De werkgroep verwacht dat op dit moment nog veel variatie bestaat tussen de verschillende ziekenhuizen. Beperkingen bij gebruik en interpretatie Er worden geen beperkingen bij gebruik en interpretatie verwacht. Inhoudsvaliditeit Voor de NVU-richtlijn (2006) zijn verschillende artikelen rond dit onderwerp bestudeerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de IPSS goed bruikbaar is voor een inschatting van de ernst van de symptomen en het volgen van het beloop ervan met of zonder behandeling. De mate van bewijskracht is B, dat wil zeggen dat er enkele gerandomiseerde klinische onderzoeken van matige kwaliteit of onvoldoende omvang zijn, of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohort-onderzoek of patiënt-controleonderzoek). Statistisch betrouwbaar onderscheiden Met de indicator kan een goed onderscheid gemaakt worden tussen de ziekenhuizen in de mate waarin de IPSS gebruikt wordt als onderdeel van de initiële diagnostiek. Vergelijkbaarheid Patiënten met een blaaskatheter dienen voor deze indicator in principe te worden geëxcludeerd, maar dit is lastig te bepalen. De werkgroep verwacht echter dat het aantal patiënten waarop dit betrekking heeft gelijkmatig is verdeeld over ziekenhuizen en daardoor iedereen dezelfde bias heeft. Er worden dus geen beperkingen bij gebruik en interpretatie verwacht. Registratiebetrouwbaarheid De werkgroep verwacht dat deze indicator onder gelijkblijvende omstandigheden (min of meer) dezelfde resultaten oplevert. Maar de verantwoordelijkheid voor de registratiebetrouwbaarheid ligt bij de aanleverende ziekenhuizen zelf. De teller is niet automatisch af te leiden uit het ziekenhuisinformatiesysteem (ZIS) en moet handmatig worden opgezocht op basis van de patiëntenpopulatie van de noemer, tenzij het standaard is of wordt ingebouwd in het EPD. Het bepalen van deze indicator kan gecombineerd worden met het bepalen van indicator 3 (mictielijst). Als het gebruik van IPSS niet standaard wordt genoteerd in een digitaal dossier dan levert deze indicator een hoge registratielast op. Referenties - Barry MJ, Fowler FJ Jr, O’Leary MP, et al. The American Urological Association symptom index for benign prostatic hyperplasia. J of Urol 1992;148:1549-57. - Madersbacher S, Alivizatos G, Nordling J, Sanz CR, Emberton M, De la Rosette JJ. . EAU 2004 guidelines on assessment, therapy and follow-up of men with lower urinary tract symptoms suggestive of benign prostatic obstruction (BPH guidelines). Eur Urol 2004;46:547-54. - Meigs JB, Mohr B, Barry MJ, Collins MM, McKinlay JB . Risk factors for clinical benign prostatic hyperplasia in a community-based population of healthy aging men. J Clin Epidemiol 2001;54:935-44. - Nederlandse Vereniging voor Urologie. Richtlijn Diagnostiek en behandeling LUTS/BPH. Alphen aan den Rijn, 2006: Van Zuiden Communications. - Roehrborn CG, Malice MP, Cook TJ, Girman CJ . Clinical predictors of spontaneous acute urinary retention in men with LUTS and clinical BPH: A comprehensive analysis of the pooled placebo groups of several large clinical trials. Urology 2001;58:210-6. - Roehrborn CG, McConnell JD, Saltzman B, Bergner D, Gray T, Narayan P, Cook TJ, JohnsonLevonas AO, Quezada WA, Waldstreicher J. Pless Study Group. Proscar Long-term Efficacy and Safety study. Storage (irritative) and voiding (obstructive) symptoms as predictors of benign prostatic hyperplasia progression and related outcomes. Eur Urol 2002;42:1-6.
8
2. Uroflowmetrie en residubepaling Relatie tot kwaliteit
Operationalisatie
Teller
Noemer Definitie(s) In- en exclusiecriteria Bron Meetfrequentie Verslagjaar Rapportagefrequentie Type indicator Meetniveau Kwaliteitsdomein
Uroflowmetrie (of straalkrachtmeting) is een niet-invasief onderzoek waarbij de kenmerken van de urinestroom tijdens mictie elektronisch worden vastgelegd. Met dit onderzoek kan op eenvoudige en nietinvasieve wijze een onderscheid worden gemaakt tussen een normale en een abnormale mictie. Uroflowmetrie direct gevold door residubepaling middels echografisch onderzoek kan differentiaal diagnostisch belangrijke informatie verschaffen, zoals aanwijzingen voor urethrastricturen en bekkenbodemdisfunctie. Deze informatie is belangrijk voor de in te zetten behandeling. Percentage nieuwe patiënten met LUTS/BPH bij wie uroflowmetrie en echografische residubepaling hebben plaatsgevonden als onderdeel van de initiële diagnostiek Aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH bij wie uroflowmetrie en echografische residubepaling hebben plaatsgevonden als onderdeel van de initiële diagnostiek Aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH n.v.t. Inclusie: nieuwe patiënten, ouder dan 50 jaar DBC- en Zorgverrichtingregistratie Continu 01-01-2011 tot en met 31-12-2011 1x per verslagjaar Procesindicator Patiëntniveau Effectiviteit, patiëntgerichtheid en doelmatigheid
Rekenregels Indicator 2 Teller
Noemer
Uroflowmetrie en residubepaling Voor de teller wordt uitgegaan van de populatie patiënten die is verzameld voor de noemer. Bepaal van de geselecteerde patiënten of uroflowmetrie en echografische residubepaling gebruikt zijn bij de initiële diagnostiek. Bepaal de populatie door het aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH te achterhalen. Selecteer de patiënten ouder dan 50 jaar.
Formule # patiënten noemer waarvoor BPH6 en BPH7 gelden # patiënten waarvoor BPH2 geldt en waarvoor geldt BPH14 >50 jaar
Deze noemer is dezelfde als voor indicator 1 en 3
Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg Uroflowmetrie (of straalkrachtmeting) is een niet-invasief onderzoek waarbij de kenmerken van de urinestroom tijdens mictie elektronisch worden vastgelegd. Met dit onderzoek kan op eenvoudige en niet-invasieve wijze een onderscheid worden gemaakt tussen een normale en een abnormale mictie (Madersbacher, 2004). Om na te gaan in hoeverre het geplaste volume representatief is voor de patiënt, wordt het gebruik van mictielijsten geadviseerd (NVU, 2006). Aansluitend aan uroflowmetrie is echografische residubepaling zinvol. Residubepaling door middel van echografisch onderzoek is weinig belastend voor de patiënt en kan redelijk eenvoudig worden vastgesteld. Met behulp van ultrageluidsgolven wordt het urinevolume na mictie gemeten. De aanwezigheid van residu na mictie kan wijzen op obstructie in de vorm van een vergrote prostaat (NVU, 2006). De gegevens over de waarde van echografische residubepaling voor de diagnostiek bij LUTS/BPH zijn niet eenduidig. Enkele onderzoeken laten zien dat een groot residu vooral wordt geassocieerd met blaascontractiestoornissen (Abrams, 1979; Andersen, 1982; Jensen, 1988). Andere onderzoeken geven echter aan dat de hoeveelheid residu in combinatie met andere parameters, zoals uroflowmetrie, wel waardevol is (Sonke, 2000). De richtlijn beveelt residubepaling door echografisch onderzoek direct na uroflowmetrie aan als onderdeel van de initiële diagnostiek van patiënten met LUTS/BPH (NVU, 2006). Uroflowmetrie en
9
echografische residubepaling kunnen differentiaal diagnostich belangrijke informatie verschaffen, zoals aanwijzingen voor urethrastricturen en bekkenbodemdisfunctie. Mogelijkheden tot verbetering De indicator moet leiden tot een groter aantal patiënten met LUTS/BPH bij wie uroflowmetrie en echografische residubepaling gebruikt worden bij de initiële diagnostiek. Beperkingen bij gebruik en interpretatie Er worden geen beperkingen bij gebruik en interpretatie verwacht. Inhoudsvaliditeit Voor de NVU-richtlijn (2006) zijn verschillende artikelen rond dit onderwerp bestudeerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat uroflowmetrie en echografische residubepaling goed bruikbaar zijn om een onderscheid te maken tussen normale en abnormale mictie. De mate van bewijskracht is B, dat wil zeggen dat er enkele gerandomiseerde klinische onderzoeken van matige kwaliteit of onvoldoende omvang zijn, of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohort-onderzoek of patiënt-controleonderzoek). Statistisch betrouwbaar onderscheiden Met de indicator kan een goed onderscheid gemaakt worden tussen de ziekenhuizen in de mate waarin uroflowmetrie en residubepaling gebruikt wordt als onderdeel van de initiële diagnostiek. Vergelijkbaarheid Patiënten met een blaaskatheter dienen voor deze indicator in principe te worden geëxcludeerd, maar dit is lastig te bepalen. De werkgroep verwacht echter dat het aantal patiënten waarop dit betrekking heeft gelijkmatig is verdeeld over ziekenhuizen en daardoor iedereen dezelfde bias heeft. Er worden dus geen beperkingen bij gebruik en interpretatie verwacht. Registratiebetrouwbaarheid De werkgroep verwacht dat deze indicator onder gelijkblijvende omstandigheden (min of meer) dezelfde resultaten oplevert. Maar de verantwoordelijkheid voor de registratiebetrouwbaarheid ligt bij de aanleverende ziekenhuizen zelf. De gegevens voor deze indicator worden structureel vastgelegd, en kunnen automatisch afgeleid worden uit het ZIS. Referenties - Abrams PH, Griffiths DJ. The assessment of prostatic obstruction from urodynamic measurements and from residual urine. Br J Urol 1979;51:129-34. - Andersen JT.. Detrusor hyperreflexia and residual urine. Clinical and urodynamic aspects and the influence of surgery on the prostate. Scand J Urol Nephrol 1982;16:25-30. - Jensen KM-E, Jørgensen JB, Mogensen P.Urodynamics in prostatism III. Prognostic value of medium-fill water cystometry. Scand J Urol Nephrol 1988;114:S78-83. - Madersbacher S, Alivizatos G, Nordling J, Sanz CR, Emberton M, De la Rosette JJ. EAU 2004 guidelines on assessment, therapy and follow-up of men with lower urinary tract symptoms suggestive of benign prostatic obstruction (BPH guidelines). Eur Urol 2004;46:547-54. - Nederlandse Vereniging voor Urologie. Richtlijn Diagnostiek en behandeling LUTS/BPH. Alphen aan den Rijn, 2006: Van Zuiden Communications. - Sonke GS, Heskes T, Verbeek AL, De la Rosette JJ, Kiemeney LA. Prediction of bladder outlet obstruction in men with lower urinary tract symptoms using artificial neural networks. J Urol 2000;163:300-5.
10
3. Mictielijst Relatie tot kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Definitie(s) In- en exclusiecriteria Bron Meetfrequentie Verslagjaar Rapportagefrequentie Type indicator Meetniveau Kwaliteitsdomein
Het gebruik van mictielijsten kan het plaspatroon en de mictieklachtenobjectiveren. Dit wordt gezien als een waardevolle aanvulling op de initiële diagnostiek van patiënten met LUTS/BPH. Op eenvoudige wijze ontstaat dan namelijk inzicht in het mictiepatroon zoals dat in de thuissituatie bestaat en dat is belangrijk voor het in te zetten beleid. Percentage nieuwe patiënten met LUTS/BPH waarbij een mictielijst is gebruikt als aanvulling op de initiële diagnostiek Aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH waarbij een mictielijst is gebruikt als aanvulling op de initiële diagnostiek Aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH n.v.t. Inclusie: nieuwe patiënten, ouder dan 50 jaar DBC-registratie en EPD/zorgdossier Continu 01-01-2011 tot en met 31-12-2011 1x per verslagjaar Procesindicator Patiëntniveau Effectiviteit, patiëntgerichtheid, doelmatigheid
Rekenregels Indicator 3 Teller
Noemer
Mictielijst Voor de teller wordt uitgegaan van de populatie patiënten die is verzameld voor de noemer. Bepaal van de geselecteerde patiënten of een mictielijst is gebruikt als aanvulling op de initiële diagnostiek. Bepaal de populatie door het aantal nieuwe patiënten met LUTS/BPH te achterhalen. Selecteer de patiënten ouder dan 50 jaar.
Formule # patiënten noemer waarvoor BPH8 geldt
# patiënten waarvoor BPH2 geldt en waarvoor geldt BPH14 >50 jaar
Deze noemer is dezelfde als voor indicator 1 en 2
Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg Mictielijsten (ook wel 24-uurs plasdagboeken genoemd) verschaffen op eenvoudige en gestandaardiseerde wijze inzicht in het plaspatroon van de patiënt in de thuissituatie en kunnen een waardevolle aanvulling zijn op de evaluatie van LUTS (Abrams, 1996; Reynard, 1998). Mictielijsten kunnen worden gebruikt voor het beoordelen van de representativiteit van het geplaste volume bij uroflowmetrie (Reynard, 1998). Onderzoek bij mannen met LUTS/BPH laat zien dat 85% van hen betrouwbare gegevens kan verschaffen over de mictiefrequentie, nycturie, geplaste volumina en vochtinname aan de hand van een mictielijst (Gisolf, 2000). Er zijn dus aanwijzingen voor een correlatie van de gegevens uit mictielijsten met symptomen zoals frequentie en nycturie (van Venrooij, 2001) en met de mate van infravesicale obstructie (van Venrooij, 2002). In internationale richtlijnen wordt het gebruik van mictielijsten aanbevolen om het plaspatroon en de mictieklachten te objectiveren (Madersbacher, 2004; AUA, 2003; NHMRC, 2000). Ook de NVU richtlijn (2006) beschouwt mictielijsten als een waardevolle aanvulling op de initiële diagnostiek van patiënten met LUTS/BPH. De gegevens kunnen worden gebruikt bij de beoordeling van de representativiteit van uroflowmetrie. Mogelijkheden tot verbetering De indicator moet leiden tot een groter aantal patiënten met LUTS/BPH bij wie gebruik wordt gemaakt van een mictielijst bij de initiële diagnostiek.
11
Beperkingen bij gebruik en interpretatie De werkgroep verwacht geen beperkingen bij gebruik en interpretatie. Inhoudsvaliditeit Voor de NVU-richtlijn (2006) zijn verschillende artikelen rond dit onderwerp bestudeerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat mictielijsten goed bruikbaar zijn om inzicht te krijgen in het mictiepatroon van een patiënt. De mate van bewijskracht is B, dat wil zeggen dat er enkele gerandomiseerde klinische onderzoeken van matige kwaliteit of onvoldoende omvang zijn, of ander vergelijkend onderzoek. Statistisch betrouwbaar onderscheiden Met de indicator kan een goed onderscheid gemaakt worden tussen de ziekenhuizen in de mate waarin een mictielijst gebruikt wordt als aanvulling op de initiële diagnostiek. Vergelijkbaarheid Patiënten met een blaaskatheter dienen voor deze indicator in principe te worden geëxcludeerd, maar dit is lastig te bepalen. De werkgroep verwacht echter dat het aantal patiënten waarop dit betrekking heeft gelijkmatig is verdeeld over ziekenhuizen en daardoor iedereen dezelfde bias heeft. Er worden dus geen beperkingen bij gebruik en interpretatie verwacht. Registratiebetrouwbaarheid De werkgroep verwacht dat deze indicator onder gelijkblijvende omstandigheden (min of meer) dezelfde resultaten oplevert. Maar de verantwoordelijkheid voor de registratiebetrouwbaarheid ligt bij de aanleverende ziekenhuizen zelf. De teller is niet automatisch af te leiden uit het ziekenhuisinformatiesysteem (ZIS) en moet handmatig worden opgezocht op basis van de patiëntenpopulatie van de noemer, tenzij het standaard is of wordt ingebouwd in het EPD. Het bepalen van deze indicator kan gecombineerd worden met het bepalen van indicator 3 (mictielijst). Als het gebruik van een mictielijst niet standaard wordt genoteerd in een digitaal dossier dan levert deze indicator een hoge registratielast op. Referenties - Abrams P, Klevmark B. Frequency volume charts: an indispensable part of lower urinary tract assessment. Scand J Urol Nephrol Suppl 1996;179:47-53. - American Urological Association (AUA). Guideline on the management of benign prostatic hyperplasia (BPH). 2003: American Urological Association,. - Gisolf KW, van Venrooij GE, Eckhardt MD, Boon TA. Analysis and reliability of data from 24-hour frequency-volume charts in men with lower urinary tract symptoms due to benign prostatic hyperplasia. Euro Urol 2000;38:45-52. - Madersbacher S, Alivizatos G, Nordling J, Sanz CR, Emberton M, De la Rosette JJ. EAU 2004 guidelines on assessment, therapy and follow-up of men with lower urinary tract symptoms suggestive of benign prostatic obstruction (BPH guidelines). Eur Urol 2004;46:547-54. - National Health and Medical Research Council (NHMRC). The management of uncomplicated lower urinary tract symptoms in men. Canberra, 2000: Commonwealth of Australia. - Nederlandse Vereniging voor Urologie. Richtlijn Diagnostiek en behandeling LUTS/BPH. Alphen aan den Rijn, 2006: Van Zuiden Communications. - Reynard JM, Yang Q, Donovan JL, Peters TL, Schäfer W, de la Rosette JJ, Dabhoiwala NF, Osawa D, Lim AT, Abrams P. The ICS-BPH study: uroflowmetry, lower urinary tract symptoms and bladder outlet obstruction. Br J Urol 1998;82:619-23. - van Venrooij GE, Eckhardt MD, Boon TA. Data from frequency-volume charts versus maximum free flow rate, residual volume, and voiding cystometric estimated urethral obstruction grade and detrusor contractility grade in men with lower urinary tract symptoms suggestive of benign prostatic hyperplasia. Neurourol Urodyn 2002;21:450-6. - van Venrooij GE, Eckhardt MD, Gisolf KW, Boon TA. Data from frequency-volume charts versus symptom scores and quality of life score in men with lower urinary tract symptoms due to benign prostatic hyperplasia. Eur Urol 2001;39:42-7.
12
4. Ligduur na TURP Relatie tot kwaliteit
Operationalisatie
Definities
In- en exclusiecriteria
Bron Meetfrequentie Verslagjaar Rapportagefrequentie Type indicator Meetniveau Kwaliteitsdomein
TURP wordt bij ongeveer 95% van de geopereerde patiënten met LUTS/BPH uitgevoerd en is dus een veelvoorkomende ingreep. Ligduur na TURP kan worden gezien als een indirecte maat voor kwaliteit van zorg. Een langere ligduur kan immers veroorzaakt worden door bijvoorbeeld een gecompliceerd postoperatief beloop of postoperatieve complicaties. Aantal opnamedagen (gemiddelde, mediaan) vanaf de datum van TURP tot aan de datum van ontslag uit het ziekenhuis voor patiënten met LUTS/BPH Mediaan: De middelste waarde uit een reeks Ligduur: Datum van ontslag uit het ziekenhuis – datum van TURP LET OP: dit is niet standaard het aantal verpleegdagen Inclusie: patiënten ouder dan 50 jaar Exclusie: Minimaal invasieve behandelmethoden (bijv. green light laser, hyperthermie, TUMT) DBC- en zorgverrichtingregistratie Continu 01-01-2011 tot en met 31-12-2011 1x per verslagjaar Uitkomstindicator Patiëntniveau Effectiviteit
Rekenregels Indicator 4 Ligduur na TURP 1) Bepaal de populatie door het aantal patiënten met LUTS/BPH te achterhalen die een TURP hebben ondergaan. Selecteer de patiënten ouder dan 50 jaar.
Formule Patiënten waarvoor BPH3 en BPH9 gelden en waarvoor geldt BPH14>50 jaar
Deze waarde is dezelfde als de noemer van indicator 5 2) Bereken vervolgens het gemiddelde en de mediaan van het aantal opnamedagen na TURP
MEAN (BPH15) MEDIAN (BPH15)
Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg Transurethrale resectie van de prostaat (TURP) is een invasieve ingreep die dient ter behandeling van mictieklachten. Gedurende deze behandeling wordt de prostaat via de plasbuis midddels een verhit lusje kleiner gemaakt (NVU, 2006). TURP wordt bij ongeveer 95% van de geopereerde patiënten met LUTS/BPH uitgevoerd, en is dus een veelvoorkomende ingreep (Madersbacher, 2004). Er zijn veel variabelen die van invloed zijn op de ligduur na TURP. Kwaliteit van zorg is een factor die hiervoor mede bepalend is (ACHS, 2009). Een Spaans onderzoek toonde aan dat het mogelijk is om opnameduur na TURP te verminderen zonder de kwaliteit van zorg en patiënttevredenheid te beïnvloeden (Caballero Alcántara, 1997). Ligduur na TURP is dus een indirecte maat voor kwaliteit die iets zegt over het postoperatieve beloop en eventuele direct postoperatieve complicaties. Voor de relatie tussen opnameduur en kwaliteit geldt een algemeen argument, namelijk dat een kortere opnameduur bij eenzelfde resultaat beter is, omdat dit patiëntvriendelijker en goedkoper is. Doordat bij deze indicator de dagen vanaf de ziekenhuisopname tot aan de datum van TURP niet meegenomen worden, wordt de invloed van eventuele case-mixvariabelen (zoals diabetesregulatie of voorbereiding COPD voor TURP) beperkt. Dit zorgt voor zuiverdere informatie dan wanneer de totale ligduur (vanaf datum ziekenhuisopname tot datum ontslag) meegenomen zou worden. Mogelijkheden tot verbetering Deze indicator moet leiden tot een beter inzicht in het gemiddelde en de mediaan van opnamedagen na TURP.
13
Minimaal invasieve behandelingen zoals zoals Green Light Laser en hyperthermie zijn in opkomst. Dit zou pleiten voor een nieuwe indicator waarin naast ligduur na TURP ook ligduur na minimaal invasieve behandeling wordt uitgevraagd. De werkgroep schat echter in dat dit op dit moment slechts speelt bij 5 centra. Daarom besluit de werkgroep nu geen extra indicator toe te voegen. Beperkingen bij gebruik en interpretatie Er worden geen beperkingen bij gebruik en interpretatie verwacht. Inhoudsvaliditeit De mate van bewijskracht voor deze indicator is D, wat wil zeggen dat de werkgroep indicatorontwikkeling hierover consensus heeft bereikt. De werkgroep is van mening dat inzicht in gemiddelde, mediaan en spreiding van opnamedagen na TURP van belang is voor het beoordelen van de kwaliteit van zorg. Statistisch betrouwbaar onderscheiden Met de indicator kan een goed onderscheid gemaakt worden tussen de ziekenhuizen met betrekking tot de ligduur na een TURP-behandeling. Vergelijkbaarheid De uitkomst van deze indicator is in bepaalde mate afhankelijk van case-mix, namelijk patiëntenfactoren zoals leeftijd en comorbiditeit. Echter, gezien de grote aantallen verwacht de werkgroep dat de invloed van case-mix voor een groot deel uitgemiddeld wordt en dat gemiddelde en mediaan van het aantal opnamedagen toch iets zeggen over kwaliteit en complicaties. De rol van outliers, bijvoorbeeld door comorbiditeit, moet apart beoordeeld worden. Registratiebetrouwbaarheid De gegevens voor deze indicator worden structureel vastgelegd, en kunnen automatisch afgeleid worden uit het ZIS. Maar de verantwoordelijkheid voor de registratiebetrouwbaarheid ligt bij de aanleverende ziekenhuizen zelf. Referenties - Australian Council on Healthcare Standards (ACHS). (2009). ACHS clinical indicator users' manual 2009. Ultimo NSW, 2009: Australian Council on Healthcare Standards. - Caballero Alcántara J, Padilla León M, Marchall Escalona C. Short hospital stay in the treatment of benign prostatic hyperplasia using transurethral resection. Actas Urol Esp 1997;21:758-64. - Madersbacher S, Alivizatos G, Nordling J, Sanz CR, Emberton M, De la Rosette JJ. EAU 2004 guidelines on assessment, therapy and follow-up of men with lower urinary tract symptoms suggestive of benign prostatic obstruction (BPH guidelines). Eur Urol 2004;46:547-54. - Nederlandse Vereniging voor Urologie. Richtlijn Diagnostiek en behandeling LUTS/BPH. Alphen aan den Rijn, 2006: Van Zuiden Communications.
14
5. Heropname na TURP Relatie tot kwaliteit
Transurethrale resectie van de prostaat (TURP) is een invasieve ingreep die dient ter behandeling van mictieklachten en is een veel vorkomende ingreep. Het aantal patiënten met LUTS/BPH dat binnen 30 dagen na TURP weer wordt opgenomen is een indicatie voor de geleverde kwaliteit van zorg Operationalisatie Percentage patiënten met LUTS/BPH dat binnen 30 dagen na TURP is heropgenomen Teller Aantal patiënten met LUTS/BPH dat binnen 30 dagen na TURP is heropgenomen Noemer Aantal patiënten met LUTS/BPH dat TURP heeft ondergaan Definitie Heropname kan gedefinieerd worden als een klinische episode voor een urologische DBC binnen 30 dagen na TURP In- en exclusiecriteria Inclusie: patiënten ouder dan 50 jaar Exclusie: Minimaal invasieve behandelmethoden (bijv. green light laser, hyperthermie, TUMT) Bron DBC- en zorgverrichtingregistratie Meetfrequentie Continu Verslagjaar 01-01-2011 tot en met 31-12-2011* Rapportagefrequentie 1x per verslagjaar Type indicator Uitkomstindicator Meetniveau Patiëntniveau Kwaliteitsdomein Effectiviteit *Let op: De DBC moet gesloten worden in 2011. Omdat voor deze indicator tot 30 dagen na operatie moet worden gekeken, kán het voorkomen dat de heroperatie in januari 2012 heeft plaatsgevonden. Rekenregels Indicator 5 Teller
Noemer
Heropname na TURP Voor de teller wordt uitgegaan van de populatie patiënten die is verzameld voor de noemer. Bepaal van de geselecteerde patiënten het aantal patiënten dat binnen 30 dagen na TURP een klinische episode voor een urologische DBC heeft gehad.
Formule # patiënten noemer waarvoor BPH12 geldt en waarvoor geldt BPH16<30 dagen Bepaal de populatie door het aantal patiënten met LUTS/BPH # patiënten waarvoor te achterhalen die een TURP hebben ondergaan. Selecteer BPH3 en BPH9 de patiënten ouder dan 50 jaar. gelden en waarvoor geldt BPH14 >50 jaar Deze noemer is dezelfde als voor indicator 4
Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg Transurethrale resectie van de prostaat (TURP) is een invasieve ingreep die dient ter behandeling van mictieklachten. Gedurende deze behandeling wordt de prostaat via de plasbuis midddels een verhit lusje kleiner gemaakt. TURP wordt bij ongeveer 95% van de geopereerde patiënten met LUTS/BPH uitgevoerd, en is dus een veelvoorkomende ingreep (Madersbacher, 2004). Het aantal heropnames wordt internationaal vaak gebruikt als indicatie voor de kwaliteit van zorg (Rumball-Smith, 2009) en kan significant gerelateerd worden aan kwaliteit van zorg. Het risico op vroege heropname wordt met 55% verhoogd als de kwaliteit van geleverde zorg lager dan gemiddeld is (Ashton, 1997). Deze indicator functioneert gedeeltelijk als een spiegelindicator van indicator 4 (ligduur). De werkgroep verwacht namelijk bij te snel ontslag eerder een heropname in verband met complicaties. Mogelijkheden tot verbetering Deze indicator moet leiden tot een beter inzicht in het aantal heropnames na TURP. De werkgroep verwacht dat op dit moment nog veel variatie bestaat tussen de verschillende ziekenhuizen en dat er voldoende mogelijkheden zijn voor verbetering.
15
Minimaal invasieve behandelingen(onbloedige,instrumentele behandeling bij voorkeur in dagopname) zoals zoals Green Light Laser ,Transurethrale Microwave therapy (TUMT) en Transuretrale radiofrequency Needle Ablation (TUNA) zijn in opkomst. Dit zou pleiten voor een nieuwe indicator waarin naast heropname na TURP ook heropname na minimaal invasieve behandeling wordt uitgevraagd. De werkgroep schat echter in dat dit op dit moment slechts speelt bij vijf centra. Daarom besluit de werkgroep nu geen extra indicator toe te voegen. Beperkingen bij gebruik en interpretatie De meeste indicatoren kunnen worden gelezen als hoe hoger de score des te beter de geleverde kwaliteit van zorg. Dit geldt niet voor deze indicator heropname. Hoe hoger de score op deze indicator hoe minder voldaan wordt aan goede zorg. Het is mogelijk om de score te lezen als (100-x) waarbij x de score is op de indicator. Dan geldt wel weer het principe ‘hoe hoger de score’ hoe beter de zorg. Inhoudsvaliditeit De mate van bewijskracht voor deze indicator is D, wat wil zeggen dat de werkgroep indicatorontwikkeling hierover consensus heeft bereikt. De werkgroep is van mening dat inzicht in de spreiding van het aantal heropnames na TURP van belang is voor het beoordelen van de kwaliteit van zorg. Statistisch betrouwbaar onderscheiden De signaalvlag voor statistisch betrouwbaar onderscheiden van deze indicator is rood. Desondanks blijft dit een belangrijke indicator. Vergelijkbaarheid De uitkomst van deze indicator is in bepaalde mate afhankelijk van case-mix, met name voor leeftijd en comorbiditeit. Echter, gezien de grote aantallen verwacht de werkgroep dat de invloed van casemix voor een groot deel uitgemiddeld wordt en dat een gemiddelde per ziekenhuis toch iets zegt over kwaliteit en complicaties. De rol van outliers, bijvoorbeeld door comorbiditeit, moet apart beoordeeld worden. Registratiebetrouwbaarheid De werkgroep verwacht dat deze indicator onder gelijkblijvende omstandigheden (min of meer) dezelfde resultaten oplevert. Maar de verantwoordelijkheid voor de registratiebetrouwbaarheid ligt bij de aanleverende ziekenhuizen zelf. De gegevens voor deze indicator worden structureel vastgelegd, en kunnen automatisch afgeleid worden uit het ZIS. Referenties - Ashton CM, Del Junco DJ, Souchek J, Wray NP, Mansyur CL. The association between the quality of inpatient care and early readmission: a meta-analysis of the evidence. Med Care 1997;35:1044-59. - Madersbacher S, Alivizatos G, Nordling J, Sanz CR, Emberton M, De la Rosette JJ. EAU 2004 guidelines on assessment, therapy and follow-up of men with lower urinary tract symptoms suggestive of benign prostatic obstruction (BPH guidelines). Eur Urol 2004;46:547-54. - Rumball-Smith J, Hider P. The validity of readmission rate as a marker of the quality of hospital care, and a recommendation for its definition. N Z Med J 2009;122:63-70.
16
LET OP! Onderstaande indicator over praktijkvariatie hoeft niet in detail overeen te komen met de uiteindelijke formulering van deze indicator, omdat aanscherping en discussies over de methodiek nog steeds kunnen plaatsvinden. De registratielast voor ziekenhuizen voor deze indicator is beperkt omdat de gegevens door Vektis worden aangeleverd. 6. Praktijkvariatie (gegevens worden geleverd door Vektis) Relatie tot kwaliteit
Operationalisatie 6a Teller 6a Noemer 6a Operationalisatie 6b
Teller 6b Noemer 6b In-/exclusiecriteria Definitie
Bron
Meetfrequentie Verslagjaar Rapportagefrequentie Type indicator Meetniveau Kwaliteitsdomein
Voor het bereiken van een goed patiëntenresultaat is een juiste indicatiestelling essentieel. Enige mate van praktijkvariatie is onvermijdelijk. De samenstelling van een patiëntenpopulatie is immers niet voor ieder 1 ziekenhuis gelijk, patiëntenpreferenties kunnen verschillen, en de wetenschappelijke evidence laat vaak ruimte voor interpretatie. Indien na het corrigeren voor relevante populatiekenmerken nog steeds significante variatie optreedt, echter, is dit een indicatie voor mogelijke overen/of onderbehandeling. Aantal BPH operaties op gemeenteniveau per 100.000 verzekerden in de gemeente, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken. Aantal geopereerde patiënten wegens BPH. Aantal verzekerden in de gemeente/100.000 Aantal patiënten geopereerd wegens BPH per 100.000 verzekerden in het verzorgingsgebied van het ziekenhuis, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken. Aantal patiënten geopereerd wegens BPH Aantal verzekerden in verzorgingsgebied van het ziekenhuis voor BPH/100.000 Verzekerden zonder woonadres in Nederland worden geëxcludeerd. Praktijkvariatie indicatiestelling operatieve interventie: Verschillen tussen ziekenhuizen in de mate waarin patiënten met vergelijkbare klachten een operatieve interventie ondergaan. Verzorgingsgebied: cluster van postcodegebieden waaruit patiënten naar het ziekenhuis komen voor behandeling van BPH. Vektis data: landelijke database van declaratiegegevens van zorgverzekeraars. Sociaal en Cultureel Planbureau. Statusscores, factorscore sociale status 2006 per postcodegebied. Wordt gebruikt voor correctieberekening. Ziekenhuizen hoeven deze indicator niet zelf aan te leveren Continu 01-01-2010 tot en met 31-12-2010 1 keer per verslagjaar Proces Patiëntniveau Effectiviteit, doelmatigheid
Achtergrond en variatie in kwaliteit van zorg In 2004 concludeerde de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) dat in Nederland variaties in electieve interventies tussen regio’s bestonden die niet onderdeden voor die in de VS (RVZ, 2004). Recent onderzoek in Nederland laat opnieuw zien dat de verschillen groter zijn dan verwacht op basis van patiëntkenmerken (leeftijd en inkomen) (Van Beek, 2009). Mogelijkheden tot verbetering Wetenschappelijke verenigingen kunnen scherpere indicatiestelling opnemen in richtlijnen. Op langere termijn kunnen zij mogelijk een norm vaststellen van het gewenste aantal interventies op populatieniveau. Op ziekenhuisniveau kunnen professionals zich op de hoogte stellen van de indicaties waarvoor voldoende bewijs is dat een interventie werkzaam is c.q. werkzamer is dan alternatieve behandelmogelijkheden. Dit kan over- en onderbehandeling voorkomen. 1
Waar in dit document ‘ziekenhuis’ staat, kan ook zelfstandig behandelcentrum (ZBC) worden gelezen.
17
De laatste jaren is veel onderzoek gedaan naar patiënten preferenties. Met name bij preferentiegevoelige zorg (‘preference-sensitive care’) blijkt dat bij goede en volledige voorlichting, idealiter gecombineerd met beslissingsondersteuning, patiënten vaker neigen naar minder invasieve behandelingen dan door behandelaars wordt verondersteld (Wennberg, 2007). Beperkingen bij gebruik en interpretatie Nederlandse patiënten die in het buitenland worden behandeld maken geen deel uit van de Vektis database, omdat deze declaraties zelden via DBC’s verlopen. De consequentie hiervan is dat in de regio’s van Nederland die grenzen aan België of Duitsland de interventie-percentages lager kunnen uitvallen. Inhoudsvaliditeit Sinds 1988 doet het Dartmouth Atlas Project (www.dartmouthatlas.org) in de Verenigde Staten onderzoek naar variatie in zorg, waarbij grote variatie wordt gemeten in aantal interventies per 1.000 Medicare2 ingeschrevenen. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) vergelijkt in haar Health Data (www.oecd.org/health) zorggebruik tussen verschillende landen op basis van het aantal interventies per 100.000 inwoners, waarin eveneens grote verschillen worden gevonden. Aansluitend op deze literatuur maakt deze indicator op ziekenhuisniveau het aantal interventies per 100.000 inwoners inzichtelijk. Door het verschuiven van de budgetfinanciering naar productfinanciering (betaling per DBC) komt de praktijkvariatie rond indicatiestelling opnieuw op de agenda in Nederland. Praktijkvariatie komt vooral voor bij aandoeningen waarbij de indicatie niet zwart/wit is. Denk bijvoorbeeld aan een relatief gezonde patiënt met een versleten heup, waarbij het besluit tot operatie veel discretionaire ruimte kent. Zowel over- als onderbehandeling heeft vaak een directe koppeling met de zorginhoudelijke kwaliteit van geleverde zorg. Bij overbehandeling kan er sprake zijn van onnodige risico’s: meer interveniëren dan waar medisch gezien aanleiding voor is, betekent het blootstellen van patiënten aan de risico’s en/of bijwerkingen die per definitie aan een interventie zijn verbonden. Bij onderbehandeling, aan de andere kant, krijgen patiënten niet de zorg die zij eigenlijk nodig hebben, waardoor de kans op optimale zorguitkomsten wordt verkleind. Vergelijkbaarheid Het gebruik van zorg is niet alleen gerelateerd aan de diagnose, maar ook aan populatiekenmerken zoals leeftijd, geslacht, sociaaleconomische status en comorbiditeit (Pomp, 2009; Heijmans, 2006; Wennberg, 1996). Als er significante verschillen zijn in deze kenmerken per ziekenhuis, dan is het belangrijk om daarvoor te corrigeren. Zonder correcties voor deze kenmerken (zorgzwaartecorrectie) ontstaat een vertekend beeld van het zorggebruik. Met behulp van de beschikbare databases is uitgebreide correctie mogelijk op basis van declaratie- en verzekerdengegevens. Ook na correctie voor patiëntkenmerken blijft het mogelijk dat de zorgzwaarte van een ziekenhuis die een derde lijns functie vervult (dat wil zeggen dat dit ziekenhuis patiënten doorverwezen krijgt van behandelaren in andere ziekenhuizen) zwaarder is dan dat van een centrum dat geen derde lijns zorg vervult. Om te voorkomen dat deze indicator bij dergelijke ziekenhuizen onjuist geïnterpreteerd kan worden, wordt bij de presentatie van de resultaten het percentage doorverwijzingen vanuit een ander ziekenhuis vermeld. Onderzocht zal worden of en hoe hiervoor vervolgens daadwerkelijk gecorrigeerd dient te worden. Per indicator wordt voor alle gedefinieerde kenmerken onderzocht welke een significante invloed hebben door middel van een regressieanalyse. Voor deze kenmerken wordt gecorrigeerd. Afhankelijk van voortschrijdend inzicht of de beschikbaarheid van data kan in de toekomst de verzameling van onderzochte populatiekenmerken worden aangepast. Specifiek Benigne Prostaat Hyperplasie (BPH): Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Sociaal economische status Het gaat hier om kenmerken waarvoor standaard in het geval van praktijkvariatie wordt gecorrigeerd. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat aanvullende zorgzwaarte correctie noodzakelijk is voor deze indicator bij BPH.
2
Medicare is een federaal overheidsprogramma op het gebied van gezondheidszorg in de VS. Het is een soort verzekering voor ziekenhuiszorg voor ouderen en tijdelijk arbeidsongeschikten (NL EVD).
18
Registratiebetrouwbaarheid De benodigde informatie wordt door zorgverzekeraars geregistreerd en aangeleverd aan Vektis. Het gaat hierbij zowel om verzekerdengegevens als gedeclareerde DBC’s. De gedeclareerde DBC’s hebben tijdens het aanleveringsproces van ziekenhuis via verzekeraar aan Vektis verschillende validiatieslagen ondergaan. De data zijn inclusief declaraties van zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) voor zover het verzekerde zorg betreft, en kennen voor wat betreft de ziekenhuiszorg een dekkingsgraad van 95-99%. De landelijke Vektis bestanden zijn dan ook een betrouwbare data bron, waarin beschikbare data juist en volledig zijn vastgelegd. De data bron van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) die wordt gebruikt voor de correctieberekening wordt gezien als betrouwbaar. Berekening praktijkvariatie-indicator De praktijkvariatie-indicator wordt volledig door Vektis aangeleverd. Instellingen hoeven de onderstaande variabelen niet zelf te verzamelen en de berekeningen niet zelf toe te passen. Voor de volledigheid worden de methoden die Vektis hanteert voor het berekenen van de indicator hieronder weergegeven. Variabelen Voor de bepaling van deze indicator wordt gebruik gemaakt van Vektis data die op patiëntniveau zijn vastgelegd. Dit gebeurt aan de hand van een variabelenlijst. Een variabele is een te verzamelen data-element. Het betreft zowel patiëntkenmerken (zie Tabel 1) als DBC-registraties (zie Tabel 2). Een toelichting op de DBC-coderingen is te vinden aan het eind van deze paragraaf. Regionale populatiekenmerken kunnen de vergelijkbaarheid van de praktijkvariatie indicator verstoren. Hiervoor wordt gecorrigeerd. De correctieberekening maakt gebruik van de statusscores gepubliceerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), een maat voor de sociaaleconomische status van een postcodegebied. Het is een maat die is samengesteld uit drie elementen: inkomen, 3 werkgelegenheid en opleidingsniveau. Bij de bepaling van patiëntkenmerk P10 (SES) wordt een koppeling gemaakt op basis van de postcode van de verzekerde en de SCP gegevens. Tabel 1: Patiëntkenmerken uit Vektis data Type PatiëntNaam kenmerk kenmerk nr. Algemeen P1 Patiënt-id P2 Postcode patiënt P4 Geboortedatum P5 Leeftijd
XXXX Dd/mm/jjjj … jr
Postcode gekoppeld
Indeling categorie SES
P10
SES
Waarden
Tabel 2: Variabelen uit DBC gegevens van Vektis Variabele Naam Waarden V1 Initiële DBC 0306.11.41.XXX aandoening V2 DBC 0306.11/21.41.312/313/316/322/ operatief4 323/326 V3 Datum Dd/mm/jjjj openen operatieve DBC5 6
Instructie
Berekenen m.b.v. datum openen DBC en geboortedatum Koppelen op basis postcode verzekerde aan SCP gegevens
Instructie Voor bepalen verzorgingsgebied. Voor bepalen teller.
3
Voor meer informatie zie http://www.scp.nl/Organisatie/Onderzoeksgroepen/Wonen_Leefbaarheid_Veiligheid/Lopend_onderzoek_van_W LV/ Statusscores 4 De behandelingen 333 en 336 (extraluminale operaties) zijn geen reguliere behandelingen voor BPH en komen nauwelijks voor. Deze worden niet meegenomen in de analyses.
19
V7
Mogelijke verwijs DBC
0306.XX.41.11X/22X/321
V8
Datum openen mogelijke verwijs DBC Tijd tussen mogelijke verwijs DBC en operatieve DBC Verwijzing van ander ziekenhuis
Dd/mm/jjjj
V9
V10
In ander ziekenhuis dan zkh van operatie (V2) mogelijk
V9 = V3 – V8
Ja/Nee
Indien sprake is van V7 en (V9 ≤ 90)7 dagen).
Toelichting DBC codering Component Specialisme Zorgtype Diagnose Behandeling
Code 0306 11 21 41 111 112 113 114 221 222 223 226 312 313 316 321 322 323 326
Omschrijving Urologie Initiële DBC: reguliere zorg Vervolg DBC: vervolg BPH/BH obstructie conservatief poliklinisch conservatief met dagopname(n) conservatief met klinische episode(n) enkelvoudig poliklinisch conservatief ov instrument poliklinisch ov instrumenteel met dagopname(n) ov instrumenteel met klinische episode(n) KZD ov instrumenteel met klinische episode(n) open operatie met dagopname(n) open operatie met klinische episode(n) KZD open operatie met klinische episode(n) endoluminale endoscopie operatie poliklinisch endoluminale endoscopie operatie met dagopname(n) endoluminale endoscopie operatie met klinische episode(n) KZD endoluminale endoscopie operatie met klinische episode(n)
Uitvoeren indicatorbepaling De gegevens die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de indicator praktijkvariatie zijn reeds beschikbaar via Vektis. Ziekenhuizen hoeven geen aanvullende gegevens te registreren. De bepaling van de indicator wordt door Vektis uitgevoerd. Vektis construeert voor (clusters) van postcodegebieden koppelingen tussen de Vektis data en populatiegegevens van het SCP. Vervolgens verricht Vektis de analyse om voor ieder ziekenhuis tot de juiste indicatorwaarde te komen. 5
De poliklinische DBC (311, 314, 321) wordt hier niet meegenomen: het gaat hier om een licht profiel dat niet bedoeld is voor operaties aan de prostaat maar voor het aanbrengen van een suprapubische catheter en kleine chirurgische ingrepen (ZN Inkoopgids 2011). 6 Vervolg DBC’s worden wel meegenomen, omdat operatieve interventies veelvuldig in ‘vervolg’ DBC’s worden gecodeerd (ZN Inkoopgids 2011). 7 Bij de verwijzing gaan we uit van dezelfde Diagnose in een eerder ziekenhuis, met conservatieve behandeling, een poliklinische interventie, of evt. een ‘ov instrument’ DBC. Door uit te gaan van een maximale periode van 90 dagen tussen de openingsdata wordt voorkomen dat patiënten worden geïncludeerd als ‘verwezen’ die feitelijk niet als verwijzing dienen te worden geteld.
20
De stappen voor het bepalen van de indicatorwaarde zien er als volgt uit: 1. Vektis selecteert de juiste patiëntpopulatie op basis van de gesloten Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s). Dit zijn alle afgesloten DBC’s met codering zoals in Tabel 2 en kunnen zowel initiële als vervolg DBC’s betreffen. 2. Vektis maakt een koppeling met SCP data en berekent vervolgens: 3. Welke populatiekenmerken op individueel niveau een significante invloed hebben op de praktijkvariatie door middel van een regressieanalyse 4. De verzorgingsgebieden per ziekenhuis door toewijzing van individuele verzekerden aan ziekenhuizen 5. Op ziekenhuisniveau de verwachte praktijkvariatie op basis van de populatiekenmerken van verzekerden in het verzorgingsgebied 6. De gecorrigeerde praktijkvariatie op ziekenhuisniveau In stap 4 wordt het verzorgingsgebied per ziekenhuis geïdentificeerd op basis van gedeclareerde initiële DBC’s (al dan niet operatief). Het verzorgingsgebied per ziekenhuis wordt per aandoening berekend. Op deze wijze wordt rekening gehouden met eventuele specialisaties van ziekenhuizen, en verschuivingen van marktaandeel. Afhankelijk van het aantal patiënten dat voor een aandoening in het ziekenhuis wordt gezien, worden fracties van postcodegebieden toegewezen aan ziekenhuizen. Voor een uitgebreide beschrijving van de gehanteerde methodiek voor het toewijzen van het verzorgingsgebied en het berekenen van indicatorwaarden zie [wordt nog via website ZiZo of Vektis ter beschikking gesteld] . Referenties - Dartmouth Atlas Project. http://www.dartmouthatlas.org. - Heijmans MJWM. Mensen met COPD met een lage sociaal - economische status. 2006: NIVEL. - Mulley AG. Inconvenient truths about supplier induced demand and unwarranted variation in medical practice. BMJ 2009;339:1007-9. - NL EVD Internationaal, Ministerie van Economische Zaken - OECD Health Data. Organisation for Economic Co-operation and Development. www.oecd.org/health - Pomp M en Hasaart F. Aanbodgeïnduceerde vraag in de ziekenhuismarkt. ESB 94, 2009:372 374. - RVZ Gepaste Zorg. 2004, Zoetermeer: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. - TNS Nipo. Hoe gaan huisartsen om met Apneu? 2010. In opdracht van ApneuVereniging en Nederlands Slaap Instituut - van Beek E, Boon L, Vlieger EJ. Voorstudie naar Praktijkvariatie in Nederland. 2009. In opdracht van Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. - Wennberg JE, O'Connor AM, et al. Extending The P4P Agenda, Part 1: How Medicare Can Improve Patiënt Decision Making And Reduce Unnecessary Care. Health Aff (Millwood) 2007;26:1564-74. - Wennberg, J. The Dartmouth Atlas of Healthcare. Chicago: AHA Press, 1996.
21
3. Lijst te verzamelen variabelen In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de gegevens voor het bepalen van de indicatoren verzameld kunnen worden. Dit gebeurt aan de hand van een variabelenlijst. Een variabele is een te verzamelen data-element. Variabelenlijst Structuurindicatoren worden op ziekenhuisniveau verzameld. Het is voor deze indicatoren voldoende om één keer per jaar een vraag met ja of nee te beantwoorden. Om de proces- en uitkomstindicatoren te kunnen bepalen, worden gegevens op patiëntniveau verzameld en worden verschillende bronnen geraadpleegd. Op de volgende pagina’s worden alle variabelen beschreven die nodig zijn om de indicatoren te kunnen bepalen van de set BPH. Van de variabelen worden de volgende gegevens vastgelegd: •
Variabele nummer:
• •
Naam: Vast te leggen waarde:
•
Bron:
•
Instructie:
•
Nodig voor indicator:
Het nummer van de variabele wordt later gebruikt om uit te kunnen leggen welke variabelen gebruikt moeten worden voor de berekening van een indicator. Naam/beschrijving van de variabele. De vast te leggen waarde is een omschrijving om aan te geven wat een ziekenhuis moet vastleggen. Dit kan bijvoorbeeld een behandelas van een DBC zijn, ja/nee of een datum. De bron is bedoeld om het zoeken naar de variabele (het dataelement) te vereenvoudigen Dit is gebaseerd op de bevindingen van de ziekenhuizen uit de praktijktest. Het kan zijn dat dit in andere ziekenhuizen onder een andere naam of op een andere plaats/systeem wordt vastgelegd. Deze beschrijft met welke zoekwaarden gezocht moet worden. Ook worden praktijktips gegeven. Als laatste staat aangegeven voor welke indicatoren de variabele gebruikt wordt.
Voor sommige variabelen is het niet mogelijk om direct uit de data de waarde van de variabele te bepalen. Leeftijd is hierbij het meest duidelijke voorbeeld. Om de leeftijd te kunnen bepalen is een peildatum en een geboortedatum nodig. Deze eerste twee gegevens zijn opgenomen bij de variabelen. Vervolgens zijn rekenregels gedefinieerd die de uiteindelijke variabele berekenen. Een voorbeeld is: peildatum – geboortedatum = leeftijd.
22
Tabel 1: Variabelen uit verschillende bronnen in het ziekenhuis Variabele
Naam
BPH0
Patiëntnummer
BPH1
Geboortedatum
BPH2
BPH3
Vast te leggen waarde
Bron
Instructie
Benodigd voor indicator
ZIS
Het patiëntnummer is een uniek element dat de basis vormt om koppelingen te maken tussen registratiesystemen.
Geboortedatum: dd-mm-jjjj
ZIS
De geboortedatum van de betreffende patiënt wordt genoteerd.
Nieuwe patiënten met LUTS/BPH
DBC: 0306.11.04.41
DBC registratie
Nieuwe patiënten met LUTS/BPH worden geselecteerd.
1: IPSS 2: Uroflowmetrie en residubepaling 3: Mictielijst 4: Ligduur na TURP 5: Heropname na TURP 1: IPSS 2: Uroflowmetrie en residubepaling 3: Mictielijst 4: Ligduur na TURP 5: Heropname na TURP 1: IPSS 2: Uroflowmetrie en residubepaling 3: Mictielijst
Patiënten met LUTS/BPH
DBC: 0306.11.04.41 0306.21.04.41
DBC registratie
Patiënten met LUTS/BPH worden geselecteerd.
Specialisme 0306. Urologie Zorgtype 11. Reguliere zorg Zorgvraag 04. LUTS Diagnose 41. BPH Specialisme 0306. Urologie Zorgtype 11. Reguliere zorg 21. Vervolgtraject Zorgvraag 04. LUTS Diagnose 41. BPH
4: Ligduur na TURP 5: Heropname na TURP
23
Variabele
Naam
Vast te leggen waarde
Bron
Instructie
Benodigd voor indicator
BPH4
Datum van openen DBC
Datum: dd-mm-jjjj
ZIS
De datum van openen DBC wordt genoteerd.
BPH5
IPSS
IPSS: ja/nee
BPH6
Uroflowmetrie
De patiënten met LUTS/BPH bij wie IPSS is gebruikt worden geselecteerd. De patiënten met LUTS/BPH bij wie uroflowmetrie heeft plaatsgevonden worden geselecteerd.
BPH7
Echografische residubepaling
Verrichtingenregistratie
De patiënten met LUTS/BPH bij wie echografische residubepaling heeft plaatsgevonden worden geselecteerd.
2: Uroflowmetrie en residubepaling
BPH8
Mictielijst
Zorgverrichting: Urodynamisch onderzoek met eenkanalige schrijver (flowmetrie) 039865 Zorgverrichtingen: Echografie van de buikorganen 039492 Residubepaling 039837 Mictielijst: ja/nee
EPD/zorgdossier Verrichtingenregistratie
1: IPSS 2: Uroflowmetrie en residubepaling 3: Mictielijst 4: Ligduur na TURP 5: Heropname na TURP 1: IPSS
EPD/zorgdossier
3: Mictielijst
BPH9
Transurethrale resectie van de prostaat (TURP) Datum van TURP
Zorgverrichting: TURP 036520. Transurethrale prostaatresectie Datum van TURP: dd-mm-jjjj
De patiënten met LUTS/BPH die een mictielijst hebben gebruikt worden geselecteerd. De patiënten met LUTS/BPH bij wie TURP heeft plaatsgevonden worden geselecteerd. De datum van TURP dient genoteerd te worden.
Datum van ontslag uit het ziekenhuis na TURP Klinische episode voor urologische DBC
Datum van ontslag: dd-mm-jjjj
BPH10
BPH11
BPH12
DBC’s: Specialisme 0306. Urologie Zorgtype
Verrichtingenregistratie ZIS of EPD/zorgdossier ZIS
DBC registratie
De datum van ontslag uit het ziekenhuis na TURP dient genoteerd te worden.
De patiënten met een klinische episode voor een urologische DBC na TURP dienen geselecteerd te worden.
2: Uroflowmetrie en residubepaling
4: Ligduur na TURP 5: Heropname na TURP 4: Ligduur na TURP 5: Heropname na TURP 4: Ligduur na TURP
5: Heropname na TURP
24
Variabele
Naam
Vast te leggen waarde
Bron
Instructie
Benodigd voor indicator
ZIS
De datum van aanvang van een klinische episode voor een urologische DBC dient genoteerd te worden.
5: Heropname na TURP
11. Reguliere zorg 21. Vervolgtraject Zorgvraag 04. LUTS Diagnose 41. BPH
BPH13
Datum aanvang klinische episode voor urologische DBC
0306.11.04.41.113 en 0306.21.04.41.113 (conservatief met klinische episode) 0306.11.04.41.223 en 0306.21.04.41.223 (ov instrumenteel met klinische episode) 0306.11.04.41.226 en 0306.21.04.41.226 (KZD ov instrumenteel klinische episode) 0306.11.04.41.313 en 0306.21.04.41.313 (open operatie met klinische episode) 0306.11.04.41.316 en 0306.21.04.41.316 (KZD open operatie met klinische episode) 0306.11.04.41.323 en 0306.21.04.41.323 (endoluminale endoscopie operatie met klinische episode) 0306.11.04.41.326 en 0306.21.04.41.326 (KZD endoluminale endoscopie operatie met klinische episode) Datum aanvang klinische episode voor urologische DBC: dd-mm-jjjj
25
Tabel 2: Rekenregels voor te berekenen variabelen Variabele
Te berekenen gegevens
Berekening
Formule
Validatieregels
Nodig voor indicator
BPH14
Leeftijd in jaren
Datum van openen DBC – geboortedatum
BPH4 – BPH1
>50 jaar
BPH15
Aantal opnamedagen na TURP
Datum van ontslag uit het ziekenhuis – datum van TURP
BPH11 – BPH10
1: IPSS 2: Uroflowmetrie en residubepaling 3: Mictielijst 4: Ligduur na TURP 5: Heropname na TURP 4: Ligduur na TURP
BPH16
Heropname na TURP binnen 30 dagen
Datum aanvang klinische episode voor urologische DBC – datum van TURP
BPH13 – BPH10
<30 dagen
5: Heropname na TURP
26
Bijlage 1: Aanpassingen in zorginhoudelijke indicatoren n.a.v. gegevensuitvraag in 2011 over verslagjaar 2010
Indicator* Indicator 1,2 en 3
Indicator 4
BPH Aanpassingen Opmerking toegevoegd onder ‘vergelijkbaarheid’ m.b.t. patiënten met een blaaskatheter.
Definitie van ligduur opgenomen. Exclusiecriterium toegevoegd: minimaal invasieve methoden.
Minimum en maximum score verwijderd.
Indicator 5
Exclusiecriterium toegevoegd: minimaal invasieve methoden.
Indicator 6 Praktijkvariatie
Indicator toegevoegd op verzoek van de vragende partijen NPCF/
Opmerkingen De werkgroep is van mening dat deze patiënten eigenlijk geëxcludeerd zouden moeten worden maar dat dit moeilijk te bepalen is. Ook verwachten zij dat de populatie van patiënten met een blaaskatheter evenredig over de ziekenhuizen verdeeld is, waardoor dit effect gelijkelijk verdeeld is. Het was onduidelijk welke meetpunten precies moesten worden gehanteerd om de ligduur te berekenen. De werkgroep voorzag problemen bij de interpretatie van de uitkomsten. Minimaal invasieve methoden (zoals Green Light Laser behandeling) hebben een kortere ligduur maar zijn niet bewezen effectiever. De minimum en maximumscore kunnen een vertekend beeld geven van de ligduur van de patiënt binnen een bepaald centrum. Indien grote getallen patiënten in een centrum een lange ligduur hebben zal dit ook te zien zijn in het gemiddelde en de mediaan. Als outliers individuele gevallen zijn lijkt een ziekenhuis eventueel slechter dan het daadwerkelijk is wanneer de minimum en maximumligduur gegeven wordt. De werkgroep voorzag problemen bij de interpretatie van de uitkomsten. Minimaal invasieve methoden (zoals Green Light Laser behandeling) hebben een kortere ligduur maar zijn niet bewezen effectiever. De indicator is toegevoegd op verzoek van de vragende partijen (NPCF, Consumentenbond en Zorgverzekeraars Nederland)
* Indien een indicator niet in deze lijst voorkomt, is deze ongewijzigd gebleven
27
Bijlage 2: Autorisatie zorginhoudelijke indicatoren door wetenschappelijke vereniging De zorginhoudelijke indicatoren uit deze set zijn in 2010 geautoriseerd door: - Nederlandse Vereniging voor Urologie
28
Bijlage 3: Verwerking commentaar consultatieronde In de onderstaande tabel zijn alleen commentaren opgenomen die deels of niet verwerkt zijn, of ter kennisgeving zijn aangenomen door de indicatorwerkgroep. Overige commentaren zijn doorgevoerd in de indicatorengids en zijn daarom niet nogmaals in de tabel benoemd. Commentaar* Akkoord met gehele set Akkoord met gehele set NVZ gaat akkoord met deze set.
Vereniging/organisatie ZN NPCF/CB NVZ
Kritiekpunten vragenlijst IPSS: IPSS is een moeilijke vragenlijst om in te vullen, met name voor patiënten die de Nederlandse taal onvolledig beheersen. Extra administratie en registratie lastig Deze indicator was vorig jaar ook al goed gekeurd. In de praktijk blijkt dit een onmogelijke indicator te zijn om 100% registratie te realiseren. Het kan niet anders dan dat de betrouwbaarheid van de aangeleverde getallen dubieus
NFU
Toelichting
Algemene opmerkingen Ter kennisneming Ter kennisneming Ter kennisneming Niet verwerkt
LUTS hoeft niet perse BPH te zijn, verwarrend als beide benamingen worden gebruikt.
Het is niet duidelijk welke patiënten bedoeld worden, alle patiënten met plasklachten of alle patiënten met een prostaatvergroting. Betere omschrijving van de groep is nodig.
Verwerkt/Niet verwerkt
Niet verwerkt
Indicator 1 International Prostate Symptom Score (IPSS) NVU Deels verwerkt
In de indicatorengids wordt gesproken van patiënten met LUTS/BPH omdat gebruik wordt gemaakt van DBC’s bij de populatiebepaling van deze set. De zorgvraag hierin is LUTS (code 04) en de diagnose BPH (code 41). Voor de populatiebepaling van de indicatoren wordt gebruik gemaakt van de DBC-registratie. Hierin staat dat het gaat om de zorgvraag binnen de DBC LUTS (code 04) met de diagnose BPH (code 41). De werkgroep is zich bewust van het feit dat een 100% score niet haalbaar is. Dit zal worden aangegeven bij het kopje ‘’beperkingen’’. Ook is de werkgroep op de hoogte van de registratielast die deze indicator met zich meebrengt. In de gids wordt gesteld dat de registratie van deze indicator mogelijk gecombineerd kan worden met de registratie van indicator 3 (Mictielijst). Het nemen van een steekproef is een mogelijkheid maar er dient gestreefd te
29
Commentaar*
Vereniging/organisatie
Verwerkt/Niet verwerkt
is. Is er nagedacht over een andere methode om deze indicator te scoren, bv. een steekproef van 10 patiënten met LUTS/BPH?
worden naar volledige telling.
Besluit bestuur NVU: Autoriseert indicator, maar wil wel benadrukken dat er kanttekeningen aan deze indicator zitten en de registratie erg lastig en veel is. Grote registratielast.
NVZ
Ter kennisneming
Grote registratielast.
NFU
Ter kennisneming
Patiënten met een blaaskatheter vertroebelen de populatie. Echter men staat toe dat deze in de populatie blijven met de verwachting dat dit voor elk ziekenhuis dezelfde zwaarte heeft. Dit is een uitgangspunt waarvoor geen bewijs wordt geleverd. In sommige ziekenhuizen wordt het catheter inbrengen/verwijderen als verrichting vastgelegd en het lijkt daarmee mogelijk deze groep te excluderen.
Besluit bestuur NVU: Autoriseert indicator Idem aan indicator 1 Handmatig dossieronderzoek nodig.
Toelichting
Ter kennisneming
De werkgroep op de hoogte van de registratielast die deze indicator met zich meebrengt. In de gids wordt gesteld dat de registratie van deze indicator mogelijk gecombineerd kan worden met de registratie van indicator 3 (Mictielijst). Zie opmerking hierboven. De werkgroep geeft inderdaad aan dat zij verwacht dat patiënten met een katheter evenredig verdeeld zijn over de ziekenhuizen. Over de bepaling hiervan heeft de werkgroep in de vergadering gediscussieerd en zij kwam tot de conclusie dat dit lastig te bepalen was. Mogelijk kan het punt van exclusie van deze patiëntengroep bij de doorontwikkeling van deze set ter discussie worden gesteld.
Indicator 2 Uroflowmetrie en residubepaling NVU Ter kennisneming NVU NVZ
Indicator 3 Mictielijst Deels verwerkt Ter kennisneming
De werkgroep op de hoogte van de registratielast die deze indicator met zich meebrengt. In de gids wordt gesteld dat de registratie van deze indicator mogelijk
30
Commentaar*
Vereniging/organisatie
Hoge registratielast.
NFU
Verschillen in mening of ligduur na TURP iets over de kwaliteit van de TURP. Ligduur wordt bepaald door co-morbiditeit, leeftijd en thuissituatie. De NVU maakt zich zorgen dat patiënten die postoperatief in de problemen komen inadequate zorg geleverd krijgen omdat de behandelaar geprikkeld wordt om patiënt niet klinisch te behandelen. Wel koppelen aan het aantal heropnames door complicaties : retentie/ nabloeding (indicator 5)
NVU
Verwerkt/Niet verwerkt
Toelichting
Ter kennisneming
gecombineerd kan worden met de registratie van indicator 1 (IPSS). Zie opmerking hierboven.
Indicator 4 Ligduur na TURP Deels verwerkt
Besluit bestuur NVU: Autoriseert indicator
Ligduur als kwaliteit van zorg is mogelijk geen goede indicatie voor kwaliteit gezien het karakter van een UMC-populatie. Hier worden diverse zaken in een vraag gemeten: complicaties samen met bedoelde heropnames. In principe dienen complicaties in de complicatieregistratie te komen. Opname indicatie voor tweede opname is interessant om te registreren. Het is onduidelijk of case-mix bij deze indicator belangrijk en omvangrijk is of dat deze variabelen uitmiddelen door de grote aantallen. Er dient gekeken te worden naar: de ASAscore/Charlson index van de patiënten? Welke operatietechniek is toegepast, Hoeveel
NFU
Ter kennisneming
NVU
Indicator 5 Heropname na TURP Ter kennisneming
De werkgroep heeft om deze reden besloten de minimale en maximale ligduur per ziekenhuis te schrappen. Deze zouden een oneigenlijk beeld kunnen schetsen van een ziekenhuis omdat toevallig een extreem complex geval wordt behandeld. De werkgroep verwacht dat door het grote aantal operaties, en het uitvragen van de mediaan en het gemiddelde, de invloed van verstorende factoren (zoals comorbiditeit, leeftijd en thuissituatie) grotendeels wordt uitgefilterd. Daarnaast is zoals gesteld de indicator inzichtelijk in combinatie met indicator 5 (heropname). Zie toelichting hierboven.
De voorgestelde aanpassingen van de indicator kunnen in de doorontwikkeling van de set ter discussie worden gesteld.
31
Commentaar*
Vereniging/organisatie
Verwerkt/Niet verwerkt
Toelichting
prostaatweefsel is verwijderd? Betreft het een electieve of een acute heropname? Besluit bestuur NVU: Autoriseert deze indicator, maar ziet wel kanttekeningen zoals hierboven beschreven. Er is geen evidence die aangeeft wanneer een BPH operatie geïndiceerd is en hiervoor is (nog) geen richtlijn. Het is niet bewezen dat hoe minder TURP, hoe beter. Daarom is het voor nu een onbruikbare indicator en zegt het niets over de kwaliteit van de zorg. Aantal TURP heeft te maken met o.a. leeftijd van de patiëntenpopulatie; corrigeren voor leeftijdsopbouw. Tevens afhankelijk van verwijzingen van buiten de regio. Het is ook onduidelijk wat wordt bedoeld met ‘gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken'. Besluit bestuur NVU: Autoriseert deze indicator niet. Een recente bijeenkomst met verzekeraars, Vektis en Plexus maakte duidelijk dat TURP een adequate behandeling is voor mannen met LUTS o.b.v. BPH. Niets doen is niet perse beter dan een TURP. Er kan dus zowel sprake zijn van over- als onderbehandeling. Wat zijn dan de referentiegetallen? Wat is best practice? Verder bleek dat de Vektis gegevens niet gecorrigeerd zijn voor patiënten met BPH waarbij de zorgvraag een te hoog PSA was. De NVU zal de gegevens wel intern bekijken. Vraagt zich af wat de relatie met kwaliteit van zorg is. * Indien nodig is commentaar samengevat
NVU
Indicator 6 Praktijkvariatie Ter kennisneming
De praktijkvariatie wordt berekend door Vektis. De praktijkvariatie gegevens worden los van de overige indicatoren verzameld in een apart dossier. Via de nieuwsbrief en de Zichtbare Zorg website worden instellingen geïnformeerd over het proces rondom de praktijkvariatie indicatoren.
NFU
Ter kennisneming
idem
32
Deel 2: Klantpreferentievragen
33
1. Klantpreferentievragen BPH De volgende vragen gaan in op het aanbod van de zorg rondom benigne prostaathyperplasie. Deze informatie kan bijdragen aan de beeldvorming van de patiënt/consument om een keuze te maken voor een zorgaanbieder. De klantpreferentievragen zijn opgesteld door de Consumentenbond en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie. Om te achterhalen welke informatie de patiënt wil gebruiken om een ziekenhuis op te kiezen, zijn er focusgroepen en/of telefonische interviews gehouden. Door middel van een vragenlijst aan een grotere groep patiënten is onderzocht welke aspecten voor deze groep patiënten het meest van belang zijn. Bij elke vraag worden, waar nodig, definities beschreven en de technische haalbaarheid toegelicht. Daar waar ‘ziekenhuis’ of ‘ziekenhuislocatie’ staat, kan ook ‘zelfstandig behandelcentrum’ gelezen worden.
Ervaring Vraag 1
A. Hoeveel urologen behandelen patiënten met benigne prostaathyperplasie op 1 de peildatum? * (invullen) ____ urologen B. Hoeveel patiënten2 met benigne prostaathyperplasie zijn op uw ziekenhuislocatie behandeld door urologen in het verslagjaar?** (invullen) ____ patiënten C. Wat is de spreiding (gemiddelde, minimum, maximum) van het aantal behandelde patiënten met benigne prostaathyperplasie op uw ziekenhuislocatie?3** (invullen) Minimum: ____ patiënten per uroloog4 5 Maximum: ____ patiënten per uroloog Gemiddelde: ____ patiënten per uroloog
Definities
1
Exclusief: coassistenten, ANIOS en AIOS.
2
Inclusief: behandelingen door coassistenten, ANIOS en AIOS. Selecteer alle patiënten met de DBC-codes: Specialisme 0306 urologie Zorgtype 11 reguliere zorg 13 intercollegiaal overleg 21 vervolg Zorgvraag Alle zorgvragen worden meegenomen
34
Diagnose 41 BPH Behandelingen 111 conservatief poliklinisch 112 conservatief met dagopname(n) 113 conservatief met klinische episode 114 enkelvoudig poliklinisch conservatief 221 ov instrument poliklinisch 222 ov instrumenteel met dagopname(n) 223 ov instrumenteel met klinische episode 226 KZD ov instrumenteel klinische episode 311 open operatie poliklinisch 312 open operatie met dagopname(n) 313 open operatie met klinische episode 314 enkelvoudig poliklinisch met verrichting 316 KZD open operatie met klinische episode 321 endoluminale endoscopie operatie poliklinisch 322 endoluminale endoscopie operatie met dagopname(n) 323 endoluminale endoscopie operatie met klinische episode 326 KZD endoluminale endoscopie operatie met klinische episode Alle combinaties van de bovenstaande onderdelen zijn toegestaan. 3
Technische haalbaarheid
Het betreft hier alleen de medisch specialisten die op de peildatum nog in dienst zijn. Bij de aantallen patiënten moeten ook de patiënten worden opgeteld die elders door de medisch specialist zijn behandeld in het verslagjaar. Exclusief: coassistenten, ANIOS en AIOS. Het gaat dus alleen om de aantallen van de medisch specialisten in dienst van ziekenhuis of maatschap. 4 Vul het totaal aantal patiënten in die behandeld zijn door de uroloog die het minste aantal behandelingen heeft uitgevoerd in het verslagjaar. 5 Vul het totaal aantal patiënten in die behandeld zijn door de uroloog die het meeste aantal behandelingen heeft uitgevoerd in het verslagjaar. * Peildatum: 1 maart 2012 ** Verslagjaar: 1 januari 2011 t/m 31 december 2011
35
Aangeboden behandelmethoden A. Welke behandelmethoden, naast TURP, biedt uw ziekenhuislocatie aan voor Vraag 2 patiënten met benigne prostaathyperplasie?* (aanvinken, meerdere antwoorden mogelijk) Greenlight laser Thulium laser TUMT Anders, namelijk ____ B. Naar welke ziekenhuislocatie(s)1 verwijst uw ziekenhuislocatie door voor de behandelmethoden die uw ziekenhuislocatie zelf niet aanbiedt?* (invullen of aanvinken) Locatie: ____ Niet van toepassing
Definities Technische haalbaarheid
1
Dit kunnen zowel ziekenhuislocaties van uw eigen instelling als die van andere instellingen zijn. * Peildatum: 1 maart 2012
Betrokkenheid gespecialiseerd verpleegkundige(n) Deze vraag gaat over zorgverleners anders dan artsen, artsen in opleiding Vraag 3 of coassistenten. Wie zijn er op uw ziekenhuislocatie bij de behandeling en/of verzorging van de patiënt met benigne prostaathyperplasie standaard betrokken?* (aanvinken, meerdere antwoorden mogelijk) Urologieverpleegkundige Incontinentieverpleegkundige Stomaverpleegkundige Verpleegkundig specialist Physician Assistant Anders, namelijk ____ Definities Technische haalbaarheid
Geen bijzonderheden. * Peildatum: 1 maart 2012
36
Vaste specialist Wordt de patiënt met een verdenking op of met benigne prostaathyperplasie Vraag 4 vooraf geïnformeerd indien de patiënt bij een vervolgafspraak door een andere uroloog dan de vaste uroloog1 wordt gezien (bij onvoorziene verhindering van de vaste uroloog)?* (aanvinken, één antwoord mogelijk) Ja, de patiënt wordt geïnformeerd wanneer hij/zij zich meldt op de polikliniek Ja, indien de verhindering vóór de dag waarop de afspraak plaatsvindt bekend is, wordt de patiënt voor aankomst op de polikliniek geïnformeerd. Nee Niet van toepassing, op onze ziekenhuislocatie hebben patiënten met benigne prostaathyperplasie geen vaste uroloog Anders, namelijk ___
Definities
1
Technische haalbaarheid
* Peildatum: 1 maart 2012
Met vaste uroloog wordt bedoeld: de uroloog die de patiënt bij elk (poli)klinisch consult, en/of dagopname en controleafspraak ziet en die het behandelplan opstelt en controleert (situaties uitgezonderd waarbij de patiënt tijdens afwezigheid van de vaste behandelaar wegens medische noodzaak door een vervangend uroloog wordt gezien).
Vaste aanspreekpunt Wordt de naam van het vaste aanspreekpunt1 voor de patiënt met benigne Vraag 5 2 prostaathyperplasie op papier meegegeven aan de patiënt?* (aanvinken, één antwoord mogelijk) Ja Nee Er is geen vast aanspreekpunt Definities
1
Technische haalbaarheid
* Peildatum: 1 maart 2012
Een vast aanspreekpunt is iemand in het ziekenhuis bij wie de patiënt terecht kan met (zorginhoudelijke) vragen. 2 Dit kan bijvoorbeeld middels de afsprakenkaart, een brief of een visitekaartje.
37
Onderzoeken op 1 dag Vraag 6
A. Biedt uw ziekenhuislocatie de patiënt met (een verdenking op) benigne prostaathyperplasie de mogelijkheid om alle benodigde diagnostische 1 onderzoeken op één dag te ondergaan?* (aanvinken, één antwoord mogelijk) Ja Nee B. Wordt aan de patiënt met benigne prostaathyperplasie, voorafgaand aan het eerste bezoek op uw ziekenhuislocatie, het mictiedagboek toegestuurd?* (aanvinken, één antwoord mogelijk) Ja Nee Anders, namelijk ___
Definities
1
Technische haalbaarheid
* Peildatum: 1 maart 2012
Nazorg Vraag 7
De benodigde diagnostische onderzoeken kunnen zijn: urineonderzoek, bepaling van serumcreatininegehalte, uroflowmetrie, echografie van de blaas, pressureflow-onderzoek en transrectale echografie van de prostaat. Hierbij is uitgezonderd het mictiedagboek.
Hoe vindt na ontslag uit het ziekenhuis de controle plaats bij de patiënt met benigne prostaathyperplasie, die op uw ziekenhuislocatie een operatie ondergaan heeft?* (aanvinken, één antwoord mogelijk) De patiënt wordt standaard binnen 72 uur gebeld door een verpleegkundige of arts, om te controleren hoe het herstel verloopt Er wordt standaard een controleafspraak op de poli met een arts of verpleegkundige ingepland De patiënt wordt standaard binnen 72 uur gebeld door een arts of verpleegkundige en krijgt standaard een controleafspraak op de poli met een arts of verpleegkundige De patiënt mag kiezen tussen een telefonische nacontrole of een controle op de poli door een arts of verpleegkundige Anders, namelijk ___
Definities
Geen bijzonderheden.
Technische haalbaarheid
* Peildatum: 1 maart 2012
38
Informatievoorziening A. Welke informatie over benigne prostaathyperplasie wordt op papier aan de Vraag 8 patiënt meegegeven?* (aanvinken, meerdere antwoorden mogelijk) De doorlooptijd van het proces van onderzoek, behandeling en herstel Oorzaken van goedaardige prostaatvergroting Behandelmogelijkheden die de ziekenhuislocatie zelf aanbiedt Behandelmogelijkheden die de ziekenhuislocatie niet zelf aanbiedt Pijn en pijnbestrijding Seksueel functioneren Voedingsadviezen Periodieke controles en het belang daarvan B. Welke van de volgende informatie over benigne prostaathyperplasie is op de 1 website van uw ziekenhuislocatie te vinden?* (aanvinken, meerdere antwoorden mogelijk) De doorlooptijd van het proces van onderzoek, behandeling en herstel Oorzaken van goedaardige prostaatvergroting Behandelmogelijkheden die de ziekenhuislocatie zelf aanbiedt Behandelmogelijkheden die de ziekenhuislocatie niet zelf aanbiedt Pijn en pijnbestrijding Seksueel functioneren Voedingsadviezen Periodieke controles en het belang daarvan
Definities Technische haalbaarheid
1
Met website wordt de website van het ziekenhuis bedoeld of een duidelijke verwijzing op de website naar een andere website waar de informatie te vinden is. * Peildatum: 1 maart 2012
39
Onderscheid t.o.v. andere ziekenhuizen Graag horen wij van u waarin uw ziekenhuis(locatie) excelleert. U kunt dit Vraag 9 hieronder aangeven en daarna uw antwoord toelichten. De vraag gaat specifiek over de zorg voor patiënten met benigne prostaathyperplasie. Wij vragen u de voorbeelden te geven waarmee uw ziekenhuis zich onderscheidt1 in termen van excelleren en aan te geven wat dit voor de patiënt betekent.* (invullen) Onderscheidend op het gebied:
Concreet voorbeeld
Voordelen voor de patiënt?
Niet van toepassing
Definities
Technische haalbaarheid Toelichting
1
Bijvoorbeeld op de volgende gebieden: innovatieve diagnostiek en/of innovatieve behandelmethoden, (para)medische expertise, handelen vanuit patiëntenperspectief, de (praktische) organisatie van de zorg, ondersteunen patiënten op het gebied van zelfregie en zelfmanagement, etc. *Peildatum: 1 maart 2012. Deze vraag is bedoeld om belangrijke innovaties en projecten gericht op verbetering rond de zorg voor patiënten met benigne prostaathyperplasie te achterhalen. Het gaat dan om projecten die voor zover bekend uniek zijn voor uw ziekenhuislocatie. Deze vraag is niet bedoeld voor het maken van vergelijkingen.
40
Bijlage 1: wijzigingstabel Vragenlijst klantpreferenties
Klantpreferentievraag* 1
Benigne Prostaathyperplasie Aanpassingen Vraag 1 wordt aangepast.
Opmerkingen Patiënten willen graag weten wat de ervaring is van de uroloog bij de behandeling van BPH. Echter is gebleken dat de afbakening van diverse behandelmethoden niet goed mogelijk is. Sommige behandelmethoden worden relatief vaak gedaan, terwijl de basiscompetenties voor de uroloog relatief laag ligt (zoals TURP). Een uroloog kan echter ook andere aandoeningen behandelen dan BPH en relatief weinig ervaring hebben met de diagnose en behandeling van BPH. Er is dus voor gekozen om te vragen hoeveel urologen patiënten met BPH zien, en wat de spreiding hiervan is.
Nieuw ingevoegde vraag 2 betreft de door het ziekenhuis aangeboden behandelmethoden.
Omdat er naast de TURP nog andere behandelmethoden zijn die toegepast kunnen worden bij BPH, en dit niet als volumevraag kan worden opgenomen, wordt in vraag 2 gevraagd welke behandelmethoden worden aangeboden.
2
Vraag 2 wordt vraag 3. Deze wordt aangepast en aangescherpt.
Door uit te vragen welke verpleegkundigen betrokken zijn wordt getracht de vraag inzichtelijker te maken voor de patiënt.
3
Vraag 3 wordt vraag 4. De vraag wordt aangepast. Er wordt nu gevraagd of de patiënt wordt ingelicht als hij door iemand anders dan de vaste uroloog wordt gezien.
Uit de data bleek dat deze vraag niet onderscheidend was zoals deze werd uitgevraagd.
4
Vraag 4 wordt vraag 5. De vraag wordt aangepast. Er wordt nu gevraagd of de patiënt de naam van het vaste
Uit de data bleek dat deze vraag niet onderscheidend was zoals deze werd uitgevraagd.
41
aanspreekpunt op papier meekrijgt. 5
Aan vraag 5 wordt vraag 6. Hier wordt een vraag 6b toegevoegd over het mictiedagboek.
6
Vraag 6 wordt vraag 7. Hiervan worden de keuzeaspecten “Ik na de behandeling gebeld wordt met de vraag of alles goed gaat en of ik nog vragen heb” en “Het ziekenhuis automatisch controleafspraken inplant na de behandeling of in het kader van afwachtend beleid” in één vraag gecombineerd.
Uit de data bleek dat de vraag niet onderscheidend was. Daarnaast hadden de ziekenhuizen vaak extra ruimte nodig in de toelichting wat erop duidt dat de antwoordcategorieën niet dekkend waren.
7
Vraag 7 wordt vraag 8. Deze wordt aangepast zodat deze niet meer in tabelvorm wordt weergegeven en alleen de kanalen schriftelijk en digitaal worden uitgevraagd.
Uit de data bleek dat de tabel soms verwarring opriep. De methoden hadden overlap en de informatieaspecten konden op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. Verder is gebleken dat ziekenhuizen de losse vragen fijner vinden met invullen, in vergelijking met de grote tabel. Methoden en onderwerpen worden gekozen naar aanleiding van de data van afgelopen jaar.
Nieuw ingevoegde vraag. Ziekenhuizen kunnen aangeven waarin ze excelleren. Dit wordt vraag 9.
Met deze vraag kunnen ziekenhuizen zich positief onderscheiden t.o.v. elkaar op het gebied van benigne prostaathyperplasie
*Indien een vraag niet in deze lijst voorkomt, is deze ongewijzigd gebleven
42
Afkortingenlijst indicatorengids BPH ACHS AUA AUA-SI BOO BPH CAD CVA DBC DRE EPD ICS IGZ IPSS LUTS LUTS/BPH NPCF NVU OP PVR TUIP TUR TURP TUVP UCS UTI ZIS ZN
Australian Council on Healthcare Standards American Urological Association American Urological Association symptom index Bladder outlet obstruction Benign prostatic hyperplasia Catheter à Demeure Cerebrovasculair accident Diagnose Behandel Combinatie Digital rectal examination Elektronisch Patiënten Dossier International Continence Society Inspectie voor de Gezondheidszorg International Prostate Symptom Score Lower urinary tract symptoms Mictieklachten ten gevolge van blaasuitgangsobstructie op basis van BPH Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie Nederlandse Vereniging voor Urologie Open prostatectomie Post-void residual Transurethrale incisie van de prostaat Transurethrale resectie Transurethrale resectie van de prostaat Transurethrale elektrovaporisatie van de prostaat Urethrocystoscopie Urinary tract infection Ziekenhuisinformatiesysteem Zorgverzekeraars Nederland
43