Inbreng voor schriftelijke vragen over de Jeugdwet Ten behoeve van de besloten vergadering van Tweede Kamer op 12 september 2013 Inleiding Op 12 september 2013 vergadert u over de Jeugdwet. Dan sluit voor u tevens de termijn voor het inbrengen van schriftelijke vragen over het wetsvoorstel Jeugd, dat op 1 juli door de staatssecretarissen Van Rijn en Teeven aan de Tweede Kamer is aangeboden. Met deze brief levert het Landelijk Platform GGz input voor de schriftelijke vragen. Het laat zien dat nog heel veel onduidelijkheden en onzekerheden bestaan voor jeugdigen en ouders om overheveling van de jeugd-ggz naar gemeenten te ondersteunen. Zorgen Het Landelijk Platform GGz is niet overtuigd dat de overheveling van de jeugd-ggz naar gemeenten gewenst is. Wij vinden dat de jeugd-ggz in de Zorgverzekeringswet moet blijven. Dit heeft u kunnen lezen in het Position Paper die u op 28 augustus 2013 reeds heeft ontvangen. Dit Position Paper hebben wij opgesteld in samenwerking met GGZ Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, het Nederlands Instituut van Psychologen, Zorgverzekeraars Nederland, Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten en de Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen. Hierin vragen wij nadrukkelijk aandacht voor de nadelige gevolgen van de decentralisatie voor patiënten en schetsen een alternatief. De zorg van het Landelijk Platform GGz richt zich vooral op het feit dat de jeugd-ggz uit het gezondheidszorgsysteem wordt gehaald. Dit heeft veel meer consequenties dan alleen het harmoniseren van de geldstromen. Daarmee komt de beleidsvrijheid voor gemeenten op gespannen voet te staan met het borgen van het recht op de best mogelijke gezondheid en gezondheidszorgvoorzieningen, de toegang, beschikbaarheid en de kwaliteit van de zorg. Voor de jeugd-ggz brengt dit grote risico’s met zich mee, die wij in de huidige jeugdwet onvoldoende geborgd zien. Jeugd-ggz blijft altijd geestelijke gezondheidszorg en de 1 rechten van patiënten, zoals opgenomen in het gezondheidsrecht (waaronder de WGBO) en verdragen moeten gewaarborgd blijven, evenals de professionele autonomie van behandelaren. Dit is in overeenstemming met het rapport/advies ‘Gemeenten aan zet. Twee wegen naar ggz voor zorggezinnen’. In onderstaande vragen komen onze voornaamste zorgen tot uiting. Terminologie Het valt op dat de gebruikte terminologie in de Jeugdwet varieert tussen jeugdige, minderjarige, betrokkene, ouder en cliënt. Dat is verwarrend omdat artikelen dan een andere betekenis krijgen en soms pakt het verkeerd uit. Gaat de staatsecretaris de hele jeugdwet daar nog eens goed op nalezen? Verantwoordelijkheid van gemeenten 1. Wat wordt de taak en bevoegdheid van de vertrouwenspersoon? Hoe wordt de onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon gewaarborgd? En wat is de positie en de rol van de vertrouwenspersoon bij vrijheidbeperkende maatregelen (is deze onafhankelijk en niet in dienst van de instelling)? 2. Heeft de gemeente een taak om stigma van ggz-problemen te voorkomen? Zo ja, waaruit blijkt dit en zo nee, waarom niet? 3. Kinderen zonder verblijfsvergunning worden uitgesloten van zorg. Is dit toegestaan op grond van het IVRK? 4. Hoe verhoudt de jeugdwet zich tot het VN verdrag inzake de rechten van Personen met een beperking? 5. Als jeugdigen in de eigen gemeente niet de hulp kunnen krijgen bij de behandelaar van hun keuze, betekent dit dan dat zij moeten verhuizen naar een gemeente die dit wel mogelijk maakt en zorg biedt 1
O.a. in het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De wetsvoorstellen inzake ratificatie worden na de zomer aan de Raad van State toegezonden (zie kamerbrief staatssecretaris van Rijn, d.d. 27 juni 2013, kenmerk 126743-105769-DMO)
1
die beter past bij hun zorgbehoefte? Toelichting: Gemeenten worden in de jeugdwet niet verplicht om keuzevrijheid te bieden voor een bepaalde hulpverlener (art 2.3, lid 5 en MvT p 120). Cliënten kunnen dus niet zelf hun hulpverlener zoeken en de verwijzing kan ook alleen naar gecontracteerde zorg. Toegang en beschikbaarheid van zorg 1. Hoe krijgt de verleningsbeslissing in de praktijk zijn beslag en hoe kan de cliënt zijn aanspraak/zorg afdwingen op het gemeentehuis? Toelichting: Het recht op zorg verdwijnt in de jeugdwet en daar komt jeugdhulpplicht voor in de plaats. De gemeente is verantwoordelijk om jeugdhulp toegankelijk te maken na een verwijzing van de huisarts, jeugdarts, medisch specialist. Dat betekent dat de gemeente deze verwijzing ook moet accepteren als toegang naar de jeugdhulp (MvT, p. 124). Echter de verwijzing zelf biedt geen garantie voor daadwerkelijke zorg. Immers de aanspraak op zorg ontstaat pas nadat de gemeente een verleningsbeslissing heeft afgegeven. - Wat gebeurt er met de jeugdige als een professional een jeugdige doorverwijst? Moet een jeugdige wachten op de verleningsbeslissing alvorens hij/zij zorg krijgt? En zo ja, wat gebeurd er in de tussentijd? Wanneer in het proces wordt de verleningsbeslissing gegeven en hoeveel tijd zit er tussen het advies van de professional en de verleningsbeslissing? - Wat is de rol van het College bij de individuele verleningbeslissing? Gaat de ambtenaar onderzoek doen naar de noodzakelijkheid van deze zorg? Of zal hij zondermeer het oordeel van de huisarts overnemen? - Heeft de gemeente een leveringsplicht bij professionele verwijzing naar jeugd-ggz? - Is de professionele verwijzing direct de verlengingsbeslissing? - Wat gebeurt er als de gemeente het oordeel van de professional niet overneemt? En weigert noodzakelijke zorg toe te wijzen? - Hoe lang duurt een bezwaar en beroepsprocedure volgens het Awb, als de jeugdige/ouder het niet eens is met de verleningsbeslissing van de gemeente en welke ondersteuning krijgt de cliënt als hij/zij een procedure start? - Wat gebeurt er als een zorgaanbieder een cliënt weigert? 2. Toelichting: Bij de verleningsbeslissing wordt tevens de eigen kracht door de gemeente beoordeeld, want “het college is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn er ouders er op eigen kracht niet uitkomen”, MvT, p. 7). Dit is een vage afwijzingsgrond, die leidt tot rechtsonzekerheid en willekeur. - Wat is precies ‘eigen kracht’ en wat zijn ‘eigen mogelijkheden en het probleemolossend vermogen van het gezin’? Wie bepaalt dit? Wat is de rol van het College bij de beoordeling van ‘de eigen kracht’ in het ‘keukentafelgesprek’? - Wanneer in het proces vindt deze beoordeling plaats? Moet de jeugdige, nadat deze bij de huisarts, jeugdarts, medisch specialist is geweest, eerst terug naar de gemeente om te (laten) beoordelen of zij er al dan niet op eigen kracht uit kunnen komen? - Wat gebeurd er als de jeugdige of de ouders bepaalde personen buiten hun gezin niet bij de hulpvraag willen betrekken? Krijgen ze dan geen verleningsbeslissing? 3. Wat gebeurt er als je een angststoornis (of een andere psychisch probleem) hebt en er niet voldoende zorg is ingekocht in de gemeente waar je woont of als het geld op is? Of dat die zorg überhaupt niet door de gemeente blijkt te zijn ingekocht. 4. Wat gebeurt er als een jeugdige nog in zorg is en hij/zij verhuist naar een andere gemeente, waar een andere zorgaanspraak geldt (maw: een andere verordening geldt)? 5. Wat gebeurt er als een jeugdige met exact dezelfde problematiek in de ene gemeente geen hulp ontvangt of hulp die minder effectief is, terwijl hij/zij dit in een andere gemeente wel krijgt?
6. Tegen welke overheid kunnen jeugdigen en ouders procederen op grond van het IVRK na de komst van de jeugdwet?
2
7. Hoe gaan de staatssecretarissen stimuleren en garanderen dat de huisarts ‘goede zorg’ aflevert, deskundig is op het terrein van de jeugd-ggz en tijdig gespecialiseerde hulp inroept? 8. Wat is de rol van de regisseur is in de jeugdwet? Wie is dat en wat doet die precies? 9. Hoe wordt zorg die nodig is in het kader van onderwijs en zorg in het kader van de jeugdwet op elkaar afgestemd? Wie heeft doorzettingsmacht (het College of het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs) indien het op ‘overeenstemming gericht overleg’ niet tot een oplossing leidt? Continuïteit van zorg en nieuwe schotten 1. Door het losknippen van de jeugd-ggz van de overige curatieve gezondheidszorg en van de volwassenggz wordt de bekostiging van integrale zorg bij comorbiditeit bemoeilijkt en tevens een doorlopend zorgaanbod bij chronische psychische stoornissen. Dat daarover afspraken tussen gemeenten en zorgverzekeraars gemaakt moeten worden, is erg vrijblijvend. Welke maatregelen worden verplicht opgelegd? En als dit niet gebeurt, waarom niet? 2. In verband met de continuïteit van zorg en de aansluiting van de jeugd-ggz met de volwassen ggz: - Sluit de gemeentelijke aanspraak op ggz-zorg aan op het aansprakenpakket van de Zvw? Zo nee, hoe zorgt de staatssecretaris er dan voor dat de inhoud van de ‘gemeentelijke’ zorg (en daarmee de gemeentelijke aanspraak) van een 18-minner aansluit op het aanspraakpakket van de volwassenen-ggz (in de Zvw)? (indien sprake is van overgang van jeugd naar volwassenen ggz). - Wat voor zorg wordt nu in de Zvw vergoed en kunnen gemeenten hiervan afwijken binnen de Jeugdwet? 3. Zorgt de knip in bekostiging tussen extramurale medicatie en gesprekstherapie niet voor een perverse prikkel die medicalisering juist in de hand werkt? Één integrale behandeling komt hiermee in het gedrang. Ook ligt het risico op de loer dat gemeenten vanuit bezuinigingsoogpunt eerder kiezen voor medicatie (aangezien dit door verzekeraars wordt bekostigd) dan voor gesprektherapie of een combinatie van beiden. 4. Hoe zorgen de staatsecretarissen ervoor dat jeugdigen die vóór 1 januari 2015 in zorg zijn, deze zorg voor de duur van hun behandeling kunnen continueren bij dezelfde behandelaar/zorginstelling (indien hun behandeling langer duurt dan 1 jaar)? Het overgangsrecht is immers alleen van toepassing voor 1 jaar en niet voor de duur van de behandeling. 5. Klopt het dat mensen die vóór 1 januari 2015 hun zorg via een PGB inkopen binnen het overgangsrecht niet dezelfde garanties krijgen voor hun continuïteit van zorg in vergelijking met niet-PGB houders? Betekent dit dat cliënten met een PGB niet zeker zijn dat hun zorg via het PGB daadwerkelijk wordt gecontinueerd? Toelichting: Voor PGB-gebruikers worden in de wet extra voorwaarden gesteld: zij kunnen hun PGB zorg alleen continueren als zij eerst voldoen aan de eisen die in de wet zijn opgenomen voor het gebruik van een PGB. Kwaliteit, professionalisering en toezicht 1. Op welke punten verslechtert de rechtspositie van de jeugdige, nu de WGBO niet apart van toepassing blijft op de geneeskundige ggz? 2. Kun je als kind/ouders een second opinion aanvragen bij een andere instelling, al dan niet buiten de eigen gemeente? En hoe is de bekostiging van de second opinion binnen de jeugdwet geregeld? En geldt hier een beperking dat het moet gaan om een jeugdhulpverlener met wie de gemeente een contract heeft? Toelichting: In de gezondheidszorg is dit goed geregeld en onderdeel van het recht op vrije artsenkeuze. 3. Klopt het dat de kwaliteitseis ‘goed hulpverlenerschap’ uit de WGBO alleen van toepassing is op de zorg die geleverd wordt in het kader van een individuele voorziening? Zo ja, waarom is dat? Want dit zou
3
betekenen dat de zorgplicht zich bijvoorbeeld niet richt op vrij toegankelijke zorg of zorg aan vreemdelingen. 4. Waarom is landelijke regie op het systeem van de gezondheidszorg (jeugd-ggz) niet in de Jeugdwet vastgelegd? Wat gaat de staatssecretaris doen om deze landelijke regie te verankeren? Toelichting: In het huidige wetgevingssysteem van de gezondheidszorg is de landelijke regie op het zorgsysteem verankerd. Hierdoor wordt (toezicht op) bekostiging, uitvoering en kwaliteit van de zorg landelijk geregeld. Daartoe zijn rollen van het CVZ, NZa, kwaliteitsinstituut vastgelegd. In de Jeugdwet is landelijke regie op het zorgsysteem niet geregeld. Er is op deze manier geen: objectieve bepaling van een aanspraakpakket voor de ggz, geen onafhankelijk toezicht op de financier van de zorg (namelijk de gemeenten), geen regie op keuzes tav concentratie van voorzieningen, behoud van expertise en kostenbeheersing (verdunning van expertise ten behoeve van kostenbeheersing is namelijk niet altijd goed en je hebt niet oneindig veel klinieken voor bv eetstoornissen in het land nodig). Hierdoor verdwijnt tevens de huidige invloed die cliënten en familie hebben via de Tweede Kamer op deze landelijke regie. 5. Hoe garandeert de staatssecretaris dat het kwaliteitskader van de Jeugdwet aansluit op het bestaande kwaliteitskader van de ggz (afspraken over transparantie, ROM, LSKS zoals vastgelegd in het Bestuurlijk Akkoord ggz)? (dit is van belang in verband met de continuïteit van zorg). 6. Hoe verhoudt de Jeugdwet zich tot de modelverordening Betrokken Omgeving? 7. Hoe verhoudt de Jeugdwet zich tot het hoofdbehandelaarschap ggz (wat per 1 januari 2014 van kracht wordt in de ggz)? 8. Gelden de sectoraal ontwikkelde tweezijdige Algemene Leveringsvoorwaarden (ggz) ook voor de jeugdggz als de jeugdwet van toepassing wordt? Kun je überhaupt nog leveringsvoorwaarden hanteren als er geen sprake meer is van een geneeskundige behandelovereenkomst (als de WGBO niet meer van toepassing is)? 9. Hoe zorgt de staatssecretaris dat het toezicht op de financier van gezondheidzorg (lees: jeugd-ggz) straks onafhankelijk gebeurd? Wie houdt toezicht op de kwaliteit van het indicatieproces door de gemeenten en op de zorginkoop (kopen gemeenten wel de juiste zorg in)? Toelichting: De gemeente bepaalt straks zelf welke zorg al dan niet vrij toegankelijk is, welke zorg zij inkoopt en welke zorg een jeugdige daadwerkelijk krijgt. En de gemeenteraad gaat vervolgens ook zelf controleren of dat goed gaat. 10. Hoe kan IGZ toezicht houden op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen als deze wet niet meer van toepassing is op de jeugd-ggz? Gaat de IGZ daadwerkelijk toezicht houden op de jeugd-ggz en waaruit blijkt dat dit ook daadwerkelijk gebeurt als de jeugd-z opgaat in de jeugdhulp? Toelichting: Volgens de jeugdwet houdt de IJZ toezicht op de kwaliteit in algemene zin en houdt zij samen met IGZ toezicht op de naleving van de wet. De MvT geeft aan dat IGZ toezicht blijft houden op grond van de BOPZ, de Kwaliteitswet Zorginstellingen en de Wet BIG. e
e
11. Zijn artsen in de 1 en 2 lijn en topklinische zorg door hun eed van Hippocrates altijd gehouden om zorg te verlenen in de nieuwe Jeugdwet? 12. Nederland telt ongeveer 9000 zwerfjongeren die niet verbonden zijn aan een gemeente maar wel hulp nodig hebben. Hoe wordt de (kwaliteit van) zorg voor deze kwetsbare groep jeugdigen, maar ook van kinderen in de vrouwenopvang, geborgd? 13. Op welke manier wordt het monitoren van de individuele zorg van de jeugdigen geborgd, als het hulpverleningsplan niet op schrift gesteld hoeft te worden? En waarop kan een jeugdige /ouder zich dan beroepen bij eventuele klachtbehandeling en geschilbeslechting? Dit werkt ten nadele van de individuele afdwingbaarheid van de rechten en de duidelijkheid voor de patiënt en cliënt en diens naasten/familie.
4
14. Hoe wordt innovatie, wetenschappelijk onderzoek, richtlijnontwikkeling, nascholing in het kader van de wet BIG en trajecten van kwaliteitsverbetering gewaarborgd/gegarandeerd? Toelichting: In de Memorie van Toelichting is dit erg vrijblijvend opgeschreven: op pagina 44 staat dat het van belang is om hier op landelijk niveau afspraken over te maken te maken en dat gemeenten moeten investeren. Er worden echter geen verplichtingen/garantie in de wet afgegeven. 15. Kunnen ouders van kinderen met psychiatrische problematiek straks nog kiezen voor begeleiding die geleverd wordt door personen zonder beroepsregistratie of die niet gecontracteerd zijn? Bieden de kwaliteitseisen in de wet daar ruimte voor? Toelichting: Binnen de ggz maken ouders regelmatig gebruik van een persoonsgebonden budget voor zorg op maat. In de praktijk gaat dit vaak om aanbieders van begeleiding en hulp die niet gecontracteerd of geregistreerd zijn. Specialistische zorg 1. Hoe zorgen de staatssecretarissen ervoor dat er voldoende (specialistische) jeugd-ggz beschikbaar is qua omvang en kwaliteit (bij volledige beleidsvrijheid)? Hoe garanderen de staatssecretarissen dat alle gemeenten blijven investeren in de gehele keten van zorg, zowel preventieve ggz en eerstelijns zorg als gespecialiseerde zorg? (ggz- zorg zal immers altijd nodig blijven). 2. Hoe ziet de staatssecretaris de positie van de jeugd-ggz in relatie tot het Bestuurlijk Akkoord ggz? 3. Voor welke ggz functies worden regionale of landelijke inkoopafspraken geregeld? Het lijkt ons wenselijk om landelijk te sturen op de bovenregionale samenwerkingsverbanden en gemeenten te verplichten tot een gezamenlijk inkoopbeleid/pakket op bovenregionaal niveau. 4. Hoe zorgen de staatssecretarissen dat het huidige beschikbare budget voor de jeugd-ggz geoormerkt blijft ook na overheveling naar de gemeenten? Participatie en medezeggenschap 1. In het huidige gezondheidzorgsysteem stelt de Tweede Kamer een landelijk aanspraakpakket vast, na advies van een onafhankelijk orgaan (CVZ). In de jeugdwet wordt niet landelijk bepaald wat gemeenten moeten regelen als het gaat om (ggz) zorg. Iedere gemeente kan dus zelf beschrijven welke zorg ze gaan leveren (vrij toegankelijk of via een individuele voorziening). Door de jeugdwet verdwijnt hiermee ook de invloed die cliënten en familie momenteel hebben via oa de Tweede Kamer op het aanspraakpakket. Hoe gaat de staatssecretaris zorgen dat cliënten en familieorganisaties worden ondersteund om invloed uit te oefenen op 408 beleidsplannen en verordeningen van gemeenten? 2. Hoe stimuleert de staatssecretaris dat medezeggenschap in de instellingen serieus wordt genomen? Toelichting: De WMCZ is bijna rechtstreeks overgenomen in de jeugdwet. Echter een aantal bepalingen behoeven actualisatie en aanscherping op basis van ervaringen in de praktijk. Op dit moment komt namelijk op veel plekken de medezeggenschap/inbreng van jeugdigen en ouders binnen instellingen onvoldoende tot stand, vooral in de ambulante zorg. Het helpt niet dat er in artikel 4.2.5 lid 6 staat: “De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling treffen de bedoelde voorzieningen opnieuw telkens wanneer de cliëntenraad gedurende twee jaren niet heeft gefunctioneerd wegens ….”. Deze bepaling biedt te veel ruimte (namelijk 2 jaar) aan instellingen om geen functionerende medezeggenschap te hebben. Daarnaast moet de toezichthouder hier meer op controleren. Vrijheidsbeperkende maatregelen/gesloten jeugdhulp 1. Hoe wordt de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en deskundigheid gegarandeerd van professionals die beslissen tot vrijheidbenemende maatregelen? En welke professionals zijn daartoe het beste in staat? 2. Hoe kan de registratie van dwangmaatregelen in de (gesloten) jeugdzorg worden geoptimaliseerd, in lijn met de Argus registratie in de ggz?
5
3. Er ontstaat onduidelijkheid welke rechtspositie geldt bij samenloop van een machtiging gesloten jeugdhulp en een BOPZ-machtiging. Waarom wordt de rechtspositie van jeugdigen in het gedwongen kader niet direct geharmoniseerd (met alle wetsvoorstellen die in ontwikkeling zijn, zoals Wvggz en Wet Zorg en Dwang) bij inwerkingtreding van de jeugdwet? Privacy 1. Hoe zorgen de staatssecretarissen er voor dat de privacy van cliënten is gewaarborgd, nu de macht van gemeenten groter wordt en de WGBO niet meer 1-op-1 van toepassing is? Het CPB heeft ook aangegeven dat waarborgen voor zorgvuldige gegevensverwerking in de Jeugdwet ontbreken. Het wetsvoorstel brengt privacy risico’s met zich mee, zoals bovenmatige gegevensverwerking, het gebruik van persoonsgegevens voor een ander (niet-verenigbaar) doel en beveiligingsrisico’s. 2. Hoe verhoudt de jeugdwet zich tot het beroepsgeheim?
Contactpersoon LPGGz Michelle Vogels, senior beleidsmedewerker jeugd, (030) 236 37 65,
[email protected] 3 september 2013
6