In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 Etnisch ondernemerschap in Nederland: ontwikkelingen en perspectieven Harry van den Tillaart* Inleiding Het is bijna 25 jaar geleden dat in Intermediair het artikel ‘Op eigen kracht omhoog: etnisch ondernemerschap en de oogkleppen van het minderhedencircuit’ verscheen (Bovenkerk, 1982). Hierin laakt Frank Bovenkerk de geringe aandacht die het minderhedencircuit en de sociale wetenschappen tot dan toe voor het zelfstandig ondernemerschap van etnische groepen in Nederland tentoonspreidden. Voor dat gebrek aan aandacht voert hij verschillende oorzaken aan. De belangrijkste was in zijn ogen de associatie van etniciteit met hulpbehoevendheid: die beneemt het zicht op de initiatieven in etnische groepen om op eigen kracht een succesvol maatschappelijk bestaan op te bouwen. Vandaar dat Bovenkerk spreekt over de ‘oogkleppen van het minderhedencircuit’. Volgens hem is er sprake van een opvallende nalatigheid. Immers, zelfs de meest vluchtige kennisname van wat er in het buitenland over etnische minderheden is geschreven, leert dat het zelfstandig ondernemerschap een klassieke route vormt voor maatschappelijk welslagen. Bovenkerk signaleert tevens dat in Nederland nauwelijks cijfers voorhanden zijn over het zelfstandig ondernemerschap van etnische groepen. Dit ziet hij als aanwijzing voor het gebrek aan aandacht voor het thema. Bovenkerk is er duidelijk in geslaagd de belangstelling te wekken voor het etnisch ondernemerschap in Nederland. Langzaam maar zeker is er een stroom publicaties op gang gekomen, en ook vanuit de politiek komt er meer aandacht. Zo verscheen in 1989 Kabinetstandpunt. Beleid inzake het ondernemerschap van personen uit etnische minderheidsgroepen, volgde in 1998 het SER-advies Etnisch ondernemerschap en werd medio 2005 het Actieplan ‘Nieuw ondernemerschap’: Kansen benutten gepresenteerd. Bovendien verscheen intussen zowel in 2001 als in 2004 een Monitor etnisch ondernemerschap (EIM). Betekent dit nu ook dat de door Bovenkerk gesignaleerde oogkleppen inmiddels tot het verleden behoren? Diverse onderzoeken en de genoemde monitor hebben aangetoond dat het aantal etnische ondernemers in Nederland in de afgelopen 20 jaar sterk is toegenomen, en dat er bovendien steeds meer variatie komt in het soort bedrijven dat zij exploiteren. We zullen beginnen met eerst de beschikbare cijfers op een rij te zetten. Daarvoor is overigens allereerst nodig dat we aangeven wat we onder etnische ondernemers verstaan. Vervolgens gaan we in op de vraag: worden de mogelijkheden die het etnisch ondernemerschap biedt om de economie te versterken daadwerkelijk benut? En hoe zit het met belangrijke instituties op het terrein van ondernemerschap, zoals de Kamers van Koophandel en banken: slagen zij erin hun dienstverlening adequaat af te stemmen op deze categorie ondernemers? 1. De groei van het etnisch ondernemerschap Definitie Begrippen als ‘allochtone ondernemers’, ‘ondernemers uit etnische minderheden’, ‘etnische ondernemers’, ‘migrantenondernemers’ en ‘nieuwe ondernemers’ worden vaak door elkaar gebruikt. Deze begrippen zijn echter inhoudelijk niet synoniem. Bovendien treden er veranderingen in de tijd op. De laatste jaren wordt bij het onderscheid in autochtonen en allochtonen meestal de standaarddefinitie en standaardindeling van het CBS gebruikt. Volgens deze definitie worden tot de allochtonen gerekend: personen die zelf in het buitenland geboren zijn en van wie ten minste één ouder eveneens in het buitenland geboren is (eerste generatie); en personen die in Nederland geboren zijn en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren (tweede generatie). Het CBS maakt verder onderscheid tussen westerse en niet-westerse allochtonen. Tot de westerse landen worden in dit verband gerekend alle Europese landen (met uitzondering van Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Japan en Indonesië (met inbegrip van voormalig Nederlands-Indië). De niet-westerse landen bestaan uit Turkije en alle landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (met uitzondering van Japan en Indonesië). 1
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 Het meest eenvoudig zou zijn om aan te sluiten bij deze definitie van het CBS en etnische ondernemers te definiëren als ondernemers die zelf (of van wie ten minste één ouder) geboren zijn in een nietwesters land. Probleem is echter dat in de eerste tellingen die in Nederland van etnische ondernemers zijn gemaakt ook Italianen, Portugezen, Spanjaarden, Grieken en ex-Joegoslaven zijn meegeteld omdat die tot de doelgroepen van het integratiebeleid minderheden behoorden. Vandaar dat we met deze eerste tellingen zullen starten. Aantal eerste generatie ondernemers in laatste 20 jaar verviervoudigd In 1987 is voor het eerst een telling gemaakt van in het handelsregister van de Kamers van Koophandel ingeschreven etnische ondernemers (Van den Tillaart & Reubsaet, 1988). Deze telling beperkte zich tot ingeschreven ondernemers uit de doelgroepen van het integratiebeleid minderheden (zie ook tabel 1). In totaal ging het in 1986 om 9.395 ondernemers. In de jaren daarop is dit aantal gestegen tot 40.775 per 31 december 2005. Overigens is het aantal allochtone ondernemers in Nederland duidelijk hoger dan deze 40.775. Naast de ondernemers uit de doelgroepen van het integratiebeleid minderheden worden ook de ondernemers uit niet-westers georiënteerde herkomstlanden tot de allochtone ondernemers gerekend. In 1986 waren er in Nederland 14.860 eerste generatie allochtone ondernemers. In de periode 1986-2006 is dit aantal bijna verviervoudigd naar 57.105. Tabel 1 – Ontwikkeling van het aantal eerste generatie etnische/allochtone ondernemers in Nederland in de periode 1986-2006 naar herkomstland (peildatum is steeds 31 december) 1986
1992
1996
2000
2005
905 85 220 340 450 1.895 865 80 40 405 1.725 1.330 1.055
1.185 175 345 705 655 5.385 1.910 180 80 1.005 4.150 1.850 1.370
1.335 215 455 800 660 5.815 2.345 200 100 1.275 5.120 2.785 1.630
1.420 255 535 1.095 755 9.150 3.495 220 155 1.755 6.500 3.640 1.705
1.460 360 625 1.605 830 13.120 5.310 265 170 2.290 7.925 5.090 1.725
Subtotaal doelgroepen integratiebeleid etnische minderheden
9.395
18.995
22.730
30.670
40.775
Subtotaal overige allochtone Ondernemers
5.465
7.355
8.620
11.525
16.330
14.860
26.350
31.350
42.195
57.105
Doelgroepen integratiebeleid Italië Portugal Spanje ex-Joegoslavië Griekenland Turkije Marokko Tunesië Kaapverdische eilanden Nederlandse Antillen en Aruba Suriname China* Hongkong*
Totaal allochtone ondernemers**
Bron: Kamers van Koophandel; bewerking en analyse: ITS. * Hoewel de (Hongkong-) Chinezen momenteel niet meer tot de doelgroepen van het integratiebeleid etnische minderheden behoren, worden deze ondernemers hier in de categorie etnische ondernemers gehandhaafd, omdat anders de cijfers van de eerste metingen (1986 en 1992) niet goed vergelijkbaar zijn met die op latere tijdstippen. ** Het gaat hierbij om ondernemers uit de doelgroepen van het integratiebeleid etnische minderheden, alsmede om ondernemers uit (andere) niet-westers georiënteerde herkomstlanden, dat wil zeggen Afrika, Azië (exclusief Japan en Indonesië), Zuid- en Midden-Amerika.
2
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 De tellingen uit tabel 1 zijn steeds gebaseerd op het handelsregister van de Kamers van Koophandel waarin alleen het geboorteland van de ondernemers wordt vastgelegd. Informatie over het geboorteland van de ouders ontbreekt, waardoor geen beeld verworven kan worden van het aantal tweede generatie allochtone ondernemers. Dit is wel mogelijk door de gegevens te koppelen aan de Gemeentelijke Basisadministratie GBA. In april 2006 hebben we een dergelijke koppeling – met medewerking van het CBS – voor alle gemeenten in Nederland gemaakt. Tabel 2 – Aantal eerste én tweede generatie allochtone ondernemers in Nederland, in april 2006 Eerste generatie (april 2006)
Tweede generatie* (april 2006)
Totaal aantal Tweede allochtone generatie als ondernemers percentage van (april 2006) het totaal
Oude etnische groepen in Nederland Italië Portugal Spanje ex-Joegoslavië Griekenland Turkije Marokko Tunesië Kaapverdische eilanden Nederlandse Antillen en Aruba Suriname China Hongkong
1.395 330 510 1.620 750 12.050 4.700 245 160 1.715 6.700 4.965 1.610
1.070 140 530 460 305 4.455 2.110 75 100 1.140 3.765 550 350
2.465 470 1.040 2.080 1.055 16.505 6.810 320 260 2.855 10.465 5.515 1.960
44% 30% 51% 22% 29% 27% 31% 23% 39% 40% 36% 10% 18%
Nieuwe etnische groepen in Nederland Irak Iran Afghanistan Ethiopië Somalië Vietnam
1.050 1.340 915 160 70 985
45 85 20 15 5 150
1.095 1.425 935 175 75 1.135
4% 6% 2% 8% 4% 13%
Overige allochtone ondernemers
11.625
1.695
13.320
13%
Totaal allochtone ondernemers
52.895
17.065
69.960
24%
Bron: Kamers van Koophandel VVK en CBS; bewerking en analyse: ITS. * Tot de tweede generatie zijn enerzijds ondernemers gerekend die zelf in Nederland zijn geboren, maar van wie een of beide ouders in een niet-westers land is/zijn geboren, en anderzijds ondernemers die weliswaar in een niet-westers land zijn geboren, maar voor hun zesde jaar naar Nederland zijn gekomen1.
1
Vaak wordt een pragmatisch onderscheid gemaakt tussen eerste en tweede generatie allochtonen aan de hand van het criterium geboorteland. Kenmerk van de eerste generatie allochtone ondernemers is dan dat zij elders geboren zijn en wel in een niet-westers georiënteerd land. Kenmerk van de tweede generatie allochtone ondernemers is dat zij zelf weliswaar in Nederland zijn geboren, maar dat hun vader en/of moeder geboren is/zijn in een niet-westers land. De sociale betekenis van het criterium geboorteland is echter vrij gering. Van veel meer belang is waar personen hun ‘vormende’ jaren doorbrengen. Een kind dat in het buitenland geboren is, maar de gehele schooltijd in Nederland heeft doorgebracht, heeft een betere entree tot de Nederlandse samenleving dan een eveneens in het buitenland geboren kind dat pas op latere leeftijd naar Nederland is gekomen. Op basis van dergelijke argumenten wordt ervoor gepleit ook de elders geboren kinderen die vóór hun zesde jaar naar Nederland zijn geëmigreerd tot de tweede generatie te rekenen (zie bijvoorbeeld Smeets e.a., 2000; Tesser e.a. 1999).
3
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 Verschillende definities van tweede generatie Wanneer we de aantallen eerste generatie niet-westerse allochtone ondernemers in tabel 1 en tabel 2 met elkaar vergelijken dan lijkt het aantal eerste generatie ondernemers vanaf 2005 vrij snel af te nemen. Dit is echter niet het geval, maar het gevolg van verschillende definities. In tabel 1 zijn alle elders geboren ondernemers tot de eerste generatie niet-westers allochtone ondernemers gerekend. In tabel 2 zijn daarentegen de elders geboren ondernemers die voor hun zesde naar Nederland zijn gekomen niet tot de eerste maar tot de tweede generatie niet-westers allochtone ondernemers gerekend (zie ook voetnoot bij tabel 2).
Aandeel tweede generatie ondernemers neemt snel toe In april 2006 tellen we bijna 70.000 niet-westerse allochtone ondernemers, waarvan er ruim 17.000 (24%) tot de tweede generatie worden gerekend. Op dit punt bestaan er grote verschillen tussen de diverse herkomstlanden. Het aandeel tweede generatie ondernemers is vooral hoog bij groepen die inmiddels al zo lang in Nederland verblijven dat hun hier geboren kinderen de leeftijd hebben bereikt waarop de keuze voor het zelfstandig ondernemerschap een reële optie is. Van de Spaanse ondernemers in Nederland is de tweede generatie inmiddels in de meerderheid. Maar ook bij de Antillianen en de Surinamers is inmiddels een aanzienlijk deel van de ondernemers van de tweede generatie. Bij de nieuwe etnische groepen – in het algemeen personen die als erkend vluchteling of als asielzoeker naar Nederland zijn gekomen – treffen we nog maar vrij weinig tweede generatie ondernemers aan. Het meest nog bij de Vietnamezen, maar deze groep is inmiddels ook al weer wat langer in Nederland. Tabel 3 – Aantal nieuwe ondernemers dat bedrijf opricht of overneemt in de periode 1995-2006, naar herkomst en generatie* 1995
1997
1999
2001
2002
2003
2004
2005 2006*
1. Turkse oprichters/overnemers . eerste generatie . tweede generatie totaal aantal nieuwe ondernemers (= 100%)
93 91 90 86 84 81 79 73 68 7 9 10 14 16 19 21 27 32 2.355 2.330 3.055 4.325 3.870 4.005 4.190 5.000 1.940
2. Marokkaanse oprichters/overnemers . eerste generatie . tweede generatie totaal aantal nieuwe ondernemers (= 100%)
94 6 925
88 83 84 80 75 67 12 17 16 20 25 33 1.170 1.900 1.595 1.595 1.750 2.090
60 40 795
3. Surinaamse oprichters/overnemers . eerste generatie . tweede generatie totaal aantal nieuwe ondernemers (= 100%)
88 84 83 79 75 71 67 61 12 16 17 21 25 29 33 39 1.660 1.445 1.680 1.970 1.805 1.810 1.985 2.250
52 48 850
4. Antilliaanse oprichters/overnemers . eerste generatie . tweede generatie totaal aantal nieuwe ondernemers (= 100%)
77 23 290
79 21 340
79 21 370
79 21 550
63 37 265
5. Chinese oprichters/overnemers . eerste generatie . tweede generatie totaal aantal nieuwe ondernemers (= 100%)
96 4 1.145
94 6 850
93 7 775
93 91 89 87 82 7 9 11 13 18 1.115 1.025 1.145 1.140 1.155
Totaal niet-westers allochtone oprichters/ overnemers . eerste generatie . tweede generatie totaal aantal nieuwe ondernemers (= 100%)
93 91 90 88 87 84 81 75 70 7 9 10 12 13 16 19 25 30 9.235 8.705 10.160 14.175 12.985 13.315 14.125 15.945 5.715
93 7 855
* De cijfers hebben betrekking op de periode januari-april 2006.
4
77 23 480
76 24 560
70 30 630
67 33 725
79 21 340
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98
In de afgelopen 10 jaar is het aantal tweede generatie allochtone ondernemers snel toegenomen. Zij maken een steeds groter deel uit van de jaarlijkse starters (zie ook tabel 3), waarbij we hier onder starters niet alleen de ondernemers verstaan die een nieuw bedrijf oprichten maar óók de ondernemers die voor zichzelf beginnen door een bestaand bedrijf over te nemen en voort te zetten. In 1995 begonnen er in totaal 9.235 niet-westerse allochtone ondernemers. Van deze 9.235 waren er 630 (7%) van de tweede generatie. Nu, 10 jaar later, is inmiddels al bijna eenderde deel van de niet-westers allochtone starters (oprichters én overnemers) van de tweede generatie. Vooral vanaf 2000 stijgt het aandeel tweede generatie starters (oprichters én overnemers) snel. Veranderende samenstelling Er is niet alleen sprake van een snelle toename van de groep etnische ondernemers in Nederland, maar ook van veranderingen in samenstelling. Hierover valt meer te melden dan dat het aandeel tweede generatie ondernemers terrein wint. Er wordt wel eens gedacht dat we in Nederland betrekkelijk snel in een situatie zullen komen dat er geen eerste generatie allochtone ondernemers meer zullen zijn, maar alleen tweede en verdere generaties. Dit is echter niet waar. Tabel 3 brengt weliswaar in beeld dat er vooral vanaf 2000 sprake is van een relatieve toename van tweede generatie starters, maar tegelijkertijd brengt deze tabel in beeld dat er vanaf 2000 elk jaar circa 11.000 eerste generatie starters (oprichters en overnemers) zijn en vooralsnog zal dit waarschijnlijk ook niet minder worden omdat er nieuwe migranten naar Nederland blijven komen. Wél is de categorie eerste generatie ondernemers geleidelijk aan verandering onderhevig. Twintig jaar geleden ging het hoofdzakelijk om personen die aanvankelijk als arbeidsmigrant naar Nederland waren gekomen. Langzaam maar zeker gaat het echter bij de eerste generatie ondernemers steeds meer om personen die in het kader van gezinshereniging/gezinsvorming naar Nederland zijn gekomen én om personen die als erkend vluchteling/asielzoeker naar Nederland zijn gekomen. Illustratief wat dit laatste betreft is dat de Irakezen en de Afghanen de laatste 10 jaar de relatief sterkste toename van het aantal ondernemers laten zien. Het aantal Iraakse ondernemers is van 120 in 1995 toegenomen naar 1.095 in april 2006. Het aantal Afghaanse ondernemers is in deze periode van 10 jaar toegenomen van 40 naar 935. Tabel 4 – Ondernemerschapsquote* in de vier grote etnische groepen 1998 (1e generatie)** Turken Marokkanen Surinamers Antillianen/Arubanen
7.6% 3.4% 3.9% 3.4%
2000 (1e generatie)**
2004 (1e generatie)
9.0% 5.1% 4.4% 3.5%
9.7% 5.4% 4.4% 3.7%
2004 2005 (1e en 2e generatie) (1e en 2e generatie) 11.5% 6.3% 5.6% 4.2%
13.5% 7.3% 6.4% 4.7%
Bron: Kamers van Koophandel en CBS; bewerking en analyse: ITS. * Aantal zelfstandig ondernemers uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking. ** Zowel voor 1998 als voor 2000 gaat op dat in de beroepsbevolking ook de tweede generatie is meegeteld. Bij het aantal ondernemers is in deze jaren echter uitsluitend het aantal eerste generatie meegeteld. Dit betekent in feite dat er van een onderschatting van de ondernemingsquote sprake is. Voor 2004 en 2005 – zie de twee laatste kolommen in tabel 4 – zijn ook de tweede generatie allochtone ondernemers in de berekening van de ondernemerschapsquote meegenomen. Voor 2004 is de situatie per medio van het jaar weergegeven. Voor 2005 gaat het om de situatie eind van dat jaar.
De ondernemerschapsquote De gepresenteerde cijfers laten zien dat het aantal allochtone ondernemers de afgelopen 20 jaar flink is toegenomen. Echter, ook onder de autochtone bevolking is in diezelfde periode het zelfstandig onderne5
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 merschap duidelijk opgeleefd. In 1970 was 10% van de beroepsbevolking in Nederland zelfstandig ondernemer. Medio jaren tachtig was dit cijfer – ook wel ondernemerschapsquote genoemd – gedaald naar 8%, hetgeen een vermindering van het aantal zelfstandig ondernemers betekende van ruim 100.000 ten opzichte van 1970. Sindsdien is er, zoals gezegd, sprake van een revival. De laatste jaren bedraagt de ondernemerschapsquote bij de autochtone beroepsbevolking steeds ongeveer 11%. Tabel 4 geeft de ondernemerschapsquote weer voor de vier grote etnische groepen in Nederland. Voor drie van de vier groepen geldt dat de quote in 2005 lager is dan die bij de autochtonen. Alleen Turken vormen een uitzondering: onder de Turkse beroepsbevolking in Nederland zitten relatief meer ondernemers dan onder de autochtone beroepsbevolking. Tegelijk laat tabel 4 zien dat de ondernemerschapsquote in de vier grote etnische groepen duidelijk sneller stijgt dan die onder de autochtone beroepsbevolking, waar die quote in de periode 1998-2005 steeds tussen de 10.5 en 11.5% ligt. Dit betekent dat de allochtone groepen hun achterstand in de participatie aan het zelfstandig ondernemerschap aan het inlopen zijn, zij het in verschillend tempo. Tabel 5 – Kenmerken van allochtone ondernemers (situatie april 2006) 1. Leeftijd % 35 jaar of jonger
% 36-50 jaar
% ouder dan 50
2. % vrouw
3. % dat zelf nieuw bedrijf heeft opgericht
totaal
Oude etnische groepen Italië Portugal Spanje ex-Joegoslavië Griekenland Turkije Marokko Tunesië Kaapverdische eilanden Nederlandse Antillen en Aruba Suriname China Hongkong
25% 39% 38% 38% 26% 52% 58% 32% 45% 38% 33% 39% 21%
49% 47% 47% 47% 55% 44% 36% 50% 48% 46% 51% 46% 53%
26% 14% 15% 15% 19% 4% 6% 18% 8% 16% 16% 15% 27%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
23% 27% 35% 23% 24% 16% 13% 18% 25% 29% 29% 45% 33%
66% 78% 75% 79% 51% 60% 67% 70% 77% 81% 76% 35% 35%
Nieuwe etnische groepen Irak Iran Afghanistan Ethiopië Somalië Vietnam
45% 30% 56% 33% 68% 34%
46% 57% 39% 56% 30% 50%
9% 13% 4% 10% 1% 16%
100% 100% 100% 100% 100% 100%
12% 22% 11% 22% 7% 48%
62% 72% 73% 71% 79% 65%
Alle allochtonen ondernemers
41%
47%
12%
100%
24%
64%
Autochtone ondernemers
21%
45%
34%
100%
28%
66%
Bron: Kamers van Koophandel en CBS; bewerking en analyse: ITS.
Leeftijd, geslacht en startsituatie Gemiddeld zijn de allochtone ondernemers met 38 jaar duidelijk jonger dan de autochtone ondernemers (gemiddeld 44 jaar). Van de allochtone ondernemers is 41% 35 jaar of jonger en 12% is 50 jaar of ouder. Onder de autochtone zelfstandig ondernemers zijn meer 50-plussers (34%) dan jongeren van hooguit 35 jaar (21%). Vooral onder de Turkse en Marokkaanse ondernemers bevinden zich veel jongere personen van hooguit 35 jaar (respectievelijk 52% en 58%) en komen 50-plussers nog heel weinig voor (zie tabel 5). 6
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 Deze verschillen hangen ondermeer samen met de demografische opbouw van de verschillende groepen in Nederland. Van de autochtone ondernemers is ruim een kwart (28%) vrouw. Bij de allochtone ondernemers is het aandeel van vrouwen met 24% wat lager. Het herkomstland speelt hierbij een grote rol. Bij de Iraakse, de Afghaanse, de Marokkaanse, de Somalische, de Tunesische en de Turkse ondernemers gaat het voor meer dan 80% om mannen. Bij de ondernemers uit Azië gaat het echter vaak om vrouwen. Van de Thaise ondernemers in Nederland is zelfs bijna driekwart (74%) vrouw. Bij de ondernemers afkomstig van de Filippijnen gaat dit op voor 72%. Ook hierbij dient te worden bedacht dat de demografische opbouw van groepen verschilt. Van de autochtone ondernemers is tweederde deel (66%) ondernemer geworden door zelf een nieuw bedrijf op te richten. De andere 34 procent heeft een bestaand bedrijf overgenomen en voorgezet. Bij de nietwesters allochtone bedrijven treffen we bijna eenzelfde verhouding tussen oprichters (64%) en overnemers (36%) aan. Binnen de diverse herkomstgroepen bestaan op dit punt echter aanzienlijke verschillen. Antillianen – hetzelfde geldt voor Egyptenaren en Ghanezen – starten (80% of meer) vaak met een nieuw bedrijf, terwijl Chinezen meestal ondernemer worden door een bestaand bedrijf over te nemen. Eerste en tweede generatie bedrijven In 2005 zijn er bijna 57.000 niet-westers allochtone bedrijven voor kortere of langere tijd actief geweest. Er zijn meer allochtone ondernemers (zie tabel 2) dan allochtone bedrijven (zie tabel 6) omdat enerzijds in een aantal bedrijven sprake is van meer dan een ondernemer en omdat anderzijds in tabel 2 de Zuid-Europeanen wél zijn meegeteld en in tabel 6 niet. Tabel 6 laat zien dat het aantal niet-westers allochtone bedrijven in de periode 1995-2005 meer dan verdubbeld is. Ook laat deze tabel zien dat het aandeel allochtone bedrijven dat gerund wordt door tweede generatie allochtone ondernemers, toeneemt van 5% in 1995 naar 16% in 2005. Kijken we alleen naar de nieuw ingeschreven bedrijven, dan blijkt dat in 2005 ruim één op de vijf startende allochtone bedrijven in handen was van een tweede generatie ondernemer. Dit wijst erop dat de tweede generatie in elk geval in kwantitatief opzicht belangrijker wordt. Verderop zullen we aangeven in hoeverre dit ook in kwalitatief opzicht het geval is. Tabel 6 – Ontwikkeling van het aantal eerste en tweede generatie allochtone bedrijven in de periode 19952006 Bedrijf is in handen van…. Jaar
Aantal bedrijven*
2e generatie ondernemer(s)**
1995 1997 1999 2001 2003 2005
27.205 30.150 34.260 43.475 49.910 56.870
5 (6) 6 (7) 7 (8) 9 (11) 12 (14) 16 (22)
1e generatie ondernemer(s) 83 81 79 77 76 71
(83) (81) (79) (80) (76) (68)
Combinatie 1e en 2e 12 13 14 14 13 13
(11) (12) (13) (9) (10) (10)
Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Bron: Kamers van Koophandel en CBS; bewerking en analyse: ITS. * Bij deze tabel is uitgegaan van de CBS-definitie van niet-westers allochtoon. Dat wil zeggen dat de bedrijven die gerund worden door Zuid-Europese ondernemers (Portugezen, Spanjaarden, Italianen en Grieken) en de bedrijven die gerund worden door ondernemers uit voormalig Joegoslavië niet zijn meegenomen. ** Ondernemers die in Nederland geboren zijn maar van wie een of beide ouders in een niet-westers land geboren is/zijn, én ondernemers die weliswaar in een niet-westers land geboren zijn maar voor hun zesde jaar naar Nederland zijn gekomen. *** Tussen haakjes is het aandeel in de startende bedrijven van het desbetreffende jaar weergegeven.
7
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 Verklaringen Met de toename van het aantal allochtone ondernemers groeit ook de belangstelling van onderzoekers, aanvankelijk vooral cultureel-antropologen en sociologen. In hun probleemstelling overheerst een etnischcultureel perspectief. De opkomst van het etnisch ondernemerschap is in deze optiek terug te voeren op bepaalde karakteristieken van de migranten, met als belangrijke begrippen: etnische bronnen, etnische markten en etnische strategieën. Hierbij is er vooral veel aandacht voor informele sociale relaties en netwerken binnen etnische groepen, gebaseerd op familiebanden, op vertrouwen en op een gemeenschappelijke taal en cultuur. Deze uitgebreide informele etnische netwerken kunnen door starters en ondernemers uit de groep worden benut voor het vergaren van informatie, kapitaal en arbeid (Portes, 1998, 1995). In de literatuur wordt het begrip sociaal kapitaal gebruikt om het fenomeen van deze ondersteunende netwerken aan te duiden. Inmiddels is er van diverse kanten op gewezen dat dergelijk sociaal kapitaal weliswaar een belangrijke voorwaarde kan zijn voor economisch succes, maar dat dit fenomeen niet even sterk aanwezig is in alle groepen, dat het niet uniek is voor allochtonen en dat het bovendien geen garantie is voor succes. Soms kan het – op de duur – zelfs in een nadeel verkeren (zie bijvoorbeeld: Boissevain e.a., 1984; Flap e.a., 1998). Tegen het etnisch-culturele perspectief is terecht ingebracht dat ze te eenzijdig is, vooral omdat op deze wijze het etnisch ondernemerschap wordt voorgesteld als een verschijnsel dat ontstaat en bestaat binnen een economisch en institutioneel vacuüm (zie bijvoorbeeld: Rath & Kloosterman, 1998, Kloosterman, Van der Leun en Rath 1999). In een ander verklaringsmodel wordt het belang van structurele factoren voor de groei van het etnisch ondernemerschap benadrukt: marktmogelijkheden en de arbeidsmarkt. Veel migranten, met name veel arbeidsmigranten, hebben een laag opleidingsniveau en beheersen de Nederlandse taal gebrekkig. Hierdoor hebben zij te maken met achterstand en achterstelling op de arbeidsmarkt. Werkloosheid of gebrek aan perspectieven op de arbeidsmarkt kunnen dan een ‘push-factor’ zijn om een eigen bedrijf op te starten. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw wordt een interactiemodel geformuleerd. Dit model veronderstelt dat het etnisch ondernemerschap verklaard kan worden door een dynamische fit tussen de lokale vraag en marktmogelijkheden enerzijds en specifiek etnische resources anderzijds (Waldinger, Aldrich & Ward 1990). Etnische strategieën zouden zo’n werkzame verbinding kunnen realiseren. Het empirisch bewijs van die interactie en fit is echter nooit overtuigend geleverd (Light & Rosenstein, 1995). In een ruimere context Opmerkelijk is dat de opkomst van het etnisch ondernemerschap nog maar weinig in verband is gebracht met de algehele opkomst en herwaardering van ondernemerschap en kleinschalige bedrijvigheid. In veel landen, waaronder Nederland, is namelijk een toename te zien van zowel het aantal allochtone als het aantal autochtone ondernemers. Langzaam maar zeker komt er meer oog voor dat die toename te maken heeft met structurele veranderingen, vooral in de economie (Rath en Kloosterman, 1998). Trefwoorden zijn globalisering en regionalisering, vervanging van massaproductie en standaardproducten door flexibele productie van grotere variëteit. De verschuivingen in de economische structuur leiden onder meer tot een diensteneconomie waarbij stedelijke agglomeraties – global cities – een positief effect hebben op de vestiging van nieuwe en gevarieerde, zowel kennisintensieve als meer laagwaardige, kleinschalige bedrijvigheid. Dit overzicht laat zien dat men bij het verklaren en bevorderen van het etnisch ondernemerschap niet kan volstaan met onderzoek naar alleen de etnisch-culturele achtergrond van de ondernemers. Het etnisch ondernemerschap moet bestudeerd en geanalyseerd worden in haar ruimere context. Kloosterman e.a. (1999) hebben hiervoor het begrip ‘mixed embeddedness’ geïntroduceerd. Daarmee geven ze aan dat de sociaaleconomische positie én de ontwikkelingsmogelijkheden van het etnisch ondernemerschap alleen dan goed begrepen kunnen worden, wanneer men er voldoende rekening mee houdt dat dit ondernemerschap niet alleen is ingebed in de sociale relaties en netwerken van de eigen etnische groep, maar ook in de economische, politieke en institutionele omgeving in het land van vestiging. 8
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 2. Etnisch ondernemerschap – de perspectieven Wanneer het gaat over het wel of niet succesvol zijn van etnische ondernemers, vormt vaak de individuele ondernemer het uitgangspunt. De nadruk ligt op kansen die het ondernemerschap biedt aan individuen om hun eigen arbeidsplaats te scheppen en zodoende een inkomen te verwerven. Dit is ook zeker geen onbelangrijke graadmeter, maar het succes van allochtone ondernemers is niet alleen individueel maar ook maatschappelijk te definiëren. Op dit niveau zijn diverse criteria of maatstaven voor succes te hanteren waarvan we in het navolgende er twee aan de orde stellen: de bijdrage aan de economie en aan de leefbaarheid in grote steden. Daarnaast is ook van belang dat allochtone bedrijven een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de werkgelegenheid en integratie, niet alleen voor hen maar ook voor andere leden van de desbetreffende minderheden. Opmerkelijk genoeg is er echter nauwelijks onderzoek op dit gebied gedaan. Bijdrage aan de economie Er zijn meerdere maatstaven om de bijdrage van etnische ondernemers aan de economie te bepalen. Relevant is in elk geval de bijdrage aan de dynamiek en innovatiekracht van de economie door het toevoegen van nieuwe producten en diensten of nieuwe productie- en/of distributiewijzen. Een andere relevante maatstaf is de bijdrage die het etnisch ondernemerschap levert aan de internationalisering van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf, dus aan grensoverschrijdende samenwerking. Innovatie en dynamiek Een belangrijke vraag is hier uiteraard of de producten en diensten die etnische ondernemers leveren, zich onderscheiden van het autochtone aanbod. Dit is duidelijk het geval. De horeca en de detailhandel maken dit waarschijnlijk het beste zichtbaar. Niet alleen gaat het om een grote variatie aan cafés, restaurants, winkels en andere bedrijfstypen (Turkse koffiehuizen, Italiaanse restaurants en ijssalons, Chinese restaurants, Vietnamese snackbars, Hindoestaanse videotheken, et cetera), maar de bedrijven in deze sectoren maken ook een substantieel deel uit van de totale allochtone bedrijvigheid in Nederland. Zo’n 20 jaar geleden waren deze sectoren goed voor bijna tweederde deel van alle allochtone bedrijven in Nederland. En nog steeds zijn er veel allochtone winkels en horecabedrijven, meer zelfs dan 20 jaar geleden, maar door de zeer forse groei van het aantal allochtone bedrijven in andere sectoren is het relatieve aandeel van horeca en detailhandel gedaald naar 37%. De cijfers in tabel 7 laten zien dat de spreiding van de niet-westers allochtone ondernemers over de diverse economische sectoren langzaam maar zeker méér begint te lijken op die van de autochtone ondernemers. Tegelijk laat tabel 7 zien dat dit de resultante is van verschillende bewegingen bij de eerste en bij de tweede generatie allochtone ondernemers. De tweede generatie heeft wat betreft de branchekeuze altijd al vrij dicht aangesloten bij het branchekeuzepatroon van de autochtone ondernemers. Dit was namelijk ook al zo bij de tweede generatie allochtone ondernemers die er anno 1995 waren. Het aantal tweede generatie ondernemers is nu echter vele keren groter dan in 1995 en daarmee bepalen ze op dit moment het branchekeuzepatroon van de niet-westers allochtone ondernemers in duidelijk sterkere mate dan 10 jaar geleden. De eerste generatie wijkt in de branchekeuze nog steeds duidelijk af van het branchekeuzepatroon bij de autochtone ondernemers, maar de verschillen zijn in de afgelopen 10 jaar opnieuw kleiner geworden. In 1995 zat de helft van de toen actieve eerste generatie allochtone ondernemers in de groothandel en de horeca, terwijl dat 10 jaar later nog ‘maar’ opgaat voor ruim eenderde deel van deze groep ondernemers. Tegelijkertijd is het aandeel ondernemers in de bouwnijverheid en in de dienstverlenende sectoren toegenomen van 20% in 1995 naar 34% in 2005. Kijken we naar de spreiding van de bedrijven over de diverse economische sectoren dan worden de verschillen tussen allochtone en autochtone ondernemers dus steeds kleiner. Dat neemt niet weg dat op bedrijfsniveau veel allochtone ondernemers zich nog steeds duidelijk onderscheiden van de autochtone collega’s in de sector. Er zijn bijvoorbeeld aanzienlijke verschillen tussen allochtone en autochtone supermark9
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 ten, zowel wat betreft assortiment als lay out en presentatie. Overigens zien we hier tegelijkertijd nog een andere ontwikkeling. Zo blijkt dat van de 849 Italiaanse restaurants die medio 2000 in Nederland aanwezig waren, nog maar iets meer dan eenderde in handen was van Italiaanse ondernemers. Bijna de helft van deze restaurants werd toen al gedreven door ondernemers afkomstig uit Turkije en Egypte. Ook in andere bedrijfstypen voltrekt zich dit proces, dat in de literatuur aangeduid wordt met de term vacancy chain: de meest recente nieuwkomers betreden de vrijkomende posities aan de onderkant van de maatschappelijke ladder, die door de vóór hen gekomen nieuwkomers verruild zijn voor posities hogerop. Tabel 7 – Alle in een bepaald jaar geregistreerde (allochtone) bedrijven naar sector, periode 1995-2005 (aantallen niet-westers allochtone bedrijven conform CBS-definitie) Sector*: 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
totaal
Niet-westers allochtone bedrijven** 1995 1998 2002 2005
1 1 2 1
4 4 3 3
2 3 6 6
3 3 4 4
20 19 14 13
18 16 15 18
28 25 20 19
2 3 6 5
14 17 21 21
8 9 9 11
100% = 27.205 100% = 31.735 100% = 47.010 100% = 56.870
Eerste generatie 1995 1998 2002 2005
1 2 2 2
4 4 3 3
1 2 6 6
3 3 4 4
21 20 14 14
19 17 16 18
29 27 21 21
2 3 5 4
12 15 20 18
7 8 9 10
100% = 22.610 100% = 25.365 100% = 36.400 100% = 40.415
Tweede generatie 1995 1998 2002 2005
1 1 1 1
4 4 3 2
5 6 9 8
3 3 3 4
17 15 10 10
17 15 13 15
10 9 8 8
2 2 8 6
28 31 31 29
14 15 15 16
100% = 1.270 100% = 1.975 100% = 4.680 100% = 9.240
Autochtone bedrijven 1995 1998 2002 2005
4 4 4 4
6 6 5 5
10 11 13 13
4 4 4 4
14 13 11 11
19 17 15 15
6 6 5 5
4 4 4 3
23 26 28 29
10 10 11 11
100% = 421.000 100% = 467.000 100% = 519.000 100% = 558.000
Bron: Kamers van Koophandel en CBS; bewerking en analyse: ITS. * Sector 1 = landbouw/bosbouw 6 = detailhandel 2 = industrie 7 = horeca 3 = bouwnijverheid 8 = vervoer, communicatie 4 = handel/reparatie auto’ s 9 = zakelijke dienstverlening 5 = groothandel 10 = persoonlijke dienstverlening ** Het totaal aantal niet-westers allochtone bedrijven is groter dan de aantallen bedrijven van eerste en tweede generatie tezamen. Dit komt omdat de categorie bedrijven ‘combinatie van eerste en tweede generatie’ wel in het totaalaantal is meegenomen, maar verder niet als aparte categorie in deze tabel is gehanteerd.
Er is nog maar weinig bekend over de tweede generatie allochtone ondernemers, maar er zijn wel signalen dat ook zij er vaak in slagen op eigen wijze vorm te geven aan het ondernemerschap (zie ook Rusinovic in dit nummer). Vaak zijn zij beter opgeleid dan hun ouders, waardoor ze bij het ondernemerschap meer keuzemogelijkheden hebben. Het stijgend aandeel van de zakelijke en persoonlijke dienstverlening 10
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 (zie tabel 7) komt voor een belangrijk deel voor rekening van allochtone ondernemers die hier in Nederland geboren of getogen zijn. De verschillen in branchekeuze gaan echter nog verder. De tweede generatie kiest niet alleen vaker voor de zakelijke dienstverlening dan de eerste, maar ook binnen deze sector maken tweede generatie ondernemers vaak andere keuzes dan de eerste generatie. Gaat het bij de eerste generatie veelal om schoonmaakbedrijven en uitzendbureaus, de tweede generatie kiest veel vaker voor hoogwaardige diensten zoals een adviesbureau, een onderzoeksbureau, een administratiekantoor, een softwarebedrijf of een publicrelationsbureau. Een bijkomend voordeel is dat zo deskundige ondersteuning en advisering beschikbaar komt voor eerste generatie allochtone ondernemers – in hun eigen taal en afgestemd op hun eigen normen en gebruiken. Het belang hiervan is ook door de politiek onderkend. Zo vormt het stimuleren van deskundige ondersteuning uit eigen kring, toegespitst op de administratie van bedrijfsprocessen, één van de aandachtspunten in het medio 2005 gepresenteerde Actieplan ‘Nieuw Ondernemerschap’ (Ministerie van Economische Zaken). Overigens zien we ook binnen andere sectoren dan de zakelijke dienstverlening verschillen in branchekeuze tussen de eerste en de tweede generatie allochtone ondernemers. Daarbij valt op dat de tweede generatie vaker aangetroffen wordt in nieuwere bedrijfstypen. Waar de eerste generatie in de horeca zich slechts beperkt bezighoudt met cateringactiviteiten, komen deze bij de tweede generatie juist het meest voor. Bij de nieuwe bedrijfstypen gaat het ook om etnische niches. Een voorbeeld hiervan zien we in de sector persoonlijke dienstverlening. De eerste generatie die in deze sector actief is, heeft vaak een autoen/of motorrijschool. De tweede generatie daarentegen is vooral bedrijfsmatig actief op het gebied van cultuur, recreatie en sport. Een aantal tweede generatie allochtone ondernemers weet zijn kennis van twee landen – Nederland én het herkomstland van de ouders – succesvol te vermarkten. Vooral de organisatie van culturele activiteiten vormt blijkbaar een aantrekkelijke niche voor de tweede generatie. Ook wat betreft het soort product of dienst dat ondernemers leveren en de klanten zijn er verschillen. Zo richten tweede generatie ondernemers richten zich vaker op autochtone klanten dan de eerste generatie (Rusinovic, 2006). Grensoverschrijdende samenwerking Slechts een zeer beperkt deel van de autochtone MKB-ondernemers onderhoudt zakelijke relaties met ondernemers in andere landen. De algemene opvatting is dat hier veel kansen blijven liggen. Uit onderzoek is inmiddels een wezenlijke hindernis naar voren gekomen: MKB-ondernemers hebben meestal geen of slechts zeer beperkt zicht op markten over de grens. Dit komt vooral doordat zij niet beschikken over vertrouwde aanspreekpunten op deze markten die hun wegwijs kunnen maken of hen kunnen helpen de juiste zakelijke partners te vinden (Van den Tillaart & Busse, 1994). Bij allochtone ondernemers ligt dit vaak anders. Niet alleen hebben zij zelf (of via hun ouders en familie) goede toegang tot markten in hun herkomstland, dat geldt ook voor veel markten daarbuiten. De meeste etnische groepen zijn immers ook naar tal van andere landen dan Nederland uitgezwermd. Er is tot nog toe weinig onderzoek gedaan naar de betekenis van dergelijke grensoverschrijdende netwerken, en ook in de politiek vormt het (nog) geen thema. Voor zover er wél sprake is van onderzoek, richt zich dit hoofdzakelijk op transnationaal ondernemerschap van eerste generatie ondernemers in de vorm van zakelijke relaties tussen deze allochtone ondernemers en hun herkomstland (zie bijvoorbeeld: Maas, 2005). Een uitzondering vormt het recent verschenen proefschrift van Katja Rusinovic (2006). Zij heeft een vergelijking gemaakt van de mate waarin eerste én tweede generatie ondernemers zakelijke relaties onderhouden met hun herkomstland. Dit blijkt bij de tweede generatie wat minder vaak het geval te zijn (35%) dan bij de tweede generatie (49%). Rusinovic spreekt op basis van haar onderzoek het vermoeden uit dat dergelijke zakelijke contacten met het herkomstland voor de eerste generatie ondernemers vooral een noodzaak vormen, terwijl ze voor de tweede generatie eerder te kenschetsen zijn als een (strategische) keuze (Rusinovic, 2006). Wil er grensoverschrijdende samenwerking van autochtone en allochtone ondernemers van de grond komen, dan moeten zij uiteraard eerst óók hier in Nederland samenwerken. Dit is echter nog weinig het geval. Vooral allochtone ondernemers sluiten zich nog maar mondjesmaat aan bij reguliere verenigingen en organisaties van ondernemers op lokaal en sectoraal niveau, al gebeurt dit bij de tweede generatie al 11
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 meer dan bij de eerste generatie (Rusinovic, 2006). Er zijn in het verleden al wel initiatieven ontplooid om dit te verbeteren, maar in het Actieplan ‘Nieuw Ondernemerschap’ wordt onderkend dat op dit terrein nog steeds veel te winnen valt. Bijdrage aan de leefbaarheid in grote steden Er wordt weliswaar langzaam iets meer spreiding zichtbaar, maar niettemin gaat toch nog vooral op dat de allochtone bedrijven in Nederland in sterke mate zijn geconcentreerd in de grote steden. In 2004 was bijna tweederde deel van hun bedrijven gevestigd in een van de 30 grootste steden. De vier grote steden alleen al hebben een aandeel van 43% van alle allochtone bedrijven: in Amsterdam 19%, in Rotterdam 11%, in Den Haag 10% en in Utrecht 3%. In deze steden bevinden zich zogenaamde concentratiewijken die als broedplaatsen van (vooral) allochtoon ondernemerschap fungeren. Leegkomende horecapanden en winkels worden vaak overgenomen door allochtone starters, van wie de bedrijven bijdragen aan het behoud van een adequate voorzieningenstructuur op wijkniveau. Dat is niet alleen belangrijk voor oudere en minder mobiele mensen, maar in feite voor iedereen in de wijk: het leidt tot ontmoetingen en contacten tussen de bewoners, en bevordert daarmee sociale cohesie. Bij stadsvernieuwing is het van belang de broedplaatsfunctie van deze wijken voor ondernemerschap intact te laten. Er zijn signalen dat juist het stimuleren van allochtoon ondernemerschap perspectief biedt om leegstand en dus verpaupering van concentratiewijken tegen te gaan (zie bijvoorbeeld: ‘Etnische wijk trekpleister. Verpaupering gekleurde buurt verdwijnt vanzelf’ in: Het Parool van zaterdag 13 november 2004). Bij de grote gemeenten staat het thema (etnisch) ondernemerschap al langer op de agenda. Vaak heeft het grotestedenbeleid hieraan een extra stimulans gegeven. In kleinere gemeenten ligt dit meestal (nog) anders. Voor zover er daar sprake is van specifiek ondernemers- of startersbeleid ontbreekt gerichte aandacht voor etnisch ondernemerschap. Mogelijkheden die er zijn om ondernemerschap te stimuleren, zoals de Bbzregeling (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen), worden vaak nauwelijks of zelfs helemaal niet benut (REWIN, 2004). 3. De rol van twee relevante instituties In het Actieplan ‘Nieuw Ondernemerschap’ worden verschillende initiatieven aangekondigd om niet alleen méér maar ook bétere nieuwe ondernemers te krijgen. Dit moet echter vooral op lokaal niveau zijn beslag krijgen. De gemeenten kunnen daarbij een belangrijke voorwaardenscheppende rol spelen, maar dit blijkt nog lang niet altijd het geval te zijn. We willen hier kort stilstaan bij twee andere instituties die op lokaal niveau van groot belang zijn voor (startende) ondernemers, namelijk de Kamer van Koophandel en de banken. De kernvraag: is de dienstverlening van deze instituties afgestemd op allochtone ondernemers? Kamer van Koophandel In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw ontstond bij de Kamers van Koophandel een model voor startersopvang dat tot de dag van vandaag haar invloed doet gelden. In de genoemde decennia nam het aantal starters fors toe. Om aan de informatievraag te voldoen, kozen de kamers voor een generieke benadering. Voorbeelden van activiteiten die voor starters werden georganiseerd: oriëntatiemiddagen, opstellen en verspreiden van (standaard) schriftelijk informatiemateriaal (bijvoorbeeld de brochures ‘Het ondernemingsplan’ en ‘Valse Start’) en de cursus ‘Een eigen bedrijf beginnen’. In dit model ligt het accent op zelfselectie, gevolgd door een nadruk op zelfredzaamheid. Ondersteuning blijft beperkt tot collectieve workshops, algemene voorlichting en schriftelijke informatievoorziening – individuele begeleiding door publieke instanties is slechts in beperkte mate mogelijk. Het nadeel van deze generieke aanpak is dat die behoorlijke eisen aan de starter stelt. Daarmee lijkt de startersopvang te zijn toegesneden op de (tamelijk) kansrijke starters, en dan nog vooral op mannen. Begrijpelijk, want zo zag in de jaren zeventig, tachtig en begin negentig van de vorige eeuw dé starter eruit. Het model beantwoordt echter niet meer aan de behoeften van de beginnende ondernemer in het Nederland van de 21e eeuw. Op de eerste plaats is de groep ondernemers veel heterogener van samenstelling gewor12
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 den. Terwijl het totale aantal starters tot voor kort daalde, is het aantal vrouwelijke en allochtone starters enorm gestegen. Bovendien gaat het steeds vaker om starters die het ondernemerschap combineren met een parttime baan, een opleiding of een uitkering, de zogenaamde ‘hybride’ starters. In een onderzoek van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (Dirks, Rosenbrand & Bosma, 2003) wordt becijferd dat deze term inmiddels van toepassing is op vier van de tien starters. De diversiteit – in geslacht, opleidingsniveau, taalvaardigheid, ondernemersvaardigheid, kennis en vertrouwdheid met de Nederlandse samenleving – maakt een uitsluitend generieke aanpak ongeschikt. De zeer uiteenlopende ondernemersconcepten en achtergronden maken het niet zinvol uit te gaan van een standaardaanpak bij het ontwikkelen van een ondernemersplan en het opzetten en exploiteren van het nieuwe bedrijf. Het principe van zelfredzaamheid veronderstelt bovendien dat starters beschikken over toegang tot de benodigde informatie(kanalen) en netwerken, inzicht hebben in relevante wet- en regelgeving en relevante instanties en besef hebben van een goede voorbereiding. In de praktijk voldoen echter lang niet alle starters aan al deze voorwaarden en kunnen mensen met bijvoorbeeld een achterstand in ondernemersvaardigheden of contacten onbewust en ongewild verder op achterstand worden gezet. Inmiddels veel initiatieven en projecten De hierboven geschetste problemen zijn ook door de Kamers onderkend en vooral in de gebieden met veel allochtonen zijn in de afgelopen jaren steeds meer initiatieven en projecten opgezet. Zonder over een enigermate compleet overzicht te beschikken is echter al wel duidelijk dat de variatie en inhoud en aanpak van deze initiatieven en projecten groot is. Er zijn projecten die zich richten op allochtone ondernemers in het algemeen, terwijl in andere gevallen wordt ingezoomd op een specifieke groep wat betreft etniciteit of branche. Er zijn projecten waarin een specifiek aanbod voor allochtone ondernemers is ontwikkeld en er zijn projecten waarin geprobeerd is het bestaande reguliere aanbod beter te laten benutten door allochtone ondernemers, bijvoorbeeld door voorlichters en adviseurs een speciale training te laten volgen. Er zijn projecten waarin geprobeerd is de allochtone ondernemer naar de bestaande reguliere instellingen te krijgen en er zijn projecten waarin de instellingen naar de ondernemer zijn gegaan, bijvoorbeeld via het openen van een nevenvestiging in gebieden met veel allochtone ondernemers of via het opzetten van wijk in bedrijf projecten. Er zijn projecten waarin Kamers op de traditionele manier geprobeerd hebben contact te krijgen met allochtone ondernemers en er zijn initiatieven waarbij voor dit doel (sleutel)personen uit de doelgroepen zelf zijn ingeschakeld, bijvoorbeeld door personeel uit de doelgroepen in dienst te nemen. Onze voorlopige indruk is dat er weliswaar veel energie in deze projecten is gestoken, maar veel minder aandacht is uitgegaan naar coördinatie, afstemming én uitwisseling van opgedane ervaringen. Van een systematische evaluatie is geen sprake, waardoor over de effecten geen uitspraken kunnen worden gedaan. Banken en kredieten Er wordt nogal eens gesteld dat allochtone starters minder kans maken om hun bedrijfsstart door een bank gefinancierd te krijgen dan autochtone starters (zie bijvoorbeeld Ministerie van Economische Zaken, 2005). Banken ontkennen dat zij hierin een verschil zouden maken. Zij zeggen kredietaanvragen primair te beoordelen aan de hand van objectieve criteria. Zij letten daarbij op de inbreng van zekerheden, de te verwachten rentabiliteit van het bedrijf en de kwaliteit van het ondernemingsplan (Jansen & Wever, 2006). Een probleem is dat er weinig onderzoek is gedaan naar de financiering van allochtone bedrijven, en dat er dus heel weinig goed feitenmateriaal voorhanden is. Dit impliceert dat we hier de nodige voorzichtigheid moeten betrachten. Wel zijn er aanwijzingen dat er verschil is in het benodigde startkapitaal: dit ligt bij allochtone ondernemers meestal tussen de 10 en de 20 duizend euro, terwijl het bij autochtone starters meestal minder dan 10 duizend euro of juist meer dan 40 duizend euro bedraagt (Wolff & Rath, 2000). Bij allochtone starters gaat het dus relatief vaak om kleine, voor banken minder aantrekkelijke, kredieten. Een tweede gegeven dat mogelijk van belang is, betreft de startleeftijd. Die ligt bij Turkse en Marokkaanse starters lager dan bij autochtone starters. Waarschijnlijk betekent dit dat zij gemiddeld over minder eigen startkapitaal beschikken dan autochtone starters, en dat geeft méér risico voor een bank. Een derde punt dat 13
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 mee kan spelen, tot slot, is de kwaliteit van het ondernemersplan. Bekend is dat allochtone starters hieraan minder belang toekennen en ook minder vaak dan autochtone starters over een goed uitgewerkt ondernemersplan beschikken. Er lijken dus enkele objectieve gegevens voorhanden die kunnen verklaren waarom allochtone starters met minder kans op succes bij banken aankloppen dan autochtone starters. Onduidelijk is echter of de genoemde factoren ook een afdoende verklaring vormen. Banken letten immers bij een aanvraag ook op de persoon van de ondernemer. De kans dat hiermee subjectieve zaken insluipen in het beoordelingsproces is zeker niet denkbeeldig. En wellicht speelt statistische discriminatie een rol: de beoordelaars laten zich leiden door gegevens over groepen ondernemers in plaats van door de individuele capaciteiten van de desbetreffende starters. Zo is het mogelijk dat gegevens over de, gemiddeld genomen, lagere overlevingskansen van allochtone bedrijven een rol spelen bij de beoordeling, terwijl dergelijke cijfers op zich niets zeggen over de overlevingskansen van individuele bedrijven. Tabel 8 – Ontwikkeling van de overlevingskansen van startende ondernemers in de periode 1993-2004 Percentage dat nog over is na…
Jaar
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11 jaar
43 50 22
41 50 21
Absoluut aantal starters*
1993-starters . autochtoon . 2e generatie . 1e generatie
36.700 260 4.710
89 88 75
78 77 56
69 71 45
63 60 38
58 58 34
54 56 31
51 54 28
48 52 25
45 51 23
1995-starters . autochtoon . 2e generatie . 1e generatie
41.570 370 4.450
91 92 79
80 75 61
73 66 50
66 62 42
61 59 37
56 56 33
53 53 30
50 51 27
47 50 25
1997-starters . autochtoon . 2e generatie . 1e generatie
41.290 450 4.260
91 85 78
81 77 61
73 72 50
65 69 43
60 67 37
56 65 33
53 63 30
1999-starters . autochtoon . 2e generatie . 1e generatie
43.220 600 5.060
92 91 80
81 84 64
73 80 53
65 75 44
61 73 38
2001-starters . autochtoon . 2e generatie . 1e generatie
46.250 1.250 7.370
91 93 79
79 86 61
71 81 49
2003-starters . autochtoon . 2e generatie . 1e generatie
41.740 1.690 6.320
89 95 77
Bron: Kamers van Koophandel en CBS; bewerking en analyse: ITS. * Onder starters zijn hier verstaan: ondernemers die een nieuw bedrijf opgericht hebben.
Een interessante vraag is overigens of er verschil is tussen eerste en tweede generatie allochtone ondernemers wat betreft ‘financieringssucces’. De overlevingskansen van de tweede generatie starters zijn namelijk duidelijk beter dan die van de eerste generatie én – vanaf 2000 – zelfs wat beter dan die van 14
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 autochtone starters (zie tabel 8). De meest recente jaren 2004 en 2005 zijn niet in deze tabel opgenomen, maar ook in deze jaren blijken de overlevingskansen van tweede generatie starters beter dan die van autochtone starters. Hoe het ook zij, duidelijk is dat er rond de financiering door banken nog altijd meer vragen dan antwoorden zijn. Tegelijkertijd is goed zichtbaar dat banken steeds meer belangstelling krijgen voor de snel groeiende groep allochtone ondernemers. Zo voeren banken onderzoek uit naar allochtone ondernemers of treden als opdrachtgever voor dergelijk onderzoek op en stimuleren of sponseren zij publicaties over en projecten voor allochtone ondernemers. Er zijn ook banken die een fonds hebben ingesteld voor microkredieten of die expliciet bedrijfsadviseurs uit allochtone groepen hebben aangetrokken, om enkele voorbeelden te noemen. 4. Samenvatting en nabeschouwing Bijna 25 jaar geleden hekelde Frank Bovenkerk in een artikel in Intermediair de geringe aandacht die de sociale wetenschappen en de politiek voor het zelfstandig etnisch ondernemerschap aan de dag legden. Bovenkerk sprak over een opvallende nalatigheid, omdat de internationale literatuur leert dat het zelfstandig ondernemerschap een klassieke route is voor maatschappelijk welslagen. In deze bijdrage hebben we geprobeerd de balans van dit moment op te maken aan de hand van de volgende vragen: In welke mate is er nu zicht op de omvang en de aard van het ondernemerschap in etnische groepen? Worden de perspectieven benut die het etnisch ondernemerschap in potentie biedt voor de versterking van de economie? En hebben instituties die relevant zijn voor het ondernemerschap hun dienstverlening adequaat afgestemd op deze nieuwe groep ondernemers? Er bestaat inmiddels een redelijk goed inzicht in het aantal allochtone ondernemers en bedrijven. Ook is duidelijk hoe dit aantal zich in de afgelopen 20 jaar heeft ontwikkeld: het is zeer sterk toegenomen, ook in de jaren met een tegenzittende conjunctuur. De groei van het aantal allochtone ondernemers is naar verhouding veel groter dan die van autochtone ondernemers in de vergelijkbare periode. Dit betekent dat men de achterstand op dit terrein aan het inlopen is. In totaal waren er begin 2006, conform de CBSdefinitie, ongeveer 65.000 allochtone ondernemers in Nederland. Tellen we ook de Zuid-Europeanen mee (Italianen, Portugezen, Spanjaarden en Grieken) en de ex-Joegoslaven dan bedraagt het aantal zelfstandige allochtone ondernemers begin 2006 zelfs 70.000. Een snel toenemend aantal van hen betreft mensen die in Nederland geboren zijn of voor hun zesde levensjaar naar Nederland zijn geëmigreerd: er is dus een snel groeiende groep ‘tweede generatie allochtone ondernemers’. Maar ook de eerste generatie allochtone ondernemers verandert. Enkele decennia geleden ging het vooral om arbeidsmigranten, tegenwoordig gaat het echter meer om personen die in het kader van gezinshereniging/gezinsvorming of als erkend vluchteling/asielzoeker naar Nederland zijn gekomen. Een wereld te winnen Allochtone ondernemers hebben duidelijk vernieuwing in de Nederlandse economie gebracht. Een belangrijk deel van hen vindt zijn bestaansgrond in het leveren van producten en diensten waarmee de desbetreffende groepen in hun herkomstland vertrouwd waren, maar die hier in Nederland nog niet bekend waren of aangeboden werden. Veel van deze producten en diensten worden inmiddels ook door autochtonen op waarde geschat. Allochtone ondernemers van de tweede generatie hebben door hun hier gevolgde opleiding en hun vertrouwdheid met de Nederlandse taal en samenleving meer keuzemogelijkheden, en ze benutten die ook. Zij worden veel minder vaak dan eerste generatie allochtone ondernemers aangetroffen in de handel en de horeca, en juist veel vaker in de zakelijke en persoonlijke dienstverlening. Bijkomend voordeel is dat op deze manier tevens deskundige ondersteuning en advisering van eerste generatie ondernemers beschikbaar komt, in hun eigen taal en afgestemd op hun eigen gewoonten. Verder zijn er signalen dat sommige tweede generatie allochtone ondernemers hun specifieke situatie – zij hebben kennis van en toegang tot meerdere landen, in elk geval Nederland en het herkomstland van de ouders – succesvol weten te benutten. Op dit punt hebben allochtone ondernemers een duidelijke 15
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 voorsprong op hun autochtone collega’s, want deze beschikken meestal niet over contacten buiten de eigen landsgrenzen. Dit vormt tegelijkertijd de belangrijkste verklaring voor een zwak punt van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf, namelijk de beperkte internationale samenwerking. Allochtone ondernemers, vooral die van de tweede generatie, zouden hier een voor beide partijen perspectiefrijke makelaarsrol kunnen vervullen. Wellicht dat dit incidenteel ook al wel gebeurt, maar de mogelijkheden worden nog maar heel beperkt benut. Dat komt vooral doordat er hier in Nederland niet wordt samengewerkt tussen autochtone en allochtone ondernemers. Het is van groot belang dat zo’n samenwerking op gang wordt gebracht, want dan valt er – bijna letterlijk – een wereld te winnen. Allochtoon ondernemerschap kan niet alleen een (nog) grotere bijdrage aan de economie leveren, maar waarschijnlijk ook aan de integratie van groepen minderheden. Kernelementen van integratie zijn deelname aan arbeid en aan onderwijs. Allochtone bedrijven kunnen hiervoor mogelijkheden scheppen, niet alleen voor de ondernemers zelf maar ook voor andere leden uit de desbetreffende groepen, bijvoorbeeld door stageplaatsen en (leer)arbeidsplaatsen aan te bieden. In het overheidsbeleid heeft dit tot nog toe, ten onrechte, nauwelijks aandacht gekregen. Zoals gezegd zijn ook veel autochtone Nederlanders de producten en diensten van allochtone ondernemers gaan waarderen. Op basis hiervan zou men een snellere spreiding van de allochtone bedrijvigheid over Nederland verwachten. Wellicht speelt hierbij een rol dat het institutionele klimaat nog niet overal even gunstig is. Hierbij kan men denken aan de dienstverlening van de gemeentelijke overheid, de Kamer van Koophandel en banken, maar ook van intermediairs op het gebied van bedrijfshuisvesting. In een recent onderzoek naar vraag en aanbod van kleinschalige bedrijfshuisvesting komt bijvoorbeeld naar voren, dat verhuurders en makelaars bij het zoeken van kandidaat-huurders voor bedrijfshuisvesting vooral ‘op zeker gaan’. Dit betekent dat gevestigde ondernemers voorrang krijgen boven starters, en dat binnen de groep starters autochtonen eerder in aanmerking komen dan allochtonen (Van den Tillaart e.a., 2005). In de grote steden in het westen van Nederland zijn de instituties inmiddels – vaak mede als gevolg van beleidsinterventies en andere initiatieven – redelijk vertrouwd met het etnisch ondernemerschap en de specifieke eisen die zij aan hun dienstverlening stelt. In de rest van Nederland lijkt dit, uitzonderingen daargelaten, vooralsnog niet het geval. Onze eindconclusie is dan ook dat zowel vanuit de sociale wetenschappen als vanuit de politiek en diverse andere instituties meer aandacht is gekomen voor het etnisch ondernemerschap. Dit heeft zeker resultaten gehad, maar duidelijk is ook dat de perspectieven die het etnisch ondernemerschap biedt nog lang niet allemaal voldoende onderkend en benut worden. Om verdere vooruitgang te boeken, zijn niet alleen (nieuwe) initiatieven nodig, maar is ook coördinatie, afstemming en evaluatie van deze initiatieven geboden. Noten *Harry van den Tillaart is onderzoeker bij ITS, Radboud Universiteit Nijmegen. Hij heeft zich
gespecialiseerd op het gebied van arbeidsvraagstukken, in het bijzonder op het gebied van allochtoon ondernemerschap, medezeggenschap en de ondernemingsraad.
16
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 Literatuur ABN AMRO & VNO-NCW (2000). Het nieuwe ondernemen. Den Haag: ABN AMRO/VNO. Boissevan, J., A. Choenni & H. Grotenbreg (1984). Een kleine baas is altijd beter dan een grote knecht. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Bovenkerk, F. (1982). Op eigen kracht omhoog. Etnisch ondernemerschap en de oogkleppen van het minderhedencircuit. In: Intermediair, 18 (8), 1-2. CBS (2001). Allochtonen in Nederland. Voorburg/Heerlen: CBS. Dirks, F., M. Rosenbrand & N. Bosma (2003). De overstap naar het ondernemerschap: levensloop, beweegredenen en obstakels. Tilburg: OSA EIM (2004). Monitor etnisch ondernemerschap. Zoetermeer: EIM. Flap, H., A. Kumcu & B. Bulder (1998). The social capital of ethnic entrepreneurs and their business success. In: J. Rath (ed.) Immigrant business on the urban economic fringe. A case for interdisciplinary analysis. Handmills, Basingstoke, Hampshire: McMillan Press. Jansen, G. & L. Wever (2006). Etnisch ondernemerschap ‘Nieuwe markten vragen nieuwe benaderingen’. Eindhoven. Kloosterman, R., J. van der Leun & J. Rath (1999). Mixed Embeddedness: (In)formal Economic and Immigrant Business in the Netherlands. In: International Journal of Urban and Regional Research, 23 (2), 252-266. Light, I. & C. Rosenstein (1995) Expanding interaction theory of entrepreneurship. In: Portes, A. (Ed), The economic sociology of immigration, Essays on networks ,ethnicity and entrepreneurship. New York: Russell Sage. Maas, M. (2005). Transnational entrepreneurship: exploring determinants and impacts of a Dutch-based Filipino immigrant business. In: Asian and Pacific Migration Journal, 14 (1-2), 169-191. Ministerie van Economische Zaken (1989). Kabinetsstandpunt ‘Beleid inzake het ondernemerschap van personen uit etnische minderheidsgroepen’. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Ministerie van Economische Zaken (2005). Actieplan ‘Nieuw ondernemerschap’: Kansen benutten. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Portes, A. (1998). Social capital: its origins and applications in modern sociology. In: Annual Review of Sociology, 24 (1), 1-25. Portes, A. (Ed.) (1995). The economic sociology of immigration, essays on networks, ethnicity and entrepreneurship. New York: Russell Sage Foundation. Rath, J. (1997). Een zaak van buitenstaanders: Het onderzoek naar immigranten ondernemerschap. In: Migrantenstudies, 13 (4), 224-239. Rath, J. & R. Kloosterman (1998). Bazen van buiten: naar een nieuwe benadering voor het zelfstandig ondernemerschap van immigranten. In Rijp en Groen: het zelfstandig ondernemerschap van immigranten in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis: 1-24. Rath, J. (2002). Tussen souterrain en dakterras: wonen als motor voor maatschappelijke kansen. Ondernemerschap en werkgelegenheid in de buurt. Nieuwegein: VROM. Rath, J. (2004). Feeding the Festive City. Immigrant entrepreneurs and tourist industry. In: E. Guild & J. van Selm (Eds.), International migration and security: opportunities and challenges. London and New York: Routledge. REWIN (2004). Equal opportunities. Een inventariserend onderzoek naar de positie van allochtoon ondernemerschap in West-Brabant. Breda: REWIN. Rusinovic, K. (2006). Dynamic entrepreneurship. First and second generation immigrant entrepreneurs in Dutch Cities. Amsterdam: Amsterdam University Press. Smeets, H., E. Martens & J. Veenman (2000). Jaarboek minderheden. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. 17
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 76-98 Spaan, E., F. Hillmann & T. van Naerssen (2005). Asian migrants and European labour markets. London/New York: Routledge. Tesser, P., J. Merens & C. van Praag (1999). Rapportage minderheden 1999. Den Haag: SCP. Tillaart, H, van den & T. Reubsaet (1988). Etnisch ondernemerschap in Nederland. Nijmegen: ITS. Tillaart, H. van den & E. Poutsma (1998). Een factor van betekenis. Zelfstandig ondernemerschap van allochtonen in Nederland. Nijmegen: ITS. Tillaart, H. van den (2001). Monitor etnisch ondernemerschap 2000. Zelfstandig ondernemerschap van etnische minderheden in Nederland in de periode 1990-2000. Nijmegen: ITS. Tillaart, H. van den (2004). Demografie etnisch ondernemerschap in de detailhandel. Den Haag: HBD. Tillaart, H. van den & G. Busse (1994). Unternehmer ohne Grenzen? Nijmegen: ITS. Tillaart, H. van den, J. Warmerdam, E. Bruin, & M. Eppink (2005). Kleinschalige bedrijfshuisvesting. Onderzoek naar vraag en aanbod van kleinschalige bedrijfshuisvesting in Utrecht Westflank. Nijmegen: ITS. Waldinger, R., H. Aldrich & R. Ward (1990). Ethnic entrepreneurs. Immigrant business in industrial societies. Newbury Park: Sage. Wolff, R. & J. Rath (2000). Centen tellen. Een inventariserende en verkennende studie naar de financiering van immigrantenondernemingen. Amsterdam: Het Spinhuis.
18