In Het Land Der Blinden De consensusvorming over de term Revisme
Michiel van Overmeire Student Nummer: 0103276 Masterscriptie Nederlandse Taal en Cultuur Moderne letterkunde Docent: Gaston Franssen April 2010
Inhoud Inleiding
p. 2
Hoofdstuk 1 ‐ Gerard Reve
p. 5
Hoofdstuk 2 – Theoretisch Kader
p. 9
Hoofdstuk 3 – Poëticaal en strategisch Revisme
p. 22
2.1 C.J. van Rees
2.2 Suzanne Janssen
2.3 Zahry‐Levo
2.4 Werkwijze
3.1 Poëticaal Revisme
3.2 Strategisch Revisme
Hoofdstuk 4 – De literair‐kritische receptie van de term ‘Revisme’
p. 36
4.1 De term Revisme in de recensies van ‘Nader Tot U’
4.2 De term Revisme in de recensies van ‘A Prison Song In Prose’
4.3 De term Revisme in de recensies van ‘De Taal Der Liefde’
4.4 De term Revisme in de recensies van ‘Het Zingend Hart’
4.5 De term Revisme in de recensies van ‘Ik Had Hem Lief’
4.6 De term Revisme in de recensies van ‘Een Circusjongen’ 4.7 De term Revisme in de recensies van ‘Oud En Eenzaam’ 4.8 De term Revisme in de recensies van ‘Moeder En Zoon’
Conclusie
p. 66
Bibliografie
p. 69
1
Inleiding Vanaf de jaren zeventig kreeg Gerard Reve vaak de kritiek te horen dat hij zichzelf herhaalde. “Wie moet ik anders herhalen?” luidde zijn weerwoord 1 . Zijn collega’s noemden hem commercieel en zeiden dat hij het schrijven enkel voor het geld en de publiciteit deed. Reve beantwoordde deze kritiek door te zeggen dat het inderdaad zo was, want “ik heb een winkel” 2 . Zijn gedrag behelsde tevens het vrijelijk omgaan met allerlei maatschappelijke en godsdienstige ideeën, waardoor hij in 1966 voor de rechtbank moest verschijnen 3 . Het is opmerkelijk dat Gerard Reve als een querulant, een nihilist omwille van het nihilisme en een godloochenaar werd gezien, terwijl hij tegenwoordig behoort tot de crème de la crème van ons literair erfgoed. De bijzonder waarde die het werk van de schrijver in onze maatschappij wordt toegedacht, manifesteert zich in de literaire kritiek. In de volgende hoofdstukken wil ik gaan onderzoeken hoe het nu werkelijk gesteld is met de ontvangst van het werk van Gerard Reve. Ik richt me hierbij uitsluitend op de literair‐kritische receptie van de term ‘Revisme’. Deze term lijkt een bijzondere plaats in te nemen in het oeuvre van de schrijver. Wat de schrijver met dit idiosyncratisch begrip precies bedoelde is namelijk voor velen een raadsel en daar ligt zowel de aantrekkingskracht als de zwakte van het Revisme. Kort gezegd houdt de term in dat het voor de schrijver een bepaalde vorm van liefdesverlangen is, waarin de betrokkene (meestal de schrijver zelf) aan degene op wie hij smoorverliefd is (meestal de Meedogenloze Jongen) een derde persoon (of personen) wil geven (om te martelen) 4 . Deze term is echter
1 Anoniem. ‘Reve, Gerard’, Website Van Oorschot; beschikbaar op:
http://www.vanoorschot.nl/2010/8916‐Reve,%20Gerard.html [Bezocht op 29 maart, 2010] 2 Reve heeft dit in verschillende interviews op T.V. duidelijk gemaakt. Bron: Gerard Reve in Profiel: Gerard Reve de volksschrijver en de verrekijk, 2006 3 Willems, Ans, ‘God is geen gans’, Op: http://www.nadertotreve.nl/leven/godisgeengans.html [Bezocht op 29 maart 2010] 4 Ik baseer me bij deze definitie op een interview dat Reve in 1968 met tijdschrift Avenue heeft gegeven. In dit interview legt de schrijver in één duidelijke, compacte zin uit wat het Revisme voor hem te betekenen heeft. Bron: Prins, Bern J. ‘Tot u spreekt: Gerard Kornelis van het Reve: “Ik ben geen mannetje maar een man.”’ In: Avenue 11 (november 1968)
2
niet zo makkelijk eenduidig uit te leggen. Reve zelf heeft het begrip in zowel publieke uitlatingen als in zijn eigen werk op verschillende manieren gedefinieerd. Gezien het feit dat de term slechts toegankelijk was voor wie deelde in de cultus van het Revisme, is het een interessante case study, omdat ontoegankelijke termen meestal niet de beste ontvangst in de kritiek kunnen verwachten. Het is interessant om de literair‐kritische receptie van de term Revisme te onderzoeken, omdat de definities die de term van professionele beoordelaars van literatuur heeft gekregen nogal van elkaar verschillen en door de tijd heen lijken te veranderen. Voor de beantwoording op mijn vraagstelling zijn een aantal empirische observaties belangrijk, die de aandacht vestigen op de sociale bepaaldheid en het tijdgebonden karakter van de waardering voor de term Revisme. Als richtlijn voor deze scriptie is het onderzoek In het licht van de kritiek (1994) van Susanne Janssen genomen. In haar studie is de omgang van de literaire kritiek met het literaire aanbod tot onderwerp gemaakt. Concreet gezien focust het onderzoek van deze scriptie zich op de kritische consensusvorming omtrent het begrip 'Revisme'. De verscheidenheid aan kenmerken die critici in het begin aan de term gaven maakt in een aantal gevallen plaats voor een min of meer onder critici algemeen aanvaarde definitie van de term. Het is de vraag of er een consensus ontstaat, aangezien critici langzamerhand hun oordelen over Revisme op elkaar af stemmen. Daarnaast is de vraag naar de ontwikkeling van het Revisme in het werk van de auteur zelf uitgewerkt. Reves eigen uitlatingen over het begrip vormen slechts één factor die invloed uitoefent op de kritische consensusvorming. Twee nieuwe termen wil ik bij het behandelen van Revisme in het werk van de auteur zelf introduceren. ‘Poëticaal Revisme’ omvat hoe Reve de term heeft gedefinieerd in zijn eigen werk, de zgn. primaire bronnen. ‘Strategisch Revisme’ is de term gedefinieerd aan de hand van uitspraken in interviews en andere promotionele activiteiten van de schrijver, de zgn. secundaire bronnen. Het ‘poëticale’ en ‘strategische’ Revisme wordt alleen in kaart gebracht voor zoverre dat relevant is voor de kritische consensusvorming aangaande het begrip Revisme.
3
In het eerste hoofdstuk van deze scriptie zal er eerst een kort algemeen beeld van de schrijver Gerard Reve worden gegeven, zoals hij bekend is bij het grote publiek. Ook staan er korte samenvattingen van de in hoofdstuk drie en vier besproken werken van Reve. Wanneer er gewerkt wordt met een grote hoeveelheid recensies is het zonder theoretische basis haast onmogelijk om méér weer te geven dan een inventarisatie van de oordelen van de recensenten. Daarom zal in het tweede hoofdstuk het theoretisch kader en de gebruikte methoden toe worden gelicht om de vraag naar de modus operandi van recensenten en die naar de aard en achtergronden van hun aandacht voor de term Revisme te kunnen beantwoorden. Om een zinvol en afgerond geheel te maken van de literair‐kritische ontvangst van de term Revisme is er naar gestreefd uitlatingen van Reve in de pers over het Revisme aan de orde te laten komen. Deze uitlatingen over de term noem ik ‘strategisch Revisme’. Daarnaast zal ‘poëticaal Revisme’ aan bod komen: hoe definieert de schrijver het begrip in zijn eigen werk? Het derde hoofdstuk zal op deze hoofdzaken dieper ingaan. In het vierde hoofdstuk is de ontvangst van de term Revisme in de recensies die verschenen zijn kort na de publicatie van de romans Nader Tot U tot en met Moeder En Zoon geanalyseerd. De theorie van het tweede hoofdstuk wordt op deze analyse toegepast. Door een strikt onderscheid te maken tussen de invulling die de auteur aan het Revisme geeft en de betekenis die critici aan de term geven, wordt duidelijk dat het Revisme in de kritiek een eigen leven gaat leiden. Wat is dat eigen leven ? Hoe zingt dat Revisme zich 'los' van de auteur? Beïnvloeden critici elkaar daarbij, dat wil zeggen gaan ze elkaar, in plaats van de auteur, napraten? Ten slotte zal in het laatste hoofdstuk alle losse eindjes bij elkaar worden genomen, om op deze manier antwoord te kunnen geven op de vraag: hoe is de term Revisme in de literaire kritiek ontvangen in Nederland?
4
Hoofdstuk 1 – Gerard Reve Een roman is een product van een schrijver. De lezers van de roman zullen beïnvloed zijn door de verwachtingen die zij van een schrijver hebben, gebaseerd op zijn publieke persoonlijkheid en zijn vorige romans. Zeker voor een dynamisch persoon als Gerard Reve zullen deze verwachtingen meegespeeld hebben; hij kreeg in zijn tijd erg veel aandacht in de media. Vanaf de vroege jaren zestig staat er minimaal een keer per jaar een interview met de schrijver in diverse kranten en tijdschriften. Deze aandacht neemt in de loop van de jaren zestig en zeventig alleen maar toe, mede door de diverse optredens op de televisie die Reve geeft in deze periode. Daarnaast is de roman natuurlijk tijdsgebonden. Zoals je een middeleeuws toneelstuk niet goed kunt lezen, zonder op zijn minst op de hoogte te zijn van de ideeën uit die tijd, is ook het werk van Reve sterk verbonden met de literatuur van de vroege jaren zestig. Om hier iets meer duidelijkheid over te scheppen, zal hieronder aandacht worden besteed aan de figuur Gerard Reve, zijn werk uit de periode 1966‐1980 en de tijd waarin de term Revisme zijn opwachting maakt. Het is namelijk pas mogelijk om een goed beeld te vormen van de literair‐kritische receptie van het Revisme als je ook weet hoe je het werk waarin de term staat omschreven in zijn tijd moet plaatsen, waar de het werk over handelt en door wie de persoon is die de tekst heeft geschreven. Gerard Reve is 14 december 1923 geboren te Amsterdam. Zijn literaire loopbaan heeft Reve altijd gecombineerd met uiteenlopende baantjes in Nederland en Engeland tot hij zich rond 1958 exclusief wijdde aan de literatuur. Na vier jaar gymnasium (1936 – 1940) behaalde hij in 1943 het patroonsdiploma aan de Grafische School en raakte hij korte tijd als verslaggever verbonden aan Het Parool. In 1966 trad hij toe tot de Katholieke Kerk. In 1974 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje‐Nassau 5 . Gerard Kornelis van het Reve heeft nogal aan zijn eigen naam geknutseld maar schreef toch het meest vaak en het langst onder de naam Gerard Reve romans,
5 Bron: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. (DBNL.org)
5
verhalen, essays en één enkel toneelstuk. Naast het schrijven van eigen werk vertaalde hij veel modern toneel van Engelse en Amerikaanse schrijvers zoals Edward Albee, Brendan Behan en Harold Pinter. Hij was redacteur van de literaire tijdschriften Tirade van 1958 tot 1967 en van Dialoog van 1965 tot 1966. Reve ontving de P.C. Hooftprijs in 1968, die hem werd uitgereikt in 1969. Behalve als schrijver van proza heeft Reve als dichter van zich doen spreken. In de ‘Geestelijke Liederen’ uit Nader Tot U (1966) schrijft hij geruchtmakende poëzie. Na 1980 heeft Reve diverse bundels correspondentie gepubliceerd, waarvan de beste niet alleen van literair, maar ook van documentair belang worden geacht omdat ze het beeld van zijn ontwikkeling vervolmaken 6 . Met het publiceren begon Reve in 1940 met de dichtbundel Terugkeer. Na journalistiek werk te hebben gedaan van 1945 tot 1946 verscheen in december 1946 zijn literaire debuut De ondergang van de familie Boslowits in tijdschrift Criterium. Zijn boekdebuut maakt hij in 1947 bij uitgeverij De Bezige Bij met de roman De avonden 7 . Het werk wordt bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs 8 . De jonge naoorlogse generatie werd erin beschreven en niet iedereen was blij met de mentaliteit daarvan. Niettemin geldt het boek als een van de belangrijkste romans in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Zijn positie als prozaschrijver werd met De Ondergang Van De Familie Boslowits en Werther Nieland verder bevestigd. Hij schreef hierna de novelle Melancholia (1951) in het Engels en werd voorgedragen voor een reisbeurs. Staatssecretaris Cals weigerde hem deze echter toe te kennen. Verbolgen over Nederland vertrok Reve naar Engeland. Hij publiceerde de verhalenbundel The Acrobat And Other Stories (1956). Na een niet zo’n geslaagde poging om in het Engels over te gaan,
6 Bron: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), De Nederlandse en Vlaamse auteurs van
middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. (DBNL.org) 7 Reve werkt vier maanden aan deze roman, elke avond tussen zeven en elf uur. Hij ondertekent het met Simon van het Reve. Bron: Klaus Beekman & Mia Meijer Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers. Amsterdam 1973 (Atheneum‐ Polak & Van Gennep), p. 9. 8 Bron: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. (DBNL.org)
6
ging hij weer in zijn moedertaal schrijven 9 . In 1961 verscheen de bundel Tien Vrolijke Verhalen en in 1962 het toneelstuk Commissaris Fennedy. Het besproken corpus van deze scriptie bevat de werken uit de periode 1963‐ 1980. Het schrijverschap van Gerard Reve kreeg een nieuwe impuls door de ontwikkeling van het genre van de ‘reisbrieven’, zeer persoonlijke en vrijmoedige teksten die in eerste instantie gericht waren tot de lezers van het tijdschrift Tirade. In 1963 verscheen de bundel Op Weg Naar Het Einde. Zo mogelijk nog meer furore maakte de in 1966 verschenen bundel Nader Tot U. Passages uit Nader Tot U leidden tot een vervolging wegens vermeende godslastering, het zogenoemde ‘Ezelproces’, waaruit Reve als glansrijk winnaar te voorschijn kwam. De beschouwingen die Reve uitsprak tijdens dit proces zijn belangrijke getuigenissen van wat hem in religieus opzicht drijft. In de tekst Veertien Etsen Van Frans Lodewijk Pannekoek Voor Arbeiders Verklaard spelen de Kunst en de Alcohol een hoofdrol. In 1972 en 1974 verraste de schrijver – inmiddels bekroond met de P.C. Hooftprijs – zijn publiek met De Taal Der Liefde en Lieve Jongens, sprookjesboeken voor de ‘oudere jongeren’, waarin vele mooie jongens en een echte koningin hun opwachting maken. In het voor de schrijver vruchtbare jaar 1973 zag ook nog de gedichtenbundel Het Zingend Hart het licht. In 1975 verscheen de roman Een Circusjongen waarin de lezer kennis maakt met de liefdesvriend Jakhals, met wie de schrijver naast mooie ook huiveringwekkende jeugdherinneringen uitwisselt. Een herinnering betreft Wijnand Schoen, een mooie jongen die hij ontmoette in een jeugdkamp en die – omdat hij mooi is – gestraft moet worden. Daarnaast verhaalt de schrijver over zijn poging om een doodskist te gaan kopen en maakt hij de lezer deelgenoot van zijn even opwindend als beschamende avonturen als vrachtwagenchauffeur. Dichter bij de werkelijkheid en dus op meer autobiografische leest gestoeld staan de andere werken de periode 1975‐1980. Voor een deel zijn ze geïnspireerd door het verblijf van Gerard Reve in Zuid‐Frankrijk, alwaar hij een
9 De literaire productie van Reve was in zijn ‘Engelse periode’ zeer gering. Bron:
Anoniem. ‘Reve, Gerard’, Website Van Oorschot; beschikbaar op: http://www.vanoorschot.nl/2010/8916‐Reve,%20Gerard.html [Bezocht op 29 maart, 2010]
7
woonhuis en een Geheim Landgoed als zijn eigendom verwierf. Beschrijvingen van het dagelijkse leven op het platteland komen voor in de schetsen die hij publiceerde onder de titel Een Eigen Huis. In Oud En Eenzaam uit 1979 wisselt Reve het obsederende verhaal van de achtervolging van een jongen in de buurt van zijn huis in Frankrijk af met herinneringen: verhalen over een verhouding met een Engelse actrice in de jaren vijftig en over een communistisch jeugdkamp. In Moeder En Zoon (1980) beschrijft de auteur zijn ontwikkelingsgang naar het Rooms‐katholicisme. Een onafwendbaar proces, hoewel het op gespannen voet stond met zijn opvoeding en het Amsterdamse milieu waarin hij verkeerde. Reve contrasteert zichzelf met een ander die zich als bekeerling kandidaat heef gesteld, Onno Z. genaamd, in wie men een beroemde Nederlandse schrijver kan herkennen. Moeder En Zoon is een belangrijke tekst in het oeuvre van de Volksschrijver voor wie zijn religieuze belevingswereld wil begrijpen. Er verschenen achtereenvolgens nog veel meer werken waar het Revisme al dan niet een grote rol speelde. De schrijver overleed op 8 april 2006. Hij werd begraven in de Belgische gemeente Machelen aan de Leie, zijn laatste woonplaats 10 . Het besproken corpus van deze scriptie bestaat uit de romans van Nader Tot U (1966) tot en met Moeder En Zoon (1980). Nader Tot U is de roman waarin Reve de term Revisme voor het eerst introduceerde aan het lezerspubliek. Moeder En Zoon is het laatste bruikbare werk voor deze scriptie. Het Revisme ondergaat na deze roman geen veranderingen meer in zowel het werk van Reve als in de literaire kritiek.
10 Freriks, Kester. ‘Gerard Reve: grootmeester der Nederlandse taal’, Website NRC
Boeken; beschikbaar op: http://www.nrc.nl/kunst/article1671237.ece/Gerard_Reve_grootmeester_der_Nederla ndse_taal [Bezocht op 30 maart 2010]
8
Hoofdstuk 2 – Theoretisch kader Het vorige hoofdstuk bevatte een introductie van leven en werk van Gerard Reve. In dit hoofdstuk staat de omgang van de literaire kritiek in dag‐ en weekbladen met het aanbod van proza, poëzie en toneel centraal. De bedoeling is de aandacht die deze institutie voor onderdelen van dit aanbod aan de dag legt en factoren die hierop van invloed zijn, te specificeren. De keuzes en de uitspraken van recensenten zijn namelijk sterk afhankelijk van waarden, denkbeelden en gedragscodes die gelden binnen de literair‐kritische en de ruimere literaire context waarin critici hun werk doen. De positie die een literair werk in het literaire veld zal verwerven, is vooral afhankelijk van de critici. Nieuw uitgekomen titels vallen onder hun aandachtsgebied. Voor sommige werken blijft het bij de aandacht direct na het verschijnen; voor andere werken kan er echter een reactie van andere critici komen, die de oordelen van de eerste ontvangst hernemen. Langzaam ontstaat er dan een breed veld van analyses en interpretaties, waarin de positie van het werk binnen de hiërarchie van het literaire veld duidelijk wordt. Wanneer het werk door velen erkend wordt als van grote waarde, wordt het steeds lastiger voor een recensent om het werk negatief te waarderen. Er is immers een groot repertoire van argumenten die de positieve waardering ondersteunen. Wanneer het werk veel en langdurig onder de aandacht is van de critici, bevestigt dit de hoge status van het werk. Het theoretische kader van deze scriptie wil inzicht verschaffen in de dynamiek tussen critici en schrijvers, dat wil zeggen in de vraag of en hoe auteurs invloed kunnen uitoefenen op de aandacht van de kritiek voor hun werk. De auteur is volgens veel literatuurinstitutionele onderzoekers een belangrijke actor in het proces van literair‐kritische meningsvorming over een werk. De belangstelling en waardering van de pers voor de term Revisme in het werk van Gerard Reve hangt mede af van de activiteiten die de auteur in kwestie naast het publiceren van boeken binnen de literaire wereld ontplooit. Van Rees heeft in zijn artikel Consensusvorming in de literatuurkritiek laten zien
9
dat ondanks het ontbreken van intersubjectieve gronden voor waardeoordelen critici mettertijd toch overeenstemming bereiken over de betekenis van literaire werken. Deze consensus wordt in belangrijke mate bereikt op grond van institutionele factoren, namelijk op grond van de stellingnames die gezaghebbende critici hebben ontwikkeld. Dit artikel is van belang als in hoofdstuk 4 onderzocht wordt óf de pers consensus weet te bereiken over de term Revisme. Ook Janssen laat in haar proefschrift In het licht van de kritiek zien dat de literaire kritiek een sleutelrol speelt in de beeldvorming over literatuur. Zij laat zien dat de schrijvers zelf invloed kunnen uitoefenen op de literair‐kritische receptie van hun werk. Reve heeft zelf ook invloed uitgeoefend bij de ontvangst van zijn werk door middel van interviews en andere uitlatingen in de pers. In hoofdstuk 3 en 4 wordt gekeken of dit invloed heeft op de literair‐kritische receptie van de term Revisme. Theaterwetenschapper Zarhy‐Levo heeft met haar stuk The Theatrical Critic As Cultural Agent dezelfde conclusie als Van Rees en Janssen bereikt. Haar stuk is een toevoeging omdat zij laat zien dat critici aan een negatief label dat ze de schrijver hebben opgeplakt langzamerhand in hun kritieken omvormen tot iets positiefs. Het label verandert van betekenis. Bij de receptie van het Revisme is, zoals zal blijken, iets soortgelijks gebeurd. 2.1 C.J. van Rees De literatuurkritiek heeft de term ‘Revisme’ onder de aandacht gebracht van lezers. Met hun beschouwingen leveren critici tevens een essentiële bijdrage aan de totstandkoming van literaire teksten. Volgens van Rees proberen critici via recensies in kranten en tijdschriften een beeld te geven van de productie van poëzie, toneel, verhalend‐ en beschouwend proza van dat moment, en proberen ze deze werken te beschrijven, te interpreteren en te evalueren 11 . Het idee is daarbij dat recensenten hun uitspraken weten te onderbouwen door specifieke teksteigenschappen aan te
11 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.), De regels van de smaak. Joost Nijsen, Amsterdam 1985, p. 59
10
voeren. Zoals van Rees laat zien in zijn artikel Consensusvorming in de literatuurkritiek beschikken literatuurbeschouwers niet over een methode om de intrinsieke eigenschappen van een werk eenduidig te identificeren. Elke criticus doet zijn uitspraken op basis van een literatuuropvatting: “een geheel van normatieve stellingnames over de aard en functie van literatuur en over de technieken waarmee die functie geacht wordt optimaal verwezenlijkt te worden” 12 . De terminologie die een recensent aan zo’n literatuuropvatting ontleent, is meerzinnig van aard. Van Rees schrijft hier verder over: Het begrippenapparaat van een criticus is dus onvoldoende welomlijnd. De door de literatuurwetenschap geboden definities van literaire technieken zijn weliswaar bedoeld om er een teksteigenschap of een zekere effect van de tekst op de lezer mee te benoemen; ze zijn echter zo geformuleerd dat ze geen uitsluitsel geven over de vraag welke factoren relevant, en vooral ook, welke factoren irrelevant moeten worden geacht voor de toepassing en toepasbaarheid van de begrippen in kwestie. 13 Het concrete gebruik van begrippen in een literair‐kritisch betoog valt hierdoor niet eenduidig te bepalen, of een door de criticus gesignaleerde eigenschap inderdaad aan de tekst toekomt en evenmin of een verondersteld effect door de lezer wordt, kan of moet worden ervaren. Hetzelfde geldt voor de toepassing van namen van normen en waarden, die een recensent aan zijn literatuuropvatting ontleent om een waardeoordeel uit te spreken. Er zijn geen welomlijnde criteria om uit te maken of het gebruik van een bepaalde norm – ‘originaliteit’, ‘authenticiteit’, ‘coherentie’, ‘eenheid in veelheid’ etc. – als juist of als onjuist mag worden beschouwd 14 . De vraag naar geldigheid van literair‐kritische uitspraken over een tekst mag dan vrijwel nooit beantwoordbaar zijn, een literair‐kritische uitspraak kan wel succesvol zijn, wanneer ze door andere critici of lezers wordt bijgevallen. De
12 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.), De regels van de smaak. Joost Nijsen, Amsterdam 1985, p. 62 13 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.), De regels van de smaak. Joost Nijsen, Amsterdam 1985, p. 62‐63 14 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.), De regels van de smaak. Joost Nijsen, Amsterdam 1985, p. 63
11
hoogst denkbare vorm van bevestiging van een literair‐kritische uitspraak is bijval van medecritici 15 . Nu is het de vraag welke factoren van invloed zijn op de aard en inhoud van de bijval. Enerzijds is dat de reputatie van de recensent in de literaire wereld. Aan het oordeel van een recensent in een tijdschrift met aanzien hecht men meer waarde dan aan een recensie in een regionaal dagblad. Anderzijds hangt het af van de aard van het betoog van de criticus. Als het betoog niet sterk overkomt dan wordt er minder waarde aan gehecht. Van Rees wijst erop dat er binnen de kring van de critici, ondanks eventuele vriendschappen of gelijke literatuuropvattingen, ze altijd met elkaar in een soort concurrentiestrijd zijn verwikkeld. Iedere recensent wil graag zo veel mogelijk gezag hebben binnen de kring van literaire critici. Naast het belang dat er uit gaat van de criticus, is ook de periodiek waar voor geschreven wordt belangrijk. Tussen beide bestaat een dynamische relatie, waarbij de criticus of de periodiek in aanzien worden vergroot; wanneer een recensent gaat schrijven voor een gezaghebbende krant, vergroot hij zijn aanzien, en wanneer een gezaghebbende recensent naar een wat mindere krant overstapt, vergroot die krant haar aanzien op literair gebied. Ondanks de (verdekte) concurrentiestrijd tussen recensenten, hebben ze vaak eenzelfde doel: “toekenning van eigenheid en kwaliteit literaire werken” 16 . Wanneer de critici het eens zijn over literaire waarden van waaruit een werk benaderd dient te worden, dan bevordert dit het bereiken van een consensus over het werk en tevens vergroot het de erkenning van hun literatuuropvatting als een betrouwbaar instrument voor het toekennen van literaire waarden. Het is ook mogelijk om consensus te bereiken wanneer de critici vertrekken vanuit verschillende literatuuropvattingen, alleen is het dan wel moeilijker om uit te leggen waarom zij de consensus hebben bereikt. Hoe sterker de status van de besproken auteur groeit, hoe meer de stemmen van de tegenstanders lijken te verzwakken. Dit houdt in dat zij er of geleidelijk het zwijgen toe doen, of langzaam hun mening omvormen om die aan te passen aan
15 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.),
De regels van de smaak. Joost Nijsen, Amsterdam 1985, p. 68‐69 16 Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.), De regels van de smaak. Joost Nijsen, Amsterdam 1985, p. 72
12
de mening van de grotere consensusgroep. Critici zijn goed op de hoogte van elkaars verrichtingen en houden sterk rekening met de uitspraken van collega’s. Juist dit gegeven is belangrijk voor het ontstaan van een betrekkelijk vastomlijnde, breed geaccepteerde visie op een werk. Van Rees illustreert dit in zijn artikel over “consensusvorming in de literatuurkritiek”: toen zich in de Nederlandse poëziekritiek een positieve consensus over het werk van de dichter Hans Faverey begon af te tekenen, hebben enkele gerenommeerde critici hun aanvankelijke, negatieve oordeel herzien en zich aangesloten bij de consensusgroep. In de praktijk van critici staat namelijk niet alleen de status van schrijvers en hun werken, maar ook hun eigen reputatie en positie op het spel. In feite vormt alleen de overeenkomst of vergelijkbaarheid van literair‐kritische uitspraken met die van andere critici een aanwijzing of hij het “goed heeft gedaan”. Ten slotte wijst Van Rees in zijn betoog nog op de term “orkestratie” van Bourdieu. Hier wordt mee bedoeld dat beoordelaars van kunstwerken niet altijd expliciet naar elkaar verwijzen, wanneer zij hun mening op elkaar afstemmen, maar dat ze naar buiten toe een vorm van overeenkomstig gedrag manifesteren. Literaire critici zouden er dus voor zorgen dat zij geen dissonant vormen in de reeks kritieken, maar juist ervoor kiezen om toch de reeds bewandelde weg van hun medecritici te volgen. In dit specifieke geval is het aanwijzen van orkestratie wellicht zeer moeilijk, omdat dit vooral op de langere termijn zichtbaar wordt, wanneer een recensent langzaam zijn mening over een schrijver en eventueel zelfs over zijn werken bijstelt. Toch valt er misschien een lijn te ontdekken in de criteria van de critici. Wanneer een toonaangevende recensent spreekt over bepaalde elementen in het werk van Reve, dan is het heel goed mogelijk dat latere besprekingen hier ook op in gaan. Consensusvorming omtrent de betekenis van de term Revisme komt in hoofdstuk 4 van deze scriptie uitvoerig aan bod. 2.2 Suzanne Janssen Suzanne Janssen heeft in haar proefschrift In het licht van de kritiek: variaties en patronen in de aandacht van de literatuurkritiek voor auteur en hun werken
13
(1994) de omgang van de dag‐ en weekbladkritiek met het literaire aanbod tot voorwerp van studie gemaakt 17 . De onderliggende gedachte van haar studie is dat de institutie van de literaire kritiek een cruciale rol speelt in de beeldvorming over literatuur. De aandacht die sommige fictieteksten krijgen van de pers is constitutief voor het krijgen van sociale erkenning als literaire werken van een zeker niveau. De gezamenlijke activiteiten van recensenten, essayisten en academische critici bepalen voor een groot gedeelte welke werken in een gegeven periode worden gezien als legitieme vormen van literaire fictie, op welke plaats teksten zich binnen de hiërarchie van literaire werken bevinden en welke uitspraken gelden als een juiste manier van het karakteriseren van deze teksten. De keuzes en statements van journalistieke critici vertegenwoordigen een eerste fase in de opbouw van het repertoire van literaire werken en in de classificatie van deze werken op grond van kwaliteit. Janssen heeft empirisch onderzoek gedaan naar de werkwijze van literaire critici. Zij onderzocht onder welke condities critici de taak uitvoeren van het beoordelen van recent gepubliceerde literaire werken. In haar studie onderzoekt zij in detail de manier waarop de dag‐ en weekbladkritiek omgaat met het aanbod van nieuw literair werk. Normaal gesproken wordt de omgang met literatuur – of het nu gaat om selecteren, lezen, waarderen of bespreken – gezien als een hoogst individuele zaak. Dit geldt ook voor de activiteiten van literaire recensenten en critici. Hun selectie en waardering van werken wordt in het algemeen gepresenteerd als een persoonlijke kwestie, waarbij alleen werkinhoudelijke aspecten een rol spelen. Het is natuurlijk de vraag of critici zich bij hun oordeel alleen door de tekst laten leiden of dat ze zich heimelijk laten beïnvloeden door buitenliteraire factoren, zoals bijvoorbeeld het optreden van een auteur op de televisie. Janssen betwijfelt deze opvatting door de uitspraken van literaire critici – en daarmee ook de onderscheiden literaire reputaties die schrijvers verwerven ‐ in samenhang te brengen met de sociale context waarbinnen ze tot stand komen.
17 De tekst van deze paragraaf is in zijn geheel gebaseerd op de inleiding en conclusie
van Suzanne Janssen’s proefschrift.
14
De institutionele aard de keuzes en uitspraken van literaire recensenten is onderzocht door een aantal empirische proefnemingen. Dit onderzoek heeft betrekking op de Nederlandse dag‐ en weekbladkritiek in de periode na 1965. In het derde hoofdstuk van haar proefschrift heeft zij een analyse gemaakt van de aandacht die literaire recensenten hebben besteed aan het aanbod van nieuwe Nederlandse poëziebundels en verhalend proza in de jaren zeventig en negentig. Het blijkt dat de aandacht van de Nederlandse dag‐ en weekblad kritiek voor nieuw literair werk zeer ongelijk verdeeld is, wat suggereert dat recensenten tot op zekere hoogte dezelfde keuzes hebben gemaakt. Nieuwe publicaties van auteurs wier werk al door een groot aantal critici een bespreking waardig is gekeurd, genieten duidelijk de voorkeur. Een auteur van wie het eerdere werk weinig aandacht heeft ontvangen hoeft niet op veel belangstelling voor zijn nieuwe titel te rekenen. Deze resultaten ondersteunen de opvatting dat critici sterk rekening houden met de verrichtingen van collega’s en hun keuzen in grote lijnen op die van andere critici afstemmen. Op deze manier reduceren recensenten de onzekerheid welke werken de aandacht waard zijn. Tegelijkertijd verminderen zij zo het risico op het maken van ‘verkeerde’ keuzes, dat wil zeggen keuzes die hun status als literair expert in gevaar brengen. Hoofdstukken 2 en 3 benadrukken de dominante rol die de kritiek speelt in de vestiging van literaire reputaties. In het vierde hoofdstuk beschrijft Janssen de invloed die auteurs zelf kunnen uitoefenen op de receptie van hun werk. In dit hoofdstuk wordt het verband onderzocht tussen de mate van literair‐kritische aandacht voor een werk en specifieke activiteiten van de kant van de auteur. De analyse van Janssen laat zien dat de schrijver zelf een belangrijke rol kan spelen in het vormen van een oordeel over een literaire tekst. Auteurs lijken op verschillende wijzen te kunnen interveniëren in de literair‐kritische meningsvorming over hun werk. Voor deze scriptie is het onderzoek van Janssen van belang, omdat zij laat zien dat ook Reve mogelijk invloed heeft uitgeoefend op de literair‐kritische receptie van de term Revisme.
15
2.3 ZarhyLevo Theaterwetenschapper Zarhy‐Levo is met haar stuk The Theatrical Critic As Cultural Agent op dezelfde conclusies gekomen als Van Rees en Janssen. Als study case heeft Zarhy‐Levo de receptiegeschiedenis van het werk van toneelschrijver Harold Pinter genomen. De literair‐kritische ontvangst van Pinters werk bestaat volgens Zarhy‐Levo uit drie grote fasen: de eerste fase omvat de kritische consensus rond zijn eerste toneelstuk, de jaren 1958‐1959, de tweede fase omvat de consensus die ontstaat in de jaren 1959‐1964, en de derde fase begint in 1964 en culmineert in 1965 18 . Tijdens de eerste fase wordt het eerste toneelstuk van Pinter opgevoerd. De ontvangst is slecht, de kritiek vindt de ongewone toneelkunst van Pinter “raadselachtig”. In deze context wordt “raadselachtig” gezien als een gebrek en daarom wordt het toneelstuk een mislukking genoemd. In de tweede fase twee jaar later wordt Pinter na het publiceren van een aantal andere toneelstukken gunstiger ontvangen. Zijn “raadselachtige” stijl wordt gewaardeerd en gezien als juist een aantrekkelijke kant van zijn schrijfstijl voor toneel. Vervolgens veranderen de meningen van de recensenten. De toneelkritiek ziet op een gegeven moment een overeenkomst tussen de toneelstukken van Pinter en die van Samuel Beckett, waardoor de recensenten indirect het talent van Pinter erkennen. De directe link tussen Pinter en Beckett, zoals geuit door de critici, leidt hen vervolgens op een beleid van promotie: na deze vergelijking is het “raadselachtige” juist een aantrekkelijk aspect van het werk van de toneelschrijver. Pinter wordt op deze manier aan het publiek verkocht: hij wordt gepresenteerd als passend binnen een traditie, en tegelijkertijd is de moeilijkheidsgraad van zijn werk juist een teken van grootsheid 19 . In de tweede
18 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and
Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang), p. 24
19 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and
Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang), p. 24
16
fase wordt Pinter opeens gezien als de Britse vertegenwoordiger van de Europese avant‐garde 20 . De toneelschrijver draagt ook zelf bij aan de goede ontvangst van zijn “raadselachtige” werk. In een interview met de Sunday Times van 4 maart 1962 weet hij zijn mysterieuze imago verder uit te breiden door te spreken over het tweeslachtige karakter van uitspraken in het algemeen en die van hem in het bijzonder: I’m speaking with some reluctance, knowing that there are at least twenty‐four possible aspects of any single statement, depending on where you’re standing at the time or on what the weather’s like. A categorical statement, I find, will never stay where it is and be finite. It will immediately be subject to modification by the other twenty‐three possibilities of it. No statement I make, therefore, should be interpreted as final and definitive. In het interview geeft Pinter geen grote antwoorden. Hij vertelt dat de onuitlegbare kwaliteit van zijn werk is gegrondvest in ideologie en levensperceptie: Language, under these conditions, is a highly ambiguous commerce. So often, below the words spoken, is the thing known and unspoken. My characters tell me so much and no more, with reference to their experience, their aspiration, their motives, their history. Between my lack of biographical data about them and the ambiguity of what they say there lies a territory which is not only worthy of exploration but which is compulsory to explore. You and I, the characters which grow on a page, most of the time we’re inexpressive, giving little away, unreliable, elusive, evasive, obstructive, unwilling, But it’s out of these attributes that a
20 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and
Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang), p. 26
17
language arises. A language, I repeat, where and under what is said, another thing is being said 21 (Noot: cursiveringen zijn van mijn hand.) Pinter moedigt de kritiek als het ware aan om zijn werk op een goede manier “raadselachtig” te vinden. De recensies van de daaropvolgende toneelstukken zitten zelfs vol verwijzingen naar uitspraken uit het gegeven interview. Op een gegeven moment roepen de recensenten zelfs uit eigen beweging adjectieven in het leven, zoals “pinteresk”, om zijn toneelstijl te omschrijven. Er heeft dus in de overgang van fase een naar fase twee een grote verandering van consensus onder de toneelkritiek plaats gevonden. De derde fase markeert de acceptatie van de Britse critici van Pinter als zijn eerste toneelstuk The Birthday Party in 1964 opnieuw wordt opgevoerd door de Royal Shakespeare Company onder regie van Pinter zelf. De verandering van consensus ten opzichte van zijn toneelwerk is te zien in de recensies van deze uitvoering. De meerderheid van de recensenten beginnen hun recensies met een referentie naar de eerste opvoering van het toneelstuk, of eigenlijk refereren ze naar de negatieve ontvangst in de toneelkritiek op dat moment. Zij schrijven hun eerdere ongenoegen over het toneelstuk toe aan het veranderen van de mode/trend, en aan het feit dat ze nog niet zo gewend waren aan avant‐ gardistisch toneel. Een andere plausibele verklaring voor de culturele omslag is dat Pinter in 1964 internationaal werd gewaardeerd. Deze uitleg doet dus een cirkel van wederkerige verbanden vermoeden, waarbij de graduele acceptatie van Pinter door de Britse kritiek plaatsvindt doordat deze is beïnvloed door de internationale pers (Pinter kreeg vooral goede kritieken uit de V.S.). De goede pers uit het buitenland heeft geleid tot een omslag van de gangbare ‘trend’ in de maatschappij. Deze culturele omslag ten opzichte van toneel stelde het eerste toneelstuk van Pinter vervolgens in een heel ander daglicht 22 . Deze loop der gebeurtenissen is gebaseerd op de aanname dat de kritiek een centrale rol speelt in de opkomst en verspreiding van nieuwe culturele trends. De recensenten zien
21 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and
Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang), p. 27
22 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and
Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang), p. 30
18
de veranderende mode in het theater als een verschijnsel waar ze geen controle over hebben. Ze zien het niet als een consequentie van dynamiek tussen critici onderling. Het komt de toneelcritici beter uit om de verandering van consensus af te doen als iets dat buiten hun macht ligt. Zo voorkomen ze gezichtsverlies. Tegelijkertijd dient deze houding van de critici ook als een vorm van promotionele strategie voor het werk van Pinter 23 . De nieuwe opvoering van The Birthday Party in 1964 krijgt in het algemeen een goede kritiek van de Britse pers. De critici prijzen Pinter voor het schrijven van dialogen. Door een verminderde hang naar traditioneel toneel is de toneelschrijver door de pers geaccepteerd. Op dit moment ziet de Britse pers, die ondertussen “gewend” is geraakt aan de stijl van de toneelschrijver, het werk van Pinter als een originele bijdrage aan het Britse toneellandschap. Het label “pinteresk” lijkt te fungeren als een vervanging voor het helder verklaren van incoherente elementen, die kenmerkend zijn voor de unieke stijl van Pinter, die juist eerst voor afwijzing zorgde 24 . De toneelkritiek heeft een consensus gevormd wat de volgende belangrijke punten betreft: 1. De associatie/verwantschap van Pinter met specifieke toneelschrijvers (vooral met Beckett); 2. De plaats van Pinter binnen de context van de Britse en Europese toneeltraditie; 3. Het kenmerkende van zijn regie‐ en schrijfstijl, dat een specifiek label heeft gekregen (pinteresk). De carrière van Harold Pinter in de wereld van het toneel wordt in de studie van Zahry‐Levo gepresenteerd als een test case van het acceptatieproces van critici: binnen zes jaar wordt zijn eerste toneelstuk afgekraakt en geprezen om dezelfde eigenschappen.
23 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and
Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang), p. 31
24 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and
Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang), p. 31
19
Het artikel van Zahry‐Levo is voor het onderzoek van deze scriptie van belang. Het is namelijk interessant om te ontdekken óf de critici consensus bereiken over de definitie van de term Revisme. Als er consensus wordt bereikt, veranderen de critici dan van mening over (de definitie van) het Revisme door de loop van de tijd? Of blijven de critici altijd dezelfde mening over de term hebben? 2.4 Werkwijze In de volgende hoofdstukken zal de receptie van de term ‘Revisme’ aan de hand van bovenstaand theoretisch kader worden onderzocht. De veronderstellingen van Van Rees, Janssen en Zahry‐Levo worden in het hiernavolgende uitgewerkt en onderbouwd met resultaten van empirisch onderzoek. Dit onderzoek heeft betrekking op de werken van Reve uit de periode 1966‐1980. De basis hiervan zijn alle recensies over de romans Nader Tot U tot en met Moeder en Zoon die beschikbaar zijn in LiteRom en in de Universiteitsbibliotheek van de UVA. Waarschijnlijk is de selectie niet helemaal compleet, maar het grootste gedeelte en de belangrijkste recensies zijn in deze archieven opgenomen. Hierdoor is het uitgekozen corpus omvangrijk genoeg om een betrouwbaar beeld te schetsen van de ontvangst. Bepaalde artikelen naar aanleiding van de verschijning van het onderzochte corpus van Reve, zoals reacties op een recensie of een aankondiging van de verschijning van de roman, heb ik buiten beschouwing gelaten. Het criterium dat hierbij gehanteerd is, is dat het artikel een door de recensent gevormd (waarde)oordeel over de term Revisme moet bevatten. Een ander criterium voor het al dan niet toevoegen tot het corpus is de taal. Ik heb enkel Nederlandstalige recensies opgenomen, omdat ik mij bezighoud met de verschijning van de term Revisme in het Nederlandse taalgebied. Een zeer gering aantal recensies is in het Frans of Engels verschenen, maar deze recensies zijn toch buiten beschouwing gelaten, omdat de romans zelf ook in het Nederlands is verschenen. Aan de hand van het theoretische kader wordt er bekeken of er sprake is van een lijn in de beoordeling van de term Revisme. In de volgende hoofdstukken
20
laat ik zien dat Reve een bepaalde definitie geeft van de term Revisme. Het begrip gaat vervolgens in de kritiek een eigen leven leiden, en het is de vraag hoe dat eruit ziet. Hoe komt het Revisme, zoals gedefinieerd door de recensenten, los te staan van de definitie die de auteur zelf aan het begrip leent? Onder invloed van Janssen wordt gekeken of critici elkaar daarbij beïnvloeden. Gaan de recensenten af op de definitie van de auteur zelf of nemen ze uiteindelijk van elkaar over wat ze over de term hebben geschreven? Tot slot wil ik opmerken dat ik bij de beslissing om een recensie wel of niet te gebruiken voor deze scriptie afhangt of er kenmerken van de term Revisme genoemd zijn. Ook is voor de selectie van recensies belangrijk geweest in hoeverre een recensent in staat is gebleken om over het Revisme een (omvangrijk) betoog te leveren.
21
Hoofdstuk 3 – Poëticaal en strategisch ‘Revisme’ 3.1. Poëticaal Revisme De term ‘Revisme’ duikt voor het eerst op in de roman Nader Tot U (1966). Wat het Revisme eigenlijk is wordt uit deze roman nog niet helemaal duidelijk. Het begrip duikt ook op in de tekst van de achterflap (“Revistiese seks”), maar de lezer blijft verstoken van verdere uitleg. De schrijver houdt er een hoogstpersoonlijke definitie op na. De schrijver gebruikt het concept om zich tegen zijn critici te weren door te zeggen dat zij klaarblijkelijk geen Revisten zijn. Ondanks de enigszins arrogante en spottende zelfverheffing van het Revisme moet de lezer zelf het Revistische corpus doorploegen om uit te vinden wat het begrip precies zou kunnen inhouden. In het werk van Reve komt het woord “revist” voor het eerst voor op bladzijde 24 van de roman. Simon V. beschuldigt hier Reve ervan een “gestoorde persoonlijkheid” te zijn. Reve verdedigt zich door te zeggen dat hij niet gestoord maar enkel een “revist” is, “al zijn de visoenen en Gezichten (een mens heeft zijn eigen televisie bij zich, even goed als het Koninkrijk Gods binnen u is) minder talrijk geworden, waar weer tegenover staat, dat de Stemmen in aantal en kracht zijn toegenomen” 25 . Revist zijn gaat blijkbaar gepaard met het hebben van religieuze visioenen, een onderdeel van religieus beleven. Niet‐revisten wonen in ieder geval niet in verstikkende en doodse, maar toch keurig onderhouden huizen en zijn geenszins a‐muzische, a‐mystieke en a‐religieuze mensen, “die nergens een onoplosbare problematiek zien en die met fikse moed Indiaantje spelen in een strijd die schijnproblemen tot inzet heeft”. Op bladzijde 29 van de roman kunnen we dus lezen welke eigenschappen een Revist in ieder geval niet behoord te hebben. De Meedogenloze jongen, altijd een vast onderdeel van het Revisme, komt voor het eerst voor op bladzijde 29. De Meedogenloze Jongen is vaak hardvochtig en onbereikbaar ten opzichte van de schrijver, die hem tot het ziekelijke toe begeert. Een signalement van de 25 Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora), p. 25
22
Meedogenloze Jongen vinden we in Nader Tot U: “Hij is 17½, en onsterfelijk (...). Een jongen en toch helemaal een man ‐ meer valt er echt niet van te zeggen”. 26 Het sadomasochistische bestanddeel van het Revisme komt in Reves werk naar voren in het gevangen nemen en vervolgens martelen ‐ al dan niet met de zweep ‐ van jongens; dit alles komt Reve kenners vast niet onbekend voor. De “Zeejongens” (en vooral de “Jongensprins der Zeeën”), “Luchthelden”, “Sekspiloten” en “Droompiloten” die Nader Tot U en De Taal Der Liefde bevolken krijgen er van de schrijver allemaal van langs uit naam van het Object van zijn liefde, de Meedogenloze Jongen 27 . Het seksueel contact tussen de schrijver en de Meedogenloze Jongen is eenzijdig en dienend: de schrijver helpt de Jongen bij het martelen van andere jongens en hij mag hooguit de Meedogenloze jongen aanraken en met de hand bevredigen. 28 In de laatste brief van de bundel Nader Tot U, ‘Brief uit het huis genaamd ‘Het Gras’’ verhaalt Reve hoe de Meedogenloze Jongen zich driemaal, in verschillende verschijningsvormen aan hem openbaart, respectievelijk als de Blauwe (in politie‐uniform), de Bouwer (in keperen werkpak) en de Sloper (in werkhemd en corduroy broek): “Weer was alles nog duidelijker geworden, en in nog gloedvoller straling was zich het Misterie gaan ontvouwen: Sloper, Blauwe en Bouwer (...) waren Eén” 29 , en na de nodige uitweidingen vervolgt hij: “De Drie waren tezamen de ongeschapen Ene, van Wie ze de openbaring waren. Tot zover was alles duidelijk genoeg. Maar was er eigenlijk niet nog een Vierde? Ja, dat was zo. Ja zeker, er was een Vierde, die de Drie en de Ene in alle eeuwigheid verbond, die stil was en woordloos, maar die alles vervulde, en die ik ergens gezien had, laat op een middag, maar waar?”. 30 “Sloper en Bouwer dienden de Blauwe”, vertelt Reve verder; de Meedogenloze Jongen heeft dus een heersende én een dienende functie 31 . Het is overigens opvallend dat de vaak door de critici van
26 Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora), p. 25 27 Beekman, Klaus en Mia Meijer. Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn
medeburgers. Amsterdam 1973. (Atheneum‐Polak & Van Gennep), p. 208 28 Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora), p. 50 29 Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora), p. 127 30 Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora), p. 130
31 Beekman, Klaus en Mia Meijer. Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn
medeburgers. Amsterdam 1973. (Atheneum‐Polak & Van Gennep), p. 210
23
racisme beschuldigde schrijver in dit citaat “de Blauwe”, donker haar geeft en voor “25 a 35 procent” van Indonesische afkomst laat zijn. Ter verklaring: “… ongehoord als het mocht schijnen dat blank bruin diende, het was gemakkelijk te aanvaarden, zodra men inzag dat er sprake was van een heilsgeheim, lang verborgen, maar waarin nu aan de zoekende mensheid de weg naar vrede en broederschap werd geopenbaard.” Veel critici noemen het ‐ al dan niet humoristisch bedoelde ‐ ‘racisme’ van Reve een onderdeel van het Revisme en geef ze maar ongelijk blijkens dit citaat. Om het nog verwarrender te maken waren de Blauwe en Sloper “als twee personen van één Wezen waren ze een Teken, voorbeeld en aansporing voor de mensheid om eindelijk eens een begin te maken met de gelijkberechtigdheid der rassen (..)”. 32 Van Reves vermeende racisme blijft zo weinig over, want hier spreekt hij weer over het gelijk zijn van alle rassen. Niet alles dient dus serieus genomen te worden, gezien de duidelijke tegenstrijdigheid van de verschillende beweringen van de schrijver. In een brief aan Simon Carmiggelt (in De Taal Der Liefde uit 1972) geeft Reve geen politiek‐ideologische verklaring, maar juist een uiterst pragmatische. “Zoals je weet, is door de beschuldiging van ‘racisme’, enkele jaren geleden aan mijn adres geuit, de verkoop van mijn boeken verveelvoudigd. Ik ben niet enkelvoudig genoeg van geest, en ook veel te intelligent, om een racist te zijn, maar die beschuldiging, en het lucratieve effect ervan, hebben mij aan het denken gezet. Ik behoef maar een of andere persoon sprekend in te voeren, die zich laatdunkend over allerlei inferieure kokosnotenplukkers uitlaat en voor de eer van ‘onze meisjes en jonge vrouwen’ opkomt en het Geld stroomt mij toe. Het zwarte goud.” 33 Geld zou dus de drijfveer zijn voor dit soort uitspraken. In A Prison Song In Prose (1968) komt – hoewel het verhaal in 1960 is geschreven, dus nog voordat de term Revisme is uitgevonden ‐ in de gestalte van Tony de Meedogenloze Jongen voor 34 . Tony is reclasseringsambtenaar en de directeur van een tuchtschool voor zeer jeugdige, mannelijke delinquenten. In
32 Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora), p. 125‐126 33 Reve, Gerard. De Taal Der Liefde. Amsterdam 2004. (De Bezige Bij), p. 78 34 Beekman, Klaus en Mia Meijer. Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn
medeburgers. Amsterdam 1973. (Atheneum‐Polak & Van Gennep), p. 212
24
deze gevangenis zit de beeldschone Allan, een zogenaamde joyrider en het wordt niet duidelijk of hij ook een autodief is. Tony leidt de verteller rond in de gevangenis en vertelt over de uitverkorene gevangene Nummer 61, die 16 jaar oud is en verblijft in cel nr. 61. Het is Allan die het lijden moet ondergaan dat voor hem bestemd is. De getallen vormen alle drie een combinatie van zeven, driemaal zeven, een heilig getal in het Katholieke geloof. De jeugdige gevangene doet heel erg aan de Meedogenloze Jongen denken: Notice the number well" (61), he softly spoke on. "It is the same number as that of his cell. And he is sixteen years old. What does this mean?" I looked at the boy again, following the outline of his figure from his narrow, yet firm hips up to his broad shoulders, his manly but al the same time innocently boyish neck, and his well‐drawn, melancholic face partly covered by his ruffled blond hair, but I could not give the answer. "The sum of his digits is seven in three cases", Tony whispered. "He is the sacred boy, the chosen one. We'll lead him through the sufferings that are his destiny. 35 De verteller is niet in staat de wrede schoonheid van de delinquent te beschrijven: (...)the back of his hair, the anatomy of his neck with its almost imperceptible, downy growth of blond hair forming a unity with his tanned, boyish skin, his shoulders, the curve of his back and the mysterious valley of his spine alternately hidden and graciously shown under the coarse material of his faded blue shirt and farther down, those two globes together creating an universe (oh! how grievously I am aware that I shall never be able to describe Tony G‐'s cruel beauty..!) 36 Tony onderwerpt Allan vervolgens aan ‘een verhoor’. De gevangenisdirecteur is
35 Reve, G.K. van het, A Prison Song in Prose, Amsterdam 1968. (Athenaeum Polak & Van
Gennep), p. 4
36 Reve, G.K. van het, A Prison Song in Prose, Amsterdam 1968. (Athenaeum Polak & Van
Gennep), p. 1
25
uitgerust met allerlei soorten zwepen. Als Allan weigert de namen van zijn medeplichtigen te noemen, wordt hij op een bank vastgegespt, van kleren ontdaan en verhoord. De verteller kijkt toe, maar lijkt ook ergens Tony te helpen met de ondervraging. Nadat de mannelijkheid van Allan met de zweep is bewerkt, is hij bereid alles te vertellen en zijn medeplichtigen te noemen. Een personage als Tony komt in het latere werk van Reve niet meer voor. De Meedogenloze Jongen wordt dan meer bezien vanuit het perspectief van de door verliefdheid willoze verteller. Bovendien ligt dan meer de nadruk op de buitengewoon aantrekkelijke schoonheid van de Meedogenloze Jongen zelf in plaats van op de schoonheid van de Jongens waar hij over regeert. Net als het Revisme zelf is de Liefde een tweeslachtig gebeuren dat altijd terugkeert in het werk van de schrijver. In De Taal Der Liefde (1972) heeft het Revisme echter een aantal toegevoegde elementen gekregen. Zo is de Liefde een vreemde cocktail van tederheid en geilheid, erotiek en doodsverachting geworden. Vaak zijn de Jongens in De Taal bijvoorbeeld hoerig en heilig tegelijk 37 . Hij noemt de Liefde “een zeer fel schrijnend geluk”. 38 De Liefde lijkt wel een vloek en een zegen tegelijkertijd en is onlosmakelijk met de Dood verbonden. De Revistische driehoeksconstellatie, waarbij de ik‐figuur een persoon begeert en deze offert aan een aangebeden derde die de eigenlijke partner is (in Taal is dit Tijger of Woelrat), doet denken aan de heilige drie‐ eenheid. De Liefde tussen de ik‐figuur, de Meedogenloze Jongen, en het Object van de Liefde, heeft de sacramentele waarde van een door de kerk ingezegend huwelijk 39 . Het offeren van Jongens staat natuurlijk gelijk aan het misoffer, maar is naast beschermend ook een lustbevredigend ritueel. Tegen de Liefde beschermt hij zich door rituelen. De Liefde moet de ik‐figuur verlossen. Maar door de vertroebeling van schuldgevoelens die hem zijn rust ontnemen en die de tederste liefdeshandelingen verknoeien kan van verlossing geen sprake zijn. De Liefde is op de meest vanzelfsprekend wijze een religieuze ervaring voor de
37 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 267 38 Reve, Gerard. De Taal Der Liefde. Amsterdam 2004. (De Bezige Bij), p. 18
39 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 266
26
schrijver. De lichamelijk vereniging in De Taal Der Liefde is dan ook altijd in bijzijn van God, want God heeft evenveel behoefte aan Liefde als de mens. God is “symbool van het diepste Zelf van de mens, dat toegang geeft tot het grenzeloze en tijdloze”. 40 Om te begrijpen waar “het Misterie” 41 toe dient, verklaart de definitie van het geloof in de roman Moeder En Zoon (1980) veel, zo niet alles: Ik meen, dat geloof is: het vermogen tot onvoorwaardelijk liefhebben. En het valt te betwijfelen, of liefde zonder objekt bestaanbaar is. ‘Vrije liefde’, bijvoorbeeld, is een contradictio in terminis: het wezen van iedere liefde is, dat zij zich gebonden en gevangen geeft. (Zelfs Gods Liefde kan het zich gebonden en gevangen geven in Zijn Schepping, inzonderheid door Zijn Menswording, kennelijk niet ontberen) 42 De schrijver verbindt zijn mystieke vorm van offeren aan God met erotiek door het gevangen nemen van ‘lieve jongens’, omdat voor hem dat liefde (voor God) is. Met het godsbeeld van Reve is overigens van alles mis. Aan een brief aan uitgever Bert de Groot schrijft hij: Als God maar niet erg tegenvalt, ik bedoel oud en debiel is, en imbeciel progressief en rood gelul uitkwaakt, of absoluut niets van literatuur begrijpt maar alles 'creatief' of 'ludiek' wil zien. Ik zou graag een God aantreffen, die een goede schoolopleiding heeft gehad, en een paar talen spreekt, en iets gelezen heeft. Soms ben ik wat dat betreft niet geheel gerust. 43 Zijn immanente opvatting van het Katholieke geloof bevat vele onoplosbare tegenstellingen tussen enerzijds dwepen met de dogma’s van het geloof en 40 Reve, Gerard. De Taal Der Liefde. Amsterdam 2004. (De Bezige Bij), p. 109 41 Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora), p. 127 42 Reve, G. ‘Moeder En Zoon, In: Verzameld Werk 3. Amsterdam 2006. (Veen), p. 649 43 Fortuin, Arjen. ‘Gewoon Einstein achterna’, Website NRC Boeken; beschikbaar op:
http://www.nrcboeken.nl/recensie/gewoon‐einstein‐achterna [Bezocht op 21 mei 2010]
27
anderzijds de vrijheid van de kinderen Gods om die dogma’s op een eigen manier uit te leggen en zelfs aan te vullen. Het Revisme krijgt vanaf Lieve Jongens (1973) een iets andere invulling in het werk van Reve. Het lijkt wel of God steeds meer naar de achtergrond verdwijnt bij het beschrijven van sadomasochistische seksfantasieën in dit werk. Er is zelfs in Lieve Jongens sprake van het offeren en tuchtigen van een vrouw aan een Meedogenloze Jongen: Begin maar met die kleine Patrick aan Fonsje te geven. En als die slet van een zogenaamde moeder van hem, die Corinne alias Lucilla haar bek daarover open durft te doen, dan geven we haar aan Frankie, aan zwarte Frankie, om haar zeer uitvoerig te onteren, voor zoverre er nog iets aan haar te onteren valt natuurlijk, anders moet hij maar met een pook haar andere eierstokken wegbranden ook, dat ze meteen en voorgoed van de leg geraakt... 44 Ook in Oud En Eenzaam (1978) wordt er naast een Jongen een vrouw geofferd aan een derde persoon. De schrijver belandt in de roman op een regenachtige middag belandt in bed met een Engelse actrice genaamd Jan. Ondanks het feit dat het een vrouw betreft, ontwikkelt er zich een soort liefdesrelatie tussen de twee. Wanneer hij met haar naar bed gaat, geeft hij zich helemaal over aan zijn fantasie en ziet hij hoe Jane als een hoer misbruikt wordt door haar knappe minaars. Deze relatie blijkt – hoe schrijnend in het boek beschreven deze ook is ‐ voor beiden seksueel bevredigend te zijn. In Moeder En Zoon wordt de Meedogenloze Jongen opgevoerd in de vorm van “Matroos” (Vos) en deze wordt in dit werk vergeleken met de Zoon van God. Weer heeft de schrijver een nieuw element toegevoegd aan het Revisme: Nogmaals: wie was hij, dat hij alles scheen te begrijpen, en aan niets dat ik deed of zeide aanstoot nam?...Een kind?...Kon het zijn, dat hij het Kind
44 Reve, G. ‘Lieve Jongens’, In: Verzameld Werk 2. Amsterdam 2006. (Veen), p. 616
28
zelve was… de Zoon…? Hij was in zwarte kleding de donkere trap opgekomen, en totaal onverwachts verschenen…’als een dief in de nacht’… Ja, natuurlijk, een rijkelijk overspannen gedachte, die stellig ook iets met de wijn te maken had, maar was die gedachte we; zo krankzinnig?...Hoewel: sprak de Zoon het platte dialekt van de Rijnmond…? Zelfs dát was mogelijk, want had niet, nog slechts ruim een eeuw geleden, de Moeder van God zich tot Bernadette in de Grot, in plaats van in het Frans, in het patois van de Pyreneeën verstaanbaar gemaakt? 45 De grote vraag is of Revisme zonder de aanwezigheid van God nog Revisme te noemen valt. Daarnaast strookt het offeren van een vrouw in plaats van een jongen niet meer met de grondbeginselen van het Revisme zoals eerst beschreven in Nader Tot U. Als het religieuze en het homoseksuele element wegvalt is het in deze gevallen misschien beter om te spreken over ‘Revistische seksfantasieën’. Kortom, de term is niet eenduidig te definiëren aan de hand van het eigen werk van de auteur en is in de loop van de tijd onderhavig aan enkele veranderingen en toevoegingen. Het Revisme is tot ongeveer 1973 nauw verbonden met religie. Daarna verdwijnen de religieuze elementen en is het Revisme verworden tot vooral sadomasochistische fantasieën. In Oud En Eenzaam (1978) is er voor het eerst sprake van het offeren van een vrouw, waardoor het homoseksuele element een minder grote rol speelt als bestanddeel van de term. In Moeder En Zoon (1980) zijn de Meedogenloze Jongen en de religieuze elementen van het Revisme weer helemaal teruggekeerd. 3.2 Strategisch Revisme In de volgende paragraaf wordt ingegaan op hoe Reve zich in publieke optredens en interviews zich uitlaat over de term Revisme en wat daar mee samenhangt. Dit gegeven is ‘strategisch Revisme’ genoemd, omdat ‐ zoals in hoofdstuk twee is te lezen‐ te verwachten is dat de schrijver zelf invloed uitoefent op de literair‐ kritische receptie van het begrip en daarbij een zekere strategie volgt.
45 Reve, G. ‘Moeder En Zoon, In: Verzameld Werk 3. Amsterdam 2006. (Veen), p. 617‐618
29
Bij het ontvangen van de P.C. Hooftprijs 1968 in het Muiderslot constateert Reve in zijn toespraak dat het hem zijn hele leven niet gelukt is om via gesprekken en debatten zijn wereldbeeld en religieuze voorstellingen aan anderen duidelijk te maken. De romantisch‐decadente schrijver is in Nederland nog steeds een toverbeest, een monster, een anomalie: (…) hoe anders het staatkundig rumoer te verklaren, eerst om mijn boek Op Weg Naar Het Einde in 1963, en later opnieuw om mijn boek Nader Tot U, in 1966; hoe anders de verbijstering te verklaren over mijn intrede, eveneens in 1966, in de Rooms‐Katholieke Kerk, terwijl zulk een intrede toch voor een romantisch‐decadent schrijver met een mystiek‐religieuze inslag, in de Europese traditie eerder iets gewoons dan iets buitenissigs valt te noemen; en hoe anders een verklaring te vinden voor de ietwat dwaze en onze rechtsstaat eigenlijk onwaardige vertoning van mijn vervolging wegens vermeende godslastering? 46 Dat Reves kunstenaarschap gekenmerkt werd door strijd binnen en buiten hemzelf, wordt duidelijk in hetzelfde dankwoord. Om de strijd om erkenning te beëindigen beroept Reve zich meerdere malen op het feit dat hij als schrijver binnen de literaire stroming van de Romantische Decadentie te plaatsen is. In interviews neemt hij hetzelfde standpunt in: Vroeger geloofde ik in alle ernst, ook misleid door de kritieken, dat ik een naturalistisch auteur was strevend naar een klassieke vorm. Maar daar is niks van waar. Ik ben door en door romantisch, romantisch‐decadent. 47 Verschillende wetenschappers zijn het erover eens dat Reve kennis moest hebben genomen van de literatuurstudie The Romantic Agony van Mario Praz. Volgens een interview in Dialoog met dichteres Hanny Michaelis, die vele jaren
46 Reve, Gerard. ‘Vier Pleidooien’, In: Verzameld Werk 2. Amsterdam 2006. (Veen), p.
404‐405 47 Poll, K.L. ‘Gerard Kornelis van het Reve over God, schrijven en Vietnam.’ In: Algemeen Handelsblad, 29 maart 1968.
30
met Reve getrouwd is geweest, heeft de schrijver dit boek inderdaad gretig verslonden 48 . In een interview vertelde Reve zelf dat hij na het lezen van Praz’ studie zich eindelijk kon plaatsen binnen een literaire traditie: Ik zag opeens dat mijn geschrijf over sex, drank, dood, graf, wreedheid en religie prima aansloot op een eerbiedwaardige literaire traditie van minstens twee eeuwen: die van de Romantiek. Ik sta ergens tussen de Romantiek en de Decadentie (dat zijn waardeoordelen, maar literaire termen), waarbij ik van de Romantiek de agressie heb, en van de Decadentie de dadeloze bespiegeling. 49 Tegenstrijdig genoeg is dit niet het einde van de twijfel. In een brief aan Carmiggelt schrijft hij hoe dit hem meermalen tot wanhoop drijft: Ik echter moet het zonder tradietsie stellen, want ik kan niet gaan nazoeken, hoe die en die het martelen van Jongens beschrijft of zijn Deel met die en die gedachten er bij hanteert. Ik ben zelf de tradietsie, dat is de ellende: “La littérature, c'est moi!”. 50 Een slagzin over de betekenis van het Revisme is te vinden in een interview uit 1968 met tijdschrift Avenue: Het Revisme ‐ het woord is afgeleid van mijn naam ‐ is die bepaalde vorm van liefdesverlangen, waarin de betrokkene aan het Objekt van zijn liefde een derde persoon (of personen) wil geven. Op een konkrete wijze voorgesteld: ik wil aan de Meedogenloze Jongen allerlei jongens geven, die ik zelf eveneens begeer, maar die ik mijzelf bij voorbaat ontzeg, om ze hem te offeren. Het Revisme bevat als bestanddelen, het sadisme en het masochisme, maar is een derde nog mysterieuzer vorm van het seksueel
48 Bibeb, ‘In gesprek met Hanny Michaelis.’ In: Dialoog. Extra van het Reve‐nummer. Amsterdam 1969, p.9 49 Zaal, Wim en Frits van der Molen, ‘De pietist van Greonterp.’, In: Elseviers weekblad, 20 augustus 1966 50 Reve, Gerard. De Taal Der Liefde. Amsterdam 2004. (De Bezige Bij), p. 46
31
Mysterie, en is de voltooiing van een allergeheimste drievuldigheid van de Liefde. 51 Het Revisme is blijkens dit citaat een hoogst persoonlijke heilsleer waarin de Meedogenloze Jongen de onbereikbare middelaar is van Gods liefde. Reve zelf heeft deze uitspraak over wat de term betekent precies zo meerdere malen gedurende zijn leven herhaalt, hetzij soms iets ander geformuleerd. Daarmee is deze uitspraak een van de meest allesomvattende uitspraken over het Revisme. De Meedogenloze jongen is volgens Reve de homoseksuele versie van La belle dame sans merci ‐ de fatale vrouw ‐ uit de Romantiek 52 . De Meedogenloze Jongen (Tony) uit A Prison Song In Prose is een variant van de vertegenwoordiger van de wrekende gerechtheid, net zoals de met zwepen toegeruste vrouwelijke furies uit de Romantische literatuur van de 19e eeuw 53 . Daar is veel voor te zeggen. Tony is in A Prison Song in werkelijkheid een verfijnde bruut die het hoogste lichamelijke genot ondergaat door de tuchtiging van de begeerde Jongen. Kortom: Reve heeft de ‘Belle Dame Sans Merci’ in 1960 al voor het eerst van geslacht veranderd. Verder is opmerkelijk dat de Meedogenloze Jongen in A Prison Song wel “bijzonder hardvochtig en zonder genade tegenover zijn geliefde object” is 54 . Hoe de religie aan het Revisme is te verbinden heeft Reve publiekelijk proberen uit te leggen in de Pleitrede voor het Hof naar aanleiding van het Ezelsproces. Reve verklaart geen statisch Godsbeeld te hebben. Hij bedient zich van een immanent godsbegrip in plaats van emanent; voor hem is “God het diepst verborgene, meest weerloze en allerwezenlijkste en overgankelijkste in onszelf” en niet “de gans andere”. De God van Reve kent net als gewone mensen
51 Prins, Bern J. ‘Tot u spreekt: Gerard Kornelis van het Reve: “Ik ben geen mannetje
maar een man.”’ In: Avenue 11 (november 1968) 52 Zaal, Wim en Frits van der Molen, ‘De pietist van Greonterp.’, In: Elseviers weekblad, 20
augustus 1966 53 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 214
54 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 214
32
liefdesleed en eenzaamheid. De auteur gaat er vanuit dat het de vervulling van bestemming van de mens is God lief te hebben op de meest onbaatzuchtige en onvoorwaardelijke wijze. Verder verklaart hij dat God en de Liefde één zijn en dat dit moet betekenen dat God meer te lijden heeft dan alle schepselen die geleefd hebben, leven en zullen leven, en dat Hij door de mensen getroost moet worden: Heel vaak, waneer ik in geschrifte God in relatie met mijzelf weergeef, is God in een wederkerige, intieme, het seksuele contact stellig niet uitsluitende verhouding met mij verbonden waarin hij niet zelden tegelijkertijd mijn meerdere en mijn ondergeschikte is – dit wellicht om de intensiteit en totaliteit van de omgang aan te duiden zoals wel heel duidelijk het geval is in het gedicht op bladzijde 326 van Nader Tot U, Een Nieuw Paaslied waarin Hij, in één en dezelfde regel, “meester, Slaaf en Broeder’ wordt genoemd. En bij de beschrijving op bladzijde 239, van de ‘Meedogenloze Jongen’ is het frappant dat, wanneer tegen het einde van het hoofdstuk mijn extase gaat aannemen van een aanbidding, de Meedogenloze Jongen, nimmer onderworpen, juist op dit hoogste ogenblik, zoals het er staat ‘even weerloos’ is ‘als iedere jongen, die hij onderwierp en bezat’. Zelfs hier, in een figuur, die oorspronkelijk geen andere functie heeft dan die van een homoseksuele pendant van La Belle Dame Sans Merci uit de romantische literatuur, de Zich weerloos offerende God. (…) Zoals ik God zoek en Hem wil liefhebben en dienen – men denken aan de slotalinea van Op Weg Naar Het Einde, zo ook wil God zich aan mij onderwerpen, en Zich zelfs seksueel door mij laten bezitten. 55 Alle mededelingen die Reve over het Revisme heeft gedaan lijken aan kracht in te boeten als hij in antwoord op de vraag of de schrijver zijn fantasieën in praktijk brengt zegt:
55 Reve, Gerard. ‘Vier Pleidooien’, In: Verzameld Werk 2. Amsterdam 2006. (Veen), p. 363‐364
33
Jongens aftuigen? Ach Ja, natuurlijk. Maar het is niet iets waarover je je moet schamen. Ik word ook maar gestuurd. De mensen maken altijd van alles ophef en herrie (…). Niemand geloof het. De werkelijkheid wordt nooit door iemand geloofd. Ik heb nooit ervaringen van die aard beschreven. Het is goedkoop, indiscreet, bovendien gaat het niemand wat aan. 56 Overigens is de schrijver zelf weinig onder de indruk van de identificatie God‐ Meedogenloze Jongen:
De figuur van de Meedogenloze Jongen in Nader Tot U (…), die Meedogenloze Jongen is niet mijn ideaal ik, zoals amateurpsychologen wel hebben beweerd, en ook niet God – al wordt hij omgeven door religieuze verering en vervoering – maar doodgewoon, de homoseksuele pendant van La belle Dame Sans Merci uit de Romantiek. Maar dat heeft tot dusver geen enkele kritikus in de gaten gehad. 57
Het vreemde is dat in een later werk als Moeder En Zoon de Matroos zoals eerder is betoogd met een citaat bijna gelijk wordt gesteld aan de Zoon van God, Jezus Christus. Dat Reve zich welbewust tegenstrijdig en mystiek uitlaat over het Revisme blijkt uit het volgende interview: “De Taal der Liefde" is een romantisch boek: de romantiek mondt uit in mystiek en de mystiek mondt tenslotte uit in zwijgen; dan klapt de zaak dicht. (…) Ja ik wil ze hun grondslagen doen betwijfelen, ik zet een valluik voor hen open (…) Wat maakt het uit dat mensen langs het Graf lopen en zeggen daaruit is na drie dagen Gods zoon opgestaan? Wat maakt het uit of het waar is of niet? Belangrijker en relevanter is dat zij in een "Alleluia"
56 Bibeb, Bibeb & VIP’s. Amsterdam 1966, p. 224.
57 Zaal, Wim en Frits van der Molen. ‘De Pietist van Greonterp’ In: Elseviers weekblad, 20
augustus 1966
34
losbarsten. Een mythe is belangrijker dan een feit, dat maar een feit is. Een feit is maar een feit, ja, maar een mythe is iets met een betekenisvolle inhoud. 58 Zeker als Reve in een uit 1964 tegen H.H. Jessurun d'Oliveira zegt: "Ik probeer altijd vlijtig te werken en mijn tijd goed in te delen en voor grof geld te verkopen”, lijkt het erop alsof de auteur voor een strategie van ‘de mystiek’ kiest om zoveel mogelijk boeken te verkopen. Misschien komt het begrip Revisme niet alleen voort uit het Katholicisme, maar heeft ook de communistische achtergrond van de auteur invloed gehad; Reve had vast wel eens gehoord van het ‘revisionisme’. Revisionisten zijn binnen de theorie van het marxisme personen, die bepleiten dat het socialisme kan worden opgebouwd via burgerlijke parlementaire weg in plaats van via een proletarische revolutie. Aangezien Reve zich altijd ‘volksschrijver’ heeft genoemd zou het Revisme in dit verband gezien kunnen worden als een manier van zieltjes (lees: kopers) winnen voor zijn werk. In hetzelfde interview vraagt Herman Hofhuizen de auteur op de man af wat het Revisme nu precies is. Na aarzeling antwoordt Reve: “Misschien ben ik wel de grondlegger van een nieuwe ethiek”. Hij lijkt er verder niet over te willen praten. Eerder is in hoofdstuk 2 betoogd dat de uitspraken van een auteur omtrent de aard van het eigen werk grote invloed kan uitoefenen op hetgeen critici als kenmerkend voor zijn werk gaan beschouwen. Reve wist als geen ander dat het succesvolle verloop van zijn schrijverscarrière een actieve opstelling ten opzichte van publieke optredens en het geven van interviews vereiste. Met zijn uitspraken over de term Revisme en alles wat daar mee samenhangt heeft Reve een strategie gevolgd die niet alleen de verkoopcijfers van zijn werk maar ook groter begrip van zijn critici lijkt te stimuleren. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht of in de praktijk is gebleken of de critici deze uitspraken hebben overgenomen om het Revisme betrouwbaar te kunnen omschrijven.
58 Hofhuizen, Herman. ‘Gerard Kornelis Franciscus van het Reve.’ In: De Volkskrant, 26
februari 1972.
35
4 De literairkritische receptie van de term ‘Revisme’ Dit hoofdstuk zal onderzoeken of de definities die Reve heeft gegeven aan het begrip zijn overgenomen door de critici. Het onderzochte corpus betreffen alle recensies, die zijn verschijnen in de periode 1966‐1980. 4.1 De term Revisme in de recensies van ‘Nader Tot U’ De eerste druk van de bundel Nader Tot U verscheen in 1966. Vijf lange brieven, gericht aan de lezers van het blad Tirade. Het laatste deel van het boek Nader tot U (Geestelijke Liederen) bestaat uit 30 gedichten. De brieven verschenen twee jaar eerder in literair tijdschrift Tirade. Van een aantal van de ‘Geestelijke Liederen’ verscheen een aantal gedichten tevens jaren eerder in hetzelfde tijdschrift. Aan de roman wordt na publicatie genoeg aandacht besteed, mede omdat er in een van de brieven uit Nader Tot U een passage voor komt, waarin de ik‐figuur gemeenschap heeft met een in de gedaante van een ezel aan hem verschenen God. Dit fragment was aanleiding voor een proces gevoerd tegen Reve, die uiteindelijk werd vrijgesproken van het hem ten laste gelegde ‘smalende godslastering’. In de veertien recensies gewijd aan Nader Tot U komt de term Revisme zelf weinig voor. De betrokken recensenten laten zich in overwegend positieve termen over de roman uit, maar ze tonen zich soms voorzichtig in hun oordeel over Reves inhoudelijke kwaliteiten. Van Leeuwen noemt de religieuze mystiek, maar heeft het niet over aan Revisme gekoppelde uitdrukkingen, zoals de Meedogenloze Jongen en het offeren van geliefden aan een derde persoon 59 . K.L. Poll weet in zijn recensie liefde, sex en mysterie wel te koppelen aan het christelijk geloof, maar weet het nog niet te kwalificeren als ‘Revisme’: Wat het christelijk geloof betreft: dat blijft voor de ongelovige even onaannemelijk als iedere andere godsdienst, ook in de vorm die Van het
59 Van Leeuwen, G. ‘Benauwend probleem : we verstaan elkaar zo slecht’, In: HN
Magazine/Hervormd Nederland, 10 september 1966.
36
Reve het geeft in zijn brieven en gedichten. Maar Van het Reve is een van de weinige christenen, die door de eigenzinnige en daardoor vertrouwenwekkende manier, waarop hij woorden als God, dood, Jezus Christus, liefde, sex, waarheid, mysterie combineert of onderling verwisselbaar maakt, ook de niet‐gelovige tenminste een beetje weet te doen begrijpen wat hem bezielt. De twijfelaars begrijpen hem waarschijnlijk nog beter. 60 Kees Fens is de eerste die in zijn recensie de Meedogenloze Jongen noemt en daarbij opmerkt: Merkwaardig is, dat met de bezwaren tegen van het Reves godsvoorstelling steeds de ezel beladen wordt en men een andere godsvoorstelling uit zijn "Brieven", die van de Meedogenloze Jongen, buiten de beschouwingen laat. 61 Naar de mening van Fens heeft deze godsvoorstelling zijn oorsprong in de zeer eigen “homoseksuele leefwereld” van de auteur. Fens ziet het verlangen naar intimiteit met de Ezel, die de gestalte van de geliefde is, terugkeren in het verlangen naar intimiteit met de gestalte van God, die de liefde zelf is. Hij merkt tevens op dat die behoefte aan eenwording met de geliefde god in alle mystiek is aan te wijzen en dat deze vaak wordt uitgedrukt in beelden van de intieme vereniging van bruidegom en bruid. Van die bruidsmystiek is volgens Fens de in het werk van Reve gewraakte passage over de Ezel de tegenhanger, uitgedrukt in beelden ontleend aan de homoseksuele belevingswereld van de auteur. Fens lijkt de eerste te zijn die heeft getracht het Revisme nader te definiëren. De recensent heeft het in zijn recensie echter nog niet expliciet over Revisme. Een anonieme recensent van het NRC Handelsblad besteedt flink wat aandacht aan de breed uitgesponnen seksuele fantasieën over
60 Poll, K.L. ‘Het boek van het violet en de dood’, In: NRC Handelsblad, 29 juni 1966 61 Fens, Kees. ‘Van het Reve’, De Tijd, 13 mei 1966
37
ontmoetingen met allerlei jongens in Nader Tot U 62 . Hij laat zich daarbij uit over “de ware eruptie van seksuele, sterk sadomasochistische beelden” en maakt daarbij de kanttekening dat het erop lijkt “alsof de grootste overgave aan een mens, evengoed als die aan God, alleen in de droom te verwezenlijken is”. Wederom weet een recensent onbereikbare sadomasochistische seks aan een zoektocht naar God te verbinden, maar de criticus noemt de persoonlijke heilsleer niet Revisme. In een andere recensie geschreven door Huug Kaleis voor Het Parool stelt de criticus de Meedogenloze Jongen gelijk aan God zelf 63 . De auteur zou een fantastische hiërarchie opbouwen van onderworpen “dienende en martelende Jongens”. Kaleis stelt daarbij dat religie en seksualiteit zich in nauwe samenhang doen gelden bij de schrijver, maar de term Revisme wordt daarbij niet genoemd. Alfred Kossman bevindt zich in rustiger vaarwater als hij in zijn recensie voor Het Vrije Volk stelt dat de meeste lezers zich niet heel gemakkelijk in de God van Reve kunnen vinden 64 . Hij karakteriseert Nader Tot U als het zelfportret van “een homoseksueel, die dagdroomt van martelen, een beeld creëert van zijn idool, de Meedogenloze jongen, en die zij het op zonderlinge wijze, voortdurend getuigt van zijn diepe en verlangende godsgeloof”. De term Revisme valt wederom niet. Gabriel Smit heeft in zijn recensie voor De Volkskrant zelfs geen enig idee wat hij met het Revisme aan moet: Wie vanuit een voor Nederlanders gemiddelde godsdienstige overtuiging leest hoe Van het Reve over God denkt en schrijft, krijgt heel wat te verduren waarmee hij aanvankelijk geen raad weet. Daarenboven: wat hij onder "Revistiese Seks" verstaat is ‐ hoe men er verder ook over denken mag ‐ voor velen moeilijk te doorleven. 65
62 Anoniem, ‘Van het Reve als prozaïst en dichter’, In: NRC Handelsblad, 26 maart 1966 63 Kaleis, Huug. ‘Nieuwe Zendbrieven, In: Het Parool, 26 maart 1966 64 Kossmann, Alfred. ‘Brieven en gedichten van G.K. van het Reve: clown en profeet niet
van elkaar te onderscheiden’, In: Het Vrije Volk, 9 april 1966
65 Smit, Gabriel. ‘Melancholie in het nieuwe boek van G.K. van het Reve’, In: De
Volkskrant, 2 april 1966
38
Smit heeft de term “Revistiese Seks” overgenomen uit de achterflaptekst van de roman. Hij heeft – ondanks de vele pagina’s sadomasochistische seksfantasieën met de Sloper en de Bouwer etc. – geen idee wat “Revistiese Seks” mag inhouden. Deze recensent weet “Revistiese Seks” niet als bestanddeel van het Revisme te herkennen. Alain Teister in Vrij Nederland oordeelt dat “het laten samengaan van de religieuze en de seksuele extase geen godslastering betreft, maar een verbinding van Reves eigen, persoonlijke, onverwisselbare uitingen van seksualiteit, en liefde, en liefde tot God” 66 . Dit inzicht deelt hij met criticus Hans Warren. Warren stelt in zijn recensie voor de Provinciale Zeeuwse Courant dat “de uiting van een geheel persoonlijk beleven van de verbintenis met God, en dit zoeken naar God en het zich verenigen met hem” door de eeuwen heen gepaard gaat met “de meest geëxalteerde, vaak geheel seksueelgerichte gevoelens, en soms met volkomen pathologische beelden en de vreemdste, schokkendste terminologieën” 67 . Beiden zijn het met elkaar eens dat Reve met zijn persoonlijk heilsleer past binnen een traditie van mystieke, extatische literatuur. Fens verklaart aan het eind van zijn artikel Kanttekeningen bij Van het Reves brieven:
Enkele bladzijden tevoren heeft de auteur zich voorgesteld hoe hij altijd de Meedogenloze Jongen zou eren en dienen. Zoals in het gesprek in de dierentuin de auteur verklaart voor de panda geworden M. In nederige dienstbaarheid alles te halen, zo wordt in de religieuze of mythische wereld de rol van de auteur voortdurend als een zuiver dienende beschreven, hij is een werkezel, een organisator ook van de wereld van de opgeroepen gestalten en in die dienstbaarheid vindt hij voldoening; hij doet denken aan een apostel die eigen belangen volkomen weggecijferd heeft. Het is vanzelfsprekend dat hij opdrachten van de Meedogenloze
66 Teister, Alain. ‘Maar de meeste van deze is de dood: Huisbrieven van G.K. van het
Reve’, In: Vrij Nederland, 16 april 1966 67 Warren, Hans. ‘?’, In: Provinciale Zeeuwse Courant, 9 april 1966
39
Jongen krijgt. Ook in de in de slotbrief opgeroepen mythe van de Jongenskoning aller Oceanen en vooral in de direct daarop volgende scene waarin de lucht een gelijke mythe wordt geschapen als ter zee gebeurde, is hij de grote organisator, een heel bedrijf van slaven en ondergeschikten oproepend voor ‘boes Wim’, zelf niets vragend, helemaal op de achtergrond blijvend en in die verborgen positie zijn vreugde vindend. Ik geloof dat het in de brieven herhaaldelijk genoemde ‘Revisme’ zowel het visioen van de een op een punt en voor één samenkomende werelden van jongens is, als de kracht de de ‘ik’ ertoe brengt te trachten zijn droom tot werkelijkheid te maken. 68 Fens is hiermee de eerste criticus in de Nederlandse literatuurgeschiedenis die ‘Revisme’ noemt en die de term tegelijkertijd probeert te verklaren in een recensie of artikel over het werk van Reve. Hij verbindt daarbij nederige dienstbaarheid aan de Meedogenloze Jongen, waarbij de auteur zichzelf volledig wegcijfert, aan Reves persoonlijke religieuze wereld, waar ook slaven (het sadomasochistische element) worden geleverd aan een derde persoon (“boes Wimie”). Zoals blijkt uit de recensies van Nader Tot U weten de critici nog niet veel raad met het Revisme. De meesten missen de notie dat de Meedogenloze Jongen de bemiddelaar is van Gods liefde en dat de driehoeksverhouding van Meedogenloze Jongen, auteur en een derde Jongen een uiting is van liefde van de auteur voor God. Dat bepaalde critici zich al uitlaten over het begrip is een hele prestatie, want de tot die tijd door de auteur verstrekte verklaringen in interviews en eigen werk over ‘Revisme’ helpen menigeen blijkbaar weinig verder. 4.2 De term Revisme in recensies van ‘A Prison Song In Prose’ A Prison Song In Prose is geschreven in 1960, maar verscheen pas in 1968 met illustraties van Thomas Koolhaas en in een weidse vormgeving gepubliceerd
68 Fens, Kees. ‘Kanttekeningen bij Van het Reves brieven’, In: Merlyn, jrg. 4, nr. 3 (1966)
40
door Athenaeum‐Polak en Van Gennep en Thomas Rap te Amsterdam. Het verhaal is opgedragen aan een vriend van Reve, de Engelse schrijver Angus Wilson. Waarom het acht jaar heeft geduurd voordat het verhaal is gepubliceerd is reden voor speculatie in de kritieken. In de recensie van Peter van Eeten komt een verklaring naar voren waarom het boek niet eerder aan de openbaarheid is prijsgegeven: Van het Reve heeft dat wegens de sterk sado‐masochistische inslag van het verhaal niet eerder aangedurfd. Bovendien kan in 1960 ook de onverbloemd homoseksuele thematiek van het verhaal nog een beletsel zijn geweest. Nu, in 1969, zijn we gelukkig een stuk verder, en dat schept de mogelijkheid het niet al te sterke verhaal, dat nog geen vijftien bladzijden telt, een plaats te geven in de ontwikkeling van Van het Reves schrijverschap. 69 Er is door Fens in zijn artikel over de Meedogenloze Jongen 70 in het boek van Beekman en Meijer geschreven dat dit personage uit “Reves drie‐eenheid” al tot volledige ontplooiing komt in A Prison Song In Prose. Volgens hem heeft Allan dezelfde dienende functie als de Sloper en de Bouwer uit Nader Tot U. Tony G. zou de Meedogenloze Jongen zijn die Allan martelt en de ik‐figuur mag alleen maar toekijken, terwijl dit alles in een wensdroom voorkomt. Van Eeten heeft zijn recensie de titel Een wensdroom voor revisten meegegeven. Na het artikel van Fens over Nader Tot U wordt er voor de tweede keer gerefereerd aan het Revisme. De wrede schoonheid zwaait daar blijkbaar de scepter ‐ en de zweep, zoals blijkt, want er moet juist een zestienjarige, al even begerenswaardige jongeman tot een bekentenis gedwongen worden. Nadat er vrij uitvoerig is stilgestaan bij zijn aantrekkelijkheden volgt in ruim vier bladzijden de beschrijving van de marteling die tot de begeerde
69 van Eeten, Peter. ‘Een wensdroom voor revisten.’ In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 25
januari 1969 70 Beekman, Klaus en Mia Meijer. Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers. Amsterdam 1973. (Atheneum‐Polak & Van Gennep), p. 212‐213
41
bekentenis leidt. Lezers van Van het Reves latere werk zullen onmiddellijk het motief herkennen: de meedogenloze jongen mag, na een aanmoedigende liefkozing van de ikfiguur, over wie we geen nadere bijzonderheden te weten komen, een andere jongen, die hem duidelijk opwindt, zoveel hij wil pijnigen. De ikfiguur helpt alleen bij het vastbinden van de jongen, maar is verder uitsluitend als vertederd toeschouwer bij het gebeuren aanwezig, schijnbaar meer genietend van de fraaie lichaamsvormen van beiden dan van de tuchtiging, die niettemin tot in details beschreven wordt. Het verhaal heeft bovendien met latere verwerkingen van hetzelfde motief gemeen dat het een uitgesproken wensdroomkarakter heeft. Evenals Fens merkt Van Eeten op dat in het verhaal de wensdroom tot in de details is uitgewerkt. Dat het hier een vroege vorm van Revisme betreft wordt niet bij de naam zo genoemd. K.F. weet zich in zijn recensie voor De Tijd echter geen enkele raad met de in het verhaal voorkomende tuchtiging 71 : Ik beken me machteloos tot inleving in een situatie als deze, die ik alleen maar verschrikkelijk vind, me achterlaat met een groot medelijden voor de jongen en de vraag naar de zin van de beschrijving van deze kwellingen, hoe bijzonder knap die beschrijving ook gedaan is, wellicht juist omdat die beschrijving zo knap is. Waarschijnlijk komt de vraag naar de zin van het beschrijven juist hierdoor op: de liefde‐wreedheid van de ambtenaar verwijst alleen naar die liefde‐wreedheid terug; een ander zicht op de figuur opent ze niet, in tegenstelling tot de dierenkwellingen en plantenmartelingen door Elmer in de novelle "Werther Nieland", waarin deze daden telkens zijn in en naar een gecompliceerder geheel. Er wordt verwezen naar een zekere “liefde‐wreedheid”, maar het in verband brengen met Revisme doet K.F. niet. Daarnaast ziet deze recensent geen verdere,
71 K.F. ‘Het verhaal van een tuchtiging: “A Prison Song In Prose” van G.K. van het Reve’,
In: De Tijd, 31 januari 1969.
42
diepere betekenis in de tuchtiging. K.F. is een afkorting voor Kees Fens, die in zijn recensie van Nader Tot U wel een diepere betekenis wist te vinden in de sadomasochistische seksfantasieën (zie 4.1). Fens schrijft dan nog dat de “liefde‐ wreedheid” een liefdesuiting is voor God. Johan van der Woude, die voor het Nieuwsblad van het Noorden een kritiek schreef, merkt ook op dat het martelen van Tony geen diepere betekenis krijgt 72 . Volgens hem wordt het verhaal niet nadrukkelijk als een vorm van sadisme gepresenteerd, want het personage Tony “verpersoonlijkt de gerechtigheid, al is hij een bekwaam beul”. Van der Woude vindt dat door Reve in het midden wordt gelaten of het masochisme is, want “nr. 61 bekent tenslotte, en Tony's vriend vervult daarbij alleen de rol van getuige in de martelkamer”. De criticus beoogt dat er sprake is van een conventionele tuchtiging, die het gewenste resultaat van de bekentenis oplevert. De criticus weet eigenlijk alleen het bestanddeel sadisme te herkennen. Er is over het algemeen niet gedacht aan het beschrijven van het verhaal als voorbeeld van Revistische thematiek. Over het algemeen herkennen de critici geen diepere betekenis in de sadomasochistische taferelen in A Prison Song In Prose. Dat is niet helemaal gek aangezien het verhaal al in 1960 is geschreven en het Revisme pas in 1966 als term werd geïntroduceerd. 4.3 De term Revisme in recensies van ‘De Taal Der Liefde’ Reves volgende roman De Taal Der Liefde verschijnt zes jaar na Nader Tot U in 1972. Enkele hoofdstukken werden voorgepubliceerd in het tijdschrift Soma. De Taal Der Liefde is een roman in 5 hoofdstukken, aangevuld met brieven aan Simon Carmiggelt onder de titel 'Brieven aan een Kunstbroeder'. Deze brieven zijn in latere edities meestal niet afgedrukt. Dit keer zijn er maar liefst vierentwintig recensies verschenen, waaruit blijkt dat de literaire kritiek de toenemende populariteit van de schrijver in acht heeft genomen. Dat kon ook niet anders, want de schrijver had in 1969 de P.C. Hooftprijs ontvangen en dat maakte van Reve een auteur die men onmogelijk
72 v.d. W., Joh. ‘Nummer 61 in de strafcel’, In: Nieuwsblad van het Noorden, 22 januari
1969
43
kon negeren. Op Weg Naar Het Einde en Nader Tot U zijn bestsellers geweest en gebleven. Zelfs een in de Vier Pleidooien (1971) minder dan vijftien bladzijden tellend verhaal als Veertien etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor Arbeiders Verklaard bracht het in een luxueuze editie bij Thomas Rap tot twee drukken. De Taal Der Liefde bleek het meest verkochte boek in de periode februari‐maart van het jaar 1972 73 . De roman krijgt daarnaast veel goede kritieken in de pers 74 . Hans van Straten heeft in zijn recensie voor het Utrechtsch Nieuwsblad opgemerkt dat er wederom veel Jongens worden gemarteld in De Taal Der Liefde. Origineel aan zijn recensie is het feit dat hij aan de hand van een passage een mogelijke oorsprong weet te vinden voor dit bestanddeel van het Revisme: En voor wie zich mocht afvragen "hoe een mens zo komt" is er deze vingerwijzing, verstopt in een herinnering uit de tijd toen de auteur zeven of acht jaar was: Het bijwonen, in een aangrenzende achtertuin, van het tuchtigen van een buurjongen door diens vader. (…)"Ik stond in onze tuin op slechts enkele meters afstand, met dichtgeklemde keel en bonzende hamerslag van mijn bloed, overweldigd door medelijden, verdriet en ontzetting, maar tegelijkertijd een verschrikkelijk, fataal geluk voelend, dat ik niet kon begrijpen, dat mij diep beangstigde en waarvan ik misschien toen al vermoedde, nimmer meer afstand te kunnen doen. "Vaders, die zoons onder handen nemen, kunnen het zich voor gezegd houden!” 75 Deze vondst is in geen ander artikel over Reve ooit teruggekomen, wat vreemd is. Deze jeugdherinnering aan het tuchtigen van een buurjongen door zijn vader zou niettemin verzonnen kunnen zijn. Overigens noemt van Straten het Revisme niet. Martin Ros noemt de term daarentegen wel, maar geeft er een andere uitleg aan: 73 Beekman, Klaus en Mia Meijer. Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn
medeburgers. Amsterdam 1973. (Atheneum‐Polak & Van Gennep), p. 219 74 Beekman, Klaus en Mia Meijer. Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn
medeburgers. Amsterdam 1973. (Atheneum‐Polak & Van Gennep), p. 221
75 van Straten, Hans. ‘Brieven winnen het van verhalen in nieuwe Van het Reve’, In:
Utrechtsch Nieuwsblad, 23 februari 1972
44
Het "Revisme" door Van het Reve zelf ergens omschreven als het offeren van de meest geliefde aan een derde, bereikt in dit grotendeels in Frankrijk geschreven boek zijn uiterste vervoering. 76 Deze termverklaring geeft aan dat het voor de recensent nog steeds niet helemaal duidelijk is wat het Revisme precies inhoudt. Althans, dat doet een beetje slordige zin als “door Reve zelf ergens omschreven” vermoeden. De term wordt wel bij naam genoemd en dat is op zich nog steeds een bijzonderheid in de literair‐kritische receptie van het werk van Reve tot die tijd. De Vlaamse criticus Fred de Swert schrijft in zijn recensie het volgende: In «Gezond leven», het eerste verhaal waarin Wolf een stuk grond in Frankrijk heeft gekocht, zitten we reeds volop in de «Revistiese» problematiek. Tijger, samen met Woelrat, de vriend van Wolf, heeft in het Aquariumhuis een vriend opgescharreld (i.c. Peter Z.) en zal hem mee naar huis brengen. Wolf, die reeds thuis is zal zich beperken tot stiekum toekijken en luisteren, een riem in de handen om «op geheime wijze te bewaken wat mij lief was», wanneer Teigetje zijn vriend versiert. Wolf eigent zich de bijna masochistische derde‐rol in het «liefdesbedrijf» toe, i.c. de opofferende, derhalve de lijdende rol. In het tweede verhaal «De Taal der Liefde» wordt het Revisties gegeven verder uitgewerkt in die zin dat Wolf persoonlijk de briefwisseling met de ondertussen vertrokken Peter Z. zal onderhouden. 77 Revisme lijkt hier wederom te worden geïnterpreteerd als het op sadomasochistische wijze martelen van Jongens, terwijl de schrijver in het stiekeme toekijken moet lijden en opofferen. Het verband met God en de Meedogenloze Jongen wordt in deze passage niet gelegd. Later in de recensie
76 Ros, Martin. ‘Van het Reve groots in “De taal der liefde”, In: Algemeen Dagblad, 23
februari 1972
77 de Swert, Fred. ‘G.K. van het Reve: De taal der liefde’, In: Gazet van Antwerpen, 27
februari 1972
45
heeft de Swert het echter wel over “de korrelatie religie‐seks”, maar niet als hij het heeft over “Revistiese problematiek”. Criticus Harry van Santfoort waagt het om in zijn bespreking van de roman het Revisme te verklaren aan de hand van een citaat: Voor de verstaanbaarheid van een centraal thema in het werk van Van het Reve verwijs ik naar een passage uit een brief van 11 augustus 1971 (blz. 100) waarin hij het over het "Revisme" heeft: "Geil zijn op iemand en die persoon voor jezelf begeren, dat is vrij nieuw ‐ gevaarlijke nieuwigheid. Die persoon willen offeren aan een aanbeden derde, dat is geen nieuwigheid of perversie, maar iets heel ouds en gevestigds. 78 Het citaat tracht de volledige betekenis van de term aan de lezer uit te leggen. Ook in deze kritiek wijst de recensent niet op het verband met het goddelijke. Cor de Back noemt De Taal Der Liefde weer een “typisch Revistisch werkstuk” en stelt dat het boek “Revistische humor” bevat, maar deze bewering wordt verder niet uitgelegd; de lezer komt niet te weten wat de criticus hier precies mee bedoelt 79 . Hier heeft het bijvoeglijk naamwoord ‘Revistisch’ eerder de betekenis: ‘typerend voor de schrijver Reve’. De Back gebruikt het woord ‘Revistisch’ als een label. Zo lijkt ‘Revistisch’ niets van doen te hebben met het Revisme, zoals beschreven staat in romans als Nader Tot U. Zoals in het theoretisch kader vermeld staat, is bij toneelschrijver Pinter hetzelfde gebeurd. Het enige verschil is dat bij hem het label een positieve connotatie in plaats van een negatieve. ‘Revistisch’ krijgt hier een totaal andere betekenis. In de bespreking van Frans van Suetendael komt de term ‘Revisme’ voor als “een door Van het Reve bedachte vorm van sadomasochisme” 80 . Duidelijker wordt de recensent niet en hij voegt verder geen inzichten die leiden tot definitie toe. Wim Zaal beweert dat Reve meer droomt dan seks bedrijft:
78 van Santfoort, Harry. ‘Gerard Kornelis van het Reve in zijn nieuwe boek 'de taal der
liefde': "Het is wel eenzaam wat ik schrijf dat staat ook in mijn horoskoop"’, In: De Nieuwe Linie, 1 mei 1972 79 de Back, Cor. ‘Van het Reves afrekening’, In: De Standaard, 21 april 1972 80 van Suetendael, Frans. ‘G.K. van het Reve : De Taal der Liefde : een mensenboek’, In: De Nieuwe Gazet, 24 maart 1972
46
Die dromen echter stelt hij in dienst van wat hij bemint: het jongenspaar Tijger en Woelrat. Hij zal dit voor ze doen, en dàt: jongens vangen en voor hun plezier martelen, een auto voor Woelrat bestellen en wat al niet... 81 De recensent noemt hier het “jongens vangen en martelen”. Het betreft een bestanddeel van het verder niet expliciet genoemde Revisme. Volgens de criticus dienen de seksuele wensdromen van de schrijver het plezier van de Jongens. Pierre H. Dubois meent dat het schrijven voor Reve “de functie vervult van een bezwerings‐ritueel”. Voor Dubois is de bezweringsintentie in vergelijking met andere kunst wel heel erg “manifest” en “wanhopig”. Ook deze recensent laat zich maar vaag uit over de precieze betekenis van het Revisme: En ongetwijfeld is het dááraan toe te schrijven dat het werk van Van het Reve, dat zo moeilijk plaatsbaar is en dat op uiteenlopende gronden, met name zijn onverbloemde homofilie en de openlijk beleden vorm van sadomasochisme, waaraan hij de naam ‘Revisme’ heeft gegeven, veel verzet moet wekken, van de andere kant een zeldzaam accent van authenticiteit bezit dat het aangrijpend maakt. 82 Het moge echter duidelijk zijn dat Dubois het Revisme zo moeilijk acht, omdat hij niet weet in welke traditie het werk van Reve te plaatsen, zoals naar voren komt in bovenstaand citaat. Van Doorne noemt in zijn kritiek het Revisme “het samenvloeien van masochisme en sadisme” 83 . Hij schrijft dat daarbij “het voorwerp van je liefde” wordt geschonken aan “iemand die je ook liefhebt’’, zoals andere critici ook al constateerden. De Meedogenloze Jongen noch God komt in deze uitleg naar
81 Zaal, Wim. ‘Jawel hoor, een mensenboek!’, In: Elsevier, 11 maart 1972
82 Dubois, Pierre H. ‘Een lied voor allerzielen’, In: Het Vaderland, 18 maart 1972 83 van Doorne, J. ‘De taal der liefde van G.K. van het Reve’, In: Trouw, 11 maart 1972
47
voren. Van Doorne geeft het “samenvloeien van masochisme en sadisme” geen functie mee. K. Schippers definieert de term in zijn recensie op een nogal abstracte wijze: Het Revisme ‐ een vorm van genegenheid, waarbij slachtoffers van niveau als ongebruikelijke geschenken in taal of in natura aan beminden worden uitgereikt ‐ mag het onderwerp van "De Taal der Liefde" lijken, omdat het de hoofdlijn van de anekdote bepaalt. 84 Wederom wordt door een criticus niet opgemerkt dat de term zou kunnen draaien om het uiten van een liefdesverlangen naar God met de Meedogenloze Jongen als bemiddelaar. In een andere recensie voor De Volkskrant benoemt Schippers het Revisme “een hogere geïntensiveerde synthese van het masochisme en het sadisme” 85 . K.L Poll noemt het “geil zijn op iemand en die persoon voor jezelf begeren” en vervolgens “die persoon willen offeren aan een aanbeden derde” Revisme 86 . De criticus citeert hier direct uit De Taal Der Liefde. De recensent sluit zich hierbij bij de andere critici aan die verder geen diepere betekenis wensen te geven aan het begrip. Hij betrekt de Meedogenloze Jongen en God niet bij de term. In dit geval is het citeren niet voldoende geweest om het Revisme allesomvattend te definiëren. In De Tijd doet Warm de Moor ook een poging de term te verklaren voor het lezerspubliek: Gezond leven en Liefde Zonder Naam vormen tezamen een verhaal waarin het "revisties" ideaal wordt uitgewerkt. De ik‐figuur treedt er aanvankelijk in op als de toeluisterende, in zichzelf opgesloten derde bij het liefdesspel van anderen, later offert hij zich op voor zijn partner om
84 Schippers, K. ‘G.K. van het Reve : De Taal der Liefde : Een vorstelijk mensenboek’, In:
Haagse Post, 3 maart 1972 85 Schippers, K. ‘Taal de Liefde’, In: Het Parool, 7 november 1972 86 Poll, K.L. ‘De held van deze geschiedenis’, In: NRC Handelsblad, 10 maart 1972
48
aan diens vriend, ofschoon hij hem haat, een liefdevolle brief te schrijven. Daarmee beantwoordt hij volledig aan de eisen van het Revisme. 87 Het staat echter niet vast dat het Revisme “eist” aan een vriend, die de auteur haat, een liefdevolle brief te schrijven. De Moor geeft dus een zeer eigen definitie van het “revisties ideaal”. De criticus legt verder niet uit wat de eisen van het Revisme precies zijn. Kees Fens, die bij zijn recensie van Nader Tot U als een van de eersten de Meedogenloze Jongen noemde in verband met het Revisme, heeft in zijn kritiek op De Taal Der Liefde geen moeite gedaan om de term verder uit te leggen. Waarschijnlijk vond hij dat de lezers van De Volkskrant ondertussen wel bekend moesten zijn met dit gegeven. Hij had namelijk al in 1966 een poging gedaan de term expliciet te verklaren in een recensie (zie 4.1). Een volledige interpretatie heeft Fens tot dan toe nog niet uitgewerkt. Een interessante verklaring voor hoe de auteur op het idee van Revisme is gekomen staat wel in deze kritiek genoteerd: Het zou mij niet verwonderen als Van het Reve middels het christendom tot dat Revisme gekomen is: God geeft uit liefde tot de mensen zijn zoon aan die mensen. De laatsten pijnigen hem en doden hem tenslotte, maar de striemen brengen niet alleen genezing, ze doen de liefde van God voor de mensen nog toenemen. En de ik‐figuur in dit boek toont zich vaak een jaloerse god: hij wil de liefde van de ontvanger geheel en zal daar andere geliefden steeds meer aan opofferen. 88 De poging tot een definitie geeft aan dat de criticus het wel van belang acht om dieper op het werk van de schrijver in te kunnen gaan. Fens beschrijft het Revisme verder als een “offerritueel: de liefde neemt niet, maar geeft aan de geliefde wat die verlangt. En de gever vindt in het offeren door de ontvanger van
87 de Moor, Warm. ‘Meesterwerk van G.K. van het Reve’, In: De Tijd, 4 maart 1972
88 Fens, Kees. ‘De taal der liefde van G.K. van het Reve’, In: De Volkskrant, 26 februari
1972
49
het gekregene – middels tuchtiging – het hoogste genot, en zijn liefde tot slachtoffer en vooral ontvanger neemt er nog door toe”. In het artikel G.K. van het Reve en de re(cidi)vistische Heterokliet gebruikt Johan P. Snapper de definities die Fens en Schippers in hun recensies van De Taal Der Liefde hebben gegeven 89 . Tevens beschouwt Snapper het Revisme als een combinatie van stijl en problematiek in de werken van Reve, die typerend is voor de schrijver. De criticus neemt naar eigen zeggen aanmerkelijke afstand van het begrip zoals door de schrijver zelf geformuleerd 90 . Welke definitie van het Revisme Snapper zelf hanteert, wordt verder niet geheel duidelijk. De criticus merkt op dat het begrip uitsluitend “naar de schrijver zelf verwijst” en niet meer inhoudt dan een “adolescent‐in‐zichzelf opgaan” dat “weinig met kunst te maken heeft”. Als zodanig manifesteert het Revisme zich volgens Snapper zich slechts als “een soms vermakend, vaker vermoeiend “recidivisme”, een soort idiopatische kwaal van Van het Reve zelf”. In dit artikel vertegenwoordigt het “recidivisme” het “steeds opnieuw in een precaire toestand vervallen van de revistische held, wat deze belemmert en gelijktijdig bevordert in zijn strijd met het bestaan” 91 . Verder is een Revistische held volgens Snapper iemand, die tegelijk “een gevangene en een toerist in zijn huis is”. Een voetnoot verklaart dat dit poëtische beeld van de moderne mens (en dichter) als een “toerist in eigen land” karakteristiek is voor de Vijftigers. Overigens haalde Gerard Reve in het interview dat hij met zichzelf afnam (eerst verschenen in het tijdschrift Tirade en in 1961 opgenomen in Tien Vrolijke Verhalen flink uit naar de Vijftigers 92 . Verder kenmerkt het begrip “het punt waarop alle splinters van de menselijke psyche samenvallen” 93 .
89 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 313‐314 90 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 313 91 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 219 92 Reve, Gerard. ‘Tien Vrolijke Verhalen, In: Verzameld Werk 1. Amsterdam 2006 (Veen),
p. 646
93 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 310
50
Kortom, de auteur van het artikel legt zijn verklaring van het Revisme als een slecht passende puzzel bij elkaar. Vreemd is dat Snapper zichzelf tegenspreekt: hij schrijft eerst dat het begrip, zoals door de schrijver gedefinieerd, weinig met kunst te maken heeft en hij heeft het daarna over “het raadsel van het Revisme”, dat door de lezer moet worden ontrafeld, in een “Reviaanse” wereld waar de waarheid zich in vervormingen openbaart. Ook merkt hij op dat Reve het leven beschouwt “als iets dat uit tekenen en signalen bestaat, die de kunstenaar uit roeping moet ophelderen” 94 . Als de term zoals door Reve gedefinieerd eerst niets met de kunst te maken zou hebben, waarom heeft de kunstenaar dat een paar pagina’s verder opeens wel? Daarnaast zegt Snapper zich voor zijn definitie van het Revisme in het artikel te baseren op de recensies van Fens en Schippers. Deze recensenten hebben zich echter gebaseerd op uitlatingen van de schrijver zelf, dus met het “volledig” afstand nemen van de uitspraken van Reve zelf over het Revisme lijkt het dan wel weer mee te vallen. Voor de geloofwaardigheid van dit artikel lijkt dit een bezwaar. Het toont aan hoe de literaire kritiek tot een consensus over dit idiosyncratische begrip is gekomen. Soms proberen de critici zich aan de hoogst persoonlijke definitie van de schrijver zelf te houden, hoe problematisch dat soms ook moge zijn. Het lijkt er op dat de meeste critici bij de besprekingen van Nader Tot U de homoseksuele fantasieën weten te verbinden met religie, dood en erotiek. In de recensies van De Taal Der Liefde hebben de critici de definitie van het Revisme beknot en heeft de term als voornaamste betekenis ‘het offeren van een geliefde aan een derde’ gekregen. Deze recensenten hebben zich niet op de roman gebaseerd, want in De Taal Der Liefde speelt de religie wel degelijk een grote rol bij dit offeren en tuchtigen van Jongens. Het is aannemelijk dat de critici, die het Revisme slechts ten dele hebben uitgelegd, hun consensus hebben gebaseerd op elkaar en op het interview met Hofhuizen uit 1972, waarin Reve zelf geen duidelijk antwoord wenst te geven op wat het Revisme precies is.
94 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 301
51
4.4 De term Revisme in recensies van ‘Lieve Jongens’ Lieve Jongens is een barok gestileerde roman over de herenliefde. Het eerste hoofdstuk, ‘Het Volle Leven’, werd voorgepubliceerd in tijdschrift Soma. Zo enthousiast als De Taal Der Liefde wordt ontvangen, zo lauw is de reactie van de pers op Lieve Jongens, verschenen in 1973 bij Pollak & Van Gennep. De vaakst terugkerende kritiek in het grootste gedeelte van de achttien recensies, die aan het boek zijn gewijd, is dat Reve zichzelf herhaalt en dat er weinig nieuws te lezen valt. Volgens Komrij gaat het boek zelfs “nergens meer over” en is “de koek” op 95 . Lieve Jongens kwam behalve als een slechts ten dele geslaagd vervolg op De Taal Der Liefde, ook als sprookjesboek van een schrijver met een nieuwe naam (‘Gerard Reve’ in plaats van ‘G.K. van het Reve’) in het nieuws. Over het algemeen proberen de critici in de recensies van Lieve Jongens niet meer te verklaren waarom er wederom zoveel jongens worden getuchtigd. De meeste critici lijken te zijn murw gebeukt door de eindeloze, minutieuze beschrijvingen van de martelingen van de jongens, met wie de hoofdpersoon, Wolf, zijn liefde bedrijft. Zo komt in de recensie van van Doorne de term Revisme niet voor 96 . Hij wijst met nadruk op de seksuele machtsdromen van de ik‐figuur uit het boek, maar hij lijkt meer geïrriteerd door het boek dan dat hij het wil proberen te verklaren. Met “geouwehoer waar Gods zegen op rust” heeft het “geleuter” over lieve jongens volgens van Doorne niks te maken, maar betreft het de hersenspinsels van een “sexuele maniak”. Henk Buurman vindt dat Reve ‐ na één boek vol liefkozingen en martelingen van jongens te hebben volgeschreven ‐ het in het volgende boek wat dat betreft “wel voor gezien mag houden” 97 . De humor, de weemoed, het God‐ of doodsverlangen, het cynisme ook is allemaal “in Lieve Jongens minder sterk aanwezig dan in De Taal Der Liefde”. Revisme wordt in de recensie van Buurman verder niet genoemd, al betitelt hij het vorige boek wel als “de Revistische Almanak 1972”. Wat hij daar precies mee bedoelt, wordt niet duidelijk.
95 Komrij, Gerrit. ‘Oom Gerard vertelt sprookjes’, In: Vrij Nederland, 26 februari 1973 96 van Doorne, Johan. ‘Lieve jongens is een monument van geleuter’, In: Trouw, 17 maart
1973
97 Buurman, Henk. ‘Van het Reves almanak 1973’, In: Accent, 10 maart 1973
52
In zijn recensie voor de Haagse Post merkt Jan Donkers over “de Revistiese godsdienstbeleving” op dat het al het onderwerp van een theologisch proefschrift is geworden 98 . Tevens voorspelt hij dat “andere op promotie beluste doctorandussen in die richting” ook in Lieve Jongens voldoende stof zullen opduiken. Donkers zegt dat de "revistiese seks" in het werk van Reve in de loop der jaren “vroeger alleen maar terloops” is behandeld, “op soms bijna onnavolgbare zijpaden, en nu, vooral in de Vertellingen aan Woelrat, in alle hevigheid en met volle overtuigingskracht”. Het is nobel van Donkers om het op te nemen voor de Revistische godsbeleving en seks, maar uitleggen wat deze noties nu precies moeten inhouden doet hij niet. Hij noemt als voorbeeld een vertelling over “een erotisch avontuur” met een Duitse soldaat, maar verdere toelichtende bewoordingen over het begrip Revisme zijn niet te vinden. Ab Visser vergelijkt Reve met een mysticus die “via afsterving, en niet zelden langs sado‐massochistische weg, de hemelse liefde tracht te verwerven” 99 . Deze opmerking lijkt betrekking te hebben op het Revisme, ook al wordt deze term in de recensie niet genoemd. Visser zegt verder dat Reve “de hoogste, zuiverste vriendschap” probeert te bereiken door “in opperste zelfkwelling zijn geliefde katjes op het spek te binden en zich te verliezen in (bij aangebrachte) gefantaseerde folteringen, waarbij zelfs een tikkeltje vampirisme niet ontbreekt”. Harry Huizing noemt de term wel in zijn kritiek: Deze zwaar romantische verhalen hebben alle het "Revisme" tot onderwerp: 'n intrigerende verstrengeling van sadisme en masochisme, waarbij het hoogste genot is een "knappe" jongen (of meisje) te "offeren" aan de geliefde. 100 Zeer opmerkelijk is dat deze criticus ‐ na tientallen bladzijden gedetailleerde beschrijvingen van jongenskleren en jongenslijven te hebben gelezen ‐ stelt dat
98 Donkers, Jan. ‘De Wind in het Wijnglas en andere vermakelijke vertellingen’, In:
Haagse Post, 24 februari 1973 99 Visser, Ab. ‘Hooglied en klaagzang van de knapenliefde’, In: Leeuwarder Courant, 24
februari 1973 100 Huizing, Harry. ‘'Lieve Jongens': geweldig, maar het is geouwehoer : de winkel van
Gerard Reve is nu een kleine supermarkt geworden’, In: Nieuwsblad van het Noorden, 23 februari 1973
53
het Revisme ook het offeren van een meisje aan de geliefde zou kunnen inhouden. Deze interpretatie van het Revisme is voor het eerst in een kritiek of een artikel over het werk van Reve te vinden. Deze nieuwe bevinding lijkt ook ondersteuning te kunnen vinden in Lieve Jongens (zie hoofdstuk 3). Als Ben Bos in zijn recensie voor De Nieuwe Linie Revisme (“de geliefde krijgt een andere persoon aangeboden om zijn lust aan te beleven”) en “religieuze vervoering” naast elkaar noemt, dan is het duidelijk dat deze recensent zich baseert op een definitie van het Revisme die seks en religie met elkaar verenigt 101 . 4.5 De term Revisme in de recensies van ‘Het Zingend Hart’ De dichtbundel Het Zingend Hart verschijnt eind 1973 bij uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep. Een aantal gedichten werd eerder gepubliceerd in Tirade en Elsevier. Aan Het Zingend Hart is beduidend minder aandacht geschonken dan aan Lieve Jongens. Dit keer zijn er acht recensies gewijd aan de bundel, meer dan de helft minder in vergelijking met de pers die het vorige boek van Reve kreeg. De verminderde belangstelling zou kunnen komen door de koele ontvangst van Lieve Jongens: de literaire kritiek heeft even genoeg van Reve. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat Het Zingend Hart poëzie bevat, wat een marginaler genre dan proza is. Poëziebundels worden minder goed verkocht. Net als bij Lieve Jongens is de kritiek op de bundel overwegend negatief. De meeste recensies van Het Zingend Hart bespreken tegelijkertijd twee studies van de literaire critici Klaus Beekman en Mia Meijer (Kort Revier), en de Vlaming Hedwig Speliers (G.K. van het Reve en de groene anjelier). Het gevolg is dat bij het beoordelen de inhoud van de dichtbundel in het gedrang komt. De term Revisme of omschrijvingen van de bestanddelen van dit begrip zijn vrijwel niet te vinden. De enige opmerking over Revisme staat in de recensie van Anton Korteweg voor Het Parool:
101 Bos, Ben. ‘Nieuwe roman "Lieve jongens" op komst : van het Reve rekent af : de rode
radikalen’, In: De Nieuwe Linie, 7 februari 1972
54
Het meest opvallende uit die categorie is zeker het slotgedicht "Sacrament", waarin in een visioen de Maagd "een jonge soldaat die eenzaam was zonder moeder en het nog nooit gedaan had bovendien" toegang verleent tot "Haar diepe grot". Het moest er van komen, deze koppeling van verhuld Revisme aan een variant van de lichamelijke vereniging met God. 102 Terecht brengt Korteweg het Revisme in verband met de lichamelijke vereniging met God, maar hij noemt eigenlijk alleen een bestanddeel van het begrip. Tot een allesomvattende uitleg met betrekking tot de term komt het niet. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat er onder de critici consensus is bereikt over de definitie van het Revisme. Ze lijken geen moeite meer te willen doen om de term te verklaren. De andere kritieken die gewijd zijn aan Het Zingend Hart gaan geheel niet in op het Revisme en blijven dus buiten beschouwing. 4.6 De term Revisme in de recensies van ‘Het Lieve Leven’ Het Lieve Leven verscheen in 1974 bij uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep. Zoals uit de recensies naar voren komt, blijkt het een derde deel van een drieluik te zijn. De eerste delen De Taal Der Liefde en Lieve Jongens hieruit waren grote succesnummers. Het boek kreeg met zestien recensies meer aandacht dan de vorige publicatie Het Zingend Hart. Het Lieve Leven bestaat dit keer alleen maar uit brieven die de schrijver aan anderen richtte. Het boek krijgt een overwegend positieve pers en lijkt inzicht te bieden in het gehele werk en leven van deze auteur. De lezer is er echter nooit zeker van of sommige uitspraken van Reve werkelijk ernst zijn of dat de waarheid geweld wordt aangedaan. Helaas komt de term Revisme of opmerkingen over bestanddelen van dit begrip in geen van de zestien recensies voor. De pers bespreekt vooral inhoudelijke
102 Korteweg, Anton. ‘Ongelijke gedichten van Reve : "Het zingend hart" ouderwetse
dichterlijkheden, burgerlijk taalgebruik, eigenaardige humor’, In: Het Parool, 17 november 1973
55
facetten die handelen over het leven van Reve. Helemaal gek is dat niet, want zoals Adriaan van der Veen terecht opmerkt, onderscheidt het Lieve Leven zich “van de twee eerder boeken ook door het ontbreken van de concentratie op de "jongens" en wat met hen kan worden ondernomen” 103 . In een negatieve recensie van Ben Bos komt wel een interpretatie van het Revisme voor: Voor de rest mekkert en meiert meneer Van het Reve over allerlei bijzonderheden hemzelf betreffende, zijn geilheid, angst, drankzucht, egoïsme, ironie, kwellingen des lichaams en des geestes. Een soort striptease van bekende Revismen. 104 De recensent lijkt met deze opmerking alles wat Reve ooit als onderwerp in zijn corpus heeft behandeld te verzamelen onder de noemer “Revismen”. Bos gebruikt hier “Revismen” als een label met de betekenis ‘typerend voor het werk van Reve’. De Meedogenloze Jongen, het offeren van een geliefde aan een derde en de religie worden echter niet genoemd. Hugo Bousset laat in zijn kritiek voor Ons Erfdeel de term even vallen, maar weet alleen te vermelden dat het Revisme “alleen in de droom der woorden bestaat” 105 . Tevens heeft hij het over “universele revistische problematiek”, waarbij Reve zich ten doel stelt “als een ware profeet der liefde, zo ongeveer het mensdom verlossen” en daarnaast noemt hij “de revistische zinvolheid”. Deze omschrijvingen zijn vaag en onduidelijk. De criticus veronderstelt waarschijnlijk dat de lezer bekend is met het Revisme en dat hij het gebruik van deze termen niet hoeft te verantwoorden. In een artikel van Gomperts genaamd Gerard (van het) Reve: realist, symbolist, humorist en dat tijdens het verschijnen van Het Lieve Leven is gepubliceerd is een zeer allesomvattende verklaring van het Revisme te lezen:
103 van der Veen, Adriaan. ‘Lijden of het kleine front’, In: NRC Handelsblad, 17 mei 1974 104 Bos, Ben. ‘Een meeslepende Koolhaas en een mekkerende Reve’, In: De Nieuwe Linie,
15 mei 1974
105 Bousset, Hugo. ‘Niet meer willen leven’, In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr 4 (sept.‐okt. 1974),
p. 575‐577
56
Zijn sexuele gesteldheid heeft een heel persoonlijk karakter, waarvoor hij naar analogie van het sadisme de naam Revisme bedenkt, dat een soort in de fantasie beleefd sadisme per procuratie is. (…) Het Revisme is nu, als ik het goed begrepen heb, het weten of het waarnemen van martel‐ activiteiten die een geliefde jongen op een andere jongen toepast. De eigen droom van macht en liefde dient hem ook voor zijn religieuze belevingen. (…) In de verbeeldingswereld van Van het Reve is het innigste contact dat er tussen twee wezens kan bestaan dat de een tijdens de masturbatie aan de ander denkt. Dit is zijn formule van liefde, waarin het isolement en de treurigheid daarover, die de basis vormen van zijn schrijverschap, zijn geïntegreerd. De gedachte dat God een vergrote projectie is van de auteur in zijn waarnemingsfunctie leidt consequent tot de opvatting dat het waarnemen een onvoltooid liefhebben is. De voltooiing krijgt zijn misschien zuiverste vorm in deze masturbatie‐liefde, omdat God even geïsoleerd, even eenzaam is als de mens. Het schandaal‐ verwekkende geval met de ezel is vergeleken met deze gedacht een frivole fantasie. 106 De critici hebben bij de besprekingen van Het Lieve Leven geen moeite gedaan om uit te leggen wat het Revisme inhoudt. Wie de recensies in ogenschouw neemt, kan slechts constateren dat de uitspraken die critici over de betekenis van het Revisme doen, tot op grote hoogte berusten op hun kennis van uitspraken en stellingnamen van collega’s. Het Revisme proberen te verklaren is niet interessant meer, want er is over de betekenis en inhoud van de term consensus bereikt. In elk geval zijn er bij publicatie van Het Lieve Leven niet veel critici meer die intensief het Revisme proberen te verklaren.
106 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 323
57
4.7 De term Revisme in de recensies van ‘Ik Had Hem Lief’ Het brievenboek Ik Had Hem Lief verscheen in 1975 bij uitgeverij Elsevier. Het is een bundeling van brieven aan toenmalige geliefde Ernest de R. uit de periode 1972‐1974 Ik Had Hem Lief krijgt zestien recensies en wordt daarmee weer wijd en verbreid besproken in de pers. Gunstig zijn deze recensies niet: de critici hebben het over het algemeen over een nieuw dieptepunt in het oeuvre van de schrijver en de roep dat hij zich in literair opzicht opnieuw moet uitvinden wordt steeds groter. Hans van Straten heeft het in zijn recensie over een “onleesbaar boek tenzij men tot het type lezer behoort dat maar niet genoeg kan krijgen van de harde jongenskontjes, de knuffelbeertjes, de Goddelijke Prinsen, de Mededogenloos Schone Blonde Jonge Meester en andere reeds lang tot cliché verstarde Revismen.” 107 Wat de andere “Revismen” mogen inhouden staat er niet, maar het is duidelijk dat hij de Meedogenloze Jongen als een bestanddeel ziet. De kenmerken die van Straten “Revismen” noemt bestempelt de recensent van het Rotterdams Nieuwsblad als “Reviaans”: “Het begint vurig en echt Reviaans met koosnamen boven de brieven die er niet om liegen: ,, Lieve Stoeibeer", ,,Aangebeden Dier", ,,Jongensruiter", ,,Meedogenloos Schone Blonde, Jonge Meester", en tal van vindingrijke variaties op het knuffelthema.” 108 Het “Reviaans” noemen van bovenstaande koosnamen lijkt in deze recensie niet meer te betekenen dan ‘typerend voor de schrijver Gerard Reve’. Sommige recensenten hebben de dromen en de fantasieën die Reve “revistisch” noemt, over de Meedogenloze Jongen die andere jongens aan zich onderwerpt en martelt, een iets andere draai gegeven. Fens heeft wel een verklaring voor het feit dat de critici afzien van verdere verklaring van het Revisme. Hij stelt dat Reve langzamerhand nog meer dan een eigen taal een eigen “jargon” heeft opgebouwd. Dat jargon, dat niet meer is dan “een verzameling eigen stylistische faits divers”, is de taal van zijn werk
107 van Straten, Hans. ‘Nieuwste boek van Gerard Reve: een treurige afgang’, In: Utrechts
Nieuwsblad, 22 februari 1975 108 Anoniem, ‘De eenzaamheid van Gerard Reve’, In: Rotterdams Nieuwsblad, 28 februari 1975
58
geworden: “de lezer wordt geacht aan de bewogenheid van de auteur te geloven op grond van tot gemeenplaats geworden taal”. Met woord‐ en stijlmateriaal uit vroeger werk alom bekend, schrijft hij brieven, die daardoor hoogstens brieven worden van de bekende auteur Reve zoals die zich al enige jaren voortdurend meent te moeten presenteren. Voor de conceptie van een roman in liefdesbrieven zijn ze te weinig oorspronkelijk, tenzij men de echoput als het centrum van het hart beschouwt. Naar stijl en woordkeus komen de brieven uit het nu wel tot in de uithoeken bekende arsenaal van de schrijver Reve. 109 Hoogstwaarschijnlijk is het zo dat de criticus veronderstelt dat de lezer bekend is met het door Reve gebezigde jargon en dat deze ondertussen moet weten wat met Revisme wordt bedoeld. Dit komt overeen met wat er in het werk van Reve gebeurt: het Revisme krijgt een steeds nauwere definitie. Het offeren en martelen van Jongens komt in de tweede helft van de jaren zeventig nog voor in het werk van Reve, maar de religieuze elementen zijn verdwenen. Vreemd is echter dat er nog steeds zoveel verschillende opvattingen onder critici omtrent de term bestaan. Ben Bos doet de stelling van Fens bevestigen als hij het heeft over “de gedachten op gereproduceerde slagzinnetjes van het Revisme” 110 . De meeste critici zijn het in hun oordeel in ieder geval unaniem over eens dat Reve zijn stijlmiddelen en taal in Ik Had Hem Lief verworden zijn tot betekenisloze clichés. 4.7 De term Revisme in de recensies van ‘Een Circusjongen’ Een Circusjongen is eind 1975 verschenen bij Elsevier als paperback, een gebonden editie werd op de markt gebracht door uitgever Polak.
109 Fens, Kees. ‘De nieuwe Reve: dichter en bouwer’, In: De Volkskrant, 27 februari 1975 110 Bos, Ben. ‘Weer een mislukte egotrip van Gerard Reve’, In: De Nieuwe Linie, 26
februari 1975
59
De ‘levensroman’ krijgt eenentwintig recensies. De critici zijn minder negatief in vergelijking met besprekingen van het vorige boek, maar een warm onthaal krijgt Een Circusjongen van de pers wederom niet. In de Revisor verscheen een artikel van de hand van Duco van Weerlee genaamd Revisme in de overgang 111 . De schrijver zou in een overgang zitten, waardoor zijn kenmerkende oude humor in de jongste roman is verdwenen. De in archaïsche bewoordingen vertelde verhalen zouden volgens van Weerlee in Een Circusjongen een luguber effect opleveren: er valt niet minder te huilen, maar wel minder te lachen. Gerard Reve zou een reuzenzwaai maken van “realisme naar idealisme, van het intellectueel‐romantische pathos van zijn vroegere werk naar de gestileerde mythische verbeelding”. Van Weerlee noemt zijn artikel dan wel Revisme in de overgang, een uitleg omtrent het begrip staat er niet in. De enige keer dat de term in het geschrevene voorkomt is in de titel. Ab Visser schrijft dat er “martelingen en sado‐masochistische experimenten” in de roman voorkomen. 112 Verwijzingen naar andere bestanddelen van het Revisme noemt Visser niet, net als Fens die ook kort even de “martelscènes” uit het boek aanstipt 113 . Hans van Straten merkt op dat “dat de homoseksuele liefdestaferelen, bekend uit zijn vroegere boeken, duidelijk naar de achtergrond worden gedrongen door episoden van gewelddadig sadisme” 114 . Het is aannemelijk dat de critici het met elkaar eens zijn dat er van religie in de betreffende roman eigenlijk maar weinig sprake is. Van ‘geouwehoer waar Gods zegen op rust’ is weinig over: het lijkt alsof de martelfantasieën voor de critici zijn verworden tot simpelweg ‘geouwehoer’. Ondanks de grote hoeveelheid recensies is de term Revisme niet genoemd. Vanaf midden jaren zeventig wordt over het algemeen verveeld op de literaire bijdragen van Reve gereageerd. De behoefte om het Revisme te verklaren is vermoedelijk ook afgenomen, naarmate de schrijver de term in zijn werk telkens weer anders definieert.
111 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 337 112 Visser, Ab. ‘De Gerard Reve‐saga’, In: Leeuwarder Courant, 24 december 1975 113 Fens, Kees. ‘Harde Roman van Reve waarin de tijd verzwakt’, In: De Volkskrant, 22
november 1975 114 van Straten, Hans. ‘Gerard Reve haalt alleen bij vlagen weer zijn oude niveau’, In: Utrechts Nieuwsblad, 21 november 1975
60
4.8 De term Revisme in de recensies van ‘Oud En Eenzaam’ Het duurde wat langer voordat Reve zijn volgende roman publiceerde, maar uiteindelijk zag Oud En Eenzaam in 1978 bij uitgeverij Elsevier het licht. ‘In Memoriam’ en het zesde hoofdstuk werden voorgepubliceerd in Esleviers Magazine. Er verschenen tien recensies in de pers, beduidend veel minder dan bij Een Circusjongen. Een plausibele verklaring hiervoor is dat de critici Reves werk en persoon moe waren. Dit blijkt ook uit de recensies. De terugkerende kritiek dat de schrijver zich herhaalde begon een herhaling op zichzelf te worden. Ben Bos schrijft wederom dat Reve zich ging “herhalen in de bekende Revismen” 115 . Hij noemt daarbij fantasieën over seksuele ontmoetingen met jongens en masochisme, maar een duidelijk beeld van wat Bos onder Revisme verstaat krijgt de lezer niet. Bos schrijft dan ook letterlijk: “We zijn in dat universum terug bij de ingrediënten van het Revisme, die mij, als lezer, niets (nieuws) meer te vertellen hebben”. Een lezer, die nog nooit van Reve heeft gehoord, zou bij het lezen van deze recensie niet kunnen achterhalen wat deze “Revismen” precies zouden kunnen inhouden. Carel Peeters noemt “revistische fantasieën” dromen waarin jongens “gemarteld, vernederd, gevierendeeld en toegetakeld worden ten behoeve van de seksuele opwinding”. 116 Hier heeft de term weer alleen betrekking op het sadomasochistische bestanddeel en is elke verwijzing naar Goddelijke liefde er buiten gelaten. Ab Visser bestempelt de schrijver “behalve een religieuze zoeker (met een romantische hang van het middeleeuwse mystieke sado‐masochisme van de martelaren)”. Het zou zomaar een omschrijving van het Revisme kunnen betreffen, maar de term komt in de recensie niet voor. Recensent Henk Hoeks heeft uit de roman wel een mooie verklaring weten te vinden voor Reves sadomasochisme 117 :
115 Bos, Ben. ‘De hel en het gekkenhuis van Oud en eenzaam’, In: De Nieuwe Linie, 5 juli
1978 116 Peeters, Carel. ‘Onder verschoppelingen’, In: Vrij Nederland, 27 mei 1978
117 Hoeks, Henk. ‘Versteende klaagzang van een reactionair’, In: De Volkskrant, 3 juni 1978
61
In een herinnering aan een conferentie die hij als jongen met zijn ouders, die beide lid waren van de Communistische Partij van Holland (CPH) bijwoonde, vlecht Reve een gefingeerde verklaring voor zijn sado‐masochistische aard. Op deze conferentie, herinnert hij zich, werd een lezing gegeven door mr Alex de Leeuw over de "internationale politieke situatie". Reve literatuurt nu dat De Leeuw in zijn referaat gesproken zou hebben over "martelingen van jonge communistische arbeiders" in "kapitalistische kerkers". Het verhaal dat hem bijgebleven is, ging over een jonge communist die aan de voeten opgehangen boven een vuur gemarteld werd. Dergelijke verhalen, die Reve "communistiese pornografie" doopt, waren volgens hem gemeengoed in de communistische arbeidersbeweging, en hadden bij hem tot uitwerking dat "al van het allereerste begin, bij al mijn huiver en verdriet over zoveel onschuldig en weerloos leed, zich de seksuele lust aandiende, waarvoor ik geen enkele verontschuldiging of verklaring kan vinden". Hij concludeert dat dit alles bij hem geleid heeft "tot een felle haat en agressie jegens degenen die voor het ontstaan van deze lustverwekkende verhalen verantwoordelijk worden gehouden. Of het verhaal verzonnen is door de schrijver, valt niet te onderzoeken, maar net zo ongeloofwaardig als dat Reve volgens eigen zeggen van Russische adel zou afstammen is het niet. Het is immers bekend dat we de autobiografische bekentenissen van de schrijver niet altijd even letterlijk hoeven te nemen. In interviews heeft Reve namelijk vaak genoeg toegegeven een bewonderaar van Markies de Sade te zijn. Reve zou door deze schrijver kunnen zijn geïnspireerd tot zijn sadomasochistische verhalen. De recensies van Oud En Eenzaam impliceren over het algemeen dat er een literair‐kritische overeenstemming bestaat: de lezer wordt geacht bekend te zijn met het werk van Reve en het Revisme.
62
4.9 De term Revisme in de recensies van ‘Moeder En Zoon’. Moeder En Zoon verscheen in 1980 bij uitgeverij Elsevier en wordt in de proloog aangekondigd als het relaas over de manier waarop Gerard Reve tot de rooms‐ katholieke kerk is overgegaan. Slechts acht recensies krijgt het boek en het kan rekenen op een lauwe ontvangst. De helft van de pers is negatief en de andere helft is positief over de roman. Zoals Aad Nuis expliciteert in zijn artikel De schaamte overwonnen, verschenen in de Haagse Post, beschrijft Reve zichzelf in de roman niet als een bekeerling, maar “als iemand die geleidelijk een mystiek levensgevoel in zichzelf ontdekt”. Nuis schrijft verder dat alle mystici God beschrijven als iets onuitsprekelijks dat zich binnen in hen manifesteert: Maar hoewel ze zelf god zijn in het diepst van hun gedachten, is god tevens de ander, met wie ze in een liefdesrelatie verbonden zijn waar elke aardse liefde een zwakke afspiegeling van is. De taal van echte mystici is vaak rauw en sterk seksueel geladen(…). 118 Nuis refereert aan het Revisme als hij vervolgens verder gaat: Bij Reve is de mystiek ongecensureerd, maakt gebruik van het hele scala van revistische seksuele fantasieën van offers en overgave, en is de uiteindelijke rechtvaardiging en grondslag van die fantasieën. 119 Nuis ziet een duidelijk verwantschap met “de grote mystieke familie”, die haar vertakkingen in alle religies vindt, ondanks het feit dat bij Reve de seksuele fantasieën nogal wild en eigensoortig overkomen. Nuis gaat er wel van uit dat de lezer bekend is met deze “revistische seksuele fantasieën”, want deze nader
118 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 358‐359
119 Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve.
Amsterdam 1981. (Loeb), p. 358‐359
63
verklaren doet hij niet. Desondanks hebben we hier een redelijk goede verklaring van het Revisme, maar goede verstaanders blijven nodig. Echt Revisme, zoals in het vorige werk, komt overigens niet meer voor in Moeder En Zoon: alles blijft binnen het realistisch voorstelbare. De recensent voor de Haagsche Courant bevestigt die indruk. Hij merkt op dat er drie hoofdstukken gewijd zijn aan de verkrachting van “een laffe nicht” en dat het voor het eerst “goor” is 120 : De brute sex in 'Een Circusjongen' leek een doel (uiteraard: Het Enige Doel) te dienen, in 'Moeder en Zoon' sleept hij na de weerzinwekkende scene moeizaam argumenten aan om de hoofdstukken passend te laten lijken. Wat met ‘Het Enige Doel’ wordt bedoeld is verder niet toegelicht, maar zou ‘Liefde voor God’ kunnen betekenen. Wim Vogel merkt in dat verband het volgende op: Welhaast onvermijdelijk is de ,,revistische" herenliefde die wel degelijk gebonden is aan tijd, aan ruimte en die allesbehalve immaterieel is. Moeder en Zoon staat er weer bol van. Behalve de nu wel bekende sadistische hoogstandjes, de matrozendromen, bevat het boek toch ook schrijnende passages die smacht naar de waterstromen. 121 De homoseksuele seksfantasieën in Moeder En Zoon dienen volgens de critici dus geen hoger spiritueel doel meer. Het is aannemelijk dat deze mening zou zijn gefundeerd op de inhoud van het boek zelf. Er zijn een paar recensenten die bij publicatie van Moeder En Zoon proberen aandacht te schenken aan het Revisme. Maar de inzet van de pers voor het werk van Reve heeft zich vanaf midden jaren zeventig beperkt tot het recenseren van
120 Anoniem, ‘Reve is weggezakt in aanstellerij’, In: Haagsche Courant, 29 september
1980 121 Vogel, Wim. ‘Mosterd na de maaltijd’, In: Haarlems Dagblad, 29 september 1980
64
diens nieuwe boeken. In die zin kan bijna geen enkele criticus meer als een uitgesproken verklaarder van het Revisme worden aangemerkt.
65
Conclusie Reve heeft in de loop van zijn schrijverscarrière een aantal keer getracht zijn ideeën over het Revisme helder en duidelijk uit te leggen. Het interview met Avenue, bijvoorbeeld, en passages uit Vier Pleidooien, Nader Tot U en De Taal Der Liefde gaven een beeld van het Revisme, dat homoseksuele, sadomasochistische fantasieën paart aan een vorm van godsverering. Het probleem met de term ‘Revisme’ is altijd geweest dat de kritiek een vertaalslag maakte naar de eigen opvattingen over wat dit begrip zou kunnen inhouden. Het werk van Reve wordt vaak ingepast in de eigen analyse van de criticus. Het blijft moeilijk voor critici de term binnen een allesomvattende definitie te plaatsen. Zij lijken zich in hun besprekingen in grote mate te baseren op de definitie van de auteur zelf en op de tegenstrijdige uitspraken die hij heeft gedaan in en buiten zijn werk. Het effect van het optreden van Reve is dat de critici eerst intensief het Revisme proberen te verklaren, maar vanaf midden jaren zeventig houden zij zich hier minder mee bezig. Het Revisme, zo is een veelgehoorde mening, is dan verworden tot sadomasochistische seksfantasieën ‘zonder hoger doel’ en daarmee lijkt onder de critici consensus te zijn bereikt. Zo bleek dat Fens in zijn recensie van Nader Tot U nog wel raad wist met de term. De Meedogenloze Jongen, die als onbereikbare middelaar van Gods liefde van de schrijver Jongens krijgt om te martelen, is volgens deze recensent dan nog een bestanddeel van het Revisme. Als men zou willen concluderen dat Reve zijn literaire reputatie goeddeels zelf heeft weten te bepalen dan lijkt dit geen juiste gevolgtrekking. Net zoals bij het onderzoek van Zahry‐Levo, waarbij de term ‘pinteresk’ door critici word gebruikt om het label ‘Pinter’ te verkopen aan het lezerspubliek, gebruiken sommige critici de term ‘Revisme’ vanaf Ik Had Hem Lief op dezelfde manier als aanduiding voor ‘het merk en de stijl(middelen) van Reve’. ‘Revistisch’ wordt net als ‘Reviaans’ een label en krijgt dezelfde betekenis: ‘typerend voor het werk van de schrijver Reve’. De algemene consensus over het werk van Reve is vanaf dat moment ook dat hij zich herhaalt. Pogingen om zijn werk en daarmee de term
66
Revisme nader te verklaren zijn echter vanaf Lieve Jongens al – op een paar uitzonderingen na – vrij zeldzaam geworden. Zo krijgt Een Circusjongen eenentwintig recensies, waarvan slechts één artikel het woord Revisme in de titel opneemt, maar nergens staat expliciet geschreven wat de term precies betekent. De ‘poëticale’ en ‘strategische’ uitspraken van de auteur hebben niet altijd het gewenste effect op de karakterisering van het werk, want tot een allesomvattende definitie van het Revisme komen de critici zelden. Het lijkt alsof de critici zich indekken tegen een eventuele inschattingsfout. De critici herkennen de elementen van het Revisme, maar weten vaak niet op een heldere wijze de term te definiëren. Het lijkt er soms op dat de pers opzettelijk ‘vaag’ blijft. Een andere verklaring voor de geringe belangstelling tot definiëring van het Revisme is dat er consensus is bereikt over de betekenis van de term. De critici waren het met elkaar eens dat het niet meer nodig was om het Revisme uitvoerig te benoemen in hun recensies. Vanaf Lieve Jongens kreeg Reve steeds vaker het verwijt te horen dat de critici het wel hadden gehad met de talloze beschrijvingen van het tuchtigen van Jongens. Dit blijkt ook uit recensietitels als: ‘Lieve jongens is een monument van geleuter’. Recensenten namen vanaf dat moment regelmatig van elkaar over wat ze over het Revisme hebben geschreven, want de interesse tot verklaren was verdwenen. Zo definieert recensent Snapper het Revisme op basis van artikelen van zijn collega’s Fens en Schippers. Hij neemt aanmerkelijk afstand van Reves opvatting van het begrip. Zoals ik al opmerkte, geven Nederlandse critici wel aan dat ze soms Revistische elementen weten te herkennen, maar ze kunnen het Revisme als term niet helder definiëren. Dit komt ook omdat het Revisme in het werk van de auteur zelf alsmaar een iets andere invulling krijgt. De veranderlijkheid van de term in het werk van Reve maakt het Revisme haast ondefinieerbaar. Het religieuze element is ten tijde van Lieve Jongens goeddeels uit het werk verdwenen. Het Revisme is verworden tot sadomasochistische seksfantasieën, waarbij Jongens worden geofferd en getuchtigd. De herdefiniëring blijkt
67
bijvoorbeeld uit de recensie van Oud En Eenzaam door Carel Peeters. Deze criticus noemt “revistische fantasieën” dromen waarin jongens “gemarteld, vernederd, gevierendeeld en toegetakeld worden ten behoeve van de seksuele opwinding”. Expliciete verwijzingen naar de Meedogenloze Jongen als bemiddelaar van Reves Liefde voor God komen vanaf midden jaren zeventig in de kritieken niet meer voor. Het probleem met ironie is: als je het te goed kunt, passeer je een grens. Dan word je datgene dat je op een ironische wijze aan de kaak probeert te stellen. Als Reve nu een heel doorsnee tekst zou hebben geschreven, bedoeld als ironische kritiek op (bijvoorbeeld) de Bijbel, dan zouden zijn lezers waarschijnlijk denken dat hij een heel gewone tekst had geschreven. In hetzelfde licht heeft de schrijver zich misschien in zijn eigen voet geschoten door opzettelijk ‘vaag’ te blijven over een allesomvattende definitie van de term ‘Revisme’. Aan de andere kant heeft het niet verduidelijken van de achterliggende bedoelingen en betekenissen van het begrip ten doel gehad ‘mysterieus’ te zijn en daar meer boeken mee te verkopen. Wat dat betreft zegt onderstaand gedicht veel, zo niet alles: In Het Land Der Blinden Eigenlijk ben ik een soort Nero, want, zingend als een pauw, win ik veel prijzen in konkoersen.
68
Biliografie Anoniem. ‘De eenzaamheid van Gerard Reve’, In: Rotterdams Nieuwsblad, 28 februari 1975 Anoniem. ‘Van het Reve als prozaïst en dichter’, In: NRC Handelsblad, 26 maart 1966 Anoniem. ‘Reve, Gerard’, Website Van Oorschot; beschikbaar op: http://www.vanoorschot.nl/2010/8916‐Reve,%20Gerard.html [Bezocht op 29 maart, 2010] Anoniem. ‘Reve is weggezakt in aanstellerij’, In: Haagsche Courant, 29 september 1980 Back, Cor de. ‘Van het Reves afrekening’, In: De Standaard, 21 april 1972 Bibeb, Bibeb & VIP’s. Amsterdam 1966 Bibeb, ‘In gesprek met Hanny Michaelis.’ In: Dialoog. Extra van het Reve‐ nummer. Amsterdam 1969 Beekman, Klaus en Mia Meijer. Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers. Amsterdam 1973. (Atheneum‐Polak & Van Gennep) Bork, G.J. van & P.J. Verkruijsse (red.). ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’. (DBNL.org) Bos, Ben. ‘De hel en het gekkenhuis van Oud en eenzaam’, In: De Nieuwe Linie, 5 juli 1978 Bos, Ben. ‘Een meeslepende Koolhaas en een mekkerende Reve’, In: De Nieuwe Linie, 15 mei 1974 Bos, Ben. ‘Nieuwe roman "Lieve jongens" op komst : van het Reve rekent af : de rode radikalen’, In: De Nieuwe Linie, 7 februari 1972 Bos, Ben. ‘Weer een mislukte egotrip van Gerard Reve’, In: De Nieuwe Linie, 26 februari 1975 Bousset, Hugo. ‘Niet meer willen leven’, In: Ons Erfdeel, jrg. 17, nr 4 (sept.‐okt. 1974) Buurman, Henk. ‘Van het Reves almanak 1973’, In: Accent, 10 maart 1973 Donkers, Jan. ‘De Wind in het Wijnglas en andere vermakelijke vertellingen’, In: Haagse Post, 24 februari 1973
69
Doorne, J. van. ‘De taal der liefde van G.K. van het Reve’, In: Trouw, 11 maart 1972 Doorne, J. van. ‘Lieve jongens is een monument van geleuter’, In: Trouw, 17 maart 1973 Dubois, Pierre H. ‘Een lied voor allerzielen’, In: Het Vaderland, 18 maart 1972 Eeten, Peter van. ‘Een wensdroom voor revisten.’ In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 25 januari 1969 Fens, Kees. ‘De nieuwe Reve: dichter en bouwer’, In: De Volkskrant, 27 februari 1975 Fens, Kees. ‘De taal der liefde van G.K. van het Reve’, In: De Volkskrant, 26 februari 1972 Fens, Kees. ‘Harde Roman van Reve waarin de tijd verzwakt’, In: De Volkskrant, 22 november 1975 Fens, Kees. ‘Kanttekeningen bij Van het Reves brieven’, In: Merlyn, jrg. 4, nr. 3 (1966) Fens, Kees. ‘Van het Reve’, De Tijd, 13 mei 1966 Fortuin, Arjen. ‘Gewoon Einstein achterna’, Website NRC Boeken; beschikbaar op: http://www.nrcboeken.nl/recensie/gewoon‐einstein‐achterna [Bezocht op 21 mei 2010] Freriks, Kester. ‘Gerard Reve: grootmeester der Nederlandse taal’, Op: http://www.nrc.nl/kunst/article1671237.ece/Gerard_Reve_grootmeester_der_N ederlandse_taal [Bezocht op 30 maart 2010] Hoeks, Henk. ‘Versteende klaagzang van een reactionair’, In: De Volkskrant, 3 juni 1978 Hofhuizen, Herman. ‘Gerard Kornelis Franciscus van het Reve.’ In: De Volkskrant, 26 februari 1972. Hubregste, Sjaak e.a.. Tussen chaos en orde: Essays over het werk van Gerard Reve. Amsterdam 1981. (Loeb) Huizing, Harry. ‘'Lieve Jongens': geweldig, maar het is geouwehoer : de winkel van Gerard Reve is nu een kleine supermarkt geworden’, In: Nieuwsblad van het Noorden, 23 februari 1973 Janssen, Suzanne. In het licht van de kritiek. Hilversum 1994 (Verloren). Kaleis, Huug. ‘Nieuwe Zendbrieven, In: Het Parool, 26 maart 1966
70
K.F. ‘Het verhaal van een tuchtiging: “A Prison Song In Prose” van G.K. van het Reve’, In: De Tijd, 31 januari 1969. Komrij, Gerrit. ‘Oom Gerard vertelt sprookjes’, In: Vrij Nederland, 26 februari 1973 Korteweg, Anton. ‘Ongelijke gedichten van Reve : "Het zingend hart" ouderwetse dichterlijkheden, burgerlijk taalgebruik, eigenaardige humor’, In: Het Parool, 17 november 1973 Kossmann, Alfred. ‘Brieven en gedichten van G.K. van het Reve: clown en profeet niet van elkaar te onderscheiden’, In: Het Vrije Volk, 9 april 1966 Leeuwen, G. van. ‘Benauwend probleem : we verstaan elkaar zo slecht’, In: HN Magazine/Hervormd Nederland, 10 september 1966. Moor, Warm de. ‘Meesterwerk van G.K. van het Reve’, In: De Tijd, 4 maart 1972 Peeters, Carel. ‘Onder verschoppelingen’, In: Vrij Nederland, 27 mei 1978 Poll, K.L. ‘De held van deze geschiedenis’, In: NRC Handelsblad, 10 maart 1972 Poll, K.L. ‘Gerard Kornelis van het Reve over God, schrijven en Vietnam.’ In: Algemeen Handelsblad, 29 maart 1968. Poll, K.L. ‘Het boek van het violet en de dood’, In: NRC Handelsblad, 29 juni 1966 Prins, Bern J. ‘Tot u spreekt: Gerard Kornelis van het Reve: “Ik ben geen mannetje maar een man.”’ In: Avenue 11 (november 1968) Rees, C.J. van, ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.), De regels van de smaak. Joost Nijsen, Amsterdam 1985 Reve, G.K. van het, A Prison Song in Prose, Amsterdam 1968 (Athenaeum Polak & Van Gennep) Reve, G. ‘Lieve Jongens’, In: Verzameld Werk 2. Amsterdam 2006. (Veen) Reve, G. ‘Moeder En Zoon, In: Verzameld Werk 3. Amsterdam 2006. (Veen) Reve, Gerard. Nader Tot U. Amsterdam 2000. (Pandora) Reve, Gerard. De Taal Der Liefde. Amsterdam 2004. (De Bezige Bij) Reve, Gerard. ‘Tien Vrolijke Verhalen, In: Verzameld Werk 1. Amsterdam 2006 (Veen) Reve, Gerard. ‘Vier Pleidooien’, In: Verzameld Werk 2. Amsterdam 2006 (Veen)
71
Ros, Martin. ‘Van het Reve groots in “De taal der liefde”, In: Algemeen Dagblad, 23 februari 1972 Santfoort, Harry van. ‘Gerard Kornelis van het Reve in zijn nieuwe boek 'de taal der liefde': "Het is wel eenzaam wat ik schrijf dat staat ook in mijn horoskoop"’, In: De Nieuwe Linie, 1 mei 1972 Schippers, K. ‘G.K. van het Reve : De Taal der Liefde : Een vorstelijk mensenboek’, In: Haagse Post, 3 maart 1972 Schippers, K. ‘Taal de Liefde’, In: Het Parool, 7 november 1972 Smit, Gabriel. ‘Melancholie in het nieuwe boek van G.K. van het Reve’, In: De Volkskrant, 2 april 1966 Straten, Hans van. ‘Brieven winnen het van verhalen in nieuwe Van het Reve’, In: Utrechtsch Nieuwsblad, 23 februari 1972 Straten, Hans van. ‘Gerard Reve haalt alleen bij vlagen weer zijn oude niveau’, In: Utrechts Nieuwsblad, 21 november 1975 Straten, Hans van. ‘Nieuwste boek van Gerard Reve: een treurige afgang’, In: Utrechts Nieuwsblad, 22 februari 1975 Suetendael, Frans van. ‘G.K. van het Reve : De Taal der Liefde : een mensenboek’, In: De Nieuwe Gazet, 24 maart 1972 Swert, Fred de. ‘G.K. van het Reve: De taal der liefde’, In: Gazet van Antwerpen, 27 februari 1972 Teister, Alain. ‘Maar de meeste van deze is de dood: Huisbrieven van G.K. van het Reve’, In: Vrij Nederland, 16 april 1966 Veen, Adriaan van der. ‘Lijden of het kleine front’, In: NRC Handelsblad, 17 mei 1974 Visser, Ab. ‘De Gerard Reve‐saga’, In: Leeuwarder Courant, 24 december 1975 Visser, Ab. ‘Hooglied en klaagzang van de knapenliefde’, In: Leeuwarder Courant, 24 februari 1973 Vogel, Wim. ‘Mosterd na de maaltijd’, In: Haarlems Dagblad, 29 september 1980 Warren, Hans. ‘?’, In: Provinciale Zeeuwse Courant, 9 april 1966 Willems, Ans. ‘God is geen gans’, Website Nader Tot Reve; beschikbaar op: http://www.nadertotreve.nl/leven/godisgeengans.html [Bezocht op 29 maart 2010]
72
Woude, Johan van der.‘Nummer 61 in de strafcel’, In: Nieuwsblad van het Noorden, 22 januari 1969 Zaal, Wim. ‘Jawel hoor, een mensenboek!’, In: Elsevier, 11 maart 1972 Zaal, Wim en Frits van der Molen, ‘De piëtist van Greonterp.’, In: Elseviers weekblad, 20 augustus 1966 Zahry‐Levo, Y, The Theatrical Critic as Cultural Agent. Constructing Pinter, Orton and Stoppard as Absurdist Playwrights, New York 2001 (Peter Lang) De omslagillustratie is een schilderij van Henk Schiffmacher en hangt in het Gerard Reve Museum te Amsterdam.
73