In dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken Vier posters uit het opvoedingsproject in beeld
Voorwoord Het Don Boscovormingscentrum heeft een reeks van vier posters ontwikkeld waarop telkens een segment van het meditatiedoek afgebeeld is samen met een korte evocatieve tekst die het uitgebeelde stijlkenmerk oproept: communicatieve, redelijke, hartelijke en evangelische stijl. Op de website van het vormingscentrum www.donboscovormingscentrum.be vind je inspirerende teksten en verwerkingssuggesties voor leerkrachten. Ze zijn echter niet zonder meer bruikbaar voor het basisonderwijs. Daarom heeft de werkgroep Pastoraal in het Basisonderwijs samen met het Don Boscovormingscentrum aangepast materiaal bij elkaar gezocht dat wij via deze CD aan de basisscholen aanbieden. Wij hopen dat op deze manier het doek, voor onze kleuters en onze kinderen van de lagere school meer betekenis krijgt. Het doek is immers een herkenningspunt geworden binnen de salesiaanse wereld. Deze CD en het materiaal op de website vormen een kans om zowel met collega’s als met kinderen, Don Bosco bespreekbaar en voelbaar te maken in de school en te werken aan de integratie van het opvoedingsproject.
Leeswijzer Op deze cd-rom vind je vijf mappen. Een eerste map bevat een inleiding met een leeswijzer. Daarin wordt beschreven hoe het initiatief voor deze cd-rom tot stand kwam en hoe de cd-rom is opgebouwd. Vervolgens hebben we vier mappen voor de vier stijlkenmerken. Per stijlkenmerk hebben we twee submappen voorzien, één voor het kleuteronderwijs en één voor het lager onderwijs. Beiden hebben we verder onderverdeeld in een map met fotomateriaal en een map met tekstmateriaal. Wat het lager onderwijs betreft, vind je in de map ‘tekstmateriaal’ telkens twee aangepaste teksten voor bij de poster, vervolgens een tekst uit een levensbeschrijving van Don Bosco, een fragment uit het opvoedingsproject over het stijlkenmerk en een reeks aanvullende verhalen die het stijlkenmerk naar deze tijd vertalen. In de map ‘fotomateriaal’ vind je foto’s die je kunt gebruiken bij de techniek ‘woordkaarten’.
Wat het kleuteronderwijs betreft, vind je in de map ‘fotomateriaal’ een aantal foto’s die het stijlkenmerk zonder woorden illustreert, zodat ook de jongste kleutertjes kunnen begrijpen waarover het gaat. In de map ‘tekstmateriaal’ vind je twee aangepaste teksten voor bij de poster, vervolgens een tekst uit de levensbeschrijving van Don Bosco, een fragment uit het opvoedingsproject over het stijlkenmerk, een reeks activiteiten die je kunt doen in de klas en tenslotte een aantal titels van prentenboeken. Mochten er toch nog vragen rijzen bij het verstrekte materiaal, dan mag je steeds contact opnemen met het Don Boscovormingscentrum:
[email protected] Wij moedigen jullie aan om met dit materiaal op een creatieve manier aan de slag te gaan. Mochten jullie nog zelf activiteiten of werkvormen ontwikkelen, dan nodigen we jullie uit om deze aan het Don Boscovormingscentrum te bezorgen. Via onze website of nieuwsbrief willen wij alle creatieve ideeën verder verspreiden zodat meer leerkrachten en kleuterleidsters er baat bij hebben.
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een communicatieve stijl met kleuters
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of ze bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Welkom Een open deur waardoor je binnen kan komen. Je bent welkom! Iedereen is welkom! Hier krijg je ruimte en tijd om te zijn wie je bent. BLIJ DAT JIJ ER BENT! Welkom He hallo! Kom maar binnen, kom bij mij want ook jij hoort erbij!
Communicatieve stijl Een open deur Welkom
Een tekst over Don Bosco Over een ontmoeting van een doornatte, verkleumde jongen met Don Bosco. Een avond in mei 1847. Het regent pijpenstelen. Een jongen van 15, doodmoe en verkleumd, staat op de deur te bonken. Don Bosco laat hem binnen, geeft hem wat te eten en laat de jongen zich warmen en drogen aan het vuur in de keuken. En dan? De jongen heeft geen thuis, geen geld, geen onderkomen. De vorige weken had Don Bosco nog enkele jongens in zijn huis opgenomen. Ze waren met dekens en al wat ze vonden en konden dragen, vertrokken. Hij kijkt naar de schamele jongen. Wat te doen? De jongen snikt: ‘Stuur me niet weg.’ Don Bosco haalt enkele bakstenen en legt daar planken over. Dan haalt hij zijn eigen matras en legt die erop. Hij zegt: ‘Je mag hier blijven, zolang als het nodig is. Don Bosco zal je nooit wegsturen.’ Op het einde van het jaar woonden er al zeven weesjongens bij Don Bosco en Mama Margherita. Herwerkt fragment uit: ‘Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 190
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Het heen en weer tussen opvoeder en jongere is een geleidelijk proces van groeien in vertrouwen. De opvoeder vertrouwt erop dat jongeren creatief zijn en ertoe in staat mee te bouwen aan hun toekomst. Dat is de eerste voorwaarde opdat jongeren ervaren dat hun opvoeders het goed menen. Daaruit groeit dan weer het vertrouwen van jongeren in de opvoeder. Vertrouwen is uiterst broos en snel gefnuikt, maar het kan ook een stevige basis zijn om te bouwen aan een identiteit.’ Uit: In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject p. 56 Een aantal activiteiten - Vertellen over foto’s rond begroetingen (5- jarigen): zie afzonderlijke map op CD fotomateriaal
- Kringmoment rond woorden: Dag, Goedemorgen, Kom binnen, Hei, Hallo of…Ga weg, Buiten, Zeg…ben je daar alweer? - Versje Mieke Van Hoofdt uit Dopido sept. ’05 Dag lief knuffelbeertje! Dag meneertje koekepeertje! Dag Jeroen. Dag Jolijn. Wij kunnen samen vriendjes zijn. - Werken rond welkom zijn, het nieuwe kindje in de klas na de vakanties. Een peter of meter aanstellen van de iets oudere kleuters die het nieuwe kleutertje wat helpen bij jas, boekentas en klasgewoonten. - Schatkist taal: Werken rond het thema ‘Kleutervrienden’ Een aantal prentenboeken - Schatkist (Taal) kleutervrienden - Witte beer en bruine beer (Averbode) - Jij en ik kleine beer (Lemiscaat, Martin Wadell)
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een communicatieve stijl met leerlingen lager onderwijs
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of deze teksten bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Welkom Een open deur waardoor je binnen kan komen. Je bent welkom! Iedereen is welkom! Hier krijg je ruimte en tijd om te zijn wie je bent. BLIJ DAT JIJ ER BENT! Welkom He hallo! Kom maar binnen, kom bij mij want ook jij hoort erbij!
Een communicatieve stijl Een open deur Welkom
Een tekst over Don Bosco Over een ontmoeting van een doornatte, verkleumde jongen met Don Bosco. Een avond in mei 1847. Het regent pijpenstelen. Een jongen van 15, doodmoe en verkleumd, staat op de deur te bonken. Don Bosco laat hem binnen, geeft hem wat te eten en laat de jongen zich warmen en drogen aan het vuur in de keuken. En dan? De jongen heeft geen thuis, geen geld, geen onderkomen. De vorige weken had Don Bosco nog enkele jongens in zijn huis opgenomen. Ze waren met dekens en al wat ze vonden en konden dragen, vertrokken. Hij kijkt naar de schamele jongen. Wat te doen? De jongen snikt: ‘Stuur me niet weg.’ Don Bosco haalt enkele bakstenen en legt daar planken over. Dan haalt hij zijn eigen matras en legt die erop. Hij zegt: ‘Je mag hier blijven, zolang als het nodig is. Don Bosco zal je nooit wegsturen.’ Op het einde van het jaar woonden er al zeven weesjongens bij Don Bosco en Mama Margherita. Herwerkt fragment uit: ‘Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 190
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Het heen en weer tussen opvoeder en jongere is een geleidelijk proces van groeien in vertrouwen. De opvoeder vertrouwt erop dat jongeren creatief zijn en ertoe in staat mee te bouwen aan hun toekomst. Dat is de eerste voorwaarde opdat jongeren ervaren dat hun opvoeders het goed menen. Daaruit groeit dan weer het vertrouwen van jongeren in de opvoeder. Vertrouwen is uiterst broos en snel gefnuikt, maar het kan ook een stevige basis zijn om te bouwen aan een identiteit.’ Uit: In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject p. 56
Een aantal verhalen - Over Don Bosco: Een doornatte, verkleumde jongen. (Zie hierboven) - Verhalen per leerjaar (van p. 5 tot en met p. 8 ) - 1ste In de rekenles - 2de Een nieuwe jongen in de klas - 3de De witte vogel - 4de Jij maakt het verschil - 5de Verhaal: Niet bellen a.u.b.! - 6de De vierde koning Een aantal activiteiten - De verhalen door de kinderen laten lezen, zelf voorlezen of vertellen. Kringgesprek rond de inhoud. Het verhaal verwerken in een toneeltje. - Als je een boekje vindt rond het thema ‘Welkom’ kan je dit voorlezen als vervolgverhaal. Elke dag lees je een stukje en de laatste dag kan de boodschap besproken worden. - Een collage maken rond het thema ‘Welkom’. - De kinderen slogans laten zoeken rond het thema ‘Welkom’. - Een aandachtspunt kiezen waarrond we een periode willen werken met onze klas of school. vb. een goeie dag ’s morgens, iemand die alleen staat uitnodigen om mee te spelen… - Zoek een passende foto. De leerkracht heeft een aantal kaarten met daarop woorden die met ‘Welkom’ en ‘Open deur’ te maken hebben. Ze zorgt voor prenten, foto’s of tekeningen die passen bij de woorden. De kinderen zoeken bij een kaart een passende prent en zeggen ook waarom ze die prent kozen. Suggesties voor woordkaarten voor 1ste, 2de en 3de leerjaar vind je op p. 9 van dit document. Suggesties voor woordkaarten voor 4de, 5de en 6de leerjaar vind je op p. 10 van dit document. Suggesties voor foto’s vind je op deze CD (locatie: communicatieve stijl/lager onderwijs/ fotomateriaal).
Verhalen over de deur – Welkom Eerste leerjaar In de rekenles Jan is een jongen van de eerste klas die het lastig heeft met rekenen. Als er sommen gemaakt worden, is hij altijd de laatste. Jan werkt te traag. De juf weet dat en wil Jan helpen door hem vaak voor het bord te roepen. Zo moet Jan wel vlugger werken. Dirk en Greet verstaan dat wel en vinden dat Jan moet geholpen worden. Sommige kinderen vinden dat niet fijn. Vooral Els niet, zij is altijd het eerste klaar. Zij steekt meestal als eerst haar vinger op. ‘Juf, juf, ik weet het!’ roept ze dan. ‘Je moet alle kinderen de tijd laten, Els’, zegt juf en ze roept Jan voor het bord. Els trekt een pruilmond; Jan mag altijd meer dan ik, denkt ze. Is dat lief van Els?
Tweede leerjaar Een nieuwe jongen in de klas. Op school is er een jongen bijgekomen: Hassan. ‘En wie is Hassan?’ wil papa weten. Bart vertelt: ‘Hassan is de nieuwe jongen van de tweede klas. Hij heeft kleine krullen en een lichtbruin vel. Hassan heeft het moeilijk met Nederlands spreken. Sommige kinderen lachen als hij moet antwoorden in de klas. En dan wordt de juf boos.’ ‘Dat kan ik geloven!’ zegt papa. ‘Zou jij het fijn vinden als je uitgelachen wordt?’ Bart antwoordt niet, maar vertelt voort: ‘Hassan woont in een klein huisje, samen met vele broers en zusjes. Zijn mama en papa komen uit een ver land. Hij spreekt een andere taal en is ook wat anders gekleed.’ ‘Wel, wel’, zegt papa, ‘en speel jij dan nooit met Hassan?’ ‘Jawel, voetballen en knikkeren kan hij goed. Koen en Stijn spelen ook altijd mee’, zegt Bart.’ ‘Ja, die mensen hebben andere gewoonten dan wij; zij leven anders. Maar zij vinden ons misschien ook wel vreemd.’ Zal Hassan zich hier vlug thuis voelen? Derde leerjaar De witte vogel Ergens langs de weg staat een kleine boom. En die boom wordt groter, zo groot als de tuin. De takken van de boom steken hoog de lucht in. Kijk, daar komt een mus aan. Zij kijkt naar de boom. ‘Waarom steek je je takken zo hoog in de lucht?’ vraagt de mus.
‘Dat doe ik voor jullie. Ik steek mijn grote boom-armen uit, dan kunnen jullie hier komen wonen’, antwoordt de boom. ‘Dat is leuk’, zegt de mus en ze roept haar zus, haar papa, haar mama en al de andere mussen. ‘Kom maar allemaal. Wij mogen in de takken van de boom gaan wonen!’ roept ze. Dat was een heel feest. Ze bouwden nestjes in de boom en ze woonden fijn bij elkaar. Maar ... ze kregen ruzie. ‘Ik wil op die tak. Neen ik, ... neen ik. Maar deze tak is van mij!’ klonk het overal. De mussen keken heel boos. Ze begonnen zelfs te vechten, zodat de bladeren van de boom op de weg vielen. Dat vond de boom heel erg. Toen kwam er opeens een grote witte vogel aan. De mussen werden doodstil en de grote vogel zei: ‘Luister goed. De boom is het huis van ons allemaal. Als wij nu elkaar helpen en een beetje opschuiven, dan kunnen we rustig in de boom wonen.’ En de boom zei: ‘JA!’ Toen was er weer vrede in de boom. Alle mussen maakten een grote vlag en zetten ze boven in de boom. Op die vlag stond: De witte vogel. Vierde leerjaar Jij maakt het verschil ! Nina is een Afrikaans meisje. Ze woont met haar familie in België. Ze is hier graag, maar niet altijd. Soms staren de mensen haar na. Of roepen ze lelijke dingen naar haar. Dat maakt haar ongelukkig. Nina doet nochtans zo hard haar best om niet op te vallen. Ze kleedt zich zoals de andere meisjes. Ze houdt vaak haar mening voor zich. En ze houdt zich altijd op de achtergrond. Maar als ze naar haar bruine handen kijkt, beseft ze het verschil. ‘Waarom ben ik toch zo anders?’ vraagt ze zich af. Op een dag staat Nina op de bus te wachten. Een meisje zegt plotseling: ‘Wat heb jij leuke Afrikaanse vlechtjes!’ ‘Ik zou liever niet zo opvallen. Ik was liever gewoon geweest.’ Maar het meisje zegt: ‘Nee hoor, je moet trots zijn. Die vlechtjes maken dat jij jij bent. Die maken jou net speciaal.’ Toen stapten ze beiden uit de bus. De woorden van het meisje deden Nina nadenken. Ze keek naar haar handen en voelde zich blij.
Vijfde leerjaar Niet bellen A.U.B.! Mijnheer Max woont in de Kleine Veldstraat. Het is een klein gezellig straatje. Alle mensen die er wonen, zijn vrienden van elkaar. Ze zorgen goed voor elkaar en doen allemaal voor de anderen waar ze goed in zijn: de papa's brengen om de beurt de kinderen naar school, wie goed banden kan plakken, plakt de banden, wie goed is in het repareren van tv's, repareert de tv's,... Mijnheer Max vindt het wel fijn. Als hij vergat eieren te kopen en hij wil pannenkoeken bakken, belt hij gewoon even bij de buren en die helpen hem. Maar meneer Max vindt het ook wel een beetje lastig, want ze stonden natuurlijk ook dikwijls bij hem aan de deur om iets te vragen of te gebruiken. Ring.... Mijnheer.......... Heeft u soms een pakje boter voor mijn mama. Ring..... Kunt u even op de baby letten, ik moet dringend naar de apotheek. Ring..... Wil je kaarten kopen van de voetbalclub? ‘Ik ben het beu’, dat gezeur aan de deur, mopperde meneertje Max. Volgende keer zeg ik gewoon nee of ik doe de deur niet meer open. Ring....... Mijnheer Max, mogen wij je fietspomp eens gebruiken, mijn band staat plat. ‘Nee,...’, zegt Max, ‘Nee, nee en nog eens nee, ik doe niet meer mee.’ En boing, hij gooit de deur dicht. Hij neemt een pen en stukjes karton en begint te schrijven: (spellend lezen) ‘Blijf van de bel af!’ ‘Niet bellen, a.u.b.’ ‘Hier kan je niets meer gebruiken.’ ‘Ik koop niets.’ Hij plakt alle kaartjes op de deur! Ziezo! Vanaf die dag is het heerlijk rustig bij meneertje Max. Niemand komt nog iets vragen, niemand belt nog aan de deur. Het is zelfs zo rustig dat Max pas merkt dat zijn buurman verhuisd is, als het huis al te koop staat. Jammer! Jammer! Hij is geen tot ziens komen zeggen. Er komen nieuwe buren, maar zij komen geen kennis maken. Door zijn raam ziet Meneertje Max de kinderen op het voetpad tekenen met krijt. Hij mist de kinderen wel. Vroeger praatte hij dikwijls met de kinderen die langskwamen, maar dat kan nu niet meer. Er komt niemand meer. Meneertje Max begint zich eenzaam te voelen. Hij schaamt zich en durft ook niet meer buiten te komen. Iedere dag voelt Meneertje Max zich verdrietiger. Op een dag houdt hij het niet meer uit. Hij gaat naar buiten waar enkele kinderen op hun fietsjes rondtoeren. Eén van de kinderen komt naar hem en zegt: ‘Wij mogen niet meer bij je bellen, hé en niet meer kloppen.’ ‘Jawel, jawel’, zegt meneer Max,‘ kom, we halen die kaartjes weg van mijn deur.’ ‘Ik zet mijn deurtje weer open.’ Zeg maar tegen jullie mama's en papa's, dat ze weer welkom zijn. ‘Hij geeft hun een koekje en praat met hen over school en over de nieuwe schoenen die ze kregen....' Die avond als Meneer Max in zijn bed kruipt, voelt hij zich echt blij. 's Morgens gaat al vroeg de bel. Een buurmeisje staat in haar pyjama aan de deur.
‘Mijnheer Max, heeft u soms nog brood in huis, ons mama is vergeten naar de bakker te gaan.’ En meneertje Max... die geeft met plezier zijn brood weg.
Zesde leerjaar De vierde koning Al heel lang wordt in Bethlehem ook over een vierde koning verteld. Net als de drie andere koningen wilde hij de pasgeboren Jezus bezoeken. Maar onderweg vroegen zoveel mensen zijn hulp, dat hij zijn geschenken voor de pasgeborene weggaf. Uiteindelijk durfde hij niet meer naar het Kind te gaan. Maar Maria had hem in de verte zien aankomen. Toen ze hem zag twijfelen, wenkte ze hem. Hij zei: ‘Ik wilde het Kind bezoeken, maar ik heb niets meer om Hem te geven.’ En hij vertelde wat hem onderweg overkomen was. Toen zei Maria: ‘Weet je, de geschenken die je aan de armen hebt gegeven, heb je eigenlijk al aan Jezus gegeven. Je bent welkom.’
Woordkaarten Suggesties voor foto’s bij deze woordkaarten vind je op deze CD in de map fotomateriaal lager onderwijs. Suggesties voor woordkaarten voor 1ste, 2de en 3de leerjaar Communicatie Een open deur Welkom Jij erbij Jij durft Welkom Niet bang zijn Probeer Doe maar Kom binnen
Suggesties voor woordkaarten voor 4de, 5de en 6de leerjaar
Communicatie Een open deur Welkom Welkom zijn Ruimte geven Spreken Luisteren Je verhaal Uitdaging Toekomst Veiligheid Vertrouwen Aanvaarden Durven Studeren
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een hartelijke stijl met kleuters
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of ze bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Je hoort erbij Een tafel waarrond je samenzit met de vrienden van de klas: om te spelen, om te knutselen, om te leren, om te praten. SAMEN GAAT HET BETER Je hoort erbij Aan onze tafel is steeds een plaatsje vrij.
Vertel me jouw verhaal, dan vertel ik je dat van mij. Hartelijke stijl Een tafel Je hoort erbij
Een tekst over Don Bosco: Kun je fluiten? 8 december 1841. Don Bosco maakt zich klaar om in de eucharistie voor te gaan. De koster roept een bedelaartje, Bartolomeo, om de mis te dienen. - Dat kan ik niet. - Kom nou, ik wil dat je de mis dient. - Ik ben nog nooit misdienaar geweest. Ik kan het niet. - Wat kom je hier dan doen? De koster begint de jongen te slaan. Maar Don Bosco laat de jongen roepen. Bartolomeo komt bang binnen. - Hoe heet je? - Bartolomeo. - Leven je vader en moeder nog? - Nee, die zijn dood. - Wat is je beroep? - Metselaar. - Hoe oud ben je? - Zestien jaar. - Kun je lezen en schrijven? - Nee. - Kun je zingen? - Nee. - Kun je fluiten? - Bartolomeo begint te lachen. Don Bosco stelt Bartolomeo voor op zondag terug te komen met zijn vriendjes. Bartolomeo vertelt aan zijn vrienden over de vriendelijke priester die ook kan fluiten en de volgende zondag staan er negen jongens bij Don Bosco aan de deur. Herwerkt fragment uit ’Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 129
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Een kwalitatieve aanwezigheid veronderstelt dat een opvoeder niet alleen mentaal, maar ook letterlijk aanwezig is onder jongeren. Hij is aanspreekbaar en beschikbaar: op de speelplaats, in een leefruimte, in de klas, tijdens het werk, bij studie en ontspanning. (…) Die aanwezigheid veronderstelt ook een doorleefde interesse. Het geluk en het leven van de jongere laten de opvoeder niet onverschillig. Zij mogen hem bezighouden en beroeren. Hij mag verheugd en gelukkig zijn als het de jongere goed gaat. Het mag hem iets doen als een van zijn jongeren zich zorgen maakt om zijn gezondheid, om de situatie thuis, om zijn relaties, om de onmacht om zijn leven vorm te geven op zoveel vlakken van het bestaan. (…)Via al die aspecten mag het duidelijk zijn dat het gaat om een ervaarbare pedagogische aanwezigheid. Naar Don Bosco's eigen woord moeten jonge mensen niet alleen bemind worden, ze mogen en moeten dat ook ervaren en voelen.(…). Jongeren hebben nood aan pleisterplaatsen waar ze op verhaal kunnen komen, zichzelf mogen zijn. Een onthalende sfeer waarin jongeren zich thuis voelen en op verhaal kunnen komen, is bepalend voor dat klimaat. (…) Jongeren vinden zo'n emotioneel gunstig klimaat wanneer zij met opvoeders en leeftijdsgenoten mogen omgaan. Of naar aanleiding van projecten en initiatieven die gegroeid zijn uit het gezamenlijke denkwerk van opvoeders en jongeren. Ook wanneer bij verjaardagen of andere gelegenheden tijd wordt gemaakt voor een feestje. Zoals ze werkelijk zijn, zijn zij daar welkom: met hun talenten en hun gebreken, hun mogelijkheden en hun beperkingen. Leren leven in een 'gegunde woonplaats' zoals Don Bosco's oratorio opent perspectieven voor de toekomst.’ Uit: ‘In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject p. 56, 57 en 58
Een aantal activiteiten - Knutselwerkjes op de klasdeur waarop ieder kind aanwezig is - Kindjes - Bloemen - Ballonnen - Blokkentoren (neem 1 blokje weg en de toren stort in) - Op allerlei momenten samen vieren en hierbij even stilstaan. - L.O. : Alle spelletjes waarbij samenwerken van belang is (bijv. estaffettespelletjes) - Bij elke kookactiviteit samen letterlijk aan tafel het gemaakte opeten.
Een aantal prentenboeken - Wil je mijn vriendje zijn? (Gottmer, Eric Carle) - De mooiste vis van de zee (Een vierwindstreken prentenboek) - Een taart voor kleine beer (Averbode) - Een eendje zo klein (Van buuren) - Rikki en Anni (Clavis) - Wie gaat er mee? (Van Holkema en Warendorf) - Nachtfeest (Leesleeuw) - Frits en Frieda (De Eenhoorn)
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een hartelijke stijl met leerlingen lager onderwijs
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of ze bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Je hoort erbij Een tafel waarrond je samenzit met de vrienden van de klas: om te spelen, om te knutselen, om te leren, om te praten. SAMEN GAAT HET BETER Je hoort erbij Aan onze tafel is steeds een plaatsje vrij.
Vertel me jouw verhaal, dan vertel ik je dat van mij. Hartelijke stijl Een tafel Je hoort erbij
Een tekst over Don Bosco: Kun je fluiten? 8 december 1841. Don Bosco maakt zich klaar om in de eucharistie voor te gaan. De koster roept een bedelaartje, Bartolomeo, om de mis te dienen. - Dat kan ik niet. - Kom nou, ik wil dat je de mis dient. - Ik ben nog nooit misdienaar geweest. Ik kan het niet. - Wat kom je hier dan doen? De koster begint de jongen te slaan. Maar Don Bosco laat de jongen roepen. Bartolomeo komt bang binnen. - Hoe heet je? - Bartolomeo. - Leven je vader en moeder nog? - Nee, die zijn dood. - Wat is je beroep? - Metselaar. - Hoe oud ben je? - Zestien jaar. - Kun je lezen en schrijven? - Nee. - Kun je zingen? - Nee. - Kun je fluiten? - Bartolomeo begint te lachen. Don Bosco stelt Bartolomeo voor op zondag terug te komen met zijn vriendjes. Bartolomeo vertelt aan zijn vrienden over de vriendelijke priester die ook kan fluiten en de volgende zondag staan er negen jongens bij Don Bosco aan de deur. Herwerkt fragment uit ’Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 129
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Een kwalitatieve aanwezigheid veronderstelt dat een opvoeder niet alleen mentaal, maar ook letterlijk aanwezig is onder jongeren. Hij is aanspreekbaar en beschikbaar: op de speelplaats, in een leefruimte, in de klas, tijdens het werk, bij studie en ontspanning. (…) Die aanwezigheid veronderstelt ook een doorleefde interesse. Het geluk en het leven van de jongere laten de opvoeder niet onverschillig. Zij mogen hem bezighouden en beroeren. Hij mag verheugd en gelukkig zijn als het de jongere goed gaat. Het mag hem iets doen als een van zijn jongeren zich zorgen maakt om zijn gezondheid, om de situatie thuis, om zijn relaties, om de onmacht om zijn leven vorm te geven op zoveel vlakken van het bestaan. (…)Via al die aspecten mag het duidelijk zijn dat het gaat om een ervaarbare pedagogische aanwezigheid. Naar Don Bosco's eigen woord moeten jonge mensen niet alleen bemind worden, ze mogen en moeten dat ook ervaren en voelen.(…). Jongeren hebben nood aan pleisterplaatsen waar ze op verhaal kunnen komen, zichzelf mogen zijn. Een onthalende sfeer waarin jongeren zich thuis voelen en op verhaal kunnen komen, is bepalend voor dat klimaat. (…) Jongeren vinden zo'n emotioneel gunstig klimaat wanneer zij met opvoeders en leeftijdsgenoten mogen omgaan. Of naar aanleiding van projecten en initiatieven die gegroeid zijn uit het gezamenlijke denkwerk van opvoeders en jongeren. Ook wanneer bij verjaardagen of andere gelegenheden tijd wordt gemaakt voor een feestje. Zoals ze werkelijk zijn, zijn zij daar welkom: met hun talenten en hun gebreken, hun mogelijkheden en hun beperkingen. Leren leven in een 'gegunde woonplaats' zoals Don Bosco's oratorio opent perspectieven voor de toekomst.’ Uit: ‘In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject p. 56, 57 en 58
Een aantal verhalen - Over Don Bosco: Kun je fluiten? (Zie hierboven) Verhalen per leerjaar (van p. 6 tot en met p. 15) - 1ste Een verhaal over een groot veldboeket - 2de Het barbecuefestijn - 3de Samen aan tafel - 4de Ik had honger en jij gaf mij te eten - 5de Het verhaal van de soepsteen - 6de Samen aan tafel
Een aantal activiteiten - De verhalen door de kinderen laten lezen, zelf voorlezen of vertellen. Kringgesprek rond de inhoud. Het verhaal verwerken in een toneeltje.
- Als je een boekje vindt rond het thema ‘Je hoort erbij’ kan je dat voorlezen als vervolgverhaal. Elke dag lees je een stukje en de laatste dag kan de boodschap besproken worden. - Een collage maken rond het thema ‘Je hoort erbij’. - De kinderen slogans laten zoeken rond het thema ‘Je hoort erbij’. - Een aandachtspunt kiezen waar we een periode lang rond willen werken met onze klas of school: samen iets vieren, allemaal vrienden, elke dag samen een lied… - Zoek een passende foto. De leerkracht heeft een aantal kaarten met daarop woorden die met ‘Je hoort erbij’ en ‘Een tafel’ te maken hebben. Ze zorgt voor prenten, foto’s of tekeningen die passen bij de woorden. De kinderen zoeken bij een kaart een passende prent en zeggen ook waarom ze die prent kozen. Suggesties voor woordkaarten voor 1ste, 2de en 3de leerjaar vind je op p. 16 van dit document. Suggesties voor woordkaarten voor 4de, 5de en 6de leerjaar vind je op p. 17 van dit document. Suggesties voor foto’s vind je op deze CD (locatie: hartelijke stijl/lager onderwijs / fotomateriaal).
Verhalen over de tafel – Je hoort erbij Eerste leerjaar Een verhaal over een groot veldboeket Verteller: Er was eens een groot veldboeket. Dit verhaal over het veldboeket is al enige tijd geleden gebeurd. Tessa had zin om buiten te spelen. Samen met Sanne speelden ze achter het huis. En omdat Tessa op een boerderij woonde, had ze nogal wat plaats om te spelen. Tessa: Zie je die boterbloemen in de wei staan? Daar kunnen we een krans van bloemen mee maken. Sanne: Je mag toch niet in de wei. Nu voor 1 keertje misschien wel, er is toch niemand in de buurt. Verteller: Tessa en Sanne kropen onder het prikkeldraad door de wei in. Ze plukten de boterbloemen en de lange grassen.
Toen vonden ze nog kamille en enkele klaprozen. Intussen was de moeder van Tessa de kinderen aan het zoeken. Tessa hoorde haar roepen vanuit de verte. Moeder: Tessa, Tessa, Tessa...... Tessa: O jee, wat nu. We maken van de bloemen een mooi boeket en nemen dat mee naar huis. Misschien dat moeder dan niet al te boos is. Verteller: Met hun handen vol bloemen kwamen ze thuis. Aanvankelijk was moeder boos, maar toen ze de bloemen eenmaal in een vaas geschikt had, werd haar stemming beter door de vele kleuren van het boeket. Daar stond het veldboeket.....in de middag....in de avond..... Toen iedereen naar bed was, kregen ze eindelijk de mogelijkheid om iets tegen elkaar te zeggen. Boterbloem: Ik sta liever in de wei. Korenbloem Jij verwelkt ook veel te gauw. Ik ben veel sterker. Ik heb tenminste nog een mooie kleur. Kamille: Is dat zo belangrijk? Van mij knappen de mensen op. Verteller: Het werd een grote ruzie in het veldboeket. Zo erg dat alle bloemen de volgende morgen hun kopjes lieten hangen. Moeder: Wat is dat nu? Zo snel kan een veldboeket toch niet verwelkt zijn? Ik zal er nog iets bijzetten. Dan knapt het boeket misschien wel op. Verteller: Ze zocht naar grote korenaren en schikte die tussen de andere bloemen. Boterbloem: Wat kom jij hier doen? Korenbloem: Zo leuk is het hier niet. Wij zijn allemaal uit het veld gehaald, staan nu hier en hebben ruzie over onze kleur, geur, levensduur... Korenaar: Is dat zo belangrijk? Alle bloemen: Natuurlijk! Kamille: Iedereen wil het langste in de vaas staan, het lekkerste ruiken en de mooiste kleur hebben. Korenaar: Tja... dan tel ik niet mee. Ik ruik niet, heb geen mooie kleur en een lang leven dat is een vraagteken. Of misschien… wacht eens… Uit mijn aren wordt koren gehaald, fijn gemalen, en tot brood gebakken. Mij is dus wel een lang leven gegund.
Wel in een andere vorm. (De korenaar dacht even na en zei toen): Maar wat maken jullie toch een ruzie. Is het niet zo voor iedereen dat de wind langs je bloemblaadjes strijkt of een bij je komt bezoeken? Alle bloemen: Dat is waar. Boterbloem: Ze nemen toch het zaad mee waaruit volgend jaar nieuwe bloemen komen. Kamille: Of je nu kleurig bent, of lekker ruikt, of je nu iemand gezond maakt of lang leeft, volgend jaar zijn we er weer. Allemaal. Verteller: Daar had nog niemand aan gedacht en kijk alle kopjes kwamen omhoog en er stond weer een mooi veldboeket. Tweede leerjaar Het barbecuefestijn. Kobe verveelt zich op deze vrije schooldag. Hij heeft al gelezen en op de computer gespeeld, maar lang duurt dat allemaal niet. Hij heeft vandaag nergens zin in. Zelfs met zus Lenka kan hij niet spelen want die heeft wel les. ‘Ik wou dat ik ook naar school kon. Ik wil leren’, zaagt Kobe. ‘Niet zeuren, bolleke’, zegt mama. ‘Ga in de tuin spelen. Het is stralend weer. Profiteer ervan!’ Met beteuterd gezicht rent Kobe de tuin in en gaat op de schommel zitten. Papa komt net uit het tuinhuisje en ziet Kobe. ‘Je ziet er zo triest uit, Kobe’, merkt vader op. ‘Zure vis gegeten?’ ‘Ik verveel me rot’, bromt Kobe. ‘Weet je wat?’ zegt papa. Hij fluistert iets in het oor van Kobe. ‘Joepie!’ roept Kobe uit. Als mama even later door het keukenraam kijkt, ziet ze dat vader en zoon druk bezig zijn de tuin een beurt te geven: gras maaien, onkruid wieden, ... De tuin ziet er prachtig uit. ‘Wat een werkijver!’ roept mama door het open raam. ‘Daar is ook een reden voor. Je zult wel zien!’ roept Kobe vrolijk terug. Dat maakt moeder toch nieuwsgierig. Ze wil er het fijne van weten. ‘Zullen we het mama vertellen?’ vraagt papa aan Kobe. Kobe knikt. ‘Wel, ik zou graag nu zaterdag een barbecue geven voor de familie. Dat is al heel lang gelden. Het blijft mooi weer tot na het weekend. We vragen iedereen om iets te eten mee te brengen. Dus ... wat denk je?’ vraagt papa. Mama ziet dat feestje wel zitten. Ze gaat meteen de familie opbellen om te vragen of ze zaterdag vrij zijn. ‘Mogen de nieuwe overburen ook komen?’ vraagt Kobe met een lief stemmetje.
Papa en mama vinden dat een uitstekend idee. Na het tuinwerk rijden vader en Kobe nog naar enkele vrienden om materiaal op te halen voor het grote feest. Die zaterdagmorgen is het hele gezin vroeg uit de veren om alles klaar te zetten in de tuin. Kleurrijke parasols, tentjes voor de lekkernijen die de gasten meebrengen, de vuurtjes met houtskool, tafels, stoelen en geschilderde vlaggetjes van Kobe ... Het is er allemaal. In de late namiddag ruikt het al heerlijk naar gegrild vlees. Veel nichtjes en neefjes lopen heen weer. Alle familieleden zijn er. De overburen worden als echte vrienden ontvangen. Kobe neemt zich voor om als gastheer op te treden voor Arne in zijn rolstoel. Kobe rijdt met hem de hele tuin rond. Lenka en het overbuurmeisje Nina helpen mama met het uitschenken van de drankjes. De eettentjes liggen overvol met lekkernijen die iedereen heeft meegebracht. Er is meer dan genoeg voor iedereen. Het wordt een gezellig feest in een blakend zonnetje. Kobe trekt papa even aan zijn mouw en fluistert hem toe: ‘Het is een keitof feestje, papa. Als ik me nog eens verveel, moet jij maar weer een barbecue organiseren.’ Papa heeft geen kans om te reageren want Kobe is met zijn vriend Arne al naar een ander plaatsje in de tuin. Als ’s avonds Kobe vermoeid, maar gelukkig in zijn bed ligt, droomt hij nog van het barbecuefestijn. Misschien kunnen we volgende keer eens een buurtfeest houden op straat, praat hij luidop. Daar moeten we zelfs het gras niet eens voor maaien. Yes ! Morgen ga ik onderhandelen met papa. En zo slaapt Kobe in ... Derde leerjaar Samen aan tafel Er was eens een heer, die een heel groot feest inrichtte voor alle mensen van heel de wereld. Daarom maakte hij een tafel zo groot als heel de wereld. Over die tafel spreidde hij een tafellaken, versierde ze met bloemen en kaarsen en dekte ze met allerlei lekkere spijzen. Toen nodigde hij alle mensen uit om bij te schuiven. Iedereen zei JA. Ze kwamen en schoven aan tafel bij. Wie tweede kwam, plaatste zich naast de eerste en de derde naast de tweede. Een grote zat naast een kleine
en een jonge naast een oude. Een blanke naast een gele, een rode naast een bruine of een zwarte. Het was als één grote bloemenruiker met alle soorten van bloemen erin. Iemand begon te zingen en allen zongen mee. En terwijl allen aan het zingen waren, zette de gastheer een heerlijk brood op tafel. Dat brood was zo groot als de tafel zelf. Er zaten zelfs krenten in dat brood. Toen verdeelde hij het brood. Grote stukken voor grote eters en kleine stukken voor mensen met een kleine maag. Stukken met veel krenten in en stukken met weinig krenten, stukken met een korst en stukken zonder korst. Iedereen mocht nemen wat hij nodig had. Toen de mensen dat zagen, zongen ze nog luider. De zon zong mee en goot vanuit een wolkenloze hemel een paradijselijke lach over het feest. Iedereen lachte mee met de zon en de gastheer was blij omdat iedereen blij was ! Vierde leerjaar Ik had honger en jij gaf mij te eten. Greta was een eenzame, arme en oude vrouw. Ze leefde aan de rand van het dorp in een schamel huisje nabij het Berkenbos. De mensen zochten geen contact met haar. Ze vonden Greta maar een eigenaardig mens. Sommigen fluisterden zelfs dat de vrouw een heks was en dat Greta kon toveren. De mensen waren bang voor haar en liepen liever een straatje om dan haar te moeten begroeten. Het was begin februari en de winter was streng en koud. Greta zocht hout in het bos om haar kachel te kunnen aansteken. Wat zag ze daar tussen de takken? Een boek? Wie had dat achtergelaten? Greta stak het boek onder haar jas en toen ze lekker bij het houtvuur zat, keek ze erin. Ze zag allemaal lachende mensen. Je had er grote en kleine, dikke en dunne, blonde en donkere, maar allemaal hadden ze een mooie glimlach. Je zag hun spierwitte tanden. Die mensen stelden allerlei prachtige dingen voor: een breedbeeld-
televisie, een moderne koelkast met diepvriesvak, een lederen tweezit, een elektrisch fornuis, een knusse ligstoel, ... Greta kon bij al dat moois alleen maar dromen. Het was niet voor haar weggelegd. Zij moest leven van wat ze vond en van wat andere mensen bij het vuilnis zetten. Greta legde het boek weg op een hoge plank. Zo moest ze er niet elke dag naar kijken en verdriet hebben. Want wanneer ze ’s morgens vroeg –voor de vuilniswagen kwam- door de straten liep, dan zag ze geen lachende mensen. Het was precies of de mensen niet wilden weten dat Greta in hun dorp woonde. Greta had honger. Ze keek door het raam van de supermarkt, maar wist dat die volle winkelrekken niet voor haar bestemd waren. Je moest je karretje immers uitladen aan de kassa en betalen. En geld was iets dat het oude vrouwtje niet had. Plots werd haar neus gestreeld door een aangename geur. Het rook verschrikkelijk lekker. Greta watertandde. Duizelig van de honger haastte het vrouwtje zich naar het frietkraam. Aan de lichtreclame kon je zien dat er veel lekkers te verkrijgen was. Maar ... ook hier moest je betalen. Ze zag een man die iets in een groene mand gooide. Greta liep ernaar toe. Ze rommelde haastig tussen de papieren. Pas toen iemand een arm om haar schouder legde, stopte ze. Ze voelde zich betrapt en kromp in elkaar. Voor haar stond een man. Hij leek in de verste verte niet op de mensen uit het boek of op de mensen in het dorp. Hij had vlammende rode haren die rechtop stonden, in ieder oor zat een reusachtige oorbel. De kerel droeg een leren jas en een paarse jeansbroek. Hij keek Greta vriendelijk aan en vroeg: ‘Heb je honger?’ Ze knikte sprakeloos en voor ze het wist, zat ze samen met hem aan een toog op een barkrukje. De jongen riep: ‘Twee grote frieten met een kerrieworst alstublieft!’ En voor Greta het besefte, stond er een heerlijk maal voor haar neus. Ze straalde van geluk. Het was alsof ze droomde. Ze viel onmiddellijk aan. Pas toen ze alles ophad, bemerkte ze dat de jongen met het vuurrode haar verdwenen was. De mensen in het eethuisje keken haar aan. Greta stond op, ze begreep er niet veel van. Maar één ding wist ze zeker: de jongen met het prachtige haar zou ze niet vlug vergeten. Gelukkig en voldaan wandelde ze naar haar huisje. Vijfde leerjaar Het verhaal van de soepsteen Ergens in een ver dorpje in de bergen voelden de mensen zich niet meer gelukkig. Vroeger was dat anders. Wanneer de zon van achter de bergruggen tevoorschijn kwam, gingen ze fluitend aan het werk. Maar nu was het anders. Iedereen keek triestig, en iedereen dacht alleen maar aan zichzelf. Ja, er was hongersnood in het dorp. Iedereen dacht, dat er eten tekort was, en daarom spaarde iedereen al het eten dat hij kon bemachtigen op in zijn kelder. Op een dag kwam een vreemde man in het dorp aan. Hij was schamel gekleed, was in dagen niet meer geschoren en zag er graatmager uit. Maar, hij had blinkende, fonkelende ogen en een gezicht dat altijd leek te lachen. ‘Waarom kijkt iedereen zo sip?’ vroeg de man.
‘We hebben honger, en er is bijna niets te eten’, kreeg hij als antwoord. De vreemdeling krabde even in zijn stoppelbaard, zette zijn hoge hoed wat naar achter en dacht na. Opeens zei hij: ‘Ik zal voor jullie soep maken.’ ‘Soep?’ vroegen de mensen. ‘En waarmee zouden we dan wel soep maken?’ ‘Geen nood’, zei de man. ‘Ik heb immers een soepsteen bij. En daarvan maak je de lekkerste soep ter wereld.’ De mensen van het dorp die het hoorden, konden hun oren niet geloven: Een soepsteen, neen, daar hadden ze nog nooit van gehoord. En het nieuws verspreidde zich als een vuurtje in het dorp. ‘Maar ik heb nog een ketel water nodig’, zei de man. De mensen haalden een grote ketel met water en zetten die op het vuur. Met een groot gebaar haalde de man heel voorzichtig de soepsteen uit zijn zak en legde die in het water dat al begon te koken. Even later ging hij proeven.’Hmmmm...heerlijk’, zei de man. ‘Maar de soep zou nog iets beter zijn, als we er wat aardappelen bij deden. Heeft soms iemand een paar aardappeltjes?’ Sommige mensen die hoopten om ook eens van de soep te mogen proeven, brachten een paar kleine aardappeltjes aan. Na een tijdje proefde de man weer: ‘Prima!’ zei de man maar het zou nog beter smaken, als we er wat groenten bij deden.’ Wie enkele groenten kan missen, mag straks ook een bordje van mijn heerlijke soep.’ Verlegen kwamen enkele bewoners met nog wat prei en selder, en een vrouw bracht worteltjes. Het begon al heerlijk te ruiken op het marktplein, en steeds meer mensen kwamen kijken en snuffelen rond de grote soeppot. ‘Ze is bijna klaar, maar als we er nu nog wat kruiden en wat zout zouden indoen, dan zal het de beste soep van heel de wereld zijn. Oh ja, en misschien hebben we ook nog een stuk soepvlees.’ De dikke herbergier, die een echte smulpaap was, droomde al van een heerlijk bord soep en kwam met een groot stuk soepvlees aangezeuld. De geur van heerlijke soep vulde heel het dorp. Het duurde niet lang of iedereen stond al klaar met een bord en een lepel om van de heerlijke soep te proeven. Toen de soep klaar was, werd de soep uitgedeeld, en iedereen mocht er een bord van nemen, want iedereen had ook iets van zijn eigen voorraad gegeven. Alle bewoners begonnen te smullen en te smakken. Zo'n heerlijke soep hadden ze nog nooit geproefd. En telkens kwamen ze weer om hun bord te vullen. Ook de kinderen aten hun buikje rond. Iedereen voelde zich weer blij, en je kon zien aan de mensen, dat ze er echt van genoten hadden. De speelman haalde weer zijn viool uit, en de mensen begonnen te dansen en te lachen. Het dorp was weer in vreugde. ‘Het spijt me.’ zei de vreemde man, maar ik moet vertrekken. Alle mensen vonden het jammer. ‘Maar de soepsteen mag je houden’, zei de man. Om zulke lekkere soep te maken, moet je telkens doen, zoals je vandaag gedaan hebt: samen delen van wat je nog thuis hebt, zodat iedereen ervan kan genieten.’ De mensen knikten en voelden zich dolgelukkig, dat ze de soepsteen mochten houden. De man was blij, dat hij de vreugde in het dorp had teruggebracht.
En eventjes buiten het dorp bukte de man zich......Hij raapte weer een steen van de grond en stak die in zijn zak. Zesde leerjaar Samen aan tafel Heel lang geleden, ergens in een heel ver land, waren eens een koning en een koningin. Ze hadden drie beeldschone dochters. De koning die wel wat jaloers was, omdat de meeste prinsen met heel verliefde ogen naar zijn dochters keken, riep op een dag de meisjes bij zich voor de troon en vroeg hun, hoe graag zij hun vader wel zagen. Ze kregen twee dagen bedenktijd. De twee dagen waren verlopen en tijdens het koffie-uurtje kwamen de meisjes één voor één antwoorden op de gestelde vraag. De koning zat wat zenuwachtig op zijn troon en stelde hun elk dezelfde vraag: ‘Hoe graag zie jij je vader?’ Gerlindis, de oudste trad naar voor en antwoordde: ‘O, mijn doorluchtige vader, toen ik vanmorgen in mijn juwelendoosje keek en al die prachtige sierraden zag liggen, bezet met parels en diamanten, en al die gouden ringen met briljanten, robijnen en smaragden, dan dacht ik: deze zijn wel heel kostbaar en duur en ze betekenen veel voor mij, maar mijn vader zie ik tien keer liever.’ Het gezicht van de koning glunderde. ’Goed zo‘, zei de koning, ‘vanaf nu mag je met een prins trouwen.’ Flavia, de tweede dochter kwam naar voren en antwoordde op dezelfde vraag van de koning: ‘Mijn allerliefste vader, jou zie ik nog liever dan heel mijn kleerkast met wel meer dan honderd dure baljurken.’ De koning keek blij: Wat was dat lief van zijn lieve dochter Flavia. Wat schuchter en verlegen kwam Adelheid, de jongste en de mooiste dochter van koning naar voren en zei: ‘O, mijn lieve vader. Twee dagen en twee nachten heb ik nagedacht, maar ik kan geen woorden vinden om jou te vertellen hoe graag ik je zie. En toen ik vanmorgen bij het ontbijt mijn zachtgekookt eitje pelde, greep ik daarna naar het gouden zoutvaatje en ik wist het opeens. Lieve Vader, ik zie je zo graag als al het zout van heel de wereld.’ ‘Wat?’ snauwde de koning: ‘Mij even graag zien als gewoon ordinair keukenzout. Dat is pas gemeen en ondankbaar voor alles wat je moeder en ik al voor je gedaan hebben. Je bent de brutaliteit zelf! Daarvoor zul je boeten meisje. Vanaf nu ben je mijn dochter niet meer en ik veroordeel je om vanaf nu het hele land door te trekken, in een zwart kleed van een boerenmeid, en je zult je hele lange tocht van twintig jaar een zak zout op je rug sleuren van wel tien kilogram. En iedereen die je tegenkomt, mag jou verwijten, uitlachen en uitschelden.’ Het meisje wilde nog iets verduidelijken, maar de koning draaide zijn hoofd en deed teken naar de wachters. Die sleurden haar tot buiten het kasteel, duwden haar een zwarte jurk in haar handen en legden een zak van tien kilogram zout op haar schouders. Met roodgeweende ogen stapte het meisje dagen en dagen, weken en maanden door het land.
En overal waar ze kwam, waren de mensen onvriendelijk tegen haar. Ze lachten haar uit, riepen de gemeenste woorden en kwajongens gooiden zelfs met slijk naar haar. Er ging een paar jaar voorbij, tot op een dag de koning zich boos maakte omdat het eten alweer zo weinig smaak had. Hij ontbood de chef-kok en vroeg hem hoe het kwam, dat het eten niet meer zo goed smaakte als vroeger. ‘Helaas Sire’, zei de kok terwijl hij zenuwachtig in zijn handen wreef, ‘helaas, er is in heel het land geen korreltje zout meer te krijgen. En omdat onze zoutvoorraad stilaan aan het verminderen is, gebruik ik steeds minder zout in het eten. Vanaf volgende week hebben we geen zout meer en dan eten we allen zoutloos.’ En zo gebeurde het. De week nadien was al het eten bijna zonder smaak. Zelfs de grootste banketten op het paleis waren smaakloos en de mensen lieten hun volle borden staan. Iedereen keek sip, iedereen vermagerde, iedereen zag bleek. Nergens was nog vreugde in het land. De koning at niet meer en werd stilaan ziek en zwak. Op een koude winteravond klopte er iemand aan de deur van het kasteel. Het was een arm bleek boerenmeisje die bedelde om een stuk brood. De wachter die de poort opende herkende haar meteen. Dat was Adelheid! ‘Ik heb gehoord dat vader ziek is en nood heeft aan zout’, zei ze wat verlegen. ‘Hier ik draag nog altijd de zware zak zout op mijn rug, die vader mij een paar jaar geleden als straf heeft meegegeven.’ Adelheid werd naar de troonzaal gebracht tot bij de koning. Hij herkende haar niet meer. Zijn beeldschone Adelheid zag er nu uit als een graatmager, koud verkleumd schuchter meisje. Alleen herkende hij haar mooie diepblauwe ogen. ‘Ik breng je het zout terug, dat je nu zo nodig hebt, vader’, stamelde ze. En haalde de zware zak zout van haar schouder. Toen ik in het land hoorde dat je ziek en zwak was door gebrek aan zout, heb ik dagen en nachten gestapt, over bergen en door dalen om je hier zo vlug mogelijk dat zout te kunnen geven. ‘Zou......!!!!’ Riep de koning, ‘Zout....We hebben weer zout.......!!! Nu ken ik eindelijk de waarde en de kracht van het zout. Adelheid, wat was ik toch dom, dat ik de grote waarde van het zout niet inzag toen je mij vertelde dat je mij zo graag zag als al het zout op aarde. Adelheid, wat ben jij toch een verstandige meid.’ Hij omhelsde haar, samen met de koningin, en hield een groot feestmaal, met zout in de gerechten. Iedereen mocht ervan eten en meevieren. En alle mensen uit het land werden weer blij en gelukkig, want er was weer zout in het land. En aan tafel, met een glas rode wijn in de hand, verklaarde de koning dat Adelheid later de koningin van het land zou worden. De zoutkoningin.
Woordkaarten Suggesties voor foto’s bij deze woordkaarten vind je op deze CD in de map fotomateriaal lager onderwijs
Suggesties voor woordkaarten voor 1ste, 2de en 3de leerjaar Hartelijkheid Een tafel Je hoort erbij Wij zijn gelijk Feesten Delen Spelen Vriendjes Troosten Krijgen Geven Samen Thuis Onze klas
Suggesties voor woordkaarten voor 4de , 5de en 6de leerjaar Hartelijkheid Een tafel Je hoort erbij Gelijken Vieren Delen Ontspannen Verbonden zijn
Verdrietig zijn Ontvangen Geven Gemeenschap Vriendschap Geborgenheid Onze klas Open staan
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een redelijke stijl met kleuters
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of ze bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Steun op mij Een staf waarmee je op tocht gaat, de hele basisschool door. Hij geeft je steun, moed om door te zetten. GELOOF IN JEZELF EN IN DE ANDEREN! Steun op mij Ik liep verloren, had veel verdriet en zonder hulp
kwam ik er niet. En toen kwam jij. ‘Jij’ was er voor mij en maakte me weer blij! Redelijke stijl Een staf Steun op mij
Een tekst over Don Bosco De dood in de straten van Turijn In 1854 verspreidde de cholera-epidemie zich over heel Europa. Turijn bleef niet gespaard. In de armenbuurt van Valdocco, waar Don Bosco woonde, waren veel zieken. Binnen de maand stierven er 500 mensen. Don Bosco hielp zo hard hij kon. Alle lakens, dekens, hemden en tafelkleden werden aan de noodhospitalen gegeven. Toen kreeg moeder Margherita een idee: ‘Mocht men in een noodsituatie ook niet …’ Don Bosco ging onmiddellijk akkoord: altaardoeken, lange witte gewaden… alles wat men kon missen, werd hernaaid tot lakens en windels. De situatie was rampzalig. Hoe meer zieken er kwamen, hoe meer personeel er nodig was. Don Bosco stelde zijn oudste jongens voor te helpen. 44 jongens sprongen in de bres voor de zieken. Niemand van de jonge vrijwilligers werd door de ziekte geveld. Herwerkt fragment uit ‘Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 271
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Jongeren kunnen zich slechts ten volle op een kritisch-constructieve wijze in de samenleving engageren als ze leren argumenteren, hun keuzes verantwoorden en in gesprek gaan met anderen. De opvoeding bereidt jongeren voor om met beide voeten in de realiteit te kunnen staan. Van de opvoeder wordt verwacht dat hij het opvoedingsgebeuren op een rationele (lees redelijke) manier aanpakt. Dat wil in conreto zeggen dat hij niet overdrijft met regels en sancties en de toepassing ervan. Zonder aan het waarom van een bepaalde norm of regel te twijfelen, zal hij achtergronden moeten duiden, zodat jongeren een situatie en hun verantwoordelijkheid kunnen inschatten. Een leven kan maar gedijen in een klimaat van welwillendheid, maar heeft anderszijds ook structuur nodig.’ Uit: ‘In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject’ p. 59
Een aantal activiteiten - Godsdienst: 1. Het verhaal van het verloren schaapje 2. Verhaal van de 2 voetsporen, die overgaan in één enkel spoor. Waar was mijn steun en toeverlaat toen? Ik heb je gedragen! - L.O.: Vertrouwensopdrachten Gedragen worden door anderen Levende torens maken - Werken rond het thema ‘Verloren lopen!’ Wie bracht je terug? Op wie kon jij rekenen?
Een aantal prentenboeken - Wel te rusten kleine beer (Lemniscaat, Martin Wadell) - Ga je mee kleine beer (Lemniscaat, Martin Wadell) - Kikker is bang (Leopold) - Kikker vindt een schat (Leopold) - Kleine ijsbeer helpt me vliegen (boektoppers.be)
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een redelijke stijl met leerlingen lager onderwijs
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of ze bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Steun op mij Een staf waarmee je op tocht gaat, de hele basisschool door. Hij geeft je steun, moed om door te zetten. GELOOF IN JEZELF EN IN DE ANDEREN! Steun op mij Ik liep verloren, had veel verdriet en zonder hulp kwam ik er niet.
En toen kwam jij. ‘Jij’ was er voor mij en maakte me weer blij! Redelijke stijl Een staf Steun op mij
Een tekst over Don Bosco De dood in de straten van Turijn In 1854 verspreidde de cholera-epidemie zich over heel Europa. Turijn bleef niet gespaard. In de armenbuurt van Valdocco, waar Don Bosco woonde, waren veel zieken. Binnen de maand stierven er 500 mensen. Don Bosco hielp zo hard hij kon. Alle lakens, dekens, hemden en tafelkleden werden aan de noodhospitalen gegeven. Toen kreeg moeder Margherita een idee: ‘Mocht men in een noodsituatie ook niet …’ Don Bosco ging onmiddellijk akkoord: altaardoeken, lange witte gewaden… alles wat men kon missen, werd hernaaid tot lakens en windels. De situatie was rampzalig. Hoe meer zieken er kwamen, hoe meer personeel er nodig was. Don Bosco stelde zijn oudste jongens voor te helpen. 44 jongens sprongen in de bres voor de zieken. Niemand van de jonge vrijwilligers werd door de ziekte geveld. Herwerkt fragment uit ‘Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 271
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Jongeren kunnen zich slechts ten volle op een kritisch-constructieve wijze in de samenleving engageren als ze leren argumenteren, hun keuzes verantwoorden en in gesprek gaan met anderen. De opvoeding bereidt jongeren voor om met beide voeten in de realiteit te kunnen staan. Van de opvoeder wordt verwacht dat hij het opvoedingsgebeuren op een rationele (lees redelijke) manier aanpakt. Dat wil in conreto zeggen dat hij niet overdrijft met regels en sancties en de toepassing ervan. Zonder aan het waarom van een bepaalde norm of regel te twijfelen, zal hij achtergronden moeten duiden, zodat jongeren een situatie en hun verantwoordelijkheid kunnen inschatten. Een leven kan maar gedijen in een klimaat van welwillendheid, maar heeft anderszijds ook structuur nodig.’ Uit: ‘In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject’ p. 59
Een aantal verhalen - Over Don Bosco: De dood in de straten van Turijn. (Zie hierboven) Verhalen per leerjaar (van p. 5 tot en met p. 12) - 1ste Anna - 2de Pietje muizenoor - 3de Gebroken vleugel - 4de De juiste weg - 5de Eens had een man een droom - 6de Een kom soep
Een aantal activiteiten - De verhalen door de kinderen laten lezen, zelf voorlezen of vertellen. Kringgesprek rond de inhoud. Het verhaal verwerken in een toneeltje. - Als je een boekje vindt rond het thema ‘Steun op mij’ kan je dit voorlezen als vervolgverhaal. Elke dag lees je een stukje en de laatste dag kan de boodschap besproken worden. - Een collage maken rond het thema ‘Steun op mij’. - De kinderen slogans laten zoeken rond het thema ‘Steun op mij’. - Een aandachtspunt kiezen waar we een periode lang rond willen werken met onze klas of school: Ik doe wat ik beloof, vandaag help ik iemand, wij maken goede afspraken… - Zoek een passende foto. De leerkracht heeft een aantal kaarten met daarop woorden die met ‘Steun op mij’ en ‘Staf’ te maken hebben. Ze zorgt voor prenten, foto’s of tekeningen die passen bij de woorden. De kinderen zoeken bij een kaart een passende prent en zeggen ook waarom ze die prent kozen. Suggesties voor woordkaarten voor 1ste, 2de en 3de leerjaar vind je op p. 13 van dit document. Suggesties voor woordkaarten voor 4de, 5de en 6de leerjaar vind je op p. 14 van dit document. Suggesties voor foto’s vind je op deze CD (locatie: redelijke stijl/lager onderwijs/ fotomateriaal).
Verhalen over een staf - steun op mij Eerste leerjaar Anna ‘Juf, Anna huilt weer’ zegt Sara. ‘Ik zie het’, zegt de juf. Ze gaat naar Anna toe. Ze legt een arm om haar heen. ‘Stil maar, meisje’ zegt ze. Anna komt uit een ver land. Er is daar oorlog. Daarom zijn haar papa en mama uit dat lang weggegaan. Nu wonen ze met Anna hier. Anna moest ook naar school. En daar zit ze nu, naast Sara. Blij is Anna niet. Ze huilt vaak. Ook nu weer. ‘Wat is er toch?’ vraagt de juf. Anna zegt niets, ze snikt alleen maar. ‘Ze kan u niet verstaan juf’, zegt Sara. Dat is waar. In het land van Anna praten de mensen anders. De juf weet wel waarom Anna verdriet heeft. Anna denkt aan haar eigen land, daar had ze een mooi huis. Maar dat huis is er niet meer. Ze denkt aan haar vriendjes en vriendinnetjes. Die ziet ze vast nooit meer … De juf gaat terug naar haar bureau. Uit de la pakt ze een fluit. Ze speelt een liedje. Maar wat is dat? Anna gaat opeens rechtop zitten. Ze kijkt heel blij. Dat liedje kent ze ook! En ineens begint ze mee te zingen. De andere kinderen van de klas kunnen het niet verstaan. Maar het klinkt prachtig. Wat kan Anna mooi zingen! Het liedje is gedaan. De kinderen van de klas klappen in hun handen. En Anna kijkt blij. Opeens voelt ze zich niet meer zo alleen. Tweede leerjaar Pietje muizenoor Verteller: Kennen jullie mama en papa Muizenoor? En hun vier kinderen Mientje en Fientje en Pietje en Rietje? Als jullie ze niet kennen dan gaan we wel eens een kijkje nemen in hun muizenhuisje. Eén van de muizenkinderen was een heel klein beetje speciaal. Hij had namelijk grote oren. Mama: Toch raar dat Pietje zulke grote oren heeft. Geen enkele andere muis heeft dat! Papa: Grote oren hebben is niet erg. Het erge is dat hij ze zo weinig gebruikt! Luisteren kan hij niet! Verteller: En toen was het bedtijd.
Mama: Vooruit kinderen, naar bed! Papa: Jij ook naar bed, of ik trek je grote oren uit! Verteller: Toen is Pietje maar naar bed gegaan. Papa en mama Muizenoor gingen ondertussen op zoek naar eten. Wanneer Piet 's anderendaags ging wandelen, ontmoette hij Pluimstaart, het eekhoorntje. Pluimstaart: Piet, wil jij mij even helpen? Mijn noten wegen zo zwaar! Verteller: Maar Pietje wandelde gewoon verder en deed of hij niets hoorde. Toen ontmoette hij knorretje het zwijntje. Knorretje: Pietje, wil jij een krulletje in mijn staartje leggen? Het is er uitgeregend. Verteller: Maar ook nu wandelde Pietje gewoon verder en deed of hij niets gehoord had. Maar toen hij 's avonds in zijn holletje wou kruipen, kwam er eerst een toverfee en die haalde zijn grote oren van zijn kop, als straf. 's Anderdaags kwam Pietje al wenend uit zijn holletje gekropen. Hij wilde zijn oren strelen maar hij had geen oren meer. Ze waren weg! Verdrietig liep hij rond, overal zoekend naar zijn oren. Toen ontmoette hij Bingo, het olifantje. Bingo: Maar Pietje, waar zijn je oren? Pietje: Wat zeg je? Bingo: Ik vroeg: waar zijn je oren? Pietje: Natuurlijk heb ik honger! Bingo: Ik vroeg: waar zijn je oren? Pietje: Een beetje melk er ook bij. Bingo: Pietje, jouw oren!! Pietje: Wat zeg je? Verteller: Toen haalde Bingo een groot papier uit zijn jas en schreef daar op: jouw oren! Pietje: O, mijn oren! Die zijn weg. Bingo: Natuurlijk zijn die weg. Je had ze immers toch niet nodig! Je luisterde nooit! Pietje: Wat zeg je?
Bingo: Kom maar mee, we gaan naar Meneer de Uil. Die weet wel raad. Verteller: En Bingo nam Pietje mee tot bij Meneer de Uil. Bingo: Dag Meneer de Uil. Hier is Pietje die zijn oren verloren heeft. Uil: Natuurlijk heeft hij die verloren! Hij had ze toch niet nodig, hij luisterde toch nooit! Pietje: Wat zegt hij? Bingo: Stt! Uil: Je zult je oren terugkrijgen maar dan moet je eerst proberen om drie dagen lang te luisteren, tot je iets hoort! Verteller: Bingo schreef het woord ‘luisteren’ op een groot papier en daarop gingen zij naar huis. Pietje zou proberen goed te luisteren, drie dagen lang. Verteller: De eerste dag scheurde Pietje een blad papier in twee en hij luisterde of hij al iets hoorde. Maar hij hoorde niets! De tweede dag wierp hij een steen omhoog en toen die steen op de grond viel, hoorde hij precies iets vallen. Hij was zo blij dat hij het nog eens deed. De derde dag luisterde hij aandachtig en toen hoorde hij precies tjilpen. En ja hoor, daar zat een klein vogeltje in het gras te wenen en te tjilpen. Pietje: Hoe heet jij vogeltje? Vogeltje: Ik heet Firlefijn. Mijn vleugeltjes doen zo'n pijn en ik kan niet meer naar mijn nestje vliegen. Pietje: Geeft niks hoor, ik zal je wel dragen! Verteller: En toen nam Pietje Firlefijntje op en droeg haar naar haar nestje. Toen Pietje die avond naar zijn holletje ging om te slapen, kwam de mooie toverfee en zette twee grote oren aan zijn muizenhoofdje. En wat gebeurde er 's anderdaags? Mama: Jongens, jongens, ons Pietje heeft zijn oren teruggekregen. Papa: En nu kan hij echt alles horen en tijd maken voor anderen. Verteller: Toen is Pietje naar eekhoorn Pluimstaart gegaan met een kruiwagen en samen hebben zij de nootjes naar het nest gebracht. Daarna is hij naar knorretje gegaan en heeft een mooie krul in zijn staart gelegd. Alle dieren hebben dan samen een rondedans gedaan, samen met de broertjes en zusjes van Pietje. Pietje had iets geleerd, een nieuw ding, iets heel belangrijks! Oren heb je om te horen maar je moet ze wel gebruiken.
Derde leerjaar Gebroken vleugel Nico zit nu al een paar jaar in een rolstoel. Hij had een ongeval. Hij zal nooit meer kunnen lopen. Dat is een harde noot om te kraken. Maar even erg is het dat mensen hem aanzien als een zielenpoot. Op straat kijken ze hem altijd na. En zelfs zijn beste vrienden mijden hem soms. Daar wordt Nico heel droevig van. Op een dag zit er een meisje in het park. Ze houdt een vogeltje tussen haar handen. Nico rijdt ernaartoe en vraagt: ‘Wat ben je aan het doen?’ Het meisje antwoordt: ‘Dit vogeltje had een gebroken vleugel. Ik vond het een paar weken geleden langs de weg. Zijn vleugeltje is genezen. Nu laat ik het vrij.’ Samen kijken ze hoe het vogeltje de lucht in zoeft. Plotseling vraagt het meisje: ‘Zou jij niet graag kunnen vliegen?’ ‘Dat moet heerlijk zijn’, antwoordt Nico. Ze blijven nog lang praten in het park. Ze spreken af elkaar de volgende dag weer te zien. Blij gaat Nico naar huis. Het is net alsof hij vleugels gekregen heeft. Hij denkt bij zichzelf: Ik kan dan wel niet lopen, maar door dat meisje kan ik wel vliegen. Vierde leerjaar De juiste weg Vandaag heeft juffrouw Pelikaan in de dierenschool verteld over de hemel, een plaats waar iedereen kan komen en waar het zalig is om te zijn. Klaas de haas had met open mond geluisterd en was vastbesloten om in die hemel te komen. Er was echter maar één probleem: de juf had niet verteld hoe je in die hemel kon komen. Daarom ging Klaas na school niet recht naar huis, maar ging hij eerst langs bij de oude wijze uil. Die zou zeker wel weten hoe je in de hemel moet komen. De uil luisterde aandachtig naar de vraag van Klaas en zuchtte toen eens diep. ‘Om in de hemel te komen, beste Klaas, moet je eerst de juiste weg volgen, en dat is een heel lange en moeilijke weg. Vele dieren beginnen aan die weg, maar weinigen kunnen hem volgen tot op het einde.’ ‘En waar vind ik dan de juiste weg, meneer de uil?’ ‘Wel, helemaal aan het einde van ons dierendorp, naast het huisje van Raf de giraf, staat een hele dikke, oude eik en op die eik vind je een wegwijzer naar de juiste weg. Vraag het maar eens aan Raf, die weet de wijzer zeker hangen.’ Zonder de uil nog te bedanken, schoot de haas vliegensvlug weg want hij moest en zou in de hemel komen. Hij rende zo snel hij kon door het dierendorp en op het grote kruispunt liep hij zelfs bijna Stijn het dwergkonijn omver. Bij het huisje van Raf aangekomen, zocht hij naarstig de pijl en hop daar ging Klaas er alweer als een wervelwind vandoor. Eindelijk had hij de juiste weg gevonden. Toen hij een tijdje aan het lopen was, hoorde hij plots hulpgeroep, hij stopte even en zag uit het bos Pol de mol tevoorschijn komen. ‘Och Klaas, ben jij het? Wil je me alstublieft helpen, het is zo moeilijk voor mij om de
juiste weg te volgen. Ik ben namelijk blind, weet je wel en ik ben al wel duizendmaal verdwaald. Mag ik alsjeblief bij jou blijven?’ Klaas dacht even na, die mol zou vast en zeker een blok aan zijn been zijn en af en toe was de juiste weg zo smal dat je niet met twee naast elkaar kan lopen, hoe moest hij Pol dan nog een pootje geven. Nee nee, het gaat veel vlugger alleen. ‘Sorry Pol, maar ik heb echt geen tijd voor jou, de juiste weg is nog heel lang en ik wil hem perse afwerken.’ En daar schoot Klaas alweer uit de startblokken. Een eindje verder hoorde Klaas langs de kant van de weg plots een zacht gesnik. Wat is dat nu weer? Daar zag hij Kees de pimpelmees die zat te wenen. Kees was even onoplettend geweest en pardoes tegen een grote boom gevlogen, nu had zij haar vleugel gebroken en kon ze zo niet meer verder. ‘Klaas, wil je alstublieft enkele takjes van die boom breken om mijn vleugel te spalken, want anders kan ik nooit verder.’ Klaas dacht weer na. Als ik dat doe, dan ben ik ten minste nog eens een uur kwijt en misschien heb ik dat uur echt wel nodig om in de hemel te komen. ‘Sorry Kees, maar ik moet echt verder de juiste weg volgen.’ En weer schoot Klaas er vandoor als een bezetene. En kijk na een tijdje zag hij op de weg een spoor, het was het slijmspoor van Plak de huisjesslak. Klaas had haar natuurlijk meteen bijgehaald en wilde haar voorbijsnellen toen Plak plots riep. ‘Hé Klaas, wil jij me misschien niet op je snelle rug nemen. Ik ben al jaren onderweg en kom maar niet vooruit. Als jij me meeneemt, kom ik zoveel sneller vooruit.’ Klaas dacht weer diep na: die slak weegt zeker 15 gram, dat voel je in het begin bijna niet, maar na een hele dag lopen gaat die vast en zeker doorwegen en dan kom ik er niet zo snel. ‘Sorry Plak, maar zelfs die 15 gram van jou is me teveel, ik moet en zal in de hemel komen.’ En hij liet ook Plak achter. Stilaan werd het echter donker en kreeg Klaas ook wel wat honger, als hij niet snel iets zou eten, zou hij vast en zeker niet meer kunnen lopen. Maar owee, in al zijn haast en drukdoenerij was Klaas helemaal vergeten om eten mee te brengen. En hij heeft zo'n honger. Het is al helemaal donker als Klaas moe en hongerig snikkend in slaap valt langs de kant van de weg. De volgende morgen wordt hij wakker en wil hij meteen weer op weg, maar hij heeft nog altijd zo’n honger. Zo houdt hij het zeker niet vol. Maar kijk, in de verte lijkt het alsof hij andere dieren hoort die zingend naderbij komen, die kunnen me vast helpen. En je gelooft het nooit, maar het zijn Pol, Kees en Plak. Pol had Kees gevonden en diens vleugel gespalkt, Kees was hem zo dankbaar dat hij beloofde altijd boven Pol te vliegen en te zingen zodat die het gezang kon volgen en nooit meer de juiste weg zou verliezen. Zo waren ze bij Plak gekomen en toen hadden ze nog een beter idee. Plak ging op de rug van Pol zitten en als Kees vanuit de lucht ergens eten zag, dan ging hij het halen en bracht het bij Plak, die kon het goed bewaren in zijn huisje. Zo zou Pol nooit meer verdwalen, ging Plak veel sneller vooruit, kon Kees weer vliegen en hadden ze elke dag voldoende eten uit het huisje van Plak. Toen Klaas dat hoorde was hij een beetje beschaamd dat hij als grootste, sterkste en snelste dier zo egoïstisch en dom was geweest en nu de hulp van de andere dieren vragen moest. De anderen namen het hem echter niet kwalijk en boden hem zelfs van hun eten aan als hij beloofde er nooit meer vandoor te gaan en de anderen te helpen met zijn snelle benen. En zo gingen de vier vrienden samen op weg, de juiste weg.
Vijfde leerjaar Eens had een man een droom Een man droomde dat hij langs het strand wandelde, samen met God. Tegen de blauwe lucht tekenden zich enkel perioden van zijn leven af en voor iedere periode waren er twee paar voetstappen in het zand: één paar van zichzelf en het andere van God. Omkijkend naar de voetafdrukken zag hij opeens een stuk waar maar één paar voetstappen stond. Hij zag ook dat het precies voorkwam op het moeilijkste moment uit zijn leven. Dus zei hij tegen God: ‘God, ik heb gezien dat juist op het moeilijkste moment van mijn leven maar één paar voetstappen afgedrukt staat. En U hebt nog beloofd dat U altijd bij mij zou zijn! Ik snap niet dat U me juist op dat moment verlaten hebt.’ Maar God zei: ‘Mijn lieve man, ik hou van je en zou je nooit verlaten. In jouw moment van strijd en lijden, daar waar je maar een paar voetstappen ziet, daar was het dat Ik je droeg.’
Zesde leerjaar Een kom soep (Een waar gebeurd verhaal in een selfservice-restaurant) Een bejaarde dame gaat aan een tafeltje zitten met een kom dampende soep op haar dienblad. Dan merkt ze dat ze een lepel vergeten is en ze gaat er een halen. Maar wat een verrassing! Als ze terug komt: er zit een zwarte man op haar plaats! Hij lepelt de kom soep naar binnen. ‘Wat een lef!’ denkt de dame. ‘Hij ziet er best vriendelijk uit, maar ik ga me toch niet laten doen.’ Ze gaat tegenover hem zitten, trekt de kom soep naar zich toe en begint te eten. De zwarte man trekt de kom soep weer een beetje terug naar het midden van de tafel. Zwijgend eten ze allebei van de soep. Daarna staat de man recht, doet teken dat de dame moet blijven zitten en haalt een grote portie frieten met twee vorken. De dame glimlacht en samen verorberen ze de frieten. Dan zegt de zwarte: ‘Dank u wel!’ en gaat weg. Ook de dame wil verder gaan. Ze reikt naar haar tas die ze aan de stoelleuning had gehangen, maar merkt tot haar schrik dat haar tas weg is. Die zwarte was dus een dief... Ze kijkt of ze hem nog kan vinden tussen de mensen, maar ziet dan iets waar ze nog veel meer van schrikt. Twee tafeltjes verderop, bij een zelfde raampje als waar ze nu zit, hangt haar tas aan een stoel. Op het tafeltje ervoor staat een kom met soep die niet meer dampt... Eenzaamheid is ook armoede. Wij zijn in het hart van de Marollen, een Brusselse volkswijk. ‘Poverello’, staat er geschilderd boven de deur van de Zuinigheidsstraat nr. 4. Poverello betekent ‘de kleine arme’. Het was de bijnaam van Sint-Franciscus van Assisi. Het is ook de naam van het opvanghuis waar Claire Wautier werkt. Ze legt ons uit wat er in Poverello leeft. Claire, wie komt er naar Poverello? De mensen die hier naartoe komen wonen meestal in deze buurt. Er zijn daklozen en mensen zonder vaste verblijfplaats bij. Ook arme of eenzame mensen. In ieder geval zit het hier altijd vol. We zijn open van 9 tot 17 uur en tussen 12 en 15 uur bieden we een
warme maaltijd aan. Dat is het dagonthaal. Daarnaast bieden we mannen ook de mogelijkheid aan om te overnachten. Er zijn er trouwens die al meer dan 10 jaar bij ons wonen. Hoe worden de maaltijden georganiseerd? We werken alleen met vrijwilligers. Elke dag is er een nieuw team dat al om 7.30 uur begint met vlees te kopen in de slachthuizen. Verder krijgen we veel voedsel van buitenaf. Bij de nationale bank en het ministerie van arbeid mogen we bijvoorbeeld de overschotten van de soep gaan ophalen. Een dame koopt elke zaterdag voor ons vlees voor een dag. Bij een kippenbedrijf mogen we ons gratis eens per week gaan bevoorraden. Van de Eurostar krijgen we de yoghurtjes die over zijn. Maar we krijgen geen subsidies. Zo behouden we onze onafhankelijkheid. Zijn de maaltijden gratis? Nee. Het kost wel heel weinig : een maaltijd kost 1 euro, een drankje 20 cent. Maar het is belangrijk dat de mensen toch iets moeten betalen. Dat maakt hen een beetje verantwoordelijk voor zichzelf. Dat is ook een kwestie van waardigheid. Waarom komen de mensen naar Poverello? Zeker niet alleen om te eten. We worden niet graag een ‘armenrestaurant’ genoemd. Onze maaltijden zijn eerder een voorwendsel. We denken dat eenzaamheid ook een vorm van armoede is. De mensen die hier aankomen, werden vaak uitgestoten door hun familie. Dikwijls hebben ze drankproblemen of ook psychische problemen. Vaak zijn ze erg eenzaam. Wij bieden hun de mogelijkheid om samen met anderen te eten. Mensen hebben voor hen gekookt. Het geeft allemaal wat menselijke warmte. Hebben jullie ook vaste bezoekers? Een deel van de bezoekers zijn mensen die een keertje langskomen of die vroeger vaak kwamen. De meesten zijn echter trouwe bezoekers uit de wijk. Het zijn mensen met een klein budget – al is geld niet de belangrijkste reden. Er zijn mensen met verzorgde kleren die regelmatig naar Poverello komen voor het gezelschap. Hier komen ze niet alleen eten. Na de maaltijd kunnen ze wat kaartspelen. Vragen jullie hun waarom ze komen? Wanneer ze ‘s middags komen eten, gaan we bij hen zitten. Er zijn er die zeggen: ‘Luister eens ...’. Zij vertellen ons over hun problemen. Maar we stellen geen enkele vraag. Dat is de regel bij ons. De mensen moeten zich veilig en op hun gemak voelen hier. Maar als ze ons om hulp of raad vragen, dan proberen we hen wel te begeleiden en door te sturen naar diensten die hen kunnen helpen. Zijn er nog andere Poverello-huizen? Jazeker. Dit huis in de Marollen was het eerste. Poverello werd hier opgericht in 1978. Ondertussen zijn er nog meer dan 10 andere Poverello-huizen bijgekomen, in verschillende Belgische steden. Overal waar armoede en eenzaamheid is, kunnen wij wat warmte brengen.
Woordkaarten Suggesties voor foto’s bij deze woordkaarten vind je op deze CD in de map fotomateriaal lager onderwijs Suggesties voor woordkaarten voor 1ste , 2de en 3de leerjaar Redelijkheid Een staf Steun op mij Op stap Volg maar Ga mee Ik hou je vast Geef je hand Op zoek gaan Zorgen voor Mag / mag niet Afspraken Helpen
Suggesties voor woordkaarten voor 4de 5de en 6de leerjaar Redelijkheid Een staf Steun op mij Op pad gaan Grenzen Houvast zijn
Houvast geven Steunen Op zoek gaan Hoeden Vooroplopen Afspraken Zekerheid Leiden Zorg
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een evangelische stijl met kleuters
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of ze bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Ik geloof in jou Een kruis. Er liep wat mis. Ik stond daar helemaal alleen. Maar Jij God, Jij was er en hielp mij erdoorheen. Wat er ook gebeurt, Jij gelooft in mij en dat God, maakt me blij! Ik geloof in jou Er liep wat mis. Ik stond daar helemaal alleen.
Maar Jij God, Jij was er en hielp mij erdoorheen. Wat er ook gebeurt, Jij gelooft in mij en dat God, maakt me blij! Evangelische stijl Een kruis Ik geloof in jou
Een tekst over Don Bosco: Heer laat hem niet sterven 1846 Don Bosco werkt veel te hard. Hij is priester in de gevangenis, in het ziekenhuis en werkt met zijn eigen jongens. Hij offert zijn nachtrust op aan het schrijven van boeken. Zijn gezondheid gaat achteruit en de dokters schrijven hem rust voor. De eerste zondag van juli is het zeer heet. ’s Avonds valt Don Bosco flauw. Hij blijkt erg ziek te zijn: bronchitis, hoest en zware koorts. Na acht dagen zegt de dokter dat Don Bosco niet meer kan genezen en laat een priester komen. Het nieuws verspreidt zich als een lopend vuurtje. Zijn jongens komen in hun vuile werkkleren en zijn wanhopig: ‘Laat ons even bij Don Bosco, mogen wij hem zien? Ik wil maar één woord zeggen. Als Don Bosco wist wie ik was, zou hij mij zeker binnenlaten.’ Maar niemand mag in de kamer van de zieke. De jongens beginnen dan te bidden. Ze lossen elkaar af. Dag en nacht zitten er in de kerk jongens te bidden. Na 12 uur werken in de gloeiende zon zitten ze uren te bidden want hun ‘vader’ mag niet sterven. Als Don Bosco bij elke inspanning begint bloed te spuwen, denken de dokters dat het niet lang meer zal duren, maar diezelfde nacht valt Don Bosco in slaap en als hij wakker wordt, is hij beter. Op het einde van de maand wandelt Don Bosco op een stok naar buiten. De jongens vliegen hem tegemoet, dwingen hem in een leunstoel en dragen hem zingend en huilend naar de kapel. Don Bosco huilt met hen mee. Aan jullie heb ik mijn leven te danken. Maar jullie kunnen er zeker van zijn, vanaf dit ogenblik zal mijn leven helemaal voor jullie zijn. Herwerkt fragment uit ’Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 174
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Het evangelie van Jezus, die gelovigen belijden als de Christus, dat wil zeggen als degene waarin Gods liefde concreet zichtbaar is geworden, is de grondinspiratie van waaruit Don Bosco's pedagogie vorm krijgt. Don Bosco heeft met zijn leven in dienst van en samen met de arme en verlaten jongeren op bijzondere wijze die evangelisch bewogen levensstijl ingevuld. Hij leest het evangelie vanuit een bepaalde invalshoek, namelijk die van een God die barmhartig is en mensen niet in de steek laat. Het lot van jonge mensen die in
nood verkeren, laat Don Bosco niet onverschillig. Hij kan niet anders dan hun kant kiezen. Tot op vandaag gaat van Don Bosco's leven en werk een appèl uit voor jong en oud.’ Uit: ‘In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject p. 61 en 62 Een aantal activiteiten - Bezoek aan een kerk en/of een moskee (5-jarigen – 1e leerjaar) (vergelijken van de gebruikte symbolen) - Door het jaar verhalen vertellen over Jezus. - Je levenshouding, je houding tijdens het gebed steeds overbrengen.
Een aantal prentenboeken - Goed zo, kleine beer (Lemniscaat) - Kikker vindt een vriendje (Leopold) - Kikker en het vogeltje (Leopold) - Dat komt er nou van (Van In) - Bang: gevoelens als je … bent (Dijkstra) - Kermis voor Sam (Welzijnszorg) - Elke woensdag naar oma (Averbode) - Nooit meer bang (De Eenhoorn)
In Dialoog met Don Bosco de stijlkenmerken werken aan een evangelische stijl met leerlingen lager onderwijs
Aangepaste teksten voor de posters De titels en teksten op de posters zijn te moeilijk voor onze kinderen. We bieden je hier aangepaste titels en teksten. Je kan naar keuze deze teksten over de teksten op de posters kleven of ze bij de posters hangen. We bieden er telkens twee aan, het eerste is voor het kleuteronderwijs en ook bruikbaar voor de begin leerjaren van het lager onderwijs. Het tweede tekstje is eerder voor de tweede en de derde graad van de lagere school. Ik geloof in jou Een kruis. Er liep wat mis. Ik stond daar helemaal alleen. Maar Jij God, Jij was er en hielp mij erdoorheen. Wat er ook gebeurt, Jij gelooft in mij en dat God, maakt me blij! Ik geloof in jou Er liep wat mis. Ik stond daar helemaal alleen.
Maar Jij God, Jij was er en hielp mij erdoorheen. Wat er ook gebeurt, Jij gelooft in mij en dat God, maakt me blij! Evangelische stijl Een kruis Ik geloof in jou
Een tekst over Don Bosco: Heer laat hem niet sterven 1846 Don Bosco werkt veel te hard. Hij is priester in de gevangenis, in het ziekenhuis en werkt met zijn eigen jongens. Hij offert zijn nachtrust op aan het schrijven van boeken. Zijn gezondheid gaat achteruit en de dokters schrijven hem rust voor. De eerste zondag van juli is het zeer heet. ’s Avonds valt Don Bosco flauw. Hij blijkt erg ziek te zijn: bronchitis, hoest en zware koorts. Na acht dagen zegt de dokter dat Don Bosco niet meer kan genezen en laat een priester komen. Het nieuws verspreidt zich als een lopend vuurtje. Zijn jongens komen in hun vuile werkkleren en zijn wanhopig: ‘Laat ons even bij Don Bosco, mogen wij hem zien? Ik wil maar één woord zeggen. Als Don Bosco wist wie ik was, zou hij mij zeker binnenlaten.’ Maar niemand mag in de kamer van de zieke. De jongens beginnen dan te bidden. Ze lossen elkaar af. Dag en nacht zitten er in de kerk jongens te bidden. Na 12 uur werken in de gloeiende zon zitten ze uren te bidden want hun ‘vader’ mag niet sterven. Als Don Bosco bij elke inspanning begint bloed te spuwen, denken de dokters dat het niet lang meer zal duren, maar diezelfde nacht valt Don Bosco in slaap en als hij wakker wordt, is hij beter. Op het einde van de maand wandelt Don Bosco op een stok naar buiten. De jongens vliegen hem tegemoet, dwingen hem in een leunstoel en dragen hem zingend en huilend naar de kapel. Don Bosco huilt met hen mee. Aan jullie heb ik mijn leven te danken. Maar jullie kunnen er zeker van zijn, vanaf dit ogenblik zal mijn leven helemaal voor jullie zijn. Herwerkt fragment uit ’Don Bosco’ een biografie geschreven door Teresio Bosco p. 174
Een fragment uit het opvoedingsproject ‘Het evangelie van Jezus, die gelovigen belijden als de Christus, dat wil zeggen als degene waarin Gods liefde concreet zichtbaar is geworden, is de grondinspiratie van waaruit Don Bosco's pedagogie vorm krijgt. Don Bosco heeft met zijn leven in dienst van en samen met de arme en verlaten jongeren op bijzondere wijze die evangelisch bewogen levensstijl ingevuld. Hij leest het evangelie vanuit een bepaalde invalshoek, namelijk die van een God die barmhartig is en mensen niet in de steek laat. Het lot van jonge mensen die in
nood verkeren, laat Don Bosco niet onverschillig. Hij kan niet anders dan hun kant kiezen. Tot op vandaag gaat van Don Bosco's leven en werk een appèl uit voor jong en oud.’ Uit: ‘In dialoog met Don Bosco een opvoedingsproject p. 61 en 62 Een aantal verhalen - Over Don Bosco: Heer laat hem niet sterven. (Zie hierboven) Verhalen per leerjaar (van p. 5 tot en met p.11) - 1ste Opa houdt van vrede - 2de Het geheim van juf Anna - 3de Zomaar een droom - 4de Sssssst! Het is stil - 5de Het leven is raadselachtig - 6de Er bestaan nog engelen Een aantal activiteiten - De verhalen door de kinderen laten lezen, zelf voorlezen of vertellen. Kringgesprek rond de inhoud. Het verhaal verwerken in een toneeltje. - Als je een boekje vindt rond het thema ‘Ik geloof in jou’ kan je dat voorlezen als vervolgverhaal. Elke dag lees je een stukje en de laatste dag kan de boodschap besproken worden. - Een collage maken rond het thema ‘Ik geloof in jou’. - De kinderen slogans laten zoeken rond het thema ‘Ik geloof in jou’. - Een aandachtspunt kiezen waar we een periode lang rond willen werken met onze klas of school: We maken zelf een gebed, ’s avonds dank ik, … - Zoek een passende foto. De leerkracht heeft een aantal kaarten met daarop woorden die met ‘Ik geloof in jou’ en ‘Een kruis’ te maken hebben. Ze zorgt voor prenten, foto’s of tekeningen die passen bij de woorden. De kinderen zoeken bij een kaart een passende prent en zeggen ook waarom ze die prent kozen. Suggesties voor woordkaarten voor 1ste, 2de en 3de leerjaar vind je op p. 10 van dit document. Suggesties voor woordkaarten voor 4de, 5de en 6de leerjaar vind je op p. 11van dit document. Suggesties voor foto’s vind je op deze CD (locatie: evangelische stijl/lager onderwijs/ fotomateriaal).
Verhalen over een kruis – ik geloof in jou Eerste leerjaar Opa houdt van vrede… Vandaag is het grootouderfeest op school. Het is een hele drukte. Elke klas zal een stukje spelen of een dansje doen. De mama’s hebben cake gebakken. De zaal is mooi versierd. Daar komen de oma’s en opa’s!!! Van Bram is het alleen oma die komt. Zijn opa is immers al gestorven. Meester Rob blaast op een fluitje. Alle kinderen moeten bij elkaar komen. De opvoering gaat beginnen. Nu is de klas van Bram en Hilke aan de beurt. Alle kinderen hebben groene broeken en truien aan. Bram zet plechtig een groene legerpet op het hoofd. Hij is de enige met zo’n echte soldatenpet. De kinderen stappen rond en roepen: ‘Wij zijn de soldaten van de vrede! Wij willen vrede! Eén, twee, wij willen geen oorlog!’ Alle kinderen juichen. De oma’s en opa’s klappen in de handen. De kinderen buigen voor het applaus. Bram zwaait met zijn pet naar oma. Oma zwaait terug met haar zakdoek. De opvoering is afgelopen. Iedereen eet cake en drinkt een glaasje. Bram zit bij zijn oma. ‘Heb je gezien, oma, dat ik opa’s pet droeg?’ ‘Natuurlijk heb ik dat gezien. Opa zou zo trots op jou geweest zijn!’ ‘Opa hield ook van vrede, net als ik! Weet je oma, soms denk ik: nu heeft opa altijd vrede, daar dicht bij God’. ‘Dat is waar, jongen. Dat heb je mooi gezegd.’ De volgende dag gaat oma naar het graf van opa. Daar praat ze met opa. Ze vertelt hem over zijn kleinzoon Bram. En over de pet. Zo is opa weer even heel dichtbij… Tweede leerjaar Het geheim van juf Anna… Kijk, Maarten! Juf Anna gaat al naar de klas.
Ja, dat doet ze elke dag. Ze gaat tien minuten voor het belt al naar boven. Dan doet ze altijd de deur helemaal dicht. Ik vraag me af waarom… Ze heeft zeker een geheim. We volgen haar. Misschien bereidt ze de vragen voor rekenen voor. De deur staat open. SSttt… stil! Daar is ze in de hoek, bij onze klasfoto. Ze staat helemaal stil. Wat doet ze toch? Zou ze de klas betoveren? Maar neen, ze is aan het bidden. Ze bidt ? Maar waarom? Zij heeft toch zeker geen toets van rekenen? Mijn oma bidt ook. Maar dan ’s avonds op haar kamer. Ik bid ook. Soms. Jij? Vraag je dan om goede cijfers? Neen, ik praat met God. Dat is alles. Kom binnen, kinderen! Hebben jullie iets nodig? Euh, dag juf, we wilden u niet storen. Wij wisten niet dat u … dat u… euh… Dat ik bid, ’s morgens voor de les begint? O, dat doe ik dikwijls. En wat zegt u dan? Ik praat met God over jullie. Ik vraag Hem om mij te helpen om goed les te geven, om veel geduld te hebben… Dat is lief, juf, de volgende keer bid ik ook voor u!!! Derde leerjaar Zomaar een droom ‘Wie hebben we daar?’ vroeg de voet. ‘Dag, ik ben de hand’, antwoordde deze. ‘Fijn dat ik zo dicht bij jou mag zijn. Wat heb jij vandaag zoal beleefd?’ ‘Gehold van hier naar daar, ik ben doodmoe.’ ‘En jij?’ ‘Tja’, antwoordde de hand, ‘dat kan ik in één, twee, drie niet vertellen. Het was ontzettend veel: schrijven, allerlei dingen vastpakken en weer neerleggen, dingen weggeven. Ik moet veel dingen doorgeven, weet je, aan een andere hand.’ ‘Ik wou eigenlijk dat ik de mond was!’ ‘Ik ook’, zei de voet. ‘Ik doe alles en ik krijg er niets voor terug. De mond en de buik, die krijgen veel. Ik zou eigenlijk moeten staken.’ ‘Staken?’ herhaalde de hand verwonderd. ‘Wat is dat?’ ‘Wel, staken wil zeggen dat je niets meer doet.’ En zo deden ze ook. Voet en hand luierden er lekker op los en voelden zich heel goed. Maar na een tijd begon de buik te knorren. Luider en luider knorde hij, terwijl de mond droog werd en de benen stijf. ‘Vreemd’, zei de hand tegen de voet, ‘ik voel mij lang niet meer zo lekker. Zou er iets niet in orde zijn?’ En het hoofd dat alles had gezien, dacht:’Domme handen en voeten, ze snappen er niets van.’ Toen riep het hoofd iedereen bijeen in een grote vergadering. Niemand mocht ontbreken: de keel niet, de tong niet, zelfs de pink niet.
Ook een paar minder bekenden waren erbij: de longen, de nieren, de blindedarm, de maag… ‘Beste vrienden’, begon het hoofd, ‘ik stel voor dat we eerst kennismaken zodat we weten wie we zijn en wat we doen. En ik dring erop aan dat iedereen goed luistert.’ De hand stak als eerste zijn vinger op en begon: ’De hele dag ben ik in de weer. Overal moet ik een handje helpen en alles wat ik pak moet ik weer weggeven.’ ‘Precies, zei de voet, wij lopen de hele dag en brengen jullie overal heen en wat doen jullie?’ ‘Dat zal ik vertellen’, zei het oog. ‘Ik zorg ervoor dat jullie niet struikelen. ‘En ik ben de armspier, waarmee je dingen kan tillen…’ Zo vertelde iedereen wie hij was en wat hij deed. De anderen zaten ademloos te luisteren. Ook het hoofd vertelde over zichzelf en vroeg: ’Vinden jullie het niet fijn dat we allen verschillend zijn?’ Stel je voor dat er alleen handen bestonden, dan zouden we niet kunnen lopen of zien. Nu werken we allemaal samen, hoewel iedereen iets anders doet. En juist daarom vormen wij een lichaam. ‘Dat klopt’, zei het hart, dat al die tijd nog niets gezegd had. ‘Ik zorg ervoor dat jullie bij elkaar blijven en ik klop in jullie allemaal. Daarom ben ik altijd in ieder van jullie en ook in jullie samen.’ ‘Oh ! Nu begrijpen we het. Het is omdat we allemaal verschillende deeltjes zijn van één lichaam dat we ieder een andere taak kregen. En hoewel elk iets anders doet, werken we toch samen terwijl het hart ons verbindt. Tsjonge! Wat zit dat toch fijntjes ineen!’ Zo wil God het ook tussen jou en je vriendjes… Eigenlijk vormen alle kinderen en alle mensen samen een hééél groot lichaam. Dat lichaam noemen we KERK. Niet het gebouw, maar de grote kring van alle mensen die elkaar helpen en van goede wil zijn. Vierde leerjaar SSSSSSSSST! Het is stil. Het is maar zelden stil in onze wereld! We worden omringd door een heleboel lawaai: Auto’s , geschreeuw … Onze oren beginnen er vaak van te suizen. Dat is geluid dat van buiten op ons toekomt. Maar ook binnen in onszelf kan er veel kabaal zijn. Je hoort dan je eigen willetje. ‘Ik wil dit, ik wil dat…’Of: ‘Ik moet zus zijn of zo…’ En nog: ‘Wat ben ik toch stom…’ Het is dan net alsof het binnen in onszelf stormt. Hoe zou het zijn zonder al dat geluid? Hoe zou die stilte aanvoelen? Vele mensen hebben al geprobeerd die stilte te zoeken.
In de verschillende godsdiensten is het gebed de sleutel tot de stilte? Ook mediteren kan ons helpen. De stilte leert ons op een andere manier te luisteren. Je hoort dingen die je anders niet hoort. Het zachte geluid van onze ademhaling. Het ruisen van de bladeren. Een stem in de verte… Door stil te worden, word je zelf klein. Zo klein, dat je openstaat voor wat zomaar op je afkomt. Vijfde leerjaar Het leven is raadselachtig. In je verdriet kun je soms ook de mooie dingen zien. De zon die als een grote vuurbal ondergaat of 's morgens glijbanen tovert in de nevel, een diamanten dauwdruppel op een grashelm, langs het strand lopen en dansen op het ritme van de golven. Door een bos lopen, alleen met het geluid van je stappen en met het lied van de wind in de bomen. Het zijn momenten om nooit te vergeten. En toch kan ik me inbeelden dat er ogenblikken zijn dat niets van dat alles je aanspreekt. Je voelt je leeg en je stemming is onder nul. Op zo'n dag valt alles tegen. Soms voel je je klein en onmachtig omdat je niet meer in jezelf gelooft. Laat je niet ontmoedigen en neem de tijd om thuis te komen bij jezelf, weet dat er altijd iemand is die om je geeft. Weet ook dat mens zijn met anderen pijn betekent. Zoals stenen elkaar schuren in de rivierbedding en mooi glanzend worden, zo worden mensen pas echt mens, door het schuren tegen elkaar, door elkaar niet uit de weg te gaan, door elkaar te zoeken in vreugde en verdriet, door helemaal bij anderen te willen zijn. Misschien zijn er ook anderen die verwachten dat ze iemand ontmoeten die goed is en vol begrip, anderen die vriendschap en genegenheid zoeken en jij hebt hun zoveel te bieden, je bent de moeite waard. Maar je moet het durven geloven. Zie je leven als een geschenk, elke dag opnieuw zit het vol verrassingen. Het zijn misschien allemaal mooie woorden en voornemens die stukspringen als zeepbellen. En toch begint elke echte ommekeer in jezelf. Zesde leerjaar Er bestaan nog engelen. Er was eens een tijd waarin niet veel mensen geloofden in engelen. Er zijn geen engelen, zeiden de meesten. Toen deed er een verhaal de ronde. Iemand zou twee engelen gezien hebben. Dat verhaal wekte de nieuwsgierigheid van steeds meer mensen. ‘Bestaan er dan toch
engelen?’, vroeg iemand. ‘Hebben die engelen vleugels? Hoe moeten wij die engelen zien?’ Een ander zei: ‘Om engelen te zien moet je opnieuw leren kijken. Hoe doe je dat? Je kijkt toch met je ogen?’ ‘Kun je ook anders kijken?’ Er kwamen steeds meer vragen. In die tijd leefde er ook twee jonge vrouwen. Ze hadden jarenlang zorg gedragen voor hun moeder. Die was steeds vergeetachtiger geworden. Ze wist niet meer wie ze was. Het licht in haar ogen was gedoofd. Jarenlang leidde ze een sluimerend bestaan. Ze leefde lang aan de grens van leven en dood. Al die tijd werd ze omringd door de liefde van haar dochters. De dochters lieten haar niet in de steek. Toen de moeder gestorven was, werd zij door de engelen gedragen naar het Eeuwige Licht. In dat licht ontmoette zij God. God zei tegen haar: ‘De mensen geloven niet meer in engelen, maar ik zend nog steeds engelen naar de aarde. De engelen zijn als gewone mensen, maar zij hebben bijzondere namen. Ze heten: 'De goede geest van trouwe aandacht'. Als je heel aandachtig leert kijken, kun je ze zien. Ze zijn overal en ze hebben bijzondere aandacht voor mensen die heel kwetsbaar zijn.’
Woordkaarten Suggesties voor foto’s bij deze woordkaarten vind je op deze CD in de map fotomateriaal lager onderwijs Suggesties voor woordkaarten voor 1ste, 2de en 3de leerjaar Geloof Een kruis Ik geloof in jou Vrede Bidden Eerlijk God Graag zien Nadenken Helpen
Jezus Ik? Liever wij? Bijbel Goede Herder Don Bosco
Suggesties voor woordkaarten voor 4de , 5de en 6de leerjaar Geloof Een kruis Ik geloof in jou Vrede zoeken Zin geven Rechtvaardig God Toevertrouwen Mysterie Dienstbaar Gave Opgave Overgave Evangelie Goede Herder Don Bosco