WEG EN WAGEN | Oktober 2012 | Jaargang 26 | Nummer 68
In AVC 2002 een forumkeuze: Rechtbank Rotterdam!
afzender, de vervoerder en de geadresseerde) kennis te nemen. Op deze regel bestaan twee belangrijke uitzonderingen:
Per 1 januari 2013 zullen de AVC 2002 worden aangepast. In verband met een wetswijziging inzake buitengerechtelijke incassokosten wordt die wetswijziging verwerkt in artikel 7 lid 3 AVC. Hierop komen wij in het volgende nummer van Weg en Wagen terug. Ter bevordering van de kwaliteit van geschillenbeslechting in Nederland op het terrein van wegvervoerrecht heeft de Stichting vervoeradres ervoor gekozen om een artikel over forumkeuze en rechtskeuze in de AVC op te nemen. Door concentratie van zaken bij één rechtbank wordt geprofiteerd van de specifieke deskundigheid op het gebied van vervoerrecht van de Rotterdamse rechtbank.
1. Forumkeuze en rechtskeuze Per 1 januari 2013 worden de AVC 2002 aangevuld met een nieuw artikel waarin een forumkeuze (ook wel keuze van de rechter genoemd) en een rechtskeuze is opgenomen. De tekst van dat nieuwe artikel luidt:
Prof. Mr. M.H. Claringbould, hoogleraar Zeerecht aan de Universiteit van Leiden en advocaat bij Van Traa Advocaten
“1. Alle geschillen die voortvloeien uit of samenhangen met een overeenkomst voor binnenlands vervoer over de weg tussen partijen die in Nederland hun woonplaats hebben zullen uitsluitend worden beslecht door de bevoegde rechter te Rotterdam, tenzij partijen schriftelijk anders zijn overeengekomen. 2. Op alle rechtsverhoudingen voortvloeiende uit of verband houdende met de vervoerovereenkomst is Nederlands recht van toepassing.”
2. Bevoegde rechter te Rotterdam Hoewel er in verhouding met de internationale (CMR-) wegvervoerzaken betrekkelijk weinig nationale (AVC-) wegvervoerzaken bij Nederlandse rechtbanken komen1, werden die AVC-zaken door diverse rechtbanken in Nederland behandeld. Daar komt een eind aan voor binnenlandse wegvervoerovereenkomsten waarop de laatste versie van de AVC 2002 van toepassing is verklaard en welke overeenkomsten zijn gesloten op of na 1 januari 2013. Dan is de Rechtbank Rotterdam bij uitsluiting van andere rechtbanken in Nederland (meestal de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde) bevoegd om van geschillen tussen partijen bij de vervoerovereenkomst (dit zijn de
1
In Schip & Schade zijn vanaf 1972 tot juli 2012 657 CMR-zaken en 88 AVC-zaken gepubliceerd.
3
a) De kantonrechter blijft bevoegd in zaken tot € 25.000,-. Door de kantonrechter worden behandeld en beslist zaken betreffende vorderingen van ten hoogste € 25.000,-. Dit kunnen zowel ladingclaims als vrachtvorderingen zijn. De hoofdregel is dat de kantonrechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is om dergelijke vorderingen te behandelen(art. 99 Rv.). De in de AVC 2002 gekozen (kanton)rechter te Rotterdam is dan niet meer bevoegd tenzij partijen na het ontstaan van het geschil alsnog voor die kantonrechter in Rotterdam kiezen (art. 108 lid 2 (a) Rv.). Dat laatste is natuurlijk aan te raden, maar als het op een procedure dreigt uit te lopen wil de gedaagde daar dikwijls niet aan meewerken. Dit alles betekent dat als een vervoerder uit Amsterdam een vrachtvordering van bijvoorbeeld € 20.000,- heeft op een afzender in Maastricht, hij deze afzender moet dagvaarden bij de Rechtbank Maastricht sector kanton. Evenzo moet een geadresseerde in Leeuwarden die een ladingclaim van € 25.000,- heeft tegen een vervoerder Amsterdam, deze vervoerder dagvaarden bij de Rechtbank Amsterdam sector kanton. In beide gevallen werkt de forumkeuzeclausule niet! Overigens, als er in bovenstaande gevallen toch bij de Rechtbank Rotterdam sector kanton gedagvaard wordt, moet de Rotterdamse kantonrechter de zaak ambtshalve verwijzen naar de wel bevoegde rechter (art. 110 lid 1 en lid 2 Rv.), in onze voorbeelden naar de kantonrechter in Maastricht respectievelijk in Amsterdam. Volledigheidshalve: de door de dagvaarding bij de Rechtbank Rotterdam gestuite verjaringstermijn blijft gestuit ook al wordt de zaak doorverwezen naar een andere Nederlandse rechter. b) In kort geding zaken, bijvoorbeeld ter opheffing van een beslag, is in principe bevoegd die voorzieningenrechter die ook het verlof tot het leggen van het beslag heeft gegeven. Bijvoorbeeld de vervoerder legt conservatoir derdenbeslag op een bankrekening van de afzender om onbetaalde vracht te incasseren. De voorzieningenrechter
WEG EN WAGEN | Oktober 2012 | Jaargang 26 | Nummer 68
die het verlof tot het leggen van het derdenbeslag heeft verleend (de rechter binnen wiens rechtsgebied de schuldenaar woonplaats heeft) is ook de rechter die bevoegd is in kort geding het beslag op te heffen.
3. Retentie en bevoegde rechter Het komt regelmatig voor dat een vervoerder een retentierecht op de lading uitoefent voor onbetaalde vracht (zie art. 23 AVC 2002). De geadresseerde tevens eigenaar van de vastgehouden lading zal een vordering tot afgifte van zijn goederen tegen de vervoerder instellen. Dit moet hij dan doen bij de gekozen rechter, de voorzieningenrechter in Rotterdam. Die voorzieningenrechter kan die vordering tot afgifte toewijzen en met dat vonnis in de hand kan de geadresseerde de vervoerder dwingen de goederen aan hem af te geven. Een derde-eigenaar, de eigenaar van de goederen die geen partij (afzender of geadresseerde) is bij de vervoerovereenkomst, is niet gebonden aan de forumkeuzeclausule. Hij zal in principe zijn vordering tot afgifte van de vastgehouden lading moeten instellen bij de voorzieningenrechter van de woonplaats van de gedaagde, in feite de vervoerder.
de forumkeuzeclausule van de AVC 2002 niet van toepassing is. De Japanse reder zal zijn ladingclaim moeten instellen bij de rechtbank van de woonplaats van de vervoerder. Maar omgekeerd hoeft de Nederlandse vervoerder de Japanse reder voor een vrachtvordering niet te dagvaarden voor de rechter van de woonplaats van die reder in Japan. Want in een dergelijk geval geldt de bijzondere bevoegdheidsregel dat de Nederlandse rechter bevoegd is wanneer de verbintenis uit de overeenkomst (de verplichting tot betaling van de vracht) in Nederland moet worden uitgevoerd (art. 6 onder a Rv.). Die Nederlandse rechter is in dit geval (de Japanse reder is de gedaagde) de rechter van de woonplaats van de eiser, dat is de woonplaats van de vervoerder. Maar procederen tegen zo’n Japanse reder heeft alleen maar zin als het vonnis kan worden geëxecuteerd op vermogensbestanddelen van die buitenlandse reder in Nederland of in Europa. Meestal zal het dan om een schip van die reder gaan of een bankrekening die de reder hier in Nederland aanhoudt. De forumkeuze van de AVC 2002 werkt ook niet als een Nederlandse afzender met een Duitse vervoerder voor binnenlands wegvervoer in Nederland contracteert. In al die internationale gevallen doen partijen er verstandig aan apart een duidelijke forumkeuze – bij voorkeur voor de Rechtbank Rotterdam – schriftelijk overeen te komen.
4. Binnenlands vervoer De forumkeuzeclausule werkt alleen voor vervoerovereenkomsten die binnenlands vervoer betreffen. Vervoerzaken betreffende internationaal wegvervoer zijn niet zonder meer onderworpen aan de keuze voor de Rechtbank Rotterdam. Dat komt omdat het CMR-verdrag van toepassing is op een overeenkomst van internationaal wegvervoer en dit verdrag kent een eigen bevoegdheidsregeling (art. 31 CMR). Naast de door partijen gekozen rechter blijft ook bevoegd de rechter van de plaats van inontvangstneming van de goederen of de rechter van de plaats van bestemming van de goederen. De forumkeuze voor de rechter te Rotterdam geldt trouwens alleen wanneer de betrokken partijen (afzender, vervoerder en geadresseerde) hun woonplaats in Nederland hebben. Een natuurlijke persoon (zoals een ‘eigen rijder’) heeft, kort gezegd, zijn woonplaats ter plaatse waar hij woont en een rechtspersoon heeft zijn woonplaats waar hij zijn statutaire zetel heeft (art. 1:10 BW). Dit betekent dat wanneer een Japanse reder als afzender rechtstreeks (dat wil zeggen niet via zijn Nederlandse dochtervennootschap of via zijn Nederlandse agent) contracteert met een Nederlandse vervoerder voor vervoer over de weg van een container van Rotterdam naar Maastricht,
2
5. Binnenlands ‘CMR-vervoer’ Het komt vaak voor dat ook bij binnenlands vervoer in Nederland op basis van ‘CMR’ wordt gereden. In een aantal van dergelijke overeenkomsten worden dan de AVC 2002 aanvullend van toepassing verklaard en daarmee ook de forumkeuzeclausule van de AVC. De Hoge Raad heeft in het verleden al uitgemaakt dat in een dergelijk geval het CMR-aansprakelijkheidsregime van toepassing is.2 Maar geldt dat ook voor de bevoegdheidsregeling van art. 31 CMR? Ik denk dat dat inderdaad het geval is. Naast de door partijen in de AVC 2002 gekozen Rechtbank Rotterdam, blijft bevoegd de rechtbank van de plaats van inontvangstneming van de goederen (bijvoorbeeld Amsterdam) en de plaats van bestemming van de goederen (bijvoorbeeld Maastricht); zie art. 630 Rv. Strikt genomen kan de gedaagde ook gedagvaard worden bij de rechter van diens verblijfplaats, hoofdzetel, filiaal of agentschap door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten (art. 31 lid 1a CMR). Het lijkt mij bij binnenlands ‘CMR-vervoer’ verstandig uitdrukkelijk en schriftelijk af te spreken dat art. 31 CMR niet van toepassing is en dat uitsluitend de bevoegde rechter te Rotterdam bevoegd is. Bij binnenlands wegvervoer berust
Hoge Raad, 26 mei 1989, NJ 1992, 105 m. nt. J.C. Schultsz, S&S 1989, 94, ‘Zerstegen-Van der Harst/Norfolkline’ en Hoge Raad, 5 januari 2001, NJ 2001, 39 m. nt. K.F. Haak, S&S 2001, 61, ‘Cigna/Overbeek’.
4
WEG EN WAGEN | Oktober 2012 | Jaargang 26 | Nummer 68
de toepasselijkheid van het CMR-verdrag op een partijafspraak en dan mag je ook afspreken bepaalde artikelen van dat verdrag uit te sluiten. Persoonlijk kies ik er trouwens voor alleen de aansprakelijkheidsartikelen 17 tot en met 29 CMR op een dergelijke vervoerovereenkomst met zoveel woorden van toepassing te verklaren om zo geen last te hebben van andere CMR-artikelen over bevoegdheid, verjaring en dergelijke.
6. Voortvloeien uit of samenhangen met De forumkeuze voor de Rechtbank Rotterdam geldt niet alleen voor vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit de vervoerovereenkomst zoals ladingclaims en vrachtvorderingen, maar zij geldt ook voor vorderingen die samenhangen met de vervoerovereenkomst zoals vorderingen gegrond op onrechtmatige daad. Een duidelijk voorbeeld is de zogenoemde ‘Cargofoor-situatie’ waarbij in de tankwagen gecontamineerd azijnzuur het gezonde azijnzuur in de landtank ook contamineert. De vordering van de geadresseerde wegens schade aan het azijnzuur in de landtank zal gebaseerd zijn op onrechtmatige daad. De Rechtbank Rotterdam is ook ten aanzien van die vordering de bevoegde rechter nu deze vordering, die weliswaar niet voortvloeit uit de vervoerovereenkomst, wel samenhangt met de vervoerovereenkomst. Een derde (bijvoorbeeld de eigenaar van de weg die besmeurd is met chemicaliën uit de tankwagen) die de vervoerder aanspreekt op grond van onrechtmatige daad, is natuurlijk niet gebonden aan de forumkeuzeclausule uit de AVC 2002, nu op zijn rechtsverhouding met de vervoerder die AVC niet van toepassing zijn.
“Alle uit of in verband met deze overeenkomst voortvloeiende geschillen worden onderworpen aan arbitrage te Rotterdam overeenkomstig het TAMARA Arbitragereglement (www.tamara-arbitration.nl). Art. 29 lid 1 AVC 2002 is niet van toepassing op deze overeenkomst.” Ook achteraf, als het geschil al ontstaan is en de AVC 2002 op de vervoerovereenkomst van toepassing zijn, kunnen partijen alsnog overeenkomen een geschil aan arbitrage te onderwerpen in plaats van het geschil te laten beslechten door de rechter te Rotterdam. Zij dienen dan schriftelijk bovengenoemde arbitrageclausule met elkaar overeen te komen.
8. Rechtskeuze: Nederlands recht Nederlands recht wordt met zoveel woorden van toepassing verklaard op iedere vervoerovereenkomst waarop de AVC 2002 van toepassing zijn. Dus ook op de vervoerovereenkomst van goederenvervoer over de weg tussen een Nederlandse afzender en een Duitse vervoerder is Nederlands recht van toepassing. De regel van de forumkeuze dat beide partijen woonplaats moeten hebben in Nederland, geldt niet voor de toepasselijkheid van Nederlands recht op de vervoerovereenkomst. Nederlands recht is zelfs van toepassing op een overeenkomst van internationaal wegvervoer indien de AVC 2002 aanvullend van toepassing zijn verklaard op die overeenkomst. Natuurlijk, de bepalingen van het CMR-verdrag en dat geldt met name voor het aansprakelijkheidsregime van de CMR, zijn uiteraard van toepassing maar onderwerpen die niet in de CMR worden geregeld, zoals de incasso van vracht, worden beheerst door het door partijen gekozen Nederlandse recht, in casu art. 7 AVC 2002.
7. Tenzij anders overeengekomen De forumkeuzeclausule van de AVC 2002 werkt niet als partijen schriftelijk anders zijn overeengekomen over de bevoegdheid van de rechter te Rotterdam. Dat speelt met name als partijen arbitrage zijn overeengekomen. Bij toepasselijkheid van de AVC moeten zij dan wel, naast een duidelijke arbitrageclausule, toepasselijkheid van de forumkeuzeclausule hebben uitgesloten. In een (raam)contract kan bijvoorbeeld met zoveel woorden worden opgeschreven dat uitsluitend de Rechtbank Amsterdam bevoegd is of dat arbitrage volgens het TAMARA-reglement wordt overeengekomen. Voor de duidelijkheid is het dan aan te raden om in een dergelijke forumkeuze- of arbitrageclausule te vermelden dat de forumkeuze uit de AVC 2002 niet van toepassing is. Partijen kunnen dan de volgende arbitrageclausule in hun (raam)overeenkomst opnemen:
Niet alleen vorderingen uit wanprestatie die rechtstreeks voortvloeien uit de vervoerovereenkomst, maar ook een vordering uit onrechtmatige daad van de ene partij bij de vervoerovereenkomst jegens zijn wederpartij is onderworpen aan Nederlands recht. Denk aan de hierboven beschreven ‘Cargofoorsituatie’, zelfs als de contaminatie in Duitsland plaatsvindt. Kortom, of de vordering nu gebaseerd is op wanprestatie of onrechtmatige daad, Nederlands recht is van toepassing mits die vordering verband houdt met de vervoerovereenkomst waarop de AVC 2002 van toepassing zijn en het gaat om partijen bij die vervoerovereenkomst, te weten de afzender, de vervoerder en, na toetreding, de geadresseerde.
5
WEG EN WAGEN | Oktober 2012 | Jaargang 26 | Nummer 68
Wegvervoerrecht De ‘POD’ en btw-problemen: bewijs door de CMR-vrachtbrief Bij doorvoer van goederen is het btw-nultarief van toepassing. De verkoper dient de doorvoer te bewijzen, anders is hij alsnog de btw plus een boete verschuldigd. De CMR-vrachtbrief speelt hierbij een belangrijke rol.
1. Inleiding
Mr. J.K.M. van der Meché, advocaat bij AKD Advocaten en Notarissen
Een groot deel van alle handelstransacties is grensoverschrijdend: een verkoper in Nederland verkoopt en levert in Nederland ingevoerde goederen aan een klant in een ander EU-land. Dit zijn zogenaamde intracommunautaire transacties. In een dergelijk geval mag de verkoper de btw ‘verleggen’ en het nultarief toepassen. De verkoper draagt dan in Nederland geen omzetbelasting af. Het is de bedoeling dat de buitenlandse afnemer, die een btw-identificatienummer moet hebben, die btw vervolgens in eigen land afdraagt. Dat gaat niet altijd goed.
2. ‘POD’ Essentieel bij de geschetste gang van zaken is dan wel dat de verkoper kan aantonen dat de goederen daadwerkelijk zijn vervoerd naar zijn buitenlandse afnemer. Kan hij dat niet, dan is het nultarief ten onrechte toegepast en zal de Belastingdienst bij de verkoper aankloppen met een naheffingsaanslag voor de btw. Ook volgen er dan vaak boetes. Om dat zoveel mogelijk te voorkomen, bedingt de verkoper in zijn contract met een CMR-vervoerder vaak dat de vervoerder een bewijs van aflevering aan de buitenlandse afnemers moet kunnen overleggen: dat is de Proof of Delivery of ‘POD’. In de dagelijkse praktijk is dat veelal de afgetekende CMRvrachtbrief. De Belastingdienst kan de boeken van de verkoper nog jaren nadat het CMR-vervoer is geëindigd, controleren. De verkoper bedingt dan ook vaak dat de afgetekende CMR’s jarenlang bewaard moeten worden door de vervoerder, opdat deze op afroep beschikbaar blijven voor de verkoper bij een onverhoopte boekencontrole door de Belastingdienst. Dat
1
Hoge Raad 13 februari 2012, S&S 2012/59; Fujitsu/Exel
6
deze afspraken tot lange procedures aanleiding kunnen geven, blijkt wel uit het volgende praktijkvoorbeeld.
3. De feiten en de uitspraak Een tot aan de Hoge Raad uitgevochten zaak1 werpt een mooi licht op deze btw-problematiek en het bewijs dat CMRvrachtbrieven –achteraf – kunnen leveren als het gaat om daadwerkelijk vervoer naar de afnemer in het buitenland. We gaan terug naar 1993, het jaar waarin een overeenkomst tot opslag en vervoer van goederen werd gesloten tussen Amdahl en Dutch Air. Amdahl werd nadien Fujitsu TSI B.V., een dochtervennootschap van Fujitsu Inc. en Dutch Air werd Exel, die ook weer een dochtervennootschap heeft, genaamd EFM. Fujitsu TSI betrekt van haar moeder Fujitsu computer onderdelen, die zij vanuit Nederland naar landen binnen en buiten de EU distribueert. In de last update van de overeenkomst uit 1999 staat onder meer de volgende bepaling: ‘Proof of delivery: Vendor commits to have proof of delivery by means of a ‘signed for receipt’ CMR. This document will be available in its Dutch (agents) office within 2 weeks after date of shipment. These documents should be kept on file for at least six years. They are to be filed in such a way that any particular CMR can be retrieved within 24 hours after a request from Amdahl.’ Dit brengt dus kortweg mee dat de vervoerder alle afgetekende CMR’s zes jaar moet bewaren en deze op afroep binnen 24 uur beschikbaar moet stellen aan de afzender. In 2003 start de Belastinginspecteur een boekenonderzoek bij Fujitsu TSI, waarbij intracommunautaire transacties die in 1999 en 2000 plaatsvonden onder de loep worden genomen. Wat blijkt: volgens de Belastinginspecteur heeft Fujitsu TSI niet kunnen aantonen dat de door Fujitsu TSI in Nederland ingevoerde computeronderdelen daadwerkelijk zijn vervoerd naar haar afnemers in het buitenland, zodat Fujitsu TSI ten onrechte het btw nultarief heeft toegepast. De
WEG EN WAGEN | Oktober 2012 | Jaargang 26 | Nummer 68
Belastinginspecteur legt vervolgens twee naheffingsaanslagen voor de btw op aan Fujitsu TSI van totaal bijna EUR 2,8 miljoen. Fujitsu TSI en moeder Fujitsu Inc. schikken de kwestie met de Belastinginspecteur voor EUR 2,2 miljoen. Fujitsu Inc neemt het voortouw bij het verhaal van dit bedrag en dagvaardt zowel Exel als EFM. Fujitsu stelt dat zij meermaals CMR-vrachtbrieven voor de intracommunautaire transacties in de betreffende periode heeft opgevraagd bij EFM (dus het dochterbedrijf van Exel, dat voorheen Dutch Air was). EFM heeft slechts gedeeltelijk aan het verzoek van Fujitsu TSI voldaan (of kon daar slechts gedeeltelijk aan voldoen). In de gerechtelijke procedure gaat het vervolgens vooral om het dispuut tussen Fujitsu en Exel. De vordering tegen Exel strandt bij zowel de rechtbank als het gerechtshof om de simpele reden dat het verzoek om afgifte van de CMR’s niet binnen de bewaartermijn van zes jaar was gericht aan de contractspartij Exel, maar aan EFM. Er was geen discussie over het feit dat EFM geen volmacht had gekregen van Exel om haar te vertegenwoordigen als het ging om de verzoeken tot afgifte van de CMR-vrachtbrieven. Er is een uitvoerig debat gevoerd over de vraag of Fujitsu dan beschermd zou moeten worden tegen de eventuele onbevoegdelijke vertegenwoordiging van Exel door EFM. De wet biedt die mogelijkheid tot bescherming2. Als Exel wist van de verzoeken aan EFM om afgifte van de CMR’s, maar desalniettemin nalaat aan Fujitsu FTS mee te delen dat Exel de rechtsopvolgster was geworden van Dutch Air, dan is Exel tóch gebonden, luidt de redenering van Fujitsu. Dat plan mislukt bij rechtbank en hof. Fujitsu stelde wel dat aangenomen moet worden dat haar verzoeken aan EFM ook Exel hebben bereikt, maar waarom dat dan zo is komt niet echt uit de verf. Het zag er dus somber uit voor Fujitsu, maar de Hoge Raad draait de uitspraak van het hof terug. De Hoge Raad is het namelijk eens met Fujitsu voor zover het gaat om haar beroep op de redelijkheid en billijkheid. Fujitsu had namelijk ook nog gesteld dat, als haar verhaal over de (pseudo) vertegenwoordiging zoals hierboven omschreven niet op zou gaan, dan toch de redelijkheid en billijkheid zou moeten meebrengen dat Exel zich er niet op mocht beroepen dat de verzoeken waren gericht aan EFM en niet aan haar.
4. Commentaar Alhoewel het in deze procedure dus uiteindelijk meer gaat om de vraag of Exel nu kan worden aangesproken, zitten er meerdere andere interessante kanten aan de zaak. Zo is de eerste vraag of de afzender inderdaad kan bedingen dat CMR-vrachtbrieven zes jaar lang bewaard moeten worden door de vervoerder? Het antwoord is simpel: dat kan. Het staat de partijen wat dit betreft vrij om hier afspraken over te maken. Het CMR Verdrag regelt niets over de bewaartermijn en als partijen afspreken dat die termijn zes jaar zal zijn, dan mag dat in het contract worden opgenomen. De reden voor het opleggen van die bewaartermijn is ook niet zonder relevantie. De verkoper kan inderdaad bewijzen dat zijn goederen daadwerkelijk zijn vervoerd naar de buitenlandse afnemer door het tonen van afgetekende CMR-vrachtbrieven. Dergelijk bewijs is in de regel aanvaardbaar voor de Belastinginspecteur, zij het dat de inspecteur in de regel meerdere documenten in onderlinge samenhang zal beoordelen (zoals facturen, de polis van de transportverzekering, betaalbewijzen en/of een door de klant te verstrekken vervoersverklaring)3.
5. Een zijsprong: het bewaren van de CMRvrachtbrief Over die bewaartermijn adviseert de Stichting vervoeradres terecht dat de vrachtbrief in ieder geval bewaard moet blijven totdat de verjaringstermijn voor alle vorderingen uit de vervoerovereenkomst is verstreken4. Die termijn is in de regel één jaar. Maar er is een heel andere reden waarom vrachtbrieven langer moeten worden bewaard: een ondernemer heeft namelijk de verplichting om ‘administratieve bescheiden’ (de boekhouding) zeven jaar te bewaren. Dit is de zogenaamde fiscale bewaarplicht. De vrachtbrief behoort daar toe. Voor zover u aan ziet komen dat u eindeloos met kasten vol papier blijft zitten: digitaal archiveren is onder omstandigheden toegestaan. Juristen zijn over het algemeen gek op originele stukken, die als bewijs kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld in een eventuele procedure. Het is aan te bevelen de originele vrachtbrieven te bewaren, in ieder geval gedurende de verjaringstermijn. Daarna zou er een scan van kunnen worden gemaakt, die digitaal wordt opgeslagen. Raadpleeg daarvoor wel eerst de fiscale wetgeving.5
Dat argument was niet voldoende gemotiveerd weerlegd door het hof en dat is voor de Hoge Raad reden de zaak terug te verwijzen naar een ander hof. 2 3 4 5
Artikel 3:61 lid 2 BW Zie voor meer informatie hierover bijvoorbeeld: www.belastingdienst.nl Sva: ‘de vrachtbrief, direct duidelijk’, uitgave 2012 Zie ook Weg en Wagen nr. 59, augustus 2009
7
WEG EN WAGEN | Oktober 2012 | Jaargang 26 | Nummer 68
Wegvervoerrecht Vraag uit de praktijk: afgifte bij de buren De vraag: Een paar weken voor het begin van het schooljaar worden boekenpakketten bij de leerlingen thuis bezorgd. Veel families zijn dan op vakantie en de dozen worden daarom veelal bij de buren afgegeven. Ook klanten van webshops treffen bij thuiskomst vaak een papiertje met daarop de melding dat het pakket bij de buren is afgegeven. Maar heeft de vervoerder hiermee voldaan aan zijn afleververplichting? En welke gevolgen heeft het aannemen van het pakket voor de buur, die het pakket aanneemt? En moet de geadresseerde maar genoegen nemen met deze wijze van afleveren? Welke gevolgen heeft deze wijze van afleveren voor de verkoper?
Het antwoord: Leerling (koper/ geadresseerde)
Mw. Mr. J.S. Stibbe, secretaris van de Stichting vervoeradres
Boekhandel (verkoper/ afzender)
Buren (Ontvanger/ onderbewaarder)
Pakketdienst (vervoerder/ bewaarder)
Mag de vervoerder de zending afleveren bij de buren van de geadresseerde? In eerste instantie is van belang, wat partijen in de vervoerovereenkomst hebben afgesproken. Veel pakketdiensten spreken met de afzender (opdrachtgever) af, dat pakketten die bestemd zijn voor een particulier bij diens afwezigheid aan de buren afgegeven zullen worden. Sommige pakketdiensten vermelden deze mogelijkheid als een opt-out: alleen als nadrukkelijk op de adressticker van het pakket “alleen huisadres” staat vermeld, wordt het pakket niet bij de buren afgeleverd.
8
Als partijen hierover geen afspraken hebben gemaakt, dan bepaalt art. 8:1132 lid 1 BW wat de vervoerder te doen staat. Dit is ook zo en nog meer uitgebreid geregeld in art. 21 AVC 2002. De vervoerder mag de zending voor risico van de rechthebbende bij een derde opslaan in een daarvoor geschikte bewaarplaats. Vervolgens moet de vervoerder de afzender daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen. Kortom, als de vervoerder besluit dat de buren van de niet-aanwezige geadresseerde geschikt zijn voor het bewaren van het pakket, dan mag de vervoerder het pakket daar afgeven. Op zich is de vervoerovereenkomst daarmee nog niet geëindigd (er is nog niet formeel afgeleverd) maar de aansprakelijkheid van de vervoerder eindigt wel. De goederen liggen voor rekening en risico van de koper bij de buren. Als de koper tevens geadresseerde het pakket bij de buren ophaalt en bij het uitpakken blijkt dat de inhoud beschadigd is, dan is de vervoerder in beginsel aansprakelijk tenzij hij bewijst dat de schade is ontstaan in de periode dat het pakket bij de buren lag. Betreft het een zending onder CMR dan bepaalt art. 16 lid 2 CMR dat de vervoerder de goederen aan een derde (in casu: de buren) kan toevertrouwen. Daarmee wordt het vervoer geacht te zijn geëindigd. De vervoerder is nog slechts aansprakelijk voor een oordeelkundige keuze van deze derde. Buren nemen pakket aan. Welke gevolgen? De buren zijn meestal niet op de hoogte van bestellingen van hun buren op het moment dat er bij hen aangebeld wordt. Op welke manier kan de chauffeur hen informeren over hun rol in het afleveringsproces?
WEG EN WAGEN | Oktober 2012 | Jaargang 26 | Nummer 68
De buren hebben geen overeenkomst met de vervoerder. Ook hebben zij niets te maken met de koopovereenkomst, die hun buren klaarblijkelijk gesloten hebben en waarbij deze buren toestonden om het pakket eventueel aan hun buren af te leveren. Uiteraard zijn de buren vrij in hun keuze het pakket wel of niet aan te nemen. In het geval zij het pakket aannemen, dan stelt art. 8:1132 lid 2 BW dat daarmee een fictieve bewaarnemingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen die buren en de koper tevens geadresseerde. Mocht de geadresseerde uiteindelijk schade aan het pakket vaststellen, dan moet die geadresseerde zich in eerste instantie wenden tot zijn vervoerder. Zoals hierboven vermeld is de vervoerder in principe aansprakelijk voor de schade tenzij hij er in slaagt – in de praktijk zal dat niet gemakkelijk zijn – te bewijzen dat de schade bij de buren is ontstaan. In dat laatste – onwaarschijnlijke – geval zullen de buren, als zij niet voldoende zorg hebben betracht, aansprakelijk zijn voor de schade.
Stel dat de buren het pakket niet of beschadigd aan de koper overhandigen, dan kan de koper deze schade niet zomaar claimen bij de verkoper, als hij vooraf heeft ingestemd met het afgeven bij de buren! In zijn rol als geadresseerde kan de koper wel de vervoerder aanspreken. De koper zal dan moeten bewijzen dat de boeken bij inontvangstneming door de vervoerder niet beschadigd waren en bij aflevering wel beschadigd waren. Slaagt hij hierin, dan is de vervoerder in principe voor deze schade aansprakelijk. Kan de koper niet bewijzen dat de boeken bij aanvang van het vervoer onbeschadigd waren, dan waren die boeken kennelijk al voordien beschadigd; in dat geval is de verkoper op grond van de koopovereenkomst aansprakelijk voor het leveren van beschadigde boeken.
Moet geadresseerde aflevering bij buren accepteren? De geadresseerde wordt op het moment van aflevering partij bij de vervoerovereenkomst. Op het moment dat de vervoerder het pakket afgeeft bij de buren, is daar nog geen sprake van. In de meeste gevallen heeft de geadresseerde echter op het moment dat hij de bestelling deed (en dus een koopovereenkomst sloot) afspraken gemaakt omtrent de aflevering van het pakket. Dus ten opzichte van de verkoper moet hij de aflevering bij de buren – mits zo afgesproken – accepteren. Op het moment van aflevering (de buren geven het pakket aan de geadresseerde) treedt de geadresseerde toe tot de vervoerovereenkomst inclusief alle afspraken en voorwaarden, die afzender en vervoerder zijn overeengekomen. De aflevering bij de buren is conform die overeenkomst geschied, dus is de geadresseerde daaraan gebonden. De geadresseerde heeft natuurlijk wel de mogelijkheid om de zending te weigeren. In dat geval moet de geadresseerde tevens koper contact opnemen met zijn verkoper tevens afzender, die de vervoerder instrueert het pakket weer op te halen. Gevolgen voor de verkopende partij De verkoper heeft een koopovereenkomst gesloten met de koper, bijvoorbeeld de leerling die schoolboeken heeft besteld. In deze overeenkomst kan hij afspraken opnemen over de aflevering en het transport (inclusief afleveren bij de buren bij geen gehoor).
9