E U R O P E S E
C E N T R A L E
B A N K
E U R O S Y S T E E M
maandbericht maart 2011
In 2011 verschijnt in alle publicaties van de ECB een motief van het bankbiljet van EUR 100.
© Europese Centrale Bank, 2011 Adres Kaiserstrasse 29 60311 Frankfurt/Main Duitsland Postadres Postfach 16 03 19 60066 Frankfurt/Main Duitsland Telefoon +49 69 13 44 0 Internet www.ecb.int Fax +49 69 13 44 60 00
Dit Maandbericht is tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van de Directie van de ECB. De vertalingen worden gemaakt en gepubliceerd door de nationale centrale banken. Alle rechten voorbehouden. Het maken van kopieën voor educatieve en nietcommerciële doeleinden is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. De statistieken in deze uitgave zijn afgesloten op 2 maart 2011. ISSN 1725-3004 Online versie
InhoUd TEN GELEIDE
5
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED
SI
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN
BIJLAGEN Overzicht van de monetaire-beleids maatregelen van het Eurosysteem
I
De externe omgeving van het eurogebied
9
Monetaire en financiële ontwikkelingen
25
Prijzen en kosten
61
Het TARGET (Trans-European A utomated Real-time Gross settlement Express Transfer) systeem
V
Productie, vraag en de arbeidsmarkt
73
Begrotingsontwikkelingen
97
Publicaties van de Europese Centrale Bank
VII
Lijst van termen
IX
Kaders: 1 Het belang van het eurogebied als exportbestemming
22
2 Permanente en tijdelijke factoren in de groei van monetaire aggregaten
26
3 Liquiditeitsverhoudingen en monetaire-beleidstransacties tussen 10 november 2010 en 8 februari 2011
39
4 De recente loskoppeling tussen de groei van door MFI’s verstrekte woninghypotheken en de consumptieve kredietgroei
56
5 Het meten van de invloed van de indirecte belastingen op de HICPinflatie in het eurogebied
62
6 Recente herzieningen van de vooruitzichten inzake groei van de bedrijvigheid 74 7 Recent verloop van de betalingsbalans van het eurogebied 80 8 Mobiliteit op de arbeidsmarkt en transities tussen de arbeidsmarkt situaties in het eurogebied
88
9 Door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied
92
10 Dynamiek van de overheidsschuld en ontwikkelingen in primaire begrotingssaldi in EU-lidstaten
102
ARTIKEL De hervorming van de economische governance in het eurogebied – essentiële elementen 105
ECB Maandbericht Maart 2011
3
a f ko r t i n g e n Landen BE BG CZ DK DE EE IE GR ES FR IT CY LV LT LU
België Bulgarije Tsjechische Republiek Denemarken Duitsland Estland Ierland Griekenland Spanje Frankrijk Italië Cyprus Letland Litouwen Luxemburg
HU MT NL AT PL PT RO SI SK FI SE UK JP US
Hongarije Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Finland Zweden Verenigd Koninkrijk Japan Verenigde Staten
A n d e r e a f ko r t i n g e n bbp bruto binnenlands product BIS Bank voor International Settlements BPM5 IMF Balance of Payments Manual (5e editie) CD’s depositocertificaten c.i.f. c.i.f. aan de grens van het importerende land CPI consumptieprijsindex ECB Europese Centrale Bank EMI Europees Monetair Instituut EMU Economische en Monetaire Unie ESCB Europees Stelsel van Centrale Banken ESR 95 Europees System van Rekeningen 1995 EU Europese Unie EUR euro f.o.b. f.o.b. aan de grens van het exporterende land HICP geharmoniseerde consumptieprijsindex ILO Internationale Arbeidsorganisatie IMF Internationaal Monetair Fonds MFI’s monetaire financiële instellingen NACE Rev. 1 S tatistische indeling van de economische bedrijvigheid in de Europese Gemeenschap OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling PPI Producentenprijsindex SITC Rev. 4 Standard International Trade Classification (revision 4) Conform het binnen de Gemeenschap bestaande gebruik worden de landen van de EU in dit Bericht gerangschikt in alfabetische volgorde van de namen in de nationale talen.
4
ECB Maandbericht Maart 2011
Ten geleide In zijn op 3 maart 2011 gehouden vergadering heeft de Raad van Bestuur op basis van zijn reguliere economische en monetaire analyses besloten de basisrentetarieven van de ECB onveranderd te laten. De gegevens die sinds de vergadering van de Raad van Bestuur van 3 februari 2011 ter beschikking zijn gekomen, wijzen op een stijging van de inflatie, voornamelijk als gevolg van hogere grondstoffenprijzen. De economische analyse geeft aan dat de risico’s voor de vooruitzichten voor de prijsontwikkeling opwaarts gericht zijn, terwijl het onderliggende tempo van de monetaire expansie gematigd blijft. Recente economische cijfers bevestigen dat de onderliggende dynamiek van de economische bedrijvigheid in het eurogebied positief blijft; de onzekerheid blijft echter verhoogd. De huidige zeer accommoderende monetairbeleidskoers geeft aanzienlijke steun aan de economische bedrijvigheid. Het is van essentieel belang dat de recente stijging van de inflatie niet leidt tot breed verspreide inflatoire druk op de middellange termijn. Sterke waakzaamheid is geboden met het oog op het beperken van de opwaartse risico’s voor de prijsstabiliteit. Over het geheel genomen, blijft de Raad van Bestuur klaar staan om krachtig en tijdig op te treden om ervoor te zorgen dat de opwaartse risico’s voor de prijsstabiliteit op de middellange termijn zich niet concretiseren. De blijvend stevige verankering van de inflatieverwachtingen is van essentieel belang. De Raad van Bestuur heeft ook besloten de basisherfinancieringstransacties en de herfinancieringstransacties met een bijzondere termijn met een looptijd van één aanhoudingsperiode te blijven uitvoeren als vasterentetenders met volledige toewijzing, zolang als dat nodig is en ten minste tot het einde van de zesde aanhoudingsperiode van 2011 op 12 juli 2011. Bovendien heeft de Raad van Bestuur besloten de driemaands langerlopende herfinancieringstransacties, toe te wijzen op 27 april, 25 mei en 29 juni 2011, uit te voeren als vaste-rentetenderprocedures met volledige toewijzing. De rentetarieven bij deze driemaands transacties zullen worden vastgesteld
op de gemiddelde rente bij de basisherfinancieringstransacties gedurende de looptijd van de betreffende langerlopende herfinancieringstransactie. Zoals de Raad eerder heeft aangegeven, zullen de liquiditeitsverschaffing en de toewijzingsmethoden zo nodig worden aangepast, waarbij rekening zal worden gehouden met het feit dat alle buitengewone maatregelen die tijdens de periode van acute onrust op de financiële markten zijn genomen, gezien de opzet ervan tijdelijk van aard zijn. De Raad van Bestuur zal daarom alle ontwikkelingen gedurende de komende periode zeer nauwlettend blijven volgen. Om te beginnen met de economische analyse: na de kwartaal-op-kwartaal stijging van het reële bbp van het eurogebied van 0,3% in zowel het derde als vierde kwartaal van 2010, blijven recente statistische publicaties en op enquêtes gebaseerde gegevens de positieve onderliggende dynamiek van de economische bedrijvigheid in het eurogebied aan het begin van 2011 bevestigen. Vooruitblikkend, zou de uitvoer uit het eurogebied moeten blijven worden ondersteund door het aanhoudende herstel van de wereldeconomie. Tegelijkertijd, rekening houdend met het relatief hoge niveau van het ondernemersvertrouwen in het eurogebied, zou de binnenlandse vraag in de particuliere sector in toenemende mate moeten bijdragen aan de groei, profiterend van de zeer accommoderende monetairbeleidskoers en de maatregelen die zijn genomen om de werking van het financiële stelsel te verbeteren. Het herstel van de bedrijvigheid zal naar verwachting echter enigszins worden geremd door het proces van balansaanpassing dat in diverse sectoren plaatsvindt. Deze beoordeling wordt ook weerspiegeld in de door medewerkers van de ECB in maart 2011 samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied, die een reële bbpgroei op jaarbasis voorzien van tussen 1,3% en 2,1% in 2010 en van tussen 0,8% en 2,8% in 2012. Vergeleken met de door medewerkers ECB Maandbericht Maart 2011
5
van het Eurosysteem samengestelde macroeconomische projecties van december 2010, zijn de onderzijden van deze marges opwaarts verschoven, hetgeen duidt op betere vooruitzichten voor zowel de mondiale economie – en dus voor de uitvoer van het eurogebied – als voor de binnenlandse vraag. De door medewerkers van de ECB in maart 2011 samengestelde projecties stemmen grotendeels overeen met de prognoses van internationale organisaties. Naar het oordeel van de Raad van Bestuur zijn de risico’s voor deze economische vooruitzichten globaal in evenwicht, in een context van verhoogde onzekerheid. Enerzijds zou de wereldhandel sneller kunnen blijven groeien dan verwacht, waarmee de uitvoer van het eurogebied wordt ondersteund. Voorts zou het sterke ondernemersvertrouwen meer steun kunnen geven aan de binnenlandse economische bedrijvigheid in het eurogebied dan thans wordt voorzien. Anderzijds houden de neerwaartse risico’s verband met de aanhoudende spanningen in enkele segmenten van de financiële markten en de mogelijke doorwerking daarvan op de reële economie van het eurogebied. De neerwaartse risico’s houden tevens verband met verdere stijgingen van de grondstoffenprijzen, vooral met het oog op de hernieuwde geopolitieke spanningen, en met protectionistische druk en de mogelijkheid van een onordelijke correctie van mondiale onevenwichtigheden.
langere termijn dienen stevig verankerd te blijven in overeenstemming met de doelstelling van de Raad van Bestuur de inflatie op middellange termijn onder maar dicht bij 2% te handhaven. De door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties van maart 2011 voorzien in het eurogebied een HICP-inflatie op jaarbasis binnen een marge van 2,0% tot 2,6% in 2011 en van 1,0% tot 2,4% in 2012. In vergelijking met de door medewerkers van het Eurosysteem in december 2010 samengestelde macro-economische projecties zijn de marges voor de HICP-inflatie opwaarts verschoven. Dit is voornamelijk het gevolg van de aanzienlijke stijging van de prijzen voor energie en voedingsmiddelen. Benadrukt dient te worden dat de projecties zijn gebaseerd op futures-prijzen van grondstoffen vanaf medio februari 2011, en dat de meest recente olieprijsstijgingen dus niet in aanmerking zijn genomen. Bovendien dient te worden benadrukt dat in de projecties is uitgegaan van een aanhoudend gematigde binnenlandse vaststelling van prijzen en lonen. De risico’s voor deze middellange-termijnvooruitzichten voor de prijsontwikkeling zijn van opwaartse aard. Deze houden vooral verband met hoger dan verwachte stijgingen van de prijzen van zowel energie als niet-energiegrondstoffen. Voorts kunnen stijgingen van indirecte belastingen en door de overheid gereguleerde prijzen sterker zijn dan thans wordt aangenomen als gevolg van de noodzaak van begrotingsconsolidatie in de komende jaren. Ten slotte houden de risico’s tevens verband met sterker dan verwachte binnenlandse prijsdruk in de context van het voortdurende herstel van de economische bedrijvigheid. Het loonen prijsvormingsgedrag zou niet moeten leiden tot breed verspreide tweede-ronde-effecten voortvloeiend uit de hogere grondstoffenprijzen.
Wat de prijsontwikkelingen betreft, bedroeg volgens de voorlopige (flash) raming van Eurostat de HICP-inflatie op jaarbasis in het eurogebied in februari 2011 2,4%, tegen 2,3% in januari. De stijging van de inflatie begin 2011 is grotendeels het gevolg van hogere grondstoffenprijzen. De druk die voortkomt uit de scherpe stijging van de prijzen van energie en voedingsmiddelen is tevens waarneembaar in de beginstadia van het productieproces. Het is van cruciaal belang dat de stijging van de HICP-inflatie niet leidt tot tweederonde-effecten en daarmee tot breed verspreide Wat de monetaire analyse betreft, daalde de inflatoire druk op de middellange termijn. De twaalfmaands groei van M3 in januari 2011 tot inflatieverwachtingen voor de middellange tot 1,5%, van 1,7% in december 2010, terwijl de
6
ECB Maandbericht Maart 2011
Ten geleide
groei op jaarbasis van leningen aan de particuliere sector in januari toenam tot 2,4%, van 1,9% in december. Kijken we verder dan de bewegingen in de afzonderlijke maanden en de effecten van bijzondere factoren, dan bevestigen de tendensen in de groei van de ruim gedefinieerde geldhoeveelheid en die van de kredietverlening de beoordeling dat het onderliggende tempo van de monetaire expansie nog steeds matig is en dat de inflatoire druk op de middellange tot langere termijn beperkt zou moeten blijven. Tegelijkertijd heeft het lage niveau van de geldgroei en de groei van de kredietverlening tot dusver geleid tot slechts een gedeeltelijke vermindering van de grote hoeveelheden monetaire liquiditeit die zich voorafgaand aan de periode van financiële onrust in de economie had geaccumuleerd. Deze liquiditeit kan de prijsdruk die thans ontstaat in de grondstoffenmarkten markten als gevolg van de sterke economische groei en de ruime liquiditeit op mondiaal niveau, helpen absorberen. Wat betreft de componenten van M3 nam het jaarlijkse groeitempo van M1 verder af tot 3,2% in januari 2011, hetgeen de huidige lage rentevergoeding op girale deposito’s weerspiegelt. Tegelijkertijd is de rendementscurve aan het begin van het jaar wat steiler geworden, hetgeen impliceert dat de aantrekkelijkheid van in M3 begrepen kortlopende instrumenten blijft dalen in vergelijking met langerlopende instrumenten buiten M3 met hogere rentevergoeding. Bij de tegenposten van M3 was de groei op jaarbasis van bancaire leningen aan de particuliere sector in januari het gevolg van een krachtiger kredietverlening aan zowel huishoudens als niet-financiële vennootschappen. De groei van de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen werd positief, uitkomend op 0,4% in januari, vanaf -0,2% in december, terwijl de groei van de kredietverlening aan huishoudens verder aantrok tot 3,1%, van 2,9% in december. Over het geheel genomen, is de kredietverlening aan de niet-financiële particuliere sector gedurende de afgelopen paar kwar-
talen geleidelijk sterker geworden, naarmate het economisch herstel aan dynamiek won. De meest recente gegevens bevestigen tevens dat de banken zijn doorgegaan met het uitbreiden van hun kredietverlening aan de economie van het eurogebied, terwijl zij tegelijkertijd de totale omvang van hun balansen goeddeels onveranderd hebben gehouden. Het is van belang dat de banken, in een klimaat waarin de vraag toeneemt, de kredietverlening aan de particuliere sector blijven vergroten. Om aan deze uitdaging het hoofd te bieden, is het voor banken waar nodig van essentieel belang hun winsten te behouden, de markt aan te spreken om hun kapitaalbasis verder te versterken of de steunmaatregelen van overheden voor herkapitalisatie ten volle te benutten. Met name banken die thans beperkte toegang hebben tot marktfinanciering, dienen dringend hun kapitaal te verhogen en hun efficiëntie te verbeteren. Samenvattend, de Raad van Bestuur heeft besloten de basisrentetarieven van de ECB onveranderd te laten. De gegevens die sinds de vergadering van de Raad van Bestuur van 3 februari 2011 ter beschikking zijn gekomen, wijzen op een stijging van de inflatie, voornamelijk als gevolg van hogere grondstoffenprijzen. De economische analyse geeft aan dat de risico’s voor de vooruitzichten voor de prijsontwikkeling opwaarts gericht zijn, terwijl de toetsing aan de monetaire analyse erop wijst dat het onderliggende tempo van de monetaire expansie gematigd blijft. Recente economische cijfers bevestigen dat de onderliggende dynamiek van de economische bedrijvigheid in het eurogebied positief blijft; de onzekerheid blijft echter verhoogd. De huidige zeer accommoderende monetairbeleidskoers geeft aanzienlijke steun aan de economische bedrijvigheid. Het is van essentieel belang dat de recente stijging van de inflatie niet leidt tot breed verspreide inflatoire druk op de middellange termijn. Sterke waakzaamheid is geboden met het oog op het beperken van de opwaartse risico’s voor de prijsstabiliteit. Over het geheel genomen, blijft de Raad van Bestuur klaar staan om ECB Maandbericht Maart 2011
7
krachtig en tijdig op te treden om ervoor te zorgen dat de opwaartse risico’s voor de prijsstabiliteit op de middellange termijn zich niet concretiseren. De blijvend stevige verankering van de inflatieverwachtingen is van essentieel belang. Wat het begrotingsbeleid betreft, dienen alle overheden in 2011 hun begrotingsconsolidatieplannen volledig uit te voeren. Indien nodig, dienen aanvullende corrigerende maatregelen snel te worden doorgevoerd om vooruitgang te boeken bij het bereiken van houdbare overheidsfinanciën. Na 2011 dienen landen in hun meerjarige aanpassingsprogramma’s ambitieuze en concrete beleidsmaatregelen te specificeren, ter schraging van de geloofwaardigheid van hun begrotingsconsolidatiedoelstellingen voor het waarborgen van een snelle correctie van buitensporige tekorten en de terugkeer naar een begrotingspositie van nabij evenwicht of in overschot. Versterking van het vertrouwen in de houdbaarheid van de overheidsfinanciën is van essentieel belang, aangezien dit de renterisicopremies zal verminderen en de voorwaarden voor solide en duurzame groei zal verbeteren. Tegelijkertijd is het van cruciaal belang dat substantiële en verregaande structurele hervormingen ten uitvoer worden gelegd in het eurogebied om het groeipotentieel, het concurrentievermogen en de flexibiliteit te versterken. In het geval van de productmarkten, dienen vooral het beleid gericht op versterking van concurrentie en innovatie verder te worden voortgezet. Op de arbeidsmarkt moet prioriteit worden gegeven aan vergroting van de loonflexibiliteit en versterking van de prikkels tot werken, en aan het wegnemen van arbeidsmarktrigiditeiten. De huidige overheidsschuldcrisis in het eurogebied heeft de noodzaak versterkt van een ambitieuze hervorming van het economischbestuurskader van het eurogebied. De Raad van Bestuur van de ECB is van mening dat de wetgevende voorstellen die naar voren zijn gebracht door de Europese Commissie zullen
8
ECB Maandbericht Maart 2011
bijdragen aan de verbetering van het economisch en begrotingstoezicht in het eurogebied. Zij vormen echter niet de “grote sprong voorwaarts” op toezichtgebied die nodig is om de goede werking van de Economische en Monetaire Unie te waarborgen. Zoals uiteengezet in het advies van de ECB van 17 februari 2011 inzake deze voorstellen, is er behoefte aan strengere eisen, meer automatisme in de procedures en een duidelijker focus op de meest kwetsbare landen die aan concurrentievermogen hebben ingeboet, om ervoor te zorgen dat het nieuwe kader op de lange termijn inderdaad doeltreffend zal zijn. Deze uitgave van het Maandbericht bevat een artikel waarin de kernelementen van de hervorming van het economisch bestuur in het eurogebied worden gepresenteerd.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN
EC O N O MI S CHE EN M O NETAIRE O NT W I K K E L IN G EN
De externe omgeving van het eurogebied
1 DE E X TERNE O M G E V IN G V AN HET E U R O G EBIED De wereldeconomie herstelt zich sinds eind 2010 steeds meer op eigen kracht, hoewel er verschillen blijven bestaan tussen de groeipatronen in de diverse landen en regio’s. Tegelijkertijd neemt ook de inflatiedruk wereldwijd toe, met name als gevolg van de hogere prijzen van olie en andere grondstoffen. Hoewel de inflatie in de ontwikkelde landen tot nu toe gematigd is, was er in de laatste helft van 2010 en begin 2011 sprake van een geleidelijke stijging. In dynamische, energie-intensieve opkomende economieën is de inflatie fors gestegen, waarbij sommige landen het risico lopen van oververhitting.
1 . 1 O NT W I K K E L IN G EN IN DE W ERE L DEC O N O MIE De mondiale groei trok in het vierde kwartaal van 2010 weer aan, nadat het tempo van het herstel in het derde kwartaal tijdelijk was vertraagd. Niettemin zijn er verschillen tussen de diverse landen en regio’s ten aanzien van de conjuncturele fase waarin zij zich bevinden en ook de jongste bbp-cijfers geven aan dat de economie zich niet in alle landen even snel herstelt. In de Verenigde Staten heeft het herstel in het laatste kwartaal van 2010 doorgezet, dankzij een toename van de particuliere vraag en handel. In Japan en het Verenigd Koninkrijk gaf de reële bedrijvigheid eind 2010 een krimp te zien. In Japan had dit hoofdzakelijk te maken met het aflopen van de stimuleringsmaatregelen en in het Verenigd Koninkrijk met de slechte weersomstandigheden. Algemeen kan worden gesteld dat de economische groei in de ontwikkelde landen getemperd blijft door de noodzaak van verdere balansaanpassingen door huishoudens en de zwakke arbeidsmarkt. De snelgroeiende opkomende economieën laten een tegenovergesteld beeld zien. Daar draaien veel bedrijven nagenoeg op volle capaciteit en beginnen diverse landen tekenen van oververhitting te vertonen. Ondanks de geleidelijke afbouw van budgettaire en monetaire steunmaatregelen bleef het groeitempo in de opkomende landen in Azië in het vierde kwartaal van 2010 krachtig, dankzij een sterke binnenlandse vraag en de investeringen in vaste activa. In Latijns-Amerika was in de tweede helft van 2010 sprake van een duurzamer groeitempo nu het effect van de stimuleringsmaatregelen en de voorraadcyclus wegebt. De jongste gegevens wijzen erop dat het economische herstel steeds breder wordt gedragen, waarbij het groeitempo zowel in de verwerkende industrie als in de dienstensector verder is versneld. De jongste op enquêtes gebaseerde gegevens laten tevens zien dat de economische bedrijvigheid zich in de eerste twee maanden van 2011 wereldwijd versterkt heeft doorgezet. De Purchasing Managers’ Index (PMI) voor de totale mondiale productie steeg in februari tot 59,5 (ten opzichte van 58,7 in januari) en bevindt zich inmiddels op de hoogste stand sinds april 2010. Dit herstel valt samen met een stijging van de PMI-component voor nieuwe orders, waaruit opgemaakt kan worden dat de vooruitzichten voor de economische bedrijvigheid gunstig zijn. In lijn met de mondiale bedrijvigheid is ook de wereldhandel in het laatste kwartaal van 2010 weer gegroeid. Volgens de jongste beschikbare gegevens groeide het wereldhandelsvolume in december 2010 met 1,8% ten opzichte van de maand ervoor, na een vergelijkbare stijging in november. Deze stijging is grotendeels het gevolg van de sterkere vraag naar importgoederen uit de opkomende economieën, met name China en India. Op enquêtes gebaseerde indicatoren geven aan dat de groei van de wereldhandel in 2011 verder is aangetrokken, gezien het feit dat de mondiale PMI-index voor nieuwe uitvoerorders in februari wederom is gestegen. In Kader 1 wordt kort ingegaan op het belang van het eurogebied als exportbestemming.
ECB Maandbericht Maart 2011
9
Grafiek 1 Mondiale Purchasing Managers’ I n d e x v e r w e r k e n d e i n d u s t r i e ( P MI )
Grafiek 2 Internationale prijsontwikkelingen
(maandgegevens; spreidingsindex)
(maandgegevens; mutaties in procenten per jaar)
afzetprijzen betaalde prijzen
OESO-consumptieprijzen (alle componenten) OESO-consumptieprijzen (alle componenten m.u.v. voedingsmiddelen en energie) 6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
30
0
0
20
-1
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30 20
2000
Bron: Markit.
2002
2004
2006
2008
2010
2000
2002
2004
2006
2008
2010
-1
Bron: OESO.
De gestegen prijzen van olie en andere grondstoffen leidden in de loop van 2010 tot een hogere inflatiedruk in zowel de ontwikkelde als de opkomende markteconomieën. Vanwege de uiteenlopende groeipatronen en de verschillen tussen de consumptiemandjes varieert ook het inflatietempo tussen de diverse landen en regio’s. In de ontwikkelde economieën is de inflatie in de laatste helft van 2010 en begin 2011 weliswaar geleidelijk gestegen, maar blijft die stijging tot nu toe gematigd. Er is namelijk nog steeds sprake van een ruime hoeveelheid onbenutte capaciteit. Niettemin is de druk binnen de productieketens de laatste maanden toegenomen, met name in de eerste fases van de productie, grotendeels als gevolg van de hogere grondstoffenprijzen, zoals blijkt uit de mondiale PMI-index voor inputprijzen in de verwerkende industrie, die in februari 2011 zijn hoogste stand in tweeënhalf jaar bereikte (zie Grafiek 1). In het OESO-gebied steeg de consumptieprijsinflatie in de twaalf maanden tot en met december 2010 met 2,1%, ten opzichte van 1,8% in november. Exclusief voedingsmiddelen en energie stegen de consumptieprijzen in december met 1,2% en bleven zij daarmee ongewijzigd ten opzichte van november (zie Grafiek 2). In de dynamische opkomende economieën is de inflatie door de krachtige groei en de hogere grondstoffenprijzen echter toegenomen. Verenigde Staten In de Verenigde Staten zette het economische herstel zich in het vierde kwartaal van 2010 voort, na een eerdere vertraging halverwege het jaar. Volgens de tweede raming van het Bureau of Economic Analysis bedroeg de reële bbp-groei in het vierde kwartaal 0,7% op kwartaalbasis (2,8% op jaarbasis), een stijging ten opzichte van 0,6% in het derde kwartaal en 0,4% in het tweede kwartaal (Zie Grafiek 3). De groei in het vierde kwartaal van 2010 komt voor rekening van hogere consumptieve bestedingen en een positieve bijdrage van de handel, aangezien de uitvoer verder toenam en de invoer daalde. Ook de investeringen in apparatuur en software stegen, maar minder snel dan in eerdere kwartalen. Daarentegen werd de groei getemperd door een fors negatieve bijdrage van de voorraadopbouw. De grotere rol van de binnenlandse vraag als groeimotor – ten opzichte van tijdelijke factoren zoals de stimulans die uitgaat van voorraadversterking – kan betekenen dat het economische herstel zich momenteel meer autonoom ontwikkelt.
10
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
Wat de nabije toekomst betreft, blijven de groeivooruitzichten gunstig, aangezien het vertrouwen bij bedrijven en consumenten toeneemt, het financieringsklimaat steeds gunstiger wordt en het monetaire en budgettaire beleid expansief blijft. Hoogfrequente gegevens over de eerste twee maanden van 2011 wijzen op een aanhoudend herstel van de economische bedrijvigheid. Niettemin zal dit herstel naar verwachting weer getemperd worden door de hoge werkloosheid, de noodzaak van verdere balansaanpassingen door huishoudens en een aanhoudend zwakke huizenmarkt. Verwacht wordt dat de ontwikkelingen op de huizenmarkt en de prijzen nog enige tijd onder druk blijven staan, getuige de verder toenemende wanbetalingen op hypotheken en het aanhoudende overschot aan woningen. Het nieuwe pakket aan budgettaire maatregelen dat in december 2010 is aangekondigd – en dat onder meer voorziet in een voortzetting van werkloosheidsregelingen en eerdere belastingverlagingen – is een stimulans voor de groeivooruitzichten op de korte termijn, maar voedt tegelijkertijd de bezorgdheid in de markt over de toekomstige staat van de overheidsfinanciën. De prijsdruk bleef globaal gematigd, ondanks een recente lichte stijging. De twaalfmaands CPIinflatie steeg van 1,5% in december tot 1,6% in januari. De stijging van de consumptieprijzen was wederom grotendeels het gevolg van de hogere energie- en voedselprijzen. Ook de twaalfmaands inflatie exclusief voedingsmiddelen en energie gaf in januari een stijging te zien, en wel tot 1,0%, wat erop duidt dat ook de kerninflatie in beweging is. De ontwikkeling van de woningkosten blijft de totale inflatie drukken, gezien het feit dat de twaalfmaands CPI-inflatie exclusief de kosten van huisvesting in januari uitkwam op 2,1%. Wat de toekomst betreft, wordt verwacht dat de – ondanks het herstel – toch nog zwakke economie een matigend effect blijft hebben op de onderliggende prijsdruk. Op 26 januari 2011 maakte het Federal Open Market Committee (FOMC) bekend dat het economische herstel aanhoudt, maar dat het groeitempo onvoldoende is om een forse verbetering op de arbeidsmarkt te bewerkstelligen. Gezien de hoge werkloosheid en de lage onderliggende inflatiemaatstaven verwacht het FOMC nog steeds dat de economische situatie zich zodanig zal ontwikkelen dat een uitzonderlijk lage federal funds rate voor langere tijd gerechtvaardigd is. Het FOMC handhaaft voorts zijn plan om aan het einde van het tweede kwartaal van 2011 voor USD 600 miljard aan langerlopend schatkistpapier aan te kopen om zo het economisch herstel te bevorderen. J A P AN In Japan is de economische bedrijvigheid in het vierde kwartaal van 2010 gekrompen, na een krachtige groei in de eerste drie maanden van 2010. Volgens een voorlopige raming van het Cabinet Office daalde het reële bbp in het vierde kwartaal van 2010 op kwartaalbasis met 0,3%. Dit werd grotendeels veroorzaakt door een scherpe daling van de particuliere consumptie als gevolg van de beëindiging van de overheidssubsidies op de aankoop van energiezuinige auto’s, en door lagere sigarettenverkopen als gevolg van de in oktober ingegane verhoging van de accijnzen op tabak. Ook de uitvoer is in het vierde kwartaal gedaald. De daling van het bbp in het vierde kwartaal was minder omvangrijk dan verwacht, dankzij de stabiliteit van de kapitaalsen woninginvesteringen en een positieve bijdrage van de voorraden. Het reële bbp lag in 2010 in totaal 3,9% hoger dan een jaar eerder, deels vanwege de budgettaire stimuleringsmaatregelen en de toegenomen buitenlandse vraag. Wat de toekomst betreft, wijzen hoogfrequente indicatoren met ingang van 2011 op een verbetering van het economische klimaat en een geleidelijke versterking van de economie. Deze ontwikkelingen worden getrokken door een versnelling van de bedrijvigheid in de verwerkende industrie en een aantrekkende buitenlandse vraag, met name uit de opkomende economieën in Azië. ECB Maandbericht Maart 2011
11
Grafiek 3 Belangrijkste ontwikkelingen in de grote geïndustrialiseerde economieën
eurogebied Japan
Verenigde Staten Verenigd Koninkrijk
Productiegroei 1) (mutaties in procenten per kwartaal; kwartaalgegevens)
Inflatie 2) (consumptieprijzen; mutaties in procenten per jaar; maandgegevens)
3,0
3,0
6
6
2,0
2,0
5
5
1,0
1,0
4
4
0,0
0,0
3
3
-1,0
-1,0
2
2
-2,0
-2,0
1
1
-3,0
-3,0
0
0
-4,0
-4,0
-1
-1
-5,0
-5,0
-2
-2
-6,0 -3 -3 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2000 2002 2004 2006 2008 2010 Bronnen: Nationale gegevens, BIS, Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Voor het eurogebied en het Verenigd Koninkrijk zijn gegevens van Eurostat gebruikt, voor de Verenigde Staten en Japan nationale gegevens. De bbp-cijfers zijn voor seizoen gecorrigeerd. 2) HICP voor het eurogebied en het Verenigd Koninkrijk; CPI voor de Verenigde Staten en Japan. -6,0
De twaalfmaands CPI-inflatie bleef in januari ongewijzigd ten opzichte van december. De twaalfmaands CPI-inflatie exclusief verse voedingsmiddelen daalde met 0,2%, ten opzichte van een daling van 0,4% in december. Exclusief verse voedingsmiddelen en energie daalde de CPIinflatie met 0,6%, ten opzichte van een daling van 0,7% in december. Al met al wordt de inflatie deels aangezwengeld door de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen de laatste maanden. De Bank of Japan heeft op 15 februari 2011 besloten om de doelstelling voor de uncollateralised overnight call rate (de rentevoet waartegen banken zonder onderpand van elkaar kunnen lenen) te handhaven op een niveau tussen 0,0% en 0,1%. V ERENI G D K O NIN K RI J K In het Verenigd Koninkrijk stagneerde het economische herstel in het vierde kwartaal van 2010. Volgens voorlopige ramingen daalde het reële bbp in het vierde kwartaal van 2010 met 0,6%, na een stijging van 0,7% in het derde kwartaal en 1,1% in het tweede kwartaal (zie Grafiek 3). De productiedaling in het vierde kwartaal wordt deels toegeschreven aan het slechte weer in december en deed zich in alle belangrijke uitgavencategorieën voor. De daling van de huizenprijzen die de afgelopen maanden is ingezet, zette door als gevolg van een zwakke vraag op de woningmarkt. Vooruitblikkend wordt verwacht dat voorraadaanpassingen, monetaire stimuleringsmaatregelen, de buitenlandse vraag en de eerdere waardedaling van het Britse pond een positief effect op de economische bedrijvigheid zullen hebben. Naar verwachting blijft de groei van de binnenlandse vraag echter beperkt als gevolg van krappe kredietvoorwaarden, balansaanpassingen door huishoudens en forse bezuinigingen door de overheid. De twaalfmaands CPI-inflatie was de laatste maanden hoog en steeg in januari 2011 tot 4,0%, ten opzichte van 3,7% in december, met name als gevolg van de naijleffecten van de waardedaling van het Britse pond, de hogere grondstoffenprijzen en de BTW-verhoging in januari 2011. Vooruitblikkend wordt verwacht dat deze factoren opwaartse druk blijven uitoefenen op de twaalfmaands CPI-inflatie. In de afgelopen kwartalen heeft het Monetary Policy Committee
12
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
van de Bank of England de officiële rente (Bank Rate) voor de reserves van commerciële banken gehandhaafd op 0,5%. Het Committee handhaafde tevens de voorraad aangekochte overheidsobligaties, gefinancierd met de uitgifte van centrale-bankreserves, op GBP 200 miljard. Overige EU-landen De verbetering van de economische situatie zette de afgelopen kwartalen per saldo ook door in de andere EU-landen buiten het eurogebied, hoewel de inflatieontwikkelingen een gemengd beeld te zien gaven. In het vierde kwartaal van 2010 steeg het reële bbp in Zweden op kwartaalbasis met 1,2% en daalde het in Denemarken op kwartaalbasis met 0,4%. Vooral in Zweden lijkt er sprake te zijn van een krachtig herstel, gevoed door de buitenlandse vraag, de binnenlandse consumptie en – als oorzaak van de laatste factor – een sterke groei van de werkgelegenheid. In Denemarken stagneerde het herstel in het vierde kwartaal, waarbij de reële bbp-groei getemperd werd door het uitvoersaldo, terwijl de particuliere consumptie verder toenam met 0,8%. De twaalfmaands inflatie bleef de laatste maanden globaal stabiel en kwam in januari 2011 in Zweden uit op 1,4% en in Denemarken op 2,6%. Het herstel van de economische bedrijvigheid in de grootste EU-landen in Midden- en OostEuropa heeft de afgelopen kwartalen doorgezet, hoewel het groeitempo per land verschilt. Het herstel wordt vooral gedragen door de buitenlandse vraag. De binnenlandse vraag wordt getemperd door een zwakke arbeidsmarkt, hogere grondstoffenprijzen, de noodzaak om de schuldenlast af te bouwen – in ieder geval in de bankensector – en de korte-termijneffecten van de budgettaire consolidatie. In Tsjechië is het reële bbp bezig met een gestaag herstel, met een stijging op kwartaalbasis van 0,5% in het vierde kwartaal. In Hongarije kwam de reële bbp-groei in het vierde kwartaal uit op 0,2%, hoewel het herstel enigszins kwetsbaar blijft als gevolg van de onzekerheid omtrent het economische beleid van de regering. In Roemenië steeg het reële bbp in het vierde kwartaal (met 0,1% op kwartaalbasis). Niettemin blijft er sprake van een relatief zwak macro-economisch klimaat, aangezien de binnenlandse vraag op de korte termijn getemperd wordt door voortgaande budgettaire aanpassingen. In Polen nam de reële bbp-groei in het vierde kwartaal op kwartaalbasis verder toe met 0,8%. In tegenstelling tot de meeste andere landen in de regio werd de productiegroei in Polen grotendeels gedragen door de binnenlandse vraag, waarbij de particuliere consumptie aantrok als gevolg van een sterkere arbeidsmarkt en budgettaire maatregelen. Wat de toekomst betreft, wijzen korte-termijnindicatoren in de meeste landen op een aanhoudend herstel, met een grotere rol voor de binnenlandse vraag als groeimotor. De inflatie is de afgelopen maanden in alle landen in de regio toegenomen, als gevolg van de hogere energie- en voedselprijzen. De twaalfmaands HICP-inflatie bedroeg in januari in Tsjechië 1,9% en in Polen 3,5%. In Hongarije fluctueerde de inflatie de afgelopen maanden tussen 4% en 5%. In Roemenië bleef de inflatie met 7,0% in januari hoog. Dit is deels het gevolg van de BTWverhoging medio 2010. Vooruitblikkend wordt verwacht dat de inflatie verder toeneemt naarmate de hogere grondstoffenprijzen en de fiscale wijzingen in de consumptieprijzen worden verdisconteerd. De inflatiedruk wordt mogelijk wel getemperd door de bestaande onbenutte capaciteit. In de kleinere EU-landen buiten het eurogebied, te weten Bulgarije, Letland en Litouwen, herstelt de economische bedrijvigheid zich dankzij een sterke buitenlandse vraag en het daarmee gepaard gaande herstel van de industriële productie. De binnenlandse vraag blijft daarentegen relatief zwak. Vooruitblikkend wordt verwacht dat het economische herstel doorzet, hoewel de zeer zwakke arbeidsmarkt en de krappe kredietvoorwaarden neerwaartse druk blijven uitoefenen op de binnenlandse vraag. Ook in de kleinere EU-landen buiten het eurogebied is de inflatie de laatste maanden gestegen. In Bulgarije bedroeg de inflatie in januari 2011 4,3%, in Letland 3,5% en in Litouwen 2,8%. ECB Maandbericht Maart 2011
13
O v e r i g e Eu r op e s e l a n d e n De Turkse economie gaf in de eerste drie kwartalen van 2010 een sterke groei te zien. Het bbp steeg in het derde kwartaal van 2010 op jaarbasis met ongeveer 5,5%, dankzij de binnenlandse vraag (zie Grafiek 4). De beschikbare cijfers bevestigen dat deze trend zich in het laatste kwartaal van 2010 heeft voortgezet. De twaalfmaands inflatie bedroeg in januari 2011 4,9%, een daling ten opzichte van 6,4% in december. Eind 2010, begin 2011 heeft de Turkse centrale bank de bijzondere liquiditeitssteun ingetrokken en de reserveverplichtingen verhoogd, alsmede de weekrente op repo’s van 7% tot 6,25% verlaagd, dit laatste om de instroom van korte-termijnkapitaal tegen te gaan. Al met al blijven de vooruitzichten voor de Turkse economie positief, als gevolg van aanhoudende monetaire en budgettaire stimuleringsmaatregelen en een aantrekkende binnenlandse vraag. Het stijgende tekort op de lopende rekening en de mogelijkheid van een plotselinge terugval van de kapitaalinstroom zijn potentiële neerwaartse risico’s. In Rusland stokte het herstel van de economische bedrijvigheid in het derde kwartaal van 2010 als gevolg van de extreme hittegolf die het land heeft geteisterd. Aangezien deze schok echter van tijdelijke aard was, trok de groei tegen het einde van het jaar weer aan, zoals de voorlopende indicatoren al hadden voorspeld. Volgens voorlopige ramingen steeg het reële bbp in 2010 met circa 4%. De twaalfmaands inflatie steeg verder en kwam in januari 2011 uit op 9,6%, vooral als gevolg van de voedselprijzen, die als gevolg van de hittegolf aanhoudend zijn gestegen. De Russische centrale bank heeft haar belangrijkste rentetarieven per 28 februari met 25 basispunten verhoogd. De basisherfinancieringsrente steeg naar 8%, terwijl de rente op depositotrans acties naar 3% is verhoogd. Tegelijkertijd zijn ook de reserveverplichtingen voor de tweede achtereenvolgende maand verhoogd en heeft de centrale bank de bandbreedtes vergroot waarbinnen de roebel mag fluctueren. Vooruitblikkend wordt verwacht dat het tempo van het economische Grafiek 4 Belangrijkste ontwikkelingen in de grote opkomende economieën
Brazilië China India
Rusland Turkije
Productiegroei 1) (mutaties in procenten per kwartaal; kwartaalgegevens)
16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 -10 -12 -14 -16 -18
Inflatie 2) (consumptieprijzen; mutaties in procenten per jaar; maandgegevens)
16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 -10 -12 -14 -16 -18
20
20
18
18
16
16
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4 -4 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: Haver Analytics. 1) Voor seizoen gecorrigeerde gegevens voor Brazilië, China en India. Niet voor seizoen gecorrigeerde gegevens voor Rusland en Turkije. 2) Groothandelsprijsindex voor India.
14
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
herstel zal afhangen van de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen, aangezien Rusland een van de belangrijkste exporteurs van olie en gas is. O pko m e n d e l a n d e n i n a z i Ë In de opkomende landen in Azië was in het vierde kwartaal van 2010 wederom sprake van een sterke economische bedrijvigheid. De twaalfmaands bbp-groei nam in de meeste landen licht toe ten opzichte van het niveau in het derde kwartaal. Hoewel de budgettaire en monetaire steunmaatregelen geleidelijk aan worden ingetrokken, wordt de economische groei in de regio niettemin gedragen door de particuliere consumptie en de investeringen in vaste activa, waarbij de binnenlandse vraag wordt gevoed door een sterke netto kapitaalinstroom, met inbegrip van directe buitenlandse investeringen. Het uitvoersaldo leverde in het vierde kwartaal gemiddeld nog steeds een positieve bijdrage, die echter wel lager lag dan in de eerste helft van 2010. De inflatie blijft hoog, als gevolg van de stijgende voedsel- en grondstoffenprijzen en de sterke binnenlandse vraag. In reactie hierop hebben de meeste centrale banken in de regio hun monetaire beleid de laatste maanden verkrapt. In China steeg het reële bbp in 2010 op jaarbasis met 10,3%, waaruit kan worden opgemaakt dat de economie veerkrachtig genoeg is om de gevolgen van de in de loop van 2010 ingetrokken stimuleringsmaatregelen op te vangen (zie Grafiek 4). De krachtige economische groei werd met name gedragen door sterke investeringen en een aantrekkende buitenlandse vraag. De twaalfmaands CPI-inflatie versnelde in het laatste kwartaal van 2010 tot 4,7%, ten opzichte van 3,5% in het derde kwartaal, waarmee de twaalfmaands CPI-inflatie over heel 2010 uitkwam op 3,3%, boven het streefniveau van 3%. Vanwege de ongebruikelijk koude winter en de vakantieperiode in verband met het Chinese Nieuwjaar zijn de voedselprijzen sinds eind december weer gestegen. Daarnaast wordt verwacht dat de inflatiedruk de komende maanden hoog blijft als gevolg van de hoge grondstoffenprijzen en de ruime binnenlandse liquiditeit. De People’s Bank of China heeft haar monetaire beleid begin 2011 verder verkrapt. De als benchmark gebruikte eenjaars krediet- en depositorente is voor de derde maal sinds oktober 2010 per 9 februari met 25 basispunten verhoogd tot respectievelijk 3% en 6,06%. Voorts is in een aantal grote steden op 28 januari 2011 een vastgoedbelasting ingevoerd om speculatie op de vastgoedmarkt tegen te gaan, gekoppeld aan administratieve maatregelen om de kosten van hypotheekleningen te verhogen. In Zuid-Korea steeg het reële bbp in het vierde kwartaal van 2010 op jaarbasis met 4,9%, ten opzichte van 4,5% in het derde kwartaal. Ten opzichte van het derde kwartaal werd de grootste bijdrage aan de economische groei geleverd door het hogere uitvoersaldo en de aanhoudend veerkrachtige particuliere consumptie, terwijl de investeringen in de bouw afnamen. De twaalfmaands CPI-inflatie steeg in januari 2011 tot 4,1%, licht boven de door de Bank of Korea vastgestelde bandbreedte van 2% tot 4%. Intussen had de centrale bank de beleidsrente op 13 januari 2011 al voor de derde maal sinds juli 2010 met 25 basispunten verhoogd tot 2,75%. In India bleef de economische bedrijvigheid krachtig. Het reële bbp steeg in het laatste kwartaal van 2010 op jaarbasis met 9,7%, tegen 10,5% in het derde kwartaal. De stijging van de groothandelsprijzen, de voornaamste inflatiemaatstaf voor de Reserve Bank of India, bleef in januari met 8,2% op een hoog niveau. De Reserve Bank of India handhaafde haar beleid van geleidelijke monetaire verkrapping en heeft de belangrijkste rentetarieven op 27 januari 2011 met 25 basispunten verhoogd tot respectievelijk 5,50% (reverse repo’s) en 6,50% (repo’s). Dit is de zevende verhoging van de beleidsrente sinds maart 2010. ECB Maandbericht Maart 2011
15
De economische groei in de ASEAN-5-landen (Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Singapore en Thailand) bleef ook in het laatste kwartaal van 2010 krachtig. In Indonesië, Maleisië en de Filippijnen werd de economische groei in het vierde kwartaal met name gedragen door de particuliere consumptie, terwijl in Singapore en Thailand het uitvoersaldo een sterke bijdrage leverde. In Indonesië en Thailand is de beleidsrente in de afgelopen zes maanden verhoogd. De vooruitzichten voor de opkomende landen in Azië duiden op een aanhoudend krachtige groeiontwikkeling, gekoppeld aan een sterke binnenlandse vraag. In dat kader zou, gezien de kleiner wordende output gap en de toenemende inflatiedruk, bezorgdheid kunnen ontstaan omtrent oververhitting. Anderzijds is sprake van potentiële neerwaartse risico’s in verband met onzekerheid omtrent de buitenlandse vraag, een verdere stijging van de grondstoffenprijzen en de effecten van de volatiele kapitaalstromen. MIDDEN - O O S TEN EN AFRI K A De economische groei heeft zich in veel olie-exporterende landen in het Midden-Oosten en Afrika in 2010 hersteld tot het niveau van voor de crisis, dankzij de grote vraag naar olie en de hoge olieprijzen. Daarnaast betekenden de relatief lage schuldniveaus en de grote internationale reservevoorraden dat de overheden in deze landen omvangrijke budgettaire steunmaatregelen in stand konden houden, zoals uitgaven aan infrastructuur en maatregelen om ook andere sectoren dan de olieindustrie te ondersteunen. Hoewel de inflatiedruk in de tweede helft van 2010 is gestegen, bleef de inflatie ver beneden het niveau van voor de mondiale crisis. Voorlopige cijfers duiden erop dat de reële bbp-groei in Saoedi-Arabië in 2010 met 3,8% is gestegen, waarbij de niet aan de olieindustrie gerelateerde overheidssector een sterkere groei te zien gaf dan de rest van de economie. In tegenstelling tot andere opkomende markteconomieën neemt de consumptieprijsinflatie in Saoedi-Arabië al sinds augustus 2010 langzaam af. De CPIinflatie bedroeg in het vierde kwartaal van 2010 5,7% op jaarbasis en daalde in januari 2011 verder tot 5,3%. Ook in de niet-olie-exporterende landen in de regio trok het tempo van de bbp-groei in 2010 aan. Het herstel werd gedragen door een hogere vraag naar - en de hogere prijzen van - grondstoffen (uitgezonderd olie) en door het ruime budgettaire en monetaire beleid. Hoewel de consumptieprijzen in de meeste van deze landen in het vierde kwartaal van 2010 licht zijn gestegen, blijft de inflatieontwikkeling gematigd. De robuuste economische ontwikkeling zoals die zich in de meeste landen in het Midden-Oosten en Afrika in 2010 heeft voorgedaan, zal naar verwachting doorzetten als gevolg van een krachtige vraag naar grondstoffen en de wereldwijd hoge grondstoffenprijzen. De geopolitieke spanningen in de regio hebben echter tot grote onzekerheid geleid, waardoor de neerwaartse risico’s voor de economische vooruitzichten zijn toegenomen. Een bijkomend probleem voor de niet-olie-exporterende landen houdt verband met de omstandigheid dat de forse stijging van de wereldwijde voedsel- en energieprijzen in de laatste maanden de inflatie kan aanwakkeren, dan wel negatieve gevolgen kan hebben voor de begrotingssaldi, vanwege de subsidieregelingen die in deze landen van toepassing zijn. Latijns-amerika Na een sterke groei in de eerste helft van 2010 geven hoogfrequente indicatoren aan dat de economische bedrijvigheid in Latijns-Amerika in de tweede helft van het jaar is afgenomen naar een meer duurzaam tempo. De groeimatiging was met name het gevolg van het geleidelijk terug-
16
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
draaien van de stimuleringsmaatregelen door de overheid en een normalisering van de mondiale voorraadcyclus. De inflatiedruk binnen de regio is echter toegenomen. In Mexico bedroeg het reële bbp in het vierde kwartaal van 2010 op jaarbasis 4,4%, ten opzichte van 5,3% in het derde kwartaal. De twaalfmaands consumptieprijsinflatie lag hoger dan in de voorgaande kwartalen en kwam in het vierde kwartaal gemiddeld uit op 4,3%. In Argentinië blijft de economische bedrijvigheid stevig groeien dankzij een sterke vraag vanuit Brazilië, voortzetting van het stimuleringsbeleid en hoge grondstoffenprijzen. Als gevolg hiervan bleef de industriële productie in het vierde kwartaal van 2010 snel groeien (10,6% hoger dan vorig jaar). De twaalfmaands CPI-inflatie bedroeg in het vierde kwartaal van 2010 gemiddeld 11,1% en bleef daarmee ongewijzigd ten opzichte van het vorige kwartaal. In Brazilië was de economische groei in de eerste helft van 2010 krachtig, waarbij als gevolg van de aanhoudend sterke binnenlandse vraag een krappe situatie op de arbeidsmarkt ontstond en het tekort op de lopende rekening toenam. In de tweede helft van het jaar vertoonde de economische bedrijvigheid echter tekenen van vertraging. Als gevolg hiervan lag de gemiddelde groei van de industriële productie in het vierde kwartaal – met 3,5% op jaarbasis – fors lager dan in het derde en tweede kwartaal (respectievelijk 8,1% en 14,2%). De twaalfmaands inflatie steeg in Brazilië in het vierde kwartaal tot 5,5%, ten opzichte van 4,5% in het derde kwartaal. Al met al is de economische bedrijvigheid in Latijns-Amerika in 2010 snel toegenomen. Vooruitblikkend wordt verwacht dat de economische bedrijvigheid zich normaliseert naarmate de stimuleringsmaatregelen geleidelijk aan worden ingetrokken. Daarbij zullen de hoge landbouwprijzen en het gunstige externe financieringsklimaat naar verwachting een bijdrage aan de groeiontwikkeling blijven leveren.
1.2. grondstoffenmarkten De olieprijzen zijn de afgelopen drie maanden fors gestegen. De opwaartse trend die in september 2010 inzette, werd daarmee voortgezet (zie Grafiek 5). Op 2 maart bedroeg de prijs van ruwe Brent-olie USD 113,6 per vat, 45% hoger dan begin 2010 en 22% hoger dan begin 2011. Marktdeelnemers verwachten op de middellange termijn licht lagere olieprijzen; de prijs van futures december 2012 bedraagt USD 111 per vat. De olieprijzen werden de afgelopen drie maanden opgestuwd door sterke fundamentele ontwikkelingen aan de vraagzijde en onzekerheid over toekomstige leveringen. Wat de vraagzijde betreft, heeft het Internationaal Energie Agentschap zijn vraagprojecties voor 2010 en 2011 herhaaldelijk opwaarts bijgesteld, vooral vanwege hogere aannames omtrent de groei van de wereldeconomie. Aan de aanbodzijde
Grafiek 5 Belangrijke ontwikkelingen op de grondstoffenmarkten ruwe olie, Brent (USD per vat; links) grondstoffen m.u.v. energie (USD; index: 2010 = 100; rechts) 170
130
160
125
150
120
140
115
130
110
120
105
110
100
100
95
90
90
80
85
70
80
60
75
50
70
40
65
30
2008
2009
2010
60
Bronnen: Bloomberg en HWWI.
ECB Maandbericht Maart 2011
17
hebben de olieproducenten niet snel op de hogere prijzen ingespeeld. Zo hebben de OPEClanden hun productiequota tijdens de OPEC-vergadering in december niet verhoogd, ondanks de ruim aanwezige reservecapaciteit. Daarnaast is door de politieke onrust in het Midden-Oosten en Noord-Afrika bezorgdheid ontstaan over de mogelijkheid dat de leveringszekerheid in gevaar komt door geopolitieke factoren, waardoor de opwaartse druk op de olieprijzen verder toenam. De huidige situatie heeft veel weg van de situatie in 2008, maar de hoge voorraadniveaus en het feit dat de OPEC-landen hun productie nog fors kunnen opschroeven, bieden tot op zekere hoogte een buffer tegen verdere omvangrijke prijsstijgingen. Ook de prijzen van grondstoffen ongerekend energie gaven de afgelopen maanden een opmerkelijke stijging te zien en bevinden zich globaal gezien weer op het piekniveau van 2008, vooral onder invloed van de voedselprijzen. Een krachtige vraag gekoppeld aan slechte weersomstandigheden zorgden voor een neerwaartse bijstelling van de productieramingen in Noord-Amerika en Australië, waardoor opwaartse druk is ontstaan op de prijzen van graan en maïs. Ook de metaalprijzen zijn de laatste drie maanden gestegen, met name de prijs van koper. De geaggregeerde prijsindex van grondstoffen ongerekend energie (uitgedrukt in Amerikaanse dollars) lag eind februari 35% hoger dan begin 2010 en 3% hoger dan begin 2011.
1 . 3 W I S S E L K O ER S EN EFFECTIE V E W I S S E L K O ER S V AN DE E U R O De euro vertoonde in 2010 en begin 2011 in nominaal-effectieve termen vrij grote schommelingen. Van medio 2010 tot begin november 2010 steeg de euro in waarde en werden veel van de verliezen uit begin 2010 goedgemaakt. In december 2010 zette weer een waardedaling in en de euro sloot het jaar ongeveer 8% lager af dan het gemiddelde over 2009 (zie Grafiek 6). Op 2 maart stond de euro – in nominaal-effectieve termen afgemeten aan de valuta’s van de 20 belangrijkste handelspartners van het eurogebied – ongeveer 1,9% hoger dan aan het eind van november 2010 en 0,6% onder het gemiddelde niveau van 2010. Het verloop van de wisselkoers van de euro in 2010 lijkt grotendeels te zijn bepaald door veranderingen in de marktperceptie van enerzijds de budgettaire en economische vooruitzichten van sommige landen van het eurogebied en anderzijds de kracht van het wereldwijde economische herstel in verhouding tot het eurogebied. De appreciatie van de euro van juni tot begin november lijkt verband te hebben gehouden met een afname van de bezorgdheid in de markt omdat toen de bijzonderheden van de institutionele mechanismen die in het leven werden geroepen om de financiële problemen in sommige landen van het eurogebied aan te pakken, duidelijk werden. De depreciatie in de laatste twee maanden van 2010 lijkt daarentegen deels verband te hebben gehouden met een hernieuwde risicoaversie op grond van de toegenomen bezorgdheid over de budgettaire vooruitzichten van deze landen. In de afgelopen drie maanden was de stijging van de nominaal-effectieve wisselkoers van de euro voornamelijk het gevolg van het sterker worden van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar en de belangrijkste Aziatische valuta’s. Dit werd slechts gedeeltelijk tenietgedaan door de depreciatie van de euro ten opzichte van de Zweedse kroon, de Noorse kroon, de Zwitserse frank, de Hongaarse forint, de Poolse zloty en de Tsjechische kroon (zie Tabel 1). De impliciete volatiliteit van de bilaterale wisselkoersen van de euro ten opzichte van andere belangrijke valuta’s (de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen) is sinds eind november 2010 gedaald, zowel op de korte als op de lange termijn; dit wijst op een afname van de onzekerheid op de valutamarkt. Eind februari 2011 begon de volati-
18
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
G r a f i e k 6 D e e f f e c t i e v e w i s s e l k o e r s v a n d e e u r o : b e l o o p e n u i t s p l i t s i n g 1) (daggegevens) Index: 1999-I = 100 Bijdragen aan de mutaties van de effectieve wissel koersen van de euro 2) 30 november 2010 - 2 maart 2011 (procentpunten) 2,0 118 2,0 118 115
115
112
112
109
109
106
106
103
103
100 97
IV 2009
I
II
2010
III
IV
I 2011
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
100
-0,5
-0,5
97
-1,0
USD GBP JPY CNY CHF SEK OLS ove- EERrige 20
-1,0
Bron: ECB. 1) Een stijging van de index betekent een appreciatie van de euro ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied (waaronder alle niet aan het eurogebied deelnemende lidstaten van de EU). 2) De bijdragen aan de mutaties van de effectieve wisselkoersen van de euro ten opzichte van de valuta’s van de zes belangrijkste handelspartners van het eurogebied worden afzonderlijk getoond. De categorie “Overige lidstaten” (OLS) betreft de geaggregeerde bijdrage van de munte enheden van de niet aan het eurogebied deelnemende lidstaten van de EU (met uitzondering van het Britse pond en de Zweedse kroon). “Overige” betreft de geaggregeerde bijdrage van de valuta’s van de resterende zes handelspartners van het eurogebied aan de effectieve koersi ndex voor de groep van 20 handelspartners. De mutaties zijn berekend met behulp van de overeenkomstige totale handelsg ewichten in de effectieve koersindex voor de groep van 20 handelspartners.
liteit echter weer te stijgen, in lijn met de algemene toename van de onzekerheid in de markt in verband met de geopolitieke spanningen in Noord-Afrika (zie Grafiek 8). Wat de indicatoren van het internationale concurrentievermogen van het eurogebied in termen van prijzen en kosten betreft, lag in februari 2011 de reëel-effectieve wisselkoers van de euro op basis van consumentenprijzen (afgemeten aan de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied) 1,8% lager dan het gemiddelde niveau in 2010 (zie Grafiek 7).
T a b e l 1 B e l o o p v a n d e w i s s e l k o e r s v a n d e e u r o 1 ) (daggegevens; eenheden nationale valuta per euro; mutaties in procenten)
Gewicht in effectieve koersindex voor de groep van 20 handelspartners Amerikaanse dollar Britse pond Chinese renminbi Japanse yen Zwitserse frank Poolse zloty Zweedse kroon Tsjechische kroon Koreaanse won Hongaarse forint Nominaal-effectieve koers 2)
19,4 17,8 13,6 8,3 6,4 4,9 4,9 4,1 3,9 3,1
Appreciatie (+)/depreciatie (-) van de euro per 2 maart 2011 Niveau op 2 maart 2011
Sinds: 30 november 2010
1 januari 2011
Ten opzichte van: gemiddelde voor 2010
1,38 0,848 9,08 113,3 1,28 3,98 8,73 24,29 1.554,74 271,28 103,9
6,2 1,2 4,7 4,0 -1,5 -2,1 -4,8 -2,5 2,9 -4,5 1,9
-4,0 -4,9 -7,6 -15,2 -13,9 -2,9 -14,3 -7,6 -6,5 0,5 -7,1
4,2 -1,2 1,2 -2,5 -7,3 -0,3 -8,4 -3,9 1,5 -1,5 -0,6
Bron: ECB. 1) Bilaterale wisselkoersen in aflopende volgorde van handelsgewicht in de koersindex voor de groep van 20 handelspartners. 2) Nominaal-effectieve wisselkoers van de euro ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied.
ECB Maandbericht Maart 2011
19
Grafiek 7 Nominaal- en reëel-effectieve w i s s e l k o e r s e n v a n d e e u r o 1)
Grafiek 8 Wisselkoersen en impliciete volatiliteiten
(maand-/kwartaalgegevens; index 1999-I = 100)
(daggegevens) Impliciete volatiliteiten in wisselkoersen (driemaands)
nominaal reëel, gedefleerd met de CPI reëel, gedefleerd met bbp reëel, gedefleerd met de arbeidskosten per eenheid product in de totale economie 120 120
110
110
100
100
90
90
80
2000
2002
2004
2006
2008
2010
80
Bron: ECB. 1) Een stijging van de effectieve koersindices voor de groep van 20 handelspartners betekent een appreciatie van de euro. De meest recente waarnemingen voor de maandge gevens betreffen februari 2011, terwijl die voor de reëeleffectieve wisselkoersindices voor de groep van 20 handelspartners op basis van het bbp en de arbeidskosten per eenheid product in de totale economie het derde kwartaal van 2010 betreffen en deels gebaseerd zijn op ramingen.
USD/EUR GBP/EUR JPY/EUR 24
24
22
22
20
20
18
18
16
16
14
14
12
12
10
10 8
8 nov. feb. mei 2009 Bron: Bloomberg.
aug. 2010
nov.
feb. 2011
Deze reëel-effectieve depreciatie was het gevolg van zowel de nominale depreciatie van de euro als een lagere consumptieprijsinflatie in het eurogebied dan bij de handelspartners. BI L ATERA L E W I S S E L K O ER S EN De wisselkoers van de euro vertoonde sinds medio 2010 grote schommelingen. Na van midden juni tot begin november aanzienlijk in waarde te zijn gestegen ten opzichte van de Amerikaanse dollar, deprecieerde de euro weer tot begin januari, om in maart 2011 het verlies weer grotendeels goed te hebben gemaakt. De waardestijging van de euro van juni en tot begin november 2010 was mede het gevolg van afnemende bezorgdheid over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in sommige lidstaten van het eurogebied en door de publicatie van, vergeleken met het eurogebied, zwakker dan verwachte economische cijfers voor de Amerikaanse economie. De korte periode van depreciatie aan het eind van 2010 hield mogelijk mede verband met hernieuwde bezorgdheid over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in sommige lidstaten. De USD/EUR-wisselkoers werd ook beïnvloed door veranderingen in rente-ecarts die globaal positief uitwerkten voor de euro, vooral aan het eind van de verslagperiode. Per saldo steeg de euro tussen 30 november 2010 en 2 maart 2011 6,2% ten opzichte van de Amerikaanse dollar en noteerde daarmee 4,2% boven het gemiddelde van 2010 (zie Grafiek 6 en Tabel 1). Gedurende de eerste drie kwartalen van 2010 deprecieerde de euro verder ten opzichte van de Japanse yen, waardoor de appreciatie in 2009 volledig werd teruggedraaid, om een niveau te bereiken dat voor het laatst medio 2001 werd gehaald. Na een scherpe appreciatie halverwege
20
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
september, bleef de euro daarna min of meer stabiel ten opzichte van de Japanse yen. Afgemeten aan de prijzen van valutaopties verschoven de marktverwachtingen ten aanzien van de euro in de tweede helft van 2010 steeds verder van een negatieve tot een meer neutrale houding. De JPY/ EUR-0koers reageerde in grote lijnen op enerzijds de veranderingen in de rente-ecarts tussen het eurogebied en Japan en anderzijds de marktperceptie van de wereldwijde financiële marktrisico’s. De Japanse valuta wordt namelijk marktbreed beschouwd als een veilige haven voor beleggen in tijden van onzekerheid. Op 2 maart stond de euro op JPY 113,3, 4% hoger dan aan het einde van november en 2,5% onder het gemiddelde van 2010. Sinds medio 2010 zijn de aan het ERM-II deelnemende valuta’s globaal stabiel gebleven ten opzichte van de euro en noteerden zij op of rond hun respectieve spilkoersen. De Letse lat bleef heel 2010 aan de onderkant van de unilateraal vastgestelde fluctuatiemarge van 1% aan beide zijden van de spilkoers, maar kroop begin 2011 in de richting van de spilkoers en bleef daarna op dit niveau schommelen. Wat de overige valuta’s betreft schommelde de euro sinds medio 2010 ten opzichte van het Britse pond zonder dat een duidelijke trend zichtbaar werd. Op 2 maart stond de euro op GBP 0,85, 1,2% hoger dan eind november (zie Tabel 1). De euro vertoonde sinds medio 2010 ook schommelingen ten opzichte van de Zwitserse frank. Begin 2011 bereikte de euro een historisch dieptepunt, daarna werd het verlies weer enigszins goedgemaakt om vervolgens na de eerste week van februari weer terrein te verliezen: op 2 maart noteerde de euro 1,5% lager dan aan het eind van november. De recente depreciatie houdt verband met de toegenomen onzekerheid in de markt als gevolg van de geopolitieke spanningen: de Zwitserse valuta profiteert immers in de regel van het vluchtgedrag van internationale beleggers naar veilige havens. In de verslagperiode apprecieerde de bilaterale wisselkoers van de euro ten opzichte van de Chinese renminbi en de Hongkong dollar, in lijn met het verloop van de USD/EUR-koers. In deze periode liet de wisselkoers van de euro een gemengd beeld zien ten opzichte van de valuta’s van de belangrijkste grondstoffen-exporterende landen: de euro zette zijn al twee jaar durende daling ten Grafiek 9 Samengestelde voorlopende indicatoren van de OESO opzichte van de Australische dollar voort tot (maandgegevens; voor amplitude gecorrigeerd) eind 2010, maar steeg daarna om op 2 maart OESO dichtbij het niveau van eind november uit te opkomende markten komen; ten opzichte van de Canadese dollar 106 106 schommelde de euro echter zonder een duide104 104 lijke richting in te slaan, om op 2 maart 1,1% hoger te noteren dan eind november. 102 102
1 . 4 V O O R U ITZICHTEN V O O R DE E X TERNE O M G E V IN G De verwachting voor de komende tijd is dat de mondiale economische groei geleidelijk aan kracht zal winnen dankzij onder meer een verdere normalisatie van het financieringsklimaat bij een over het algemeen ruim monetair beleid. Dit is in lijn met de jongste indicatoren, die aangeven dat de wereldeconomie op korte termijn zal blijven groeien. In december
100
100
98
98
96
96
94
94
92
92
90 2001 2003 2005 2007 2009 Bron: OESO Toelichting: De opkomende-marktindicator is een gewogen gemiddelde van de samengestelde voorlopende indicatoren voor Brazilië, Rusland en China. 90
1999
ECB Maandbericht Maart 2011
21
toonde de samengestelde voorlopende indicator van de OESO een verdere stijging, hetgeen wijst op een aanhoudend groeimomentum in de eerste helft van 2011 (zie Grafiek 9). De gunstigere korte-termijnvooruitzichten worden ook ondersteund door de voorlopende indicator van de Conference Board, die wijst op een duurzamer herstel in de Verenigde Staten. Tegen deze achtergrond beoordelen de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties de vooruitzichten voor de groei van de wereldeconomie in 2011 gunstiger dan in december 2010, terwijl de groeiverwachting voor de wereldeconomie in 2012 grotendeels ongewijzigd blijft. Dit is in overeenstemming met de herziene projecties in de World Economic Outlook van het IMF. Op basis van de verwachte ontwikkeling van de grondstoffenprijzen verwacht het IMF dat de mondiale inflatie in de eerste helft van 2011 zal pieken om vervolgens in de rest van het jaar af te nemen. De risico’s voor de mondiale bedrijvigheid zijn globaal in evenwicht, maar de onzekerheid blijft groot. Positief is dat de handel mogelijk sneller blijft groeien dan verwacht. Negatief is dat bezorgdheid blijft bestaan over de spanningen in sommige segmenten van de financiële markten alsmede over verdere prijsstijgingen van olie en andere grondstoffen, protectionistische druk en een mogelijk ontregelende correctie van de mondiale onevenwichtigheden.
Kader 1
h e t b e l a n g v a n h e t e u r og e b i e d a ls e xpo r t b e s t e m m i n g Het eurogebied is de grootste importeur in de wereldeconomie, goed voor zo’n 15% van de wereldwijde invoer (exclusief de handel binnen het eurogebied).1 In dit Kader wordt onderzocht hoe het belang van het eurogebied als exportbestemming onder handelspartners uiteenloopt. De analyse is gebaseerd op een eenvoudige indicator, namelijk de waarde van de uitvoer naar het eurogebied van een handelspartner als percentage van het bbp van die handelspartner. Deze overzichtsstatistiek kan worden gezien als een ruwe maatstaf voor de mate waarin een exportland aan de economische ontwikkelingen in het eurogebied wordt blootgesteld via het zogenaamde “handelskanaal” dat als transmissiemechanisme voor internationale schokken dient. Om meer inzicht te verschaffen, kan deze globale maatstaf worden uitgesplitst in: (i) het aandeel van de uitvoer van een land naar het eurogebied in de totale uitvoer van dat land; en (ii) het aandeel van de totale uitvoer in het bbp. De globale indicator kan worden afgeleid door deze twee componenten met elkaar te vermenigvuldigen. Het is belangrijk om met de tweede component rekening te houden, omdat die de omvang van de totale exportsector aangeeft. Als die zeer klein is, dan zal een toename van de uitvoer naar het eurogebied vooral in de exportsector gevoeld worden, maar van beperkte invloed zijn op de bredere economie van het exporterende land. Wel dient met enig voorbehoud rekening te worden gehouden. Het belangrijkste is dat de indicator slechts als een maatstaf geldt voor de afhankelijkheid van een land van de uitvoer naar het eurogebied. Andere landenspecifieke karakteristieken zoals de factor mobiliteit en prijselasticiteit zullen de invloed van vraagimpulsen uit het eurogebied mogelijk versterken of afzwakken. Bovendien is de productsamenstelling van de uitvoer van een land relevant, aangezien bepaalde goederen (bijvoorbeeld duurzame consumptie- en investeringsgoederen) gevoeliger zijn voor veranderingen in de economische omstandigheden dan andere (bijvoor1 Dit aandeel is berekend over de periode 1999-2009.
22
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
beeld niet-duurzame consumptiegoederen). Tevens speelt de invoercomponent van exportgoederen een rol.
Grafiek A Uitvoerafhankelijkheid ten opzichte van het eurogebied voor een aantal handelspartners
Verscheidenheid onder handelspartners
14
(% bbp) 14
12 12 De afhankelijkheid van de uitvoer naar het eurogebied varieert aanzienlijk onder de 10 10 potentiële handelspartners. Daarbij is bovendien sprake van een sterke regionale concentratie. Wat de goederenhandel betreft, liep in 8 8 de periode tussen 2005 en 2009 de uitvoer naar het eurogebied vanuit andere landen 6 6 als percentage van het nationale bbp uiteen van 0% tot 43,6% (dat laatste in het geval van 4 4 Tsjechië). Zoals verwacht is de exportafhankelijkheid in hoge mate geconcentreerd in econo2 2 mieën die geografisch gezien dicht bij het eurogebied liggen. EU-lidstaten buiten het eurogebied kennen zelfs de grootste blootstelling aan het 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 eurogebied als geheel, gevolgd door Europese 1 EU m.u.v. eurogebied 5 Afrika onder de Sahara landen buiten de EU (zie Grafiek A). 2 De afhan2 Europa m.u.v. EU 6 Azië 3 GOS 7 Latijns Amerika kelijkheid van de uitvoer naar het euroge4 Midden Oosten en Noord Afrika 8 Noord Amerika bied neemt in het algemeen af naarmate de Bronnen: VN (Comtrade), IMF (WEO) en berekeningen van medewerkers van de ECB. afstand toeneemt. Met name Noord-Amerika Toelichting: De geografische aggregaten zijn met het toont een zeer lage mate van afhankelijkheid, bbp gewogen. De referentieperiode is 2005-2009. voornamelijk omdat de Verenigde Staten een relatief gesloten economie is, maar het geeft ook het vrij kleine gewicht van het eurogebied in de Noord-Amerikaanse uitvoer weer. De sterk negatieve correlatie tussen de bilaterale afstand en de afhankelijkheid van de uitvoer naar het eurogebied stemt volledig overeen met theoretische voorspellingen ten aanzien van de handel. Intuïtief vertaalt een grotere afstand zich in hogere aan de handel verbonden kosten. In het invoerende land zullen kopers daarom ceteris paribus een kleiner deel van hun uitgaven aan goederen uit verre economieën besteden.
Ontwikkelingen in de loop der tijd In het algemeen is de afhankelijkheid van de uitvoer naar het eurogebied onder landen buiten het eurogebied sinds het einde van de jaren negentig licht gestegen. De op basis van het bbp gewogen mediane waarde in de verschillende landen steeg van 3,5% in de periode van 1995 tot 1999 tot 4,3% in 2005 tot 2009. Van belang is dat dit cijfer twee compenserende krachten verhult. Enerzijds maakt de uitvoer naar het eurogebied door handelspartners buiten het eurogebied tegenwoordig een kleiner deel uit van hun totale export dan vroeger, hoofdzakelijk als gevolg van het groeiende aandeel van de uitvoer naar de opkomende markten. Anderzijds wordt dit effect meer dan tenietgedaan door een beduidende toename van het exportaandeel als percentage van het bbp in het buitenland als gevolg van de integratie van de wereldwij2 Kleinere EU-lidstaten zijn gewoonlijk afhankelijker van de uitvoer naar het eurogebied dan grotere lidstaten, met name als gevolg van het open karakter van hun handel.
ECB Maandbericht Maart 2011
23
de goederenmarkten en op de uitvoer gebaseerde groeistrategieën in veel opkomende landen. De grootste toename van de afhankelijkheid van de uitvoer naar het eurogebied werd in China en in de landen in Midden- en Oost-Europa waargenomen.
Grafiek B Uitvoerafhankelijkheid ten opzichte van het eurogebied, met inbegrip van de uitvoer van diensten voor enkele landen (% bbp)
goederen diensten 60
60
40
40
20
20
De rol van de dienstenhandel Tot dusverre heeft de analyse zich geconcentreerd op de uitvoer van goederen. Het opnemen van de uitvoer van diensten leidt volgens beschikbare gegevens niet tot een aanzienlijke verandering in de classificatie van landen op basis van hun afhankelijkheid van de uitvoer naar het eurogebied (zie Grafiek B). Dat zal echter geen verrassing zijn. Diensten nemen volgens schattingen van de OESO slechts rond een vijfde van de wereldhandel voor hun rekening. Bovendien kent de handel in diensten, net als de handel in goederen, een sterke regionale voorkeur als gevolg van de impliciete, aan de afstand verbonden kosten (zoals verschillen in wettelijke regelingen, taal, enz.). Tot besluit
0 1 2 3 4 5 6
1 2 3 4 5 Tsjechië 7 Hongarije 8 Polen 9 10 Noorwegen 1) Zweden 11 Denemarken 12
6 7 8 9 10 11 12 Verenigd Koninkrijk Turkije 2) Korea China 2) Japan Verenigde Staten
0
Bronnen: VN (Comtrade), OESO (Statistics on Interna tion al Trade in Services) en berekeningen van medewerkers van de ECB. Vanwege gegevensb eperkingen is de referentieperiode 2008. 1) Noorwegen: gegevens voor 2007. 2) China en Turkije: gegevens met betrekking tot diensten niet opgenomen.
Als grootste importeur in de wereldeconomie is het eurogebied voor veel van zijn handelspartners een belangrijke exportmarkt. De afhankelijkheid van de uitvoer naar het eurogebied is, mede rekening houdend met de omvang van de totale exportsector, het hoogst in landen die zich geografisch gezien dicht bij het eurogebied bevinden. Daarom zullen deze landen waarschijnlijk het meest profiteren van een toenemende vraag in het eurogebied.
24
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
2 M O N E TA I R E E N F I N A N C I Ë L E O N T W I K K E L I N G E N 2 . 1 D E G E L DVO O R R A A D E N D O O R M F I ’ S V E R S T R E K T E K R E D I E T E N Afgezien van de invloed van de bijzondere factoren van de afgelopen maanden wijzen de monetaire gegevens tot en met januari 2011 nog steeds op een geleidelijk herstel van de groei op jaarbasis van zowel M3 als de door MFI’s aan de particuliere sector verstrekte leningen. Dit herstel kenmerkt zich vooralsnog door lage groeicijfers en doet niets af aan het oordeel dat op de middellange tot langere termijn de onderliggende geldgroei gematigd en de inflatoire druk beperkt zal zijn. De sectorale ontwikkelingen in de kredietverlening aan de particuliere sector bevestigen het geleidelijke herstel van de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen; voor deze sector werd in januari 2011 voor het eerst sinds het derde kwartaal van 2009 een positieve groei op jaarbasis opgetekend. De twaalfmaands groei van de kredietverlening aan huishoudens bleef globaal gehandhaafd op de eerdere positieve niveaus.
H E T R U I M G E D E F I N I E E R D E M O N E TA I R E A G G R E G A AT M 3 De twaalfmaands groei van het ruim gedefinieerde monetaire aggregaat M3 stond in januari 2011 op 1,5%, ongewijzigd ten opzichte van het vierde kwartaal van 2010, maar hoger dan de 0,7% die in het derde kwartaal werd opgetekend (zie Grafiek 10). Dit verhult overigens wel dalingen in de twaalfmaands groeipercentages in december 2010 en januari 2011, die hoofdzakelijk waren toe te schrijven aan dalingen in de interbancaire transG r a f i e k 1 0 D e g ro e i va n M 3 acties via centrale tegenpartijen in de geldaanhoudende sector. De jongste gegevens stroken dus met de opvatting dat de monetaire dynamiek (mutaties in procenten; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) in het eurogebied geleidelijk herstelt, maar wel M3 (twaalfmaands groei) op een laag niveau blijft (zie Kader 2 getiteld M3 (driemaands voortschr. gecentreerd gemiddelde “Permanente en tijdelijke factoren in de groei van de twaalfmaands groei) M3 (zesmaands groei op jaarbasis) van monetaire aggregaten”, voor een analyse van 14 14 de factoren die thans invloed uitoefenen op de geldgroei). Tegelijkertijd impliceren de jongste 12 12 gegevens een licht hoger niveau van onzekerheid 10 10 aangaande de kracht van dit herstel. 8
8
Wat de componenten betreft verhult de verster6 6 king van de twaalfmaands groei van M3 sinds de 4 4 zomer van 2010 de aanhoudend forse daling van het twaalfmaands groeitempo van M1 in het vier2 2 de kwartaal en in januari (hoewel dit groeitempo 0 0 nog wel positief blijft), terwijl de twaalfmaands groei van kortlopende deposito’s met uitzonde-2 -2 1999 2001 2003 2005 2007 2009 ring van girale deposito’s (M2-M1) gedurende Bron: ECB. het gehele vierde kwartaal steeg en in januari positief werd. Tegelijkertijd heeft de recentelijk weer steiler geworden rendementscurve de aantrekkelijkheid van M3-instrumenten vergeleken met langerlopende financiële activa buiten M3 over het algemeen verlaagd. Wat de tegenposten betreft was de groei van M3 op jaarbasis in het vierde kwartaal en in januari vooral toe te schrijven aan de twaalfmaands groei van de kredietverlening ten behoeve van de economie van het eurogebied. Het twaalfmaands groeitempo van de kredietverlening aan de overheid steeg in het vierde kwartaal, hoofdzakelijk vanwege het statistische effect van de overdracht van ECB Maandbericht Maart 2011
25
Kader 2
P e r m a n e n t e e n t i j d e l i jk e fa c to r e n i n d e g ro e i va n m o n e ta i r e a gg r e g at e n
Nietttegenstaande de invloed van G r a f i e k A G ro e i va n M 3 e n bepaalde tijdelijke factoren rond de o nderliggende M3 jongste jaarwisseling is sprake van een geleidelijk aantrekkende twaalf(mutaties in procenten per jaar) maands groei van M3 sinds medio scala aan maatstaven voor “onderliggende” geldgroei 2010 (zie Grafiek A). De gelijktijdige M3 versterking van de kredietverlening leningen aan de particuliere sector door MFI’s aan de particuliere sector 14 14 doet vermoeden dat in deze ontwik12 12 keling een opleving van de achterlig10 10 gende monetaire expansie tot uiting komt. Dit vermoeden wordt gesterkt 8 8 door tal van kwantitatieve methoden 6 6 voor het schatten van onderliggende 4 4 monetaire tendensen, die aangeven 2 2 dat de monetaire dynamiek recent het dieptepunt is gepasseerd en inmiddels 0 0 een nog aarzelend herstel laat zien.1 -2 -2 Tegen deze achtergrond verschaft dit -4 -4 Kader een meer kwantitatieve analyse 2005 2006 2007 2008 2009 2010 van de duurzame component van de Bronnen: ECB en berekeningen van de ECB. Toelichting: Het scala aan maatstaven voor de onderliggende groei van M3, met gebruikmaking van geldgroei is afgeleid met behulp van enkele methoden zoals beschreven in het Kader “Underlying monetary dynamics: technieken voor het schatten van de concept and quantitative illustration” in het Monthly Bulletin bijdrage van tijdelijke factoren binvan mei 2008. nen een empirisch coherent systeem, namelijk een omvangrijk Bayesiaans vector-autoregressiemodel (BVAR) ontwikkeld ten behoeve van de monetaire analyse.2 Beoordeling van de onderliggende geldgroei
Een belangrijk onderdeel van de monetaire analyse is het bepalen van de onderliggende monetaire expansie. Dit verschaft namelijk inzicht in de risico’s voor de prijsstabiliteit op de middellange termijn die voortkomen uit monetaire ontwikkelingen. Wanneer men deze onderliggende monetaire trend in beeld wil brengen, ligt het voor de hand de gemeten geldgroei te ontbinden in twee globale componenten: een duurzame en een tijdelijke. De duurzame component kan worden gerelateerd aan het groeitempo van de bancaire kredietverlening. Immers, de daarin impli1 De gebruikte methoden om deze diverse maatstaven voor de onderliggende monetaire groei te schatten, staan beschreven in het kader ‘Underlying monetary dynamics: concept and quantitative illustration’ in het Monthly Bulletin van mei 2008. Deze empirische maatstaven zijn uiteraard gebrekkige benaderingen van het niet strikt gedefinieerde begrip ‘onderliggende’ monetaire expansie. Bovendien geldt dat de indicatieve waarde van de diverse empirische maatstaven in de tijd kan variëren. 2 Dit model wordt beschreven in Bijlage 1 bij Hoofdstuk 4 in Papademos, L.D. en J. Stark (red.), 2010, Enhancing Monetary Analysis, ECB, Frankfurt am Main. Zie voor meer bijzonderheden Giannone, D., M. Lenza, en L. Reichlin (2009), ‘Money, credit, monetary policy and the business cycle in the euro area’, ECB.
26
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
ciet tot uiting komende algemene groei van de balanstotalen van banken, huishoudens en ondernemingen zal waarschijnlijk van blijvende invloed zijn op aanhoudingen van liquide middelen. De tijdelijke component hangt samen met ‘portefeuilleherschikkingen’, oftewel de omzetting van monetaire in niet-monetaire vermogensbestanddelen en vice versa op grond van risico/rendementsoverwegingen die typisch van voorbijgaande aard zijn. Ook bijzondere institutionele factoren kunnen een tijdelijk effect op de geldgroei uitoefenen. Deze ontbinding maakt het vervolgens mogelijk de monetaire groei te corrigeren voor de invloed van tijdelijke effecten en vertekeningen en zo de onderliggende trend in te schatten die samenhangt met het ontstaan van risico’s voor de prijsstabiliteit op de middellange termijn.
G r a f i e k B We r ke l i j ke e n vo o r d e c o n j u n c t u u r g e c o r r i g e e rd e g ro e i va n M 3 (mutaties in procenten per jaar; procentpunten) bijdrage van conjunctuurschok aan groei van M3 werkelijke groei van M3 minus bijdrage van conjunctuurschok werkelijke groei van M3
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
2000
2002
2004
2006
2008
2010
-4
Bronnen: ECB en berekeningen van de ECB. Toelichting: De bijdrage van de conjunctuurschok is geschat met behulp van een BVAR-model, zoals toegelicht in de hoofdtekst van het Kader en in voetnoot 3.
Een modelanalyse van tijdelijke invloeden op het beloop van de monetaire ontwikkeling
Ter aanvulling op en verbetering van de beoordeling op basis van bestaande maatstaven voor monetaire trendgroei, presenteert dit Kader een nieuwe methode voor het modelleren van maatstaven voor de twaalfmaands M3-groei, gecorrigeerd voor de invloed van de conjunctuur en andere tijdgebonden factoren. Deze methode is gebaseerd op een omvangrijk BVAR model. Schommelingen in liquide aanhoudingen kunnen voortkomen uit het groeitempo van de reëel-economische bedrijvigheid en van de inkomens (in dit model weergegeven door de industriële productie). Grafiek B toont de aldus geschatte bijdrage van de conjunctuur aan de groei van M3 en zet de twaalfmaands groei van M3 zoals gemeten af tegen de groei van M3 zonder die bijdrage.3 De grafiek wekt de indruk dat de twaalfmaands M3-groei over het algemeen niet zo sterk wordt beïnvloed door de conjunctuur: het verschil in omvang tussen de gemeten en de gecorrigeerde groei op jaarbasis kan in individuele maanden oplopen tot 2 procentpunt, maar beide tijdreeksen vertonen geen significante kwalitatieve verschillen. Wat betreft de recente periode lijkt het herstel van de M3-groei eerst te zijn vertraagd en vervolgens enige tijd steeds sterker door de conjunctuur te zijn afgeremd, al is dit effect de laatste maanden weer afgenomen. Nu zijn er natuurlijk behalve conjunctuurschokken ook andere tijdelijke schokeffecten, bijvoorbeeld als gevolg van speculatie. Met de bovenbeschreven BVAR3 De schok is datgene waaraan de grootste variantie in de industriële productie in het eurogebied bij een middellange of kortere conjunctuurcyclus (korter dan 8 jaar) is toe te schrijven. Opgemerkt zij dat deze ‘conjunctuurschok’ nietstructureel is, want niet gebonden aan identificatiecriteria, en kan worden beschouwd als een lineaire combinatie van schokken die bepalend zijn voor de conjunctuur zelf.
ECB Maandbericht Maart 2011
27
Grafiek C M3 en de “permanente c o m p o n e n t ” va n M 3
G r a f i e k D I nv l o e d va n t i j d e l i j ke s c h o k , naar monetair instrument
(mutaties in procenten per jaar; procentpunten)
(procentpunten van twaalfmaands groei van M3; procenten per jaar) tijdelijke M3-M2 schokken tijdelijke M2-M1 schokken tijdelijke M1 schokken helling van de rendementscurve
bijdrage van tijdelijke geldschokken werkelijke groei van M3 minus bijdrage van tijdelijke geldschokken werkelijke groei van M3
14
14
4
4
12
12
3
3
10
10
2
2
8
8
1
1
6
6
4
4
0
0
2
2
-1
-1
0
0
-2
-2
-2
-2
-3
-3
-4 2000 2002 2004 2006 2008 2010 Bronnen: ECB en ramingen van de ECB. Toelichting: De bijdrage van de tijdelijke geldschokken is geschat met behulp van een BVAR-model, zoals toegelicht in de hoofdtekst van het Kader en in voetnoot 4.
-4
-4
2000
2002
2004
2006
2008
2010
-4
Bronnen: ECB en ramingen van de ECB. Toelichting: De bijdrage van de tijdelijke geldschokken is geschat met behulp van een BVAR-model, zoals toegelicht in de hoofdtekst van het Kader en in voetnoot 4. De helling van de rendementscurve is gedefinieerd als het verschil tussen het referentierendement op tienjaars obligaties uitgegeven in het eurogebied en de driemaands EURIBOR-rente.
analyse is het mogelijk het effect van tijdelijke schokken op de M3-groei te schatten.4 Grafiek C illustreert de bijdrage van deze tijdelijke schokken aan de twaalfmaands groei van M3. Hieruit blijkt dat deze invloed sterker is dan die van de conjunctuur alleen en bijvoorbeeld ook dat de periode van portefeuilleherschikkingen tussen medio 2001 en 2003 grotendeels is toe te schrijven aan zulke tijdelijke schokken.5 Dit traject toont de uitzonderlijk sterke voorkeur voor liquiditeiten waarmee dit model echter niet specifiek rekening houdt en die dus maar ten dele tot uiting komt. Wel signaleert het model correct het beginpunt van de periode medio 2004 toen een groeiversnelling van M3 samenviel met een sterke parallelle opwaartse beweging van zowel geld als krediet, en dus een meer permanent, of ´onderliggend`, karakter had. Daarentegen lijkt de recente toename van de twaalfmaands M3-groei grotendeels toe te schrijven aan de wegebbende negatieve invloed van dat soort tijdelijke schokken. Opgemerkt zij dat de bijdragen van de conjunctuurschok en de tijdelijke monetaire schok niet samenvallen en slechts in bepaalde perioden enige samenhang lijken te vertonen (zoals vanaf 2007). De correlatie tussen beide invloeden gedurende de periode van 2000 tot 2010 bedraagt dan ook slechts 42%. Dit duidt erop dat de monetaire dynamiek blootstaat aan veel meer tijdelijke schokeffecten dan alleen 4 De methode bestaat erin dat uit alle mogelijke schokken die van invloed zijn op M3 in het eurogebied die schokken worden gekozen waaraan de maximale variantie bij middellange tot korte frequenties kan worden toegeschreven, welke worden aangemerkt als ‘tijdelijke schokken’. Van deze tijdelijke schokken wordt dan de bijdrage aan de M3-groei berekend. De hoogte van de ‘permanente’ M3-groei wordt vervolgens verkregen door deze bijdrage af te trekken van de feitelijke M3-groei. In dit geval is de schok eveneens niet-structureel en derhalve niet te interpreteren in economische zin (anders dan, bijvoorbeeld, een tijdelijke schok in de geldvraag); wel is de schok te beschouwen als een combinatie van tijdelijke schokken met rechtstreeks effect op M3, waartoe ook, althans voor een deel, de eerder besproken conjunctuurschok behoort. 5 Zie het artikel ‘Money demand and uncertainty’ in het Monthly Bulletin van oktober 2005.
28
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
die ten gevolge van de conjunctuur. Een blik op de invloed van tijdelijke schokken op M1, M2-M1 en M3-M2 leert iets over de aard van zulke schokken (zie Grafiek D). Zo hangen de bijdragen van tijdelijke M1-schokken op de groei van M3 sterk samen met de analoge bijdragen van de conjunctuurschok. Dit geldt echter niet voor de overige componenten van M3. Een sterke positieve correlatie wordt eveneens gevonden tussen de invloed van tijdelijke M1-schokken op de groei van M3 en de gradiënt van de rendementscurve, terwijl een significant negatieve correlatie ten opzichte van deze gradiënt wordt gevonden voor de invloed van tijdelijke schokken op de overige componenten van M3. Laatstgenoemde correlatie is te verwachten, aangezien een steile rendementscurve beleggers prikkelt om hun vermogen te verschuiven vanuit M3 naar langer lopende en wellicht ook riskantere vermogensbestanddelen. Dit negatieve verband valt in Grafiek D waar te nemen in de periode vanaf 2004, terwijl het in de periode van bovennormale portefeuilleherschikkingen tussen 2001 en 2003 lijkt te zijn overgecompenseerd door -onzekerheidshalve verschuivingen naar M3-M1. Per saldo lijken tijdelijke M1-schokken grotendeels samen te hangen met conjunctuurfactoren, terwijl tijdelijke schokken in M3-M2 en M2-M1 veeleer samenhangen met de rendementscurve.6 Conclusie Al met al biedt de modelanalyse van de invloed van tijdelijke schokken op de groei van monetaire aggregaten steun aan op de beschikbare maatstaven voor de onderliggende monetaire expansie gebaseerde indruk, namelijk dat de recente opleving van de twaalfmaands M3-groei niet zonder meer voor rekening komt van de onderliggende geldgroei. Deze opleving hangt namelijk samen met het wegebben van remmende invloeden van tijdelijke factoren op de geldgroei, zoals de gradiënt van de rendementscurve en de huidige conjunctuurfase. Na correctie voor de invloed van de conjunctuur en andere tijdelijke schokken blijkt de gevonden waarde voor de M3-groei zich bovendien op te houden binnen de grenzen aangegeven door de beschikbare maatstaven voor de onderliggende monetaire groei. Het tempo van de onderliggende geldgroei, hoewel hoger dan dat van de gemeten twaalfmaands groei van M3, is niettemin matig, wat erop duidt dat de risico’s voor de prijsstabiliteit op de middellange termijn vooralsnog beheersbaar zijn. 6 Zie voor een analyse van de invloed van de rendementscurve op de monetaire dynamiek het Kader ‘De invloed van de rendementscurve op recente ontwikkelingen in monetaire aggregaten’ in het Maandbericht van december 2010.
activa aan een Duitse ‘bad bank’ regeling (die is gerubriceerd als een onderdeel van de overheid). Dit effect zal een aantal maanden zichtbaar blijven in de twaalfmaands groeicijfers. Ook de groei op jaarbasis van de kredietverlening aan de particuliere sector trok aan, vooral in de door MFI’s verstrekte leningen. Op sectorniveau bleef de twaalfmaands groei van door MFI’s aan huishoudens verstrekte leningen schommelen rond het niveau sinds medio 2010, terwijl de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen geleidelijk verder herstelde en in januari voor het eerst sinds het derde kwartaal van 2009 positief werd. De belangrijkste door MFI’s in het eurogebied aangehouden activa stegen in januari; dit kwam vooral door groei van de kredietverlening aan de particuliere sector van het eurogebied. Als we naar ECB Maandbericht Maart 2011
29
Ta b e l 2 O ve r z i c h t m o n e t a i re va r i a b e l e n (kwartaalcijfers zijn gemiddelden; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) Uitstaand bedrag als percentage van M3 1) M1 49.5 Chartale geldomloop 8.5 Girale deposito’s 41.0 M2 – M1 (= overige kortlopende deposito’s) 39.2 Deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar 19.0 Deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden 20.2 M2 88.7 M3 – M2 (= verhandelbare instrumenten) 11.3 M3 100.0 Kredietverlening aan ingezetenen van het eurogebied Kredietverlening aan de overheid Leningen aan de overheid Kredietverlening aan de private sector Leningen aan de private sector Leningen aan de private sector, gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties Langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves)
Twaalfmaands groei 2010 I 11.3 6.2 12.4 -8.2 -22.7 13.3 1.7 -11.7 -0.2
2010 II 10.3 6.4 11.1 -8.0 -21.5 10.3 1.4 -9.8 -0.1
2010 III 7.9 6.6 8.1 -5.1 -16.1 8.3 1.8 -6.6 0.7
2010 III 4.9 5.6 4.8 -1.1 -8.7 7.2 2.2 -3.1 1.5
2010 dec. 4.4 4.6 4.4 -0.5 -6.9 6.2 2.2 -2.0 1.7
2011 jan. 3.2 5.5 2.7 1.1 -3.2 5.6 2.3 -4.2 1.5
1.9 9.8 3.5 0.3 -0.4
1.7 9.0 6.7 0.2 0.2
2.0 7.5 6.5 0.8 0.9
3.3 11.5 15.5 1.5 1.7
3.4 11.6 20.2 1.6 1.9
3.8 11.6 18.5 2.0 2.4
-0.2
0.1
1.0
1.9
2.3
2.7
5.5
4.4
2.6
2.7
3.0
2.6
Bron: ECB. 1) Per ultimo van de laatste maand waarvoor cijfers beschikbaar zijn. Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen.
de laatste drie maanden in hun geheel kijken, zien we dat de totale MFI-balans nog steeds krimpt. Dit is echter het gevolg van het geleidelijk uit de cijfers verdwijnende statistische effect van de ‘bad bank’ regeling. BE L AN G RI J K S TE C O M P O NENTEN VAN M 3 De ontwikkeling van het twaalfmaands groeitempo van M3 verhult de geleidelijke convergentie van de groeivoeten van de belangrijkste componenten van M3. De groei van M1 op jaarbasis daalde opnieuw in het vierde kwartaal van 2010 en in januari 2011, maar bleef positief, terwijl de twaalfmaands groei van kortlopende deposito’s met uitzondering van girale deposito’s (M2-M1) en verhandelbare instrumenten (M3-M2; zie Grafiek 11), minder negatief werd. Deze convergentie fluctueerde in tempo en blijkt niet uit de gegevens per maand. Toch is deze convergentie in lijn met de rentevergoeding op de diverse instrumenten in M3. De twaalfmaands groei van M1 daalde van 10,3% in het tweede kwartaal en 7,9% in het derde kwartaal tot 4,9% in het vierde kwartaal. Daarna was sprake van een verdere daling tot 3,2% in januari (zie Tabel 2). De twaalfmaands groei van kortlopende deposito’s met uitzondering van girale deposito’s steeg in januari tot 1,1%, vanaf –1,1% en –5,1% in respectievelijk het vierde en het derde kwartaal van 2010. De individuele subcomponenten lieten echter nog steeds een uiteenlopende ontwikkeling zien: het twaalfmaands groeitempo van kortlopende deposito’s nam opnieuw aanzienlijk toe maar bleef negatief, terwijl het twaalfmaands groeitempo van kortlopende spaardeposito’s bleef dalen maar fors positief bleef. De afname van het verschil in groeitempi van respectievelijk M1 en kortlopende deposito’s met uitzondering van girale deposito’s is in belangrijke mate de weerspiegeling van het rentebeloop. Per saldo steeg de rente op kortlopende termijn- en spaardeposito’s in het vierde kwartaal iets verder, en dat gold eveneens voor het ecart ten opzichte van de rentevergoeding op girale deposito’s. Dit steiler worden van het kortere segment van de rendementscurve stimuleerde een verschuiving van
30
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
G r a f i e k 1 2 Ko r t l o p e n d e d e p o s i t o ’s e n re p o ’s
girale deposito’s naar andere, beter renderende deposito’s binnen M3. De twaalfmaands groei van verhandelbare instrumenten steeg van -6,6% in het derde kwartaal tot -3,1% in het vierde kwartaal, maar daalde rond de jaarwisseling weer tot -4,2% in januari. Deze daling werd voor het merendeel veroorzaakt door ontwikkelingen in twee subcomponenten van verhandelbare instrumenten. Ten eerste is aan de substantiële stijging van repo’s in november – die verband hield met de interbancaire transacties via centrale tegenpartijen – sindsdien een eind gekomen. Ten tweede kenden aandelen/participaties in geldmarktfondsen een relatief sterke krimp, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van de alternatieve kosten van het aanhouden van deze instrumenten, gegeven het huidige lage niveau van de korte rente.
(mutaties in procenten per jaar; niet voor seizoen en kalendere ffecten gecorrigeerd)
niet-financiële vennootschappen huishoudens financiële intermediairs 30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-10
Bron: ECB. Toelichting: MFI-sector m.u.v. het Euros ysteem.
De twaalfmaands groei van M3-deposito’s – die kortlopende deposito’s en repo’s omvatten en die het ruimst gedefinieerde monetaire aggregaat vertegenwoordigen waarvoor betrouwbare informatie op sectorniveau beschikbaar is – bedroeg in januari 3,0%, tegen 3,4% in het vierde kwartaal, maar wel hoger dan de 2,2% van het derde kwartaal. Dit is grotendeels het gevolg van de bijdragen van zowel huishoudens als niet-monetaire financiële intermediairs met uitzondering van pensioenfondsen en verzekeringsinstellingen (OFI’s), waarin het sterke effect is begrepen van de interbancaire transacties via centrale tegenpartijen, die geregistreerd worden als door OFI’s aangehouden repo’s (zie Grafiek 12). De bijdrage van niet-financiële vennootschappen bleef globaal ongewijzigd in zowel het vierde kwartaal als in januari. De bijdrage van de sector huishoudens is de afgelopen maanden aanzienlijk gestegen en was in januari vergelijkbaar met die van de sector OFI’s. De recente forse stijging van de bijdrage van huishoudens valt niet alleen toe schrijven aan het gewicht van deze sector in de totaal aangehouden deposito’s, maar ook aan de ietwat vertraagde reactie van deze sector op wijzigingen in het rentebeeld. BE L AN G RI J K S TE TE G EN P O S TEN VAN M 3 Wat de tegenposten van M3 betreft toonde de twaalfmaands groei van de totale kredietverlening door MFI’s aan ingezetenen in het eurogebied een flinke stijging tot 3,8% in januari 2011, ten opzichte van 3,3% in het vierde kwartaal van 2010 en 2,0% in het derde kwartaal (zie Tabel 2). De in januari waargenomen stijging kwam op het conto van de kredietverlening aan de particuliere sector, terwijl de groei van de kredietverlening door MFI’s aan de overheid ongewijzigd bleef. De twaalfmaands groei van de kredietverlening door MFI’s aan de particuliere sector steeg verder tot 2,0% in januari, ten opzichte van 1,5% en 0,8% in respectievelijk het vierde en het derde kwartaal. De twaalfmaands groei van door MFI’s aangehouden schuldbewijzen van de particuliere sector bleef gematigd (-0,2% in januari). Hierin komt het in vergelijking met eerdere perioden relatief lage niveau van aangehouden securitisaties in de laatste paar maanden tot uitdrukking. De twaalfmaands groei van door MFI’s aangehouden aandelen en deelnemingen steeg in zowel het vierde kwartaal als in januari, toen deze op 1,9% stond. ECB Maandbericht Maart 2011
31
Het twaalfmaands groeitempo van door MFI’s aan de particuliere sector verstrekte leningen – de grootste component van de kredietverlening aan de particuliere sector – nam opnieuw toe en kwam in januari uit op 2,4%, tegen 1,7% in het vierde kwartaal en 0,9% in het derde kwartaal (zie Tabel 2). Dit ondersteunt de visie dat het sinds de jaarwisseling waargenomen herstel van de dynamiek in de kredietverlening aan de particuliere sector doorzet, zij het in bescheiden mate. Correctie voor securitisaties heeft nog steeds een marginaal effect op het niveau en het patroon van de twaalfmaands groei van door MFI’s aan de particuliere sector verstrekte leningen, zoals al sinds begin 2010 het geval is.
Grafiek 13 M3 en de langerlopende f i n a n c i ë l e p a s s i va va n d e MFI ’s (mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalender effecten gecorrigeerd) M3 langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) 14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
De in januari waargenomen stijging van de 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: ECB. twaalfmaands groei van leningen aan de particuliere sector vloeit voort uit een bescheiden stijging van de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan huishoudens tot 3,1%, terwijl de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen voor het eerst sinds augustus 2009 positief werd en thans 0,4% bedraagt, tegen -0,4% in het vierde kwartaal en -1,3% in het derde kwartaal. Het twaalfmaands groeitempo van leningen aan OFI’s toonde in zowel het vierde kwartaal als in januari een verdere stijging ten opzichte van de voorgaande kwartalen. De jongste gegevens bevestigen dat de twaalfmaands groei van door MFI’s aan huishoudens verstrekte leningen sinds medio 2010 is afgevlakt tot rond 3%. Dit verhult nog steeds verschillen in de groeicijfers van de diverse soorten leningen. De twaalfmaands groei van verstrekte woninghypotheken is fors positief gebleven (3,9% in januari), terwijl de twaalfmaands groei van consumptief krediet negatief is gebleven (-0,8% in januari). De sterkere ontwikkeling bij woninghypotheken strookt met het geleidelijke herstel van de huizenmarkt in een aantal eurolanden, terwijl de zwakke ontwikkeling van het consumptief krediet onder meer is toe te schrijven aan de nog steeds sterk negatieve twaalfmaands groei van het aantal verkochte nieuwe auto’s. De twaalfmaands groei van de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen werd in januari positief en bevestigt het geleidelijke herstel sinds het tweede kwartaal van 2010. Deze stijging van de kredietopname strookt met de
32
ECB Maandbericht Maart 2011
G r a f i e k 1 4 Teg e n p o s t e n va n M 3 (twaalfmaands stromen; EUR miljard; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) kredietverlening aan de particuliere sector (1) kredietverlening aan de overheid (2) netto externe activa (3) langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) (4) overige tegenposten (m.i.v. kapitaal en reserves) (5) M3 1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800
2006
2007
2008
2009
2010
1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800
Bron: ECB. Toelichting: M3 is alleen als referentie opgenomen (M3 = 1+2+3–4+5). De langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) zijn met een omgekeerd teken opgenomen, omdat zij passiva van de MFI-sector vormen.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
conjunctuurcyclus en de ontwikkeling van het ondernemersvertrouwen. Het kan ook het gevolg zijn van een situatie waarin, nadat eerst vooral krediet werd opgenomen om te voorzien in de behoefte aan werkkapitaal, nu ook steeds meer krediet wordt opgenomen voor investeringen in vaste activa. In sommige bedrijfssectoren kan de behoefte aan krediet echter beperkt zijn gebleven vanwege de beschikbaarheid van interne financiële middelen. Bij de overige tegenposten van M3 stond het twaalfmaands groeitempo van langerlopende financiële passiva (met uitzondering van kapitaal en reserves) van MFI’s in januari op 2,6%, praktisch ongewijzigd ten opzichte van 2,7% in het vierde kwartaal en 2,6% in het derde kwartaal (zie Grafiek 13). Ondanks positieve gemiddelde stromen in het vierde kwartaal en een instroom in januari, daalde de twaalfmaands groei van door de geldaanhoudende sector aangehouden langerlopende deposito’s. Dit zou verband kunnen houden met de afnemende aantrekkingskracht van deze deposito’s in vergelijking met andere beleggingsvormen zoals aandelenfondsen. Tot slot was de uitstroom van EUR 88 miljard op jaarbasis die zich in januari voordeed in de netto externe vermogenspositie van MFI’s vrijwel ongewijzigd ten opzichte van het vierde kwartaal; dit suggereert dat de sinds begin 2010 geregistreerde daling van deze tegenpost niet doorzet (zie Grafiek 14). Het verloop van de netto externe vermogenspositie verhult het feit dat de bruto stromen van zowel externe activa als externe passiva op jaarbasis in de laatste maanden geringer van omvang zijn geworden en tekenen van een omslag van krimp naar groei vertonen.
G r a f i e k 1 5 R a m i n g e n va n d e n o m i n a l e m o n ey ga p 1 )
G r a f i e k 1 6 R a m i n g e n va n d e re ë l e m o n ey ga p 1 )
(als percentage van het uitstaande bedrag aan M3; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd; december 1998 = 0)
(als percentage van het reële uitstaande bedrag aan M3; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd; december 1998 = 0)
26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 1999
nominale money gap op basis van officiële M3-cijfers nominale money gap op basis van M3 gecorrigeerd voor het geraamde effect van portefeuilleherschikkingen 2) 26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 2001 2003 2005 2007 2009 2011
Bron: ECB. 1) De nominale money gap geeft het verschil weer tussen het werkelijke niveau van M3 en het niveau waarvan sprake zou zijn geweest bij een constante M3-groei in overeenstemming met de referentiewaarde van 4½%, met december 1998 als basisperiode. 2) Ramingen van de omvang van de portefeuilleherschikkingen naar M3 vinden plaats op basis van de algem ene benadering zoals behandeld in het artikel “Monetary analysis in real time” in het Monthly Bulletin van oktober 2004.
reële money gap op basis van officiële M3-cijfers reële money gap op basis van M3 gecorrigeerd voor het geraamde effect van portefeuilleherschikkingen 2) 26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 1999
2001
2003
2005
2007
2009
26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 2011
Bron: ECB. 1) De reële money gap geeft het verschil weer tussen het werkelijke niveau van M3, gedefleerd met de HICP, en het gedefleerde niveau van M3 waarvan sprake zou zijn geweest bij een constante nominale M3-groei in overeenstemming met de referentiewaarde van 4½% en een HICP-inflatie conform de door de ECB gehanteerde definitie van prijsstabiliteit, met december 1998 als basisperiode. 2) Ramingen van de omvang van de portefeuilleherschik kingen naar M3 vinden plaats op basis van de algemene benadering zoals behandeld in het artikel “Monetary analy sis in real time” in het Monthly Bulletin van oktober 2004.
ECB Maandbericht Maart 2011
33
A L G E M E N E B E O O R D E L I N G VA N D E M O N E TA I R E L I Q U I D I T E I T I N H E T E U RO G E B I E D Afgemeten aan de ontwikkeling van de nominale en reële ‘money gap’ is in januari 2011 de omvang van de monetaire liquiditeit in het eurogebied, na de dalingen in het vierde en derde kwartaal van 2010, vanaf een hoog niveau licht verder gedaald (zie Grafiek 15 en 16). Dergelijke liquiditeitsmaatstaven dienen echter met omzichtigheid te worden geïnterpreteerd omdat ze berusten op een arbitrair bepaald evenwicht met betrekking tot de aangehouden monetaire activa. De verschillen tussen de diverse bepalingen van de ‘money gap’ kunnen dan ook worden opgevat als een indicatie van de aanzienlijke onzekerheid waarmee de liquiditeitsverhoudingen in het eurogebied op dit moment omgeven zijn. Onder dit voorbehoud wijze deze maatstaven erop dat zich de afgelopen jaren een duidelijke opbouw van monetaire liquiditeit heeft voorgedaan. Het is onwaarschijnlijk dat de sinds eind 2008 waargenomen periode van gematigde M3-groei heeft geleid tot de volledige afbouw van deze eerder opgebouwde liquiditeiten. Afgezien van de bijzondere factoren die de afgelopen paar maanden van invloed zijn geweest op de M3-groei, wijzen de jongste gegevens nog steeds op een geleidelijk herstel van de geldgroei. Tegelijkertijd heeft ook de groei van de kredietverlening aan de particuliere sector geleidelijk verder aan kracht gewonnen, hetgeen wijst op een mogelijke toename van de onderliggende geldgroei. Er blijft echter onzekerheid bestaan over de toekomstige kracht van de monetaire dynamiek. Al met al blijft de vaststelling dat de onderliggende geldgroei gematigd is en dat de uit de monetaire ontwikkelingen voortvloeiende inflatiedruk op de middellange tot lange termijn beperkt blijft, nog steeds overeind.
2 . 2 B E L E G G I N G E N VA N D E N I E T- F I N A N C I Ë L E S E C TO R E N I N S T I T U T I O N E L E B E L E G G E R S De twaalfmaands groei van de totale beleggingen door de niet-financiële sector nam licht toe tot 2,8% in het derde kwartaal van 2010, vooral vanwege de sterkere groei van beleggingen door niet-financiële vennootschappen. De inleg op jaarbasis in aandelen/participaties in beleggingsfondsen nam Ta b e l 3 F i n a n c i ë l e a c t i va va n d e n i e t - f i n a n c i ë l e s e c t o re n i n h e t e u rog e b i e d
Financiële activa Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen, m.u.v. financiële derivaten waarvan: kortlopend waarvan: langlopend Aandelen en deelnemingen, m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen waarvan: g enoteerde aandelen waarvan: n iet-genoteerde aandelen en deelnemingen Aandelen in beleggingsfondsen Verzekeringstechnische reserves Overige 2)
M3 3)
Twaalfmaands groei
Uitstaand bed rag als perc entage van totale financiële activa 1)
2008 II
2008 III
2008 IV
2009 I
2009 II
2009 III
2009 IV
2010 I
2010 II
2010 III
100 23 6 1 5
4,2 5,8 4,6 15,5 3,0
4,0 6,0 3,4 -0,2 4,0
4,2 7,1 5,6 10,1 4,9
3,8 7,5 5,3 -12,6 8,5
3,8 7,1 1,6 -18,2 4,9
3,5 6,1 -0,8 -20,2 2,4
2,4 3,6 -4,0 -27,8 0,1
2,5 1,9 -5,3 -22,5 -2,6
2,6 1,8 -2,5 -16,6 -0,5
2,8 2,3 -2,1 -3,3 -1,9
29 6
3,3 4,7
3,1 4,7
3,8 3,2
4,2 4,3
4,6 4,1
4,6 6,0
2,9 6,7
2,6 7,2
1,8 3,2
1,5 0,7
23 5 15 22
2,8 -5,4 3,6 7,7
2,5 -5,3 3,4 7,0
4,0 -6,3 2,7 5,7
4,1 -5,3 2,9 1,9
4,7 -4,4 3,4 2,1
4,2 -2,1 3,9 1,6
1,9 0,9 4,9 1,2
1,5 0,5 5,4 3,5
1,4 -0,6 5,1 4,7
1,7 -1,8 5,0 5,9
9,7
8,7
7,6
5,2
3,6
1,8
-0,3
-0,1
0,2
1,1
Bron: ECB. 1) Per ultimo van het laatste kwartaal waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Als gevolg van afronding kunnen zich v ers chillen voordoen. 2) Overige financiële activa omvatten leningen en overige vorderingen waarin door niet-financiële vennootschappen verstrekt handelskrediet is begrepen. 3) Per kwartaalultimo. Het monetaire aggregaat M3 omvat mede door niet-MFI’s in het eurogebied (d.w.z. de niet-financiële sectoren en niet-monetaire financiële instellingen) bij MFI’s in het eurogebied en de centrale overheid aangehouden monetaire instrumenten.
34
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
in het vierde kwartaal van het jaar verder af. De twaalfmaands groei van beleggingen door verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen toonde in het derde kwartaal een marginale stijging.
NIET- FINANCI Ë L E S ECTO R In het derde kwartaal van 2010 (het meest recente kwartaal waarvoor gegevens beschikbaar zijn) steeg de twaalfmaands groei van de totale beleggingen door de niet-financiële sector tot 2,8%, ten opzichte van 2,6% in het voorgaande kwartaal (zie Tabel 3). De negatieve bijdrage van schuldbewijzen en de positieve bijdrage van verzekeringstechnische reserves waren min of meer ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande kwartaal. De bijdragen van beleggingen in deposito’s en beleggingen in niet-genoteerde aandelen en deelnemingen stegen verder (zij het slechts marginaal), terwijl de bijdrage van beleggingen in aandelen in beleggingsfondsen verder daalde. Een uitsplitsing naar sector toont aan dat de lichte stijging van de twaalfmaands groei van de totale beleggingen in het derde kwartaal voornamelijk het gevolg was van een sterkere groei van de beleggingen door niet-financiële vennootschappen en, in mindere mate, beleggingen door de overheid, die na twee kwartalen op rij van negatieve groei weer positief werden. Er was inderdaad sprake van een significante toename van de twaalfmaands groei van beleggingen door niet-financiële vennootschappen, van 1,4% in het vierde kwartaal van 2009 (het laagste niveau sinds de aanvang van de derde fase van de EMU) tot 3,4% in het derde kwartaal van 2010. De groei van beleggingen door huishoudens zwakte daarentegen verder af en daalde voor het derde kwartaal op rij (zie Grafiek 17). Voor uitgebreidere informatie over de beleggingen van de particuliere sector wordt verwezen naar paragraaf 2.6 en 2.7. IN S TIT U TI O NE L E BE L E G G ER S Volgens de nieuwe geharmoniseerde statistieken met betrekking tot beleggingsfondsen in het eurogebied is de inleg op jaarbasis in aandelen/ participaties in beleggingsfondsen (exclusief
G r a f i e k 1 7 F i n a n c i ë l e a c t i va va n n i e t f i n a n c i ë l e s e c t o re n (mutaties in procenten per jaar; procentpunten) huishoudens niet-financiële vennootschappen overheid niet-financiële sectoren 6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bron: ECB.
G r a f i e k 1 8 N e t t o i n l eg p e r j a a r b i j g e l d m a r k t - e n b e l eg g i n g s f o n d s e n (EUR miljard) geldmarktfondsen aandelenfondsen 1) obligatiefondsen 1) gemengde fondsen 1) overige fondsen 1), 2) 250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150
-200
2002
2004
2006
2008
2010
-200
Bronnen: ECB en EFAMA. 1) Tot het eerste kwartaal van 2009 worden de kwartaalstroomramingen verkregen uit de niet-geharmoniseerde beleggingsfondsstatistieken van de ECB, berekeningen van de ECB op basis van door EFAMA aangeleverde nationale gegevens, en ramingen van de ECB. 2) Met inbegrip van vastgoedfondsen, hedgefondsen en niet elders geclassificeerde fondsen.
ECB Maandbericht Maart 2011
35
geldmarktfondsen) in het vierde kwartaal van 2010 gedaald tot EUR 328 miljard, tegen EUR 355 miljard in het voorgaande kwartaal, terwijl het twaalfmaands groeitempo verder daalde van 7,2% tot 6,4%. De uitsplitsing naar beleggingsbeleid laat zien dat de daling van de inleg op jaarbasis in de eerste plaats is toe te schrijven aan een lagere inleg in obligatiefondsen, maar ook aan afname van de inleg in gemengde fondsen. Dit is mogelijk het gevolg van de opgelopen spanningen in sommige overheidsschuldmarkten (zie Grafiek 18). De inleg op jaarbasis in aandelenfondsen steeg daarentegen licht ten opzichte van het vorige kwartaal. In het vierde kwartaal werd wederom een forse inleg op jaarbasis in geldmarktfondsen geregistreerd. Dit is toe te schrijven aan de alternatieve kosten die verbonden zijn aan het aanhouden van deze instrumenten, gegeven de lage korte rente waartegen het rendement uit deze fondsen wordt afgemeten.
G r a f i e k 1 9 F i n a n c i ë l e a c t i va va n ve r z e ke r i n g s i n s t e l l i n g e n e n pensioenfondsen (mutaties in procenten per jaar; procentpunten)
schuldbewijzen m.u.v. financiële derivaten genoteerde aandelen niet-genoteerde aandelen en deelnemingen aandelen in beleggingsfondsen overige 1) totaal financiële activa
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: ECB. 1) Met inbegrip van leningen, deposito’s, verzekeringstechnische reserves en overige vorderingen.
De spanningen in de overheidsschuldmarkten komen duidelijker tot uiting in de cijfers op kwartaalbasis. De inleg in aandelen/participaties in beleggingsfondsen (exclusief geldmarktfondsen) op kwartaalbasis bedroeg in het vierde kwartaal van 2010 in totaal EUR 82 miljard (op basis van niet voor seizoen gecorrigeerde cijfers). De omvang van de instroom was bijna ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande kwartaal, maar de samenstelling ervan (dat wil zeggen de soorten belegG r a f i e k 2 0 G e l d m a r k t re n t e gingsfondsen die het betreft) is wel degelijk veranderd. De inleg in obligatiefondsen daalde in het vierde kwartaal onder invloed van opnieuw (procenten per jaar; procentpunten; daggegevens) opgelopen spanningen in de overheidsschuldeenmaands EURIBOR (links) markten, terwijl de inleg in aandelenfondsen driemaands EURIBOR (links) twaalfmaands EURIBOR (links) steeg en de instroom in andere fondsen positief ecart tussen twaalfmaands en eenmaands werd. Deze ontwikkelingen duiden wellicht op EURIBOR (rechts) verschuivingen tussen fondsen als gevolg van de 1,8 1,05 aanhoudende spanningen op de obligatiemarkt. 1,6 1,00 De inleg in gemengde fondsen was slechts mar1,4 0,95 ginaal hoger dan in het voorgaande kwartaal. De twaalfmaands groei van de totale beleggingen door verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen stond in het derde kwartaal op 5,4%, marginaal hoger dan in het voorgaande kwartaal (zie Grafiek 19). Dit kwam vooral door een verder gestegen bijdrage van beleggingen in schuldbewijzen, die echter werd getemperd door een verdere significante afname van de bijdrage van beleggingen in aandelen van beleggingsfondsen.
36
ECB Maandbericht Maart 2011
1,2
0,90
1,0
0,85
0,8
0,80
0,6
0,75
0,4
0,70
0,2
0,65
0,0
0,60 2009
2010
Bronnen: ECB en Thomson Reuters.
2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
De negatieve bijdrage van beleggingen in genoteerde aandelen nam af; dit lijkt erop te wijzen dat verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen het zwaartepunt in hun beleggingen hebben verlegd van indirecte beleggingen via beleggingsfondsen naar directe beleggingen in de kapitaalmarkt.
2.3 DE GELDMARKTRENTE De geldmarktrente steeg in de periode van december 2010 tot maart 2011, terwijl de volatiliteit hoog bleef. Dit is deels de weerslag van stijgende renteverwachtingen in de langerlopende segmenten van de geldmarkt. In het daggeldsegment bleef de EONIA ook volatiel als gevolg van verdere verbeteringen in de geldmarkten en evenwichtigere liquiditeitsverhoudingen. De rente op niet door onderpand gedekte deposito’s is de afgelopen drie maanden in alle looptijdsegmenten gestegen, waarmee de opwaartse trend sinds mei 2010 werd voortgezet. Op 2 maart 2011 bedroeg de eenmaands, driemaands, zesmaands en twaalfmaands EURIBOR-rente respectievelijk 0,87%, 1,10%, 1,38% en 1,78%, oftewel 5, 7, 12 en 25 basispunten boven de niveaus van 1 december 2010. Het ecart tussen de twaalfmaands en eenmaands EURIBOR-rente – een indicator van de helling van de geldmarktrendementscurve – steeg in die periode aanzienlijk, namelijk met 19 basispunten tot 91 basispunten op 2 maart (zie Grafiek 20). De enigszins hogere volatiliteit in de tweede helft van 2010 van de door onderpand gedekte geldmarktrentes (zoals de EUREPO of de uit de EONIA-swapindex afgeleide tarieven) hield aan in de verslagperiode (zie Grafiek 21). De verslagperiode werd gekenmerkt door de derde tijdelijke piek sinds mei 2010 in de door onderpand gedekte rente, die waarschijnlijk verband hield met het afloG r a f i e k 2 1 D r i e m a a n d s E U R E P O, E U R I B O R e n d a g g e l d re n t e sw a p
G r a f i e k 2 2 D r i e m a a n d s re n t e t a r i eve n e n d e re n t e o p f u t u re s - c o n t r a c t e n i n h e t e u rog e b i e d (procenten per jaar; daggegevens)
(procenten per jaar; daggegevens)
driemaands EUREPO driemaands daggeldrenteswap driemaands EURIBOR
driemaands EURIBOR rente op futures-contracten op 1 december 2010 rente op futures-contracten op 1 maart 2011
2,0
2,0
2,0
2,0
1,5
1,5
1,5
1,5
1,0
1,0
1,0
1,0
0,5
0,5
0,5
0,5
0,0
0,0
0,0
0,0
2009
2010
Bronnen: ECB, Bloomberg en Thomson Reuters.
2011
2009
2010
2011
Bron: Thomson Reuters. Toelichting: Driemaands futures-contracten voor levering aan het eind van het lopende kwartaal en de volgende drie kwartalen, zoals op Liffe g enoteerd.
ECB Maandbericht Maart 2011
37
G r a f i e k 2 3 I m p l i c i e t e vo l a t i l i t e i t e n m e t c o n s t a n t e l o o p t i j d e n a f g e l e i d va n o p t i e s o p d r i e m a a n d s E U RIB O R f u t u re s
G r a f i e k 2 4 ECB - re n t e t a r i eve n e n d e d a g g e l d re n t e
(procenten per jaar; daggegevens)
(procenten per jaar; daggegevens)
driemaands constante looptijd zesmaands constante looptijd negenmaands constante looptijd twaalfmaands constante looptijd
vaste rente bij basisherfinancieringstransacties depositorente daggeldrente (EONIA) marginale beleningsrente
0,3
0,3
0,2
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,2
0,1
0,1
0,0
0,0 2009
2010
2011
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: Deze maatstaf wordt berekend in twee stappen. Allereerst worden de impliciete volatiliteiten afgeleid van opties op driemaands EURIBOR-futures omgezet door deze uit te drukken in termen van prijzen in plaats van rendementen. Vervolgens worden de daaruit resulterende impliciete volatiliteiten, die een constante looptijd kennen, omgezet naar data met een constante resterende looptijd.
0,0
0,0 2009
2010
2011
Bronnen: ECB en Thomson Reuters.
pen in december 2010 van de laatste langerlopende herfinancieringstransactie met een looptijd van een jaar. Er was sprake van een sterke stijging van de rentetarieven, gevolgd door een bescheiden daling, die bijdroeg aan de in totaliteit stijgende trend sinds mei 2010. De driemaands rente voor daggeldrenteswaps stond op 2 maart op 0,83%, ofwel circa 13 basispunten hoger dan op 1 december. De overeenkomstige ongedekte EURIBOR-rente steeg minder dan de gedekte swaprente, waardoor het ecart tussen de twee rentes afnam van 33 basispunten op 1 december tot 26 basispunten op 2 maart en daarmee weer uitkwam op een niveau dat vergelijkbaar is met het niveau van april en oktober 2010. De ontwikkelingen gedurende de verslagperiode getuigen van een verbeterde situatie op de financiële markten na een periode van toegenomen spanningen in november 2010. De rentevoeten zoals impliciet begrepen in de prijzen van driemaands EURIBOR-futures met vervaldatum in maart, juni en september 2011 bedroegen op 2 maart respectievelijk 1,14%, 1,46% en 1,72%. Ten opzichte van de niveaus van 1 december houdt dit een daling in van 2 basispunten voor de futures die in maart vervallen en een stijging van respectievelijk 22 en 40 basispunten voor de contracten met vervaldatum in juni en september. Deze ontwikkelingen houden in dat de EURIBORcurve voor deze looptijden steiler is geworden (zie Grafiek 22). De impliciete volatiliteit bij constante looptijden van drie, zes, negen en twaalf maanden, zoals afgeleid uit opties op driemaands EURIBOR-futures, daalde in de loop van december 2010 enigszins, maar liet in de eerste twee maanden van 2011 weer een stijging zien, die meer geprononceerd was voor de langere looptijden (zie Grafiek 23). Uit beschikbare gegevens blijkt echter dat marktdeelnemers de waarschijnlijkheid van toekomstige grote mutaties in de EURIBOR-rente nog nooit zo laag hebben ingeschat sinds het uitbreken van de crisis (Voor meer informatie over het impliciete verband tussen EURIBOR en
38
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
optieprijzen, zie het artikel “The information content of option prices during the financial crisis” in het Monthly Bulletin van februari 2011). Wat het daggeldsegment betreft is de volatiliteit van de EONIA in de verslagperiode verder gestegen, met name onder invloed van de liquiditeitsverhoudingen en eindejaarseffecten. Het tarief was aanzienlijk hoger dan gedurende het grootste deel van 2010. Aan het begin van de eerste twee aanhoudingsperioden van 2011 lag de EONIA gedurende korte tijd boven de basisherfinancieringsrente, een ontwikkeling die zich sinds juni 2009 niet meer had voorgedaan. In beide gevallen daalde de EONIA tegen het eind van de aanhoudingsperiode weer tot ruim onder de basisherfinancieringsrente. Op 2 maart bedroeg de EONIA 0,47% (zie Grafiek 24). In de verslagperiode bleef de ECB de geldmarkten ondersteunen via liquiditeitsverruimende transacties met looptijden van een week, een aanhoudingsperiode en drie maanden. De liquiditeitsverruimende transacties van het Eurosysteem werden uitgevoerd als vaste-rentetenders met volledige toewijzing. De ECB voerde wekelijks ook liquiditeitsverkrappende transacties met een looptijd van een week uit via variabele-rentetenders en met een maximale inschrijvingsrente van 1,00%. Via deze liquiditeitsverkrappende transacties wees de ECB een bedrag toe dat overeenkomt met de omvang van de aankopen in het kader van het Programma voor de effectenmarkten, welke op 2 maart in totaal EUR 77,5 miljard bedroeg (zie ook Kader 3). De liquiditeit in het eurogebied blijft overvloedig en wordt geabsorbeerd via een aanzienlijk dagelijks beroep op de depositofaciliteit en via eenweeks “fine-tuning”transacties die de aankopen in het kader van het Programma voor de effectenmarkten neutraliseren. Kader 3
L i qu i d i t e i Tsv e r h ou d i n g e n e n m o n e ta i r e - b e l e i d s t r a n s a c t i Es t us S e n 1 0 Nov e m b e r 2 0 1 0 EN 8 F e b r ua r i 2 0 1 1 Dit Kader beschrijft het liquiditeitsbeheer van de ECB tijdens de drie reserve-aanhoudingsperioden die eindigden op 7 december 2010, 18 januG r a f i e k A D o o r b a n ke n o p re ke n i n g e n ari 2011 en 8 februari 2011. Gedurende deze pec o u r a n t a a n g e h o u d e n t eg o e d e n n a a s t rioden werden alle herfinancieringstransacties d e re s e r veve r p l i c h t i n g e n in euro wederom uitgevoerd als vaste-renteten(EUR miljard; gemiddeld niveau per aanhoudingsperiode) ders met volledige toewijzing. De geleidelijke 2,60 2,60 normalisering van de monetaire-beleidstransacties werd voortgezet. De laatste langerlopende 2,30 2,30 herfinancieringstransactie met een looptijd van een jaar liep af op 23 december. Op 2 december 2,00 2,00 nam de Raad van Bestuur van de ECB het besluit om alle basis-herfinancieringstransacties, 1,70 1,70 alle herfinancieringstransacties met een bijzon1,40 dere termijn, een looptijd van één aanhoudings- 1,40 periode, en alle driemaands langlopende her1,10 financieringstransacties minstens tot het einde 1,10 van de derde aanhoudingsperiode van 2011 op 0,80 12 april uit te voeren als vaste-rentetenders met 0,80 volledige toewijzing. Het Programma voor de effectenmarkten (Securities Markets Programme) dat op 10
0,50 aug. 2007
feb. aug. 2008
feb. aug. 2009
feb. aug. 2010
feb. 2011
0,50
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
39
mei 2010 was aangekondigd, bleef van kracht, samen met de wekelijks uit te voeren liquiditeitsverkrappende transacties met een looptijd van een week die erop gericht waren om de extra liquiditeitsverschaffing afkomstig van het programma weer te neutraliseren.
G r a f i e k B L i q u i d i t e i t s b e h o e f t e va n h e t b a n k we z e n e n l i q u i d i t e i t s vo o r z i e n i n g (EUR miljard; daggemiddelden voor de gehele periode zijn naast elke post weergegeven) CBPP- en SMP-portefeuille: EUR 133 miljard basisherfinancieringstransacties: EUR 188,9 miljard langerlopende herfinancieringstransacties: EUR 323 miljard ‘fine-tuning’-transacties: EUR 70,7 miljard autonome factoren: EUR 309 miljard rekeningen-courant: EUR 212,7 miljard netto beroep op depositofaciliteit: EUR 52,6 miljard reserveverplichtingen: EUR 211,3 miljard Liquidi-
Liquiditeitsbehoefte van het bankwezen In de verslagperiode bedroeg de totale dagelijkse liquiditeitsbehoefte van het bankwezen – gedefinieerd als de som van autonome factoren, reserveverplichtingen en overreserves (in rekening-courant aangehouden tegoeden voor zover die de reserveverplichtingen te boven gaan) – gemiddeld EUR 520,3 miljard. Dat was EUR 28,5 miljard minder dan het gemiddelde dagelijkse niveau dat in de voorgaande drie aanhoudingsperioden was opgetekend.
800
1.000 teitsvoor800 ziening
600
600
400
400
200
200
1.000
0
0
-200
-200
-400
-400
-600
-600
-800
-800
-1.000
Liquiditeits-1.000 behoefte
Dit was voornamelijk het gevolg van een afnov. dec. jan. feb. 2010 2011 name van EUR 26,8 miljard van de gemiddelde Bron: ECB. waarde van de autonome factoren, die EUR 308,9 miljard bedroeg. Het gemiddelde niveau van de reserveverplichtingen was EUR 211,3 miljard, een daling van EUR 1,9 miljard. De dagelijkse overreserves hadden een omvang van gemiddeld EUR 1.144 miljard, alhoewel deze de EUR 1,86 miljard bereikten in de aanhoudingsperiode die in januari eindigde – het hoogste niveau sinds de historische piek ten tijde van de deconfiture van Lehman Brothers (zie Grafiek A). Aanbod van liquiditeit In de verslagperiode bedroeg de totale via open-markttransacties verschafte liquiditeit gemiddeld EUR 574,3 miljard, een daling van EUR 40 miljard ten opzichte van de voorgaande drie aanhoudingsperioden. De tendertransacties 1 verschaften gemiddeld EUR 441,3 miljard aan liquiditeit. Het aankoopprogramma van gedekte obligaties, waarvoor de aankopen op 30 juni 2010 ten einde liepen, verschafte EUR 60,7 miljard aan liquiditeit. Dit programma bood tezamen met het Programma voor de effectenmarkten gemiddeld EUR 133 miljard aan liquiditeit. Gedurende deze periode werd met behulp van ‘fine-tuning’-transacties een netto bedrag van gemiddeld EUR 70,7 miljard geabsorbeerd. Vergeleken met de drie aanhoudingsperioden tussen 11 augustus en 9 november 2010 nam de liquiditeit die door eenweeks basis-herfinancieringstransacties verstrekt werd met EUR 22,3 miljard toe tot gemiddeld EUR 188,9 miljard, terwijl de herfinanciering via langlopende herfinancieringstransacties met EUR 66,5 miljard terugviel tot gemiddeld EUR 323 miljard. Dat was hoofdzakelijk het gevolg van de gedeeltelijke doorrol van de drie langlopende herfinancie1 Tot
de tendertransacties behoren basis-herfinancieringstransacties, langlopende herfinancieringstransacties en ‘fine-tuning’-transacties. De laatste categorie kan zowel liquiditeitsverruimend als liquiditeitsverkrappend zijn.
40
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
ringstransacties 2 die op 30 september afliepen, alsmede van het aflopen op 23 december van de laatste langlopende herfinancieringstransactie met een looptijd van een jaar (EUR 96,9 miljard). Deze laatste leidde in de verslagperiode tot een afname van de gemiddelde totale herfinanciering via langlopende herfinancieringstransacties van rond EUR 33,9 miljard.
G r a f i e k C D e E O NIA e n d e re n t e t a r i eve n va n d e ECB (dagelijkse rentetarieven in procenten) EONIA vaste rente bij basisherfinancieringstransacties bandbreedte gevormd door de rente op de marginale beleningsfaciliteit en die op de depositofaciliteit 2,0
De liquiditeit die verschaft werd via herfinan- 1,5 cieringstransacties met een bijzondere termijn, een looptijd van één aanhoudingsperiode, steeg 1,0 in de verslagperiode met EUR 24,5 miljard tot gemiddeld EUR 67,2 miljard. Tegelijkertijd nam de liquiditeit die werd verschaft door drie- 0,5 maands langlopende herfinancieringstransacties met EUR 46,4 miljard toe tot gemiddeld EUR 0,0 209,6 miljard (waarbij de toegewezen bedragen nov. opliepen, met name na het aflopen van de laatste Bron: ECB. eenjaars transactie in december 2010). Daarmee keerde de liquiditeitsverschaffing terug naar niveaus die in het najaar van 2008 waren waargenomen.
2,0
1,5
1,0
0,5
2010
dec.
jan. 2011
0,0
Op 4 februari 2011 bedroeg de netto waarde van verrekende aankopen in het kader van het Programma voor de effectenmarkten EUR 76,5 miljard, tegen EUR 64 miljard op 5 november 2010. Tegelijkertijd namen de wekelijks uit te voeren eenweeks transacties om de door het Programma voor de effectenmarkten verschafte liquiditeit te absorberen met hetzelfde bedrag toe. Deze onttrokken in de verslagperiode gemiddeld EUR 69,6 miljard aan liquiditeit. De liquiditeit die op de laatste dag van elke aanhoudingsperiode via eendaags ‘fine-tuning’-transacties werd onttrokken, bedroeg gemiddeld EUR 146,9 miljard. Dat bedrag lag zeer dicht bij het gemiddelde niveau in de voorgaande drie aanhoudingsperioden (zie Grafiek B). Gebruik van permanente faciliteiten De algehele daling van het liquiditeitsaanbod en de vermindering van de overliquiditeit in de verslagperiode tot gemiddeld EUR 54 miljard leidde tot een lager netto beroep op de depositofaciliteit 3 van gemiddeld rond EUR 52,6 miljard per dag. Als gevolg van ontwikkelingen in de liquiditeitsverhoudingen 4 fluctueerde het dagelijkse netto beroep op de depositofaciliteit in de betreffende drie aanhoudingsperioden aanzienlijk: het bedroeg gemiddeld EUR 40,2 miljard tussen het begin van de verslagperiode en 23 december 2010, tegen EUR 84,6 miljard tussen 23 2 30
september was de afloopdatum van een driemaands, een zesmaands en een twaalfmaands langlopende herfinancieringstransactie met een totale waarde van EUR 224,7 miljard. 3 Het netto beroep op de depositofaciliteit is gelijk aan het beroep op de depositofaciliteit minus het beroep op de marginale beleningsfaciliteit, inclusief de weekends. 4 De laatste langlopende herfinancieringstransactie met een looptijd van een jaar liep op 23 december af, terwijl een zesdaagse overbruggingstransactie op dezelfde dag werd verrekend. ECB Maandbericht Maart 2011
41
december 2010 en het einde van de tweede aanhoudingsperiode op 18 januari 2011 en EUR 39,2 miljard in de derde aanhoudingsperiode (eindigend op 8 februari 2011). Rentetarieven De basisrentetarieven van de ECB zijn sinds 13 mei 2009 onveranderd gebleven. De rente op de basis-herfinancieringstransacties staat op 1,00%, de rente op de marginale beleningsfaciliteit op 1,75% en de depositorente op 0,25%. Terwijl de liquiditeit gedurende de verslagperiode ruim bleef en de overliquiditeit licht afnam - maar nog steeds omvangrijk was - bleef de EONIA in het algemeen onder de rente op basisherfinancieringstransacties liggen, gemiddeld op 0,59%. Vanwege een aantal factoren liet de EONIA echter een toegenomen volatiliteit zien, vergelijkbaar met die in de periodes voorafgaand aan juni 2009. De EONIA bewoog in de verslagperiode tussen 0,34% en 1,32%, waarbij de volatiliteit de liquiditeitsverhoudingen alsmede het eindejaarseffect en andere technische effecten weerspiegelde. In de eerste van de onderhavige aanhoudingsperioden liet de EONIA een tendens zien die de reserve-aanhoudingscyclus volgde. De EONIA begon op 0,81% en viel tegen het einde van de aanhoudingsperiode geleidelijk terug tot 0,39% toen de reserveverplichtingen bijna geheel waren nagekomen (zie Grafiek C). De laatste aanhoudingsperiode van 2010 begon op soortgelijke wijze, maar vervolgens leidden factoren zoals het eindejaarseffect tot een tijdelijke piek in de EONIA op 0,82%. De EONIA keerde daarna (dankzij een overvloedige liquiditeit en tijdige nakoming van de reserveverplichtingen) terug naar niveaus onder 0,40% tot de laatste dag van de aanhoudingsperiode (18 januari 2011). Toen liep de EONIA weer op tot 0,81%. Tijdens de korte aanhoudingsperiode (21 dagen) die op 19 januari 2011 begon, liep de reserveverplichtingenratio (gemiddeld aangehouden reserves als percentage van de reserveverplichting) voor tegenpartijen terug tot de niveaus van voor de crisis (een evenwichtige dagelijkse nakoming van de vereiste reserves), al waren er tekenen dat de nakoming tekortschoot. Dat leidde tot een geleidelijke stijging van de EONIA tot 1,32% op 1 februari. De EONIA keerde echter weer terug tot niveaus onder 0,40% na de verhoogde toewijzing van EUR 213,7 miljard op de basis-herfinancieringstransacties in diezelfde week. Die toewijzing stelde tegenpartijen tegen het einde van de aanhoudingsperiode in staat om hun reserves op te voeren.
2 . 4 O B L I G AT I E M A R K T E N Tussen eind november 2010 en 2 maart 2011 steeg het rendement op langlopende overheidsobligaties met een AAA-rating uit het eurogebied en de VS met respectievelijk circa 40 basispunten en 70 basispunten. De stijging van het rendement was in de eerste plaats het gevolg van de positieve economische groeiontwikkeling in het eurogebied en de Verenigde Staten. Dit werd slechts gedeeltelijk tenietgedaan door neerwaartse druk die verband hield met de uitstroom van middelen naar veilige beleggingen in verband met de politieke spanningen die zich in februari manifesteerden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. De impliciete volatiliteit in de obligatiemarkten bleef aan beide zijden van de Atlantische Oceaan enigszins hoog. De maatstaven van de inflatieverwachtingen op de lange termijn in de financiële markten stegen slechts licht en suggereren nog steeds dat de inflatieverwachtingen stevig verankerd blijven. De rendementsecarts op overheidsobligaties binnen het eurogebied toonden een lichte daling in alle landen van het eurogebied, met uitzondering van Portugal. De ecarts op obligaties uitgegeven door zowel nietfinanciële als financiële vennootschappen daalden bovendien licht in alle ratingcategorieën.
42
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Tussen eind november 2010 en 2 maart 2011 is het rendement op tienjaars overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied met globaal circa 40 basispunten gestegen tot 3,4% op 2 maart (zie Grafiek 25). Het rendement op langlopende Amerikaanse overheidsobligaties noteerde in dezelfde periode een hogere stijging van circa 70 basispunten en kwam uit op 3,5%. Het ecart tussen het nominale rendement op tienjaars overheidsobligaties in de Verenigde Staten en het eurogebied nam derhalve toe van -20 basispunten tot circa 10 basispunten. Het rendement op tienjaars Japanse overheidsobligaties steeg met 10 basispunten tot 1,3% op 2 maart.
Grafiek 25 Rendement op langlopende ove r h e i d s o bl i g a t i e s (procenten per jaar; daggegevens) eurogebied (links) Verenigde Staten (links) Japan (rechts) 4,1
2,6
3,7
2,2
3,3
1,8
2,9
1,4
2,5
1,0
De onzekerheid van beleggers over de ontwik2,1 0,6 kelingen in de belangrijkste obligatiemarkten maart mei juli sept. nov. jan. maart op de korte termijn, zoals afgemeten aan de in 2010 2011 opties besloten volatiliteit, nam in het eurogeBronnen: Bloomberg en Thomson Reuters. Toelichting: De rendementen op langlopende overheids bied iets af en bleef praktisch ongewijzigd in de obligaties hebben betrekking op tienjaars obligaties of Verenigde Staten. In beide markten bleef de imobligaties met de meest vergelijkbare looptijd. pliciete volatiliteit echter aanzienlijk hoger dan aan het eind van 2009, en wel op een niveau dat vergelijkbaar is met het niveau ten tijde van de onrust op de overheidsschuldmarkt van begin mei 2010. De ontwikkeling van het rendement op langlopende overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied werd gedurende de verslagperiode in de eerste plaats bepaald door positieve macroeconomische cijfers die erop wijzen dat het herstel in het eurogebied aanhoudt. Daardoor zette de opwaartse trend van het rendement op langlopende overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied, die in september 2010 begon, door. Schommelingen rond deze trend in de loop van de maand lieten zich vooral verklaren door het ontstaan van spanningen in de overheidsschuldmarkten in het eurogebied. De situatie in de overheidsschuldmarkten in de periferie van het eurogebied verbeterde in januari 2011 als gevolg van enerzijds de positieve economische groeiontwikkeling in het eurogebied en anderzijds de verwachtingen van marktdeelnemers van een mogelijke verruiming van de reikwijdte en schaal van het Europees Financieel Stabiliteitsfonds (EFSF). Bij de uitgifte van overheidsobligaties in sommige perifere schuldmarkten van het eurogebied was bovendien sprake van een hoger dan verwachte vraag, een ontwikkeling die een positief effect had op het marktsentiment. Aan het eind van de verslagperiode waren de spanningen in de overheidsschuldmarkten van het eurogebied echter weer toegenomen, vooral vanwege bezorgdheid van de marktdeelnemers over de uitkomst van de besprekingen over het EFSF. In de Verenigde Staten was de publicatie van positieve economische cijfers ook de drijvende kracht achter schommelingen van het rendement op langlopende overheidsobligaties gedurende het grootste deel van de verslagperiode. De door de huidige regering begin december aangekondigde belastingplannen, die hoofdzakelijk een verlenging van de door de vorige regering geïntroduceerde belastingvoordelen en een uitbreiding van de werkloosheidsuitkeringen inhielden, gaven het rendement een nieuwe impuls. Tegen het einde van de verslagperiode leidden politieke spanningen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten ertoe dat beleggers vluchtten in veiligheid. Daardoor ontstond ECB Maandbericht Maart 2011
43
neerwaartse druk op het rendement op overheidsobligaties in zowel het eurogebied als de Verenigde Staten. Tussen eind november 2010 en 2 maart 2011 daalde het rendementsecart op tienjaars overheidsobligaties van landen in het eurogebied ten opzichte van hun Duitse tegenhanger licht, behalve in het geval van Portugal, waar de spread praktisch ongewijzigd bleef. In december liepen de spanningen in de overheidsschuldmarkten van het eurogebied hoog op, na enerzijds de aankondiging dat de rating van Portugal onder toezicht was geplaatst en anderzijds de publicatie van een IMF-rapport waarin niet alleen werd gesuggereerd dat Ierland zijn doelstelling voor schuldreductie mogelijk niet zou halen, maar ook dat het risico van besmetting vanuit Ierland aanzienlijk was. Volgens marktdeelnemers werden deze spanningen enigermate gedempt door de toegenomen activiteiten in het kader van het Programma voor de effectenmarkten van de ECB. De situatie in de overheidsschuldmarkten in de perifere eurolanden verbeterde in de tweede helft van januari door de publicatie van globaal positieve economische cijfers en de verwachtingen van marktdeelnemers met betrekking tot een mogelijke verruiming van de reikwijdte en schaal van het EFSF. In de loop van februari namen de spanningen in de overheidsschuldmarkten weer toe, vooral doordat marktdeelnemers hun vertrouwen verloren in de uitkomst van de besprekingen over het EFSF. Ook andere factoren, zoals de neerwaartse bijstelling van de groeiverwachtingen voor Griekenland en de verlaging door ratingbureaus van de kredietwaardigheid van enkele grote Ierse banken in februari, droegen bij aan de toenemende spanningen. Tussen eind november 2010 en 2 maart 2011 bleven de rendementen op vijfjaars en tienjaars geïndexeerde overheidsobligaties in het eurogebied ongewijzigd op respectievelijk 0,4% en 1,3% per 2 maart (zie Grafiek 26). Onder invloed van positieve economische cijfers hielden de reële rendementen gedurende het grootste deel van de verslagperiode de opwaartse trend vast die in het vierde kwartaal van 2010 was ingezet. In de loop van februari zakten de reële rendementen naar aanleiG r a f i e k 2 6 R e n d e m e n t o p g e ï n d exe e rd e n u l c o u p o n o bl i g a t i e s i n h e t e u rog e b i e d
G r a f i e k 2 7 N u l c o u p o n - “ b re a k - eve n ” i n f l a t i e i n h e t e u rog e b i e d
(procenten per jaar; vijfdaagse voortschrijdende gemiddelden van daggegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
(procenten per jaar; vijfdaagse voortschrijdende gemiddelden van daggegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
3,0
vijfjaars voor de toekomstige inflatie geïndexeerd obligatierendement vijf jaar vooruit vijfjaars voor de huidige inflatie geïndexeerd o bligatierendement tienjaars voor de huidige inflatie geïndexeerd o bligatierendement 3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5 maart
mei
juli
sept. 2010
nov.
jan.
-0,5 maart 2011
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
44
ECB Maandbericht Maart 2011
vijfjaars toekomstige “break-even”-inflatie vijf jaar vooruit vijfjaars huidige “break-even”-inflatie tienjaars huidige “break-even”-inflatie 3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0 maart
mei
juli
2010
sept.
nov.
jan.
1,0 maart 2011
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
ding van de politieke spanningen in het MiddenOosten en Noord-Afrika weer tot het niveau van eind november. Ten opzichte van hun niveau aan het eind van november steeg de huidige vijfjaars en de tienjaars huidige ‘breakeven’-inflatie in de verslagperiode met respectievelijk 50 basispunten en 40 basispunten (zie Grafiek 27). Dit enigszins steiler verloop van de huidige ‘breakeven’inflatiecurve hield een gematigde stijging van 20 basispunten in van de vijfjaars toekomstige ‘breakeven’-inflatie vijf jaar vooruit, die op 2 maart 2,2% bedroeg. Per dezelfde datum stond het overeenkomstige, op inflatieswaps gebaseerde inflatiepercentage licht hoger op 2,3%. Deze stijging van de ‘breakeven’-inflatie op de middellange termijn houdt waarschijnlijk verband met het aantrekken van de inflatierisicopremie. Al met al, en conform andere algemene maatstaven van inflatieverwachtingen, wijzen de cijfers over de ‘breakeven’-inflatie er nog steeds op dat de inflatieverwachtingen van marktdeelnemers voor het eurogebied stevig verankerd blijven.
Grafiek 28 Impliciete termijndaggeldre n t e i n h e t e u rog e b i e d (procenten per jaar; daggegevens) 2 maart 2011 30 november 2010 5,0
5,0
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0 2011
2013
2015
2017
2019
2021
0,0
Bronnen: ECB, EuroMTS (onderliggende gegevens) en Fitch Ratings (ratings). Toelichting: De impliciete termijnrendementscurve, die is afg eleid van de in de markt waargenomen rentetermijnstructuur, geeft de marktverwachtingen weer ten aanzien van de toekomstige niveaus van de korte rente. De voor het berekenen van deze impliciete termijnrendementscurven gebruikte methode is beschreven in het onderdeel “Euro area yield curve” op de website van de ECB. De voor de raming gebruikte gegevens bestaan uit rendementen op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties met AAA-rating.
De korte-termijnrendementscurve in het eurogebied laat zien hoe het algehele beloop van de rendementen op langlopende obligaties in het eurogebied kan worden uitgesplitst in veranderingen in de renteverwachtingen (en in de daarmee samenhangende risicopremies) op basis van verschillende tijdshorizonnen (zie Grafiek 28). De stijging van het rendement op langlopende obligaties ten opzichte van het niveau van eind november, die hoofdzakelijk is toe te schrijven aan een verbetering van de economische omstandigheden, heeft de korte-termijnrendementscurve met circa 20 basispunten doen stijgen voor looptijden van meer dan drie jaar en met circa 50 basispunten voor korte looptijden. Vergeleken met het niveau per eind november, daalden de ecarts op kredietwaardige bedrijfsobligaties uitgegeven door niet-financiële en financiële vennootschappen over de gehele linie. De daling was het grootst voor schuldbewijzen met een BBB-rating uitgegeven door financiële vennootschappen, hoewel het ecart ruim boven het niveau van vóór de crisis blijft. Blijkens de jongste gegevens zouden de ecarts op bedrijfsobligaties, die gedurende het grootste deel van de tweede helft van 2010 stabiliseerden, weer een trend hebben ingezet in de richting van hun niveau van vóór de crisis. De ecarts op obligaties uitgegeven door financiële vennootschappen in Griekenland, Ierland en Portugal liggen momenteel echter ruim boven het niveau dat ten tijde van de onrust van begin mei 2010 werd opgetekend. In de verslagperiode bleef de emissieactiviteit van zowel financiële als nietfinanciële vennootschappen in het eurogebied dynamisch, in het bijzonder in de markt voor gedekte obligaties.
2.5 AANDELENMARKTEN Over het geheel genomen zijn de brede aandelenkoersindices in het eurogebied en de Verenigde Staten ECB Maandbericht Maart 2011
45
Grafiek 29 Aandelenindices
G r a f i e k 3 0 I m p l i c i e t e vo l a t i l i t e i t va n d e aandelenmarkt
(index: 1 maart 2010 = 100; daggegevens)
(procenten per jaar; vijfdaags voortschrijdend gemiddelde van daggegevens)
eurogebied Verenigde Staten Japan
eurogebied Verenigde Staten Japan
125
125
120
120
115
115
110
110
105
105
100
100
95
95
90
90
85 maart
mei
juli
sept. 2010
nov.
jan.
85 maart 2011
Bronnen: Thomson Reuters. Toelichting: Ruime Dow Jones EURO STOXX-index voor het eurogebied, Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten en Nikkei 225-index voor Japan.
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10 maart
mei
juli sept. 2010
nov.
10 jan. maart 2011
Bron: Bloomberg. Toelichting: De impliciete volatiliteiten geven de verwachte standaarddeviatie weer van de procentuele mutaties van de beurskoersen gedurende een periode van maximaal drie maanden, zoals impliciet begrepen in de koersen van opties op beurskoersindices. De koersindices waarop de impliciete volatiliteiten betrekking hebben zijn de Dow Jones EURO STOXX 50-index voor het eurogebied, de Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten en de Nikkei 225-index voor Japan.
in de afgelopen drie maanden gestegen, dankzij positieve economische cijfers, positieve winstaankondigingen en een lichte verbetering van de risicobereidheid. Deze positieve ontwikkelingen werden in februari enigszins getemperd door de politieke spanningen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. De onzekerheid op de aandelenmarkten in het eurogebied nam tijdens de verslagperiode grotendeels af, maar is met name na het uitbreken van de politieke onrust weer aanzienlijk toegenomen. De aandelenkoersen in het eurogebied en in de Verenigde Staten, afgemeten aan de Dow Jones EURO STOXX-index en de Standard & Poor’s 500-index, zijn tussen eind november 2010 en 2 maart 2011 met respectievelijk 10,6% en 10,8% gestegen (zie Grafiek 29). De sterke stijging van de aandelenkoersen heeft vooral te maken met de betere economische vooruitzichten aan beide zijden van de Atlantische Oceaan en meevallende winstcijfers. De aandelenkoersen vertonen sinds medio 2010 een duidelijk opwaartse trend. De tijdens de verslagperiode gerealiseerde koersniveaus zijn de hoogste sinds ruim 30 maanden. De indices zijn weer terug op het niveau van september 2008, voordat Lehman Brothers failliet ging. In lijn met de ontwikkelingen op de aandelenmarkten in het eurogebied en de Verenigde Staten steeg ook de Japanse Nikkei 225-index tussen eind november 2010 en 2 maart 2011, met 5,6%. De onzekerheid op de aandelenmarkten, zoals afgemeten aan de impliciete volatiliteit, lag aan het einde van de verslagperiode in het eurogebied 6 procentpunt en in de Verenigde Staten 3 procentpunt lager (zie Grafiek 30). De neerwaartse trend van de volatiliteit op de aandelenmarkten, zoals die medio 2010 inzette, zette gedurende het grootste deel van de verslagperiode door, dankzij de betere economische vooruitzichten.
46
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Ta b e l 4 Ko e r s m u t a t i e s i n d e i n d i c e s vo o r d e ve r s c h i l l e n d e e c o n o m i s c h e s e c t o re n i n d e D ow J o n e s E U RO S TOX X (procenten van ultimokoersen) Diensten voor Con consu sumptie menten goederen
Olie en gas
Finan cieel
Gezond heids zorg
Industrie
14,0
7,5
23,8
3,9
14,6
4,7
6,8
8,4
3,3 6,8 -7,2 11,1 0,7 2,2 -0,7
9,0 3,5 3,1 8,0 9,0 -1,9 0,4
6,8 -1,7 -13,4 5,3 7,9 6,1 3,5
-5,5 -2,6 -17,6 8,2 -7,0 12,5 3,3
7,7 4,0 -7,5 -0,2 -1,1 3,1 2,6
3,8 4,1 -7,1 5,6 13,3 2,2 2,3
-3,9 16,0 -17,3 3,2 10,2 6,3 0,4
2,0 -4,5 -12,1 12,8 -4,7 4,9 1,1
0,3 -3,3 -18,3 4,9 2,9 6,4 0,2
1,7
1,7
17,3
20,4
8,7
10,7
15,6
6,1
9,5
EURO STOXX
Grond stoffen
Aandeel sector in marktkapitalisatie (ultimocijfers)
100,0
9,8
6,5
Koersmutaties (ultimocijfers) 2009-IV 2010-I 2010-II 2010-III 2010-IV januari 2011 februari 2011 30 nov. 2010 2 maart 2011
2,1 0,8 -11,1 7,3 3,8 4,4 1,9
15,3 1,6 -8,3 9,0 16,3 -3,1 3,0
10,6
6,7
Tele Tech commu nologie nicatie
Nuts bedrij ven
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
De spanningen op de markten voor overheidsschuld in het eurogebied hielden tijdens het grootste deel van de verslagperiode aan, ondanks een lichte afname in januari. Niettemin was de turbulentie op de markten voor overheidsschuld - anders dan begin mei 2010 - voor beleggers geen aanleiding om massaal hun toevlucht te nemen in liquide instrumenten. Dit lijkt erop te wijzen dat de bezorgdheid over de economische vooruitzichten voor het eurogebied wellicht grotendeels is weggeëbd. De economische groeiontwikkeling wordt gestaafd door de over het algemeen positieve economische cijfers voor zowel de industrie als de dienstensector in het eurogebied, terwijl ook de op enquête gebaseerde indicatoren op aanhoudend gunstige G r a f i e k 3 1 Ve r w a c h t e o n t w i k ke l i n g va n vooruitzichten voor de economische bedrijvigd e b e d r i j f sw i n s t p e r a a n d e e l i n h e t heid wijzen. Ook in de Verenigde Staten waren e u rog e b i e d e n d e Ve re n i g d e S t a t e n de economische cijfers over de verslagperiode (mutaties in procenten per jaar; maandgegevens) positief, waardoor de vooruitzichten voor de ecoeurogebied, korte termijn nomische bedrijvigheid opwaarts zijn bijgesteld. eurogebied, lange termijn De politieke spanningen in het Midden-Oosten Verenigde Staten, korte termijn Verenigde Staten, lange termijn en Noord-Afrika zorgden in februari voor een lichte afzwakking van de eerder toegenomen ri36 36 sicobereidheid bij beleggers. 1)
2)
1)
2)
De aandelenkoersenindices zijn tijdens de verslagperiode binnen alle sectoren in het eurogebied gestegen, de koersen van financiële aandelen in het eurogebied zelfs scherp met 20,4% (zie Tabel 4). De koersen van de financiële fondsen gingen met name in januari omhoog, dankzij een lichte afname van de spanningen op de meeste markten voor overheidsschuld in het eurogebied als gevolg van de succesvolle nieuwe uitgiftes van staatsobligaties en een licht toegenomen risicobereidheid. De koersen van niet-financiële aandelen in het eurogebied stegen tussen eind november 2010 en begin maart 2011 met 7,7%, waarmee de medio 2010 ingezette, vrijwel on-
30
30
24
24
18
18
12
12
6
6
0
0
-6
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-6
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: Verwachte winstgroei van bedrijven opgenomen in de Dow Jones EURO STOXX-index voor het eurogebied en de Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten. 1) Winstverwachtingen van analisten op een termijn van twaalf maanden (twaalfmaands groeicijfers). 2) Winstverwachtingen van analisten op een termijn van drie tot vijf jaar (twaalfmaands groeicijfers).
ECB Maandbericht Maart 2011
47
onderbroken opwaartse trend werd voortgezet. Binnen de niet-financiële sector presteerden de segmenten consumptiegoederen en diensten voor consumenten benedengemiddeld, terwijl de sectoren industrie, technologie en olie en gas de halverwege 2010 ingezette sterke ontwikkeling wisten te handhaven. De aandelenkoersen ontwikkelden zich gedurende de verslagperiode in alle landen in het eurogebied positief, met name in de eurolanden waar de spanningen omtrent de overheidsschuld kort daarvoor hoog waren opgelopen. Het positieve verloop van de aandelenkoersen als gevolg van de gunstige economische groeiontwikkeling vindt bevestiging in de feitelijke winstgroei per aandeel en de gunstige winstverwachtingen voor de komende 12 maanden. De in de Dow Jones EURO STOXX-index opgenomen ondernemingen boekten in februari 2011 een feitelijke winstgroei per aandeel op jaarbasis van 34%, ten opzichte van 31% in november 2010. Ook voor de komende 12 maanden wordt een relatief sterke winstgroei per aandeel verwacht van 15%, hoewel dit iets lager is dan de in november 2010 geraamde winstgroei per aandeel van 17%. De positieve vooruitzichten voor zowel de feitelijke winstcijfers als de winstverwachtingen gelden voor alle economische sectoren. De tijdens de verslagperiode gepubliceerde winstaankondigingen waren over het algemeen positiever dan verwacht. Alleen de winstcijfers van aanbieders van diensten aan consumenten werden in de markt als enigszins teleurstellend ervaren.
2 . 6 F i n a n c i E R IN G E N V E R M O G E N S P O S I T I E VAN NI E T- F INANCI Ë L E V E NN O OT S C H A P P E N In het vierde kwartaal van 2010 zijn de reële financieringskosten voor niet-financiële vennootschappen in het eurogebied gestegen als gevolg van een stijging van de kosten voor alle financieringsbronnen, met name marktfinanciering. De reële kosten van aandelenvermogen geven recentelijk echter een lichte daling te zien, hoewel de reële kosten van in de markt gefinancierde schuld zijn blijven stijgen. Wat de financiële stromen betreft, werd de twaalfmaands groei van leningen aan niet-financiële vennootschappen in het vierde kwartaal van 2010 minder negatief. In januari 2011 was dit groeicijfer voor het eerst sinds augustus 2009 weer positief. Dat duidt erop dat eerder in 2010 een keerpunt is bereikt in de dynamiek van de bancaire kredietverlening. De uitgifte van schuldpapier door niet-financiële vennootschappen is in het vierde kwartaal van 2010 verder afgenomen, maar bevindt zich nog steeds op een hoog niveau.
f i n a n c i E R IN G S K L I M AAT De reële kosten van externe financiering van niet-financiële vennootschappen, berekend door de kosten van de verschillende financie-
48
ECB Maandbericht Maart 2011
G r a f i e k 3 2 R e ë l e ko s t e n va n d e ex t e r n e f i n a n c i e r i n g va n d e n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n i n h e t e u rog e b i e d (procenten per jaar; maandgegevens) totale financieringskosten reële korte bancaire rente reële lange bancaire rente reële kosten van schuldfinanciering in de markt reële kosten van genoteerde aandelen
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
1999
2001
2003
2005
2007
2009
0
Bronnen: ECB, Thomson Reuters, Merrill Lynch en prognoses van Consensus Economics. Toelichting: De reële kosten van de externe financiering van de niet-financiële vennootschappen zijn berekend als gewogen gemiddelde van de kosten van bankkrediet, de kosten van schuldbewijzen en de kosten van aandelen, gebaseerd op de daaraan uitstaande bedragen, gedefleerd met de inflatiewerwachtingen (zie Kader 4 in het Maandbericht van maart 2005). De invoering van de geharmoniseerde reeks bancaire rentevoeten begin 2003 heeft geleid tot een statistische reeksbreuk. Het is mogelijk dat met ingang van juni 2010 de gegevens niet volledig vergelijkbaar zijn met de gegevens daarvoor in verband met veranderingen in de methodiek als gevolg van de invoering van Verordeningen ECB/2008/32 en ECB/2009/7 (tot wijziging van Verordening ECB/2001/18).
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Ta b e l 5 B a n c a i re re n t e o p n i e u we l e n i n g e n a a n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n (procenten per jaar; basispunten)
Mutaties in basisp unten tot januari 2011 1) 2009 IV
2010 I
2010 II
2010 III
2010 dec.
2011 jan.
2009 okt.
2010 okt.
2010 dec.
Bancaire rente op leningen Bancaire rekening-courantkredieten aan niet-financiële vennootschappen
4.06
3.98
3.70
3.80
3.86
4.02
-16
19
16
Leningen aan niet-financiële vennootschappen tot en met EUR 1 miljoen met een variabele rente en een initiële r entevaste periode tot en met één jaar m et een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar
3.28 3.96
3.24 4.00
3.25 3.80
3.34 3.78
3.50 3.86
3.45 3.86
12 -32
3 4
-5 0
Leningen aan niet-financiële vennootschappen van meer dan EUR 1 miljoen met een variabele rente en een initiële r entevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar
2.19 3.58
1.99 3.44
2.17 3.37
2.26 3.51
2.59 3.50
2.45 3.93
31 29
12 47
-14 43
PM Driemaands geldmarktrente Rendement op tweejaars overheidsobligaties Rendement op zevenjaars overheidsobligaties
0.71 1.39 2.99
0.64 1.40 2.82
0.73 1.84 2.39
0.88 1.85 2.12
1.02 2.24 2.71
1.02 2.30 2.81
28 91 -26
2 68 63
0 6 10
Bron: ECB. 1) Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen.
ringsbronnen te wegen op basis van de uitstaande bedragen (gecorrigeerd voor waarderingseffecten), zijn in het vierde kwartaal van 2010 met 17 basispunten gestegen tot circa 3,9% in december 2010, maar zijn in januari 2011 weer licht gedaald (zie Grafiek 32). De toename van de totale financieringskosten gold voor alle financieringsbronnen, hoewel de reële kosten van marktfinanciering de grootste stijging noteerden: de reële kosten van in de markt gefinancierde schuld namen in het vierde kwartaal van 2010 met circa 50 basispunten toe ten opzichte
G r a f i e k 3 3 R e n d e m e n t s e c a r t s t u s s e n o bl i g a t i e s va n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n e n ove r h e i d s o bl i g a t i e s (basispunten; maandgemiddelden) i n euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met AA-rating (links) i n euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met A-rating (links) i n euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met BBB-rating (links) in euro luidende hoogrenderende obligaties (rechts) 510
2.500
460 410
2.000
360 310
1.500
260 210
1.000
160 110
500
60 10
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
0
Bronnen: Thomson Reuter en berekeningen van de ECB. Toelichting: De rendementsecarts betreffen die ten opzichte van overheidsobligaties met AAA-rating.
ECB Maandbericht Maart 2011
49
van september 2010 en gaven ook in januari en februari 2011 een lichte stijging te zien. Ook de reële kosten van aandelenvermogen stegen in het vierde kwartaal van 2010 met circa 20 basispunten om vervolgens weer af te nemen tot het niveau van eind september 2010. De hogere kosten van in de markt gefinancierde schuld zijn het gevolg van opnieuw opgelopen spanningen op de financiële markten in het vierde kwartaal van 2010. De reële door MFI’s berekende korte rente steeg in deze periode met 16 basispunten, terwijl de reële lange rente met 5 basispunten licht toenam. Over een langere termijn bezien, bleven de reële financieringskosten van niet-financiële vennootschappen in het eurogebied in de vier maanden tot en met januari 2011 voor alle financieringsbronnen dichtbij het laagterecord in 1999, behoudens de reële kosten van aandelenvermogen, die nog steeds historisch hoog zijn. Tijdens de verslagperiode is de nominale bancaire rente op nieuwe leningen aan niet-financiële vennootschappen voor de kortere looptijden gestegen, maar bleef de rente voor de langere looptijden globaal ongewijzigd (zie Tabel 5). De hogere rentetarieven voor kortlopende leningen lijken gelijke tred te houden met de recente ontwikkeling van de geldmarktrente, die in de regel van invloed is op de kortlopende financieringskosten van banken. Deze ontwikkelingen in de bancaire rente lijken erop te wijzen dat de geleidelijke doorgifte van eerdere verlagingen van de belangrijkste rentetarieven van de ECB aan de cliënten van banken is stopgezet. De rendementsecarts tussen obligaties van niet-financiële vennootschapen enerzijds en overheidsobligaties anderzijds is tijdens de verslagperiode marginaal groter geworden voor obligaties met een hogere rating en licht afgenomen voor obligaties met een lagere rating (zie Grafiek 33). De verruiming van de rendementsecarts tussen bedrijfs- en overheidsobligaties, die zich bij alle financieringsbronnen voordeed en tot op zekere hoogte in verband kan worden gebracht met opnieuw opgelopen spanningen op de financiële markten, zorgde in november 2010 voor een stijging van de reële kosten van in de markt gefinancierde schuld. Nu de onrust op de financiële markten recentelijk is afgenomen, zijn de rendementsecarts tussen bedrijfs- en overheidsobligaties weer kleiner geworG r a f i e k 3 4 W i n s t p e r a a n d e e l va n g e n o t e e rd e n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n i n h e t e u rog e b i e d
Grafiek 35 Uitsplitsing van externe financiering van niet-financiële vennootschappen naar instrument
(mutaties in procenten per jaar; maandgegevens)
(mutaties in procenten per jaar) leningen van MFI’s schuldbewijzen genoteerde aandelen
gerealiseerd verwacht 50
50
40
40
30
30
20
20
10 0
35
30
30
25
25
10
20
20
0
15
15
10
10
5
5
0
0
-10
-10
-20
-20
-30
-30
-40
-40
-50
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
50
35
ECB Maandbericht Maart 2011
-50
-5 2000 2002 2004 2006 2008 Bron: ECB. Toelichting: Genoteerde aandelen luiden in euro.
2010
-5
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Ta b e l 6 F i n a n c i e r i n g va n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n (procentuele mutaties; kwartaalultimo)
Twaalfmaands groeipercentages
Leningen van MFI’s tot en met één jaar meer dan één tot en met vijf jaar meer dan vijf jaar Uitgegeven schuldbewijzen kortlopend langlopend, waarvan: 1) met vaste rente met variabele rente Uitgegeven genoteerde aandelen PM 2) Totale financiering Leningen aan niet-financiële vennootschappen Verzekeringstechnische reserves 3)
2009 IV -2,2 -13,2
2010 I -2,4 -11,2
2010 II -1,7 -9,9
2010 III -0,6 -6,4
2010 IV -0,2 -3,6
-2,0 3,7 14,5
-4,2 3,0 16,1
-3,9 3,3 12,3
-2,0 2,7 8,6
-2,4 2,2 8,0
-40,7 26,1 33,8 -4,0 1,8
-23,8 22,6 26,9 0,0 1,8
-15,6 16,0 18,9 -1,3 1,0
-13,2 11,2 13,7 -1,2 0,9
-7,3 9,5 11,6 -0,4 0,7
1,1 0,3 0,9
1,4 0,4 0,9
1,6 0,9 0,9
2,1 1,9 0,9
-
Bronnen: ECB, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens in deze tabel (met uitzondering van de PM-posten) zijn ontleend aan de monetaire en bancaire statistieken en de statistieken aangaande effectenuitgiften. Geringe verschillen ten opzichte van de in de statistieken met betrekking tot de financiële rekeningen opgenomen cijfers vloeien in hoofdzaak voort uit verschillen in waarderingsm ethoden. 1) Het totaal van de langlopende schuldbewijzen met een vaste en een variabele rente kan verschillen van het totale bedrag aan uitgegeven langlopende schuldbewijzen omdat langlopende nulcouponleningen, waarin waarderingseffecten zijn begrepen, in deze tabel niet apart worden vermeld. 2) De gegevens zijn ontleend aan Europese kwartaalrekeningen per institutionele sector. De totale financiering van nietfinanciële vennootschappen omvat leningen, uitgegeven schuldbewijzen, uitgegeven aandelen en deelnemingen, verzekeringstechnische reserves, overige schulden en financiële derivaten. 3) Met inbegrip van pensioenfondsreserves.
den, met name voor obligaties met een lagere rating, waar het rendementsecart sinds begin 2011 met circa 90 basispunten is afgenomen.
G r a f i e k 3 6 G ro e i va n e n b i j d r a g e n a a n d e v r a a g n a a r l e n i n g e n va n n i e t f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n (mutaties in procenten per jaar; netto percentages)
f i n a n c i ERIN G S S TRO MEN De meeste indicatoren van de winstgevendheid van niet-financiële vennootschappen in het eurogebied duiden op een verdere verbetering gedurende het vierde kwartaal van 2010. Het twaalfmaands groeitempo van de winst per aandeel van beursgenoteerde niet-financiële ondernemingen in het eurogebied bleef in het vierde kwartaal van 2010 sterk positief en kwam in januari 2011 uit op een bijna historisch piekniveau van 40% (zie Grafiek 34). Marktdeelnemers verwachten voor de komende maanden een gedeeltelijk neerwaartse correctie.
16
investeringen in vaste activa (rechts) voorraden en werkkapitaal (rechts) fusies en overnames en herstructureringen (rechts) schuldherstructurering (rechts) interne financiering (rechts) leningen aan niet-financiële vennootschappen (links)
14
40
12
20
10 8
0
6 -20
4 2
Wat de externe financiering betreft, blijkt uit gegevens over het vierde kwartaal van 2010 dat de kredietverlening door MFI’s aan niet-financiële vennootschappen vorig jaar inderdaad is afgevlakt. Deze normalisatie van de vraag naar bancair krediet is wellicht deels de verklaring voor de aanhoudend gematigde uitgifte van schuldbewijzen in deze periode (zie Grafiek 35). Met
60
-40
0
-60
-2 -4 2007
2008
2009
2010
-80
Bron: ECB. Toelichting: De netto percentages geven het verschil aan t ussen het percentage banken dat aangeeft dat de des betreffend e factor bijgedragen heeft tot een toename van de vraag en het percentage dat aangeeft dat deze factor bijg ed ragen heeft tot een afname daarvan.
ECB Maandbericht Maart 2011
51
name de uitgifte van kortlopende schuldbewijzen bleef net als vorig jaar negatief, hoewel er enkele tekenen van herstel zijn, terwijl ook de uitgifte van langlopende schuldbewijzen in het vierde kwartaal verder is afgenomen. Ook de uitgifte van aandelen door niet-financiële beursgenoteerde ondernemingen daalde verder en bleef daarmee op een gematigd niveau.
Grafiek 37 Besparingen, financiering en i nve s t e r i n g e n va n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n (vierkwartaals voortschrijdende totalen; procenten bruto toegevoegde waarde) overige netto verwerving van deelnemingen netto verwerving van financiële activa m.u.v. deelnemingen bruto investeringen uitgifte van niet-genoteerde aandelen uitgifte van genoteerde aandelen schuldfinanciering bruto besparingen en netto kapitaaloverdrachten financieringskloof (rechts) 9 60
De twaalfmaands groei van de bancaire kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen werd in het vierde kwartaal van 2010 minder 7 40 negatief en kwam uit op -0,2% (zie Tabel 6). In 5 januari 2011 werd dit groeicijfer voor het eerst 3 20 sinds augustus 2009 weer positief. Dit herstel 1 van de dynamiek van de kredietverlening is 0 -1 met name het gevolg van een matiging van het -3 -20 tempo van verkrapping van kortlopende lenin-5 gen aan niet-financiële vennootschappen (met -40 -7 een looptijd tot en met een jaar). Daarentegen -9 -60 is de twaalfmaands groei van leningen met 2000 2002 2004 2006 2008 2010 een looptijd van meer dan vijf jaar gedurende Bron: Rekeningen van het eurogebied. de verslagperiode licht afgenomen. Blijkens Toelichting: In de schuld zijn leningen, schuldbewijzen en pensioenfondsreserves begrepen. In ‘overige’ zijn financ iële empirische gegevens loopt de kredietverlederivaten, het saldo van overige te betalen/ontvangen rekeningen en correcties begrepen. Intragroepsleningen zijn gesaldeerd. De ning aan niet-financiële vennootschappen in de financieringskloof is de netto kredietverlening/kredietopname; regel aanmerkelijk achter op de conjuncturele dit is ruwweg het verschil tussen bruto besparingen en bruto investeringen. ontwikkeling. Vanuit dat perspectief wijst het recente herstel van de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen erop dat eerder in 2010 een keerpunt is bereikt. Tegelijkertijd heeft de grotere beschikbaarheid van interne financieringsmiddelen wellicht een dempend effect op de opleving van de vraag naar bancair krediet door niet-financiële vennootschappen. De resultaten van de enquête naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied bevestigen dat factoren aan de vraagzijde een belangrijke rol hebben gespeeld bij de kredietvraag van niet-financiële vennootschappen in het vierde kwartaal van 2010 (zie Grafiek 36). De verbetering van de totale netto kredietvraag is met name veroorzaakt doordat de financieringsbehoefte voor investeringen in vaste activa niet langer afneemt. Ook de toegenomen financiering van fusies en overnames leverde een positieve bijdrage, terwijl de bijdrage van de financieringsbehoefte voor investeringen in voorraden en werkkapitaal afnam. Bovendien wijst de enquête op een afname van de netto aanscherping van de acceptatiecriteria voor bedrijfsleningen vanwege de meer positieve risico-inschatting door banken en met name hun verwachtingen omtrent de vooruitzichten voor specifieke sectoren of ondernemingen. Hoewel het kredietklimaat in het eurogebied als geheel verder lijkt te normaliseren, blijft het in sommige landen bijzonder moeilijk om toegang tot bancair krediet te verkrijgen. Bovendien is het mogelijk dat het aantrekken van de kredietvraag in sommige gevallen de potentiële invloed van de relatief krappe acceptatiecriteria op de kredietverlening versterkt. De financieringskloof (of netto kredietopname) van niet-financiële vennootschappen – dat wil zeggen het verschil tussen de uitgaven voor reële investeringen en de intern gegenereerde financiële
52
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
G r a f i e k 3 8 S c h u l d q u o t e n va n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n
G r a f i e k 3 9 N e t t o b a n c a i re re n t e l a s t va n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n
(procenten)
(basispunten)
s chuld in verhouding tot het bruto exploitatieoverschot (links) schuld in verhouding tot het bbp (rechts)
n etto bancaire rentelast (links) gewogen gemiddelde debetrente (rechts) gewogen gemiddelde depositorente (rechts)
450
90
430
85
410
80
390
75
370
600
200
500 150
400
70
350
65
330
60
310
300
100
200 50
100
55
290 270
700
250
1999
2001
2003
2005
2007
2009
50
Bronnen: ECB, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens aangaande de schuld zijn ontleend aan de Europese kwartaalrekeningen per institutionele sector. De schuld omvat leningen, uitgegeven schuldbewijzen en pensioenfondsreserves.
0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
0
Bron: ECB. Toelichting: De netto bancaire rentelast wordt gedefinieerd als het verschil tussen de gewogen gemiddelde debetrente en de gewogen gemiddelde depositorente voor niet-finan ciële vennootschappen en is gebaseerd op uitstaande bedragen.
middelen (bruto besparingen) – wordt kleiner, maar bleef in het derde kwartaal van 2010 positief (op basis van voortschrijdende vierkwartaals totalen). Grafiek 37 toont de uitsplitsing van de besparingen, financiering en investeringen van bedrijven in het eurogebied zoals opgenomen in de rekeningen van het eurogebied (waarvoor gegevens beschikbaar zijn tot en met het derde kwartaal van 2010). De grafiek laat zien dat de reële bedrijfsinvesteringen (bruto investeringen in vaste activa) grotendeels konden worden gefinancierd met interne middelen en dat de externe financiering weliswaar licht is toegenomen, maar nog steeds een minder belangrijke bron van bedrijfsfinanciering vormt. Tegelijkertijd is de netto verwerving van financiële activa, met inbegrip van deelnemingen, in het derde kwartaal van 2010 licht toegenomen. V ERM O G EN S P O S ITIE Het proces van afbouw van de schuldenlast is in het derde kwartaal van 2010 voortgezet. De schuldpositie van niet-financiële vennootschappen uitgedrukt als percentage van het bbp daalde in deze periode tot 79%, ten opzichte van 80% in het vorige kwartaal, en tot 415% als percentage van het bruto exploitatieoverschot, ten opzichte van 422% in het vorige kwartaal (zie Grafiek 38). Na een scherpe daling in de periode eind 2008 tot begin 2010 bleef de rentelast van niet-financiële vennootschappen in de tweede helft van 2010 globaal stabiel (zie Grafiek 39). Al met al kan uit de lagere externe financieringsstromen en de toename van de interne financieringsbronnen sinds de tweede helft van 2009 worden opgemaakt dat bedrijven hun financiële positie hebben verbeterd en de kwetsbaarheden op hun balans hebben teruggedrongen, waardoor hun financiële flexibiliteit ten aanzien van de conjuncturele opleving is verbeterd. Gezien het schuldniveau en de daarmee samenhangende rentelast, gekoppeld aan het herstel van de kasstromen, is er wellicht nog ruimte voor verdere balansherstructureringen. ECB Maandbericht Maart 2011
53
2 . 7 F I N A N C I E R I N G S S T RO M E N E N V E R M O G E N S P O S I T I E VA N D E S E C TO R HUISHOUDENS In het vierde kwartaal van 2010 werd het financieringsklimaat voor huishoudens gekenmerkt door een globaal gelijkblijvende bancaire debetrente, die echter in januari 2011 een lichte stijging liet zien. Tegen het einde van het jaar werden de acceptatiecriteria voor consumptief krediet aan huishoudens en voor woninghypotheken enigszins aangescherpt. Het twaalfmaands groeitempo van de kredietverlening van MFI’s aan huishoudens is in januari 2011 gestegen ten opzichte van het vierde kwartaal van 2010, maar de algehele groei van de kredietverlening aan huishoudens bleef tekenen vertonen van een afzwakking. De schuldquote van huishoudens is naar raming in het vierde kwartaal slechts licht toegenomen, en de rentelast is globaal stabiel gebleven na in het voorgaande kwartaal te zijn gedaald .
G r a f i e k 4 0 B a n c a i re re n t e o p wo n i n g hy p o t h e ke n vo o r h u i s h o u d e n s (procenten per jaar; ongerekend kosten; nieuwe contracten)
6,0
met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van één tot en met vijf jaar met een initiële rentevaste periode van vijf tot en met tien jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan tien jaar
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
3,0
3,0
2,0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
2,0
Bron: ECB.
H E T F I N A N C I E R I N G S K L I M A AT De algehele financieringskosten van de sector huishoudens in het eurogebied zijn, na een lichte stijging in het derde kwartaal, in het vierde kwartaal van 2010 globaal gelijk gebleven en zijn vervolgens in januari 2011 licht gestegen. Uit de uitsplitsing blijkt dat het beloop van de bancaire rente op nieuwe leningen aan huishoudens in het vierde kwartaal van 2010 werd gekenmerkt door een hogere mate van heterogeniteit tussen de verschillende soorten leningen. Waar de bancaire rente op nieuwe woninghypotheken vrijwel gelijk bleef, is die op nieuwe leningen voor consumptieve doeleinden licht gedaald, een ontwikkeling die werd gecompenseerd door een lichte stijging van de bancaire rente op de overige kredietverlening. Achter de stabilisatie van de rente op woninghypotheken gaan ook verschillende ontwikkelingen schuil binnen de subcomponenten. Waar de rente op leningen met kortere initiële rentevaste perioden (dat wil zeggen leningen met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar) gelijk bleef en die op leningen met een initiële rentevaste periode van meer dan één jaar tot en met vijf jaar zelfs een lichte daling liet zien, is de rente op leningen met langere initiële rentevaste perioden (dat wil zeggen met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar) licht gestegen (zie Grafiek 40). In januari 2011 heeft de bancaire rente op nieuwe woninghypotheken voor alle looptijden een stijging laten zien. Als we het recente beloop van de bancaire rente op nieuwe woninghypotheken leggen naast dat van de vergelijkbare marktrente, dan blijkt dat de ecarts tussen deze rentevoeten voor leningen met een rentevaste periode van meer dan één jaar iets zijn afgenomen, en voor de langere looptijden zelfs negatief zijn geworden. Na in het voorgaande kwartaal stabiel te zijn gebleven, is de bancaire rente op nieuwe leningen aan huishoudens voor consumptieve doeleinden in het vierde kwartaal gedaald, en wel met 40 basispunten in de periode september-december 2010. Deze ontwikkeling was breed gespreid over alle categorieën leningen, waarbij met name de rente op leningen met langere initiële rentevaste perio-
54
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
den (dat wil zeggen met rentevaste perioden van meer dan vijf jaar) een sterke daling liet zien, waarmee de in het voorgaande kwartaal onderbroken negatieve tendens weer werd voortgezet. In januari 2011 kwam de bancaire rente op nieuwe leningen aan huishoudens voor consumptieve doeleinden weer uit op het niveau van oktober 2010, na een vergelijkbare stijging van de rente op leningen met een initiële rentevaste periode van meer dan één jaar. De ecarts tussen de rente op leningen met rentevaste perioden tot en met één jaar en een vergelijkbare marktrente zijn in de periode oktober 2010-januari 2011 licht afgenomen. Evenzo zijn de ecarts tussen de rente op leningen met rentevaste perioden van meer dan vijf jaar en een vergelijkbare marktrente in diezelfde periode afgenomen.
G r a f i e k 4 1 To t a a l l e n i n g e n a a n huishoudens (mutaties in procenten per jaar; procentpunten; kwartaalultimo) door MFI’s verstrekt consumptief krediet door MFI’s verstrekte woninghypotheken overige door MFI’s verstrekte leningen totaal door MFI’s verstrekte leningen totaal leningen 10
10
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
Volgens de uitkomsten van de bancaire kredie0 0 tenquête van januari 2011 zijn de kredietaccep-1 -1 tatiecriteria voor woninghypotheken in het vier2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 de kwartaal van 2010 enigszins aangescherpt. Bron: ECB. Toelichting: Het totaal van de verstrekte leningen omvat leningen Deze netto aanscherping lijkt in hoofdzaak te aan huishoudens van alle institutionele sectoren, met inbegrip van de rest van de wereld. Het totaal van de in het vierde kwarkunnen worden verklaard uit een toegenomen taal van 2010 aan huishoudens verstrekte leningen is geraamd op risicoperceptie van de zijde van de banken met basis van de in de mone taire en bancaire statistieken opgenomen transacties. Voor nadere gegevens over de verschillen tussen de betrekking tot de woningmarkt en de algemedoor MFI’s verstrekte leningen en het totaal aan leningen in de wijze van berekening van de groeipercentages wordt verwezen ne economische vooruitzichten alsmede door naar de desbetreffende technische aantekeningen. een lichte stijging van de financieringkosten en sterkere balansgerelateerde beperkingen. Tegelijkertijd gaven de banken aan dat de vraag naar woninghypotheken in het vierde kwartaal per saldo positief was geweest en sterker dan in het daaraan voorafgaande kwartaal, gesteund door verbeterde vooruitzichten voor de woningmarkt en een belangrijk minder negatieve bijdrage vanuit het consumentenvertrouwen. Evenzo zijn ook de acceptatiecriteria voor consumptief en overig krediet in het vierde kwartaal licht aangescherpt. Per saldo is de vraag naar consumptief en overig krediet toegenomen, maar nog niet positief geworden; volgens de banken ging er een drukkend effect uit van de ontwikkelingen in het consumentenvertrouwen en de besparingen van huishoudens. FINANCIERIN G S S TRO MEN De twaalfmaands groei van de totale kredietverlening aan huishoudens bleef in het derde kwartaal van 2010 (het meest recente kwartaal waarvoor gegevens uit de rekeningen van het eurogebied beschikbaar zijn) met 2,3% globaal ongewijzigd, na sinds het vierde kwartaal van 2009 te zijn gestegen. Deze globaal gelijk gebleven groei weerspiegelde gelijksoortige ontwikkelingen binnen de subcomponenten van de totale kredietverlening. De twaalfmaands groei van de leningen aan huishoudens door niet-MFI’s bleef, na belangrijke dalingen in de voorgaande drie kwartalen, met rond 0% gelijk. Gegevens met betrekking tot leningen van MFI’s en securitisaties duiden erop dat de twaalfmaands groei van de totale kredietverlening aan huishoudens in het vierde kwartaal is gestegen tot ongeveer 2% (zie Grafiek 41). ECB Maandbericht Maart 2011
55
Kader 4
D e r e c e n t e loskopp e l i n g t uss e n d e g ro e i va n d oo r MFI ’ s v e r s t r e k t e wo n i n g h y pot h e k e n e n d e c o n su m p t i e v e k r e d i e t g ro e i Het herstel van de twaalfmaands groei van de kredietverstrekking aan huishoudens door MFI’s dat zich sinds het laatste kwartaal van 2009 afG r a f i e k A Wo n i n g hy p o t h e ke n e n tekent, gaat gepaard met de loskoppeling tussen c o n s u m p t i e f k re d i e t va n MFI ’s vo o r de ontwikkeling van woninghypotheken en die h u i s h o u d e n s van het consumptief krediet. Terwijl de groei (mutaties in procenten per jaar) van de hypothecaire kredietverlening aantrok leningen aan huishoudens tot dicht bij de 4%, bleef de consumptieve kreconsumptief krediet woninghypotheken dietgroei min of meer gelijk en beneden de nul16 16 lijn (zie Grafiek A). Het verschil tussen de twee groeipatronen is relatief sterk in vergelijking 14 14 met de sterke parallellie tussen beide die gold 12 12 sinds 1999. Dit Kader bespreekt verschillende 10 10 indicatoren die een mogelijke verklaring voor 8 8 de huidige divergentie kunnen bieden. Informatie uit kredietacceptatiecriteria en bancaire debetrente Uit de uitkomsten van de enquête naar de kredietverlening door banken in het eurogebied (bancaire kredietenquête) komt naar voren dat de banken wat betreft de aanscherping van hun kredietbeleid nooit onderscheid hebben gemaakt tussen hypothecair en consumptief krediet (zie Grafiek B). Daarbij lijkt er met name geen verschil te bestaan wat betreft de invloed op het beleid van door banken ondervonden financieringskosten en balansrestricties, die bij de kredietverlening gelden als aanbodfactoren in meer strikte zin. Toch lijkt er enig verschil te bestaan in de manier waarop de banken de aanscherping hebben doorgevoerd, want sinds het najaar van 2009 lijken ze de marges op consumptieve kredieten meer te hebben verhoogd dan die op hypothecaire leningen. Het is zelfs zo dat terwijl de bancaire rente op consumptief krediet doorgaans hoger ligt dan die op woninghypotheken – wat wordt verklaard doordat het onderpand op de laatstgenoemde meer zekerheid biedt – het verschil tussen beide tarieven juist ongewoon groot was tussen de tweede helft van 2009 en de eerste helft van 2010, toen de ontkoppeling zich ging
56
ECB Maandbericht Maart 2011
6
6
4
4
2
2 0
0 -2 2000
2002
2004
2006
2008
2010
-2
Bron: ECB.
G r a f i e k B B a n c a i re k re d i e t e n q u ê t e : m u t a t i e s i n k re d i e t a c c e p t a t i e c r i t e r i a e n v r a a g va n h u i s h o u d e n s n a a r wo n i n g hy p o t h e ke n e n c o n s u m p t i e f k re d i e t (netto procentuele saldi) acceptatiecriteria – consumptief krediet acceptatiecriteria – woninghypotheken vraag – consumptief krediet vraag –woninghypotheken
60
60
40
40
20
20
0
0
-20
-20
-40
-40
-60
-60
-80
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bron: ECB.
-80
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
aftekenen (zie Grafiek C). Meer recent is het ecart tussen de twee tariefgroepen gedaald, maar het groeipatroon van het consumptieve krediet heeft de aansluiting bij het groeipatroon van de hypotheekgroei nog niet gevonden. Informatie uit vraagindicatoren In de bancaire kredietenquête melden banken een ongeveer gelijk beloop in de vraag naar consumptief en hypothecair krediet, met een keerpunt begin 2009 voor wat betreft beide soorten krediet. Toch is er wel enig verschil zichtbaar, want terwijl de vraag naar woninghypotheken in het derde kwartaal van 2009 positief werd, bleef die naar consumptief krediet licht negatief (zie Grafiek B).
G r a f i e k C B e l o o p va n b a n c a i re d e b e t re n te op leningen aan huishoudens (procenten per jaar) ecart tussen rentevoeten op consumptief krediet en woninghypotheken rente op consumptief krediet rente op woninghypotheken
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2
De relatief geringe vraag naar consumptief Bronnen: ECB en berekeningen van de ECB. krediet lijkt tevens aan te sluiten bij de uitkomsten van consumentenenquêtes. Hoewel het vertrouwen onder consumenten zich flink heeft hersteld na het dieptepunt in het vierde kwartaal van 2009, is de bereidheid om grote uitgaven te doen – die sterker gecorreleerd is aan de consumptie van duurzame goederen en goederen met een hoge aanschafprijs en daarmee naar verwachting nauwer zal aansluiten bij de vraag naar consumptief krediet – na een eerste opleving weer ingezakt. Dit is mogelijk voor een groot deel te verklaren uit de ontwikkeling van de autoverkopen, een belangrijke component in de consumptie van duurzame goederen, die het grootste deel van 2010 opnieuw door zwakte werden gekenmerkt na afloop van de sloopregelingen voor oudere auto’s (zie Grafiek D).1,2 Ook een matige groei van het reëel-besteedbare inkomen en een onverminderd hoge schuldenlast onder huishoudens zullen de vraag naar consumptief krediet mede hebben afgeremd. Dat dit niet een vergelijkbaar dempend effect op de vraag naar hypothecair krediet heeft, komt waarschijnlijk doordat in de aanschaf van een woning ook beleggingsoverwegingen tot uiting komen. In dit opzicht geldt dat de nieuwe dynamiek in de vastgoedmarkten van een aantal eurolanden na de daling van de huizenprijzen gedurende de crisis, samen met de onzekerheden en hoge kosten van andere langerlopende beleggingsalterna1 Zie
voor meer informatie het Kader ‘The effects of vehicle scrapping schemes across euro area countries’ in het Monthly Bulletin van oktober 2009. 2 Waar de huidige negatieve groei van de autoverkopen in principe een remmende invloed heeft op de consumptieve kredietgroei, zou de sterke toename van de autoverkopen ten tijde van de sloopregelingen de consumptieve kredietgroei hebben moeten stimuleren. Er zijn echter diverse redenen op te noemen waarom deze symmetrie in die periode geen opgeld deed. Ten eerste werkten de sloopregelingen een hoog aantal aankopen van kleinere auto’s in de hand, waardoor de financieringsbehoefte afnam. Ten tweede kunnen de door de sloopregelingen geboden financiële prikkels minder behoefte wekken om aantrekkelijke voorwaarden voor speciale autofinancieringstransacties aan te bieden. Ten derde kan de hoogte van de liquide monetaire activa die door huishoudens ten tijde van deze regelingen werd aangehouden, samen met de lage rentestand, de keus voor contante betaling bij de aanschaf van auto’s in plaats van consumptief krediet hebben beïnvloed. ECB Maandbericht Maart 2011
57
tieven, het beleggen in vastgoed in deze tijd voor huishoudens extra aantrekkelijk maakt.
G r a f i e k D C o n s u m e n t e nve r t ro u we n , ve r w a c h t e g ro t e a a n ko p e n e n a u t ove r ko p e n
Conclusies
(enquêtes onder consumenten in gestandaardiseerde netto procentuele saldi; autoverkopen als procentuele mutaties per jaar)
De in dit Kader onderzochte indicatoren doen vermoeden dat de recente ontkoppeling tussen de groeitempi van hypothecaire en consumptieve kredietverlening wordt veroorzaakt door vraagfactoren die vooral het consumptief krediet raken. Aanbodfactoren zoals bancaire acceptatiecriteria en rentetarieven lijken geen significante rol te spelen.
consumentenvertrouwen (links) verwachte grote aankopen (links) autoverkopen (rechts)
2
20
1
10
0
0
-1
-10
-2
-20
-3
-30
-4
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
-40
Bron: ECB.
In januari is de twaalfmaands groei van de leningen van MFI’s aan huishoudens versneld tot 3,1%, tegen 2,8% in het derde en vierde kwartaal van 2010. Deze meest recente ontwikkelingen bevestigen dat de groei van de kredietopname door huishoudens is afgevlakt. Securitisaties hebben nog steeds een slechts geringe invloed op de twaalfmaands groei van de MFI-leningen aan huishouG r a f i e k 4 2 F i n a n c i ë l e a c t i va va n dens, hoewel na correctie hiervoor een bescheihuishoudens den opwaartse tendens in de groei van de kredietverlening resteert. Gegeven de recente ople(mutaties in procenten per jaar; procentpunten) ving van de huizenprijzen en de in enkele landen chartaal geld en deposito’s schuldbewijzen m.u.v. financiële derivaten genomen steunmaatregelen vanuit de begroting, aandelen en deelnemingen verzekeringstechnische reserves alsmede de algehele verbetering van het consuoverige mentenvertrouwen, lijken deze recente ontwiktotaal financiële activa kelingen bij de MFI-leningen aan huishoudens 6 6 betrekkelijk gematigd te zijn gebleven. Zo is de 5 5 groei van de kredietverlening aan huishoudens waarschijnlijk gedrukt door het historisch hoge 4 4 niveau van de schuldenlast van huishoudens en 3 3 het feit dat de kredietacceptatiecriteria in het algemeen nog steeds streng zijn. 2 2 1)
Wat de subcomponenten van de leningen van MFI’s aan huishoudens betreft, is de twaalfmaands groei van woninghypotheken in januari versneld tot 3,9%, tegen 3,5% in het vierde kwartaal van 2010. Bij het consumptief krediet is de twaalfmaands groei daarentegen verder afgenomen (tot -0,8% in januari, tegen -0,7% in
58
ECB Maandbericht Maart 2011
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Met inbegrip van leningen en overige vorderingen.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
het vierde kwartaal van 2010). De aanhoudend zwakke groei van het consumptief krediet in de afgelopen maanden houdt wellicht verband met de verslechtering van de verwachtingen onder consumenten met betrekking tot hun toekomstige financiële situatie, zoals die blijkt uit de uitkomsten van de enquêtes van de Europese Commissie. Bovendien blijft de indicator voor grote aankopen, die gewoonlijk een sterke correlatie vertoont met het verbruik van duurzame consumptiegoederen, op een historisch laag niveau. Al met al duidt dit erop dat de zwakke vraag naar consumptief krediet de groei van het consumptief krediet sinds begin 2010 heeft gedrukt (zie Kader 4 getiteld ‘De recente loskoppeling tussen de groei van door MFI’s verstrekte woninghypotheken en de consumptieve kredietgroei’).
G r a f i e k 4 3 S c h u l d e n re n t e l a s t e n va n huishoudens (procenten)
100
rentelasten als percentage van het bruto besteedbaar inkomen (rechts) schuld van huishoudens als percentage van het bruto besteedbaar inkomen (links) schuld van huishoudens als percentage van het bbp (links) 4,5
90
4,0 3,5
80
3,0
70
2,5
60
2,0
50 40
1,5 2000
2002
2004
2006
2008
2010
1,0
Bronnen: ECB en Eurostat.
Toelichting: De schuld van huishoudens omvat de totale Aan de actiefzijde van de balans van de sector leningen aan huishoudens van alle institutionele sectoren, huishoudens in het eurogebied daalde de twaalfmet inbegrip van de rest van de wereld. De rentelasten omvatten niet alle door huishoudens betaalde financiemaands groei van de totale beleggingen door ringskosten, omdat de voor financiële dienstverlening verschuldigde vergoedingen niet zijn inbegrepen. De geg ehuishoudens in het derde kwartaal tot 2,7% vens voor het laatste kwartaal zijn deels geraamd. (tegen 2,9% in het voorgaande kwartaal), wat een terugkeer betekende naar de lage groeiniveaus tijdens de financiële crisis (zie Grafiek 42). In het derde kwartaal werden wederom voor chartaal geld en deposito’s positieve stromen waargenomen, hoewel deze veel geringer waren dan in het voorgaande kwartaal, en de bijdrage ervan tot de twaalfmaands groei van de beleggingen van huishoudens globaal gelijk is gebleven. Deze ontwikkeling is waarschijnlijk het gevolg geweest van een zekere afvlakking van de rendementscurve gedurende dat kwartaal. De bijdrage van beleggingen in aandelen is licht afgenomen, mogelijk ook als gevolg van onzekerheid omtrent het economische herstel en de toegenomen spanningen op de markt voor overheidsschuld. Als gevolg daarvan is de bijdrage van aandelen tot de twaalfmaands groei van de totale beleggingen in het derde kwartaal ten opzichte van het daaraan voorafgaande kwartaal meer dan gehalveerd. De bijdrage van verzekerings- en pensioenproducten tot de twaalfmaands groei van de totale beleggingen is daarentegen slechts marginaal afgenomen, en deze instrumenten leverden wederom de grootste bijdrage aan de totale groei van de beleggingen. De bijdrage van schuldbewijzen is negatief gebleven, hoewel zich ten opzichte van het voorgaande kwartaal een lichte stijging voordeed.
V ERM O G EN S P O S ITIE De verhouding tussen schuld en besteedbaar inkomen van huishoudens is naar raming verder gestegen, en wel tot ongeveer 98,8% in het vierde kwartaal van 2010, waarmee de lichte stijging die in eerdere kwartalen was waargenomen werd voortgezet (zie Grafiek 43). Dit is het gevolg van het feit dat, hoewel de groei van het besteedbare inkomen enig herstel heeft vertoond, de groei van de kredietopname door huishoudens naar raming iets sneller is toegenomen. De schuld van huishoudens ten opzichte van het bbp is in het vierde kwartaal naar raming globaal ongewijzigd gebleven, als gevolg van het feit dat de algehele economische bedrijvigheid een sterkere conjuncturele opleving heeft laten zien dan het inkomen van huishoudens. De rentelast van de sector huishoudens is in het vierde kwartaal naar raming globaal onveranderd gebleven op 2,2% van het besteedbare inkomen, na sinds eind 2008 voortdurend te zijn gedaald. Tot het derde kwartaal van 2010 had het gunstige ECB Maandbericht Maart 2011
59
effect van dalende rentevoeten het opwaartse effect van de toenemende schuldenlast van huishoudens op de rentelast meer dan gecompenseerd. De recente marginale toename van de rentelast van huishoudens lijkt er echter op te duiden dat aan dit dempende effect wellicht een einde is gekomen.
60
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
3 p r i j z e n e n K os t e n Volgens de flash raming van Eurostat beliep de HICP-inflatie in februari 2011 jaar-op-jaar 2,4%, tegen 2,3% in januari. De stijging van de inflatie aan het begin van 2011 had grotendeels te maken met de hogere grondstoffenprijzen. De inflatieverwachtingen op middellange tot lange termijn blijven stevig verankerd in overeenstemming met de doelstelling van de Raad van Bestuur om de inflatie op middellange termijn onder maar dicht bij 2% te houden. De in maart 2011 door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied maken gewag van een jaar-op-jaar HICP-inflatie tussen 2,0% en 2,6% in 2011 en tussen 1,0% en 2,4% in 2012. De risico’s voor de prijsvooruitzichten op middellange termijn zijn opwaarts gericht.
3 . 1 c o n su m p t i e p r i j z e n De totale inflatie liep in de loop van 2010 sterk op, van ongeveer 1% in januari tot meer dan 2% in december. Die stijging werd aangewakkerd door de oplopende grondstoffenprijzen aangezien de toename van de HICP-inflatie met uitzondering van energie en, in het bijzonder, energie en voedingsmiddelen, veel minder sterk was. Volgens de voorlopige raming van Eurostat steeg de jaar-op-jaar inflatie van het eurogebied in februari 2011 tot 2,4%, tegen 2,3% in de maand voordien (zie Tabel 7). Het officiële inflatiecijfer voor januari werd neerwaarts gecorrigeerd ten belope van 0,1 procentpunt als gevolg van de nieuwe berekeningsmethoden die werden ingevoerd wegens de invoering van een nieuwe verordening inzake de behandeling van seizoensgebonden producten. 1 De toename van de totale inflatie in januari 2011 had te maken met het snellere jaar-op-jaar stijgingstempo van de HICP-componenten energie, bewerkte voedingsmiddelen en diensten en met het tragere stijgingstempo van de prijzen in de componenten onbewerkte voedingsmiddelen en industriële goederen met uitzondering van energie. Uit een meer gedetailleerde analyse van het HICP-verloop blijkt dat het jaar-op-jaar mutatietempo van de energieprijzen in januari 2011 12,0% beliep, tegen 11,0% in december 2010, waarmee de opwaartse tendens die een jaar geleden begon, werd voortgezet. 1 Zie Verordening (EG) Nr. 330/2009 van de Commissie van 22 april 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) Nr. 2494/95 van de Raad, wat minimumnormen voor de behandeling van seizoensgebonden producten in de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (GICP’s) betreft.
Tabel 7 Prijsontwikkelingen (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
2009
2010
2010 sept.
2010 okt.
2010 nov.
2010 dec.
2011 jan.
2011 feb.
Geharmoniseerde c onsumptieprijsindex (HICP) en componenten Totale index 1) 0,3 Energie -8,1 Onbewerkte voedingsmiddelen 0,2 Bewerkte voedingsmiddelen 1,1 Industriële goederen m.u.v. energie 0,6 Diensten 2,0
1,6 7,4 1,3 0,9 0,5 1,4
1,9 7,7 2,3 1,0 0,9 1,4
1,9 8,5 2,3 1,2 0,8 1,4
1,9 7,9 2,6 1,3 0,9 1,3
2,2 11,0 3,2 1,5 0,7 1,3
2,3 12,0 2,1 1,8 0,5 1,5
2,4 . . . . .
2,9 60,7 44,7
4,3 59,8 54,7
4,3 60,2 47,5
4,5 63,1 48,6
5,3 69,6 49,6
6,1 72,6 45,9
. 76,6 47,5
Overige prijsindicatoren Industriële producentenprijzen Olieprijzen (EUR per vat) Grondstoffenprijzen m.u.v. energie
-5,1 44,6 -18,5
Bronnen: Eurostat, ECB en berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Thomson Reuters. Toelichting: De gegevens omtrent de industriële producentenprijzen hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied. 1) De HICP-inflatie voor februari 2011 berust op de voorlopige raming van Eurostat.
ECB Maandbericht Maart 2011
61
De stijging van de energie-inflatie in de loop van 2010 was tot dusver deels toe te schrijven aan opwaartse basiseffecten van de eerder opgetekende volatiele olieprijzen en aan de prijsstijgingen voor ruwe aardolie. Sedert januari 2010 zijn de in euro luidende prijzen van ruwe Brent-olie met meer dan 40% opgelopen, van circa EUR 54 per vat tot EUR 77 per vat in februari 2011. De HICP-componenten waarvoor in die periode de hoogste inflatiecijfers werden opgetekend, waren die welke rechtstreeks verbonden waren met de olieprijzen, zoals vloeibare brandstoffen (verwarming van woningen) en brandstoffen voor particulier vervoer. Het jaar-op-jaar mutatietempo van de andere belangrijke energetische subcomponenten, zoals gas en elektriciteit, die met vertraging reageren op de olieprijzen, trokken eveneens aan, zij het minder snel.
Kader 5
H e t m e t e n v a n d e i n vlo e d v a n d e i n d i r e c t e b e l a s t i n g e n op d e HIC P i n f l a t i e i n h e t e u r og e b i e d Aanpassingen in het begrotingsbeleid, zoals wijzigingen in de btw-tarieven of andere indirecte belastingen, kunnen een direct en onmiddellijk effect hebben op de totale HICP-inflatie. Een van de instrumenten die voor het eurogebied worden gebruikt om de invloed van veranderingen in de indirecte belastingen op de inflatie te ramen, is de HICP met constante belastingtarieven (HICP-CT), die sinds oktober 2009 maandelijks door Eurostat wordt gepubliceerd. 1 Eenvoudigheidshalve wordt bij de berekening van deze index, die door Eurostat in overleg met de ECB werd samengesteld, “mechanisch” verondersteld dat alle wijzigingen in de indirecte belastingen onmiddellijk en volledig doorwerken in de consumptieprijzen. Indien alle belastingtarieven in een bepaald jaar onveranderd blijven ten opzichte van december van het voorgaande jaar, zullen de veranderingen op maandbasis van de HICP en de HICP-CT samenvallen. Eventuele verschillen tussen het verloop van de HICP en dat van de HICP-CT verschaffen een raming van de bovengrens voor de feitelijke invloed van enige veranderingen in de tarieven van de indirecte belastingen. Als gevolg van de wijze waarop de HICP-CT is opgebouwd, doet die invloed zich bovendien vooral voor in de maand waarin de verandering van het belastingtarief van kracht wordt. Het is ook nuttig te beklemtonen dat in werkelijkheid een tragere en/of onvolledige doorwerking van de veranderingen in de belastingtarieven mogelijk is, afhankelijk van de economische omgeving waarin ze worden uitgevoerd en van de mate waarin ze door de winstmarges worden opgevangen. Voor statistische doeleinden is er echter geen praktisch alternatief voor de hypothese van een volledige en onmiddellijke doorwerking, aangezien de index maandelijks en tijdig moet worden samengesteld.2 Uit Grafiek A blijkt dat het mechanische effect van wijzigingen in de indirecte belastingen op de HICP-inflatie in het eurogebied aanzienlijk varieerde in de tijd. In de periode van december 2003 tot december 2010 bedroeg het 0,15 procentpunt per jaar, wanneer het wordt berekend als het verschil tussen de ontwikkelingen van de HICP en de HICP-CT. In dezelfde periode werd het grootste verschil, ongeveer 0,5 procentpunt, opgetekend in 2007. Het was hoofdzakelijk toe te schrijven aan de verhoging van het standaard btw-tarief in Duitsland, van 16% tot 19%. Van 2008 tot medio 2010 was het mechanische effect van veranderingen in
1 Zie http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/hicp/methodology/hicp_constant_tax_rates. 2 Voor nadere informatie over de kenmerken en de interpretatie van de HICP-CT wordt verwezen naar het Kader “New statistical series measuring the impact of indirect taxes on inflation”, Monthly Bulletin, november 2009.
62
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
G r a f i e k A M e c h a n i s c h e i n v l o e d 1) v a n wijzigingen in indirecte belastingen op d e t w a a l f m a a n d s HIC P - i n f l a t i e i n h e t eurogebied (procentpunten) 0,6
0,6
0,5
0,5
0,4
0,4
0,3
0,3
0,2
0,2
0,1
0,1
0,0
0,0
-0,1
-0,1
-0,2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-0,2
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Berekend als het verschil tussen de twaalfmaands inflatie op basis van de HICP en die op basis van de HICP-CT.
Grafiek B Gemiddelde mechanische i n v l o e d 1) i n 2 0 1 0 v a n w i j z i g i n g e n i n indirecte belastingen op de twaalfmaands HIC P - i n f l a t i e i n e l k v a n d e l a n d e n v a n h e t e u r o g e b i e d 2) (procentpunten) 4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5
-0,5
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 1 2 3 4 5 6
Griekenland Estland Spanje Portugal Luxemburg Slovenië
7 8 9 10 11 12
Malta Slowakije eurogebied Nederland Italië Oostenrijk
13 14 15 16 17
Cyprus Duitsland Finland Frankrijk België
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Berekend als het verschil tussen de twaalfmaands inflatie op basis van de HICP en die op basis van de HICP-CT. 2) Voor Ierland zijn geen gegevens met betrekking tot de HICP-CT beschikbaar.
de indirecte belastingen op de HICP-inflatie vrijwel verwaarloosbaar, ten minste voor het eurogebied als geheel. In de tweede helft van 2010 liep het echter op tot meer dan 0,3 procentpunt, ten gevolge van verhogingen van de indirecte belastingen in verscheidene landen van het eurogebied. In Grafiek B toont het gemiddelde mechanische effect in 2010 van wijzigingen in de indirecte belastingen op de HICP-inflatie op jaarbasis in elk land van het eurogebied. In Griekenland bleek het mechanische effect op de inflatie het grootst, met 3,8 procentpunt. Dit effect omvat de invloed van de geleidelijke verhoging van de btw-tarieven in 2010, waarbij het standaardtarief werd opgetrokken van 19% tot 23%, alsook de weerslag van de forse stijgingen van de accijnzen op alcoholische dranken, tabak en brandstoffen. Deze maatregelen waren een onderdeel van de noodzakelijke begrotingsconsolidatie in Griekenland. Aangezien hun invloed de komende maanden zal afnemen, zal de HICPinflatie in Griekenland echter naar verwachting sterk dalen. Naast die in Griekenland droegen ook de verhogingen van de indirecte belastingen in Estland, Spanje, Portugal, Luxemburg, Slovenië, Malta, Slowakije, Nederland en Italië in 2010 positief bij tot de HICP-inflatie in die landen. Voor de toekomst zullen reeds ingevoerde of aangekondigde wijzigingen in de indirecte belastingen in 2011 een opwaartse druk op de HICP-inflatie blijven uitoefenen. Hun gemiddelde bijdrage op jaarbasis zal hoogstwaarschijnlijk zelfs hoger zijn dan in 2010. Gelet op de omvang van de huidige begrotingsonevenwichtigheden in verscheidene landen van het eurogebied, zal de mate waarin veranderingen in de indirecte belastingen een rol spelen in de daaraan gekoppelde behoeften aan aanpassingen van de begrotingsconsolidatie opwaartse risico’s blijven opleveren voor de HICP-inflatie in het eurogebied. Ondanks de voordelen van aanpassingen voor de uitgavenzijde van de ECB Maandbericht Maart 2011
63
overheidsrekeningen 3, blijven bepaalde wijzigingen in de indirecte belastingen vrij waarschijnlijk. Bijgevolg moet de tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen nauwlettend worden gevolgd om hun potentiële invloed op het inflatieverloop in het eurogebied te beoordelen. 3 De ervaring in de landen van het eurogebied leert dat een sterke gerichtheid op het terugdringen van de uitgaven en een gelijktijdige invoering van structurele hervormingen om de potentiële groei te ondersteunen, een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan ruime verlagingen van de overheidsschuld en landen kunnen helpen de vruchten van begrotingsconsolidatie te plukken. Voor nadere gegevens, zie bijvoorbeeld Nickel C., P. Rother en L. Zimmermann, “Major public debt reductions – Lessons from the past, lessons for the future”, Working Paper Series, No 1241, ECB, september 2010; het Kader getiteld “Ervaring met de reductie van de overheidsschuld in landen van het eurogebied”, Maandbericht, ECB, september 2009; en het Kader getiteld “The Greek economic and financial adjustment programme”, Monthly Bulletin, ECB, mei 2010.
Recenter zijn de prijzen van de energiecomponent in januari 2011 maand-op-maand fors gestegen, maar het effect van deze stijging op de groei op jaarbasis werd grotendeels geneutraliseerd door een sterk neerwaarts basiseffect. In diezelfde maand namen de prijzen voor de subcomponenten vloeibare brandstoffen en brandstoffen voor vervoer scherp toe op maandbasis. Het jaarop-jaar mutatietempo van deze subcomponenten liep echter licht terug als gevolg van zelfs nog sterkere basiseffecten; het bleef evenwel op een hoog peil van respectievelijk ongeveer 25% en 15%. Ook de gas- en elektriciteitsprijzen liepen fors op, met jaar-op-jaar respectievelijk 8,8% en 6,7%. Vooral de sterke toename van de elektriciteitsprijzen in januari was hoogstwaarschijnlijk het gevolg van een vertraagde reactie op de gecumuleerde stijging van de olie- en gasprijzen in 2010, in combinatie met specifieke milieugebonden overheidslasten in sommige landen. Ook de internationale prijzen van voedingsgrondstoffen zijn sinds begin 2010 fors omhooggegaan; in sommige gevallen stegen ze zelfs tot boven de pieken die dateren van de grondstoffenprijzenschok in 2007-08 en deden ze bezorgdheid ontstaan over de mogelijke impact van een en ander op de consumptieprijzen. De druk op de grondstoffenprijzen is sedert de zomer van 2010 gestaag verzwaard, maar tot dusver zijn er slechts beperkte aanwijzingen van directe en indirecte effecten op de HICP-inflatie. Het jaar-op-jaar groeitempo van alle voedselprijzen (inclusief alcohol en tabak) trok in de loop van 2010 gestaag aan tot 2,1% in december; in januari 2011 vertraagde het tot 1,9%. De toename in 2010 was deels toe te schrijven aan opwaartse basiseffecten voortvloeiende uit ontwikkelingen in de prijzen van voedingsgrondstoffen een jaar eerder. Wat de subcomponenten betreft, trok de jaar-op-jaar prijsstijging voor onbewerkte voedingsmiddelen (vooral fruit en groenten) in de loop van 2010 significant aan, als gevolg van slechte weersomstandigheden. Het jaar-op-jaar mutatietempo van de prijzen van bewerkte voedingsmiddelen ongerekend tabak (dat normaliter het sterkst zou moeten worden beïnvloed door de hierboven vermelde stijgingen in de prijzen van voedingsgrondstoffen) beliep in januari 2011 0,8%, flink lager dan zijn lange-termijngemiddelde van 1,7% sedert 1999. Deze mutatie staat in contrast met de negatieve groeicijfers aan het begin van 2010. De interne EU-marktprijzen voor voedingsgrondstoffen (die relevanter zijn voor het eurogebied) stegen minder sterk dan de prijzen op de internationale markten. De melkprijzen bleven meer gematigd in vergelijking met de scherpe stijgingen in de loop van 2007 en 2008. De impact van een prijsschok bij de voedingsgrondstoffen komt echter meestal eerst tot uiting in de producentenprijzen, vooraleer hij wordt doorberekend aan de kleinhandel en de consumenten. De laatste maanden zijn er steeds meer aanwijzingen dat de druk in de voedselproductieketen toeneemt: in januari 2011 stegen de producentenprijzen van voedingsmiddelen met 5,7%, vergeleken met slechts 0,3% in juli 2010. Bovendien leert de ervaring dat het gewoonlijk tussen twee en vier kwartalen duurt vooraleer prijsschokken bij de voedingsgrondstoffen via de voedselproductieketen ten volle worden doorberekend aan de consumenten.
64
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Ongerekend alle voedingsmiddelen en energieproducten, die ongeveer 30% van de HICP-mand uitmaken, bedroeg de jaar-op-jaar HICP-inflatie in januari 2011 1,1%. Deze maatstaf van de onderliggende inflatie, die overwegend door binnenlandse factoren wordt bepaald, bijvoorbeeld lonen, winstopslagen en indirecte belastingen, bestaat uit twee hoofdonderdelen: de industriële goederen met uitzondering van energie en de diensten. De inflatie van de industriële goederen met uitzondering van energie vertoont sedert het tweede kwartaal van 2010 een opwaartse tendens nadat ze aan het begin van het jaar tot een zeer laag peil was teruggelopen. Volgens de meest recente gegevens beliep het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van industriële goederen met uitzondering van energie in januari 2011 echter 0,5%, wat minder was dan dat tijdens het vierde kwartaal van 2010, vanwege de nieuwe standaarden voor de behandeling van seizoensgebonden producten. De stijgende trend van de inflatie voor industriële goederen met uitzondering van energie is niet alleen toe te schrijven aan opwaartse basiseffecten, maar ook aan maand-op-maand prijsstijgingen voor industriële goederen met uitzondering van energie tegen de achtergrond van belastingwijzigingen, en aan een zekere doorwerking van de eerdere depreciatie van de wisselkoers en stijgingen van de grondstoffenprijzen. Terzelfder tijd werden de prijsstijgingen afgeremd door de lage, hoewel toenemende, vraag en de gematigde loongroei. De industriële goederen met uitzondering van energie kunnen worden onderverdeeld in drie subcomponenten: duurzame goederen (auto’s, meubelen, elektronische toestellen, enz.), semi-duurzame goederen (kleding, textiel, boeken, enz.) en niet-duurzame goederen (watervoorziening, geneesmiddelen, dagbladen, enz.). De toename van de inflatie van de industriële goederen met uitzondering van energie sedert het tweede kwartaal van 2010 was terug te voeren op een grotere bijdrage van alle subcomponenten. Het jaar-op-jaar mutatietempo van de prijzen van duurzame goederen versnelde tot 0,0% in juli en augustus 2010; vanaf september werd het voor het eerst sedert december 2007 positief. Dit was voornamelijk toe te schrijven aan het twaalfmaands mutatiepercentage van de autoprijzen, dat in juli positief werd, na sedert het voorjaar van 2009 negatief te zijn geweest. De autoprijzen bleven jaar-op-jaar stijgen met in januari 2011 0,8%, wat de recente prijsdalingen voor bepaalde elektronische producten meer dan neutraliseerde. Wat de semi-duurzame goederen betreft, zal het prijsverloop wellicht zwaar negatief worden beïnvloed door de seizoenopruiming (winter en zomer), die het opsporen van kleine trendwijzigingen op dat ogenblik bemoeilijkt. Het jaar-op-jaar mutatietempo van de prijzen van semiduurzame goederen liet in het derde kwartaal van 2010 een vertraging optekenen, aangezien de kledingprijzen werden beïnvloed door seizoenkortingen die minder groot waren dan tijdens de zomerkoopjes een jaar eerder en vlak na de scherpe economische teruggang. In het vierde kwartaal van 2010 trok de inflatie van de semi-duurzame goederen aan tot 0,9% als gevolg van prijsstijgingen voor bepaalde goederen, bijvoorbeeld kleding en schoeisel, en reserveonderdelen voor auto’s. In januari 2011 werd het twaalfmaands mutatiepercentage van de prijzen van semi-duurzame goederen licht negatief, grotendeels vanwege prijswijzigingen voor goederen zoals kleding en schoeisel, die door de nieuwe verordening worden beïnvloed. De inflatie van de niet-duurzame goederen schommelde in 2010 rond 1% als gevolg van verschillende bewegingen in het jaar-op-jaar mutatietempo van de prijzen van tal van goederen, die meestal werden afgezwakt door de trage groei van de vraag. In dezelfde maand bedroeg het twaalfmaands mutatiepercentage van de prijzen van niet-duurzame goederen 1,3%. In 2010 trok het twaalfmaands mutatietempo van de dienstenprijzen aan van een dieptepunt van 1,2% in april, tot 1,3% à 1,4% in de tweede helft van het jaar en 1,5% begin 2011. Vergeleken ECB Maandbericht Maart 2011
65
met het sedert 1999 gemiddelde inflatiecijfer van 2,2%, liggen deze percentages vrij laag, wat de relatief zwakke vraag en de gematigde loongroei weergeeft. In de tweede helft van 2010 bleven de totale inflatiecijfers in alle subcomponenten van de diensten stabiel, met uitzondering van de prijzen voor vervoer, waarin, zo ziet het ernaar uit, de recente stijgingen van de olieprijzen niet zijn doorberekend aangezien het twaalfmaands mutatietempo in deze subcomponent de afgelopen maanden vertraagd is tot 1,5% in januari 2011, tegen 2,7% in juli 2010. In de subcomponent huisvesting schommelde de inflatie de afgelopen maanden tussen 1,6% en 1,7%, waarbij de inflatie van de huurprijzen zich stabiliseerde op 1,3%, mogelijks vanwege het herstel van de huizenprijzen. Door deze stabilisering kwam er een einde aan de neerwaartse inflatietendens in de subcomponent huisvesting. Wat recreatie en persoonlijke diensten betreft, waarin heel wat vrijetijdsbesteding vervat zit zoals georganiseerde vakantiereizen, restaurants en logies, schommelde de inflatie in de tweede helft van 2010 tussen 1,0% en 1,3%, maar in januari 2011 trok ze aan tot 1,6%. Deze cijfers zijn eerder aan de lage kant vergeleken met het historisch gemiddelde van 2,6%. In feite liggen de inflatiecijfers in alle subcomponenten van de diensten, met uitzondering van de communicatiediensten, nog flink onder hun historische gemiddelden. Bij de communicatiediensten vertraagde het afnametempo van gemiddeld -0,8% in 2010 tot -0,2% in januari. Wat de toekomst betreft, en rekening houdend met het feit dat de prijzen van ruwe Brent-olie eind februari 2011 tussen €75 en €80 per vat lagen alsook met de prijzen van de oliefuturescontracten, wordt ervan uitgegaan dat de energie-inflatie in die maand nog lichtjes verder is gestegen. Hoewel basiseffecten enige neerwaartse druk zullen uitoefenen op de energie-inflatie, vooral in maart en april, zal deze laatste wellicht gedurende enige tijd hoog blijven. Bovendien sorteren eerdere stijgingen van de olieprijzen nog steeds hun effecten, wat de komende maanden wellicht een impact zal hebben op de consumptieprijzen. Gelet op het huidige niveau van
G r a f i e k 4 4 U i t s p l i t s i n g HIC P - i n f l a t i e n a a r b e l a n g r i j k s t e c o m p o n e n t e n (mutaties in procenten per jaar; maandgegevens) totale HICP m.u.v. energie en onbewerkte v oedingsmiddelen (links) bewerkte voedingsmiddelen (rechts) industriële goederen m.u.v. energie (links) diensten (links)
totale HICP (links) onbewerkte voedingsmiddelen (links) energie (rechts)
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-15
4
8
3
6
2
4
1
2
0
0
-1
2004
2005
Bron: Eurostat. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied.
66
ECB Maandbericht Maart 2011
2006
2007
2008
2009
2010
-2
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
de olieprijzen en de prijzen van oliefuturescontracten, alsook op het vertraagde verband tussen gas- en olieprijzen, is het niet denkbeeldig dat meer bepaald de consumptieprijzen van gas in de loop van 2011 verder zullen stijgen (vooral in april en in juli aangezien deze meestal volgens een regelmatige kwartaalkalender worden herbepaald in januari, april, juli en oktober). Later in het jaar zal de energie-inflatie wellicht vertragen, in de veronderstelling dat de prijzen van ruwe aardolie niet verder oplopen. Ook de voedselprijzen zullen de komende maanden wellicht verder aantrekken. De onzekerheid omtrent deze vooruitzichten is groter dan gewoonlijk omdat bijzonder moeilijk kan worden geanticipeerd op het toekomstige prijsverloop van de voedingsgrondstoffen. Dat heeft te maken met de grote gevoeligheid ervan voor de weersomstandigheden in verschillende delen van de wereld, de omvang van de cruciale oogsten in een aantal regio’s en de toenemende voorraadvorming om het onzekere aanbod tegen te gaan, ongeacht of het daarbij gaat om speculatieve motieven om te investeren in voedingsgrondstoffen als activa (bijvoorbeeld bij hedgefondsen), of om een beleid van voedselzekerheid (bijvoorbeeld in het geval van vele regeringen). De precieze mate waarin hogere voedselprijzen in het eurogebied zullen worden doorberekend, zal afhangen van het gedrag van producenten en kleinhandelaars, alsook van de dynamiek van de consumptieve vraag. De beschikbare vooruitlopende indicatoren van de inflatie van de industriële goederen met uitzondering van energie, zoals het verloop van de producentenprijzen voor consumptiegoederen (exclusief voedingsmiddelen en tabak) en van de invoerprijzen voor consumptiegoederen (eveneens exclusief voedingsmiddelen en tabak), geven aan dat de binnenlandse druk op het productieproces nog steeds gematigd is en in de loop van 2011 aanzienlijk zou kunnen toenemen. De externe druk op het productieproces, afkomstig van het inflatieverloop wereldwijd en van eerdere wisselkoersschommelingen, is daarentegen verzwaard. In combinatie met de geleidelijke verbetering van de binnenlandse vraag, lijken deze indicatoren er algemeen beschouwd op te wijzen dat de inflatie van de industriële goederen met uitzondering van energie, hoewel er wordt van uitgegaan dat die de komende maanden grotendeels stabiel zal blijven op haar huidig niveau, onderhevig is aan overwegend opwaartse risico’s. Tot slot wordt verwacht dat de dienstenprijsinflatie in de loop van 2011 gaandeweg zal aantrekken onder impuls van de verstevigende binnenlandse vraag. Er zou enige opwaartse druk kunnen worden veroorzaakt door stijgingen van de grondstoffenprijzen alsook door wijzigingen in de indirecte belastingen in enkele landen van het eurogebied.
3 . 2 IND U S TRI Ë L E P RO D U CENTEN P RI J ZEN Na het in de zomer van 2009 bereikte dieptepunt, werd de druk die uitgaat van de aanbodketen in 2010 gestaag zwaarder (zie Tabel 7 en Grafiek 45). In het derde kwartaal stabiliseerde het twaalfmaands mutatietempo van de industriële producentenprijzen (ongerekend de bouwnijverheid) zich op zowat 4% en trok vervolgens tegen de jaarwisseling nog verder aan. In januari 2011 bedroeg de PPI (ongerekend de bouwnijverheid) 6,1%. De totale index kan worden opgesplitst in prijzen van halffabricaten, investeringsgoederen, consumptiegoederen en energie. De opwaartse trend van de totale index sinds de zomer van 2009 had voornamelijk te maken met de componenten energie en halffabricaten als gevolg van de stijging van de olie- en grondstoffenprijzen sedertdien. Naast verhogingen van de prijzen van levensmiddelen- en landbouwgrondstoffen, werden aanzienlijke prijsstijgingen opgetekend voor industriële grondstoffen en ECB Maandbericht Maart 2011
67
metalen, die tot op zekere hoogte het herstel van de mondiale vraag weergeven. In het vierde kwartaal van 2010 lag het twaalfmaands mutatietempo van de componenten energie en halffabricaten respectievelijk ongeveer drie tot vier maal zo hoog als het gemiddelde mutatietempo sinds 1991. Het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van consumptiegoederen is sinds het najaar van 2009 gestaag opgelopen. Voor de prijzen van investeringsgoederen is dat sinds eind 2009 het geval. Het geleidelijk herstel van de prijzen van die beide componenten weerspiegelt deels de hogere vraag naar in het eurogebied geproduceerde consumptie- en investeringsgoederen. Binnen de component consumptiegoederen werd het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van niet-duurzame goederen pas in juni 2010 opnieuw positief en evolueerde het naar 2,0% in januari 2011 als gevolg van de stijging van de voedselprijzen in de nasleep van de toegenomen prijzen voor levensmiddelengrondstoffen. Ondanks de recente forse stijgingen van de producentenprijzen voor levensmiddelen, waren ze niet zo extreem als in 2007. Dit lijkt er nog altijd op te wijzen dat de hogere prijzen voor levensmiddelengrondstoffen slechts in beperkte mate worden doorberekend. De producentenprijzen van consumptiegoederen, ongerekend voedingsmiddelen en tabak, stabiliseerden zich in het vierde kwartaal van 2010, wat wijst op een lage druk uitgaande van de toevoerstadia van het productieproces voor de onderliggende inflatie van de consumptieprijzen. Enquêtegegevens over de prijsdruk in de productieketen blijven voor de eerste twee maanden van het eerste kwartaal van 2011 op een opwaartse prijsdruk wijzen in de verwerkende industrie en in mindere mate in de dienstensector (zie Grafiek 46). Wat de Purchasing Managers’ Index betreft, blijkt uit de prijsgegevens dat de inputkosten en de verkoopprijzen in beide sectoren verder aanscherpten in februari. In de verwerkende industrie bereikten zowel de inputkosten als de verkoopprijzen hun hoogste historische waarde sinds de start van de enquête (respectievelijk 85,3 en 60,8).
68
ECB Maandbericht Maart 2011
Grafiek 45 Uitsplitsing industriële producentenprijzen (mutaties in procenten per jaar; maandgegevens) totale industrie m.u.v. bouwnijverheid (links) halffabricaten (links) investeringsgoederen (links) consumptiegoederen (links) energie (rechts) 10
25
8
20
6
15
4
10
2
5
0
0
-2
-5
-4
-10
-6
-15
-8
-20
-25 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied.
-10
Grafiek 46 Door producenten betaalde en berekende prijzen (spreidingsindices; maandgegevens) verwerkende industrie; betaalde prijzen verwerkende industrie; afzetprijzen dienstensector; betaalde prijzen dienstensector; afzetprijzen 90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
20
20
30
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
30
Bron: Markit. Toelichting: Een indexwaarde hoger dan 50 geeft een prijsstijging aan, een waarde lager dan 50 een prijsdaling.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Deze trend weerspiegelt de recente toename van de prijzen van grondstoffen en metalen en de doorberekening van deze stijgingen naar de productieketen. De prijsdruk voor de dienstensector neemt ook toe en de index van de inputkosten stijgt van 57,2 in januari naar 58,4, terwijl de index van de afzetprijzen tot 52,8 stijgt. Dit is ook een aanwijzing dat de hogere inputkosten in de dienstensector ook naar de consumenten worden doorberekend.
3 . 3 ARBEID S KO S TENINDICATO REN De daling van de arbeidskosten in het eurogebied leek in de eerste helft van 2010 grotendeels voorbij te zijn (zie Grafiek 47 en Tabel 8), daar de situatie op de arbeidsmarkt in het eurogebied zich de afgelopen maanden heeft gestabiliseerd. Al met al bleven de arbeidskostenindicatoren in het derde kwartaal van 2010 gematigd. De contractlonen – de enige arbeidskostenindicator die momenteel beschikbaar is voor het vierde kwartaal 2010 – stegen van 1,5% in het derde kwartaal naar 1,6%. Deze indicator blijft evenwel achter bij andere arbeidskostenindicatoren omdat de gemiddelde duur van de contractuele loonakkoorden circa anderhalf jaar bedraagt. Vooruitblikkend zal de twaalfmaands groei van de contractlonen wellicht beperkt aantrekken. Na de matige loonstijgingen die de vorige jaren werden overeengekomen, worden licht hogere loonsverhogingen verwacht, als gevolg van verwachtingen van een aanhoudend economisch herstel. Het arbeidskostenverloop in het derde kwartaal van 2010 werd sterk door het aantal gewerkte uren beïnvloed, waarbij het aantal gewerkte uren per werknemer aanzienlijk toenam wegens een verbeterende economische bedrijvigheid. De stijging van het aantal gewerkte uren per werknemer leidde tot een daling van het indexcijfer voor de arbeidskosten per uur (dat enkel G r a f i e k 4 7 E n k e l e a r b e i d s k o s t e n indicatoren betrekking heeft op de markteconomie), aan(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) gezien de werknemers meer uren werkten zonloonsom per werknemer der dat dit noodzakelijkerwijs hun algemene contractlonen loon beïnvloedde vanwege verschillende stelarbeidskosten per uur sels zoals flexibele arbeidsregelingen en door 4,5 4,5 de overheid gesubsidieerde arbeidstijdverkor4,0 4,0 ting, in het bijzonder in de industrie. Tegen die achtergrond vertraagde de jaar-op-jaar groei 3,5 3,5 van de arbeidskosten per uur in het eurogebied 3,0 3,0 van 1,6% een kwartaal eerder tot 0,8% in het derde kwartaal, dat is het traagste groeitempo 2,5 2,5 sedert met de reeks van arbeidskosten in 2001 een aanvang werd gemaakt. Tegelijkertijd 2,0 2,0 daalde de jaar-op-jaar groei van de loonsom 1,5 1,5 per werknemer van 1,9% in het tweede kwartaal naar 1,5%. Die afname vloeide voort uit 1,0 1,0 een daling van de groei van de loonsom per uur 0,5 0,5 en een toename van het aantal gewerkte uren 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 per werknemer. Die ontwikkeling werd in de Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen meeste landen van het eurogebied waargenovan de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 men. landen van het eurogebied. ECB Maandbericht Maart 2011
69
Tabel 8 Arbeidskostenindicatoren (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) 2009 2010 Contractlonen Arbeidskosten per uur Loonsom per werknemer PM: Arbeidsproductiviteit Arbeidskosten per eenheid product
2009 IV
2010 I
2010 II
2010 III
2010 IV
2,6 2,9 1,6
1,7 . .
2,1 2,0 1,5
1,8 1,9 1,5
1,9 1,6 1,9
1,5 0,8 1,5
1,6 . .
-2,3 3,9
. .
0,1 1,4
2,1 -0,5
2,6 -0,6
2,1 -0,5
. .
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied.
Uit een analyse van de afzonderlijke sectoren blijkt dat de inkrimping van de groei van de arbeidskosten per uur in het derde kwartaal van 2010 zich op ruime basis in de sectoren aftekende (zie Grafiek 48). De afname was het sterkst in de bouwnijverheid. In de industrie en de marktdiensten evolueerde de groei van de loonkosten per uur ook trager dan een kwartaal eerder. Al bij al zouden de niet-loonkosten sneller blijven groeien dan de lonen en de salariscomponent van de loonsom per werknemer. De groei op jaarbasis van de arbeidsproductiviteit per hoofd is in het derde kwartaal van 2010 gedaald tot 2,1%. De voortdurende verbetering van de productiviteit in het eurogebied weerspiegelt de vertraagde aanpassing van de werkgelegenheid aan de ontwikkeling van de productiegroei. De arbeidsproductiviteit nam voor het derde kwartaal op rij sterker toe dan de loonsom per werknemer. Bijgevolg was de groei op jaarbasis van de loonkosten per eenheid product
Grafiek 48 Arbeidskosten naar sector (mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) Loonsom per werknemer: industrie m.u.v. bouwnijverheid bouwnijverheid marktgerichte dienstverlening dienstensector
Arbeidskostenindex op uurbasis: industrie m.u.v. bouwnijverheid bouwnijverheid marktgerichte dienstverlening
6
6
6
6
5
5
5
5
4
4
4
4
3
3
3
3
2
2
2
2
1
1
1
1
0
0
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2004
2005
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied.
70
ECB Maandbericht Maart 2011
2006
2007
2008
2009
2010
0
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
tijdens het derde kwartaal weer negatief (-0,5%). De gestage daling van de arbeidskosten per eenheid product zou een gunstig effect moeten hebben op de winstmarges van de bedrijven die in 2009 zwaar werden getroffen door de recessie. In de toekomst zal de arbeidsproductiviteit naar verwachting verder groeien naarmate de werkgelegenheid zich herstelt, zij het in een meer gematigd tempo. In combinatie met een geleidelijk aantrekkende groei van de loonkosten per werknemer, zou dit ertoe bijdragen dat de arbeidskosten per eenheid product voor de bedrijven van het eurogebied weer gematigd beginnen te stijgen. Niettemin zal de druk op de arbeidskosten op de middellange termijn wellicht beperkt blijven, gelet op de geleidelijke verbetering van de arbeidsmarkt.
3 . 4 V ER L O O P VAN DE BEDRI J F S W IN S TEN Na vijf kwartalen van onafgebroken inkrimping sinds het einde van 2008 (zie Grafiek 49), herstellen de bedrijfswinsten zich sedert hun dieptepunt tijdens het eerste kwartaal van 2010. Dit is zowel te danken aan de groei van de economische bedrijvigheid (volume) als aan de hogere eenheidswinsten (marge per eenheid product) die gunstig werden beïnvloed door de afnemende groei van de arbeidskosten per eenheid product. In het derde kwartaal van 2010 bedroeg de jaarop-jaar groei van de bedrijfswinsten 4,6%. Na de forse dalingen in 2009 is de winstgevendheid in de industrie verder blijven herstellen in het derde kwartaal van 2010, zij het tegen een trager wordend tempo met een jaar-op-jaar stijging van meer dan 13% (zie Grafiek 50). Dit wijst erop dat de winsten in deze sector doorgaans een sterker cyclisch patroon volgen dan dat van de economie in haar geheel. Ondanks deze toe-
Grafiek 49 Uitsplitsing van de winstgroei in het eurogebied naar productie en winst per eenheid product
Grafiek 50 Ontwikkeling van bedrijfswinsten in het eurogebied naar de belangrijkste bedrijfstakken
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) productie (bbp-groei) winst per eenheid product winst (bruto exploitatieoverschot)
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) gehele economie marktgerichte dienstverlening industrie
10
10
25
25
20
20
15
15
10
10 5
8
8
6
6
4
4
5
2
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
-15
-20
-20
-25
-25
-30
-30
-35
-35
2 0
0
-2
-2
-4
-4
-6
-6
-8
-8
-10
-10
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
2010
-40
2004
2005
2006
2007
2008
2009
-40
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
71
name bleef het winstpeil in de industrie in het derde kwartaal van 2010 echter nog steeds vrij laag en lag het dicht bij het niveau van medio 2005. Ook de winsten in de marktdiensten bleven in het derde kwartaal van 2010 jaar-op-jaar verder stijgen (met 2,1%), na een inkrimping gedurende vier kwartalen op rij in 2009. Kijken we verder dan de beschikbare gegevens van de nationale rekeningen, dan zullen de verbeterde vraagverhoudingen en de verwachte verdere stijging van de productiviteit de winsten blijven opvoeren, grotendeels op dezelfde manier als tijdens de voorgaande conjuncturele oplevingen. Het vooruitzicht voor deze variabele op korte termijn is nog steeds zeer onzeker vanwege, onder andere, de hogere inputkostendruk als gevolg van de stijgingen van de olie- en grondstoffenprijzen.
3 . 5 VO O R U ITZICHTEN voo r d e INF L ATIE Verwacht wordt dat het inflatieniveau voor heel 2011 boven 2% zal blijven. De druk die uitgaat van de forse stijgingen van de energie- en levensmiddelenprijzen tekent zich ook af in de eerdere stadia van het productieproces. Het is belangrijk dat de stijging van de HICP-inflatie geen tweederonde-effecten veroorzaakt en daarbij de aanleiding vormt voor een ruim verspreide inflatiedruk op middellange termijn. De inflatieverwachtingen op middellange termijn moeten stevig verankerd blijven in overeenstemming met de doelstelling van de Raad van Bestuur om het inflatiecijfer op middellange termijn onder maar dicht bij 2% te houden. De door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2011 gaan uit van een twaalfmaands HICP-inflatie binnen een marge van 2,0% en 2,6% in 2011, en tussen 1,0% en 2,4% in 2012. In vergelijking met de door de medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2010, zijn de marges voor de HICP-inflatie naar boven verschoven. Dit is vooral te wijten aan een significante stijging van de energie- en levensmiddelenprijzen. Er zij beklemtoond dat de projecties gebaseerd zijn op de grondstoffenprijsfutures van medio februari 2011 en bijgevolg geen rekening houden met de meest recente olieprijsstijgingen. Daarenboven moet duidelijk worden gesteld dat de projecties uitgaan van een verder gematigd binnenlands prijs- en loonvormingsgedrag. De risico’s ten aanzien van de middellange termijnvooruitzichten voor het prijsverloop zijn opwaarts gericht. Ze houden meer in het bijzonder verband met hoger dan verwachte stijgingen van de prijzen voor energie en niet-energetische grondstoffen. Voorts zou de toename van de indirecte belastingen en van de door de overheid gereguleerde prijzen groter kunnen uitvallen dan thans wordt verwacht als gevolg van de noodzakelijke fiscale consolidatie tijdens de volgende jaren. Tot slot houden de risico’s ook verband met de sterker dan verwachte binnenlandse prijzendruk in de context van het aan de gang zijnde herstel van de bedrijvigheid. Het ziet er naar uit dat het prijs- en loonvormingsgedrag niet zal leiden tot grote tweederonde-effecten als gevolg van hogere grondstoffenprijzen.
72
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
4 P R O D U CTIE , V RAA G EN DE ARBEID S MAR K T De economische bedrijvigheid in het eurogebied trekt sedert medio 2009 aan, waarbij het meest recente groeicijfer op kwartaalbasis 0,3% beliep in het derde en vierde kwartaal van 2010. Hierdoor groeide het bbp in 2010 als geheel met 1,7%. Over het algemeen blijven recente gegevens en enquêteresultaten de positieve onderliggende dynamiek van de economische bedrijvigheid aan het begin van 2011 bevestigen. In de toekomst zou de uitvoer van het eurogebied nog steeds worden geschraagd door het aanhoudende herstel op mondiaal niveau. Tegelijkertijd zou de binnenlandse vraag van de private sector, gelet op het relatief hoge ondernemersvertrouwen in het eurogebied, in toenemende mate moeten bijdragen aan de groei, ondersteund door de zeer accommoderende monetaire-beleidskoers en de maatregelen die zijn genomen om de werking van het financiële stelsel te verbeteren. Het proces van balansaanpassing in verschillende sectoren zou het herstel van de bedrijvigheid echter enigszins temperen. Deze beoordeling komt ook tot uiting in de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2011. Volgens deze projecties zal de reële bbpgroei op jaarbasis in 2011 tussen 1,3% en 2,1% liggen en in 2012 tussen 0,8% en 2,8%. Terwijl de onzekerheid groot is, zijn de risico’s voor de economische vooruitzichten grotendeels in evenwicht.
4 . 1 R e ë e l b b P e n v r a a g c o m po n e n t e n Volgens de tweede door Eurostat gepubliceerde raming nam het reële bbp in het eurogebied tijdens het vierde kwartaal van 2010 met 0,3% op kwartaalbasis toe, hetzelfde groeicijfer als in het voorgaande kwartaal (zie Grafiek 51). Hierdoor steeg het bbp in 2010 als geheel met 1,7%, wat meer was dan de meeste analisten in 2009 hadden voorspeld (zie ook Kader 6 “Recente herzieningen van de vooruitzichten inzake groei van de bedrijvigheid”), met positieve bijdragen van de netto-uitvoer en, in mindere mate, de finale binnenlandse vraag en de voorraden. Uit de beschikbare indicatoren blijkt dat de positieve onderliggende dynamiek van het herstel aanhoudt.
Grafiek 51 Reële bbp-groei en bijdragen (groei op kwartaalbasis en bijdragen in procentpunten per kwartaal; voor seizoen gecorrigeerd) binnenlandse vraag (m.u.v. voorraden) voorraadmutaties uitvoersaldo totale bbp-groei 1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
P a R t I c ul i e r E C O N S U M P TI e 0,0 0,0 Hoewel de economische bedrijvigheid in het eurogebied in de tweede helft van 2009 een herstelbeweging inzette, bleef de particuliere -0,5 -0,5 consumptie gematigd, sinds de ernstige krimp IV I II III IV 2009 2010 die tijdens het dieptepunt van de recente econoBronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. mische neergang van eind 2008 en begin 2009 Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied. werd opgetekend. In het vierde kwartaal van 2010 steeg de particuliere consumptie met 0,4% op kwartaalbasis, na een groei met 0,1% in het derde kwartaal. Zodoende heeft de consumptie het grootste deel van het tijdens de recessie opgelopen verlies van ongeveer 1,7% goedgemaakt. Dat verlies was overigens veel minder uitgesproken dan de daling van het totale bbp. In 2010 als geheel nam de consumptie met 0,8% toe. Recente indicatoren wijzen op een verdere stijging van de consumptieve bestedingen in het eurogebied aan het begin van 2011. ECB Maandbericht Maart 2011
73
Kader 6
RECENTE HERZIENIN G EN V AN DE V O O R U ITZICHTEN INZA K E G R O EI V AN DE BEDRI J V I G HEID Sinds het herstel in de tweede helft van 2009 een aanvang nam, is de bedrijvigheid sneller gegroeid dan verwacht, waardoor de bbp-projecties herhaaldelijk opwaarts zijn herzien. In dit Kader wordt nader ingegaan op de wijzigingen in de projecties van externe voorspellers en van medewerkers van het Eurosysteem/de ECB sedert het einde van de recessie en worden enkele factoren beoordeeld die de opleving van de bedrijvigheid in het eurogebied stimuleren. Economische groei kan bijzonder moeilijk worden voorspeld in de buurt van een omslagpunt en het aantrekken van de groei sedert het einde van de recessie is voor de meeste voorspellers een verrassing gebleken (zie Grafiek A). Bijvoorbeeld, in juni 2009 ging Consensus Economics ervan uit dat het bbp in 2010 jaar-op-jaar met gemiddeld 0,3% zou groeien, terwijl medewerkers van het Eurosysteem gewag maakten van een cijfer tussen -1,0% en 0,4%. Uit de meest recente gegevens van Eurostat blijkt voor 2010 voor het eurogebied een jaar-op-jaar groei van het bbp met 1,7%. In alle grote landen van het eurogebied is de bedrijvigheid robuuster uitgevallen dan wat de meeste voorspellers medio 2009 verwachtten (zie Grafiek B). De medio 2009 van Consensus Economics afkomstige voorspellingen gingen ervan uit dat de economie in 2010 in de drie grootste landen van het eurogebied gematigd zou groeien en dat de productie in Spanje en in Nederland verder zou teruglopen. De kracht van het groeiherstel in Duitsland kwam als een grote verrassing. De verwachting van de voorspellers dat de Spaanse economie zwak zou blijven, leek daarentegen nauwer bij de feiten aan te sluiten. G r a f i e k A O p e e n v o l g e n d e p r o g n o s e s vo o r d e t w a a l f m a a n d s bb p - g ro e i i n 2 0 1 0
Grafiek B Prognoses voor de twaalf maands bbp-groei in 2010 in de vijf g ro o t s t e l a n d e n va n h e t e u rog e b i e d
(mutaties in procenten per jaar)
(mutaties in procenten per jaar)
Eurosysteem/ECB Europese Commissie IMF OESO Survey of Professional Forecasters Eurozone Barometer Consensus Economics
prognose van Consensus Economics (juni 2009) prognose van Consensus Economics (december 2009) werkelijke groei
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0 jan.
-1,0 juli jan. juli jan. 2009 2010 2011 Bronnen: Consensus Economics, ECB, Eurozone Barometer, IMF en OESO.
74
ECB Maandbericht Maart 2011
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
eurogebied DE
FR
IT
ES
Bronnen: Consensus Economics en Eurostat.
NL
-1
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Een stuwende kracht achter het vlotte herstel G r a f i e k C B i j d r a g e n a a n d e bb p - g ro e i i n 2 0 1 0 i n h e t e u rog e b i e d zo a l s g e p r o g n o s van de groei in het eurogebied was de snel ticeerd door Consensus Economics aantrekkende wereldhandel, die de buitenland(mutaties in procenten per jaar; procentpunten) se handel en de uitvoer van het eurogebied een particuliere consumptie boost gaf. Medio 2009 werd ervan uitgegaan investeringen dat de grote onzekerheid en de aanhoudende overheidsconsumptie voorraadmutatie 1) effecten van de financiële onrust in het prille uitvoersaldo begin van de herstelperiode de mondiale groei bbp zouden blijven afremmen. De door medewer2,0 2,0 kers van het Eurosysteem in juni 2009 opgestelde macro-economische projecties maakten 1,5 1,5 gewag van een voor 2010 gematigde groei op de exportmarkten van het eurogebied met on1,0 1,0 geveer 1% en van een exportgroei tussen -2,0% en 1,0% tijdens diezelfde periode.1 De ople0,5 0,5 ving van de wereldhandel bleek echter veel dynamischer dan verwacht, met een bijzonder krachtige groei op de opkomende markten. 0,0 0,0 Naarmate het vertrouwen van bedrijfsleiders en consumenten wereldwijd verstevigde en de -0,5 -0,5 Werkelijke bbp Prognose Prognose onzekerheid afnam, werden eerder uitgestelde in 2010 (juni 2009) (dec. 2009) investeringen en aankopen hervat, vulden beBronnen: Consensus Economics en berekeningen van de ECB. drijven opnieuw hun voorraden aan, en trok de Toelichting: De bijdragen zijn berekend op basis van de handel snel aan. Dit alles bleek bevorderlijk geprognosticeerde twaalfmaands groeipercentages voor 2010 voor de verschillende componenten van de vraag, met voor het herstel in het eurogebied: geraamd de huidige cijfers van Eurostat voor 2009 als basis. 1) Voorspellers leveren aan Consensus Economics prognowordt dat de exportmarkten van het eurogeses met betrekking tot de particuliere consumptie, de invesbied in 2010 met circa 12% groeiden, terwijl teringen, de overheidsconsumptie, de uitvoer en de invoer. Voor de voorraadmutatie worden geen prognoses aangelede uitvoer van het eurogebied met bijna 11% verd. De prognose voor de voorraadmutatie in deze grafiek is derhalve berekend als de som van het restant van de bbpaantrok2. De uitvoer had wellicht ook baat bij prognose en de bijdragen van de andere componenten. de depreciatie van de effectieve wisselkoers van de euro in de loop van 2010. In totaal leverde de netto-uitvoer in 2010 een aanzienlijke bijdrage tot de groei van het bbp (zie Grafiek C). Ook de binnenlandse vraag was in 2010 levendiger dan verwacht. De onzekerheid die heerste op het dieptepunt van de recessie nam relatief snel af en het vertrouwen werd opnieuw steviger, wat zich weerspiegelde in een gematigde stijging van de bestedingen van de huishoudens en in een daling van de spaarquoten. Terzelfder tijd gaven de rooskleuriger vooruitzichten voor de binnenlandse en de mondiale groei, in combinatie met een vermindering van de onzekerheid, aanleiding tot een scherpe ommekeer in de voorraadcyclus, wat de groei tijdens de aanvangsfase van het herstel sterk stimuleerde.3 Algemeen beschouwd, ziet het ernaar uit dat de reeks opwaartse herzieningen sedert het einde van de recessie vooral nodig waren in het licht van het steviger dan verwachte mondiale herstel. Het lijkt inderdaad dat de wereldwijde recessie in 2008 en 2009 grotendeels tijdelijk was en 1 Zie “Door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied”, ECB Maandbericht, juni 2009. 2 Zie het Kader “Door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied” in dit Maandbericht. 3 Zie het Kader “The current euro area recovery across expenditure components from a historical perspective”, Monthly Bulletin, ECB, February 2011.
ECB Maandbericht Maart 2011
75
voortvloeide uit de forse stijging van de onzekerheid nadat de spanningen op de financiële markten hevig waren opgelopen, waardoor bedrijven overal ter wereld hun investeringen herplanden of uitstelden. Op dat ogenblik werd er in de projecties niet van uitgegaan dat de aanpassing aan het einde van 2008 en het begin van 2009 deels tijdelijk van aard zou zijn; de kracht van de daaropvolgende wereldwijde opleving van de handel werd derhalve onderschat. De matige groei van het beschikbaar inkomen, die voortvloeit uit de stabiliserende arbeidsmarktomstandigheden, blijft de belangrijkste oorzaak van de gematigde consumptiegroei sinds de aanvang van het herstel. Hoewel de arbeidsmarktomstandigheden geleidelijk zouden moeten verbeteren, zal de relatief hoge inflatie die wordt verwacht (zie ook paragraaf 3), wellicht gedurende het grootste deel van dit jaar de groei van het reëel beschikbaar inkomen temperen. Wat de verschillende componenten van het inkomen van de huishoudens betreft, zijn de bijdragen van de nominale loonsom van de werknemers en van het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen tot de jaarlijkse mutaties van het bruto beschikbaar inkomen tijdens de eerste drie kwartalen van 2010 verder gestegen, terwijl de netto sociale uitkeringen en bijdragen een minder grote invloed hadden op het totale inkomen (zie het Kader getiteld “Integrated euro area accounts for the third quarter of 2010” in het Monthly Bulletin van februari 2011). Een extra factor achter de gematigde consumptiegroei was de sterke daling van het financieel vermogen in 2008 en 2009, die het spaar- en consumptiegedrag tot in 2010 langdurig heeft beïnGrafiek 52 Detailhandelsverkopen, vertrouwen binnen de detailhandel en vloed. De algemene daling van de huizenprijzen consumentenvertrouwen in 2009 had eveneens een ongunstig effect op (maandgegevens) het verloop van de consumptie, via haar weerslag op het onroerend vermogen. Zowel het fitotale detailhandelsverkopen 1) (links) consumentenvertrouwen 2) (rechts) nancieel als het onroerend vermogen lijkt in de vertrouwen binnen de detailhandel 2) (rechts) eerste drie kwartalen van 2010 evenwel positief 40 4 te hebben bijgedragen tot het nettovermogen van de huishoudens. 30 3 Naast vermogenseffecten is de beschikbaarheid van krediet een belangrijke motor van de consumptieve bestedingen. Na een sterke daling van de woninghypotheken en het consumptief krediet tussen 2007 en medio 2009, nam de groei van de woninghypotheken toe, terwijl die van het consumptief krediet negatief bleef (zie Kader 4 in dit Maandbericht en het artikel “Recent developments in loans to the private sector” in het Monthly Bulletin van januari 2011). Tot slot zetten ook de onzekerheid over de economische situatie in het algemeen en de werkgelegenheidsvooruitzichten in het bijzonder de consumenten er waarschijnlijk toe aan hun bestedingen uit te stellen. Dit was merkbaar in de indicator van het consumentenvertrouwen van de Europese Commissie, die sterk terugliep tot
76
ECB Maandbericht Maart 2011
2
20
1
10
0
0
-1
-10
-2
-20
-3
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-30
Bronnen: Conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie en Eurostat. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied. Sinds mei 2010 hebben de gegevens van de conjunctuurenquête onder bedrijven van de Europese Commissie betrekking op de classificatie volgens NACE Rev. 2. 1) Mutaties in procenten per jaar; driemaands voortschrijdende gemiddelden: gecorrigeerd voor aantal werkdagen. Ongerekend brandstof. 2) Procentuele saldi; voor seizoen en afwijkingen van het gemiddelde gecorrigeerd.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
begin 2009, wat gepaard ging met een stijging van de spaarquote. Het consumentenvertrouwen heeft zich sindsdien echter hersteld, terwijl de spaarquote is afgenomen. Die verbetering is grotendeels te danken aan het feit dat een lagere werkloosheid werd verwacht. Het consumentenvertrouwen lag in januari en februari 2011 boven het lange-termijngemiddelde. Gemiddeld tijdens deze twee maanden was het consumentenvertrouwen iets lager dan in het vierde kwartaal van 2010, maar het bleef hoger dan in het derde kwartaal van 2010. Intussen bleef de indicator van de grote aankopen, die een relatief sterke correlatie vertoont met de consumptiegroei op jaarbasis in het eurogebied, in de eerste twee maanden van 2011 onveranderd op een laag peil, dat evenwel iets boven het gemiddelde van het vierde kwartaal van 2010 uitkwam. Wat de meest recente ontwikkelingen inzake kwantitatieve gegevens betreft, liepen de detailhandelsverkopen tijdens het vierde kwartaal van 2010 met 0,5% op kwartaalbasis terug, na een stijging met 0,4% in het derde kwartaal (zie Grafiek 52). Tegelijkertijd nam het aantal registraties van nieuwe personenauto’s in het vierde kwartaal met 6,5% toe, na een scherpe daling met 5,0% in het voorgaande kwartaal. In januari 2011 bleven de registraties van personenauto’s op een vergelijkbaar niveau als in het vierde kwartaal van 2010. De Purchasing Managers’ Index (PMI) voor de detailhandelsverkopen bedroeg in januari en februari 2011 gemiddeld meer dan 50 en was ook hoger dan het gemiddelde voor het vierde kwartaal van 2010. Volgens de enquêtes van de Europese Commissie bleef het vertrouwen binnen de detailhandel tijdens die twee maanden boven zijn langetermijngemiddelde, maar onder het peil van het vierde kwartaal. Beide indicatoren wijzen op een positieve groei van de detailhandelsverkopen in het eerste kwartaal van 2011. investeringen De bruto-investeringen in vaste activa liepen in het vierde kwartaal van 2010 met 0,6% op kwartaalbasis terug, na een daling met 0,1% in het derde kwartaal, wat een gedeeltelijke achteruitgang na de sterke resultaten in het tweede kwartaal weerspiegelde. Hierdoor beliep de verandering op jaarbasis voor 2010 -0,7%. De groei op kwartaalbasis van de totale investeringen is reeds sinds het tweede kwartaal van 2008 negatief, behalve tijdens het tweede kwartaal van 2010. De positieve cijfers in dat kwartaal waren het gevolg van tijdelijke factoren. De volledige uitsplitsing van de investeringen is nog niet voorhanden. Op basis van de beschikbare gegevens per land zijn de niet-bouwinvesteringen, die machines en uitrustingsgoederen, alsook transportmiddelen omvatten en die ongeveer de helft van de totale investeringen uitmaken, echter versneld in het vierde kwartaal, na een vertraging in het voorgaande kwartaal. Sinds medio 2009 was de inkrimping van de niet-bouwinvesteringen veel geringer dankzij een toename van de totale economische bedrijvigheid en minder strikte financieringsvoorwaarden; in 2010 namen de nietbouwinvesteringen toe. De industriële productie van investeringsgoederen, een indicator van de toekomstige niet-bouwinvesteringen, bleef in het vierde kwartaal van 2010 sterk groeien op kwartaalbasis. Het vertrouwen in de verwerkende industrie was in het vierde kwartaal van 2010 hoog, volgens de enquêtes. Bovendien ging de bezettingsgraad in januari verder omhoog ten opzichte van oktober (zie ook Kader 8 “Investment outlook in the euro area: an assessment based on survey and capacity utilisation data” in het Monthly Bulletin van februari 2011). Voorts ziet het ernaar uit dat de bouwinvesteringen voor zowel woningen als andere gebouwen zijn gedaald. De productie in de bouwnijverheid liep verder terug in het vierde kwartaal van 2010, zij het trager dan in het derde kwartaal. In dezelfde periode werden ook minder bouwvergunningen uitgereikt. Deze daling van de bedrijvigheid was deels te wijten aan de ongunstige weersomstandigheden in sommige landen en aan de aanhoudende zwakte van de bouwnijverheid in landen waar ze aanzienlijk was gegroeid vóór het begin van de recente recessie. De enquêtes van de Europese ECB Maandbericht Maart 2011
77
Commissie en de PMI-enquête geven aan dat de bedrijvigheid in de bouwnijverheid nog altijd matig is. Voor het eerste kwartaal van 2011 wijzen de weinige reeds beschikbare vooruitlopende indicatoren op een positieve groei van de bruto investeringen in het eurogebied. De toenemende bezettingsgraad zou de niet-bouwinvesteringen positief blijven beïnvloeden, aangezien op de groeiende vraag moet worden ingespeeld via een grotere productiecapaciteit in sommige landen en sectoren. Een verbetering van de financiële situatie in de meeste landen zou ook productieve investeringen helpen schragen. Ook de positieve dynamiek van de bedrijvigheid ‑ die tot uiting komt in het hoge peil van de totale PMI in de verwerkende industrie en van de orderontvangsten van die industrie in februari, alsook in het grotendeels positieve verloop van het producentenvertrouwen, zoals blijkt uit de enquêtes van de Europese Commissie en de nationale enquêtes ‑ ondersteunt de gunstige vooruitzichten voor de niet-bouwinvesteringen in de loop van het eerste kwartaal van 2011. De kwantitatieve gegevens over de orderontvangsten in de industrie, die tot december 2010 beschikbaar zijn, duiden op een toename van de totale index en op een forsere stijging voor de sector investeringsgoederen, en sporen met die vooruitzichten. De bouwinvesteringen zullen begin 2011 naar verwachting toenemen, deels als gevolg van het herstel van de bedrijvigheid in de bouw in de gebieden die vermoedelijk negatief waren beïnvloed door de tegenvallende weersomstandigheden in het laatste kwartaal van 2010. Op langere termijn beschouwd en ongerekend volatiliteit op korte termijn, zouden de niet-bouwinvesteringen tijdens de komende kwartalen verder aantrekken, in overeenstemming met de algemene groei van de economische bedrijvigheid en omdat de financiële situatie geleidelijk weer normaal wordt. Vooral de moeilijke financiële omstandigheden waren een belangrijke oorzaak van de zwakke opleving van de investeringen in het beginstadium van het herstel tot het tweede kwartaal van 2010. De bouwinvesteringen zouden matiger maar toch positief groeien. Meer bepaald de component woningbouw zou door een herstel van de vastgoedmarkten worden geschraagd. Niettemin is er in sommige delen van het eurogebied nog altijd behoefte aan verdere aanpassingen op de huizenmarkten. ov e r h e i d sC O N S U M P TI e De overheidsconsumptie in het eurogebied nam de afgelopen kwartalen matig toe, hoofdzakelijk als gevolg van de inspanningen gericht op begrotingsconsolidatie in een aantal landen. De groei van de nominale overheidsconsumptie liep verder terug en was in het vierde kwartaal van 2010 negatief ten belope van -0,5% op kwartaalbasis. Deze dynamiek komt evenwel slechts gedeeltelijk tot uiting in het profiel van de reële overheidsconsumptie, gelet op het veeleer volatiele patroon van de deflator van de overheidsconsumptie. Bijgevolg bleef de groei op kwartaalbasis van de reële overheidsconsumptie, na positieve groeicijfers tijdens de voorgaande kwartalen, in het vierde kwartaal licht positief ten belope van 0,1%. Bij het beoordelen van de factoren die ten grondslag liggen aan het verloop van de reële overheidsconsumptie, is het nuttig het verloop van deze consumptie in nominale termen te onderzoeken, zodat het overeenstemt met de begrotingscijfers die de overheid hanteert. Een beperking van de loonsom van het overheidspersoneel – die de reële overheidsconsumptie beïnvloedt via de geraamde productiviteit en een nominaal effect uitoefent via de deflator van de overheidsconsumptie – was een belangrijke drijfkracht achter de onderliggende nominale overheidsconsumptie. Deze matiging van de lonen, die een aandeel van ongeveer de helft van de totale overheidsconsumptie vertegenwoordigen,
78
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
is het resultaat van zowel loonsverlagingen als een inkrimping van de werkgelegenheid in bepaalde landen. De intermediaire consumptieve bestedingen van de overheid, die ongeveer een vierde van het totaal uitmaken, namen eveneens matig toe, ten gevolge van de consolidatie-inspanningen van de overheid. Dit staat in contrast met de sociale overdrachten in natura, die eveneens ongeveer een vierde van de overheidsconsumptie uitmaken en waarvan de groei nauwer aansloot bij de historische gemiddelden, onder invloed van het verloop van posten als de uitgaven voor gezondheidszorg, die een enigszins autonome dynamiek vertonen. De resterende componenten van de overheidsconsumptie, zoals het verbruik van vaste activa, zijn relatief klein en hebben het totale profiel in het afgelopen jaar niet merkbaar bepaald. In de komende kwartalen zal de overheidsconsumptie naar verwachting de binnenlandse vraag slechts matig stimuleren, als gevolg van de nog verwachte inspanningen gericht op begrotingsconsolidatie in een aantal landen van het eurogebied. voo r r a d e n In het laatste kwartaal van 2008 en de eerste helft van 2009 reageerden de bedrijven in het eurogebied op de recessie door hun voorraden sterk terug te schroeven. Daarna leverden voorraadwijzigingen gemiddeld een licht positieve bijdrage tot de bbp-groei op kwartaalbasis. Dit strookt met het economische herstel en de verwachte verdere toename van de vraag. Meer recentelijk, in de tweede helft van 2010, droegen de voorraden echter licht negatief bij tot de bbp-groei. Voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren van kwartaalontwikkelingen, aangezien de voorraden worden geraamd met enige statistische onzekerheid en onderhevig zijn aan herzieningen. Uit fragmentarische gegevens blijkt echter dat de negatieve bijdrage van de voorraadwijziGrafiek 53 Uitvoervolume van het eurogebied naar een aantal handelspartners gingen tot de bbp-groei op kwartaalbasis in het (indices: 2008-III = 100; voor seizoen gecorrigeerd; laatste kwartaal van 2010 zou kunnen samendriemaands voortschrijdende gemiddelden) hangen met de toegenomen inspanningen om totaal het werkkapitaal tegen het einde van het jaar te Verenigde Staten Verenigd Koninkrijk verlagen.Enquêtes wijzen op geringe voorraadniet tot het eurogebied behorende EU-lidstaten Azië mutaties in het eerste kwartaal van 2011. De beOPEC-landen drijven schatten hun voorraden van aangekochte 120 120 grondstoffen tijdens de eerste twee maanden van 2011 iets hoger in dan gemiddeld in het vierde 110 110 kwartaal van 2010. In de nabije toekomst kan niet worden uitgesloten dat ze opnieuw beperkte 100 100 voorraden aanleggen, in het licht van de aanhoudende verbeteringen van de vraagverhoudingen 90 90 en verwachtingen van verdere prijsstijgingen. B U ITEN L AND S E HANDE L Na tijdens de eerste helft van 2010 een hoogtepunt te hebben bereikt, liepen de handelsvolumes van het eurogebied verder op in het derde kwartaal van 2010, zij het in een meer gematigd tempo, terwijl er in het vierde kwartaal een aantal tekenen van stabilisatie van het groeitempo optraden. Deze trends deden zich voor in alle grote productcategorieën. Meer bepaald lieten de
80
80
70
70
2007 2008 2009 2010 Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De meest recente waarnemingen betreffen december 2010, behalve voor het totaal, de niet tot het eurogebied behorende EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk (november 2010). Het totaal van de niet tot het eurogebied behorende EU-lidstaten is ongerekend Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
ECB Maandbericht Maart 2011
79
Kader 7
R e c e n t v e r loop v a n d e b e t a l i n gs b a l a n s v a n h e t e u r og e b i e d Dit Kader analyseert het verloop van de betalingsbalans van het eurogebied in het vierde kwartaal van 2010 en in 2010 als geheel. Al met al steeg het tekort op de lopende rekening van het eurogebied licht in vergelijking met 2009 tot €56,4 miljard (zowat 0,6% van het bbp van het eurogebied). Wat de financiële rekening betreft, daalde de nettokapitaalinvoer uit hoofde van het geheel van de directe investeringen en het effectenverkeer in 2010 aanmerkelijk tot €111,2 miljard. Tekort op de lopende rekening licht gestegen in 2010 Volgens de betalingsbalansgegevens van het eurogebied, vertoonde de groei van de buitenhandel in goederen en diensten van het eurogebied in het vierde kwartaal van 2010 een stijging. Op kwartaalbasis namen de waarden van de uitvoer en de invoer van goederen en diensten met respectievelijk 1,8% en 5,0% toe, tegen 1,1% en 1,3% in het voorgaande kwartaal (zie de tabel). Wat de handel in goederen betreft, groeiden de uitvoer en de invoer in het vierde kwartaal ook in een sneller tempo dan in het derde kwartaal. De toename van de exportgroei weerspiegelt de opleving van de wereldhandel tegen eind 2010, aangezien de mondiale groei opnieuw aantrok. Maar toch was de groei van de uitvoer naar markten buiten het eurogebied geringer dan in de eerste helft van het jaar, daar de wereldwijde economische bedrijvigheid vertraagde. Het groeitempo van de uitvoer van diensten was negatief, namelijk 0,9% in het vierde kwartaal, terwijl de waarde van de invoer met 2,9% toenam. De totale exportgroei in het vierde kwartaal kan vooral worden toegeschreven aan het verloop naar volume, vermits de uitvoerprijzen gematigd bleven. De groei van de waarde van de invoer, daarentegen, werd sterk beïnvloed door de invoerGrafiek A Belangrijkste posten op de lopende rekening prijzen, die in het vierde kwartaal met 1,3% vermeerderden, met name als gevolg van de (EUR miljard; twaalfmaands gecumuleerde stromen; maand stijging van de grondstoffenprijzen. gegevens; voor aantal werkdagen en seizoen gecorrigeerd)
Over het gehele jaar 2010 liet het tekort op de lopende rekening een lichte stijging optekenen (zie de tabel en Grafiek A) van €51,4 miljard in 2009 tot €56,4 miljard (zowat 0,6% van het bbp van het eurogebied). Dat is het gevolg van een verslechtering van de goederen- en de inkomensoverdrachtenrekening, die gedeeltelijk gecompenseerd werd door een verbetering van de inkomensrekening. Het lager overschot op de goederenrekening was deels toe te schrijven aan de het hele jaar door opgetekende stijging van de olieprijzen, die bijdroeg aan de toename van het tekort op de olierekening tot €169,6 miljard gedurende de twaalf maanden tot november 2010, ruim boven het niveau van €132,1 miljard dat een jaar voordien werd opgetekend. De verslechtering van de inkomensoverdrachtenrekening weerspiegelt een
80
ECB Maandbericht Maart 2011
inkomensoverdrachtenrekening inkomensrekening dienstenrekening goederenrekening saldo op lopende rekening
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150
-200
2007
Bron: ECB.
2008
2009
2010
-200
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Belangrijkste onderdelen van de betalingsbalans van het eurogebied (voor seizoen gecorrigeerd, tenzij anders aangegeven)
Driemaands gecumuleerde cijfers Twaalfmaands gecumuleerde cijfers 2010 2010 2010 2009 2010 nov. dec. I II III IV IV IV EUR miljard Lopende rekening Goederenrekening Uitvoer Invoer Dienstenrekening Uitvoer Invoer Inkomensrekening Inkomensoverdrachtenrekening
Financiële rekening 1) Netto directe investeringen en effectenverkeer tezamen Netto directe investeringen Netto effectenverkeer Aandelen Schuldbewijzen Obligaties en notes Geldmarktinstrumenten Overig financieel verkeer
Goederen en diensten Uitvoer Invoer Goederen Uitvoer Invoer Diensten Uitvoer Invoer
Procentuele
-10,5 -4,1 136,3 140,4 4,4 44,9 40,5 -4,3 -6,5
11,3 48,9 23,4 25,6 -9,2 34,8 28,1 6,6 -38,2
mutaties
-13,3 0,4 134,5 134,1 -1,1 41,1 42,2 -4,4 -8,2
9,3 56,5 19,0 37,5 -8,5 46,0 48,0 -2,0 -48,5
-1,9 15,3 365,0 349,7 8,5 121,9 113,4 2,3 -28,1
22,1 -23,7 -40,3 16,6 -36,0 52,7 23,9 28,8 46,5
-6,7 6,1 388,4 382,3 9,9 128,6 118,7 0,4 -23,1
27,4 72,3 -38,4 110,7 19,0 91,7 93,6 -1,9 -47,8
-14,4 5,5 393,7 388,2 9,6 128,7 119,1 -1,5 -27,9
-7,9 -51,4 -37,4 -13,9 40,0 -54,0 -99,9 45,9 48,2
-33,4 -6,1 404,2 410,3 4,9 127,5 122,6 -10,6 -21,7
26,1 113,9 30,3 83,7 19,2 64,4 64,1 0,3 -82,1
-51,4 37,0 1,288,7 1,251,7 32,2 469,1 436,9 -28,0 -92,6
-56,4 20,8 1,551,3 1,530,5 32,9 506,7 473,8 -9,4 -100,7
31,0
67,8
190,3 -74,5 264,8 37,2 227,6 117,1 110,6 -215,4
111,2 -85,9 197,1 42,3 154,8 81,8 73,0 -35,2
t.o.v. voorgaande periode
3,6 3,0
-3,1 -2,6
7,8 6,7
6,2 8,2
1,1 1,3
1,8 5,0
-15,9 -18,2
17,1 18,7
2,1 3,4
-1,3 -4,5
9,4 7,2
6,4 9,3
1,4 1,6
2,7 5,7
-18,3 -21,5
20,4 22,3
8,3 1,7
-8,5 4,2
3,3 4,9
5,4 4,6
0,1 0,4
-0,9 2,9
-8,5 -7,1
8,0 8,4
Bron: ECB. Toelichting: Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. 1) De cijfers hebben betrekking op saldi (netto stromen). Een positief (negatief) teken geeft een netto instroom (uitstroom) aan. Niet voor seizoen gecorrigeerd.
vermindering van de overdrachten van andere regeringen en niet-gouvernementele instellingen aan het eurogebied, alsook hogere overdrachten van werknemers uit het eurogebied aan nieteurolanden. De verbetering van het saldo op de inkomensrekening vloeide voort uit een hogere loonsom ontvangen door in het buitenland werkende ingezetenen van het eurogebied en lagere inkomsten uit kapitaal die aan niet-ingezetenen van het eurogebied worden uitgekeerd uit hoofde van dividenden en van rente op hun beleggingen in het eurogebied, wat een afspiegeling was van de sterkere economische ontwikkelingen buiten het eurogebied. Ten slotte bleef het overschot op de dienstenrekening in 2010 grotendeels stabiel, terwijl het groeitempo van zowel de invoer als de uitvoer opnieuw positief werd in het spoor van de mondiale economische opleving. De financiële rekening vertoonde opnieuw een nettokapitaalinstroom in het vierde kwartaal Het saldo op de financiële rekening – in termen van kwartaalcijfers – was gedurende heel 2010 grotendeels stabiel, op het derde kwartaal na. In het vierde kwartaal van 2010 veranderde meer bepaald het geheel van de directe investeringen en het effectenverkeer van nettokapitaaluitvoer naar nettokapitaalinvoer; dat werd maar deels gecompenseerd door de nettokapitaaluitvoer uit ECB Maandbericht Maart 2011
81
hoofde van het overig financieel verkeer. Uit nader onderzoek van meer gedetailleerde investeringscategorieën blijkt dat het effectenverkeer de voornaamste drijvende kracht achter deze ontwikkelingen was (zie de tabel). Meer in detail kijkend naar de ontwikkelingen van het effectenverkeer, vond er in het vierde kwartaal van 2010 een verschuiving van nettokapitaaluitvoer naar nettokapitaalinvoer plaats, vooral als gevolg van het verloop van de obligaties en de notes. Terwijl de niet-ingezetenen in het derde kwartaal van 2010 obligaties van het eurogebied van de hand hadden gedaan als gevolg van de bezorgdheid van de marktdeelnemers in verband met de houdbaarheid van de overheidsschuld van sommige eurolanden,1 verrichtten ze in het vierde kwartaal weer aankopen, aangezien de spanningen wegebden. Wat de aandelen betreft, nam de nettokapitaalinvoer in het vierde kwartaal af. Al met al versnelden de grensoverschrijdende aankopen van aandelen door zowel ingezetenen als niet-ingezetenen van het eurogebied in de tweede helft van het jaar, na de in de eerste helft van het jaar opgetekende daling, in een klimaat van stijgende aandelenkoersen en dalende marktvolatiliteit. Over het gehele jaar 2010 verminderde de nettokapitaalinvoer uit hoofde van de directe investeringen en het effectenverkeer aanzienlijk van €190,3 miljard in 2009 tot €111,2 miljard. De daling was vooral toe te schrijven aan een significante afname van de kapitaalinvoer uit hoofde van het effectenverkeer, die terugliep van €264,8 miljard in 2009 tot €197,1 in 2010 (zie de tabel en Grafiek B). Die vermindering was voornamelijk het gevolg van het verloop van de beleggingen in schuldbewijzen. Niet-ingezetenen verminderden meer bepaald hun aankopen van schuldbewijzen van het eurogebied, terwijl de ingezetenen van het eurogebied tot op zekere hoogte meer aankopen van schuldbewijzen in het buitenland verrichtten. Zoals in 2009, verkocht het Grafiek B Belangrijkste posten op de financiële rekening bankwezen van het eurogebied in 2010 buitenlandse schuldbewijzen. Dat had waarschijnlijk (EUR miljard; twaalfmaands gecumuleerde netto stromen; maandgegevens) te maken met het proces van schuldafbouw bij aandelen banken in het eurogebied. In tegenstelling tot geldmarktinstrumenten obligaties en notes het verloop van de schuldbewijzen, steeg de directe investeringen nettokapitaalinvoer uit hoofde van transacties directe investeringen en effectenverkeer tezamen in aandelen licht in 2010. Wat het overig fi600 600 nancieel verkeer betreft, die vooral leningen en deposito’s omvatten, vertoonde de netto400 400 kapitaaluitvoer een scherpe daling van €215,4 miljard in 2009 tot €35,2 miljard in 2010. 200 200 Deze nettovermindering verhult een normalisatieproces in het verloop van het overig financieel verkeer in de eerste helft van 2010, 0 0 vermits de ingezetenen van het eurogebied opnieuw in het buitenland investeerden en niet-200 -200 ingezetenen opnieuw investeringen verrichtten in het eurogebied. Dit proces lijkt echter in de -400 -400 tweede helft van het jaar enigszins aan kracht 2007 2008 2009 2010 te hebben ingeboet. Bron: ECB. 1 Opgemerkt wordt dat de vorige periode waarin verkopen van die effecten werden opgetekend het vierde kwartaal van 2007 was.
82
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
invoer en de uitvoer van alle productcategorieën een piekniveau in hun groeitempo optekenen in het tweede kwartaal van 2010, gevolgd door een matiging in het derde kwartaal. Uit de tot november beschikbare gegevens over de handelsvolumes blijkt dat het groeitempo zich herstelde voor de consumptiegoederen, maar verder vertraagde bij de overige productcategorieën. De tot december beschikbare gegevens over de handel naar waarde geven aan dat het groeitempo van de handel van het eurogebied tekenen van een lichte opleving vertoonde tegen het einde van het vierde kwartaal (zie Kader 7 voor een uitvoeriger relaas van de ontwikkelingen inzake de betalingsbalans van het eurogebied). Over het geheel genomen, werd de expansie van de uitvoer naar markten buiten het eurogebied in het laatste kwartaal van 2010 geschraagd door de buitenlandse vraag, in het bijzonder vanuit Azië (vooral China) en enkele niet tot het eurogebied behorende EUlidstaten (zie Grafiek 53). De bijdrage aan deze expansie van de ontwikkelde landen, waaronder de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, bleef meer beperkt. Terzelfder tijd hield de groei van de invoer van het eurogebied hoofdzakelijk verband met het hogere niveau van de binnenlandse vraag, en spoorde hij tevens met de recente toename van de industriële productie. Tegen de achtergrond van de verbeterde wereldwijde bedrijvigheid, zal de uitvoer van het eurogebied naar verwachting verder groeien in de nabije toekomst, maar in een iets sneller tempo dan in de tweede helft van 2010. Dit strookt tevens met de beschikbare enquêtegegevens. De PMI voor de nieuwe exportorders in de verwerkende nijverheid van het eurogebied bleef in februari ruim boven de grenswaarde van 50 voor een groei of inkrimping, en vertoont sinds september 2010 zowaar een opwaartse trend. Naarmate de economie van het eurogebied zich verder herstelt, is het mogelijk dat de invoergroei de eerstvolgende maanden iets sterker uitvalt dan eind 2010 het geval was. Desondanks zal de nettohandel de bbp-groei van het eurogebied waarschijnlijk blijven ondersteunen in de nabije toekomst. 4 . 2 p r o d u c t i e - , a a n b o d - e n a r b e i d s m a r k t o n t w i kk e l i n g e n Wat de productiezijde van de nationale rekeningen betreft, heeft de totale toegevoegde waarde zich globaal genomen hersteld sinds het einde van de recessie, zij het in een langzaam tempo, zowel naar historische maatstaven als wanneer rekening wordt gehouden met de grote verliezen die tijdens de recente recessie werden geleden. Hoewel een sterke opleving van de bedrijvigheid werd opgetekend in de industrie, viel het herstel van de toegevoegde waarde in de dienstverlening tot dusver over het algemeen zwak uit, en waren de ontwikkelingen in de bouwnijverheid ronduit negatief. Wat de meer recente ontwikkelingen aangaat, heeft de groei van de toegevoegde waarde - na het krachtige groeitempo dat in de eerste helft van 2010 werd opgetekend - aan kracht ingeboet in de tweede helft, maar wijzen de korte-termijnindicatoren op een forse expansie begin 2011. De arbeidsmarktomstandigheden hebben zich gestabiliseerd in het eurogebied (zie de onderstaande paragraaf over de arbeidsmarkt). Na een sterke verslechtering in 2009, is zowel de werkgelegenheidsgroei als de werkloosheidsgraad vrij stabiel gebleven sinds het begin van 2010. productie per bedrijfstak De totale toegevoegde waarde groeide tot het vierde kwartaal van 2010 met 2,5% sinds zijn dieptepunt na de recessie in het tweede kwartaal van 2009. Met andere woorden, over de zes kwartalen die zijn verlopen sinds het einde van de recessie en waarvoor gegevens beschikbaar zijn, heeft die totale toegevoegde waarde nagenoeg 45% van de tijdens de vijf kwartalen van de recessie geleden verliezen goedgemaakt. Deze vergelijking werpt een licht op de bescheiden kracht en het “U-vormige” patroon van het huidige herstel van de algemene economische bedrijvigheid. Uit een opsplitsing ECB Maandbericht Maart 2011
83
Grafiek 54 Groei van de industriële productie en bijdragen
Grafiek 55 Industriële productie, producentenvertrouwen en Purchasing M a n a g e r s ’ I n d e x ( P MI )
(groei in procenten en bijdragen in procentpunten; maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
(maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd) industriële productie 1) (links) producentenvertrouwen 2) (rechts) PMI 3) (rechts)
investeringsgoederen consumptiegoederen halffabricaten energie totaal m.u.v. bouwnijverheid
4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7 -8 -9 -10 -11
4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7 -8 -9 -10 -11 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied. De getoonde gegevens zijn berekend als driemaands voortschrijdende gemiddelden ten opzichte van het overeenkomstige gemiddelde drie maanden e erder.
3 0 -3 -6 -9 -12 -15
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
8 4 0 -4 -8 -12 -16 -20 -24 -28 -32 -36 -40
Bronnen: Eurostat, conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie, Markit en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied. De enquêtegegevens hebben betrekking op de verwerkende industrie. Sinds mei 2010 hebben de gegevens van de conjunctuurenquête van de Europese Commissie onder bedrijven betrekking op de classificatie volgens NACE Rev. 2. 1) Procentuele mutaties per driemaands periode. 2) Procentuele saldi. 3) Afwijkingen van een indexwaarde van 50.
van de totale toegevoegde waarde naar economische bedrijfstak blijkt dat de bedrijvigheid in de industrie een sterk herstel heeft vertoond (met circa 9%) sinds het einde van de recessie, hoewel dit naar historische maatstaven niet uitzonderlijk krachtig is. De kracht van de groei van de industriële toegevoegde waarde sinds het dieptepunt dient tevens te worden getoetst aan de grote verliezen die tijdens de recessie werden geleden. Tegelijk is de verbetering van de toegevoegde waarde in de dienstverlening tijdens de huidige opleving zwakker uitgevallen dan in hetzelfde stadium tijdens herstelperiodes van het eurogebied in het verleden. Ze heeft slechts sinds het begin van 2010 aan kracht gewonnen. De zwakste bedrijvigheid - zowel in vergelijking met de andere economische bedrijfstakken als naar historische maatstaven - werd echter opgetekend in de bouwnijverheid. Hier is de toegevoegde waarde tot het vierde kwartaal van 2010 scherp teruggelopen. Uit een nader onderzoek van de recente ontwikkelingen blijkt dat het herstel van de totale toegevoegde waarde - dat aanzienlijk was aangetrokken in de eerste helft van 2010 (met een gemiddelde groei van 0,7% op kwartaalbasis) - in de tweede helft van het jaar is vertraagd tot een groei van de toegevoegde waarde op kwartaalbasis met 0,3% zowel in het derde als in het vierde kwartaal van 2010. De verzwakking van de groei van de totale toegevoegde waarde tussen het tweede en het derde kwartaal van 2010 was, in belangrijke mate, toe te schrijven aan een significante vertraging van de groei van de industriële toegevoegde waarde, die terugliep van het zeer hoge niveau van 2,0% tot 0,3%. Uit de productiegegevens voor de belangrijkste industriële bedrijfstakken blijkt dat de daling van de groei van de industriële toegevoegde waarde in het derde kwartaal van 2010 hoofdzakelijk voortvloeide uit een uitgesproken verzwakking van de groei in de branche halffabricaten, maar dat de groei in de productie van investerings- en consumptiegoederen eveneens licht vertraag-
84
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
de. De belangrijkste factor die bijdroeg aan de expansie van de industriële productie in het derde kwartaal van 2010, was de branche investeringsgoederen, maar ook de productie van halffabricaten leverde een positieve bijdrage, zij het in een vertragend tempo. De industriële toegevoegde waarde liet een forse groei optekenen in het laatste kwartaal van 2010, en droeg sterk bij aan de groei van de totale toegevoegde waarde in het kwartaal. Uit de productiegegevens blijkt dat de grootste bijdrage aan de industriële groei in dat kwartaal opnieuw uitging van de branche investeringsgoederen, maar dat ook de productie van halffabricaten en energie een positieve bijdrage leverde. In dat laatste geval hield dit ook verband met de ongewoon ongunstige weersomstandigheden in december 2010 (zie Grafiek 54). Gelet op de verbetering van de industriële bedrijvigheid, klom de bezettingsgraad tijdens de drie maanden tot januari 2011 verder op tot een niveau van 80.0, slechts iets onder zijn lange-termijngemiddelde. Bovendien blijkt uit de enquêtegegevens van de Europese Commissie dat de beperkingen voor de productie over deze periode verder afnamen, maar toch redelijk hoog bleven. De afname van de beperkingen voor de productie hield verband met een verdere, sterke daling van de beperkingen uitgaande van de ontoereikende vraag, terwijl de beperkingen aan de aanbodzijde - met name in verband met een gebrek aan uitrusting - zijn toegenomen. De korte-termijnindicatoren wijzen op een sterke groeidynamiek in de industrie in het begin van 2011. De industriële orderontvangsten, die nadien tot uiting zouden moeten komen in de productie, liepen verder op tot december, terwijl de PMI voor de verwerkende nijverheid verder steeg in januari en februari tot een niveau in de buurt van zijn recordpeil, evenals de indicator van het producentenvertrouwen van de Europese Commissie (zie Grafiek 55). Ook de bouwnijverheid was medeverantwoordelijk voor de verzwakking van de groei van de totale toegevoegde waarde tussen het tweede en derde kwartaal van 2010. Na de gestage inkrimping sinds het begin van de recente recessie, liet de toegevoegde waarde in de bouw in het tweede kwartaal een groei op kwartaalbasis optekenen, die tevens verband hield met de effecten van de ongunstige weersomstandigheden in het begin van het jaar. In het derde kwartaal liep de bedrijvigheid in de bouwnijverheid echter opnieuw terug, en leverde ze een licht negatieve bijdrage aan de groei van de totale toegevoegde waarde. De daling van de toegevoegde waarde in de bouw versnelde in het vierde kwartaal van 2010. Ook dit was het gevolg van de ongewoon koude weersomstandigheden in december 2010, die ook tot uiting kwamen in de bijzonder scherpe afname van de productie in de bouwnijverheid tijdens die maand. De achterstand in de bouwwerkzaamheden als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden in december, alsook de aanmerkelijke stijging van de PMI voor de bouwnijverheid in januari, wijzen echter op een verbetering van de voorwaarden voor de bouwbedrijvigheid in het eerste kwartaal van 2011. De groei van de toegevoegde waarde in de dienstverlening vertraagde ook enigszins in het derde kwartaal van 2010 in vergelijking met het krachtige groeitempo dat in het tweede kwartaal werd opgetekend. Die vertraging was het gevolg van de forse inkrimping van het groeitempo in de meer cyclische handels- en transportdiensten. Bovendien bleef de groei van de toegevoegde waarde in de dienstverlening ook sterk teruglopen in het laatste kwartaal van 2010, naarmate de groei van de toegevoegde waarde in de handels- en transportdiensten verder verzwakte, terwijl de groei van de toegevoegde waarde eveneens vertraagde in de financiële en zakelijke dienstverlening, alsook in de overheidsdiensten. De enquêtes wijzen echter op een opleving van de groei van de toegevoegde waarde in de dienstverlening aan het begin van het jaar. arbeidsmarkt Na het herstel van de vraag vertoonde de arbeidsmarkt van het eurogebied tekenen van een geleidelijke verbetering in de loop van 2010, terwijl de indicatoren wijzen op een verdere groei begin 2011. De totale arbeidsaanpassing tijdens de neergang vond hoofdzakelijk plaats door middel van ECB Maandbericht Maart 2011
85
een vermindering van het aantal gewerkte uren per werknemer, veeleer dan via personeelsafvloeiingen, omdat de ondernemingen hun overtollige personeel in dienst hielden op het moment dat ze werden geconfronteerd met een scherpe inkrimping van de vraag. Sinds het einde van de recessie werd aan de stijgende vraag vooral voldaan door gebruik te maken van deze reservecapaciteit binnen de ondernemingen. Als gevolg hiervan kwamen de eerste aanwijzingen voor een verbetering van de arbeidsmarkt tot uiting in het herstel van het aantal gewerkte uren per werknemer, met een geleidelijke stijging sinds het tweede kwartaal van 2009, terwijl de werkgelegenheidsgroei in termen van aantal arbeidskrachten meer gematigd was. Als gevolg van deze ontwikkelingen bleef de werkloosheidsgraad - ondanks de opleving van de bedrijvigheid - in grote lijnen stabiel in de loop van het jaar, en hield de slapte op de arbeidsmarkten grotendeels aan. Meer specifiek groeide het totale aantal gewerkte uren in het eurogebied met 0,1% op kwartaalbasis in het derde kwartaal van 2010, een iets langzamer groeitempo dan in het tweede kwartaal. De totale arbeidsinput steeg in het derde kwartaal in alle bedrijfstakken behalve de bouwnijverheid, een weerspiegeling van de aanhoudende zwakte van de bedrijvigheid in deze bedrijfstak. De gegevens over het aantal gewerkte uren per werknemer vertonen een stijging met 0,2% in het derde kwartaal, de zesde kwartaaltoename op rij. In overeenstemming met het patroon voor de groei van de toegevoegde waarde sinds het begin van de opleving, deed de scherpste stijging van het aantal gewerkte uren per werknemer zich voor in de industrie (met uitzondering van de bouwnijverheid), waar het aantal uren per werknemer opliep in een gemiddeld tempo van 0,9% op kwartaalbasis sinds het derde kwartaal van 2009. In tegenstelling hiermee was de toename van het aantal gewerkte uren per werknemer meer gematigd in de dienstverlening en de bouw. De werkgelegenheid bleef op kwartaalbasis onveranderd in het derde kwartaal van 2010, na de lichte groei in de eerste helft van het jaar. De totale werkgelegenheidsgroei in de dienstverlening bedroeg 0,2% op kwartaalbasis in het derde kwartaal van 2010, iets lager dan tijdens de twee voorgaande kwartalen, terwijl nog steeds banen verloren gingen in de industrie (met uitzondering van de bouwnijverheid) en in de bouw, waar de werkgelegenheid terugliep met respectievelijk -0,4% en -1,1% (zie Tabel 9). Behalve uit de beschikbare officiële gegevens, blijkt ook uit de enquêtes naar de werkgelegenheidsverwachtingen dat de werkgelegenheid matig is blijven groeien in het laatste Tabel 9 Werkgelegenheidsgroei (procentuele mutaties t.o.v. voorgaande periode; voor seizoen gecorrigeerd) Personen Twaalfmaands cijfers 2008 2009
Gehele economie waarvan: Landbouw en visserij Industrie Industrie m.u.v. bouwnijverheid Bouwnijverheid Dienstensector Handel en transport Financiële en zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur 1)
Uren
Kwartaalcijfers 2010
2010
2010
I
II
III
86
Kwartaalcijfers 2010
2010
2010
I
II
III
0,8
-1,9
0,0
0,1
0,0
0,6
-3,4
0,1
0,3
0,1
-1,8 -0,7 0,0 -2,1 1,4 1,2 2,1 1,2
-2,2 -5,8 -5,4 -6,7 -0,5 -1,8 -2,1 1,4
0,0 -0,9 -0,8 -1,0 0,3 -0,1 0,5 0,5
-1,1 -0,3 -0,3 -0,3 0,3 -0,1 1,0 0,2
-0,2 -0,6 -0,4 -1,1 0,2 0,0 0,3 0,2
-2,0 -1,0 -0,5 -1,8 1,4 0,9 2,5 1,4
-2,6 -8,7 -9,0 -8,2 -1,4 -2,7 -3,4 1,0
-1,2 -0,4 -0,1 -1,0 0,4 0,0 0,2 0,8
-0,2 0,4 0,6 0,0 0,3 0,0 0,9 0,2
-0,7 -0,1 0,5 -1,2 0,3 0,1 0,5 0,3
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied. 1) Met inbegrip van onderwijs, gezondheidszorg en overige dienstverlening.
ECB Maandbericht Maart 2011
Twaalfmaands cijfers 2008 2009
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek 56 Werkgelegenheidsgroei en werkgelegenheidsverwachtingen (mutaties in procenten per jaar; procentuele saldi; voor seizoen gecorrigeerd) werkgelegenheidsgroei in de industrie m.u.v. de b ouwnijverheid (links) werkgelegenheidsverwachtingen in de v erwerkende industrie (rechts)
werkgelegenheidsverwachtingen in de bouwnijverheid werkgelegenheidsverwachtingen in de detailhandel werkgelegenheidsverwachtingen in de dienstensector
2
20
25
25
1
10
20
20
0
15
15
10
10
5
5
0 -1
-10
-2
-20
-3
-30
-4
-40
-5
-50
-6 -7
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
-15
-60
-20
-20
-70
-25
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-25
Bronnen: Eurostat en conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied. De procentuele saldi zijn gecorrigeerd voor afwijkingen van het gemiddelde. Sinds mei 2010 hebben de gegevens van de conjunctuurenquête van de Europese Commissie onder bedrijven betrekking op de classificatie volgens NACE Rev. 2.
kwartaal van 2010 en begin 2011 (zie Grafiek 56). De samengestelde PMI voor de werkgelegenheid in het eurogebied kwam in februari voor de tiende maand op rij uit boven 50, terwijl de enquête van de Europese Commissie eveneens wees op positieve vooruitzichten voor de werkgelegenheid in de dienstverlening en de industrie. Het herstel van de productiegroei in het eurogebied - in combinatie met de meer bescheiden verbetering van de werkgelegenheid - heeft een stijging van de productiviteit met zich gebracht sinds het Grafiek 57 Arbeidsproductiviteit
Grafiek 58 Werkloosheid
(mutaties in procenten per jaar)
(maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
gehele economie (links) industrie m.u.v. bouwnijverheid (rechts) dienstensector (links) 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7
2004
2005
2006
2007
2008
2009
mutatie per maand, duizenden (links) % beroepsbevolking (rechts)
2010
12 10 8 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 -10 -12 -14
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied.
600
11,0
500
10,5
400
10,0
300
9,5
200
9,0
100
8,5
0
8,0
-100
7,5
-200
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
7,0
Bron: Eurostat. Toelichting: De gegevens hebben betrekking op de 17 landen van het eurogebied.
ECB Maandbericht Maart 2011
87
Kader 8
Mobiliteit op de arbeidsmarkt en transities tussen de arbeidsmarktsituaties in het eurogebied Een belangrijke doelstelling van de Europa 2020-strategie – die erop is gericht inclusieve groei tot stand te brengen en de werkgelegenheid te versterken – en van de Lissabonagenda (2000-2010)-strategie bestaat erin de flexibiliteit op de arbeidsmarkt te verhogen, inclusief het vergemakkelijken van de transitie van personen van inactiviteit en werkloosheid naar werkgelegenheid. Over de periode 2000-2009 is er een algemene stijging van de participatiegraad op de arbeidsmarkt in het eurogebied met nagenoeg 4 procentpunt opgetekend, hoofdzakelijk door de instroom van personen die worden geacht een “marginale verbondenheid” met de arbeidsmarkt te vertonen, zoals vrouwen en jongeren. Terzelfder tijd daalde de werkloosheid over het grootste gedeelte van deze periode, hetgeen wijst op enige vooruitgang in de resultaten van de arbeidsmarkten in het eurogebied. In dit Kader wordt nader ingegaan op alternatieve maatstaven voor de “flexibiliteit” van de arbeidsmarkt in de landen van het eurogebied voor de periode van 1998 tot 2008, uitgaande van de microgegevens van de enquête naar de arbeidskrachten van Eurostat.1,2 Om het gemak te illustreren waarmee tussen de verschillende arbeidsmarktsituaties van werkgelegenheid, werkloosheid en inactiviteit kan worden overgeschakeld, worden maatstaven samengesteld voor de kans om een bepaalde arbeidsmarktsituatie te verlaten of om erin te blijven over een willekeurige periode van twee jaar, zoals een algemene, samenvattende mobiliteitsindex (zie Shorrocks, 1978).3 De resultaten wijzen op een grote kans om in dezelfde arbeidsmarktsituatie te blijven over een periode van twee jaar, met een gemiddelde kans om in werkgelegenheid en inactiviteit te blijven van respectievelijk 94% en 90% (zie Grafiek A). De kans om werkloos te blijven van het ene jaar tot het andere bedraagt ongeveer 61% in de gehele onderzoeksperiode van 1998 tot 2008. Tussen de perioden 1998-2003 en 2004-2008 is deze kans afgenomen van 62% tot 57% (zie Grafiek B), hetgeen duidt op een verbetering van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt in dat tijdsbestek. Toch is de kans dat een persoon werkloos blijft over een periode van twee jaar nog steeds bijzonder hoog, in vergelijking met de kans om van werkgelegenheid of inactiviteit over te schakelen op werkloosheid (20 keer groter). Hieruit blijkt dat het aantal werklozen hoog is in vergelijking met de aantallen die elk jaar werkloos worden, met als resultaat dat Europese personen gemiddeld genomen de neiging vertonen om gedurende een vrij lange periode werkloos te blijven.4 Ondanks de daling van de kans om werkloos te blijven over een periode van twee jaar, zijn de andere arbeidsmarkttransities min of meer constant gebleven tijdens het afgelopen decenni1 De enquête spitst zich toe op de 15 landen die in 2008 tot het eurogebied behoorden en waarvoor in de tijd vergelijkbare informatie beschikbaar is. Duitsland, Ierland en Malta worden buiten beschouwing gelaten (omdat voor deze landen gegevens ontbreken), alsook Spanje en Nederland (omdat de informatie voor deze landen slechts voor meer recente gegevensreeksen beschikbaar is). 2 De arbeidsmarktsituaties van individuele personen zijn gebaseerd op de subjectieve beoordeling van de huidige en vroegere arbeidssituatie door de respondent. 3 De Shorrocks-index is een samenvattende maatstaf voor de mobiliteit op de arbeidsmarkt. Hij geeft de kans weer om over te schakelen van de ene arbeidsmarktsituatie naar de andere (werkgelegenheid, werkloosheid en inactiviteit) tussen de huidige en de voorgaande periode. De index is begrensd tussen nul en één, waarbij een waarde van nul een onbestaande kans impliceert om een willekeurige arbeidsmarktsituatie te verlaten (dat wil zeggen geen mobiliteit) en een waarde van één duidt op volledige mobiliteit. Voor meer informatie wordt verwezen naar Shorrocks, A.F., “The measurement of mobility”, Econometrica, Vol. 46, 1978, pp. 1013-1024. 4 Ter vergelijking: een werkzaam persoon heeft slechts drie keer meer kans dan een werkloze en 13 keer meer kans dan een inactieve persoon om het volgende jaar zijn baan te behouden.
88
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek A Waarschijnlijkheid van behoud van baan en van aanhoudende werkloosheid gedurende een periode van twee jaar
Grafiek B Waarschijnlijkheid van overgang van werkloosheid naar andere arbeidsmarktstatus gedurende een periode van twee jaar
(verticale as: percentages)
(mutaties in procenten per jaar; procentpunten) 1998-2008 1998-2003 2004-2008
1998-2008 1998-2003 2004-2008 95
95
70
70
94
94
60
60
93
93
50
50
92
92
40
40
91
91
30
30
90
90
89
89
20
20
88
88
10
10
87
behoud van baan
aanhoudende werkloosheid
87
Bronnen: LFS microdata en berekeningen van de ECB. Toelichting: In de grafiek zijn Duitsland, Ierland, Spanje, Malta en Nederland buiten beschouwing gelaten. De waarnemingen zijn gewogen gemiddelden conform het aandeel van de beroepsbevolking binnen elk land in het totaal voor het eurogebied.
0
van werkloosheid naar baan
aanhoudende werkloosheid
van werkloosheid naar inactiviteit
0
Bronnen: LFS microdata en berekeningen van de ECB. Toelichting: In de grafiek zijn Duitsland, Ierland, Spanje, Malta en Nederland buiten beschouwing gelaten. De waarnemingen zijn gewogen gemiddelden conform het aandeel van de beroepsbevolking binnen elk land in het totaal voor het eurogebied. In de staven “van werkloosheid naar inactiviteit” is Frankrijk buiten beschouwing gelaten.
um. De transitie van werkloosheid naar werkgelegenheid, bijvoorbeeld, bleef onveranderd op 30%, terwijl de transitie van werkloosheid naar inactiviteit zich op ongeveer 6% handhaafde (zie Grafiek B). Alles bij elkaar genomen, tonen deze resultaten aan dat de landen van het eurogebied hun inspanningen met het oog op het hervormen van de arbeidsmarkt moeten opvoeren, bijvoorbeeld aan de hand van hervormingen om de transitie van werkloosheid naar werk en van inactiviteit naar werkgelegenheid te vergemakkelijken, alsook om de uitstroom uit de arbeidsmarkt te beperken. De graad van mobiliteit op de arbeidsmarkt volgens de Shorrocks-index (een samenvattende maatstaf voor mobiliteit, zoals gedefinieerd in voetnoot 3) vertoont onderlinge verschillen tussen de eurolanden en de groepen van werknemers, en geeft aan dat de “flexibiliteit” op de arbeidsmarkt de afgelopen tien jaar is toegenomen in een aantal landen. De arbeidsmarkt in Spanje, Frankrijk, Luxemburg en Nederland lijkt gemiddeld flexibeler, en kan een mobiliteitsindex voorleggen die twee keer zo hoog is als die van België, Griekenland, Italië en Slovenië (zie Grafiek C). Bovendien blijkt uit Grafiek D dat de mobiliteit op de arbeidsmarkt - gemiddeld genomen over de hele periode - bijzonder hoog is voor mensen in de leeftijdsgroep van 25 tot 29, alsook voor hooggeschoolden.5 De landen met een hoge mobiliteit zijn tevens de landen met een hoger percentage tijdelijke con5 Wanneer dit resultaat wordt uitgesplitst naar subperiode (hier niet besproken), komt daarenboven aan het licht dat de mobiliteit over het algemeen is toegenomen voor vrouwen, hetgeen verklaart waarom er - gemiddeld genomen over de volledige periode - geen significante verschillen in de mobiliteitsindex naar geslacht bestaan.
ECB Maandbericht Maart 2011
89
Grafiek C Arbeidsmarktmobiliteitsindex in de tijd
Grafiek D Arbeidsmarktmobiliteitsindex naar bevolkingsgroep
(1998-2003 ten opzichte van 2004-2008)
(gemiddelde 1998-2008)
(verticale as: index tussen 1 en 2) 1998-2003 2004-2008
0,45
0,45
0,40
0,40
0,35
0,35
0,30
0,30
0,25
0,25
0,25
0,20
0,20
0,20
0,15
0,15
0,15
0,15
0,10
0,10
0,10
0,10
0,05
0,05
0,05
0,05
0,00
0,00
0,00
0,50
0,50
0,45
0,45
0,40
0,40
0,35
0,35
0,30
0,30
0,25 0,20
1 1 2 3 4
2
3
België Griekenland Spanje Frankrijk
4
5 5 6 7 8
6
7
Italië Cyprus Luxemburg Nederland
8
9
10 11 12
9 10 11 12
Oostenrijk Portugal Slovenië Finland
Bronnen: LFS microdata en berekeningen van de ECB. Toelichting: Maatstaven gebaseerd op de Shorrocks mobiliteitsindex (zie voetnoot 3).
1 1 2 3 4 5
2
3
4
mannen vrouwen laaggeschoold gemiddeld geschoold hooggeschoold
5
6 6 7 8 9
7
8
9
0,00
16-24 jaar 25-29 jaar 30-54 jaar 55-64 jaar
Bronnen: LFS microdata en berekeningen van de ECB. Toelichting: Maatstaven gebaseerd op de Shorrocks mobiliteitsindex (met uitzondering van Duitsland, Ierland, Spanje, Malta en Nederland), zoals in voetnoot 3 gedefinieerd. De resultaten zijn een gewogen gemiddelde van de resultaten per land. De waarnemingen zijn gewogen met het aandeel van elke subcategorie binnen elk land (mannen, vrouwen, hooggeschoold, enz.) in het totaal voor het eurogebied.
tracten en deeltijdarbeid, evenals de landen met een minder strenge wetgeving inzake ontslagbescherming. Hoewel er geen duidelijk verband bestaat tussen werkloosheidsgraad en mobiliteit, zijn er geen landen met zowel een lage mobiliteit als een lage werkloosheidsgraad, hetgeen erop wijst dat een zekere graad van mobiliteit een noodzakelijke – zij het onvoldoende – voorwaarde is voor een lage werkloosheid. Samenvattend blijkt uit de resultaten van deze analyse dat de opgetekende toename van de mobiliteit tussen de verschillende arbeidsmarktsituaties - onder overigens gelijke omstandigheden - naar verwachting (i) de efficiëntie zal verhogen waarmee de kwalificaties kunnen worden afgestemd op de vacatures door de snelheid te verhogen waarmee werknemers een nieuwe baan kunnen vinden, (ii) volgens dezelfde redenering de kosten van langdurige werkloosheid voor de overheden zal terugdringen en (iii) de arbeidsmarktparticipatie zal verhogen, hetgeen zal bijdragen tot de potentiële output van het eurogebied op langere termijn. Hoewel de persistentie van de werkloosheid is afgenomen, blijft ze toch hoog, hetgeen duidt op de behoefte aan arbeidsmarkthervormingen die beogen de flexibiliteit op de arbeidsmarkten van het eurogebied te verhogen.
90
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
einde van de recessie in het tweede kwartaal van 2009. Naarmate de werkgelegenheid toeneemt en de groei zich stabiliseert, zal de productiviteitsgroei echter naar verwachting vertragen. Uit de jongste beschikbare gegevens voor het derde kwartaal van 2010 blijkt immers dat de productiviteitsgroei op jaarbasis licht is teruggelopen (zie Grafiek 57). De werkloosheid nam fors toe tijdens de recente recessie en gedurende een aantal maanden nadien, en liep op van 7,2% in maart 2008 tot 9,9% in november 2009 (zie Grafiek 58). Sindsdien is de werkloosheidsgraad in het eurogebied - naarmate de bedrijvigheid zich herstelde - nagenoeg stabiel gebleven, en beliep hij 10,0% in december 2010, waarna hij in januari 2011 licht daalde tot 9,9%. Kader 8 geeft een toelichting bij de maatstaven voor de mobiliteit op de arbeidsmarkt in het eurogebied. 4 . 3 voo r u i t z i c h t e n voo r d e e c o n o m i s c h e b e d r i jv i g h e i d Vooruitblikkend blijven de recentelijk gepubliceerde gegevens en enquêtes de positieve onderliggende dynamiek van de economische bedrijvigheid in het eurogebied bevestigen. Het aan de gang zijnde herstel van de mondiale economie zou de uitvoer van het eurogebied verder moeten schragen. De binnenlandse vraag van de private sector zou in toenemende mate moeten bijdragen aan de groei, ondersteund door de zeer accommoderende monetaire-beleidskoers en de maatregelen die werden genomen om de werking van het financiële stelsel te verbeteren. Verwacht wordt echter dat het proces van balansaanpassingen in een aantal sectoren het herstel van de bedrijvigheid enigszins zal temperen. Deze beoordeling komt tevens tot uiting in de door medewerkers van de ECB samengestelde macroeconomische projecties voor het eurogebied van maart 2011, volgens dewelke de reële bbp-groei op jaarbasis zou liggen tussen 1,3% en 2,1% in 2011, en tussen 0,8% en 2,8% in 2012. In vergelijking met de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2010, is de onderzijde van deze marges opgetrokken als gevolg van de verbeterde vooruitzichten voor de mondiale economie, alsook voor de binnenlandse vraag (zie ook Kader 9). Tegen de achtergrond van de grote onzekerheid, zijn de risico’s voor de economische vooruitzichten vrij evenwichtig. Enerzijds is het mogelijk dat de wereldhandel sterker blijft presteren dan verwacht, en daardoor de uitvoer van het eurogebied ondersteunt. Bovendien zou het stevige ondernemersvertrouwen meer steun aan de binnenlandse economische bedrijvigheid kunnen verlenen dan momenteel wordt verwacht. Anderzijds zijn er de neerwaartse risico’s die verband houden met de voortdurende spanningen in een aantal segmenten van de financiële markten en met hun mogelijke uitstralingseffecten op de reële economie van het eurogebied. Andere neerwaartse risico’s hebben te maken met een verdere stijging van de grondstoffenprijzen, in het bijzonder als gevolg van de hernieuwde geopolitieke spanningen, en met de toegenomen protectionistische druk en de mogelijkheid van een ontregelende correctie van de mondiale onevenwichtigheden.
ECB Maandbericht Maart 2011
91
Kader 9
D O O R MEDE W ER K ER S V AN DE ECB S AMEN G E S TE L DE MACR O - EC O N O MI S CHE P R O J ECTIE S V O O R HET E U R O G EBIED Op basis van de tot en met 18 februari 2011 beschikbare informatie hebben medewerkers van de ECB projecties samengesteld voor de macro-economische ontwikkelingen in het eurogebied.1 Volgens deze projecties zal de gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis in 2011 tussen 1,3% en 2,1% uitkomen en in 2012 tussen 0,8% en 2,8%. De inflatie wordt geraamd tussen 2,0% en 2,6% in 2011, en tussen 1,0% en 2,4% in 2012. Technische aannames betreffende de rente, de wisselkoersen, de grondstoffenprijzen en het begrotingsbeleid De technische aannames met betrekking tot de rente en de prijzen van zowel olie als andere grondstoffen zijn gebaseerd op marktverwachtingen (waarvoor de afsluitdatum 10 februari 2011 was).2 De aanname voor de korte rente is van puur technische aard. De korte rente wordt afgemeten aan de driemaands EURIBOR, waarbij de marktverwachtingen worden afgeleid van de termijnrentes. Deze methodologie levert een gemiddeld totaalniveau van de korte rente op van 1,5% voor 2011 en 2,4% voor 2012. De technische aannames betreffende het nominale rendement op tienjaars overheidsobligaties in het eurogebied worden eveneens afgeleid van marktverwachtingen en impliceren een gemiddeld niveau van 4,5% in 2011 en van 4,9% in 2012.3 Wat de financieringscondities betreft, de basisprojectie gaat er voor de projectieperiode van uit dat het ecart tussen de leentarieven van de banken en de korte rente kleiner zal worden. Voor de lange rente wordt aangenomen dat de ecarts, na een opvallende verkleining in het laatste kwartaal van 2010, geleidelijk groter zullen worden en dat zij aan het einde van de projectieperiode op hun historisch gemiddeld peil zullen terugkeren. De voorwaarden voor de kredietverlening zullen zich naar verwachting verder normaliseren, al zullen zij gedurende de projectieperiode een enigszins remmend effect op de economische bedrijvigheid houden. Op grond van het prijsbeloop op de termijnmarkt in de twee weken tot en met de afsluitdatum wordt voor Brentolie een gemiddelde prijs per vat verondersteld van USD 101,3 in 2011 en USD 102,4 in 2012. De in Amerikaanse dollar luidende prijzen van andere grondstoffen dan energie zullen, zo wordt verondersteld, sterk stijgen, met 27,5% in 2011 en met 1,0% in 2012. Aangenomen wordt dat de bilaterale wisselkoersen gedurende de projectieperiode onveranderd zullen blijven op het gemiddelde niveau van de twee weken tot en met de afsluitdatum. Dit im1 De door de medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties vormen een aanvulling op de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties die halfjaarlijks gezamenlijk door deskundigen van de ECB en van de nationale centrale banken van het eurogebied worden geproduceerd. De gebruikte technieken zijn consistent met die van de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde projecties zoals beschreven in de in juni 2001 door de ECB gepubliceerde ‘A guide to Eurosystem staff macroeconomic projection exercises’, die te vinden is op de website van de ECB. Om uitdrukking te geven aan de onzekerheid waarmee de projecties zijn omgeven, worden voor de uitkomsten van elke variabele marges gebruikt. De marges zijn gebaseerd op de verschillen tussen de werkelijke uitkomsten en eerdere projecties die gedurende een aantal jaren zijn uitgevoerd. De breedte van de marges is tweemaal de gemiddelde absolute waarde van deze verschillen. De gebruikte methode, waarin een correctie voor uitzonderlijke gebeurtenissen is opgenomen, wordt beschreven in “New procedures for constructing Eurosystem and ECB staff projection ranges”, gepubliceerd door de ECB in december 2009 en eveneens te vinden op de website van de ECB. 2 De aannames voor de olieprijs en de voedingsmiddelenprijzen zijn gebaseerd op de futuresprijzen tot en met het eind van de projectieperiode. Voor andere grondstoffen wordt aangenomen dat de prijzen de futures volgen tot het eerste kwartaal van 2012 en zich daarna ontwikkelen in lijn met de mondiale economische bedrijvigheid. 3 De technische aanname voor de lange rente voor het eurogebied wordt berekend tot en met de afsluitdatum als het gemiddelde van het rendement op de als referentie gehanteerde tienjaars overheidsobligaties van de landen, gewogen aan de hand van hun jaarlijkse bbp. Het resultaat wordt geëxtrapoleerd voor de projectieperiode met behulp van het profiel van het termijnbeloop dat is afgeleid van de ECB’s rendementscurve voor het eurogebied.
92
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
pliceert een USD/EUR-wisselkoers van 1,37 gedurende de gehele projectieperiode en een effectieve wisselkoers van de euro die in 2010 gemiddeld met 1,1% deprecieert en in 2012 met 0,1% apprecieert. De aannames betreffende het begrotingsbeleid zijn gebaseerd op nationale begrotingsplannen in de afzonderlijke landen van het eurogebied die op 11 februari 2011 beschikbaar waren. Zij omvatten alle beleidsmaatregelen die reeds door het betreffende nationale parlement zijn goedgekeurd of die reeds in voldoende detail door overheden zijn uitgewerkt en het wetgevingsproces waarschijnlijk zullen doorstaan. Aannames betreffende het internationale klimaat De groei van de wereldeconomie nam rond de jaarwisseling opnieuw toe, mede dankzij de wereldwijd in het algemeen verbeterde financiële situatie. De economische vooruitzichten voor de korte termijn worden tevens positief beïnvloed door de stimuleringsmaatregelen van de Amerikaanse regering. Dat neemt niet weg dat de conjuncturele positie van landen blijft verschillen. In de grote, geavanceerde economieën blijven de vooruitzichten voor groei op de middellange termijn tamelijk gematigd, met name in economieën die moeten doorgaan met financiële herstelmaatregelen. Daar komt voor deze economieën bij dat de grote zwakte van de woningmarkt en de aanhoudend hoge werkloosheid de vooruitzichten voor de particuliere consumptie op middellange termijn vertroebelen. In sommige opkomende economieën, daarentegen, zullen sterke groei en toenemende inflatiedruk naar verwachting prevaleren. Het mondiale reële bbp buiten het eurogebied zal, zo wordt aangenomen, in 2010 met gemiddeld 4,7% toenemen en in 2012 met gemiddeld 4,6%. Als gevolg van het aanzienlijke herstel van de wereldhandel wordt uitgegaan van een groei van de externe vraag van het eurogebied met 7,9% in 2011 en 7,6% in 2012. Deze groeicijfers liggen iets hoger dan de gemiddelde cijfers over de tien jaar voorafgaand aan de financiële crisis. Projecties voor de reële bbp-groei Het reële bbp van het eurogebied is in het vierde kwartaal van 2010 even sterk gegroeid als in het derde kwartaal, met 0,3%. Vooruitblikkend is de prognose dat het economisch herstel zal doorzetten en dat de binnenlandse vraag steeds meer de rol van groeimotor zal overnemen van de export. Dit herstel van het evenwicht weerspiegelt de effecten van eerdere monetaire beleidsTabel A Macro-economische projecties voor het eurogebied (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis)
1), 2)
2010 HICP Reëel bbp Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Bruto investeringen in vaste activa Uitvoer (goederen en diensten) Invoer (goederen en diensten)
1,6 1,7 0,7 0,8 -0,8 10,9 9,0
2011 2,0 1,3 0,6 -0,3 0,4 4,9 3,5
– 2,6 – 2,1 – 1,4 – 0,5 – 3,4 – 9,5 – 7,7
2012 1,0 0,8 0,4 -0,5 0,7 3,0 2,8
– 2,4 – 2,8 – 2,2 – 0,9 – 5,5 – 9,2 – 8,4
1) De projecties voor het reële bbp en de componenten zijn gebaseerd op voor werkdagen gecorrigeerde gegevens. Bij de projecties voor de uitvoer en de invoer is de handel binnen het eurogebied inbegrepen. 2) De cijfers hebben betrekking op het eurogebied inclusief Estland met uitzondering van de HICP-cijfers voor 2010. De gemiddelde procentuele verandering van de HICP op jaarbasis voor 2011 is gebaseerd op een eurogebied anno 2010 waarvan Estland reeds deel uitmaakt.
ECB Maandbericht Maart 2011
93
Tabel B Vergelijking met de projecties van december 2010 (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis) 2010 Reëel bbp – december 2010 Reëel bbp – maart 2011 HICP – december 2010 HICP – maart 2011
1,6 1,6 1,5 1,6
– – – –
1,8 1,7 1,7 1,6
2011 0,7 1,3 1,3 2,0
– – – –
2,1 2,1 2,3 2,6
2012 0,6 0,8 0,7 1,0
– – – –
2,8 2,8 2,3 2,4
maatregelen en van de aanzienlijke inspanningen om de werking van het financiële stelsel te herstellen. De groeivooruitzichten voor het eurogebied zullen naar verwachting echter worden getemperd door de financiële herstelmaatregelen die in diverse sectoren moeten worden genomen en door de begrotingsmaatregelen waarop de projecties zich baseren en die zijn gericht op het herstel van vertrouwen in de houdbaarheid van de begrotingen op middellange termijn. Na een groei van 1,7% op jaarbasis in 2010 zal de groei van het reële bbp in 2011 naar verwachting tussen 1,3% en 2,1% uitkomen en in 2012 tussen 0,8% en 2,8%. Aangezien de potentiële groei op jaarbasis volgens de projectie eveneens aanzienlijk lager zal uitvallen dan vóór de recessie, zal de ‘output gap’ gedurende de projectieperiode kleiner worden, zo wordt verwacht. Projecties betreffende prijzen en kosten Volgens de voorlopige raming van Eurostat beliep de HICP-inflatie op jaarbasis in het eurogebied in februari 2011 2,4%. De totale HICP-inflatie zal, aldus de projecties, tot eind 2011 hoger dan 2% blijven, vooral vanwege de recente sterke prijsstijgingen van energie en voeding. Daarna wordt, op grond van de huidige termijnprijzen voor grondstoffen, een gematigder stijging van de invoerprijzen verwacht. Daar staat tegenover dat de binnenlandse prijsdruk waarschijnlijk enigszins zal toenemen als gevolg van de geleidelijk aantrekkende economische bedrijvigheid en de sterke stijging van de lonen. Dit leidt tot een geleidelijke toename van de HICP-inflatie (exclusief voeding en energie) over de projectieperiode. De algehele projectie is dat de gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis in 2011 tussen 2,0% en 2,6% zal liggen, en in 2012 tussen 1,0% en 2,4%. De stijging van de loonsom per werknemer in het eurogebied zal volgens de projecties de komende twee jaar toenemen. Dit sluit aan bij de geleidelijke verbetering van de arbeidsmarkt. Toch zal de reële loonsom per werknemer als gevolg van de toegenomen inflatie in 2011 licht dalen om in 2012 weer licht positief te worden. De projecties gaan uit van een matiging van de productiviteitsgroei in de komende twee jaar. Daardoor zullen de arbeidskosten per eenheid product, die in 2010 een cyclische daling vertoonden, in 2011 omhoog gaan en in 2012 sneller stijgen. Dit zal volgens de projecties remmend werken op de groei van de winstmarges, die zich in 2010 flink hebben hersteld. Vergelijking `met de projecties van december 2010 De onderzijde van de marges voor de reële bbp-groei in 2011 en 2012 is naar boven bijgesteld ten opzichte van de macro-economische projecties die door medewerkers van het Eurosysteem zijn opgesteld en in het Maandbericht van december 2010 zijn gepubliceerd. Deze bijstelling wordt ingegeven door de sterkere groei van de wereldeconomie, een voorziene stijging van de uitvoer uit het eurogebied en de betere vooruitzichten voor de binnenlandse vraag die blijkt uit het toegenomen vertrouwen. De marges van de HICP-inflatie voor 2011 en 2012 zijn naar boven bijgesteld ten opzichte van de projecties van december 2010, met name vanwege de stijging van de energie- en voedselprijzen, die groter uitviel dan verwacht.
94
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
T a b e l C V e r g e l i j k i n g v a n p r o g n o s e s v o o r d e r e ë l e b b p - g r o e i e n d e HIC P - i n f l a t i e voor het eurogebied (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis) Datum van publicatie OESO Europese Commissie IMF Survey of Professional Forecasters Consensus Economics Forecast Projecties ECB-medewerkers
november 2010 februari 2011 januari 2011 februari 2011 januari 2011 maart 2011
2011
bbp-groei
1,7 1,6 1,5 1,6 1,6 1,3 – 2,1
2012
2,0 1,8 1,7 1,7 1,7 0,8 – 2,8
HICP-inflatie 2011 2012 1,3 2,2 1,5 1,9 2,0 2,0 – 2,6
1,2 1,7 1,5 1,8 1,8 1,0 – 2,4
Bronnen: Tussentijdse Prognose van de Europese Commissie, februari 2011, voor de cijfers van 2011; Economische Prognose van de Europese Commissie, najaar 2010, voor de cijfers van 2012; World Economic Outlook van het IMF van oktober 2010 voor de inflatie en de World Economic Outlook Update, januari 2011, voor de bbp-groei; Economic Outlook van de OESO, november 2010; Consensus Economics Forecasts; en de ECB Survey of Professional Forecasters. Toelichting: De door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties en de OESO-prognoses hanteren voor het aantal werkdagen gecorrigeerde groeicijfers op jaarbasis, terwijl bij de Europese Commissie en het IMF de groeicijfers op jaarbasis niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen per jaar. Uit de andere prognoses wordt niet duidelijk of de gegevens al dan niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.
Vergelijking met prognoses door andere instellingen Diverse instellingen, zowel internationale organisaties als organisaties in de particuliere sector, hebben prognoses voor het eurogebied uitgebracht (zie tabel C). Strikt genomen zijn deze prognoses echter niet met elkaar of met de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties vergelijkbaar, aangezien zij zijn opgesteld op verschillende tijdstippen. Daarnaast maken zij gebruik van andere (deels niet nader gespecificeerde) methoden om aannames betreffende de financiële, externe en begrotingsvariabelen af te leiden, waaronder de olieprijs en andere grondstoffenprijzen. Tot slot verschillen de prognoses in de methoden die zijn gehanteerd om de invloed van het aantal werkdagen te corrigeren. Volgens de op dit moment beschikbare prognoses van andere organisaties en instellingen zal het reële bbp in het eurogebied in 2011 tussen 1,5% en 1,7% groeien, en in 2012 tussen 1,7% en 2,0%. Deze prognoses blijven daarmee ruim binnen de marges van de projecties van de ECBmedewerkers. De prognoses van andere organisaties en instellingen verwachten een gemiddelde HICP-inflatie op jaarbasis van tussen 1,3% en 2,2% in 2011. Deze inflatieprognoses liggen meest onder de projecties van de ECB-medewerkers, waarschijnlijk omdat ze nog geen rekening houden met de recente prijsstijgingen van grondstoffen. De prognoses voor de HICP-inflatie voor 2012 variëren van 1,2% tot 1,8% en liggen daarmee binnen de marges van de projecties van de ECB-medewerkers.
ECB Maandbericht Maart 2011
95
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
5 BE G ROTIN G S O NT W I K K E L IN G EN Een jaar na de aanvang van de overheidsschuldcrisis in Griekenland, die vervolgens ook op een aantal andere landen oversloeg, heeft de situatie met betrekking tot de overheidsfinanciën in het eurogebied als geheel zich globaal gestabiliseerd, hoewel – evenals in andere delen van de wereld – deze precair blijft. In dit stadium is het van het allergrootste belang dat de overheden zich aan begrotingsconsolidatie blijven committeren, aangezien zich op de markten voor overheidsobligaties nog steeds spanningen voordoen. Derhalve moeten alle landen van het eurogebied hun begrotingsconsolidatieplannen in 2011 volledig ten uitvoer leggen. In die gevallen waarin de huidige plannen onvoldoende zijn, moeten aanvullende corrigerende maatregelen worden uitgewerkt en snel ten uitvoer gelegd. Voor de periode na 2011 moeten de landen in hun stabiliteitsprogramma’s concrete beleidsmaatregelen uitwerken, bij voorkeur gebaseerd op een structurele uitgavenbeperking, alsmede hervormingen met betrekking tot het pensioenstelsel en de gezondheidszorg. Daarmee wordt de geloofwaardigheid van hun begrotingsconsolidatiedoelstellingen geschraagd en wordt een snelle redressering van buitensporige tekorten, een terugkeer op de middellange termijn naar een begroting die ongeveer in evenwicht is dan wel een overschot vertoont, en een in voldoende mate dalende schuldquote gewaarborgd.
BE G ROTIN G S P O S ITIE B L I J FT p r e c a i r Ongeveer een jaar nadat de spanningen op de markten voor overheidsschuld begonnen te escaleren, blijft de begrotingspositie in het eurogebied precair. Na in 2008 en 2009 sterk te zijn gestegen, is het overheidstekort voor het eurogebied in 2010 met 6,3% bbp onveranderd gebleven. Tezelfdertijd blijft de overheidsschuldquote in het eurogebied stijgen en de verwachting is dat deze stijging zal voortgaan, van een niveau van 84,1% bbp in 2010 tot 86,5% in 2011 en 87,8% bbp in 2012 (volgens de economische najaarsprognose 2010 van de Europese Commissie).1 Grafiek 59 Rendementsecarts ten Aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in een aantal landen wordt getwijfeld, met name door financiële-marktpartijen. Dit is het gevolg van omvangrijke begrotingsonevenwichtigheden, maar ook van de implicaties voor de begrotingen van risico’s die zich op andere terreinen voordoen, in het bijzonder de stabiliteit van de financiële sector. Ophopingen van macro-economische onevenwichtigheden en onzekerheid met betrekking tot de vooruitzichten voor de bbp-groei vormen extra risico’s voor de gezondheid van de overheidsfinanciën. In het licht hiervan eisen marktpartijen nog steeds hoge risicopremies in de rente van landen die als bijzonder kwetsbaar worden gezien (zie Grafiek 59). Na een sterke stijging en een daaropvolgende daling na 9 mei 2010, zijn de ecarts op overheidsobligaties van kwetsbare landen weer geleidelijk gestegen en vervolgens, met een zekere mate van volatiliteit, op een hoog niveau gebleven (zie Grafiek 59). 1 Voor een gedetailleerde uiteenzetting wordt verwezen naar het Maandbericht van december 2010.
o p z i c h t e va n t i e n j a a r s D u i t s e ove r h e i d s o bl i g a t i e s (daggegevens; basispunten; 1 oktober 2009-2 maart 2011) Griekenland Ierland Portugal Spanje
1.000
1.000
900
900
800
800
700
700
600
600
500
500
400
400
300
300
200
200
100
100
0
0 nov. jan. maart mei juli sept. nov. jan. 2009 2010 2011 Bronnen: Bloomberg, Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Gegevens: Rendementsecarts ten opzichte van tienjaars Duitse overheidsobligaties, eindedaggegevens (laatste waarde 2 maart 2011, 17:00 uur).
ECB Maandbericht Maart 2011
97
BE G ROTIN G S C O N S O L IDATIE I S BE G O NNEN In dit onzekere klimaat worden door de landen meer of minder ambitieuze begrotingsconsolidatieplannen ten uitvoer gelegd. De meest recente ontwikkelingen en begrotingsplannen in de grootste, alsook in de meest kwetsbare, landen van het eurogebied worden hieronder uiteengezet. In Duitsland verwacht de overheid, volgens de meest recente officiële ramingen, dat het overheidstekort zal afnemen van 3,3% bbp in 2010 tot ongeveer 2,5% bbp in 2011. Daarmee zou het buitensporige tekort reeds dit jaar, twee jaar vóór de in de aanbevelingen in het kader van de buitensporige-tekortprocedure vastgelegde uiterste termijn van 2013, moeten zijn geredresseerd. Vanaf 2011 is het krachtens de tenuitvoerlegging van de nieuwe constitutionele schuldregel noodzakelijk het structurele tekort in 2016 terug te brengen tot het drempelniveau van 0,35% bbp. De begrotingen van de Duitse deelstaten moeten vanaf 2020 structureel in evenwicht zijn. Om de noodzakelijke structurele aanpassing op het federale niveau te verwezenlijken, heeft de regering in september 2010 een consolidatieprogramma tot en met 2014 vastgesteld, waarbij de nadruk ligt op beperking van de lopende uitgaven. Wat de ontvangstenkant betreft, voorziet het pakket maatregelen in nieuwe belastingen op vliegtickets en reactorbrandstof, die inmiddels in 2011 zijn ingevoerd. In Frankrijk beliep het overheidstekort volgens de meeste recente officiële gegevens omtrent de begrotingsuitvoering van het Ministerie van Financiën in 2010 naar raming 7,7% bbp. Dat is gunstiger dan was verwacht in de actualisatie 2010 van het stabiliteitsprogramma, waarin een verdere stijging van de tekortquote was voorzien van 7,9% bbp in 2009 tot 8,2% bbp in 2010. Volgens het programma zal de tekortquote vanaf 2011 jaarlijks dalen, totdat het buitensporige tekort van Frankrijk in 2013 zal zijn geredresseerd, conform de in het kader van de buitensporige-tekortprocedure in 2009 door de Ecofin-Raad gedane aanbeveling. Deze voorgenomen begrotingsontwikkeling is bevestigd in het in het afgelopen najaar met het begrotingsvoorstel voor 2011 voorgelegde meerjaren begrotingsplan. De overheidsschuld als percentage van het bbp zal tot 2012 verder stijgen, alvorens in 2013 licht te dalen tot 86,8%. Volgens de plannen van de regering zal met het structurele consolidatieproces, dat in hoofdzaak zal zijn gebaseerd op uitgavenbeperking, in 2011 worden begonnen. Deze voorgenomen begrotingsverbeteringen worden aangevuld met een veelomvattende pensioenhervorming, die er met name op is gericht de minimumpensioenleeftijd te verhogen van 60 naar 62 en de minimumleeftijd voor een volledig pensioen naar 67. Ter ondersteuning van deze consolidatieplannen heeft de Franse regering de tenuitvoerlegging van een begrotingsevenwichtsregel voorgesteld. In Italië heeft het nationale bureau voor de statistiek onlangs geraamd dat het overheidstekort in 2010 4,6% bbp bedroeg, wat lager is dan de doelstelling van 5,0% bbp zoals vastgelegd in de actualisatie 2010 van het stabiliteitsprogramma en zoals overeengekomen conform de vereisten van de buitensporige-tekortprocedure. Gezien de noodzaak het tekort in 2012 terug te brengen tot minder dan 3% bbp, is in augustus 2010 door het parlement een consolidatiepakket voor de periode 20112012 goedgekeurd. De daaruit voortvloeiende begrotingsmaatregelen grijpen in hoofdzaak aan bij de lopende uitgaven en zullen volgens de regering de begrotingspositie gedurende de periode 20112012 cumulatief met ongeveer 1,6% bbp verbeteren, wat zou leiden tot een reductie van het tekort tot 3,9% bbp in 2011 en 2,7% bbp in 2012. Voor Spanje duiden voorlopige ramingen erop dat in 2010 het overheidstekort 9,2% bbp bedroeg, iets onder de doelstelling van 9,3% bbp (na de vaststelling in mei 2010 van de nieuwe doelstellingen van de regering). Een veel lager dan begroot tekort van de centrale overheid werd grotendeels tenietgedaan door hoger dan begrote tekorten van het sociale-zekerheidsstelsel en de subsectoren van de regionale overheid. De regering streeft naar een overheidstekort van 6,0% bbp in 2011.
98
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
Daarbij zijn de nog resterende invloed van de verhoging van het belangrijkste btw-tarief van 16% naar 18% en de verlaging van de ambtenarensalarissen met gemiddeld 5%, die beide medio 2010 van kracht werden, inbegrepen. Naast deze maatregelen moet de tekortreductie worden verwezenlijkt via het bevriezen van pensioenen en lonen, vermindering van de werkgelegenheid bij de overheid en breed gespreide besparingen op niet-discretionaire uitgaven. Het voornemen is het tekort verder te verlagen tot 4,4% bbp in 2012 en 3,0% bbp in 2013. In Portugal wordt volgens de meest recente projecties van de regering verwacht dat het overheidstekort geleidelijk zal dalen van 7,3% bbp in 2010 tot 2,0% bbp in 2013, terwijl de overheidsschuld naar verwachting zal toenemen van 82,1% bbp in 2010 tot 86,6% bbp in 2011. De meest recente informatie duidt erop dat Portugal tenminste de in mei 2010 vastgelegde doelstelling voor het overheidstekort voor 2010 van 7,3% bbp heeft gerealiseerd. Wat de begrotingsmaatregelen betreft, is in november 2010 door het parlement een meerdere jaren omspannend consolidatiepakket goedgekeurd. Het pakket voorziet in corrigerende maatregelen aan zowel de inkomsten- als de uit gavenkant van de begroting. Volgens de regering kan met dit pakket de tekortdoelstelling voor 2011 (4,6% bbp) en een tekort onder 3,0% bbp in 2012 worden verwezenlijkt. In Griekenland is in 2010 een forse vermindering van het overheidstekort met ongeveer 6% bbp gerealiseerd. Ten opzichte van de oorspronkelijke tekortdoelstelling van 8% bbp in het kader van het gezamenlijke EU/IMF-programma is de tekortreductie naar raming echter met 1½ procentpunt tekortgeschoten. Dit is in hoofdzaak het gevolg van de opwaartse statistische herziening van het tekort over 2009, die ook van invloed is geweest op de cijfers over 2010, maar wordt ook veroorzaakt door de belangrijk lager dan begrote ontvangsten en de slechte begrotingsprestaties van de lokale overheden en de sociale-zekerheidsfondsen. Voor 2011 heeft de Griekse regering bevestigd er naar te blijven streven het in het afgelopen jaar verloren terrein volledig te herwinnen en de oorspronkelijke tekortdoelstelling van 7,5% bbp te realiseren. Wat de toekomst betreft zijn nog aanvullende permanente begrotingsmaatregelen benodigd ten bedrage van 8% bbp, waarvan 6% nog moet worden vastgesteld, om het overheidstekort in 2014 tot minder dan 3% te reduceren. Aangezien de eerste fase van het programma grotendeels berustte op belastingverhogingen en uitgavenverlagingen over de gehele linie, zullen de nog te nemen maatregelen moeten aangrijpen bij diepgewortelde structurele problemen. Deze doen zich onder meer voor op de terreinen van het belastingbeleid en de belastingdienst, het door de overheid gevoerde financiële beheer, verlieslijdende overheidsbedrijven, de structuur en omvang van de werkgelegenheid bij de overheid, het beloningsstelsel bij de overheid, de sociale zekerheid en de gezondheidszorg, en de overheidsinvesteringen. De regering zal de begrotingsstrategie voor de middellange termijn eind maart presenteren. In Ierland is de begrotingsrealisatie voor 2010 waarschijnlijk gunstiger geweest dan het tekort van 32,3% bbp zoals verwacht in de najaarsprognose 2010 van de Europese Commissie (dat opwaarts was beïnvloed door vermogensoverdrachten aan het bankwezen ten bedrage van ongeveer 20% bbp). In november 2010 werd aan Ierland gezamenlijke financiële steun toegezegd door de EU en het IMF, op voorwaarde van een krachtige begrotingsconsolidatie, hervormingen in de financiële sector en structurele hervormingen. Volgens het Uitvoeringsbesluit van de Raad (2011/77/EU) van 7 december 2010 tot verlening van financiële bijstand van de Unie aan Ierland mag het overheidstekort niet hoger zijn dan 10,6% bbp in 2011, 8,6% bbp in 2012 en 7,5% bbp in 2013 om te waarborgen dat Ierland het tekort kan terugbrengen tot minder dan 3,0% bbp in 2015, een verlenging van de oorspronkelijke uiterste termijn van 2014. Het beleid zal bij voortduring met kracht moeten zijn gericht op de tenuitvoerlegging van het overeengekomen gezamenlijke EU/IMF-programma.
ECB Maandbericht Maart 2011
99
S O E P E L E TEN U IT VO ER L E G G IN G VAN HET S TABI L ITEIT S PACT Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het Stabiliteits- en Groeipact bestaat het risico dat de door de landen op zich genomen verplichtingen om de bepalingen van het Pact naar letter en geest volledig na te leven, zoals die in mei 2010 in een situatie van sterke druk vanuit de financiële markten werden afgekondigd, aan erosie onderhevig zijn.2 Met uitzondering van Estland en Luxemburg zijn alle landen van het eurogebied thans onderworpen aan buitensporige-tekortprocedures (zoals samengevat in Tabel 10) en vastgesteld is dat zij binnen zes maanden na de aanbevelingen van de Ecofin-Raad effectief actie hebben genomen. Dit werd echter beoordeeld aan de hand van nogal vage beleidsvoorschriften voor het nemen van effectieve actie, temeer daar in de meeste gevallen de vereiste structurele inspanning was geformuleerd als een jaarlijks gemiddelde voor de gehele aanpassingsperiode en niet voor elk afzonderlijk jaar. Dit bood landen de mogelijkheid om hun aanpassingsinspanningen naar de toekomst te verschuiven. Zelfs in het licht van deze betrekkelijk soepele vereisten, gaat de conclusie dat effectieve actie is genomen uit van een ruime interpretatie van de structurele ontwikkelingen in 2010 en 2011. Geoordeeld werd dat effectieve actie was genomen in sommige van de landen waar de begrotingsaanpassing in 2010 moest beginnen, hoewel nog zeer weinig of geen consolidatie had plaatsgevonden vergeleken met de vereiste gemiddelde jaarlijkse inspanning. In 2010 is met name het Franse structurele tekort licht gestegen ondanks een uitdrukkelijke oproep om geen verdere verslechtering toe te staan. Bovendien was in verscheidene landen de structurele aanpassing minimaal, hoewel het macro-economische klimaat gunstiger was dan ten tijde van de aanbevelingen van de Raad was verwacht. Met betrekking tot de consolidatieplannen voor 2011, is de verwachte verkrappende koers van het begrotingsbeleid op het niveau van het eurogebied – waarbij het gemiddelde tekort in het eurogebied als geheel volgens de najaarsprognose 2010 van de Europese Commissie waarschijnlijk zal afnemen tot 4,6% bbp –in hoofdzaak het gevolg van maatregelen in de meest kwetsbare landen, terwijl in vele andere landen de plannen vaag blijven. Hoewel alle eurolanden die onderworpen zijn aan buitensporige-tekortprocedures verplicht zijn in 2011 consolidatiemaatregelen ten uitvoer te leggen, hebben slechts enkele daarvan tot dusverre voldoende uitgewerkte consolidatieplannen gepresenteerd. Al met al geven het huidige beleid en de huidige plannen om verschillende redenen aanleiding tot zorg. Ten eerste hebben enkele landen de kans gemist al in 2010 met de consolidatie te beginnen, toen het macro-economische klimaat gunstiger was dan verwacht. Ten tweede zullen, tot het moment dat de buitensporige tekorten zijn geredresseerd, krachtige consolidatie-inspanningen nodig zijn om te kunnen voldoen aan de aanbevelingen van de Raad. Ten derde hebben de overheden in deze tijden van grote onzekerheid nog steeds niet overtuigend aangetoond dat zij zich willen houden aan hun consolidatiebeloften, voor de verwezenlijking waarvan strikt de hand moet worden gehouden aan de in het kader van de buitensporige-tekortprocedures vastgestelde uiterste termijnen en doelstellingen.
2 In de verklaring van de staatshoofden of regeringsleiders van het eurogebied van 7 mei 2010 hebben de landen van het eurogebied zich krachtig gecommitteerd aan begrotingsconsolidatie. Met name hebben zij zich onder meer ertoe verplicht de stabiliteit, eenheid en integriteit van het eurogebied te waarborgen en zijn zij overeengekomen alle noodzakelijke maatregelen te nemen om hun begrotingsdoelstellingen conform de aanbevelingen in het kader van de buitensporigetekortprocedures te realiseren. In de conclusies van de Ecofin-Raad van 9 mei 2010 hebben de lidstaten zich wederom krachtig vastgelegd op het waarborgen van de houdbaarheid van de begrotingen en het waar nodig versnellen van de begrotingsconsolidatie en de structurele hervormingen.
100
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
Ta b e l 1 0 B u i t e n s p o r i g e - t e ko r t p ro c e d u re s i n d e l a n d e n va n h e t e u rog e b i e d (in procenten bbp)
België Duitsland Estland Ierland Griekenland Spanje Frankrijk Italië Cyprus Luxemburg Malta Nederland Oostenrijk Portugal Slovenië Slowakije Finland
Begrotingssaldo 2010
Aanvang
Uiterste termijn
Aanbevolen gemiddelde structurele aanpassing per jaar
-4,8 -3,7 -1,0 -32,3 -9,6 -9,3 -7,7 -5,0 -5,9 -1,8 -4,2 -5,8 -4,3 -7,3 -5,8 -8,2 -3,1
2010 2011 2010 2010 2010 2010 2010 2010 2010 2011 2011 2010 2010 2010 2010
2012 2013 2015 2014 2013 2013 2012 2012 2011 2013 2013 2013 2013 2013 2011
0,75 ≥ 0,5 2 > 10 totaal in 2009-2014 >1,5 >1 ≥ 0,5 1,5 0,75 0,75 0,75 1,25 0,75 1 0,5
Bronnen: Economische najaarsprognose 2010 van de Europese Commissie (kolom 1) en aanbevelingen van de Ecofin-Raad (kolommen 2,3 en 4).
AMBITIE U ZE C O N S O L IDATIE - IN S PANNIN G EN K U NNEN EN M O ETEN WO RDEN VO L G EH O U DEN Vanwege de nog steeds precaire begrotingssituatie in een aantal landen, moet in de komende actualisaties van de stabiliteitsprogramma’s de committering aan begrotingsconsolidatie worden gehandhaafd en bevestigd. De omvang van de huidige begrotingsuitdagingen vraagt in de meeste landen om een ambitieuze, meerdere jaren omspannende consolidatie-inspanning, met sterke nadruk op structurele uitgavenbeperkingen alsmede hervormingen van de pensioenen en de gezondheidszorg. Dit moet tot uitdrukking komen in de actualisaties van de stabiliteitsprogramma’s die de regeringen eind april moeten indienen.3 Met name moeten de landen aangeven welke concrete beleidsmaatregelen zij gaan nemen ter ondersteuning van de geloofwaardigheid van hun begrotingsconsolidatiedoelstellingen om aldus de buitensporige tekorten snel te kunnen reduceren en op de middellange termijn weer terug te kunnen keren naar een begrotingspositie nabij evenwicht of in overschot. Gezien het feit dat de landen bij lange na nog niet hun begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn hebben bereikt, zullen de structurele consolidatie-inspanningen aanzienlijk sterker moeten zijn dan het in het Stabiliteits- en Groeipact vastgelegde criterium van 0,5% bbp per jaar. In landen met een hoog overheidstekort en/of een hoge overheidsschuld, zal de jaarlijkse structurele aanpassing tenminste 1,0% bbp moeten bedragen om een voldoende mate van afname van de schuldquote te verwezenlijken en om de houdbaarheid van de begroting te waarborgen. Dit is des te noodzakelijker in het licht van de huidige ernstige begrotingsonevenwichtigheden en de toekomstige uitdagingen. Een hoge en stijgende overheidsschuldquote versterkt de begrotingsrisico’s die zijn verbonden aan een verdere herstructurering van het bankwezen en de verwachte toekomstige kosten van de vergrijzing, met name in het licht van het vooruitzicht van een lagere trendmatige potentiële groei. Een geloofwaardige en veelomvattende hervormingsstrategie strekt er ook toe het vertrouwen vanuit de markt te handhaven, wat bijzonder belangrijk kan zijn in landen met een kwetsbare begrotingspositie en gunstig kan zijn voor het financieringsklimaat op de langere 3 Het tijdschema voor de indiening van de actualisaties van de stabiliteitsprogramma’s is gewijzigd om het in overeenstemming te brengen met het in 2010 ingevoerde Europees semester.
ECB Maandbericht Maart 2011
101
termijn. Met name zijn, gezien de komende vergrijzing, hervormingen van het pensioenstelsel en de gezondheidszorg nodig. De toekomstige uitdagingen voor de begroting vragen om een snelle omslag naar primaire overschotten van voldoende omvang om, zoals door het Verdrag wordt vereist, te waarborgen dat de schuldquote in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde van 60% bbp voldoende snel benadert. Wat dit betreft leert de ervaring in enkele EU-lidstaten dat het inderdaad mogelijk is om primaire overschotten te bereiken en deze gedurende een betrekkelijk lange periode te handhaven (zie Kader 10). VERSTER K ING VAN HET INSTITUTIONELE K A D ER Naast de aandacht die wordt besteed aan urgente begrotingsacties, wordt een discussie gevoerd over de versterking van het kader voor economische governance voor de EU die in het voorjaar van 2010 is begonnen en die zich thans in de wetgevende fase bevindt. De Europese Commissie heeft eind september 2010 wetsvoorstellen bekendgemaakt en in opdracht van de Europese Raad heeft een taskforce onder voorzitterschap van de Voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, aanbevelingen gedaan die in oktober 2010 door de Europese Raad zijn goedgekeurd. De voorstellen van de Commissie en de aanbevelingen van de taskforce betreffen onder meer een bredere en diepere coördinatie van het economische beleid, versterkt begrotingstoezicht, nieuw toezicht op macro-economische onevenwichtigheden, effectievere uitvoeringsmaatregelen en vereisten voor de nationale begrotingskaders. Daarnaast wordt gewerkt aan een krachtiger kader voor crisisbeheersing. Hoewel voortgang naar een kader voor economische governance een welkome ontwikkeling is, vormen de voorstellen en aanbevelingen in hun huidige vorm niet de vereiste doorbraak naar een verdiepte, bij de monetaire unie passende economische unie. Wat dit betreft, moeten de wetgevende instanties van de EU en de lidstaten het in gang zijnde wetgevingsproces benutten om het kader voor economische governance zoveel mogelijk te versterken conform de huidige Verdragen.4 4 Voor nadere gegevens wordt verwezen naar het artikel getiteld “De hervorming van de economische governance in het eurogebied – essentiële elementen” elders in dit Maandbericht.
Kader 10
Dy n a m i e k va n d e ov e r h e i d s s c h u l d e n o n t w i kk e l i n g e n i n p r i m a i r e b e g rot i n g s s a l d i i n EU - l i d s tat e n Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (artikel 126, lid 2, en Protocol 12) bepaalt dat EU-lidstaten een verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product, gewaardeerd op marktwaarde, dienen te handhaven beneden de referentiewaarde van 60%, tenzij deze verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert. Ten gevolge van de recente financiële en economische crisis is deze verhouding (de ‘schuldquote’) sinds 2007 sterk opgelopen in vrijwel alle EU-lidstaten, om in 2010 in 14 lidstaten een niveau boven de referentiewaarde van 60% te bereiken. Volgens prognoses van de Europese Commissie1 zal voor 13 van deze lidstaten de schuldquote verder oplopen tot 2012, zij het in een lager tempo gezien het economisch herstel en een aantal voorgenomen begrotingsconsolidatiemaatregelen. 1
102
Europese Commissie, ‘European Economic Forecast – Autumn 2010’, European Economy, No 7, 2010.
ECB Maandbericht Maart 2011
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
G r a f i e k A P r i m a i re b eg ro t i n g s s a l d i e n ove r h e i d s s c h u l d vo o r d e l i d s t a t e n va n de EU
G r a f i e k B J a a r l i j k s e p r i m a i re b eg ro t i n g s a l d i , g e r a n g s c h i k t n a a r s c h u l d n i ve a u ( n a l o p e n d ) vo o r d e l i d s t a t e n va n d e E U
(in procenten bbp)
(in procenten bbp)
x-as: schuld als percentage van het bbp, één jaar nalopend y-as: primair jaarlijks begrotingssaldo gemiddelde mediaan
primaire jaarlijkse begrotingssaldi 95% betrouwbaarheidsinterval voorspelde waarden 15
15
10
10
5
5
0
0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0 0,5
-5
-5
-10
-10
0,5
-15
0,0
-15
0
30
60
90
120
Bron: Berekeningen van de ECB op basis van de AMECOgegevens van de Europese Commissie.
schuld/bbp < 30%
schuld/bbp 30%-60%
schuld/bbp 60%-90%
schuld/bbp > 90%
0,0
Bron: Berekeningen van de ECB op basis van de AMECOgegevens van de Europese Commissie
Het primaire begrotingssaldo, zijnde het begrotingssaldo uitgezonderd rentebetalingen, is sterk bepalend voor de dynamiek van de overheidsschuld. Om de overheidsschuldquote te stabiliseren en vervolgens om te buigen naar een neergaande trend richting de referentiewaarde zal gedurende geruime tijd een voldoende omvangrijk primair overschot moeten worden gerealiseerd, mits het groei/rente-ecart positief is, zoals in de wandeling wordt verondersteld.2 Gezien de verwachte aanzienlijke toename van de leeftijd-gerelateerde uitgaven in de komende decennia is deze doelstelling tegelijk ambitieus en hoe langer hoe meer urgent. Om deze uitdaging in de juiste context te plaatsen, besteedt dit Kader aandacht aan het historische gedrag van het primaire begrotingssaldo in EU-lidstaten. Tal van lidstaten hebben in het verleden aanzienlijke perioden van beduidende primaire overschotten gekend.3 Enkele voorbeelden van ononderbroken reeksen van hoge jaarlijkse primaire overschotten: Finland behaalde gedurende 11 jaar (1998–2008) een primair overschot van gemiddeld 5,7% bbp; België handhaafde zijn overschot 11 jaar lang (1994–2004) op gemiddeld 5,4% bbp; het gemiddelde primaire overschot in Denemarken bedroeg gedurende 26 jaar (1983–2008) 5,3% bbp en Italië kende zes jaar lang (1995–2000) een gemiddeld overschot van 5,1% bbp. Al met al noteerden tien EU-lidstaten (België, Bulgarije, Denemarken, Ierland, Spanje, Italië, Luxemburg, Nederland, Finland en Zweden) ononderbroken perioden van primaire overschotten die 10 jaar of langer duurden, met 2 Een bespreking van het onderwerp houdbaarheid van begrotingen en het meten daarvan, alsook een overzicht van de gevolgen van de financiële crisis op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in het eurogebied zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van Van Riet, A. (red.), ‘Euro area fiscal policies and the crisis’, Occasional Paper Series, No 109, ECB, Frankfurt am Main, 2010. 3 Op basis van consistente tijdreeksen per land volgens de nieuwe AMECO-definitie gehanteerd door de Europese Commissie. De langste beschikbare tijdreeks beslaat een periode van 40 jaar, nl. 1979–2009, betreffende België, het Verenigd Koninkrijk en Nederland.
ECB Maandbericht Maart 2011
103
als laagste gemiddeld primair overschot 1,6% bbp. Cumulatief bereikten de primaire begrotingsoverschotten tot en met 2009 waarden van boven de 50% bbp in zeven EU-lidstaten (België, Bulgarije, Denemarken, Ierland, Luxemburg, Nederland en Finland). Zoals ook thans vormde in sommige gevallen de noodzaak om een hoge overheidsschuld, veroorzaakt door een crisis, weg te werken de aanleiding tot zo’n reeks van primaire begrotingsoverschotten. Niettemin is het opmerkelijk dat deze EU-lidstaten zo lang achtereen hoge primaire begrotingsoverschotten wisten te realiseren. Dat wijst erop dat de voor zulke aanpassingen benodigde wil om een gezond begrotingsbeleid te voeren brede politieke steun ondervond. Bovendien wijst de lange perioden van primaire overschotten erop dat die niet het gevolg waren van onhoudbaar hoge bbp-groei. Integendeel: na correctie voor conjunctuur waren deze perioden nog langer en de gebrachte offers nog iets groter (het laatste gemiddelde jaaroverschot per periode bedroeg 2,1% bbp). In de huidige omstandigheden is het een belangrijke vraag in hoeverre een hoge schuldquote regeringen ertoe aanzet hun primaire saldo bij te stellen. Uit empirisch onderzoek4 komt naar voren dat regeringen in ontwikkelde economieën inderdaad de tering naar de nering zetten, zij het niet in dezelfde mate. Onder overigens gelijkblijvende omstandigheden blijken regeringen hun primaire saldo te saneren bij oplopende schuldquotes. Uit historische gegevens over de overheidsfinanciën in de EU-27 tot en met 2009 blijkt dat schuldquotes boven een bepaald minimum samenhangen met hogere primaire overschotten (of lagere primaire tekorten). Grafiek A toont gerealiseerde primaire begrotingssaldi van EU-lidstaten en de best passende waarden als functie van één jaar nalopende schuldquotes (de getoonde regressielijn heeft een waarschijnlijkheidsgraad van 95%5). In deze historische steekproef bedraagt het gemiddelde primaire begrotingssaldo voor de EUlidstaten 0,2% bbp bij schuldquotes tussen 30% en 60%, en 2,4% bbp bij schuldquotes boven 90% (zie Grafiek B voor de gemiddelde en de mediane primaire saldi behorend bij een aantal schuldquote-trajecten. Het grote verschil in omvang in het hoogste schuldtraject wordt veroorzaakt door de invloed van een negatieve uitbijter op het gemiddelde, namelijk het eenmalige primaire tekort van rond 10% bbp in Griekenland in 2009. Het mediane primaire saldo (dat geen last heeft van uitbijters) bedraagt 3,3% bbp voor de groep met de hoogste schuld, tegen 0,1% bbp voor de groep met de laagste schuld. De komende jaren zullen, gezien de hogere schuldquotes en lagere potentiële groei na de crisis, de primaire overschotten benodigd om de schuldquotes te stabiliseren en te reduceren hoger moeten zijn dan in het verleden. Al met al wekken eerdere ervaringen de verwachting dat regeringen in EU-lidstaten de uitdaging om een hoog primair overschot op te bouwen en gedurende langere tijd vast te houden zullen aangaan, vooral als de juiste prikkels tot begrotingsdiscipline en een versterkt EU-raamwerk voor begrotingstoezicht worden ingevoerd. 4 Zie Bohn, H., ‘The Behaviour of US Public Debt and Deficits’, Quarterly Journal of Economics, Jrg. 113(3), blz. 949–963, 1998 en Mendoza, E.G., en J.D. Ostry, ‘International Evidence on Fiscal Solvency: Is Fiscal Policy “Responsible”?’, Journal of Monetary Economics, Jrg. 55(6), blz. 1081–1093, 2008. 5 Het verwachte primaire saldo wordt berekend via een fractionele polynomiale regressieanalyse, die de best passende exponent of combinatie van exponenten zoekt uit een aantal mogelijke keuzes. Standaardfouten worden per land gegroepeerd. Zie Royston, P. en Altman, D., ‘Regression using fractional polynomials of continuous covariates: parsimonious parametric modelling’, Applied Statistics, Jrg. 43, blz. 429–467, 1994. Bovendien vindt een regressieanalyse die controleert voor andere invloeden op primaire balansen in de EU-lidstaten (zoals de output gap, nalopende uitgaven/inkomensquotes, de nominale bbp-groei, de lange-termijnrente, land- en/of tijd-invariante effecten) een vergelijkbare reactiefunctie voor primaire saldi ten opzichte van de naijlende schuldquotes.
104
ECB Maandbericht Maart 2011
A rt i k e l DE HERVO RMIN G VAN DE EC O N O MI S CHE G OV ERNANCE IN HET E U RO G EBIED – E S S ENTI Ë L E E L EMENTEN In dit artikel worden de voornaamste elementen voor een versterkt kader voor economische governance van het eurogebied uiteengezet, met het oog op de soepele werking en stabiliteit van de Economische en Monetaire Unie. De tekortkomingen in het huidige kader worden voor het voetlicht gebracht en er wordt een overzicht en beoordeling geboden van de voorgestelde wijzigingen, gebaseerd op het pakket wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie en de aanbevelingen van de taskforce economische governance onder voorzitterschap van de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy. De essentiële elementen voor een versterkt kader voor economische governance zijn: i) meer automatische toepassing en minder beoordelingsruimte bij de preventieve en corrigerende takken van het budgettaire en macro-economische toezichtkader; ii) strikte termijnen om langdurige procedures te voorkomen, zonder ‘ontsnappingsclausules’; iii) instelling van een macroeconomisch toezichtkader met een duidelijke oriëntatie op landen van het eurogebied die minder concurrerend zijn of een aanhoudend tekort op de lopende rekening of een hoge publieke en particuliere schuld hebben; iv) introductie van aanvullende politieke en reputatiemaatregelen voor naleving van de regels van het kader voor governance; v) geleidelijkere toepassing, in een vroeger stadium, van financiële sancties uit hoofde van het voorgestelde macro-economische toezichtkader; vi) ambitieuzere maatstaven voor het vaststellen van een buitensporig tekort; vii) ambitieuzere vereisten voor het aanpassingstraject dat een land moet volgen om de begrotingsdoelstellingen op de middellange termijn te verwezenlijken; viii) gegarandeerde kwaliteit en onafhankelijkheid van de budgettaire en economische analyse; ix) een engagement van de landen van het eurogebied om hun nationale begrotingskader met spoed te versterken; x) verbeteringen in de kwaliteit van economische statistieken op jaar- en kwartaalbasis, zowel wat de termijn betreft waarop ze beschikbaar worden gesteld als de betrouwbaarheid ervan; en xi) instelling van een doeltreffend kader voor crisisbeheersing met strikte voorwaarden voor financiële steun om morele risico’s te voorkomen.
1 inleiding De mondiale financiële crisis heeft zwakke punten aan het licht gebracht in het kader voor economische governance van de EU, en met name van het eurogebied, en ernstige tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging ervan. Sommige lidstaten hadden al in de ‘vette jaren’ grote begrotingsonevenwichtigheden opgebouwd. Het stabiliteits- en groeipact (SGP), het huidige begrotingstoezichtmechanisme om de stabiliteit van de Europese Economische en Monetaire Unie (EMU) te waarborgen, heeft echter niet voldoende stimulansen voor de correctie van deze begrotingsonevenwichtigheden geboden, met name na de hervorming van het stabiliteitsen groeipact in 2005. De financiële en economische crisis heeft geleid tot een verdere verslechtering van de begrotingsposities door de effecten op de begroting van automatische stabilisatoren in de belasting- en socialeverzeke-
ringsstelsels, de begrotingsstimuleringspakketten die regeringen hebben aangenomen om de economische terugval tegen te gaan, en de steun aan de financiële sector. Gedurende een aantal jaren hebben zich ook andere macro-economische onevenwichtigheden en verschillen tussen de lidstaten op het vlak van hun concurrentievermogen kunnen ontwikkelen, en bij gebreke van verderstrekkende economische hervormingen, hebben zij geresulteerd in relatief zwakke vooruitzichten voor de economische groei na de crisis. Deze ernstige budgettaire en macro-economische onevenwichtigheden hebben ertoe geleid dat de financiële markten de houdbaarheid van de overheidsschuld in sommige landen van het eurogebied in twijfel hebben getrokken. Door het hoge niveau van economische en financiële integratie in het eurogebied ontstonden risico’s voor negatieve overloopeffecten van afzonderECB Maandbericht Maart 2011
105
lijke landen naar het eurogebied als geheel. In mei 2010 waren derhalve ad-hocmaatregelen nodig om de kwetsbare lidstaten bij te staan. De Europese faciliteit voor financiële stabiliteit en het Europees financieel stabilisatiemechanisme werden opgezet. Daarnaast werd besloten het kader voor economische governance van het eurogebied te herzien. Tijdens zijn bijeenkomst in maart 2010 heeft de Europese Raad zijn voorzitter, Herman Van Rompuy, een mandaat verstrekt om in samenwerking met de Europese Commissie een taskforce op te zetten waarin de lidstaten, het roulerende voorzitterschap van de Raad en de ECB vertegenwoordigd zijn. De taskforceVan Rompuy werd verzocht met voorstellen te komen om het toezichtkader van de EU te versterken, met name op het vlak van budgettair en macro-economisch toezicht, en om een kader voor crisisbeheersing in te stellen.1 In het verslag van de taskforce, dat door de Europese
Raad tijdens zijn bijeenkomst van oktober 2010 werd goedgekeurd, werd onder meer voorgesteld de coördinatie van het economisch beleid te verbreden en verdiepen (zie Kader 1), het begrotingstoezicht te verscherpen, een nieuw kader voor het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden en ontwikkelingen in het concurrentievermogen op te zetten, en het institutionele kader te versterken. Bovendien zijn de staatshoofden en regeringsleiders in december 2010 overeengekomen dat een permanent kader voor crisisbeheersing moet worden opgezet. In deze context heeft de Commissie op 29 september 2010 zes wetgevingsvoorstellen betreffende de hervorming en handhaving van het begrotingstoezichtkader, de oprichting en 1 De ECB heeft actief deelgenomen aan de werkzaamheden van de taskforce. Op 15 juni 2010 heeft de President van de ECB een nota met de titel Reinforcing economic governance in the euro area (zie http://www.ecb.europa. eu/pub/pdf/other/reinforcingeconomicgovernanceintheeuroareaen.pdf) aan de voorzitter van de Europese Raad doen toekomen.
Kader 1
h e t e u rop e s e s e m e s t e r Op 17 juni 2010 is de Europese Raad overeengekomen gevolg te geven aan een van de aanbevelingen van de taskforce-Van Rompuy over economische governance, namelijk de preventieve coördinatie van het economisch beleid te versterken door met ingang van 1 januari 2011 een ‘Europees semester’ in te voeren. Het Europese semester omvat een kalender die van toepassing is op alle toezichtelementen, waaronder budgettair, macro-economisch en structureel beleid. De fasering van de verschillende toezichtprocessen zal op elkaar worden afgestemd om consistentie te garanderen, maar juridisch en procedureel blijven zij gescheiden. Het Europese semester start in januari met de publicatie van een mededeling van de Europese Commissie, de jaarlijkse groeianalyse, waarin de voornaamste beleidsuitdagingen voor de EU en het eurogebied als geheel worden geïdentificeerd (zie het schema). Een jaarlijkse economische topbijeenkomst van de Europese Raad in maart levert dan strategische richtsnoeren over beleidsmaatregelen waarmee de lidstaten bij hun in april in te dienen stabiliteits- en convergentieprogramma’s rekening moeten houden. Parallel daaraan, als onderdeel van de Europa 2020-strategie 1 om groei en werkgelegenheid te versterken, identificeren de lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma’s de knelpunten voor groei en stellen zij een passende, gedetailleerde hervormingsstrategie op om de werkgelegenheid en duurzame, sociaal 1 De Europa 2020-strategie is vastgesteld door de Europese Raad in juni 2010 als opvolger van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid. De strategie is gericht op de bevordering van duurzame economische groei en een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale cohesie. Zie http://ec.europa.eu/europe2020/index_en.htm
106
ECB Maandbericht Maart 2011
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
Het Europese semester Beleidsrichtsnoeren voor de EU als geheel
Specifieke richtsnoeren landen
Rapportering landen januari Europese Commissie
Raad van ministers Europees parlement
februari
maart
april
Jaarlijkse groeianalyse
}
mei
juni
juli
tweede helft van het jaar
Beleidsrichtsnoeren & eventueel aanbevelingen Afronding en vaststellen richtsnoeren
Behandeling & oriëntatie
Europese Raad
Jaarlijkse economiche top EU
Lidstaten
Kennisgeving Nationale hervorbegroting mingsprogramma’s en stabiliteitsen convergentieprogramma’s
Onderschrijven richtsnoeren & eventueel aanbevelingen Vaststelling begroting volgend jaar
Doorlopend toezicht en, indien gerechtvaardigd, aanbevelingen uit hoofde van de preventieve en corrigerende tak van het SGP
inclusieve economische groei te bevorderen. Op basis van de stabiliteits- en convergentieprogramma’s en de nationale hervormingsprogramma’s brengt de Raad, voorafgaand aan de afronding van de nationale begrotingen in het najaar, beleidsaanbevelingen voor het volgende jaar uit. In 2012 zal een versterkt macro-economisch toezichtkader ten uitvoer worden gelegd, dat bedoeld is om aanzienlijke macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen en bestaande onevenwichtigheden te corrigeren. Het kader omvat een waarschuwingsmechanisme op basis van een scorebord met een reeks macro-economische indicatoren en het rapport van de Commissie over potentiële en bestaande buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in de lidstaten. De resultaten van het scorebord en het rapport van de Commissie zullen tegelijkertijd met de jaarlijkse groeianalyse worden gepubliceerd. Het zal een vroege aanwijzing bieden voor een potentieel risico van macro-economische onevenwichtigheden en kwetsbare punten in de lidstaten. Als die worden gevonden, verstrekt de Commissie breed gefundeerde, diepgaande evaluaties van de economische en financiële ontwikkelingen en de overheidsfinanciën in de betrokken lidstaten. Deze evaluaties worden begin juni gepubliceerd, samen met de beoordelingen van de stabiliteits- en convergentieprogramma’s en de nationale hervormingsprogramma’s door de Commissie. Op basis van een aanbeveling van de Commissie en parallel aan andere beleidsaanbevelingen in het kader van de Europa 2020-strategie kan de Raad de betrokken landen economische beleidsmaatregelen aanbevelen, die met name bedoeld zijn om deze onevenwichtigheden en risico’s te reduceren. De cyclus wordt afgesloten met de publicatie van de jaarlijkse groeianalyse in het volgende jaar, waarin de Commissie beoordeelt in hoeverre de lidstaten gevolg hebben gegeven aan de EU-aanbevelingen. ECB Maandbericht Maart 2011
107
handhaving van een nieuw toezichtkader voor het detecteren en corrigeren van opkomende macro-economische onevenwichtigheden, en de harmonisatie en versterking van nationale begrotingskaders ingediend.2 Het wetgevingspakket wordt momenteel behandeld door de Raad en het Europees Parlement. Naar verwachting zal uiterlijk juni 2011 overeenstemming worden bereikt over het pakket. Tegen de achtergrond van de voorstellen van de taskforce-Van Rompuy en de wetgevingsvoorstellen van de Commissie worden in dit artikel de voorgestelde wijzigingen op het kader voor economische governance en de mogelijke kenmerken van een kader voor crisisbeheersing geëvalueerd. Over het geheel genomen ziet de ECB de voorstellen als een stap in de goede richting, namelijk verbreding en versterking van het bestaande kader voor budgettair en macro-economisch toezicht in de EU. Zij zijn echter niet ambitieus genoeg, met name wat de vereiste veranderingen voor het eurogebied betreft.3 Uit de ervaringen sinds de mondiale financiële crisis kan niet anders worden geconcludeerd dan dat een grote sprong vooruit nodig is in de economische governance om de werking van de EMU naar behoren te consolideren en versterken. Het is duidelijk dat de hoge mate van integratie tussen de landen van het eurogebied een diepere economische unie rechtvaardigt. De mondiale financiële crisis heeft duidelijk aangetoond dat ongezond economisch en budgettair beleid in afzonderlijke landen van het eurogebied, ongeacht hun omvang, en de daaruit voortvloeiende negatieve overloopeffecten, problemen voor andere landen van het eurogebied kunnen veroorzaken en de financiële stabiliteit in het eurogebied als geheel in gevaar kunnen brengen. Landen moeten erkennen dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de stabiliteit en welvaart in het eurogebied. Daarvoor zijn doeltreffende instellingen en groepsdwang noodzakelijk. Derhalve heeft de ECB er bij de EU-regelgevers en de lidstaten op aangedrongen de historische gelegenheid die de hervormingsprocedure biedt, aan te grijpen
108
ECB Maandbericht Maart 2011
om het huidige verdragskader ten volle uit te buiten om de economische governance van het eurogebied te versterken, en te overwegen de in 2005 aangebrachte wijzigingen van het stabiliteits- en groeipact (waardoor de lidstaten meer bewegingsvrijheid kregen ten opzichte van hun verplichtingen uit het pact) terug te draaien. In de volgende paragraaf van dit artikel wordt een overzicht van het huidige kader voor economische governance in het eurogebied geboden en getoond waarom dat niet voldeed om onhoudbaar begrotingsbeleid en buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen. In de daaropvolgende drie paragrafen worden de ingediende hervormingvoorstellen geëvalueerd. In paragraaf 3 worden de voorgestelde hervormingen van het begrotingstoezichtkader besproken, in paragraaf 4 wordt het voorgestelde macro-economische toezichtkader geanalyseerd, en in paragraaf 5 wordt kort het voorgenomen kader voor crisisbeheersing onderzocht. Paragraaf 6 bevat de conclusies.
2 EC O N O MI S CHE G OV ERNANCE IN HET E U RO G EBIED – WAARO M EEN G ROTE S P RO N G VO O R U IT N O DI G I S In het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) worden de bevoegdheden van de Europese en nationale beleidsmakers in de EMU duidelijk gescheiden. Monetair beleid is inherent ondeelbaar in een monetaire unie en dus wordt het in het eurogebied op supranationaal niveau bepaald. Economisch beleid daarentegen, zoals budgettair en structureel beleid, is grotendeels de bevoegdheid van de nationale overheden gebleven en vormt de weerslag van nationale politieke voorkeuren. Voor een goed functionerende EMU is monetair beleid, dat enkel is gericht op prijsstabiliteit en financiële stabiliteit, echter niet voldoende. Daarnaast 2 Voorstellen van de Commissie COM(2010) 522, COM(2010) 523, COM(2010) 524, COM(2010) 525, COM(2010) 526 en COM(2010) 527. 3 Dit standpunt komt tot uitdrukking in het advies van de ECB inzake het wetgevingspakket van de Commissie, dat op 17 februari 2011 is bekendgemaakt (http://www.ecb. europa.eu/ecb/legal/pdf/en_con_2011_13.pdf).
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
is houdbaar budgettair en ander economisch beleid vereist om financiële stabiliteit, economische groei en sociale cohesie in het gehele eurogebied te bevorderen.4 Artikel 120 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat de lidstaten “hun economisch beleid [voeren] teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie”. Zij “beschouwen hun economisch beleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang en coördineren het in het kader van de Raad” (artikel 121 lid 1 VWEU). Dat betekent dat de lidstaten hun economisch beleid niet volledig onafhankelijk kunnen bepalen, maar gebonden zijn aan gemeenschappelijke regels en collectieve controle. De EMU vergt de overdracht van ten minste een deel van de nationale soevereiniteit van de economische beleidsvorming naar het supranationale niveau.
V e r z u i m h e t s ta b i l i t e i t s - e n g ro e i pa c t r i gou r e us t e n u i t vo e r t e l e gg e n Met de totstandbrenging van de EMU kwamen de landen van het eurogebied overeen hun begrotingsbeleid in overeenstemming met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het stabiliteits- en groeipact te voeren. De lidstaten zijn verplicht buitensporige overheidstekorten (hoger dan 3% bbp) en schulden (meer dan 60% bbp, tenzij de schuldquote in een bevredigend tempo afneemt) te voorkomen. Daarnaast zijn in het stabiliteits- en groeipact de details van een multilateraal toezichtkader neergelegd met de bedoeling begrotingsbeleid dat niet met deze verplichting strookt te voorkomen en, indien nodig, te corrigeren. In 2005 kwamen de lidstaten echter overeen het stabiliteits- en groeipact te herzien. Onder meer werden de beoordelingsruimte en de flexibiliteit in de toezichtprocedures vergroot.5 Destijds sprak de ECB ernstige bezwaren uit over het negatieve effect van deze hervormingen op de werking van de preventieve en corrigerende takken van het stabiliteits- en groeipact.6 De preventieve tak van het stabiliteits- en groeipact stoelt op
regelmatige bewaking van de overheidsfinanciën door de Commissie en de Raad op basis van de stabiliteits- en convergentieprogramma’s die door de lidstaten jaarlijks worden ingediend. Elke lidstaat dient te streven naar zijn middellangetermijnbegrotingsdoelstelling.7 Lidstaten die hun begrotingsdoelstelling op middellange termijn nog niet hebben gehaald, dienen zich in te spannen om hun begroting te consolideren. Die inspanningen moeten in ‘vette jaren’ groter zijn, maar kunnen in ‘magere jaren’ beperkter zijn. Het doel van de corrigerende tak van het SGP is beleidsmaatregelen te corrigeren die de begrotingsstabiliteit in gevaar brengen. Als een land verzuimt zijn verplichtingen na te komen, wordt de procedure bij buitensporige tekorten (BTP) ingeleid. De BTP bestaat uit een serie stappen, van aanbevelingen van de Raad tot financiële sancties voor landen van het eurogebied. Sommige lidstaten hebben de jaren voor de crisis, toen de productiegroei hoger was dan het potentiële niveau, benut om houdbare begrotingsposities te verwezenlijken; veel andere lidstaten echter niet. Volgens de adviezen die de Raad economische en financiële zaken (Ecofin) begin 2008 heeft gepubliceerd, hadden slechts 8 van de momenteel 17 landen van het eurogebied hun verplichtingen uit de middellangetermijndoelstellingen voor 2007 strikt nageleefd, en hebben enkele andere de geprojecteerde aanpassingstrajecten van hun doelstellingen naar
4 Zie het artikel ‘The economic policy framework in EMU’, Maandbericht, ECB, november 2001. 5 R. Morris, H. Ongena en L. Schuknecht, ‘The reform and implementation of the Stability and Growth Pact’, in: Occasional Paper Series 47, ECB, Frankfurt am Main, juni 2006. 6 Zie het artikel ‘The reform of the Stability and Growth Pact’, Maandbericht, ECB, augustus 2005. 7 De begrotingsdoelstelling op de middellange termijn heeft een drieledig doel: i) handhaven van een veiligheidsmarge voor de referentiewaarde van 3% bbp voor het overheidstekort; ii) waarborgen van snelle vooruitgang op de weg naar houdbare overheidsfinanciën en behoedzame schuldquoten; en iii) zodoende ruimte scheppen voor begrotingsmanoeuvres, met name om tegemoet te komen aan investeringsbehoeften van overheden.
ECB Maandbericht Maart 2011
109
G r a f i e k 1 W i j z i g i n g e n i n d e ove r h e i d s s c h u l d q u o t e n i n d e j a re n 1 9 9 9 - 2 0 0 7 e n u i t splitsing (% bbp) primair saldo sneeuwbaleffect stock/flow-aanpassing verandering in de verhouding schuld/bbp 40
40
20
20
0
0
-20
-20
-40
-40
-60
BE
IE
ES
NL
FI
IT
AT
SK
SI
EA
EE
LU
FR
DE
CY
MT
GR
PT
-60
Bron: Europese Commissie Noot: landen zijn gerangschikt op de verandering in hun schuldquote. Voor Slovenië en het eurogebied als geheel beginnen de gegevens in 2001. Het sneeuwbaleffect geeft de invloed van het groei-/rente-ecart op de evolutie van de schuldquote weer.
de toekomst verschoven.8 Hoewel dit punt bij de beoordeling van de stabiliteits- en convergentieprogramma’s door de Ecofin-Raad aan de orde werd gesteld, zijn de beschikbare procedurehulpmiddelen van de preventieve tak van het SGP, zoals vroegtijdige waarschuwingen of beleidsadvies door de Europese Commissie, niet ingezet.9 In feite hadden sommige landen (zowel kleine als grote) zelfs voor het uitbreken van de crisis al in veel jaren sinds de invoering van de gemeenschappelijke munt buitensporige tekorten gerapporteerd. Door onjuiste rapportering van begrotingsgegevens kwam dat niet altijd duidelijk aan het licht. De lagere rentebetalingen dankzij het afnemende ecart op overheidsobligaties werden bovendien niet consequent gebruikt om schuldniveaus terug te brengen. Het falen van het stabiliteits- en groeipact om voldoende prikkels te geven om in goede tijden voortvarend te streven naar houdbare begrotingsposities en een vlotte correctie van buitensporige tekorten in alle landen af te dwingen, kan aan verscheidene tekortkomingen worden
110
ECB Maandbericht Maart 2011
toegeschreven. In het kader van de preventieve tak van het SGP worden het aanpassingstraject dat een land moet volgen om de middellangetermijndoelstelling te verwezenlijken, en de doelstelling zelf, beoordeeld op basis van een voor conjunctuureffecten gecorrigeerd begrotingssaldo (ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen) dat, als gevolg van technische factoren, in goede tijden over het algemeen te hoog is. Als gevolg daarvan konden de overheidsuitgaven in sommige landen voor de crisis door meevallers aan de inkomstenkant aanmerkelijk sneller groeien dan de potentiële produc-
8 Daarnaast hebben technische problemen bij de berekening van structurele saldi geleid tot een overschatting van de in 2007 bereikte vorderingen bij de doelstellingen. Uit de historische data die de Commissie in haar voorjaarsprognose 2010 heeft gerapporteerd, blijkt dat in 2007 in feite slechts vijf van de huidige landen van het eurogebied hun middellangetermijndoelstellingen hebben gehaald. 9 In het licht van haar voorjaarsprognose 2008 heeft de Commissie eind mei 2008 enkel aan Frankrijk economisch en budgettair beleidsadvies uitgebracht, aangezien verwacht werd dat het tekort van de algemene overheid zou stijgen tot 2,9% bbp in 2008 en 3,0% bbp in 2009.
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
tie op de middellange termijn. Niettemin werden deze lidstaten geacht het aanpassingstraject van hun middellangetermijndoelstellingen te hebben aangehouden. Daarnaast is het schuldcriterium in de toezichtprocedures grotendeels genegeerd, hoewel de criteria voor tekort en schuld in artikel 126 lid 2 VWEU een gelijk belang wordt toegekend. In sommige landen werd de evolutie van de schuldquote voor de crisis wezenlijk bepaald door stock/flow-aanpassingen die in het op tekort gebaseerde toezicht over het hoofd worden gezien (zie grafiek 1). Niettemin zijn de instrumenten van de corrigerende tak van het SGP niet ingezet toen bleek dat het schuldcriterium werd veronachtzaamd, deels omdat kwantitatieve criteria voor de beoordeling van het tempo van de schuldreductie ontbraken. Een andere tekortkoming was dat de stabiliteits- en convergentieprogramma’s gebaseerd waren op nationale begrotingen die al door de nationale parlementen waren goedgekeurd, wat het opnemen van beleidsadvies in de nationale begrotingen belemmerde. Als gevolg daarvan waren er grote verschillen tussen de landen in de mate waarin de begrotingsregels van het SGP in de nationale begrotingskaders waren opgenomen. Misschien de belangrijkste tekortkoming was dat de bepalingen van het SGP halfhartig ten uitvoer werden gelegd. De groepsdruk van de andere lidstaten, een potentieel krachtig instrument voor wederzijds begrotingstoezicht, was zwak, omdat landen niet voldoende belang hechtten aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de stabiliteit van het eurogebied. De procedurehulpmiddelen voor het aanpakken van niet-naleving waren niet automatisch en lieten ruime beoordelingsvrijheid. Zowel de Commissie als de Raad was terughoudend om deze instrumenten te gebruiken en de nalatige landen hadden geen haast om de verzochte maatregelen te treffen. De sancties in de vorm van boetes in geval van aanhoudende nalatigheid een buitensporig tekort te corrigeren, die waren voorzien als laatste stap in de lange bui-
tensporige-tekortprocedure, zijn in werkelijkheid nooit opgelegd. Tot slot moeten voor doeltreffend begrotingstoezicht tijdig betrouwbare gegevens en een onpartijdige analyse daarvan beschikbaar zijn. Eurostat, de statistische dienst van de Commissie, had echter niet het benodigde mandaat om betrouwbare en omvattende nationale begrotingsstatistieken te vergaren en de nationale bureaus voor de statistiek te controleren.
H e t o n t b r e k e n va n m a c ro - e c o n o m i s c h to e z i c h t Het kader voor economische governance kon niet voorkomen dat buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied ontstonden.10 Sommige landen ondervonden aanzienlijke interne en externe economische onevenwichtigheden en inflatiecijfers die aanhoudend boven het gemiddelde van het eurogebied lagen. De stijgende loonsom in sommige landen, in de meeste gevallen gedreven door sterke loonsverhogingen in de publieke sector, overtroffen ruim de productiviteitsgroei, waardoor de toename van de arbeidskosten per eenheid product uitsteeg boven die in andere landen van het eurogebied en het gemiddelde van het eurogebied, en het concurrentievermogen geleidelijk erodeerde. Tegelijkertijd resulteerde de groei in de ongereguleerde financiële sector en onhoudbaar krachtige groei van de binnenlandse vraag, in sommige gevallen in combinatie met buitensporige kredietgroei en grote en aanhoudende stijgingen in de prijzen van onroerende zaken, in hoge tekorten op de lopende rekening en hoge particuliere en externe schulden.
10 Krachtens artikel 121, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zou het mogelijk zijn geweest een relatief krachtig macro-economisch toezichtmechanisme in de preventieve tak van het SGP op te nemen.
ECB Maandbericht Maart 2011
111
G r a f i e k 2 S a l d i l o p e n d e re ke n i n g ( % bb p ) (% bbp)
gemiddelde 1999-2008 2009
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
LU
FI
NL
BE
DE
AT
FR
EA
IT
IE
SI
MT
ES
SK
PT
GR
CY
-15
Bron: Europese Commissie, najaarsprognose 2010. Noot: landen zijn gerangschikt in aflopende volgorde van hun gemiddelde saldo in de periode 1999-2008.
Veel factoren hebben daartoe bijgedragen, met inbegrip van irreëel optimistische verwachtingen over toekomstige inkomstenontwikkelingen en de onderschatting van kredietrisico’s door financiële instellingen. De sleutelfactor was echter dat het loon- en inkomensbeleid niet afdoende was afgestemd op het behoud van concurrentievermogen in een monetaire unie. Niet alleen waren begroting- en toezichtbeleid gebrekkig, ook het benodigde structureel beleid is niet ten uitvoer gelegd. Regeringen hebben verzuimd structurele rigiditeiten in de economieën van het eurogebied – in verband met onder meer loonvormingsinstellingen, waaronder loonindexering, maar ook de regulering van de arbeids- en productmarkten - aan te pakken.11 Buitensporig hoge kredietgroei heeft in sommige landen geleid tot de accumulatie van ernstige financiële risico’s. De omvang van deze risico’s kwam aan het licht tijdens de mondiale financiële crisis, toen regeringen in actie kwamen om het bankwezen in hun land te stabiliseren: in landen van het eurogebied waarin de particuliere financiële sector grote risico’s had genomen, zijn de overheidsfinanciën daarop
112
ECB Maandbericht Maart 2011
bijzonder sterk verslechterd. Zulke instabiliteiten in de financiële sector in een land kunnen snel overslaan op andere landen, gegeven de sterk geïntegreerde financiële markten van het eurogebied, wat risico’s voor de stabiliteit van het eurogebied als geheel meebrengt. Het eurogebied ontbeert passende mechanismen om te waarschuwen voor buitensporige macro-economische onevenwichtigheden en deze te corrigeren. Het economisch beleid in de EU wordt voornamelijk gecoördineerd in het kader van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de Europa 2020-strategie12 (voorheen de Lissabon-strategie), waarin beleidsaanbevelingen aan de nationale beleidsmakers voor macro-
11 F. Holm-Hadulla, K. Kamath, A. Lamo, J.J. Pérez en L. Schuknecht, ‘Public wages in the euro area – towards securing stability and competitiveness’, in: Occasional Paper Series 112, ECB, Frankfurt am Main, juni 2010. 12 De Europa 2020-strategie is vastgesteld door de Europese Raad in juni 2010 als opvolger van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid. De strategie is gericht op de bevordering van duurzame economische groei en een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale cohesie. Zie http:// ec.europa.eu/europe2020/index_en.htm
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
G r a f i e k 3 I n d i c e s va n a r b e i d s ko s t e n p e r e e n h e i d p ro d u c t i n n o m i n a l e t e r m e n vo o r g e s e l e c t e e rd e l a n d e n va n h e t e u rog e b i e d (index vierde kwartaal 1998 = 100; ten opzichte van Duitsland; voor seizoen gecorrigeerde gegevens) Duitsland Frankrijk Italië Spanje
Nederland België Oostenrijk Griekenland
Ierland Finland eurogebied Portugal
Malta
Slowakije Luxemburg Slovenië Cyprus
140
140
135
135
130
130
125
125
120
120
115
115
110
110
105
105
100
100
95
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
95
Bron: Eurostat. Noten: jaargegevens. De index voor arbeidskosten per eenheid product is voor elk land in het laatste jaar voor overgang op de euro op 100 gesteld.
economisch, structureel en arbeidsmarktbeleid zijn uiteengezet. Beleidsaanbevelingen zijn echter niet verbindend en ontberen dus de afdwingbaarheid om aanzienlijke macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied en de EU te voorkomen en te corrigeren. Het kader beschikt niet over afdoende toezichtinstrumenten om de tenuitvoerlegging van beleidsaanbevelingen te bewaken, zodat deze door de lidstaten vrijwel werden genegeerd. Hoewel macro-economische onevenwichtigheden regelmatig werden bekritiseerd in de adviezen van de Raad inzake stabiliteits- en convergentieprogramma’s, hadden deze adviezen niet voldoende gewicht om de betrokken lidstaten te overreden hun economisch beleid aan te passen. De belangrijkste factor was echter dat het kader niet voldoende gericht is op de risico’s die verband houden met de opbouw van significante macro-economische onevenwichtigheden en verlies aan concurrentievermogen in het eurogebied, en de mogelijkheid dat zij overslaan op andere lidstaten.
H e t o n t b r e k e n va n e e n k a d e r vo o r crisisbeheersing Het stabiliteits- en groeipact was bedoeld om de stabiliteit van de EMU te waarborgen en te voorkomen dat een overheidsschuldencrisis zou uitbreken in het eurogebied. In de aanloop naar de EMU werden hypothetische crisisscenario’s voor afzonderlijke landen van het eurogebied gesimuleerd en hun gevolgen voor overheidsfinanciën besproken. Bij de simulaties bleek dat enkel een ernstige recessie de begrotingspositie van de landen van het eurogebied wezenlijk zou verzwakken en het plafond van 3% maar in zeer weinig gevallen zou worden overschreden, mits de regels van het SGP worden nageleefd. Niettemin hebben sommige landen van het eurogebied met hoge overheidsschulden na de mondiale financiële crisis toegang tot marktfinanciering verloren. Geen van de crisisscenario’s was gebaseerd op de aanname van een crisis van de omvang die zich in 2007/2008 heeft voorgedaan. Niemand kon een dergelijke ECB Maandbericht Maart 2011
113
nog is echter dat veel landen van het eurogebied zich niet aan de begrotingsregels van de EMU hebben gehouden. Het stabiliteits- en groeipact is door de herziening van 2005 ernstig verzwakt en is niet naar behoren ten uitvoer gelegd. Daardoor was de begrotingspositie van sommige landen in het eurogebied al kwetsbaar voordat de impact van de economische en financiële crisis de overheidsfinanciën bereikte. In mei 2010 heeft de Raad, in samenwerking met het IMF, onder strikte en niet-concessionele voorwaarden ad-hocsteunmaatregelen voor afzonderlijke, kwetsbare landen van het eurogebied geïntroduceerd om de financiële stabiliteit te bewaren en overslaan op andere landen te voorkomen. Door middel van een permanent kader voor crisisbeheersing, bedoeld om de stabiliteit van het eurogebied als geheel te waarborgen en tegelijkertijd de prikkels voor solide overheidsfinanciën te versterken, zouden deze problemen op een systematische manier en op grond van regels aangepakt kunnen worden. Kortom, in het eurogebied is in de eerste plaats een groter engagement van de landen nodig om onhoudbaar begrotingsbeleid en andere schadelijke macro-economische ontwikkelingen daadwerkelijk te voorkomen. In de tweede plaats moeten er, als desalniettemin onevenwichtigheden in de overheidsfinanciën, aanzienlijk verlies aan concurrentievermogen of buitensporige macro-economische onevenwichtigheden opkomen, robuuste correctiemechanismen worden ingeleid. Deze mechanismen moeten tot op passende hoogte automatisch worden toegepast, om te zorgen dat ze niet ruim kunnen worden uitgelegd of al te ruime politieke beoordelingsvrijheid laten. In de derde plaats zou het eurogebied, in het onwaarschijnlijke geval dat de versterkte preventieve en corrigerende takken van het voorgestelde uitgebouwde kader een toekomstige crisis niet kunnen voorkomen, profijt hebben bij een weloverwogen permanent kader voor crisisbeheersing.
114
ECB Maandbericht Maart 2011
3 V ER S TER K T BE G ROTIN G S TO EZICHT In de nasleep van de financiële crisis en de onrust op de markten voor overheidsschuldpapier is de Europese Raad overeengekomen het bestaande begrotingstoezichtkader (als beschreven in paragraaf 2) grondig te herzien. Het stabiliteits- en groeipact zal worden versterkt en daarnaast consequenter en doeltreffender worden toegepast. Daartoe is de Europese Raad onder andere tot overeenstemming gekomen over: i) sterkere oriëntatie op overheidsschuld en houdbare begrotingen; ii) versterking van handhaving; en iii) waarborgen dat de Europese regels worden nageleefd in de nationale begrotingskaders. Voo r g e s t e l d e h e rvo r m i n g e n va n h e t S G P e n d e n at i o n a l e b e g rot i n gs kaders Om de preventieve tak van het SGP te versterken, heeft de taskforce-Van Rompuy aanbevolen ook de ontwikkelingen in de uitgaven op te nemen (ongerekend discretionaire inkomstenwijzigingen) in de beoordeling in hoeverre landen de middellangetermijndoelstellingen, die is gebaseerd op wijzigingen in het structurele tekort, hebben verwezenlijkt. Volgens de Commissie mag de groei van de overheidsuitgaven normaliter niet hoger zijn dan een behoedzame bbp-groei op de middellange termijn, tenzij hij wordt gedekt door discretionaire stijgingen van de overheidsinkomsten. Een ander nieuw element is de optie beleidsmaatregelen aan te bevelen als het aanpassingstraject van een lidstaat uit hoofde van de preventieve tak niet toereikend wordt geacht. Volgens de voorstellen van de Commissie wordt een aanbeveling gedaan als een aanmerkelijke afwijking van het aanpassingstraject dat een land moet volgen om de middellangetermijndoelstelling te verwezenlijken, aanhoudt of bijzonder ernstig is. Een aanmerkelijke afwijking wordt gedefinieerd als een afwijking van het behoedzame tempo van de uitgavengroei van ten minste 0,5% bbp in een
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
jaar of 0,25% gemiddeld over een periode van twee opeenvolgende jaren.
impliciete voorwaardelijke verplichting voor de overheid vormt.
Om de oriëntatie op overheidsschuld en begrotingsstabiliteit in zowel de preventieve als de corrigerende tak te vergroten, heeft de taskforce-Van Rompuy voorgesteld dat het in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde schuldcriterium beter tot uiting moet komen in het begrotingstoezicht. Uit hoofde van de preventieve tak van het SGP zijn lidstaten met een schuldquote boven 60% bbp of uitgesproken risico’s in termen van globale houdbaarheid van de schuld verplicht snellere vorderingen te boeken op het aanpassingstraject van hun middellangetermijndoelstellingen. Uit hoofde van de corrigerende tak is op lidstaten met schuldquoten boven de referentiewaarde van 60% bbp een buitensporige-tekortprocedure van toepassing, tenzij de schuld geacht wordt gedurende een bepaalde periode in een bevredigend tempo te zijn afgenomen.
De Europese Raad heeft zich achter de aanbeveling van de taskforce-Van Rompuy geschaard om de begrotingsregels en -aanbevelingen strikter te handhaven door nieuwe politieke en reputatiemaatregelen te introduceren, met inbegrip van nieuwe verslagleggingsvereisten voor de lidstaten, de optie van een formeel verslag van de Raad en de Eurogroep aan de Europese Raad als een lidstaat geen gevolg geeft aan een aanbeveling van de Raad en – voor de landen van het eurogebied en de deelnemers in ERM II – toezicht ter plaatse door een missie van de Europese Commissie, in samenwerking met de ECB. Deze maatregelen zouden een aanvulling vormen op de nieuwe financiële sancties voor de landen van het eurogebied, zoals rentedragende en niet-rentedragende deposito’s, naast de bestaande boetes. Voor zover mogelijk zouden de financiële sancties geacht te worden opgelegd, tenzij de Raad bij gekwalificeerde meerderheid anders beslist (zie tabel 1). Zodoende wordt de automatische besluitvorming de facto verhoogd en fungeren zij als een manier om de Raad te binden. 14 De nieuwe financiële sancties en niet-financiële maatregelen zouden eerder en geleidelijker worden toegepast dan de sancties uit hoofde van het bestaande kader, die pas aan het einde van de buitensporige-tekortprocedure bij meerderheid van stemmen kunnen worden opgelegd.
De Commissie heeft voorgesteld een kwantitatief criterium aan te leggen om te beoordelen of de overheidsschuldquote van een land in een bevredigend tempo afneemt: in de drie jaar voorafgaand aan de beoordeling zou de schuldquote gemiddeld per jaar met één twintigste van het verschil met de referentiewaarde van 60% bbp moeten afnemen. Dat wil zeggen dat de overheidsschuld van een lidstaat met een schuldquote van 80% in een bevredigend tempo afneemt als hij gedurende drie jaar gemiddeld met 1% van het bbp per jaar afneemt. Voorgesteld wordt bij de beoordeling van de ontwikkeling van de schuldquote een uitvoerige lijst relevante factoren in aanmerking te nemen, waaronder de ontwikkelingen in de schuldpositie van het land op de middellange termijn, en risicofactoren zoals de vervaldata en valuta van de schuld, stock/ flow-transacties, geaccumuleerde reserves en andere overheidsactiva, garanties (met name gekoppeld aan de financiële sector), zowel impliciete als expliciete verplichtingen in verband met de vergrijzing, en het niveau van de particuliere schuld, in zoverre als deze een
De Europese Raad heeft eveneens de aanbeveling van de taskforce-Van Rompuy onderschreven dat de nationale begrotingskaders aan een aantal minimumvereisten moeten voldoen, namelijk op het vlak van i) overheidsadministratiesystemen en overheidsstatistieken; ii) kwantitatieve regels; iii) prognosesyste-
14 D e nieuwe financiële handhavingsmaatregelen zullen worden vastgesteld op de grondslag van artikel 136 VWEU en enkel gelden voor de landen van het eurogebied. Waarschijnlijk zullen zij worden aangevuld door voorwaarden op basis van de naleving van de SGP-vereisten in de verordeningen betreffende EU-uitgaven die van toepassing zijn op alle lidstaten (behalve het Verenigd Koninkrijk).
ECB Maandbericht Maart 2011
115
men; iv) effectieve begrotingsdoelstellingen op de middellange termijn; en v) adequate dekking van algemene overheidsfinanciën. De Commissie heeft deze elementen opgenomen in een voorstel voor een richtlijn betreffende vereisten voor begrotingskaders. Naast deze minimumvereisten moet een set niet-bindende
aanvullende normen worden vastgesteld, met name over het gebruik van top-down begrotingsprocessen en begrotingsregels en de rol van overheidsorganen, zoals begrotingsraden, bij het verstrekken van onafhankelijke analyse, beoordelingen en prognoses in verband met binnenlands begrotingsbeleid.
Ta b e l 1 O ve r z i c h t va n h e t vo o r s t e l va n e e n h e r z i e n b eg ro t i n g s t o e z i c h t k a d e r Voornaamste procedurele stappen Preventieve tak
Corrigerende tak
1 De lidstaten dienen stabiliteits- en convergentieprogramma’s in (april) 2 De Raad brengt advies uit over de stabiliteitsen convergentieprogramma’s (voor eind juli), kan lidstaten uitnodigen hun programma aan te passen 3 De Commissie kan een lidstaat waarschuwen bij een aanmerkelijke afwijking 4 De Raad richt een aanbeveling tot de lidstaat om effectief gevolg te geven 5 De lidstaat brengt verslag uit aan de Raad over de genomen maatregelen 6 De Raad richt een aanbeveling tot de lidstaat 1 De Commissie stelt een rapport op over een lidstaat die de referentiewaarde voor schuld en/ of tekort overschrijdt, rekening houdende met relevante factoren 2 De Raad stelt een buitensporig tekort vast en richt aanbevelingen tot de lidstaat 3 Rapport over het door de betrokken lidstaat effectief gegeven gevolg 4 De Raad beoordeelt het effectief gegeven gevolg 5 Indien het gevolg toereikend wordt geacht, wordt de BTP geschorst of de termijn verlengd in geval van onverwachte negatieve economische gebeurtenissen Indien het gevolg niet toereikend wordt geacht, neemt de Raad een besluit over het ontbreken van effectief gevolg 6 De Raad maant de lidstaat aan maatregelen te treffen om het buitensporig tekort te corrigeren 7 Aan de lidstaat kan aanvullende verslaglegging en toezicht worden opgelegd 8 Rapport over het door de betrokken lidstaat effectief gegeven gevolg 9 Indien het gevolg toereikend wordt geacht, wordt de BTP geschorst of de termijn verlengd in geval van onverwachte negatieve economische gebeurtenissen Als het gevolg niet toereikend wordt geacht, kan de Raad maatregelen opleggen of intensiveren zolang de lidstaat nalaat gevolg te geven aan de aanbeveling, waaronder publicatie van aanvullende gegevens, een uitnodiging aan de Europese Investeringsbank haar leningsbeleid jegens de betrokken lidstaat te heroverwegen, of een boete
116
ECB Maandbericht Maart 2011
Nieuwe financiële sancties
Rentedragend deposito (0,2% van bbp) opgelegd, tenzij de Raad bij gekwalificeerde meerderheid anders beslist
Niet-rentedragend deposito (0,2% van bbp) opgelegd, tenzij de Raad bij gekwalificeerde meerderheid anders beslist
Boete (0,2% van bbp) opgelegd, tenzij de Raad bij gekwalificeerde meerderheid anders beslist
Boete (max. 0,5% van bbp) opgelegd bij meerderheid van stemmen. Deze sanctie is uit hoofde van het huidige kader al mogelijk.
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
B e oo r d e l i n g va n d e voo r g e s t e l d e h e rvo r m i n g e n De ECB is van mening dat de aanbevelingen van de taskforce-Van Rompuy en de voorstellen van de Commissie het EU-begrotingstoezichtkader verruimen en versterken. Zij zijn echter niet voldoende om passend begrotingsbeleid in het eurogebied te bewerkstelligen. De Commissie en de Raad hebben in het voorstel nog steeds een aanzienlijke beoordelingsruimte bij het uitbrengen van aanbevelingen en het vaststellen van de hoogte van de sancties. Buitensporige beoordelingsruimte kan de geloofwaardigheid van het voorgestelde versterkte toezichtkader in gevaar brengen als de regels en de handhavingsmaatregelen niet consequent worden toegepast. Derhalve is een hogere mate van automatische toepassing en minder beoordelingsruimte vereist om voorspelbaarheid te garanderen, te zorgen dat de procedures geloofwaardig zijn en overheden de juiste prikkels te geven. Voor een sterker kader zijn de volgende elementen noodzakelijk. In de eerste plaats moet de vooruitgang op het traject naar de middellangetermijndoelstelling ten behoeve van de versterking van de preventieve tak van het SGP worden geëvalueerd op basis van een globale beoordeling met het structurele saldo als maatstaf, met inbegrip van een analyse van de netto uitgaven ongerekend discretionaire inkomstenmaatregelen. 15 Bij deze analyse moet rekening worden gehouden met de impact van de structuur van de economische groei op de inkomstengroei, om meevallers aan de inkomstenzijde in de analyse mee te nemen. Lidstaten met een schuldquote boven 60% bbp dienen snellere vorderingen te boeken op het traject naar hun middellangetermijndoelstelling dan de minimumvereisten. In de tweede plaats moet de door de Commissie voorgestelde maatstaf voor het tempo van de schuldreductie worden gezien als een absoluut minimum, aangezien het mogelijk geen afdoende prikkel vormt voor snelle schuldreductie voor landen met een hoge schuld
en een relatief robuuste nominale bbp-groei. Tijdens de recente crisis is gebleken dat hoge schuldniveaus in korte tijd onhoudbaar kunnen worden. Enige discretionaire ruimte bij de beoordeling van de schuldquote van een land is weliswaar onvermijdelijk - de evolutie van een schuld is immers niet alleen afhankelijk van het begrotingsbeleid van de overheid, maar ook van talloze andere factoren – maar een te toegeeflijke opstelling tegenover dergelijke relevante factoren, met name verzachtende factoren, zou de overeenkomst ondermijnen om de verdragsverplichting tot naleving van de referentiewaarde voor overheidsschuld strikt uit te leggen. Met betrekking tot de naleving van het schuldcriterium mogen relevante factoren enkel in aanmerking worden genomen als de schuldquote van de algemene overheid volgens de prognoses van de Commissie over een periode van drie jaar zal teruglopen. In de derde plaats zouden de relevante factoren, ongeacht of de schuldquote boven of onder de referentiewaarde van 60% bbp ligt, enkel in aanmerking genomen moeten worden bij de beoordeling of het tekort buitensporig is als de tekortquote, vóór deze factoren, dicht bij de referentiewaarde van 3% bbp ligt en de overschrijding ervan tijdelijk is, overeenkomstig de huidige regels. In de vierde plaats zijn de voorstellen voor de invoering van nieuwe en geleidelijke prikkels en sancties een stap in de juiste richting van een quasi-automatisch handhavingsregime op basis van regels. Geleidelijk opvoeren van de druk, dat begint ruim voordat een lidstaat een risico van een onhoudbare begrotingspositie loopt, zou de toepassing ervan geloofwaardiger maken. De voorstellen van de Commissie laten echter veel beoordelingsruimte bij de toepassing van de nieuwe sancties, en die kan worden benut om de in het vooruitzicht
15 H et groeitempo van de overheidsuitgaven mag normaliter niet hoger zijn dan een geprojecteerd referentietempo op de middellange termijn van potentiële bbp-groei, berekend aan de hand van de door de Commissie gebruikte gemeenschappelijke methodologie.
ECB Maandbericht Maart 2011
117
gestelde quasi-automatische toepassing te ondermijnen. Het voorstel van de taskforceVan Rompuy is in dit opzicht nog zwakker.16 De Commissie zou niet de mogelijkheid moeten hebben om de Raad voor te stellen financiële sancties onder buitengewone economische omstandigheden of na een verzoek daartoe van de betrokken lidstaat te verlagen of van oplegging af te zien. In de vijfde plaats mogen geen algemene uitzonderingsclausules, zoals voorgesteld in de preventieve en corrigerende takken van het SGP, worden ingevoerd. In de afgelopen jaren ontbrak het bij de toepassing van het SGP aan de nodige discipline om vóór de crisis houdbare begrotingsposities te bereiken. Er was geen gebrek aan flexibiliteit om te reageren op negatieve economische omstandigheden. Het is niet nodig talloze bepalingen op te nemen voor het schorsen van procedures of onbeperkt verlengen van termijnen op ruim omschreven gronden. In de zesde plaats moeten lidstaten de doelstellingen van het EU-begrotingskader in hun nationaal recht opnemen, om concrete betekenis te geven aan de verdragsverplichting te garanderen dat nationale begrotingsprocedures daarmee in overeenstemming zijn. De ervaring leert dat onafhankelijke prognoses ertoe bijdragen al te optimistische begrotingsplannen te voorkomen, en doeltreffende handhaving op nationaal niveau speelt een sleutelrol bij het verwezenlijken van houdbaar begrotingsbeleid. Lidstaten moeten derhalve in hun stabiliteits- en convergentieprogramma’s een vergelijking trekken tussen hun eigen prognoses en die van de Commissie. Door dergelijk onafhankelijk binnenlands begrotingstoezicht zou ook de rol van nationale parlementen bij het waarborgen van solide beleid versterkt kunnen worden. Voor de landen van het eurogebied moeten onafhankelijke begrotingsbureaus of begrotingsbewakingsinstellingen, zoals begrotingsraden, worden opgenomen in de minimumvereisten voor het nationale begrotingskader.
118
ECB Maandbericht Maart 2011
In de zevende plaats moet de onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht van de onderliggende analyse worden versterkt om de betrouwbaarheid van een meer op regels gebaseerd kader te ondersteunen. Het is van belang dat de diensten van de Commissie die het macro-economisch en budgettair toezicht in het eurogebied uitvoeren, net zo onafhankelijk zijn als de diensten die zich met mededinging bezighouden. Dat is noodzakelijk omdat de Commissie in haar voorstellen om de beoordelingsruimte van de Raad in te perken, hoewel zij minder ambitieus zijn dan mogelijk was geweest, onder grotere druk wordt gezet om haar centrale rol bij het voorstellen van beleidsaanbevelingen en sancties waar te maken. Het voornemen van de Commissie een duidelijk onderscheid te maken tussen, enerzijds, de analyse en beoordeling onder het gezag van de commissaris voor economische en monetaire zaken en, anderzijds, de besluitvorming door het volledige college van commissarissen over beleidsvoorstellen die aan de Raad worden voorgelegd, valt daarom te prijzen, maar het gaat nog niet ver genoeg. Om te verzekeren dat het economisch en budgettair toezicht objectief en onafhankelijk is, moet op EU-niveau een onafhankelijk adviesorgaan van “wijzen” die deskundig zijn op economische en budgettair gebied worden opgezet. Aan dit orgaan zou de taak worden opgedragen jaarlijks een onafhankelijk verslag te publiceren over de naleving door de Commissie en de Raad van hun verplichtingen uit hoofde van de artikelen 121 en 126 VWEU en van de procedures in de voorstellen van de Commissie. Dit orgaan zou ook op eigen initiatief of op verzoek van een van de Europese instellingen waaraan het rapporteert, analyses
16 In het verslag van de taskforce wordt het door de Commissie voorgestelde sanctieregime nog verder afgezwakt door te bepalen dat besluiten van de Raad over de nieuwe handhavingsmaatregelen gebaseerd moeten zijn op aanbevelingen van de Commissie in plaats van op voorstellen; in dat geval is een gekwalificeerde meerderheid (in plaats van eenparigheid van stemmen) in de Raad voldoende om ze te verwerpen.
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
moeten verstrekken over specifieke economische en budgettaire kwesties. In de achtste plaats moet de European Statistics Code of Practice worden neergelegd in een verordening en moeten zwakke punten in de gegevensvergaring en –rapportering onmiddellijk worden hersteld, om te verzekeren dat de
gegevens die aan de analyse ten grondslag liggen accuraat en recent zijn. Om de Commissie meer tijd te gunnen om de gerapporteerde begrotingsstatistieken te beoordelen, moeten de rapporteringstermijnen voor zowel de jaarals de kwartaalstatistieken naar voren worden gehaald (zie Kader 2).
Kader 2
k a d e r voo r s tat i s t i s c h e gov e r n a n c e Zoals onlang in de conclusies van de bijeenkomst van de Ecofin-Raad van november 20101 werd onderstreept, is het van essentieel belang dat de statistische indicatoren en onderliggende gegevens die voor het kader voor economische governance worden gebruikt, gebaseerd zijn op solide statistische methoden, en worden samengesteld in overeenstemming met de beginselen in de European Statistics Code of Practice (hierna: Code of Practice), en dat het Europees statistisch systeem (ESS) 2 wordt betrokken bij discussies over de statistische aspecten van de indicatoren. Naar aanleiding van de onjuiste rapportering van het Griekse overheidstekort en de schuldgegevens in 2004 en de daaropvolgende oproep van de Ecofin-Raad in november 2005 om minimumnormen voor onafhankelijkheid, integriteit en verantwoordingsplicht van nationale bureaus voor de statistiek vast te stellen, zijn verschillende stappen genomen om de governance van de Europese statistieken die door het ESS worden vergaard in het algemeen te versterken. 3 De volgende drie belangrijke elementen zijn geïntroduceerd (in chronologische volgorde): i) de Code of Practice; ii) de Europese Adviescommissie voor statistische governance; en iii) amendementen op de wetgeving betreffende de vergaring, productie en verspreiding van Europese statistieken door het ESS. De Code of Practice is in februari 2005 vastgesteld door het Comité statistisch programma4 en in mei 2005 door de Commissie aan de lidstaten gepresenteerd. 5 De Code heeft een tweeledig doel: i) het vertrouwen in statistische autoriteiten vergroten door institutionele en organisatorische regelingen voor te stellen, en ii) de kwaliteit van de geproduceerde statistieken verhogen. De Code of Practice bevat vijftien beginselen ter zake van de institutionele omgeving 1 Zie de conclusies over EU-statistieken van de bijeenkomst van de Ecofin-Raad op 17 november 2010, http://www.consilium. europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/117762.pdf. 2 Het ESS omvat de nationale statistische bureaus van de EU-lidstaten en Eurostat, zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese statistiek. Er is een aantal maatregelen genomen die bedoeld zijn om de methodologische tekortkomingen bij de samenstelling van statistieken voor de buitensporige-tekortprocedure weg te nemen. 3 Zie de conclusies over EU-statistieken van de bijeenkomst van de Ecofin-Raad op 8 november 2005, http://www.consilium. europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/86877.pdf. 4 Het Comité statistisch programma is de voorloper van het huidige Comité voor het Europees statistisch systeem. 5 Zie de Aanbeveling van de Commissie over de onafhankelijkheid, integriteit en verantwoordingsplicht van de nationale en communautaire statistische instanties, COM(2005) 217 def., http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:5 2005PC0217:NL:NOT. Krachtens artikel 288 VWEU zijn aanbevelingen en adviezen niet verbindend. De lidstaten zijn dus niet gebonden aan de Code of Practice.
ECB Maandbericht Maart 2011
119
van het ESS, de statistische procedures en productie, en is bedoeld als algemeen kader voor het verhogen van de kwaliteit van Europese statistieken. De beginselen gaan verder dan de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neergelegde statistische beginselen en zijn gebaseerd op internationale en Europese kwaliteitsnormen, richtsnoeren en goede praktijken. 6 Het tweede initiatief was de oprichting van de Europese Adviescommissie voor statistische governance door het Europees Parlement en de Raad in maart 2008.7 Al in november 2005 had de Raad geconcludeerd dat een nieuw adviesorgaan van hoog niveau de onafhankelijkheid, integriteit en verantwoordingsplicht van de Commissie (Eurostat) en het ESS zou vergroten in de context van de onderlinge evaluatie die ten tijde van de tenuitvoerlegging van de Code of Practice werd doorgevoerd. De Adviescommissie bestaat uit onafhankelijke statistiekdeskundigen die op grond van hun competenties voor bepaalde tijd zijn benoemd. Haar mandaat is een onafhankelijk overzicht van de tenuitvoerlegging van de Code of Practice door het ESS te verstrekken. Zij kan daarnaast de Commissie (Eurostat) adviseren over i) passende maatregelen om de tenuitvoerlegging van de Code of Practice door het ESS als geheel te vereenvoudigen; ii) verspreiding van de Code of Practice onder gebruikers en gegevensverstrekkers; iii) bijwerken van de Code of Practice, en iv) aspecten van het vertrouwen van gebruikers in Europese statistieken. Eenmaal per jaar brengt de Adviescommissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Zij wordt bijgestaan door een onafhankelijk secretariaat, dat door de Commissie wordt verzorgd. De derde stap, die in 2009 is genomen, was het bijwerken van de rechtsgrondslag voor het vergaren, produceren en verspreiden van door het ESS samengestelde Europese statistieken door middel van een herziene verordening betreffende de Europese statistiek.8 Dit nieuwe juridische kader vormt een grote stap vooruit, aangezien het Eurostat aanwijst als de “communautaire autoriteit voor de statistiek […] voor het ontwikkelen, produceren en verspreiden van Europese statistieken”. Ook de statistische beginselen van de Code of Practice zijn erin neergelegd. In de toekomst kunnen verschillende andere stappen worden genomen om de grondslagen van het ESS verder te versterken. Uiteindelijk kan het ESS worden omgevormd in een Europees stelsel van statistische bureaus met een Europees bureau voor de statistiek. Dat zou een onafhankelijk orgaan zijn, vergelijkbaar met het ESCB. Voor een dergelijke omvattende oplossing (met name de oprichting van een onafhankelijk Europees bureau voor de statistiek) zou echter een verdragswijziging nodig zijn. Niettemin kan het dienen als maatstaf waartegen andere maatregelen om de effectiviteit van het ESS te vergroten, kunnen worden afgezet. Zonder het Verdrag te wijzigen is er, op grond van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, maar beperkte ruimte voor het hervormen van het kader voor statistische governance. In de eerste plaats kan de professionele onafhankelijkheid van het ESS verder worden
6 Artikel 338 lid 2 VWEU bepaalt: “De productie van statistieken van de Unie geschiedt op basis van onpartijdigheid, betrouwbaarheid, objectiviteit, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding: het mag geen buitensporige lasten voor de economische actoren met zich brengen.” 7 Zie besluit 235/2008/EG, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:073:0017:0019:NL:PDF. 8 Zie Verordening (EG) nr. 223/2009 betreffende de Europese statistiek, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri= OJ:L:2009:087:0164:0173:nl:PDF.
120
ECB Maandbericht Maart 2011
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
vergroot. De bepalingen met de regels voor de benoeming, de duur van het mandaat en het ontslag van de directeur-generaal van Eurostat en de hoofden van de nationale statistische bureaus in de verordening betreffende de Europese statistiek en in de Code of Practice kunnen worden versterkt. Deze laatste kan verbindend worden voor de Commissie en de lidstaten door hem in een verordening op te nemen. In de tweede plaats kan de volledige tenuitvoerlegging van de Code of Practice worden versneld om de kwaliteit van Europese statistieken verder te verbeteren, met name door de mandaten voor gegevensvergaring te versterken en statistici in een vroeg stadium te betrekken bij het opstellen van vereisten over administratieve gegevens. Daartoe zouden de bevoegdheden van de Europese Adviescommissie voor statistische governance kunnen worden uitgebreid om actief de naleving van de Code of Practice door het ESS te bewaken. Bij haar taken kan zij worden bijgestaan door rekenkamers, die belast zouden zijn met de controle van de naleving van de Code of Practice door de nationale statistische bureaus. Tot slot zouden sancties in overweging genomen kunnen worden bij herhaalde ernstige fouten in de statistische rapportage, als corrigerend optreden uitblijft.
4 m a c ro - e c o n o m i s c h to e z i c h t Het nieuwe kader voor macro-economisch toezicht dat de Commissie in haar voorstellen en de taskforce-Van Rompuy in zijn verslag in het vooruitzicht stelt, is bedoeld om macro-economische onevenwichtigheden te identificeren en aan te pakken. Het kader vormt een aanvulling op het macrostructurele toezichtproces dat in de Europa 2020-strategie is voorzien, en waarin de nadruk ligt op het bevorderen van duurzame en sociaal inclusieve groei en werkgelegenheid. Voorgesteld is dat het nieuwe kader van toepassing is op alle lidstaten en een preventieve en corrigerende tak omvat. De corrigerende tak zou handhavingsregels voor landen van het eurogebied behelzen.
H e t voo r g e s t e l d e n i e uw e k a d e r voo r m a c ro - e c o n o m i s c h to e z i c h t Het eerste element van de preventieve tak als voorgesteld door de Commissie is een waarschuwingsmechanisme dat een eerste aanwijzing biedt voor een potentieel risico van macro-economische onevenwichtigheden en kwetsbaarheden in de lidstaten. Het waarschuwingsmechanisme zou een scorebord omvatten met een beperkte set macro-economische indicatoren, aangevuld door economische oor-
deelsvorming. Externe onevenwichtigheden zouden bestreken worden door indicatoren van de externe positie (bijvoorbeeld de lopende rekening als onderdeel van het bbp, netto externe financiële activa als onderdeel van het bbp), concurrentievermogen (bijvoorbeeld reëel-effectieve wisselkoersen, arbeidskosten per eenheid product, HICP-inflatie), en interne onevenwichtigheden door indicatoren voor de huizenmarkt (bijvoorbeeld toegevoegde waarde van de bouw, huizenprijzen) en schuldpositie (bijvoorbeeld overheidsschuld als onderdeel van het bbp, particuliere schuld als onderdeel van het bbp). Volgens de voorstellen van de Commissie zouden voor elke indicator waarschuwingsdrempels worden gezet en bekendgemaakt om de transparantie en verantwoordingsplicht te vergroten. Voor indicatoren van concurrentievermogen zouden de drempels symmetrisch zijn: zowel buitensporig hoge als buitensporig lage waarden van de variabele zouden worden gedetecteerd, hetgeen impliceert dat lidstaten in beide gevallen moeten optreden. In het verslag van de taskforce-Van Rompuy wordt hierover een genuanceerder standpunt ingenomen: er wordt een onderscheid gemaakt tussen lidstaten met een groot overschot op de lopende rekening en lidstaten met een aanhoudend groot tekort op de lopende rekening en verlies ECB Maandbericht Maart 2011
121
aan concurrentievermogen, aangezien beleidsmaatregelen in deze laatste gevallen bijzonder dringend zijn. Op basis van de resultaten van het scorebord voert de Commissie een breed gefundeerde, diepgaande evaluatie van ontwikkelingen op het gebied van de economie, de financiën en de overheidsfinanciën in de betrokken lidstaten uit, als aanmerkelijke macro-economische onevenwichtigheden of risico’s worden gedetecteerd. Op basis van haar diepgaande evaluaties kan de Commissie de Raad aanbevelen een aanbeveling tot de betrokken lidstaat te richten, waarin specifieke economische beleidsmaatregelen gericht op het terugdringen van deze onevenwichtigheden en risico’s worden uiteengezet. Deze aanbevelingen zouden door de Raad parallel aan de andere beleidsaanbevelingen in het kader van de Europa 2020-strategie en het stabiliteits- en groeipact worden uitgebracht. Als de Commissie ernstige macro-economische onevenwichtigheden ontdekt, of onevenwichtigheden die de goede werking van de EMU in gevaar kunnen brengen, kan zij aanbevelen de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden (PBO) uit hoofde van de corrigerende tak van het voorgestelde macroeconomische toezichtkader in te leiden. Het economisch beleid van de betrokken lidstaat wordt dan onder strikter toezicht geplaatst. Beleidsaanbevelingen uit hoofde van de corrigerende tak moeten gedetailleerder en strikter zijn dan aanbevelingen uit hoofde van de preventieve tak, de verwachte beleidsreacties aangeven en termijnen stellen voor het nemen van corrigerende maatregelen. Lidstaten zullen onder de PBO verplicht worden een plan met corrigerende maatregelen voor te leggen, waarin zij hun nationale beleidsreactie op de aanbevelingen en termijnen van de Raad uiteenzetten, dat door de Raad moet worden goedgekeurd. Lidstaten waarvoor een PBO loopt, zullen verplicht worden regelmatig verslag uit te brengen aan de Raad over de vorderingen die zij maken bij de tenuitvoerlegging van zijn aanbevelingen. De Commissie beoordeelt
122
ECB Maandbericht Maart 2011
hun vorderingen op grond van deze verslagen en landentoezichtmissies. De lidstaten zullen onder strikter toezicht en striktere rapportageverplichtingen blijven totdat de Raad, op basis van een aanbeveling van de Commissie, oordeelt dat de buitensporige onevenwichtigheid verholpen is en de PBO afsluit. Het sanctiemechanisme van de PBO dat de Commissie voorstelt zal naar verwachting in grote lijnen vergelijkbaar zijn met het mechanisme voor begrotingstoezicht uit hoofde van de BTP. Voor landen van het eurogebied heeft de Commissie de mogelijkheid geopperd in twee situaties financiële sancties op te leggen. In de eerste plaats kan de Raad, als hij van oordeel is dat de maatregelen of de kalender in het plan met corrigerende maatregelen niet voldoende overeenstemmen met zijn aanbevelingen, de betrokken lidstaat verzoeken het plan te herzien. Sancties kunnen worden opgelegd aan een land in het eurogebied dat bij herhaling verzuimt een plan met corrigerende maatregelen in te dienen dat de Raad passend acht. In de tweede plaats kan de Raad financiële sancties (boetes) opleggen als hij, op basis van de beoordeling door de Commissie van het gevolg dat de lidstaat aan de aanbevelingen van de Raad heeft gegeven, concludeert dat de lidstaat bij herhaling heeft verzuimd passende maatregelen uit hoofde van de PBO te nemen.
B e oo r d e l i n g va n h e t voo r s t e l voo r e e n h e r z i e n k a d e r voo r m a c ro - e c o n o m i s c h to e z i c h t De invoering van een kader voor macro-economisch toezicht is in potentie een belangrijke stap op weg naar een hechtere economische unie. Om te zorgen dat de monetaire unie goed functioneert, moet het kader echter op verschillende punten worden verbeterd. Ten eerste moet de bijzondere aard van het lidmaatschap van een monetaire unie uitdrukkelijker in de overweging worden betrokken. Daarvoor moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de beleidsbehoeften van landen die deel uitmaken van het eurogebied en die van de
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
Tabel 2 Overzicht van het voorstel van een herzien kader voor macro-economisch toezicht Voornaamste procedurele stappen Detectie van onevenwichtigheden (preventieve tak)
1 De Commissie publiceert een rapport waarin zij alle 27 lidstaten beoordeelt aan de hand van de in het scorebord neergelegde drempels. Het scorebord wordt minstens eenmaal per jaar bijgewerkt 2 De Raad beraadslaagt over het rapport van de Commissie 3 De Commissie voert een diepgaande evaluatie uit van lidstaten die met onevenwichtigheden te maken hebben of een risico daarop lopen 4 De Commissie formuleert aanbevelingen en stelt de Raad in kennis van lidstaten met onevenwichtigheden 5 De Raad richt aanbevelingen tot de betrokken lidstaten 6 De Raad evalueert jaarlijks het aan de aanbevelingen gegeven gevolg en kan de aanbevelingen in voorkomende gevallen aanpassen
Overige onevenwichtigheden (corrigerende tak)
1 De Commissie formuleert aanbevelingen en stelt de Raad in kennis van lidstaten die, op basis van een diepgaande evaluatie, met “buitensporige” onevenwichtigheden te maken hebben 2 De Raad stelt buitensporige onevenwichtigheid vast en richt aanbevelingen tot de lidstaat op basis van aanbevelingen van de Commissie 3 De betrokken lidstaat dient een plan met corrigerende maatregelen in 4 Binnen twee maanden na de indiening van een plan met corrigerende maatregelen en op basis van een rapport van de Commissie beoordeelt de Raad het plan met corrigerende maatregelen 5 Indien de Raad oordeelt dat het plan toereikend is, brengt hij een advies uit waarin het onderschreven wordt 6 Indien de Raad van oordeel is dat het plan niet toereikend is, verzoekt hij de lidstaat zijn plan met corrigerende maatregelen binnen een bepaalde termijn aan te passen, daarbij rekening houdend met de omvang en de urgentie van onevenwichtigheden en de mogelijkheid de situatie door middel van beleid het hoofd te bieden 7 De Raad concludeert of de betrokken lidstaat de aanbevolen corrigerende maatregelen heeft genomen 8 De lidstaat wordt aan periodieke verslaggeving en toezicht onderworpen tot de PBO daadwerkelijk is afgesloten 9 De PBO wordt afgesloten zodra de Raad op basis van een aanbeveling van de Commissie concludeert dat er in de lidstaat niet langer van buitensporige onevenwichtigheden sprake is Als een lidstaat nalaat gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Raad om buitensporige onevenwichtigheden weg te werken, moet hij jaarlijks een boete (0,1% van het bbp) betalen, totdat de Raad vaststelt dat corrigerende maatregelen zijn genomen
overige lidstaten. Overloopeffecten zijn binnen het eurogebied omvangrijker en wisselkoersen kunnen niet langer worden aangepast. Dit punt zou daarom zijn weerslag moeten vinden in gedifferentieerde indicatoren en drempels in het scorebord voor de lidstaten: voor landen van het eurogebied moeten striktere drempelwaarden voor de concurrentie-indicatoren worden opgelegd. Ten tweede moet het toezichtkader in het bijzonder gericht zijn op die macro-economische onevenwichtigheden waardoor de soepele werking van de monetaire unie wordt bedreigd: aanmerkelijke dalingen van het concurrentie-
vermogen, aanhoudende tekorten op de lopende rekening, onhoudbare stijgingen van de activaprijzen (waaronder prijzen van onroerende zaken) en hoge niveaus van externe en interne schuld. 17 Het door de Europese Commissie
17 D e serie indicatoren moet beperkt zijn en gericht op de detectie van macro-economische onevenwichtigheden. Hij moet daarom indicatoren voor particuliere en publieke interne schuld, externe schuld en prijsconcurrentievermogen omvatten. Van dergelijke variabelen is gebleken dat zij belangrijke indicatoren zijn voor interne en externe macroeconomische onevenwichtigheden en ontwikkelingen in het concurrentievermogen. Dit is anders bij de veel bredere serie variabelen die wordt gebruikt om de vorderingen bij hervormingen in het kader van de Europa 2020-strategie te beoordelen.
ECB Maandbericht Maart 2011
123
voorgestelde kader is symmetrisch: zowel een buitensporige daling als een buitensporige stijging van het concurrentievermogen wordt gedetecteerd, voorkomen en gecorrigeerd. Dat brengt een risico mee dat het toezicht ongericht is en de ernstigste uitdagingen voor de monetaire unie uit het oog worden verloren. Zoals hierboven werd opgemerkt, wordt dit probleem in het verslag van de taskforce-Van Rompuy onderkend en wordt aangedrongen op een gedifferentieerde behandeling van meer en minder dan gemiddeld presterende landen in het voorgestelde kader voor macro-economisch toezicht. Om te voorkomen dat de procedure te complex wordt of ten onrechte een kortetermijnoriëntatie op vraagbeheer in het toezichtproces wordt geïntroduceerd, zouden gevallen van grote stijgingen van het concurrentievermogen en hoge overschotten op de lopende rekening in lidstaten enkel in het kader van de Europa 2020-strategie behandeld moeten worden. Ten derde moet quasi-automatische toepassing in het voorgestelde kader voor macro-economisch toezicht een grotere plaats krijgen. Hoewel macro-economische ontwikkelingen door factoren kunnen worden beïnvloed die buiten het bereik van regeringen liggen en de impact daarop van beleidsmaatregelen zijdelings en daarom moeilijk vast te stellen kan zijn, moet worden verzekerd dat de procedure voor macro-economisch toezicht doeltreffend is en de juiste prikkels biedt. In de voorstellen van de Commissie krijgt de Raad echter een substantiële beoordelingsruimte bij het uitbrengen van beleidsaanbevelingen en de hoogte van de sancties. Een te grote beoordelingsvrijheid kan de geloofwaardigheid van het kader voor macro-economisch toezicht aantasten, aangezien de regels en de handhavingsmaatregelen inconsequent toegepast zouden kunnen worden. Derhalve moet worden vermeden dat financiële sancties kunnen worden verlaagd of geannuleerd op grond van uitzonderlijke economische omstandigheden of op verzoek van een lidstaat. Daarnaast zou de stemmingsprocedure waarbij voorstellen en aanbevelingen van de Commissie worden
124
ECB Maandbericht Maart 2011
geacht door de Raad te zijn goedgekeurd tenzij deze bij gekwalificeerde meerderheid anders besluit, vaker moeten worden toegepast. Ten vierde dienen financiële sancties in het voorgestelde kader voor macro-economisch toezicht, net als in de hervormingen van het stabiliteits- en groeipact, geleidelijk en in een vroeg stadium te worden toegepast om lidstaten de juiste prikkels te bieden om gevolg te geven aan beleidsaanbevelingen. Dat houdt in dat financiële sancties, zoals de verplichting een rentedragend deposito te storten, onmiddellijk na de eerste constatering van nalatigheid of niet-medewerking van een lidstaat moeten worden opgelegd. Ook politieke en reputatiemaatregelen, bijvoorbeeld rapporten aan de Europese Raad bij nalatigheid en de bevoegdheid voor de Commissie missies in de lidstaten door te voeren, zoals voorzien in het verslag van de taskforce-Van Rompuy, zouden mogelijk moeten zijn, een en ander in samenwerking met de ECB als het gaat om landen binnen het eurogebied of in ERM II, zowel uit hoofde van de preventieve als van de corrigerende tak.
5 EEN P ERMANENT K ADER VO O R CRI S I S BEHEER S IN G Bredere en krachtigere preventieve en corrigerende takken van het kader voor economische governance zouden er al veel toe kunnen bijdragen het risico van een terugkerende begrotingscrises in het eurogebied in te dammen. Niettemin is een permanent kader voor crisisbeheersing noodzakelijk om een crisis als gevolg van illiquide of insolvente overheden het hoofd te bieden, aangezien een toekomstige overheidsschuldencrisis niet volledig kan worden uitgesloten. Op 16 en 17 december 2010 is de Europese Raad tot overeenstemming gekomen over een wijziging van het Verdrag om een permanent kader voor crisisbeheersing door landen van het eurogebied (het zogenoemde Europese stabilisatiemechanisme) mogelijk te maken.
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
Artikel 136, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zal bepalen dat het crisisbeheersingsmechanisme wordt geactiveerd als de financiële stabiliteit van het eurogebied als geheel in gevaar is, en dat financiële steun in de vorm van leningen aan stringente voorwaarden gebonden is. 18 De Europese faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM), die in mei 2010 werden opgezet, blijven tot juni 2013 van kracht. Daarna zullen zij worden vervangen door het Europees stabilisatiemechanisme (ESM). De Europese Raad heeft de algemene kenmerken van het mechanisme die in de verklaring van de Eurogroep van 28 november 2010 worden genoemd, onderschreven en de Eurogroep en de Commissie verzocht in samenwerking met het Europees Parlement de werkzaamheden aan de intergouvernementele regeling tot instelling van het toekomstige mechanisme uiterlijk in maart 2011 af te ronden. Volgens de conclusies van de Raad vormt het ESM vanaf juni 2013 een aanvulling op het nieuwe raamwerk van versterkte economische governance. Het zal in grote lijnen op het EFSF worden gebaseerd. Meer bepaald zal het verlenen van bijstand aan een euroland afhankelijk worden gemaakt van een streng programma van economische en budgettaire aanpassingen en van een grondige analyse van de schuldhoudbaarheid door de Commissie en het IMF, in overleg met de ECB. Voor landen die als solvent worden beschouwd zullen crediteuren uit de particuliere sector worden aangespoord hun risicopositie te behouden. Insolvente lidstaten zullen met hun crediteuren een akkoord moeten bereiken om hun schuldhoudbaarheid te herstellen. Om dit proces te bevorderen, worden in de voorwaarden van alle nieuwe staatsobligaties met ingang van juni 2013 identieke, gestandaardiseerde collectieveactieclausules opgenomen. De landen van het eurogebied zullen eventueel bij eenparigheid van stemmen besluiten of financiële steun wordt verleend.
De ECB is ingenomen met de instelling van een permanent kader voor crisisbeheersing om de financiële stabiliteit van het eurogebied als geheel te waarborgen, bij wijze van aanvulling op de striktere begrotingsregels en het macroeconomisch toezicht. Door de vergaande integratie van de financiële markten moet het ESM garanderen dat een overheidsschuldencrisis in het eurogebied tijdig en op ordelijke wijze wordt opgelost. Risico’s van besmetting tussen landen (waardoor de begrotingscrisis zich naar de rest van het eurogebied kan uitbreiden) of van de publieke naar particuliere sector (waardoor een financiële crisis ontstaat of verergerd wordt) moeten door snelle, resolute interventie worden weggenomen. Het steunmechanisme van het ESM moet echter in de eerste plaats het moreel risico tot een minimum beperken. Het moet rigoureuze en bindende regels behelzen om het begrotingsbeleid te disciplineren en mag geen aantrekkelijke optie voor lidstaten zijn. Eventuele financiële steun aan een lidstaat moet aan strikte voorwaarden gebonden zijn om te verzekeren dat de houdbaarheid van overheidsfinanciën tijdig en op ambitieuze wijze wordt hersteld. Tegelijkertijd moet de financiële steun worden verleend onder commerciële voorwaarden en moet het permanente kader voor crisisbeheersing financiëlemarktdiscipline mogelijk maken. Door de mogelijkheid dat de particuliere sector betrokken raakt bij de insolventie van een land in het eurogebied zal de rente de risico’s verbonden met de verschillen tussen de begrotingsposities tussen de lidstaten afdoende weerspiegelen.
18 D e lidstaten zijn overeengekomen artikel 136 VWEU aan te passen. Lid 3 zal als volgt luiden: “De lidstaten die de euro als munt hebben, stellen een stabiliteitsmechanisme in dat moet worden geactiveerd indien dat onontbeerlijk is om de stabiliteit van de eurozone in haar geheel te waarborgen. De verlening van financiële steun, indien vereist, uit hoofde van het mechanisme zal aan stringente voorwaarden gebonden zijn.”
ECB Maandbericht Maart 2011
125
6 c o n c lus i e Het huidige kader voor economische governance is nooit volledig ten uitvoer gelegd en is sinds de totstandkoming van de EMU zelfs verzwakt. Het heeft de crisis in het eurogebied dan ook niet kunnen voorkomen. Het geldende kader voor economisch toezicht op het begrotingsbeleid werd niet voldoende rigoureus toegepast en de beschikbare sancties werden niet opgelegd. Tegelijkertijd ontbraken geschikte mechanismen voor het toezicht op macroeconomisch beleid. De voorstellen voor economische governance in het verslag van de taskforce-Van Rompuy die in oktober 2010 door de Europese Raad werden onderschreven en de voorstellen van de Commissie die momenteel worden behandeld, kunnen deze problemen deels verhelpen. Zij vormen echter niet de vereiste grote sprong vooruit die solide economisch en budgettair beleid in het eurogebied, stabiliteit en welvaart op de lange termijn garandeert. In dit artikel zijn de gebieden aangegeven waarop de voorziene hervormingen van het kader voor economische governance moeten worden versterkt, namelijk: i) In alle toezichtprocedures, met inbegrip van het nieuwe kader voor macroeconomisch toezicht, is een hogere mate van automatische toepassing vereist. Als lidstaten geen gevolg geven aan de aanbevelingen om hun beleid aan te passen, moet dit leiden tot de consequenties die in de preventieve en corrigerende procedures in het vooruitzicht zijn gesteld. De Raad moet minder ruimte hebben om procedures tegen de lidstaten tegen te houden of te schorsen. Dat kan eenvoudig worden bereikt door een formele verklaring van de Raad, of ten minste de Eurogroep, waarin hij zich ertoe verbindt als regel voor de voortzetting van door de Commissie aanbevolen of voorgestelde procedures te stemmen. Zodoende zou de Raad zijn beoordelingsruimte vrijwillig inperken en in voorkomende gevallen
126
ECB Maandbericht Maart 2011
moeten rechtvaardigen waarom hij zijn eigen regel niet volgt. Daarnaast kan worden overwogen vaker gebruik te maken van de stemmingsprocedure waarbij een voorstel wordt geacht te zijn goedgekeurd tenzij de Raad bij gekwalificeerde meerderheid anders besluit. ii) De toezichtprocedures vereisen de instelling van strikte deadlines om langdurige procedures te vermijden, en de uitschakeling van ‘ontsnappingsclausules’. De Raad en de Commissie zouden niet moeten toestaan de termijn voor het corrigeren van een buitensporig tekort tijdens een ernstige economische terugval van algemene aard te verlengen, of een aanmerkelijke afwijking van het aanpassingstraject naar de middellangetermijndoelstelling te aanvaarden, of financiële sancties te verlagen of annuleren op grond van uitzonderlijke economische omstandigheden of op verzoek van de betrokken lidstaat. Dit zou de mate van automatische toepassing verhogen. iii) Het kader voor macro-economisch toezicht moet een duidelijke focus hebben. Het moet zich met name richten op landen van het eurogebied met een groot tekort op de lopende rekening, een aanmerkelijke daling van het concurrentievermogen of een hoog niveau van publieke en particuliere schuld, of andere kwetsbaarheden die een bedreiging vormen voor de EMU. iv) Politieke en reputatiemaatregelen moeten tijdige naleving van het toezichtkader bevorderen. Daaronder vallen striktere rapporteringsverplichtingen voor lidstaten en het indienen van rapporten door de Raad bij de Europese Raad in geval geen gevolg is gegeven aan de aanbevelingen van de Raad, maar ook de bevoegdheid van de Commissie (in overleg met de ECB bij landen in het eurogebied of ERM II, als de ECB dat passend acht) missies in de lidstaten door te voeren.
artikel De hervorming van de economische governance in het eurogebied essentiële elementen
v) Binnen het kader voor macro-economisch toezicht zouden financiële sancties in een vroeg stadium en geleidelijk moeten worden opgelegd om de landen duidelijke en geloofwaardige prikkels te geven om passend macro-economisch beleid te voeren. De procedure bij buitensporige onevenwichtigheden zou lidstaten moeten verplichten na de eerste constatering van nalatigheid een rentedragend deposito te storten en bij herhaalde nalatigheid een boete te betalen. De opbrengst van financiële sancties die in het kader van budgettair en macroeconomisch toezicht aan landen van het eurogebied zijn opgelegd, zou aan het toekomstige Europese stabilisatiemechanisme moeten worden toegedeeld. vi) De maatstaven voor een buitensporig tekort moeten ambitieuzer zijn. De ruimte voor het overwegen van “relevante factoren” bij het vaststellen van een buitensporig tekort - hetzij op basis van het tekortcriterium, hetzij op basis van het schuldcriterium - moet aanmerkelijk worden teruggebracht, met name wanneer deze factoren kunnen worden opgevat als een afzwakking van de nalatigheid van een lidstaat zich naar deze criteria te voegen. Wat het tekortcriterium betreft, mogen dergelijke factoren enkel in aanmerking worden genomen als het tekort van een land dicht bij de referentiewaarde van 3% bbp ligt en deze de waarde slechts tijdelijk overschrijdt (ongeacht of de schuldquote van het land in kwestie boven of onder de referentiewaarde van 60% ligt). Wat het schuldcriterium betreft, mogen deze factoren enkel in aanmerking worden genomen als een schuldquote boven 60% bbp volgens de prognose zal dalen. Daarnaast moet de retrospectieve kwantitatieve maatstaf aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een schuldquote boven 60% bbp in bevredigend tempo afneemt, onverwijld van kracht worden.
vii) De vereisten voor het aanpassingstraject dat een land moet volgen om de middellangetermijndoelstelling te verwezenlijken, moeten ambitieuzer worden. Uit hoofde van de herziene begrotingstoezichtprocedure moet de vraag of een land voldoende vorderingen boekt bij het verwezenlijken van zijn middellangetermijndoelstelling worden geëvalueerd op basis van een globale beoordeling met het structurele saldo als referentiepunt, met inbegrip van een analyse van de uitgaven ongerekend discretionaire inkomstenmaatregelen. In deze context zou het structurele saldo jaarlijks met aanmerkelijk meer dan 0,5 procentpunt van het bbp moeten verbeteren, indien de overheidsschuld van een land de referentiewaarde van 60% bbp overschrijdt of er risico’s voor de houdbaarheid van de begroting zijn. viii) De kwaliteit en onafhankelijkheid van budgettaire en economische analyse moet worden gegarandeerd. Daarvoor is een onafhankelijk adviesorgaan op EU-niveau nodig, dat is samengesteld uit erkende deskundigen. Dat orgaan zou een externe, retrospectieve beoordeling van het budgettair en macro-economisch toezicht door de Raad en de Commissie verstrekken. ix) Het engagement van de lidstaten om met spoed een krachtig nationaal begrotingskader in te voeren om de naleving van hun verplichtingen uit het stabiliteits- en groeipact te vereenvoudigen, moet worden vergroot. Daarvoor moet de voorgestelde richtlijn betreffende begrotingskaders zo getrouw mogelijk en niet later dan eind 2012 in nationaal recht worden omgezet. De Eurogroep zou een formele verklaring van die strekking kunnen afgeven. De richtlijn dient tevens duidelijke consequenties te verbinden aan de niet-naleving door nationale autoriteiten van hun begrotingsverplichtingen. Voor de landen van het eurogebied moet ECB Maandbericht Maart 2011
127
een nieuwe titel in de richtlijn worden opgenomen waarin onafhankelijke nationale begrotingstoezichtinstellingen verplicht worden gesteld. De maatregelen in de richtlijn mogen de lidstaten niet beletten rigoureuzere kaders te ontwikkelen. De EU moet overwegen de lidstaten te verplichten een duidelijk leningskader met welomschreven definities en grenzen vast te stellen. x) De kwaliteit van jaar- en kwartaalstatistieken moet worden verbeterd, zowel wat de termijn waarop ze beschikbaar worden gesteld als de betrouwbaarheid ervan betreft. De European Statistics Code of Practice moet in een verordening worden neergelegd, en zwakke punten bij de vergaring en rapportering van statistieken moeten onmiddellijk worden aangepakt. xi) De versterking van het stabiliteits- en groeipact en doeltreffend macro-economisch toezicht zijn van dwingend belang. Zelfs als de regels strikt worden toegepast, kunnen crises in de toekomst echter niet worden uitgesloten. Het nieuwe kader voor economische governance moet een kader voor crisisbeheersing omvatten, waardoor de financiële stabiliteit van het eurogebied als geheel wordt gewaarborgd als een of meer landen met een overheidsschuldencrisis kampen. Het mechanisme moet illiquiditeit en insolventie doeltreffend en passend aanpakken, maar het is essentieel dat morele risico’s worden voorkomen.
128
ECB Maandbericht Maart 2011
S tat i s t i e k e n vo o r h e t e u ro g e b i e d
ECB Maandbericht Maart 2011
S 1
Inhoud 1 1
2
3
4
5
OVER Z I C HT S TABE L VOOR HET EUROGEBIED Overzichtstabel van de economische indicatoren voor het eurogebied
S5
S TATI S TIEKEN M ONETAIR BE L EID 1.1 Geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem 1.2 Belangrijkste rentetarieven van de ECB 1.3 Monetaire beleidstransacties van het Eurosysteem toegewezen via tenderprocedures 1.4 Statistieken minimumreserves en liquiditeit
S6 S7 S8 S9
M ONETAIRE , BAN C AIRE ONT W IKKE L INGEN EN BE L EGGING S F OND S EN 2.1 Geaggregeerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.2 Geconsolideerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.3 Monetaire statistieken 2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 2.6 Door MFI’s aangehouden effecten: uitsplitsing 2.7 Herwaardering van enkele posten op de balans van de MFI’s 2.8 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 2.9 Geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen in het eurogebied 2.10 Door beleggingsfondsen aangehouden effecten, uitgesplitst naar emittent van de effecten
S10 S11 S12 S14 S17 S20 S21 S22 S24 S25
REKENINGEN VAN HET EUROGEBIED 3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector 3.2 Niet-financiële rekeningen van het eurogebied 3.3 Huishoudens 3.4 Niet-financiële vennootschappen 3.5 Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
S26 S30 S32 S33 S34
F INAN C I Ë L E M ARKTEN 4.1 Effecten m.u.v. aandelen, naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van emittent en valuta 4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype 4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 4.6 Geldmarktrente 4.7 Rendementscurves in het eurogebied 4.8 Effectenbeursindices
S35 S36 S38 S40
P RI J Z EN , P RODU C TIE , VRAAG EN ARBEID S M ARKT 5.1 HICP, andere prijzen en kosten 5.2 Productie en vraag 5.3 Arbeidsmarkt
S42 S44 S45 S46
S47 S50 S54
1) Nadere gegevens zijn te vinden op:
[email protected]. Op de website van de ECB (in het Statistical Data Warehouse in het Statistics-deel) op http://sdw.ecb. europa.eu zijn langere reeksen en gedetailleerdere gegevens te vinden.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 3
6
7
8
9
OVERHEID S F INAN C I Ë N 6.1 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot 6.2 Schuld 6.3 Schuldmutatie 6.4 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot op kwartaalbasis 6.5 Schuld en schuldmutatie op kwartaalbasis
S56 S57 S58 S59 S60
E X TERNE S TRO M EN EN S TANDEN 7.1 Samenvattende betalingsbalans 7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 7.3 Financiële rekening 7.4 Monetaire opstelling van de betalingsbalans 7.5 Goederenhandel
S61 S62 S64 S70 S71
W I S S E L KOER S EN 8.1 Effectieve wisselkoersen 8.2 Bilaterale wisselkoersen
S73 S74
ONT W IKKE L INGEN BUITEN HET EUROGEBIED 9.1 In andere EU-lidstaten 9.2 In de Verenigde Staten en Japan
S75 S76
GRA F IEKEN
S77
TE C HNI S C HE AANTEKENINGEN
S79
TOE L I C HTING
S85
UITBREIDING VAN HET EUROGEBIED OP 1 JANUARI 2011 MET ESTLAND In januari 2011 is Estland tot het eurogebied toegetreden, hetgeen het aantal landen in het eurogebied op 17 brengt. Tenzij anders vermeld, hebben alle gegevensreeksen met waarnemingen voor 2011 betrekking op de “Euro 17” (het eurogebied met inbegrip van Estland) voor de gehele tijdreeks. Wat betreft rentetarieven, monetaire statistieken, de HICP en reserves (en, omwille van de consistentie, de componenten en tegenposten van M3 en de componenten van de HICP), dekken de statistische reeksen met betrekking tot het eurogebied de veranderende samenstelling van het eurogebied. Gedetailleerde informatie over de huidige en voorgaande samenstellingen van het eurogebied kan worden gevonden in de Toelichting.
Verklaring der tekens
S 4
ECB Maandbericht Maart 2011
“-” “.” “…” (v)
geen gegevens beschikbaar gegevens nog niet beschikbaar nul of verwaarloosbaar voorlopig
Ov e r z i c h t s ta b e l vo o r h e t e u ro g e b i e d Overzichtstabel van de economische indicatoren voor het eurogebied (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Monetaire ontwikkelingen en rentevoeten 1) M1 2)
M2 2)
M3 2), 3)
M3 2), 3) voortschrijdend driemaands gemiddelde (gecentreerd)
Leningen van MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied m.u.v. MFI’s en overheid 2)
1 9,5 8,5 11,3 10,3 7,9 4,9 6,2 4,8 4,6 4,4 3,2 .
2 4,8 1,8 1,7 1,4 1,8 2,2 2,0 2,1 2,3 2,2 2,3 .
3 3,3 0,5 -0,2 -0,1 0,7 1,5 1,1 1,1 2,1 1,7 1,5 .
4 1,1 1,4 1,6 1,7 . .
5 1,6 0,6 -0,4 0,2 0,9 1,7 1,2 1,4 2,0 1,9 2,4 . Industriële p roductie m.u.v. bouw nijverheid 5 -14,9 7,1 9,0 7,0 7,7 5,6 7,2 7,9 8,1 . .
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
In euro luidende effecten m.u.v. aandelen uitgegeven door niet-financiële en niet-monetaire financiële vennootschappen 2) 6 23,4 4,2 8,2 4,2 2,1 2,4 2,1 1,8 3,0 2,8 . .
Driemaands rentevoet (EURIBOR; % per jaar; gemiddelden per periode)
10-jaars spot-rente (% per jaar, ultimocijfers) 4)
7 1,22 0,81 0,66 0,69 0,87 1,02 0,88 1,00 1,04 1,02 1,02 1,09
8 3,76 3,36 3,46 3,03 2,67 3,36 2,67 2,86 3,11 3,36 3,49 3,49
Bezettingsgraad Werkgelegenheid in verwerkende (seizoenvrij) industrie (%)
Werkloosheid (% beroeps bevolking; seizoenvrij) 8 9,5 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,1 10,0 10,0 9,9 .
2. Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt 5)
2008 2009 2010 II III IV 2010 sept. okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
HICP 1)
Industriële producenten prijzen
Arbeidskosten per uur
Reëel bbp (seizoenvrij)
1 0,3 1,6 1,6 1,7 2,0 1,9 1,9 1,9 2,2 2,3 2,4
2 -5,1 2,9 3,0 4,0 4,7 4,3 4,3 4,5 5,3 6,1 .
3 2,9 . 1,6 0,8 . -
4 -4,1 1,7 2,0 1,9 2,0 -
3. Externe statistieken
6 71,1 76,8 76,5 77,8 79,0 78,1 80,0 -
7 -1,9 . -0,6 -0,2 . -
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven) Betalingsbalans (netto stromen)
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 1 -43,7 -49,1 -19,3 -18,8 -6,8 -4,2 -5,8 -2,1 -4,5 2,4 . .
Goederen 2 39,4 24,2 2,7 3,4 8,3 9,8 4,9 6,2 0,8 2,8 . .
Directe investeringen en effectenverkeer samengenomen 3 15,9 9,3 -7,9 24,1 -17,1 38,0 1,9 8,6 48,9 56,5 . .
Officiële Netto internareserves tionale investe(standen per ringspositie (als ultimo) % van bbp) 4 462,4 591,2 498,7 583,3 552,2 591,2 552,2 555,6 597,5 591,2 562,3 .
5 -16,2 . -14,7 -11,5 -13,0 . . . . . . .
Bruto externe Effectieve wisselkoers euro t.o.v. schuld (als % 20 handelspartners 6) (1999 I = 100) van bbp) Nominaal Reëel (CPI) 6 116,4 . 120,4 123,4 120,5 . . . . . . .
7 111,7 104,6 108,7 103,1 102,3 104,4 102,5 106,0 104,7 102,6 102,4 103,4
USD/EUR wisselkoers
8 110,6 103,0 106,9 101,8 100,8 102,4 100,8 104,1 102,7 100,5 100,2 101,2
9 1,3948 1,3257 1,3829 1,2708 1,2910 1,3583 1,3067 1,3898 1,3661 1,3220 1,3360 1,3649
Bronnen: ECB, Europese Commissie (Eurostat en DG Economische en financiële aangelegenheden) en Reuters. Toelichting: Voor meer gegevens wordt verwezen naar de desbetreffende tabellen verder in deze reeks. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) In M3 en de componenten van M3 zijn geen door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden aandelen/participaties in geldmarktfondsen en schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar begrepen. 3) Gebaseerd op eurogebiedrendementscurves voor overheidsobligaties met een AAA-rating. Voor meer informatie, zie Tabel 4.7. 4) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17, tenzij anders vermeld. 5) De mutaties in procenten per jaar in de maandgegevens verwijzen naar de maandultimo, terwijl die in kwartaal- en jaargegevens verwijzen naar de twaalfmaands mutatie in het gemiddelde per periode van de reeks. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. 6) Voor een definitie van de groepen handelspartners en overige informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 5
1
statistiekEN Monetair beleid
1.1 Geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem
(EUR miljoen)
1. Activa Goud en goudvorderingen Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Kredietverlening aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Basis-herfinancieringstransacties Langerlopende herfinancieringstransacties “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Structurele transacties met wederinkoop Marginale beleningsfaciliteit Kredieten u.h.v. margestortingen Overige vorderingen op kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Effecten uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Voor monetaire-beleidsdoeleinden aangehouden effecten Overige effecten Overheidsschuld, luidende in euro Overige activa Totaal
4 februari 2011
11 februari 2011
18 februari 2011
25 februari 2011
367.431 229.382 26.067 18.383 542.912 213.725 329.170 0 0 2 16 48.758 466.848 137.167 329.681 34.904 280.913
367.432 229.761 26.048 21.843 477.663 156.709 320.291 0 0 656 7 49.294 467.716 137.167 330.548 34.904 281.482
367.432 227.453 26.443 21.324 471.482 137.015 320.291 0 0 14.173 3 51.466 469.087 137.838 331.249 34.904 288.901
367.433 226.514 26.481 21.853 458.415 119.454 321.835 0 0 17.115 11 48.499 469.757 138.191 331.566 34.904 298.423
2.015.599
1.956.143
1.958.491
1.952.278
4 februari 2011 822.995 379.076 239.304 71.446 68.220 0 105 9.546 0 95.804 43.071 2.099 16.682 54.552 181.461 331.532 78.781
11 februari 2011 821.671 332.443 238.812 17.029 76.500 0 102 2.890 0 90.178 43.487 2.388 16.730 54.552 181.028 331.533 79.243
18 februari 2011 819.451 333.245 222.145 34.482 76.500 0 118 2.846 0 91.235 42.444 3.144 14.445 54.552 186.355 331.533 79.243
25 februari 2011 819.649 314.122 212.268 24.718 77.000 0 136 2.837 0 105.749 44.306 2.302 14.441 54.552 183.368 331.533 79.419
2.015.599
1.956.143
1.958.491
1.952.278
2. Passiva Bankbiljetten in omloop Verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) Depositofaciliteit Termijndeposito’s “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Deposito’s u.h.v. margestortingen Overige verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Uitgegeven schuldbewijzen Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF Overige passiva Herwaarderingsrekeningen Kapitaal en reserves Totaal Bron: ECB.
S 6
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Statistieken monetair beleid
1.2 Belangrijke rentetarieven van de ECB
(niveaus in procenten per jaar; mutaties in procentpunten) Per: 1)
Depositofaciliteit
Basis-herfinancieringstransacties Vasterentetenders Vaste rentevoet
Marginale beleningsfaciliteit
Niveau 1 2,00 2,75 2,00 1,50 2,00
Mutatie 2 0,75 -0,75 -0,50 0,50
Niveau 3 3,00 3,00 3,00 2,50 3,00
Variabelerentetenders Minimale inschrijvingsrente Niveau 4 -
2,25 2,50 2,75 3,25 3,25 3,50 3,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
3,25 3,50 3,75 4,25 -
4,25 4,50 4,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
4,25 4,50 4,75 5,25 5,25 5,50 5,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
2001 11 mei 31 aug. 18 sept. 9 nov.
3,50 3,25 2,75 2,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
-
4,50 4,25 3,75 3,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
5,50 5,25 4,75 4,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
2002
6 dec.
1,75
-0,50
-
2,75
-0,50
3,75
-0,50
2003
7 maart 6 juni
1,50 1,00
-0,25 -0,50
-
2,50 2,00
-0,25 -0,50
3,50 3,00
-0,25 -0,50
2005
6 dec.
1,25
0,25
-
2,25
0,25
3,25
0,25
2006
8 maart 15 juni 9 aug. 11 okt. 13 dec.
1,50 1,75 2,00 2,25 2,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
-
2,50 2,75 3,00 3,25 3,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
3,50 3,75 4,00 4,25 4,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
2007 14 maart 13 juni
2,75 3,00
0,25 0,25
-
3,75 4,00
0,25 0,25
4,75 5,00
0,25 0,25
2008
3,25 2,75 3,25 3,25 2,75 2,00
0,25 -0,50 0,50 ... -0,50 -0,75
3,75 3,25 2,50
4,25 -
0,25 -0,50 -0,50 -0,75
5,25 4,75 4,25 4,25 3,75 3,00
0,25 -0,50 -0,50 ... -0,50 -0,75
1,00 0,50 0,25 0,25
-1,00 -0,50 -0,25 ...
2,00 1,50 1,25 1,00
-
-0,50 -0,50 -0,25 -0,25
3,00 2,50 2,25 1,75
... -0,50 -0,25 -0,50
1999
1 jan 4 2) 22 9 april 5 nov.
2000
4 feb. 17 maart 28 april 9 juni 28 3) 1 sept. 6 okt.
9 juli 8 okt. 9 4) 15 5) 12 nov. 10 dec.
2009 21 jan. 11 maart 8 april 13 mei
Mutatie 5 ... ... -0,50 0,50
Niveau 6 4,50 3,25 4,50 3,50 4,00
Mutatie 7 -1,25 1,25 -1,00 0,50
Bron: ECB. 1) Tussen 1 januari 1999 en 9 maart 2004 hebben de data betrekking op de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit. Voor de basis-herfinancieringstransacties gaan mutaties in de rentevoet in per de eerste transactie na de aangegeven datum. De mutatie per 18 september 2001 is op diezelfde dag ingegaan. Met ingang van 10 maart 2004 hebben de data betrekking op zowel de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit, als de basis-herfinancieringstransacties (waarbij de mutaties ingaan per de eerste basis-herfinancieringstransactie die plaatsvindt na het besluit van de Raad van Bestuur) tenzij anders aangegeven. 2) Op 22 december 1998 heeft de ECB aangekondigd dat, bij wijze van uitzondering, tussen 4 en 21 januari 1999 een smalle bandbreedte van 50 basispunten zou gelden tussen de marginale beleningsrente en de depositorente, om de overgang voor de marktdeelnemers naar het nieuwe stelsel te vergemakkelijken. 3) Op 8 juni 2000 heeft de ECB aangekondigd dat de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem, met ingang van de op 28 juni 2000 te verrekenen transactie, zouden worden uitgevoerd als variabele-rentetenders. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen. 4) De ECB heeft per 9 oktober 2008 de bandbreedte van de permanente faciliteiten teruggebracht van 200 basispunten tot 100 basispunten rond de rentevoet op de basis-herfinancieringstransacties. Per 21 januari 2009 is de bandbreedte van de permanente faciliteiten weer teruggebracht tot 200 basispunten. 5) Op 8 oktober 2008 heeft de ECB aangekondigd dat, met ingang van de op 15 oktober te verrekenen transactie, de wekelijkse basis-herfinancieringstransacties zouden worden uitgevoerd door middel van een vaste-rentetender, met volledige toewijzing tegen de rentevoet op de basis-herfinancieringstransacties. Deze verandering ging voorbij aan de eerdere (op dezelfde dag genomen) beslissing de minimale inschrijvingsrente op de als variabele-rentetenders uitgevoerde basis-herfinancieringstransacties met 50 basispunten te verlagen.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 7
1.3 Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem toegewezen via tenderprocedures 1), 2)
(EUR miljoen; rentevoeten in procenten per jaar)
1. Basis- en langerlopende herfinancieringstransacties 3) Datum verrekening
Inschrijvingen (bedrag)
Aantal deelnemers
Toewijzing (bedrag)
Vaste rentetender procedures 2)
Variabele-rentetenderprocedures
Looptijd (...) dagen
6
Gewogen gemiddelde rentevoet 7
8
Vaste rentevoet
Minimale inschrijvingsrente
Marginale rentevoet 4)
4
5
1
2
3
2010 17 nov. 24 1 dec. 8 15 22 29 2011 5 jan. 12 19 26 2 feb. 9 16 23 2 maart
186.033 177.103 179.694 197.283 187.814 193.470 227.865 195.691 180.081 176.904 165.603 213.725 156.710 137.015 119.455 124.442
177 165 163 155 159 160 233 179 169 171 209 371 220 253 189 182
186.033 177.103 179.694 197.283 187.814 193.470 227.865 195.691 180.081 176.904 165.603 213.725 156.710 137.015 119.455 124.442
1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00
-
-
-
7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7
2010
37.903 104.009 52.236 42.475 63.618 38.211 68.066 149.466 70.351 71.143 61.472 39.755
27 182 34 132 44 189 56 270 45 165 42 192
37.903 104.009 52.236 42.475 63.618 38.211 68.066 149.466 70.351 71.143 61.472 39.755
1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 . 1,00 . 1,00 .
-
-
-
35 84 28 91 28 91 42 98 21 91 28 91
Inschrijvingen (bedrag)
Aantal deelnemers
Toewijzing Vaste (bedrag) rentetender procedures Vaste rentevoet
2 96.587 81.024 20.623 60.784 92.078 99.490 135.048 103.687 88.824 68.220 159.714 93.341 102.784 95.494 91.911
3 57 44 32 41 68 65 142 62 58 53 161 66 73 74 71
8 sept. 30 13 okt. 28 5) 10 nov. 25 5) 8 dec. 23 5) 2011 19 jan. 27 5) 9 feb. 24 5)
2. Overige tendertransacties Datum verrekening
2010 15 dec. 22 23 29 2011 5 jan. 12 18 19 26 2 feb. 8 9 16 23 2 maart
Soort transactie
Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Omgekeerde transactie Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s
1
Basis-herfinancieringstransacties
Langerlopende herfinancieringstransacties
4 72.000 72.500 20.623 60.784 73.500 74.000 135.046 76.500 76.500 68.220 158.659 76.500 76.500 77.000 77.500
5 1,00 -
Variabele-rentetenderprocedures
Looptijd (...) dagen
Minimale inschrijvingsrente
Maximale inschrijvingsrente
Marginale rentevoet 4)
Gewogen gemiddelde rentevoet
6 -
7 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00
8 0,55 0,60 1,00 0,45 0,45 0,80 0,80 0,99 1,00 0,80 0,95 0,80 0,70 0,65
9 0,49 0,42 0,66 0,38 0,41 0,79 0,69 0,89 0,85 0,78 0,87 0,71 0,58 0,56
10 7 7 13 7 7 7 1 7 7 7 1 7 7 7 7
Bron: ECB. 1) De opgenomen bedragen kunnen enigszins afwijken van die in de Tabellenreeks 1.1 als gevolg van wel toegewezen maar niet verrekende transacties. 2) Met ingang van april 2002 worden gesplitste tendertransacties, (d.w.z. transacties met een looptijd van een week die als standaardtenderprocedures worden uitgevoerd naast een basis-herfinancieringstransactie), worden aangemerkt als basis-herfinancieringstransacties. Zie Tabel 1.3.2 voor gesplitste tendertransacties die vóór april 2002 zijn uitgevoerd. 3) Op 8 juni 2000 heeft de ECB aangekondigd dat met ingang van de transactie die op 28 juni 2000 zou worden verrekend, de basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem als variabele-rentetenderprocedures zouden worden uitgevoerd. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen. Op 8 oktober 2008 heeft de ECB aangekondigd dat met ingang van de op 15 oktober 2008 te verrekenen transactie, de wekelijkse basisherfinancieringstransacties zouden worden uitgevoerd door middel van een vaste-rentetenderprocedure, met volledige toewijzing tegen de rentevoet op de basisherfinancieringstransacties. Op 4 maart 2010 heeft de ECB besloten terug te keren naar variabele-rentetenderprocedures bij de reguliere driemaands langerlopende herfinancieringstransacties, met ingang van de transactie die zou worden toegewezen op 28 april 2010 en worden verrekend op 29 april 2010. 4) Bij liquiditeitsverruimende (-verkrappende) transacties is de marginale rentevoet de laagste (hoogste) rente waartegen middelen worden toegewezen. 5) Bij de laatste langerlopende herfinancieringstransactie met een looptijd van één jaar, die werd verrekend op 17 december 2009, bij de langerlopende herfinancieringstransacties met een looptijd van zes maanden, die op 1 april en 13 mei 2010 zijn verrekend, en bij de langerlopende herfinancieringstransacties met een looptijd van drie maanden die op 28 oktober, 25 november en 23 december 2010, 27 januari en 24 februari 2011 zijn verrekend, is de rentevoet waartegen ECB alle inschrijvingen werden toegewezen geïndexeerd aan de gemiddelde minimale inschrijvingsrente bij de herfinancieringstransacties gedurende de looptijd Maandbericht van de transactie.
S 8
Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Statistieken monetair beleid
1.4 Statistieken minimumreserves en liquiditeit
(EUR miljard; gemiddelden per periode van dagposities. tenzij anders aangegeven; rente in procenten per jaar)
1. Reservebasis van reserveplichtige kredietinstellingen Reservebasis per: 1)
Totaal
2008 2009 2010
1 18.169,6 18.318,2 18.948,1
2010 aug. sept. okt.2) nov.2) dec.2)
19.138,1 18.836,5 18.986,4 19.190,9 18.948,1
Passiva waarop een reservecoëfficiënt van 2% wordt toegepast
Passiva waarop een reservecoëfficiënt van 0% wordt toegepast
Girale deposito’s en Schuldbewijzen Deposito’s met vaste deposito’s met een vaste uitgegeven met een vaste looptijd of opzegtermijn looptijd of opzeg- looptijd tot en met 2 jaar van meer dan 2 jaar termijn tot en met 2 jaar 2 3 4 10.056,8 848,7 2.376,9 9.808,5 760,4 2.475,7 9.962,6 644,3 2.683,3 10.019,3 9.944,2 9.901,3 9.970,1 9.962,6
707,4 670,0 658,2 669,9 644,3
Repo’s
2.618,7 2.566,5 2.632,7 2.715,6 2.683,3
5 1.243,5 1.170,1 1.335,4
Schuldbewijzen uitgegeven met een vaste looptijd van meer dan 2 jaar 6 3.643,7 4.103,5 4.322,5
1.366,2 1.307,2 1.399,4 1.465,9 1.335,4
4.426,5 4.348,6 4.394,9 4.369,5 4.322,5
2. Reserve-aanhoudingen Aanhoudings periode eindigend:
Verplichte reserves
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Overreserves
1 210,2 211,8 213,9 211,9 214,0 211,8 210,5 212,3
2 211,4 212,5 215,3 213,1 215,2 212,5 212,4 213,6
3 1,2 0,7 1,4 1,2 1,2 0,7 1,9 1,3
2009 2010 2010
7 sept. 12 okt. 9 nov. 7 dec. 2011 18 jan.3) 8 feb.
Tekorten Rente op verplichte reserves 4 0,0 -0,5 0,0 0,0 0,0 -0,5 0,0 0,0
5 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00
3. Liquiditeit Aanhoudings periode eindigend:
2009 2010 2010
7 sept. 12 okt. 9 nov. 7 dec. 2011 18 jan. 8 feb.
Liquiditeitsverruimende factoren
Liquiditeitsverkrappende factoren
Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem Netto activa BasisLangervan het herfinancielopende Eurosysteem ringstrans- herfinanciein goud en acties ringstransvreemde acties valuta
Marginale beleningsfaciliteit
Overige liquiditeitsverruimende trans acties 2)
DepositoOverige Bankbiljetten Tegoeden Overige faciliteit liquiditeits- in omloop van de factoren verkrapcentrale (per saldo) pende overheid bij trans- het Euro acties 3) systeem
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Basisgeld
1 407,6 511,1
2 55,8 179,5
3 593,4 336,3
4 0,7 1,9
5 24,6 130,4
6 65,7 44,7
7 9,9 70,8
8 775,2 815,9
9 150,1 94,4
10 -130,2 -79,1
11 211,4 212,5
12 1.052,3 1.073,1
543,2 531,3 511,3 511,1 527,5 549,7
153,1 164,5 183,0 179,5 197,0 185,4
435,0 392,6 340,0 336,3 316,6 318,2
0,6 0,7 0,8 1,9 0,5 0,1
121,8 128,3 124,5 130,4 140,9 137,2
83,7 68,8 41,9 44,7 66,5 39,2
66,9 64,8 68,8 70,8 73,5 81,3
816,0 814,1 813,5 815,9 833,8 822,0
86,8 96,4 92,1 94,4 81,3 101,2
-15,0 -39,8 -72,0 -79,1 -84,9 -66,7
215,3 213,1 215,2 212,5 212,4 213,6
1.115,0 1.096,1 1.070,7 1.073,1 1.112,7 1.074,8
Bron: ECB 1) Ultimo. 2) Met inbegrip van de reservebasis van kredietinstellingen in Estland. Op overgangsbasis kunnen in het eurogebied gevestigde kredietinstellingen hebben besloten verplichtingen ten opzichte van in Estland gevestigde kredietinstellingen van hun eigen reservebasis af te trekken. Met ingang van de reservebasis per eind januari 2011 is de standaard behandeling van toepassing (zie het Besluit van de ECB van 26 oktober 2010 met betrekking tot overgangsbepalingen voor de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank na de invoering van de euro in Estland (ECB/2010/18)). 3) Door de invoering van de euro in Estland op 1 januari 2011 is de reserveverplichting een (naar het aantal kalenderdagen gewogen) gemiddelde van de reserveverplichtingen voor de toenmalige 16 landen van het eurogebied over de periode 8-31 december 2010 en van de reserveverplichtingen voor de 17 landen die nu deel uitmaken van het eurogebied over de periode 1-18 januari 2011. 4) Met inbegrip van liquiditeit verschaft via het Eurosysteem-programma voor aankoop van gedekte obligaties en het Eurosysteem-Programma voor de effectenmarkten. 5) Met inbegrip van liquiditeit geabsorbeerd ten gevolge van deviezenswaptransacties van het Eurosysteem. Zie voor meer informatie: http://www.evb.europa.eu/mopo/liq/html/index.en.html
ECB Maandbericht Maart 2011
S 9
2
Monetaire EN BANCAIRE ONTWIKKELINGEN EN BELEGGINGSFONDSEN
2.1 Geaggregeerde balans van de MFI’s in het eurogebied 1) (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Activa Totaal
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
MFI’s
1
2
3
4
5
2.829,9 3.212,0 3.024,2 3.212,0 3.028,1 3.117,8 3.212,0 3.102,3
1.475,6 1.537,2 1.459,0 1.537,2 1.449,8 1.467,0 1.537,2 1.446,0
19,5 18,6 18,5 18,6 18,5 18,5 18,6 18,6
0,7 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 1,0
1.455,4 1.517,6 1.439,6 1.517,6 1.430,4 1.447,5 1.517,6 1.426,5
31.144,9 32.204,6 32.086,2 32.204,6 31.862,1 31.966,9 32.204,6 32.140,1
17.702,4 17.765,5 17.897,2 17.765,5 17.818,4 17.847,6 17.765,5 17.809,6
1.001,7 1.217,2 1.073,9 1.217,2 1.153,5 1.209,1 1.217,2 1.214,8
10.783,3 11.031,9 10.982,1 11.031,9 10.958,7 11.068,4 11.031,9 11.061,9
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, AandeAanuitgegeven door ingezetenen van het len/parti- gehouden eurogebied cipaties aandelen/ in gelddeelTotaal Overheid Overige MFI’s markt- nemingen ingezete2) fondsen uitgegenen van ven door het euroingezetegebied nen van het eurogebied 6 7 8 9 10 11
Externe activa
Vaste activa
Overige activa 3)
12
13
14
Eurosysteem
451,7 570,7 554,1 570,7 559,3 561,8 570,7 577,4
368,3 460,0 443,3 460,0 448,8 451,0 460,0 466,4
7,5 9,6 9,6 9,6 9,7 9,7 9,6 9,7
75,9 101,1 101,2 101,1 100,8 101,2 101,1 101,3
-
16,5 18,1 16,7 18,1 17,0 16,6 18,1 18,5
556,7 683,1 645,9 683,1 643,6 689,3 683,1 657,6
8,5 8,7 8,7 8,7 8,7 8,7 8,7 8,7
321,0 394,3 339,8 394,3 349,7 374,3 394,3 394,1
85,1 59,9 62,6 59,9 61,4 61,5 59,9 60,7
1.235,1 1.232,8 1.244,1 1.232,8 1.251,6 1.251,0 1.232,8 1.250,5
4.251,7 4.319,0 4.387,7 4.319,0 4.331,3 4.457,3 4.319,0 4.362,7
220,7 223,5 220,0 223,5 220,6 222,4 223,5 223,6
2.589,2 3.657,8 3.191,0 3.657,8 3.068,2 3.026,3 3.657,8 3.472,5
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem 5.917,5 5.516,4 5.841,2 5.516,4 5.706,2 5.570,1 5.516,4 5.533,0
5.060,6 4.946,0 5.083,5 4.946,0 5.110,5 5.100,8 4.946,0 4.960,5
1.483,2 1.520,4 1.566,2 1.520,4 1.665,7 1.610,4 1.520,4 1.539,2
1.497,2 1.539,0 1.548,1 1.539,0 1.521,9 1.554,0 1.539,0 1.526,9
2.080,2 1.886,7 1.969,2 1.886,7 1.922,9 1.936,4 1.886,7 1.894,3
2. Passiva
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Totaal
Chartale geldomloop
Deposito’s van ingezetenen van het eurogebied Totaal Centrale Overige MFI’s overheid overheid/ overige ingezetenen van het eurogebied 3 4 5 6
1
2
2.829,9 3.212,0 3.024,2 3.212,0 3.028,1 3.117,8 3.212,0 3.102,3
829,3 863,7 837,0 863,7 838,7 840,5 863,7 845,4
1.192,3 1.394,6 1.293,8 1.394,6 1.294,5 1.331,1 1.394,6 1.329,1
31.144,9 32.204,6 32.086,2 32.204,6 31.862,1 31.966,9 32.204,6 32.140,1
-
16.470,9 16.504,2 16.617,5 16.504,2 16.570,3 16.542,2 16.504,2 16.482,4
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
102,6 68,0 89,2 68,0 100,6 98,5 68,0 113,1
Eurosysteem 22,1 8,7 10,6 8,7 12,6 16,5 8,7 9,9
Aandelen/ participaties in geldmarktfondsen 4)
Uitgegeven schuldbewijzen 5)
Kapitaal en reserves
Externe passiva
Overige passiva 3)
7
8
9
10
11
-
0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
320,9 430,9 403,6 430,9 406,2 436,2 430,9 400,2
140,0 153,5 131,1 153,5 130,7 139,6 153,5 158,5
347,4 369,3 358,7 369,3 357,9 370,4 369,3 369,1
732,6 612,4 652,1 612,4 635,7 648,1 612,4 604,5
4.908,5 4.844,6 4.900,4 4.844,6 4.853,5 4.903,0 4.844,6 4.871,4
1.921,2 2.045,2 2.016,4 2.045,2 2.027,0 2.018,3 2.045,2 2.065,8
4.097,7 4.219,2 4.308,9 4.219,2 4.325,1 4.443,9 4.219,2 4.264,3
3.013,9 3.978,9 3.590,9 3.978,9 3.450,4 3.411,3 3.978,9 3.851,7
1.067,6 1.318,0 1.194,0 1.318,0 1.181,3 1.216,2 1.318,0 1.206,1
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem 144,1 196,2 176,2 196,2 243,1 262,4 196,2 203,2
10.044,8 10.532,6 10.344,6 10.532,6 10.343,1 10.452,9 10.532,6 10.476,8
6.282,0 5.775,4 6.096,7 5.775,4 5.984,1 5.826,9 5.775,4 5.802,4
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) Door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven bedragen. De door niet-ingezetenen van het eurogebied uitgegeven bedragen zijn begrepen in de externe activa. 3) In december 2010 is de door een lidstaat gehanteerde rapportagepraktijk voor derivaten gewijzigd, hetgeen geresulteerd heeft in een stijging van deze positie. 4) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. 5) De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen aan schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar zijn begrepen in de externe passiva.
S 10
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.2 Geconsolideerde balans van de MFI’s in het eurogebied 1)
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa Totaal
Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
1
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
2
3
4
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, Aanuitgegeven door ingezetenen van het gehouden eurogebied aandelen/ deelTotaal Overheid Overige nemingen ingezetenen uitgegeven van het eurogebied door overige ingezetenen van het eurogebied 5
Overige activa 2)
6
7
8
9
10
11
1.851,5 1.980,4 2.009,4 1.980,4 2.114,4 2.061,4 1.980,4 2.005,7
1.504,6 1.548,6 1.557,8 1.548,6 1.531,6 1.563,7 1.548,6 1.536,6
812,1 799,5 797,8 799,5 804,7 816,3 799,5 814,5
4.808,4 5.002,1 5.033,6 5.002,1 4.974,9 5.146,5 5.002,1 5.020,3
229,2 232,2 228,7 232,2 229,4 231,2 232,2 232,3
2.850,8 3.997,0 3.480,6 3.997,0 3.368,2 3.350,3 3.997,0 3.817,4
269,8 132,5 4,2 -6,1 107,6 -37,7 -75,9 23,4
95,3 2,2 36,5 -5,4 -25,3 34,5 -14,6 -11,6
12,6 6,9 10,3 11,7 5,5 17,1 -10,8 13,5
-465,4 -110,2 5,6 -112,4 -38,3 15,6 -89,8 88,3
7,8 2,4 -1,3 3,6 0,7 1,8 1,1 0,1
-581,0 153,6 99,6 -463,6 -115,2 -27,9 -320,5 -190,5
Uitstaande bedragen 23.861,8 25.828,4 25.183,4 25.828,4 25.154,8 25.466,3 25.828,4 25.723,0
11.805,0 12.268,7 12.075,4 12.268,7 12.131,6 12.296,9 12.268,7 12.296,2
1.021,1 1.235,8 1.092,4 1.235,8 1.172,0 1.227,6 1.235,8 1.233,4
10.783,9 11.032,9 10.983,0 11.032,9 10.959,6 11.069,3 11.032,9 11.062,8
-644,9 605,0 206,3 -377,5 -2,6 150,1 -525,1 -56,7
15,2 409,3 51,3 194,7 62,5 146,7 -14,5 20,2
29,4 205,6 1,2 138,0 79,5 54,7 3,8 -2,5
-14,2 203,7 50,1 56,7 -16,9 91,9 -18,3 22,8
3.356,2 3.529,0 3.567,2 3.529,0 3.646,1 3.625,1 3.529,0 3.542,3
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Externe Vaste activa activa
Transacties 365,1 134,6 40,7 -11,5 82,2 -3,2 -90,5 11,8
2. Passiva Totaal
Chartale geldomloop
1
2
Deposito’s Deposito’s van Aandelen/ van de cen- overige over- participaties trale overheid heid/overige in geldmarktingezetenen fondsen 3) van het eurogebied 3
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
4
Kapitaal en reserves
Externe passiva
Overige passiva 2)
Overschot inter-MFI passiva t.o.v. inter-MFI activa
6
7
8
9
10
2.752,5 2.856,9 2.830,1 2.856,9 2.829,8 2.865,4 2.856,9 2.875,8
1.802,6 2.024,7 1.957,0 2.024,7 1.969,3 2.003,2 2.024,7 2.011,5
4.237,7 4.372,7 4.440,0 4.372,7 4.455,9 4.583,5 4.372,7 4.422,8
3.361,3 4.348,2 3.949,6 4.348,2 3.808,3 3.781,7 4.348,2 4.220,8
-23,3 59,4 9,8 59,4 28,8 25,5 59,4 49,0
-56,4 38,5 19,6 2,2 6,6 -1,6 -2,8 29,6
143,2 112,7 20,5 44,9 6,8 21,3 16,8 -1,2
-591,1 -27,7 30,6 -88,0 44,2 7,2 -139,3 87,3
-505,6 138,1 119,2 -524,3 -142,1 21,2 -403,3 -132,3
46,6 58,6 1,9 50,7 17,4 -3,1 36,4 -12,8
Uitstaande bedragen 23.861,8 25.828,4 25.183,4 25.828,4 25.154,8 25.466,3 25.828,4 25.723,0
769,9 808,6 786,8 808,6 789,0 790,2 808,6 796,3
246,7 264,1 265,5 264,1 343,7 360,8 264,1 316,3
10.066,9 10.541,3 10.355,2 10.541,3 10.355,7 10.469,4 10.541,3 10.486,7
-644,9 605,0 206,3 -377,5 -2,6 150,1 -525,1 -56,7
45,8 38,6 1,2 21,7 2,2 1,2 18,4 -12,6
-4,4 16,7 -39,5 -1,9 78,1 17,1 -97,1 51,7
289,4 326,4 68,4 151,9 -0,7 73,9 78,7 -57,7
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
5
Uitgegeven schuldbewijzen 4)
647,5 552,5 589,5 552,5 574,3 586,5 552,5 543,8
Transacties -12,5 -96,9 -15,6 -34,8 -14,9 12,9 -32,8 -8,6
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) In december 2010 is de door een lidstaat gehanteerde rapportagepraktijk voor derivaten gewijzigd, hetgeen geresulteerd heeft in een stijging van deze positie. 3) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. 4) De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen aan schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar zijn begrepen in de externe passiva.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 11
2.3 Monetaire statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
1. Monetaire aggregaten 2) en tegenposten M3
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v) 2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
M2
M3-M2
2
3
4
4.492,3 4.701,4 4.684,7 4.701,4 4.686,7 4.683,5 4.701,4 4.693,5
3.696,0 3.684,4 3.695,8 3.684,4 3.714,9 3.718,0 3.684,4 3.719,6
8.188,3 8.385,8 8.380,5 8.385,8 8.401,5 8.401,5 8.385,8 8.413,0
495,6 198,2 35,3 16,4 3,6 -8,4 21,2 -10,6
-368,3 -18,3 66,7 -13,8 19,9 -2,6 -31,1 33,3
12,4 4,4 6,2 4,4 4,8 4,6 4,4 3,2
-9,1 -0,5 -2,8 -0,5 -1,2 -0,5 -0,5 1,1
M1
M2-M1
1
M3 voortschr. 3-maands gemiddelde (gecentreerd)
Netto externe activa 3)
5
6
1.145,9 1.138,1 1.123,7 1.138,1 1.083,9 1.143,3 1.138,1 1.067,8
9.334,2 9.523,9 9.504,2 9.523,9 9.485,5 9.544,8 9.523,9 9.480,9
-
6.757,3 7.313,5 7.171,7 7.313,5 7.179,0 7.313,5 7.313,5 7.332,9
2.898,5 3.242,8 3.109,4 3.242,8 3.285,4 3.289,5 3.242,8 3.242,2
13.091,0 13.366,9 13.348,2 13.366,9 13.314,4 13.437,3 13.366,9 13.430,7
10.782,1 11.028,1 10.971,3 11.028,1 10.967,4 11.062,4 11.028,1 11.066,5
-
550,6 609,0 598,8 609,0 502,3 538,7 609,0 580,3
127,3 179,9 102,0 2,5 23,5 -11,0 -9,9 22,7
-157,8 -22,4 -11,8 11,6 -43,4 59,5 -4,4 -70,6
-30,5 157,5 90,2 14,2 -20,0 48,4 -14,3 -47,8
-
421,5 262,3 109,9 67,7 8,8 56,3 2,6 43,5
303,3 339,0 36,8 151,2 178,5 18,6 -45,9 -2,6
84,3 208,5 144,5 39,4 -27,9 113,2 -45,8 55,5
-20,4 200,8 65,7 63,6 2,5 77,3 -16,2 31,2
19,5 247,1 89,8 90,6 13,7 89,7 -12,7 20,9
125,3 -82,8 -25,7 -49,9 -104,3 0,8 53,6 4,1
1,6 2,2 2,0 2,2 2,1 2,3 2,2 2,3
-11,6 -2,0 -5,0 -2,0 -6,0 0,3 -2,0 -4,2
-0,3 1,7 1,1 1,7 1,1 2,1 1,7 1,5
-0,2 1,7 1,1 1,7 1,4 1,6 1,7 .
6,7 3,8 3,6 3,8 3,7 4,0 3,8 3,6
11,7 11,6 7,1 11,6 12,2 13,0 11,6 11,6
0,6 1,6 1,1 1,6 1,2 1,9 1,6 2,0
-0,2 1,9 1,2 1,9 1,4 2,0 1,9 2,4
0,2 2,3 1,4 2,3 1,7 2,3 2,3 2,7
125,3 -82,8 -6,2 -82,8 -98,8 -84,3 -82,8 -87,7
Uitstaande bedragen
Transacties
Groeipercentages
G1. Monetaire aggregaten 1)
G2. Tegenposten
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
20
Langer- Kredietver- Kredietverlening aan overige ingezelopende lening aan tenen van het eurogebied financiële de overheid passiva PM Leningen Leningen gecorrigeerd voor verkopen en securitisatie 4) 7 8 9 10 11
12
1)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
M1 M3
langerlopende financiële passiva leningen aan de overheid leningen aan overige ingezetenen van het eurogebied
20
20
15
15
15
15
10
10
10
10
5
5
5
5
0
0
0
0
-5
-5
-5
-5
20
-10 -10 2000 2002 2004 2006 2008 2010 Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. Maandelijkse en overige korte-termijngroeipercentages voor bepaalde posten zijn beschikbaar op http://www.ecb.europa.eu/stats/money/aggregates/aggr/html/index.en.html. 2) De monetaire aggregaten omvatten de monetaire passiva van de MFI’s en de centrale overheid (postkantoren, schatkist) ten opzichte van de niet tot de MFI-sector behorende ingezetenen van het eurogebied, met uitzondering van de centrale overheid (voor de definities van M1, M2 en M3 wordt verwezen naar de Lijst van termen). 3) De cijfers in het onderdeel ‘Groeipercentages’ zijn totalen van transacties gedurende de twaalf maanden die aflopen in de aangegeven periode. 4) Correctie voor het niet langer opnemen van leningen in de balans van de MFI-sector ten gevolge van hun verkoop of securitisatie.
S 12
2000
ECB Maandbericht Maart 2011
2002
2004
2006
2008
2010
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.3 Monetaire statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
2. Componenten van de monetaire aggregaten en van de langerlopende financiële passiva Chartale geldomloop
Girale deposito’s
Deposito’s met vaste looptijd tot en met 2 jaar
Deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maanden
1
2
3
4
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Repo’s
5
7
8
9
10
11
3.737,2 3.911,4
1.890,6 1.775,0
1.805,4 1.909,4
340,2 442,5
673,8 574,9
131,9 120,7
2.633,0 2.750,4
131,9 117,8
2.203,0 2.436,0
1.789,4 2.009,3
791,2 790,0
3.893,5 3.911,4
1.804,5 1.775,0
1.891,3 1.909,4
401,3 442,5
594,6 574,9
127,8 120,7
2.701,0 2.750,4
122,5 117,8
2.396,2 2.436,0
1.952,0 2.009,3
790,4 796,0 790,0 802,6
3.896,2 3.887,4 3.911,4 3.890,9
1.811,2 1.803,2 1.775,0 1.806,1
1.903,7 1.914,8 1.909,4 1.913,5
382,8 432,9 442,5 393,1
579,5 591,1 574,9 549,3
121,6 119,4 120,7 125,4
2.705,4 2.752,0 2.750,4 2.766,4
119,8 118,6 117,8 118,3
2.387,2 2.441,6 2.436,0 2.443,5
1.966,7 2.001,3 2.009,3 2.004,9
43,4 34,8
452,2 163,4
-605,6 -130,1
237,4 111,7
-10,1 97,0
-13,3 -101,0
-134,3 -18,4
77,9 57,9
8,9 -7,4
193,4 101,7
141,3 110,1
6,2 -1,3
29,1 17,6
20,0 -32,1
46,7 18,3
-0,2 36,9
-11,0 -17,4
-0,6 -7,9
33,1 25,5
-2,3 -3,6
64,5 11,1
14,5 34,6
-0,9 5,6 -6,1 12,4
4,5 -14,1 27,2 -22,9
7,5 -13,6 -26,0 30,0
12,4 11,0 -5,1 3,3
-22,6 49,7 9,7 -49,3
-14,8 12,3 -14,9 -25,6
-6,0 -2,6 0,7 4,3
11,0 9,7 4,8 27,1
-1,6 -1,2 -0,8 0,4
-9,8 25,7 -4,8 8,6
9,2 22,0 3,4 7,4
6,1 4,6
13,8 4,4
-24,3 -6,9
15,1 6,2
-2,8 28,2
-1,9 -14,9
-50,2 -13,7
3,0 2,2
7,2 -5,8
9,7 4,5
8,7 6,0
6,0 4,6
6,2 4,4
-12,1 -6,9
7,9 6,2
22,0 28,2
-15,1 -14,9
-16,4 -13,7
1,4 2,2
-3,8 -5,8
4,2 4,5
6,8 6,0
5,8 5,6 4,6 5,5
4,7 4,4 4,4 2,7
-8,9 -7,6 -6,9 -3,2
7,3 7,3 6,2 5,6
22,5 36,2 28,2 25,6
-16,8 -13,1 -14,9 -16,8
-14,7 -14,3 -13,7 -10,8
1,9 1,8 2,2 1,9
-5,9 -6,2 -5,8 -5,4
3,8 4,6 4,5 3,8
7,0 7,2 6,0 6,4
Transacties
Groeipercentages
G3. Componenten van de monetaire aggregaten 1)
G4. Componenten van de langerlopende financiële passiva 1)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
60
6
755,1 790,0
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Kapitaal en reserves
Uitstaande bedragen
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
Aandelen/ SchuldbeSchuld Deposito’s Deposito’s particiwijzen bewijzen met opzegmet vaste paties in met looptijd met looptijd termijn van looptijd van geldmarkttot en van meer meer dan meer dan fondsen met 2 jaar dan 2 jaar 3 maanden 2 jaar
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
chartale geldomloop girale deposito’s deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maanden
schuldbewijzen met looptijd van meer dan 2 jaar deposito’s met vaste looptijd van meer dan 2 jaar kapitaal en reserves
60
20
40
40
15
15
20
20
10
10
0
0
5
5
-20
0
0
-40
-5
-20 -40
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2000
2002
2004
2006
20
2008
2010
-5
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 13
2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Leningen aan financiële intermediairs, niet-financiële vennootschappen en huishoudens
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Totaal
Overige financiële intermediairs 3) Totaal
1
2
Huishoudens totaal 4)
Niet-financiële vennootschappen Totaal Tot en met 1 jaar
3
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal
5
6
7
8
9
10
936,8 900,9 924,5 900,9 916,8 910,5 900,9 897,2
2.562,7 2.637,7 2.639,5 2.637,7 2.637,6 2.651,6 2.637,7 2.647,3
4.948,7 5.155,6 5.106,3 5.155,6 5.122,9 5.140,7 5.155,6 5.183,0
631,4 639,8 640,5 639,8 639,1 642,8 639,8 638,0
3.543,3 3.697,9 3.653,6 3.697,9 3.670,8 3.678,7 3.697,9 3.721,2
774,1 817,9 812,2 817,9 813,0 819,2 817,9 823,8
-19,0 -22,1 2,4 -18,5 -6,1 -4,6 -7,9 -4,7
92,8 56,2 10,6 0,5 0,3 8,2 -8,1 7,9
64,7 146,7 21,0 49,5 14,1 12,2 23,2 23,0
-1,2 -6,1 -2,5 -0,4 -0,9 3,2 -2,6 -0,9
51,3 132,5 21,6 42,7 13,9 3,0 25,9 19,5
14,6 20,3 1,9 7,1 1,1 6,0 0,0 4,4
-2,0 -2,4 -2,0 -2,4 -2,1 -1,9 -2,4 -2,2
3,7 2,2 2,7 2,2 2,4 2,4 2,2 2,4
1,3 2,9 2,7 2,9 2,8 2,8 2,9 3,1
-0,2 -1,0 -0,9 -1,0 -0,8 -0,4 -1,0 -0,8
1,5 3,7 3,4 3,7 3,6 3,4 3,7 3,9
1,9 2,6 2,6 2,6 2,5 2,3 2,6 2,8
4
ConsumpWoning tief krediet hypotheken
Overige leningen
Uitstaande bedragen
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
90,0 96,4 92,5 96,4 93,1 97,7 96,4 92,0
1.058,5 1.111,8 1.072,9 1.111,8 1.066,4 1.125,9 1.111,8 1.099,3
4.684,9 4.664,2 4.699,5 4.664,2 4.685,0 4.698,2 4.664,2 4.692,3
-13,6 7,5 6,5 4,1 0,6 4,5 -1,0 -4,4
35,9 55,1 20,2 36,6 -3,3 53,0 -13,1 -11,5
-107,5 -8,4 18,0 -26,6 -8,8 7,6 -25,4 24,2
-13,0 8,4 0,0 8,4 5,2 14,2 8,4 6,5
3,6 5,1 2,6 5,1 3,2 6,9 5,1 7,0
1.185,4 1.125,6 1.135,5 1.125,6 1.130,6 1.136,1 1.125,6 1.147,7
Transacties
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
-181,2 -42,6 5,0 -8,6 -3,1 3,9 -9,4 21,0
Groeipercentages
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. (v)
-2,2 -0,2 -0,6 -0,2 -0,5 -0,2 -0,2 0,4
G5. Leningen aan overige financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen 2)
-13,1 -3,6 -6,5 -3,6 -5,5 -4,3 -3,6 -1,8
G6. Leningen aan huishoudens 2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd) overige financiële intermediairs niet-financiële vennootschappen
consumptief krediet woninghypotheken overige leningen
35
35
14
30
30
12
12
25
25
10
10
20
20
8
8
15
15
6
6
10
10
4
4
5
5
2
2
0
0
0
0
-5
-2
-5
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2000
2002
14
2004
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van beleggingsfondsen. 4) Tot deze categorie behoren instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
S 14
ECB Maandbericht Maart 2011
2006
2008
2010
-2
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
2. Leningen aan financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
Overige financiële intermediairs 3)
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
1
2
3
4
2010 2010 III IV 2010 nov. dec. 2011 jan. (v)
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
5
6
7
8
9
10
11
12
206,2 201,1 206,2 202,1 206,2 199,0
312,0 299,0 312,0 308,3 312,0 310,8
4.671,0 4.689,4 4.671,0 4.696,9 4.671,0 4.698,5
1.121,5 1.132,9 1.121,5 1.137,3 1.121,5 1.148,3
901,4 922,3 901,4 909,2 901,4 897,0
2.648,1 2.634,2 2.648,1 2.650,4 2.648,1 2.653,2
8,3 3,3 5,4 1,7 4,3 -7,7
30,1 13,8 11,2 4,7 3,7 -0,8
-7,9 -0,4 -9,7 16,3 -17,4 23,7
-42,6 -9,7 -10,0 10,6 -14,7 25,6
-22,0 0,3 -15,9 -5,0 -6,2 -5,4
56,6 9,0 16,2 10,7 3,5 3,4
4,0 -1,7 4,0 1,4 4,0 2,1
10,5 6,9 10,5 9,1 10,5 9,5
-0,2 -0,6 -0,2 -0,1 -0,2 0,5
-3,6 -6,4 -3,6 -4,4 -3,6 -1,8
-2,4 -2,0 -2,4 -1,9 -2,4 -2,2
2,2 2,7 2,2 2,5 2,2 2,4
Uitstaande bedragen 86,0 93,6 86,0 96,9 86,0 90,5
66,6 73,4 66,6 76,4 66,6 71,1
5,2 5,8 5,2 5,9 5,2 5,1
14,3 14,4 14,3 14,5 14,3 14,3
1.107,3 1.086,0 1.107,3 1.126,4 1.107,3 1.092,4
6,8 3,4 -7,4 2,4 -10,5 4,5
10,1 4,6 -6,9 2,8 -9,9 4,5
-1,8 0,2 -0,6 0,1 -0,6 -0,1
-1,5 -1,4 0,1 -0,5 0,0 0,0
57,4 22,7 19,0 59,0 -18,2 -13,8
8,4 0,3 8,4 13,6 8,4 6,5
17,5 3,9 17,5 22,7 17,5 15,5
-25,2 -25,2 -25,2 -24,5 -25,2 -29,1
-9,4 -3,5 -9,4 -4,5 -9,4 -11,6
2010 2010 III IV 2010 nov. dec. 2011 jan. (v)
Totaal
1
2
5,3 2,5 5,3 6,9 5,3 6,9
3
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar 4
Woninghypotheken Meer dan 5 jaar
5
Totaal Tot en met 1 jaar
6
Overige leningen
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
7
8
9
10
11
12
13
14,7 14,7 14,7 14,7 14,7 14,4
54,9 58,8 54,9 57,6 54,9 54,8
3.637,2 3.584,3 3.637,2 3.610,5 3.637,2 3.653,6
818,9 812,9 818,9 822,3 818,9 823,0
146,2 145,0 146,2 149,9 146,2 147,0
85,7 87,0 85,7 85,8 85,7 85,2
587,0 580,9 587,0 586,7 587,0 590,7
-0,6 0,2 0,1 0,1 0,1 -0,4
-3,7 2,4 -2,1 0,3 -2,6 -0,2
137,4 28,1 49,6 2,9 33,2 12,6
20,2 -2,5 7,4 10,1 -2,2 2,5
-8,7 -5,0 1,0 7,4 -3,7 -0,1
-4,4 -0,4 -1,0 0,0 -0,3 -0,6
33,3 2,9 7,5 2,7 1,9 3,2
-4,2 -7,1 -4,2 -6,1 -4,2 -6,2
-6,2 -5,1 -6,2 -4,0 -6,2 -6,6
3,9 3,6 3,9 3,6 3,9 4,2
2,6 2,6 2,6 2,3 2,6 2,8
-5,8 -7,7 -5,8 -6,3 -5,8 -5,9
-5,0 -2,9 -5,0 -3,6 -5,0 -4,8
6,1 6,4 6,1 5,6 6,1 6,4
Uitstaande bedragen 5.167,6 5.113,1 5.167,6 5.148,1 5.167,6 5.180,4
641,9 642,5 641,9 643,0 641,9 634,7
147,1 144,3 147,1 145,0 147,1 143,5
186,5 188,3 186,5 187,9 186,5 184,8
308,3 309,9 308,3 310,1 308,3 306,5
147,1 24,4 54,8 14,3 27,9 8,4
-6,2 -3,9 -0,2 0,8 -0,7 -6,2
-3,3 -3,3 3,2 1,1 2,1 -3,0
-8,8 -3,4 -2,5 -0,5 -1,6 -1,8
5,9 2,8 -0,9 0,3 -1,2 -1,4
2,9 2,7 2,9 2,8 2,9 3,1
-1,0 -0,9 -1,0 -0,4 -1,0 -0,8
-2,4 -2,4 -2,4 -0,8 -2,4 -3,3
-4,5 -3,7 -4,5 -4,0 -4,5 -4,0
2,0 1,7 2,0 2,2 2,0 2,3
3.706,8 3.657,7 3.706,8 3.682,9 3.706,8 3.722,7
Transacties
2010 2010 III IV 2010 nov. dec. 2011 jan. (v)
3,1 1,6 3,1 7,5 3,1 6,9
Consumptief krediet
Totaal Tot en met 1 jaar
2010 2010 III IV 2010 nov. dec. 2011 jan. (v)
18,9 5,6 2,4 52,6 -26,2 -5,3
Groeipercentages
3. Leningen aan huishoudens 4)
2010 2010 III IV 2010 nov. dec. 2011 jan. (v)
589,0 585,9 589,0 616,0 589,0 582,6
Transacties
2010 2010 III IV 2010 nov. dec. 2011 jan. (v)
Niet-financiële vennootschappen
Totaal
133,1 30,8 47,6 3,3 30,7 12,1
Groeipercentages 3,7 3,4 3,7 3,4 3,7 3,9
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van beleggingsfondsen. 4) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 15
2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
4. Leningen aan de overheid en aan niet-ingezetenen van het eurogebied Overheid Totaal
Centrale overheid
1
2
Niet-ingezetenen van het eurogebied
Overige overheid DeelstaatLagere overheid overheid 3
2008 2009 2010
I II III IV (v)
Totaal Wettelijke sociale- verzekeringsinstellingen 5
4
6
7
8
9
10
232,0 229,3
209,8 209,8
509,3 528,8
22,2 33,8
3.242,4 2.821,7
2.278,8 1.914,9
963,6 906,8
57,5 46,1
906,1 860,7
1.032,5 1.073,0 1.073,9 1.217,2
242,3 255,2 262,1 393,2
209,0 225,0 223,2 225,2
538,9 547,9 544,1 552,9
42,2 44,8 44,5 45,8
2.949,9 3.076,0 2.951,7 2.961,5
1.985,1 2.074,4 1.995,7 2.009,3
964,8 1.001,6 956,0 952,2
46,8 50,9 51,8 49,5
918,0 950,7 904,2 902,7
13,7 30,5
12,5 -2,7
-8,1 0,1
16,5 21,6
-7,2 11,5
-59,8 -384,7
-86,0 -345,5
26,1 -38,9
0,3 -1,5
25,8 -37,5
30,4 36,7 1,5 137,9
12,6 9,2 7,7 126,2
-0,8 15,9 -1,9 2,0
10,1 9,0 -3,8 8,8
8,5 2,6 -0,3 1,3
53,9 -20,5 -11,0 -19,2
24,1 1,3 -13,1 -3,7
29,6 -22,7 2,1 -15,5
-0,6 -0,7 3,8 -2,0
30,2 -22,0 -1,7 -13,5
1,4 3,1
5,7 -1,2
-3,7 0,1
3,3 4,2
-24,4 51,9
-1,5 -11,7
-3,6 -15,1
2,8 -4,1
0,5 -3,0
3,0 -4,2
6,6 7,4 8,0 20,6
4,0 1,0 9,9 67,1
1,8 9,1 6,5 7,3
5,8 7,0 5,4 4,6
101,2 56,8 45,1 35,7
-3,2 -1,3 0,9 0,5
-5,4 -1,6 1,3 0,5
1,7 -1,4 -0,6 -0,6
-4,7 -4,3 1,5 0,4
2,1 -1,2 -0,8 -0,7
Transacties
2008 2009 2010
Overige
973,3 1.001,7
I II III IV (v)
Niet-banken Overheid
Uitstaande bedragen
2008 2009 2010
Totaal
Banken 3)
I II III IV (v)
Groeipercentages
G7. Leningen aan de overheid
G8. Leningen aan niet-ingezetenen van het eurogebied
2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd) overheid overige overheid
2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd) niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken
70
40
60
60
50
50
30
30
40
40
20
20
30
30
10
10
20
20
0
0
10
10
0
0
70
-10 -20
-10 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
-20
-10
-10
-20
-20
-30
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met “banken” worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
S 16
ECB Maandbericht Maart 2011
40
-30
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Door financiële intermediairs aangehouden deposito’s Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Totaal
Giraal
1
2
Met vaste looptijd Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar 3
Overige financiële intermediairs 3)
Met opzegtermijn Tot en Meer met 3 dan 3 maanden maanden
4
5
Repo’s
Totaal
Giraal
7
8
9
10
11
12
13
14
6
Met vaste looptijd Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar
Met opzegtermijn Tot en Meer met 3 dan 3 maanden maanden
Repo’s
Uitstaande bedragen
2009 2010 2010 III IV
738,5 716,8 734,4 716,8
84,1 84,9 89,5 84,9
86,9 79,0 89,3 79,0
543,7 528,3 532,7 528,3
2,2 2,4 2,6 2,4
1,4 0,3 0,3 0,3
20,2 21,9 20,1 21,9
1.872,5 2.171,1 2.111,6 2.171,1
313,1 359,9 379,6 359,9
335,1 305,3 300,7 305,3
957,5 1.137,1 1.077,9 1.137,1
15,9 8,7 9,1 8,7
0,0 0,5 0,7 0,5
250,9 359,5 343,6 359,5
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
729,0 719,4 716,8 730,8
89,4 89,5 84,9 97,6
85,6 79,5 79,0 80,0
529,7 527,6 528,3 527,9
2,5 2,5 2,4 2,6
0,3 0,3 0,3 0,2
21,4 20,0 21,9 22,5
2.088,0 2.206,5 2.171,1 2.136,1
372,4 384,7 359,9 381,8
317,8 316,3 305,3 293,3
1.070,1 1.129,0 1.137,1 1.125,8
9,2 8,7 8,7 8,9
0,6 0,5 0,5 0,5
317,8 367,3 359,5 325,8
-26,8 -26,5 -5,6 -18,0 -5,4 -10,2 -2,3 13,7
-1,0 -3,2 -5,8 -4,7 0,0 -0,2 -4,5 12,7
-30,4 -8,6 5,0 -10,3 -3,5 -6,3 -0,4 0,6
6,3 -23,2 -6,7 -5,7 -4,3 -2,2 0,8 -0,4
1,1 0,2 0,3 -0,2 -0,1 0,0 -0,1 0,1
-0,1 6,6 3,3 1,1 1,1 0,0 0,0 0,0
56,8 153,0 57,4 24,2 -25,7 84,8 -34,9 -30,7
6,8 43,3 12,7 -19,7 -6,2 9,9 -23,4 22,7
-93,6 -38,7 10,5 2,4 17,5 -3,2 -11,8 -9,6
85,8 52,4 29,9 30,3 -7,2 29,6 7,9 -10,2
3,7 -7,8 -0,4 -0,3 0,2 -0,6 0,1 0,1
0,0 0,4 0,5 -0,3 -0,1 -0,1 -0,1 0,0
54,0 103,4 4,3 11,7 -29,9 49,3 -7,6 -33,6
-3,5 -3,6 -1,6 -3,6 -2,7 -3,0 -3,6 -2,4
-1,1 -3,2 2,8 -3,2 -3,9 0,6 -3,2 -0,2
-26,4 -9,8 2,9 -9,8 -1,2 -2,9 -9,8 -4,7
1,2 -4,2 -4,4 -4,2 -4,7 -4,7 -4,2 -3,8
96,8 10,1 36,0 10,1 26,3 23,7 10,1 7,1
3,1 7,9 5,7 7,9 5,6 9,5 7,9 6,4
2,0 13,8 19,3 13,8 15,7 16,2 13,8 11,1
-22,0 -11,4 -13,3 -11,4 -8,9 -8,6 -11,4 -10,8
10,0 4,8 0,9 4,8 1,3 4,1 4,8 3,8
30,0 -48,1 -40,9 -48,1 -45,1 -49,6 -48,1 -51,0
-
27,4 40,8 35,1 40,8 33,5 51,7 40,8 37,1
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
2009 2010 2010 III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
Transacties
-2,7 1,6 -1,7 1,8 1,4 -1,5 1,9 0,6
Groeipercentages -
G9. Totale deposito’s naar sector 2)
-11,8 7,8 6,1 7,8 16,9 -7,5 7,8 0,7
G10. Totale deposito’s en in M3 begrepen deposito’s naar sector 2)
(groeipercentages op jaarbasis)
(groeipercentages op jaarbasis)
verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (totaal) overige financiële intermediairs (totaal) 40
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
-10
-10
-20
-10
2000
2002
2004
2006
2008
2010
verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (totaal) overige financiële intermediairs (totaal) verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (opgenomen in M3) 4) overige financiële intermediairs (opgenomen in M3) 5)
40
30
30
20
20
10
10
0
0 -10 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-20
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Omvat beleggingsfondsen. 4) Omvat deposito’s in kolommen 2, 3, 5 en 7. 5) Omvat deposito’s in kolommen 9, 10, 12 en 14.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 17
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
2. Door niet-financiële vennootschappen en huishoudens aangehouden deposito’s Niet-financiële vennootschappen Totaal
Giraal
Met vaste looptijd Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar
1
2
3
Huishoudens 3)
Met opzegtermijn
4
Tot en met 3 maanden
Totaal
Giraal
Meer dan 3 maanden
5
Repo’s
Met vaste looptijd
Met opzegtermijn
Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar
6
7
Repo’s
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
8
9
10
11
12
13
14
Uitstaande bedragen
2009 2010
1.603,1 1.671,9
1.001,1 1.038,2
434,5 457,4
80,7 87,2
68,7 73,3
1,7 1,5
16,3 14,2
5.601,8 5.741,2
2.157,0 2.244,3
996,5 903,4
607,1 666,5
1.680,2 1.786,9
123,7 110,3
37,3 29,8
2010 III IV
1.602,6 1.671,9
992,5 1.038,2
434,8 457,4
86,9 87,2
74,6 73,3
2,1 1,5
11,8 14,2
5.650,8 5.741,2
2.202,3 2.244,3
897,7 903,4
652,3 666,5
1.756,3 1.786,9
110,8 110,3
31,4 29,8
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
1.614,7 1.627,2 1.671,9 1.616,5
990,5 998,6 1.038,2 989,1
449,8 449,2 457,4 449,0
86,9 86,9 87,2 89,4
74,1 76,6 73,3 76,5
2,0 2,0 1,5 1,5
11,3 14,0 14,2 11,0
5.672,5 5.659,1 5.741,2 5.756,4
2.218,0 2.201,9 2.244,3 2.234,1
898,5 898,3 903,4 905,6
655,3 656,2 666,5 672,7
1.760,4 1.762,8 1.786,9 1.803,9
109,5 110,1 110,3 110,0
30,9 29,9 29,8 30,1
2009 2010
93,0 75,5
114,3 38,9
-70,1 22,1
15,1 8,9
40,8 7,9
0,4 -0,2
-7,4 -2,1
187,8 135,0
320,6 82,1
-371,5 -97,1
85,9 60,2
190,5 111,9
8,6 -14,6
-46,3 -7,5
2010 III IV
29,9 71,8
-4,5 46,0
27,2 22,8
5,0 2,4
2,9 -1,2
0,0 -0,6
-0,7 2,4
-3,3 89,6
-23,2 41,8
-6,9 5,2
8,3 13,9
23,6 30,8
-6,0 -0,5
0,9 -1,6
12,7 9,1 50,0 -57,6
-1,5 6,4 41,0 -50,7
15,1 -3,2 10,9 -8,9
0,0 0,8 1,5 2,2
-0,5 2,5 -3,2 3,0
0,0 -0,1 -0,5 0,0
-0,5 2,7 0,2 -3,2
22,1 -15,4 82,9 12,1
15,9 -17,0 42,9 -11,8
0,9 -1,1 5,4 1,2
3,0 0,8 10,1 6,1
4,2 2,2 24,5 16,5
-1,3 0,6 0,2 -0,3
-0,6 -0,9 -0,1 0,3
2009 2010
6,2 4,7
12,9 3,9
-13,9 5,0
23,1 11,1
146,6 11,6
28,3 -10,5
-31,2 -12,8
3,5 2,4
17,5 3,8
-27,1 -9,7
16,5 9,9
12,8 6,7
7,5 -11,7
-55,4 -20,2
2010 III IV
3,6 4,7
4,5 3,9
-2,4 5,0
11,9 11,1
33,6 11,6
38,8 -10,5
-32,3 -12,8
2,5 2,4
7,0 3,8
-18,2 -9,7
16,3 9,9
7,6 6,7
-9,6 -11,7
-27,2 -20,2
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
3,7 4,0 4,7 4,9
3,0 2,8 3,9 2,7
1,4 2,2 5,0 7,2
11,1 10,6 11,1 12,6
28,9 30,9 11,6 16,1
35,2 27,5 -10,5 -13,8
-25,3 -5,8 -12,8 -16,2
2,7 2,4 2,4 2,3
6,1 4,5 3,8 2,4
-14,6 -12,3 -9,7 -6,3
14,2 12,2 9,9 9,2
7,1 7,1 6,7 5,9
-12,5 -12,6 -11,7 -10,9
-22,6 -22,2 -20,2 -18,7
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
Transacties
Groeipercentages
G11. Totale deposito’s naar sector 2)
G12. Totale deposito’s en in M3 begrepen deposito’s naar sector 2)
(groeicijfers op jaarbasis)
(groeicijfers op jaarbasis)
niet-financiële vennootschappen (totaal) huishoudens (totaal) 14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
20
niet-financiële vennootschappen (totaal) huishoudens (totaal) niet-financiële vennootschappen (opgenomen in M3) 4) huishoudens (opgenomen in M3) 5)
15
15
10
10
5
5
0
0
-5 2004 2005 2006 2007 Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. 4) Omvat deposito’s in kolommen 2, 3, 5 en 7. 5) Omvat deposito’s in kolommen 9, 10, 12 en 14. 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
S 18
ECB Maandbericht Maart 2011
20
2008
2009
2010
-5
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
3. Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s Overheid Totaal
Centrale overheid
1
Niet-ingezetenen van het eurogebied
Overige overheid DeelstaatLagere overheid overheid
2
3
2010
I II III IV (v)
2008 2009 2010
I II III IV (v)
Niet-banken Overheid
Overige
6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen 444,7 373,0
190,8 144,1
52,1 43,4
116,1 114,3
85,8 71,2
3.713,3 3.368,7
2.816,2 2.532,7
897,1 836,0
65,6 56,7
831,5 779,3
397,6 412,6 421,4 427,7
166,2 167,6 176,2 196,2
50,4 54,5 58,7 47,7
108,4 113,7 111,9 109,8
72,6 76,8 74,5 74,1
3.543,7 3.700,4 3.580,5 3.487,6
2.639,0 2.693,4 2.597,1 2.490,7
904,7 1.007,0 983,4 996,9
66,8 46,7 47,8 45,9
837,9 960,4 935,5 951,0
72,7 -64,7 54,0 24,6 14,6 9,3 5,5
63,4 -38,1 51,3 22,1 1,3 8,5 19,3
-6,5 -8,7 4,3 7,0 4,1 4,3 -11,0
8,7 -2,5 -4,8 -5,9 5,1 -1,7 -2,2
7,1 -15,0 2,9 1,0 4,2 -1,8 -0,5
-183,3 -331,2 -0,2 95,3 -9,5 17,3 -103,3
-165,8 -275,4 -80,3 49,6 -26,3 5,5 -109,2
-17,5 -55,8 79,3 45,7 16,8 11,5 5,3
-36,8 -4,5 7,4 9,1 -2,3 3,2 -2,5
19,3 -51,3 71,8 36,6 19,1 8,3 7,8
19,4 -14,6
49,9 -19,9
-11,0 -16,7
8,1 -2,1
8,8 -17,4
-4,4 -8,8
-5,6 -9,8
-1,7 -6,2
-25,6 -7,0
2,7 -6,2
-12,0 -11,0 4,6 14,5
-17,2 -20,6 12,3 35,6
-0,1 11,6 15,0 9,8
-5,4 -4,7 -9,2 -4,2
-13,2 -6,0 4,2 4,1
-3,5 -2,0 0,7 0,3
-5,3 -4,0 -1,1 -3,1
2,4 3,6 5,6 9,2
12,0 6,9 14,5 13,4
1,7 3,3 5,1 8,9
2008 2009 2010 (v) 2010 I II III IV (v)
5
Totaal
Banken 3)
Wettelijke sociale- verzekeringsinstellingen
4
2008 2009
Totaal
Transacties
Groeipercentages
G13. Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s 2) (groeipercentages)
30
overheid niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
-15
-20
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-20
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met “banken” worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 19
2.6 Door MFI’s aangehouden effecten: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode) Effecten m.u.v. aandelen Totaal
MFI’s Euro
Andere valuta’s
2
3
1
Aandelen en deelnemingen
NietOverheid Overige ingezetenen van ingezetenen het eurogebied van het Euro Andere Euro Andere eurogebied valuta’s valuta’s 4
5
6
Totaal
MFI’s Niet-MFI’s
Nietingezetenen van het eurogebied
7
8
9
10
11
12
Uitstaande bedragen
2009 2010
6.207,7 5.997,7
1.971,1 1.779,3
109,1 107,4
1.467,2 1.503,9
16,0 16,4
1.457,8 1.511,2
39,4 27,8
1.147,1 1.051,6
1.515,3 1.535,5
434,6 445,4
800,5 787,5
280,2 302,7
2010 III IV
6.225,3 5.997,7
1.863,7 1.779,3
105,5 107,4
1.548,5 1.503,9
17,7 16,4
1.517,9 1.511,2
30,2 27,8
1.141,8 1.051,6
1.535,0 1.535,5
458,1 445,4
786,0 787,5
290,9 302,7
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
6.202,1 6.190,1 5.997,7 6.029,7
1.814,6 1.820,7 1.779,3 1.787,5
108,2 115,7 107,4 106,8
1.650,9 1.593,3 1.503,9 1.521,6
14,7 17,1 16,4 17,6
1.494,8 1.526,5 1.511,2 1.500,5
27,1 27,5 27,8 26,4
1.091,7 1.089,2 1.051,6 1.069,2
1.547,6 1.554,4 1.535,5 1.552,0
459,1 446,4 445,4 448,3
792,6 804,6 787,5 802,1
295,9 303,4 302,7 301,6
2009 2010
354,4 -261,7
83,5 -163,7
16,6 -7,3
230,6 42,3
-3,2 -2,1
103,3 14,5
-12,0 -14,6
-64,5 -130,9
43,2 57,0
29,1 29,8
11,8 6,4
2,3 20,8
2010 III IV
-19,1 -200,8
-46,2 -69,7
-0,5 0,5
-12,8 -28,5
0,1 -1,4
31,3 -2,6
5,2 -2,9
3,8 -96,1
10,1 21,2
2,2 3,9
9,9 11,7
-2,0 5,6
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
-10,6 -22,4 -167,8 44,3
-48,8 18,4 -39,4 8,9
3,9 2,3 -5,7 1,5
104,2 -47,4 -85,3 16,4
-2,8 1,7 -0,3 1,6
-22,6 35,5 -15,4 -10,9
-2,8 -1,0 0,8 -0,8
-41,7 -31,9 -22,5 27,8
7,0 27,8 -13,6 14,4
1,0 4,2 -1,3 2,9
5,5 17,0 -10,8 13,5
0,5 6,6 -1,5 -2,0
2009 2010
6,0 -4,2
4,4 -8,4
17,6 -5,8
18,7 2,8
-15,8 -11,2
7,6 0,9
-23,2 -35,0
-5,3 -11,1
2,9 3,8
7,0 6,8
1,5 0,8
0,8 7,5
2010 III IV
-2,5 -4,2
-6,9 -8,4
-2,4 -5,8
3,5 2,8
-15,4 -11,2
2,0 0,9
-39,4 -35,0
-6,5 -11,1
3,4 3,8
6,3 6,8
0,5 0,8
7,1 7,5
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
-2,3 -2,5 -4,2 -3,7
-8,3 -7,3 -8,4 -8,1
1,1 2,0 -5,8 -3,4
9,5 6,2 2,8 3,3
-25,9 -9,4 -11,2 -15,5
0,6 2,9 0,9 0,7
-40,5 -42,3 -35,0 -37,7
-9,1 -10,9 -11,1 -9,1
3,4 4,3 3,8 3,5
6,1 6,5 6,8 4,5
0,8 1,4 0,8 1,9
6,7 9,4 7,5 6,3
Transacties
Groeipercentages
G14. Door MFI’s aangehouden effecten 2) (twaalfmaands groeipercentages)
30
effecten m.u.v. aandelen aandelen en deelnemingen
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
S 20
ECB Maandbericht Maart 2011
2009
2010
-10
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.7 Herwaardering van enkele posten op de balans van de MFI’s 1), 2) (EUR miljard)
1. Afboeking/afwaardering van leningen aan huishoudens 3) Consumptief krediet Totaal
Woninghypotheken
Tot en met Meer dan 1 1 jaar jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal
Tot en met Meer dan 1 1 jaar jaar tot en met 5 jaar
Overige leningen Meer dan 5 jaar
Totaal
Tot en met Meer dan 1 1 jaar jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
2008 2009 2010
1 -4,6 -7,5 -7,3
2 -1,1 -1,8 -2,7
3 -1,5 -2,3 -1,9
4 -1,9 -3,4 -2,6
5 -2,7 -4,0 -4,7
6 0,0 -0,1 -0,2
7 -0,2 -0,2 -0,2
8 -2,5 -3,7 -4,3
9 -6,7 -7,4 -8,6
10 -1,2 -1,6 -1,1
11 -2,3 -1,3 -1,6
12 -3,2 -4,5 -6,0
2010 II III IV
-1,6 -1,9 -1,8
-0,4 -0,5 -0,7
-0,4 -0,5 -0,4
-0,8 -0,9 -0,7
-1,1 -0,7 -1,8
0,0 0,0 -0,1
0,0 0,0 -0,1
-1,0 -0,7 -1,6
-1,9 -1,2 -3,2
-0,3 -0,1 -0,1
-0,4 -0,2 -0,6
-1,3 -0,8 -2,5
2010 okt. nov. dec.
-0,4 -0,3 -1,2
-0,2 -0,1 -0,4
-0,1 0,0 -0,3
-0,1 -0,1 -0,5
-0,7 -0,4 -0,8
0,0 0,0 -0,1
0,0 0,0 -0,1
-0,7 -0,3 -0,6
-0,7 -0,7 -1,7
-0,1 0,1 -0,1
-0,1 -0,2 -0,3
-0,5 -0,6 -1,3
2011 jan.(v)
-0,4
-0,3
0,0
-0,1
-0,3
0,0
0,0
-0,3
-0,7
-0,1
-0,1
-0,5
2. Afboeking/afwaardering van leningen aan niet-financiële vennootschappen en niet-ingezetenen van het eurogebied Niet-financiële vennootschappen
Niet-ingezetenen van het eurogebied
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar
2008 2009 2010
1 -17,8 -35,4 -60,2
2 -4,1 -12,7 -24,6
3 -9,1 -12,5 -20,4
4 -4,6 -10,2 -15,2
5 -6,6 -6,9 -3,7
6 -3,4 -2,6 -1,1
7 -3,2 -4,2 -2,6
2010 II III IV
-17,8 -10,3 -20,6
-5,5 -4,0 -8,0
-6,4 -2,8 -7,3
-6,0 -3,6 -5,3
-1,0 -0,4 -1,2
-0,5 -0,3 0,1
-0,5 -0,2 -1,3
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
-1,8 -6,3 -12,5 -1,6
-0,4 -2,0 -5,6 -0,7
-0,8 -2,6 -3,9 -0,4
-0,6 -1,7 -3,0 -0,5
-0,2 -0,6 -0,4 -0,1
0,0 0,1 0,0 0,0
-0,2 -0,7 -0,5 -0,1
3. Herwaardering van door MFI’s aangehouden effecten Effecten m.u.v. aandelen Totaal
MFI’s Euro
Overheid Andere valuta’s
Euro
Aandelen en deelnemingen
Overige ingezetenen van Niethet eurogebied ingezetenen van het Andere Euro Andere valuta’s valuta’s eurogebied
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Nietingezetenen van het eurogebied
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
2008 2009 2010
-60,4 4,4 -9,2
-12,0 8,2 -1,8
0,0 0,2 0,0
4,5 -0,8 -13,1
0,0 -0,1 0,8
-19,0 -0,8 -0,8
-2,2 0,8 -1,2
-31,7 -3,0 6,9
-63,6 1,0 -19,8
-9,2 -5,9 -6,8
-46,2 3,4 -9,4
-8,2 3,5 -3,6
2010 II III IV
-12,7 17,9 -28,7
-2,6 3,7 -6,1
0,4 -0,2 -0,5
-8,7 6,0 -14,9
0,5 0,3 -0,1
-4,4 5,5 -4,4
0,0 -1,4 0,0
2,1 3,9 -2,8
-14,6 1,7 -7,4
-3,3 0,1 -2,6
-7,3 4,1 -6,0
-4,0 -2,5 1,2
2010 okt. nov. dec. 2011 jan.(v)
-2,0 -20,0 -6,7 -0,7
-0,2 -4,2 -1,8 -0,8
0,1 -0,5 -0,1 -0,3
-1,7 -10,1 -3,0 0,7
0,0 -0,1 -0,1 0,0
-0,5 -3,9 0,0 0,2
0,1 0,0 -0,1 0,0
0,2 -1,2 -1,7
1,1 -6,6 -1,9
-0,5 -2,5 0,3
1,9 -5,0 -2,9
-0,3 0,9 0,7
-0,5
1,1
0,3
1,1
-0,3
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 21
2.8 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 1), 2) (percentages van totaal; uitstaande bedragen in EUR miljard; ultimocijfers)
1. Deposito’s Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
1
2
MFI’s 3) Andere valuta’s Totaal USD 3
4
2008 2009 2010
I II III IV (v)
I II III IV (v)
CHF
5
6
7
Niet-MFI’s Andere valuta’s
Euro 4) Totaal
8
USD
JPY
CHF
GBP
9
10
11
12
13
14
96,9 97,0 97,0 97,0 97,1 97,1
3,1 3,0 3,0 3,0 2,9 2,9
1,9 1,9 2,0 2,0 1,9 1,9
0,5 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Van ingezetenen van het eurogebied 6.852,0 6.282,0 6.222,1 6.544,4 6.096,7 5.775,4
89,7 92,9 93,0 92,4 92,5 92,9
10,3 7,1 7,0 7,6 7,5 7,1
7,3 4,4 4,1 4,5 4,5 4,1
2.816,2 2.532,7
48,3 49,2
51,7 50,8
33,4 34,2
2,8 1,8
2,6 2,2
10,2 9,6
897,1 836,0
54,9 53,5
45,1 46,5
28,7 31,4
1,4 1,1
1,9 1,7
9,4 7,5
2.639,0 2.693,4 2.597,1 2.490,7
50,1 52,9 51,4 52,1
49,9 47,1 48,6 47,9
32,9 30,8 32,4 31,8
2,2 2,1 2,2 2,2
2,2 1,6 1,6 1,8
9,4 9,5 9,2 8,6
904,7 1.007,0 983,4 996,9
54,9 55,1 57,1 58,6
45,1 44,9 42,9 41,4
31,9 31,8 30,4 29,5
1,1 1,1 1,2 1,2
1,3 1,4 1,3 1,4
6,1 6,5 5,8 5,1
2008 2009 2010
JPY
Alle valuta’s (uitstaand GBP bedrag)
0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
1,3 1,2 1,2 1,3 1,2 1,3
0,8 0,7 0,8 0,9 0,8 0,8
9.890,2 10.188,9 10.201,5 10.468,0 10.520,8 10.728,8
Van niet-ingezetenen van het eurogebied
2. Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s in het eurogebied Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
1 5.101,8 5.168,3
2 83,3 83,3
3 16,7 16,7
USD 4 8,4 8,8
JPY 5 2,0 1,6
CHF 6 1,9 1,9
GBP 7 2,5 2,5
5.284,2 5.244,3 5.143,2 5.082,1
82,5 81,6 82,3 81,6
17,5 18,4 17,7 18,4
9,5 10,0 9,4 9,7
1,6 1,8 1,7 1,8
1,8 2,0 2,0 2,1
2,5 2,5 2,4 2,5
2007 2008 2010
I II III IV (v)
Andere valuta’s Totaal
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Zie voor aanvullende informatie de toelichting. 3) Voor niet-ingezetenen van het eurogebied duidt de term “MFI’s” op instellingen die vergelijkbaar zijn met MFI’s in het eurogebied. 4) Waaronder posten luidende in de nationale uitdrukkingen van de euro.
S 22
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.8 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 1), 2) (percentages van totaal; uitstaande bedragen in EUR miljard; ultimocijfers)
3. Leningen MFI’s 3) Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
1
2
Andere valuta’s USD 3
4
2008 2009 2010
I II III IV (v)
2010
I II III IV (v)
CHF
GBP
5
6
7
8
9
10
11
CHF
GBP
12
13
14
Aan ingezetenen van het eurogebied 6.307,7 5.917,5
-
-
-
-
-
-
11.748,1 11.784,9
95,9 96,2
4,1 3,8
2,1 1,9
0,3 0,2
1,1 1,0
0,4 0,4
5.916,7 6.208,2 5.841,2 5.516,4
-
-
-
-
-
-
11.832,5 12.060,0 12.056,0 12.249,1
96,1 95,8 96,0 96,0
3,9 4,2 4,0 4,0
2,0 2,2 2,0 2,1
0,2 0,3 0,2 0,2
1,0 1,1 1,1 1,1
0,4 0,4 0,4 0,4
2.278,8 1.914,9
45,8 45,8
54,2 54,2
31,8 29,4
3,0 2,7
2,6 2,9
11,3 12,6
963,6 906,8
40,4 40,0
59,6 60,0
42,0 42,1
1,4 1,2
4,3 3,7
7,5 8,0
1.985,1 2.074,4 1.995,7 2.009,3
46,6 46,5 45,9 44,8
53,4 53,5 54,1 55,2
29,8 29,9 29,6 30,7
2,6 2,7 3,3 2,9
3,0 3,0 3,0 3,2
11,2 11,9 12,0 11,6
964,8 1.001,6 956,0 952,2
40,2 39,2 40,6 39,9
59,8 60,8 59,4 60,1
42,5 43,4 41,7 42,8
1,3 1,4 1,4 1,4
3,4 3,5 3,6 3,7
7,5 7,7 7,3 6,7
Euro 4)
CHF
GBP
Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
CHF
GBP
6
7
8
9
10
11
12
13
14
2008 2009
JPY
Totaal
Euro 4)
Niet-MFI’s Andere valuta’s Totaal USD JPY
Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Aan niet-ingezetenen van het eurogebied
4. Aangehouden effecten m.u.v. aandelen Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
1
2
Uitgegeven door MFI’s 3) Andere valuta’s Totaal USD JPY 3
4
2008 2009 2010
I II III IV (v)
Van ingezetenen van het eurogebied 1.976,3 2.080,2
95,3 94,8
4,7 5,2
2,6 3,1
0,4 0,2
0,2 0,3
1,2 1,4
2.651,8 2.980,4
97,3 98,1
2,7 1,9
1,7 1,2
0,3 0,2
0,1 0,1
0,4 0,3
2.092,7 2.025,5 1.969,2 1.886,7
94,6 94,2 94,6 94,3
5,4 5,8 5,4 5,7
3,2 3,5 3,0 3,3
0,2 0,2 0,2 0,1
0,3 0,3 0,3 0,3
1,4 1,5 1,6 1,7
3.033,9 3.081,7 3.114,3 3.059,4
98,1 98,5 98,5 98,6
1,9 1,5 1,5 1,4
1,2 0,8 0,9 0,8
0,2 0,2 0,2 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,3 0,4 0,4 0,4
580,3 546,6
54,1 55,8
45,9 44,2
28,6 26,3
0,9 0,4
0,5 0,5
13,3 14,8
646,2 600,5
39,0 34,9
61,0 65,1
37,1 38,5
6,4 4,2
0,8 0,9
11,1 15,2
561,8 559,0 535,8 535,9
55,3 53,4 52,2 51,0
44,7 46,6 47,8 49,0
28,0 27,4 27,7 26,1
0,4 0,4 0,4 0,3
0,5 0,9 0,9 0,5
14,8 15,2 16,1 17,1
611,4 640,8 606,0 515,7
32,9 28,8 29,8 32,4
67,1 71,2 70,2 67,6
39,9 43,8 42,5 41,9
4,2 4,5 4,6 3,8
0,9 0,6 0,6 0,9
14,9 15,1 15,0 13,3
2008 2009 2010
I II III IV (v)
5
Uitgegeven door niet-MFI’s Andere valuta’s Totaal USD JPY
Van niet-ingezetenen van het eurogebied
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Zie voor aanvullende informatie de Toelichting. 3) Voor niet-ingezetenen van het eurogebied duidt de term “MFI’s” op instellingen die vergelijkbaar zijn met MFI’s in het eurogebied. 4) Waaronder posten luidende in de nationale uitdrukkingen van de euro.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 23
2.9 Geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen in het eurogebied 1) (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa Totaal
Deposito’s en leningsvorderingen
1
2
Effecten m.u.v. aandelen
3
2010
juni juli aug. sept. okt. nov. dec.(v)
2010
II III IV (v)
Aandelen en deelnemingen (m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen/ geldmarktfondsen) 4
Aandelen in beleggingsfondsen/geldmarktfondsen
Niet-financiële activa
Overige activa (m.i.v. financiële derivaten)
5
6
7
1.718,7 1.754,5 1.742,8 1.794,7 1.843,6 1.885,4 1.982,5
791,7 798,4 807,6 825,2 836,8 845,0 862,0
243,4 247,7 249,8 245,4 246,3 248,0 238,3
435,9 464,3 493,2 515,8 500,3 463,0 437,6
-30,7 13,6 53,5
8,8 18,9 13,8
1,1 0,0 -3,7
-5,8 58,5 -96,8
Uitstaande bedragen 5.845,6 5.936,9 6.034,5 6.098,2 6.152,0 6.171,7 6.243,6
384,7 382,2 379,9 375,1 373,5 368,6 363,4
2.271,0 2.289,7 2.361,3 2.342,0 2.351,4 2.361,7 2.359,7
6,3 141,3 12,1
26,4 -13,3 -2,7
6,4 63,7 47,9
Transacties
2. Passiva Totaal
Ontvangen deposito’s en leningen
Totaal
2
3
1
Uitgegeven aandelen in beleggingsfondsen
2010
juni juli aug. sept. okt. nov. dec.(v)
2010
II III IV (v)
Aangehouden door ingezetenen van het eurogebied 4
Beleggingsfondsen 5
4.182,1 4.254,5 4.296,4 4.341,8 4.387,5 4.385,0 4.423,9 3,1 56,1 0,5
Overige passiva (m.i.v. financiële derivaten)
Aangehouden door niet-ingezetenen van het eurogebied 6
7
585,3 595,8 602,6 625,7 638,7 641,0 656,3
1.138,0 1.143,2 1.170,3 1.173,3 1.195,4 1.238,4 1.314,0
399,5 414,3 441,7 457,1 444,7 423,7 396,2
1,0 22,4 13,3
22,9 22,9 81,7
-29,9 68,0 -66,2
Uitstaande bedragen 5.845,6 5.936,9 6.034,5 6.098,2 6.152,0 6.171,7 6.243,6
125,9 124,9 126,0 126,0 124,4 124,7 109,5
5.320,2 5.397,6 5.466,7 5.515,1 5.582,8 5.623,4 5.737,9
6,3 141,3 12,1
10,2 -5,7 -3,6
26,0 79,0 81,8
Transacties
3. Uitgegeven aandelen in beleggingsfondsen, uitgesplitst naar beleggingsbeleid en type fonds Totaal
Fondsen naar beleggingsbeleid Obligatiefondsen Aandelenfondsen
1
2
3
Gemengde Vastgoedfondsen fondsen 4
5
Fondsen naar type
PM: Geldmarktfondsen
Hedge funds
Overige fondsen
Open-end fondsen
Closed-end fondsen
6
7
8
9
10
107,5 107,4 104,9 105,2 101,7 100,6 104,2 108,2
426,7 431,0 436,7 436,6 439,9 440,7 438,4 445,4
5.248,9 5.236,3 5.313,7 5.382,7 5.430,7 5.499,1 5.539,3 5.651,4
83,1 83,9 84,0 84,0 84,4 83,7 84,0 86,5
1.190,4 1.167,0 1.143,6 1.180,6 1.137,7 1.125,6 1.152,5 1.106,6
0,3 -0,4 -1,3 -1,2 -1,1 -1,0 4,2
1,8 1,0 0,7 -0,8 -1,1 -2,4 1,3
3,9 27,6 30,8 20,2 29,7 16,4 35,4
0,6 0,4 -0,3 0,3 -1,0 -0,2 1,4
-29,5 -4,1 28,1 -17,8 -6,5 6,0 -33,9
Uitstaande bedragen 2010 mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.(v)
5.332,0 5.320,2 5.397,6 5.466,7 5.515,1 5.582,8 5.623,4 5.737,9
1.741,3 1.750,3 1.767,4 1.822,5 1.813,8 1.820,6 1.820,8 1.811,8
1.510,3 1.486,8 1.521,2 1.510,2 1.554,6 1.598,7 1.638,2 1.715,5
1.289,3 1.291,4 1.308,9 1.333,3 1.345,4 1.361,8 1.363,6 1.394,2
256,8 253,3 258,6 258,9 259,8 260,6 258,1 262,8
Transacties 2010 juni juli aug. sept. okt. nov. dec.(v)
4,5 28,0 30,5 20,5 28,8 16,2 36,8
1,5 15,8 17,8 13,5 11,6 5,0 -3,4
-4,4 4,3 2,8 0,7 15,9 8,1 14,9
4,4 6,7 10,5 7,8 2,9 8,1 14,9
1,0 0,7 0,0 0,6 0,6 -1,6 4,9
Bron: ECB. 1) Niet zijnde geldmarktfondsen (die als PM-post worden getoond in kolom 10 in Tabel 3 in deze reeks). Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting.
S 24
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2.10 Door beleggingsfondsen 1) aangehouden effecten, uitgesplitst naar emittent van de effecten (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Effecten m.u.v. aandelen Totaal
1
Totaal
MFI’s
2
3
Eurogebied Overheid Overige financiële intermediairs
4
2010
I II III IV (v)
2010
II III IV (v)
Rest van de wereld Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
Nietfinanciële vennootschappen
6
7
5,9 6,0 6,4 6,0 0,6 0,0 -0,2
5
EU-lidstaten buiten het eurogebied
Verenigde Staten
Japan
8
9
10
11
156,4 151,3 164,0 164,7
754,7 824,2 872,7 925,1
217,8 230,2 242,2 247,4
292,1 325,2 331,0 358,6
15,6 16,6 16,4 16,2
-5,1 8,6 4,2
31,5 45,8 56,6
6,6 8,7 7,8
13,0 20,5 30,8
-1,4 0,3 -1,5
Uitstaande bedragen 2.215,7 2.271,0 2.342,0 2.359,7
1.461,0 1.446,8 1.469,3 1.434,6
392,9 382,9 383,6 377,1
706,2 713,6 722,0 695,1
6,4 63,7 47,9
-25,1 18,0 -8,7
-11,7 4,3 -3,0
-5,1 3,2 -10,1
199,5 193,0 193,3 191,7
Transacties -3,8 1,9 0,4
2. Aandelen en deelnemingen (m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen en geldmarktfondsen) Totaal
1
Totaal
MFI’s
2
3
Eurogebied Overheid Overige financiële intermediairs 4
2010
I II III IV (v)
2010
II III IV (v)
Rest van de wereld Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
Nietfinanciële vennootschappen
6
7
28,3 24,0 24,3 25,2
EU-lidstaten buiten het eurogebied
Verenigde Staten
Japan
8
9
10
11
590,9 539,8 571,6 606,3
1.067,7 1.046,5 1.081,4 1.234,9
148,6 141,6 154,1 171,5
329,9 315,1 314,3 353,3
75,8 79,0 67,3 83,3
-1,2 0,2 -0,6
-13,8 8,0 -1,7
-6,8 4,9 49,2
-1,8 1,9 5,2
-5,4 -0,4 6,3
3,9 -8,6 7,5
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
Nietfinanciële vennootschappen
6
7
-
5
Uitstaande bedragen 1.818,5 1.718,7 1.794,7 1.982,5
750,8 672,2 713,3 747,6
95,1 74,3 79,9 76,2
-
-30,7 13,6 53,5
-23,9 8,7 4,0
-7,9 -0,8 4,4
-
36,4 34,0 37,4 39,8
Transacties -1,0 1,2 1,9
3. Aandelen in beleggingsfondsen/geldmarktfondsen 2) Totaal
1
Totaal
MFI’s 2)
2
3
Eurogebied Overheid Overige financiële intermediairs 2) 4
2010
I II III IV (v)
2010
II III IV (v)
Rest van de wereld
5
EU-lidstaten buiten het eurogebied
Verenigde Staten
Japan
8
9
10
11
-
118,3 129,0 122,6 130,1
18,4 19,0 20,8 23,7
34,8 36,4 34,1 37,7
0,6 0,4 0,4 0,5
-
2,3 -4,5 3,0
0,9 1,0 0,6
-0,9 -0,8 1,6
-0,2 0,0 0,1
Uitstaande bedragen 779,2 791,7 825,2 862,0
660,9 662,7 702,6 731,9
70,8 77,4 76,9 75,6
-
8,8 18,9 13,8
6,5 23,4 10,8
5,5 1,0 -2,5
-
590,1 585,3 625,7 656,3
Transacties 1,0 22,4 13,3
Bron: ECB. 1) Niet zijnde geldmarktfondsen. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Aandelen in beleggingsfondsen (m.u.v. aandelen in geldmarktfondsen) worden uitgegeven door overige financiële intermediairs. Aandelen in geldmarktfondsen worden uitgegeven door MFI’s.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 25
3
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector
(EUR miljard)
Aanwendingen
Externe rekening Uitvoer van goederen en diensten Handelsbalans 1)
Eurogebied
Huishoudens
2010 III
Nietfinanciële vennootschappen
Financiële vennootschappen
Overheid
Rest van de wereld
533 -14
Gegenereerde inkomsten-rekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen 1)
1.083 30 355 586
112 6 96 287
686 16 199 264
54 4 12 36
231 4 47 -1
Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen 1)
5 614 360 254 1.928
36 33 3 1.547
223 59 163 125
291 203 88 38
65 65 0 217
93 49 44
248 415 454 191 44 44 102 1.899
208 415 2 72 33
34
6
0
17 25 10
403 48 1
39 1.395
16 77
33 46 1 44 1 47
1 1 1 9 1 1 7
Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen 1)
47 380
Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen / lopende externe rekening 1)
1.819 1.632 187
1.339 1.340
480 293 187
15 80
0 70
1 76
14 33
0 -100
456 445 11
142 138 4
244 238 7
11 11 0
58 58 0
0 44 6 38
-2 9 5 3
1 1 0 1
0 3 1 2
1 32 32
0 4 0 4
-19 0
29 2
47 -2
40 0
-136 0
19 0
0 21
Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen / lopende externe rekening Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Saldo aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening) 1) Statistische discrepantie
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Zie de Technische aantekeningen voor details betreffende de berekening van de sluitposten.
S 26
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Middelen
2010 III Externe rekening Invoer van goederen en diensten Handelsbalans Gegenereerde-inkomstenrekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) 2) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen / lopende externe rekening Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen / lopende externe rekening Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Saldo aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening) Statistische discrepantie
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
Financiële vennootschappen
Overheid
Rest van de wereld
519
2.053 236 2.288
502
1.166
105
280
586 1.084 264 608 346 262
287 1.084
264
36
-1
212 54 158
84 32 53
293 252 41
264 18 8 10
1.928 248 415 451 164 44 43 76
1.547
125
38
1 451 91
17
48
10
17
35 56
7 3
45 44 1 0
1.899
1.395
77
47
380
15
15
80
70
76
33
-100
355
96
199
12
47
45 6 39
10
18
9
10
18
9
8 6 2
4 1 99 63 36
217 248 348
1 1 3 36 1 1 33
0 17
0
21
3 0 3
Bronnen: ECB en Eurostat. 2) Bruto binnenlands product is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde van alle binnenlandse sectoren plus de netto belastingen (belastingen minus subsidies) op producten.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 27
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Activa
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
MFI’s
Overige financiële inter mediairs
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
18.332
16.725
14.164
6.725
3.515
16.251
6.510 40 1.357 69 53 4.192 687 2.077 1.428 5.676 487
1.830 173 220 3.104 1.634 7.367 1.321 5.677 368 146 3.886
33.811 408 10.246 628 6.461 13.070 10.099 1.967 443 1.196 327 2 1.029
2.168 321 2.299 3.795 2.769 5.341 1.828 2.740 773 0 240
862 400 2.181 480 350 2.343 411 466 1.466 216 243
722 26 353 496 393 1.289 250 884 154 3 626
3.971 809 3.557 1.816 . 5.447 . . . 189 462
57
197
186
68
-32
3 9 -23 1 1 -4 1 4 -9 58 13
23 6 -17 71 35 64 8 54 1 0 50
-641 0 -695 -1 13 57 68 10 2 5 3 0 -24
54 -22 87 12 -39 53 17 9 27 0 3
0 15 38 5 4 7 1 2 4 1 1
-28 5 1 -10 3 2 0 -2 3 0 -2
94 0 12 -6 2 2 . 69 . . . 1 13
173
167
-7
82
29
-125
-3 0 14 0 0 114 43 44 26 50 -2
-8 -8 -2 -17 -10 262 63 198 1 0 -59
-259 -23 -113 -9 -75 -85 -39 50 28 19 3 0 -5
-22 -8 -25 -11 -8 66 65 -11 11 0 -8
0 2 30 -1 0 54 23 5 26 -2 -1
3 0 4 1 1 14 11 -2 6 0 7
-146 -6 15 -23 . 43 . . . 1 -9
18.562
17.089
14.343
6.875
3.511
16.221
6.510 49 1.348 70 54 4.302 731 2.125 1.445 5.784 498
1.845 171 201 3.158 1.659 7.693 1.392 5.930 371 145 3.877
2.201 291 2.360 3.797 2.721 5.460 1.910 2.739 811 0 235
863 417 2.250 483 353 2.404 435 473 1.497 215 243
697 31 358 487 397 1.305 261 880 163 3 630
3.836 797 3.575 1.795 . 5.560 . . . 192 466
2010 III Openingsbalans, financiële activa Totaal financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde Financiële rekening, transacties in financiële activa Totaal transacties in financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties Overige mutaties-rekening, financiële activa Totaal overige mutaties in financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Overige mutaties in netto financiële waarde Eindbalans, financiële activa Totaal financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde Bron: ECB.
S 28
ECB Maandbericht Maart 2011
32.912 386 9.439 618 6.398 13.042 10.128 2.027 473 1.220 333 2 1.000
Overheid Rest van de wereld
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Passiva
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
MFI’s
6.662
25.228
32.893
13.976
6.795
8.659
14.900
23.359 715 4.646
7
30 324 561 8.464 5.883 11.904 3.316 8.588
0 12 47 271 106 479 150 328
232 994 5.476 1.476 1.248 6 0 6
34 641 11.670
336 3.610 -8.503
2.746 445 1.134 1.167 65 1.363 917
26 73 2.698 3.386 1.819 7.569 178 2.266 5.125 1 224 188
5.795 191 -71
1 474 -5.144
2.663 280 3.000 3.254 . 5.234 . . .
27
151
-655
155
73
103
75
-649 -7 -30
0
0 4 8 62 24 70 4 66
0 0 -1 13 2 0 0 0
28 -7 74 3 20 0 0 0
0 -3 31
1 6 45
10 1 3 6 0 20 14
-2 6 26 18 -15 82 0 1 81 0 25 31
59 2 -5
0 6 -136
-7 10 23 14 . 38 . . .
2
549
-230
-77
35
43
-240
-216 -12 -5
0
0 -5 3 -36 -19 583 222 361
0 1 0 1 1 6 2 4
0 0 70 -1 -1 0 0 0
0 5 170
0 4 -382
-4 41 -9 -35 0 8 -29
0 1 -30 -41 -31 29 3 -57 83 0 -36 70
49 -21 47
0 -26 -14
-73 -12 -77 -56 . -12 . . . -10 115
6.691
25.929
32.009
14.054
6.904
8.805
14.735
22.494 695 4.610
7
29 322 572 8.490 5.888 12.558 3.542 9.015
0 13 46 284 109 486 153 332
260 986 5.620 1.478 1.268 6 0 6
34 644 11.871
337 3.621 -8.840
25 79 2.694 3.363 1.772 7.680 181 2.210 5.289 1 213 289
5.903 172 -29
1 453 -5.294
2.583 278 2.947 3.212 . 5.260 . . .
2010 III Openingsbalans, passiva Totaal passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde 1) Financiële rekening, transacties in passiva Totaal transacties in passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties Overige mutaties-rekening, passiva Totaal overige mutaties in passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Overige mutaties in netto financiële waarde 1) Eindbalans, passiva Totaal passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde 1)
5.980 5.616 7
-943
29 37 0
1)
-19
-3 -3 0
-137
6.006 5.650 7
-1.100
2.752 487 1.128 1.138 65 1.391 903
Overige Verzekefinanciële ringsinstelinter lingen en mediairs pensioenfondsen
Overheid Rest van de wereld
468
-3 19
455
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 29
3.2 Niet-financiële rekeningen van het eurogebied
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd)
Aanwendingen Gegenereerde-inkomstenrekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen 1)
2006
2007
2008
2008 IV 2009 III
2009 I 2009 IV
2009 II 2010 I
2009 III 2010 II
2009 IV 2010 III
4.075 127 1.253 2.191
4.261 136 1.319 2.343
4.439 132 1.382 2.327
4.434 118 1.396 2.139
4.427 113 1.398 2.123
4.430 109 1.397 2.146
4.445 108 1.399 2.182
4.461 113 1.405 2.205
Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen 1)
3.034 1.657 1.377 7.329
3.635 2.086 1.549 7.727
3.889 2.322 1.566 7.795
3.208 1.821 1.388 7.536
2.964 1.621 1.343 7.512
2.834 1.507 1.327 7.547
2.764 1.447 1.317 7.621
2.763 1.430 1.333 7.684
Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen 1)
1.028 1.542 1.555 723 180 180 363 7.237
1.113 1.599 1.602 754 184 184 385 7.633
1.122 1.668 1.671 788 188 189 410 7.690
1.038 1.676 1.758 784 184 185 415 7.427
1.013 1.677 1.786 784 183 183 419 7.403
1.012 1.682 1.805 792 183 183 426 7.433
1.020 1.688 1.815 794 182 183 429 7.507
1.025 1.695 1.823 799 183 183 432 7.566
6.646 5.957 689
6.911 6.198 713
7.171 6.421 749
7.162 6.386 775
7.181 6.397 784
7.216 6.430 786
7.256 6.469 787
7.298 6.511 788
64 591
65 722
71 520
67 265
66 223
65 217
63 251
63 267
1.879 1.857 22
2.030 1.991 39
2.039 2.017 22
1.787 1.828 -41
1.710 1.781 -71
1.688 1.757 -70
1.724 1.762 -38
1.754 1.770 -15
0 170 23 148
-1 151 24 126
0 150 24 126
-1 174 29 145
1 183 34 149
2 193 34 158
1 187 30 157
1 192 29 163
-19
28
-127
-115
-81
-64
-64
-73
Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen 1) Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Saldo aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiëleactiva Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening) 1)
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Zie de Technische aantekeningen voor details betreffende de berekening van de sluitposten.
S 30
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.2 Niet-financiële rekeningen van het eurogebied (vervolg)
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd)
Middelen
2006
2007
2008
2008 IV 2009 III
2009 I 2009 IV
2009 II 2010 I
2009 III 2010 II
2009 IV 2010 III
7.647 915 8.562
8.060 960 9.020
8.280 946 9.227
8.087 900 8.986
8.060 892 8.952
8.082 894 8.975
8.135 907 9.042
8.184 924 9.109
Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen
2.191 4.083 1.055 3.035 1.628 1.407
2.343 4.269 1.104 3.645 2.048 1.597
2.327 4.446 1.085 3.825 2.265 1.560
2.139 4.441 1.027 3.137 1.754 1.383
2.123 4.433 1.022 2.898 1.552 1.345
2.146 4.436 1.021 2.779 1.441 1.337
2.182 4.452 1.031 2.720 1.388 1.331
2.205 4.468 1.052 2.721 1.371 1.350
Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen
7.329 1.033 1.541 1.547 635 180 177 278
7.727 1.120 1.599 1.593 663 184 182 296
7.795 1.130 1.668 1.663 684 189 186 309
7.536 1.043 1.675 1.750 678 185 181 312
7.512 1.019 1.676 1.779 678 183 179 316
7.547 1.017 1.681 1.797 680 183 180 318
7.621 1.024 1.687 1.807 683 183 179 321
7.684 1.030 1.694 1.815 684 183 180 322
7.237
7.633
7.690
7.427
7.403
7.433
7.507
7.566
64
65
71
67
66
65
63
63
591 1.253 185 23 162
722 1.319 166 24 141
520 1.382 160 24 136
265 1.396 183 29 154
223 1.398 193 34 159
217 1.397 203 34 169
251 1.399 197 30 167
267 1.405 202 29 173
Gegenereerde-inkomstenrekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) 2) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen
Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Saldo aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening)
Bronnen: ECB en Eurostat. 2) Bruto binnenlands product is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde van alle binnenlandse sectoren plus de netto belastingen (belastingen minus subsidies) op producten.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 31
3.3 Huishoudens
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd; uitstaande bedragen aan het einde van de periode)
Inkomsten, besparingen en mutaties in netto waarde Loonsom (+) Bruto exploitatieoverschot en gemengd inkomen (+) Te ontvangen rente (+) Te betalen rente (-) Overige te ontvangen inkomsten uit onroerend goed (+) Overige te betalen inkomsten uit onroerend goed (-) Lopende belastingen op inkomen en vermogen (-). Netto sociale bijdragen (-) Netto sociale uitkeringen (+) Netto te ontvangen inkomensoverdrachten (+) = Bruto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven (-) Mutaties in netto waarde in pensioenfondsen (+) = Bruto besparingen Verbruik vast kapitaal (-) Netto te ontvangen kapitaaloverdrachten (+) Overige mutaties in netto waarde (+) = Mutaties in netto waarde Investeringen, financiering en mutaties in netto waarde Netto verwerving van niet-financiële activa (+) Verbruik vast kapitaal (-) Beleggingen (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Financiering (-) Leningen waarvan: Bij MFI’s binnen het eurogebied Overige mutaties in activa (+) Niet-financiële activa Financiële activa Aandelen en overige deelnemingen Levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Resterende netto stromen (+) = Mutaties in netto waarde Balans Niet-financiële activa Financiële activa (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Resterende netto activa (+) Passiva (-) Leningen waarvan: Bij MFI’s binnen het eurogebied = Netto waarde
2006
2007
2008
2008 IV 2009 III
2009 I 2009 IV
2009 II 2010 I
2009 III 2010 II
2009 IV 2010 III
4.083 1.420 264 167 749 10 794 1.538 1.542 67 5.616 4.902 64 770 342 19 2.614 3.061
4.269 1.491 313 217 807 10 852 1.595 1.587 72 5.866 5.099 64 825 365 12 1.485 1.958
4.446 1.537 347 243 819 10 891 1.664 1.656 72 6.069 5.268 71 867 381 2 -2 356 -1 868
4.441 1.495 274 174 753 10 870 1.671 1.744 79 6.059 5.193 67 928 383 15 -1.530 -970
4.433 1.485 245 148 739 10 860 1.672 1.772 81 6.065 5.194 65 934 383 13 -258 306
4.436 1.485 227 137 731 10 857 1.677 1.791 82 6.070 5.221 65 912 382 11 819 1.360
4.452 1.490 219 132 725 10 857 1.683 1.801 81 6.085 5.252 63 895 382 10 811 1.333
4.468 1.498 215 131 730 11 861 1.690 1.809 80 6.107 5.288 62 879 383 9 831 1.337
608 342
644 365
635 381
569 383
550 383
539 382
540 382
542 383
321 285 1 35 297 2 31 -25
427 350 39 38 145 -33 34 -73
452 438 -10 24 46 -28 45 -109
159 256 -20 -77 362 56 26 87
-19 120 -48 -92 526 90 22 172
-100 64 -84 -80 594 117 -14 220
-91 63 -85 -69 566 112 -7 198
-37 89 -96 -31 464 89 -33 144
-5 -20 290
-2 -72 217
21 -130 137
95 -7 193
99 73 242
110 110 271
102 96 263
64 80 265
406 350
373 283
213 82
102 -16
111 65
130 76
135 104
136 105
2.057 547 458 60 -20 3.061
1.413 80 81 9 -12 1.958
-913 -1 481 -1 259 -261 -13 -1 868
-1.572 9 -132 54 -12 -970
-745 459 236 178 29 306
-19 846 493 269 12 1.360
477 370 140 175 -11 1.333
726 144 23 114 18 1.337
25.650
27.341
26.682
25.980
26.104
26.153
26.576
26.864
4.813 4.462 255 96 11.855 1.018 1.226 4.983
5.269 4.852 293 124 12.055 953 1.257 4.992
5.804 5.322 324 158 10.526 894 1.319 3.583
5.811 5.407 313 92 11.253 919 1.366 3.918
5.773 5.475 244 55 11.520 963 1.383 4.024
5.729 5.447 233 50 11.767 990 1.379 4.113
5.768 5.507 215 46 11.655 1.003 1.352 3.977
5.756 5.499 201 55 11.883 1.011 1.342 4.101
3.529 1.453 4.627 247
3.592 1.400 4.854 222
2.578 1.005 4.730 216
2.804 1.114 5.050 221
2.833 1.192 5.150 235
2.881 1.232 5.285 211
2.764 1.213 5.323 227
2.857 1.245 5.429 238
5.236 4.560 37.329
5.600 4.831 39.287
5.810 4.906 37.419
5.867 4.921 37.398
5.908 4.961 37.725
5.919 4.947 37.942
5.980 5.101 38.245
6.006 5.122 38.735
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s met een looptijd van minder dan 2 jaar en schuldbewijzen uitgegeven door andere sectoren met een looptijd van minder dan 1 jaar.
S 32
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.4 Niet-financiële vennootschappen
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd; uitstaande bedragen aan het einde van de periode)
Inkomsten en besparingen Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) (+) Loonsom (-) Overige belastingen minus productiesubsidies (-) = Bruto exploitatieoverschot (+) Verbruik van vast kapitaal (-) = Netto exploitatieoverschot (+) Te ontvangen inkomsten uit onroerend goed (+) Te ontvangen rente Overige te ontvangen inkomsten uit onroerend goed Te betalen rente en huren (-) = Netto inkomsten uit onderneming (+) Uitgekeerde inkomsten (-) Te betalen belastingen op inkomen en vermogen (-) Te ontvangen sociale bijdragen (+) Te betalen sociale uitkeringen (-) Netto overige te betalen inkomensoverdrachten (-) = Netto besparingen Investeringen, financiering en besparingen Netto verwerving van niet-financiële activa (+) Bruto investeringen in vaste activa (+) Verbruik van vast kapitaal (-) Netto verwerving van overige niet-financiële activa (+) Beleggingen (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Overige (voornamelijk intragroepsleningen) Resterende netto activa (+) Financiering (-) Schuld waarvan: Leningen bij MFI’s binnen het eurogebied waarvan: Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Netto te ontvangen kapitaaloverdrachten (-) = Netto besparingen Financiële balans Financiële activa Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Overige (voornamelijk intragroepsleningen) Resterende netto activa Passiva Schuld waarvan: Leningen bij MFI’s binnen het eurogebied waarvan: Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen
2006
2007
2008
2008 IV 2009 III
2009 I 2009 IV
2009 II 2010 I
2009 III 2010 II
2009 IV 2010 III
4.374 2.588 74 1.712 707 1.007 505 172 332 288 1.223 926 190 75 61 65 55
4.646 2.718 80 1.849 741 1.108 597 204 393 354 1.351 988 212 64 62 57 95
4.763 2.838 76 1.849 777 1.068 595 217 378 404 1.259 1.019 197 66 65 60 -15
4.557 2.804 65 1.689 786 898 501 165 336 322 1.077 930 139 68 66 61 -50
4.522 2.787 62 1.673 787 883 474 148 326 289 1.067 911 125 69 67 62 -29
4.536 2.784 58 1.694 786 903 468 137 331 269 1.102 900 126 70 67 64 16
4.578 2.794 56 1.727 786 936 467 131 337 257 1.146 897 133 70 67 65 54
4.615 2.807 61 1.748 789 955 470 127 343 253 1.172 907 134 70 67 65 69
306 987 707 24
374 1.075 741 38
337 1.095 777 19
131 963 786 -45
75 935 787 -72
69 925 786 -69
114 937 786 -36
140 944 789 -14
158 146 2 10 477 33 -1 285 161 97
168 154 -19 33 742 6 -9 448 297 148
65 15 30 21 701 39 -60 348 373 -27
82 38 40 4 404 40 -45 258 152 -63
109 90 38 -19 193 19 -29 94 109 -35
104 98 4 1 169 -11 -30 76 134 63
46 58 -20 9 289 -5 16 56 221 4
29 49 -27 7 347 -9 18 80 258 44
679 443 38 231 33 199 72 55
890 539 38 379 55 324 68 95
708 396 55 308 7 301 72 -15
234 -19 91 288 71 217 78 -50
112 -113 84 178 66 112 79 -29
139 -102 103 169 66 103 78 16
162 -87 81 154 47 107 81 54
234 -27 69 177 37 139 81 69
1.674 1.367 183 124 10.072 143 280 7.505 2.144 333
1.826 1.507 159 161 11.041 181 268 8.153 2.439 385
1.904 1.537 185 182 9.429 215 215 6.179 2.819 413
1.972 1.580 222 170 10.261 228 150 6.982 2.901 396
2.011 1.634 206 171 10.488 220 186 7.161 2.921 395
1.989 1.604 198 187 10.793 217 194 7.384 2.998 432
1.984 1.610 181 193 10.709 220 200 7.186 3.104 451
1.997 1.626 181 191 11.069 219 181 7.511 3.158 431
7.880 3.957 680 13.172 4.543 8.629
8.696 4.482 683 14.368 5.041 9.328
9.427 4.875 740 10.773 2.920 7.853
9.518 4.771 819 11.957 3.373 8.584
9.519 4.715 820 12.265 3.508 8.757
9.610 4.717 874 12.485 3.590 8.895
9.684 4.737 884 11.904 3.316 8.588
9.721 4.718 894 12.558 3.542 9.015
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s met een looptijd van minder dan 2 jaar en schuldbewijzen uitgegeven door andere sectoren met een looptijd van minder dan 1 jaar.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 33
3.5 Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
(EUR miljard; gecumuleerde stromen op jaarbasis; uitstaande bedragen ultimo
Financiële rekening, financiële transacties Beleggingen (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Leningen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Resterende netto activa (+) Financiering (-) Schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Verzekeringstechnische reserves Netto kapitaal van huishoudens in levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken = Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties Overige-mutatiesrekening Overige mutaties in financiële activa (+) Aandelen en overige deelnemingen Resterende netto activa Overige mutaties in passiva (-) Aandelen en overige deelnemingen Verzekeringstechnische reserves Netto kapitaal van huishoudens in levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken = Overige mutaties in netto financiële waarde Financiële balans Financiële activa (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Leningen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Resterende netto activa (+) Passiva (-) Schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Verzekeringstechnische reserves Netto aandeel van huishoudens in levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken = Netto financieel vermogen
2006
2007
2008
2008 IV 2009 III
2009 I 2009 IV
2009 II 2010 I
2009 III 2010 II
2009 IV 2010 III
63 11 3 49 309 62 117 1 2 32 95 14
66 6 2 57 165 47 48 -15 -1 22 65 -3
113 57 20 36 72 -3 6 38 2 29 1 27
47 -1 6 42 140 29 -8 28 -100 6 185 7
31 -33 9 55 208 19 50 15 -88 -3 215 5
17 -21 1 37 274 2 83 13 -83 2 256 25
33 2 12 19 268 -5 152 13 -82 5 185 18
56 6 11 39 265 -4 158 18 -1 6 89 17
6 50 11 318
3 -2 3 241
12 27 9 139
10 12 5 199
1 -25 3 272
0 -16 3 319
6 -11 3 300
4 12 5 294
301
226
117
193
257
304
291
286
17 1
15 -17
22 26
7 -33
14 -7
15 10
10 21
8 24
171 -54
-2 -28
-600 46
-30 85
232 59
368 100
183 126
116 128
41 54
-32 13
-195 -260
-48 56
20 175
96 258
33 175
-16 120
53
14
-257
61
177
262
174
118
1 22
-1 -10
-3 -99
-5 47
-2 96
-4 113
2 101
1 140
501 157 80 264 5.191 598 1.863 429 742 475 1.083 185
564 163 80 320 5.333 646 1.886 415 718 514 1.154 167
680 224 98 358 4.817 641 1.904 452 416 436 967 233
693 190 102 400 5.186 664 1.977 464 411 461 1.210 236
720 195 99 426 5.320 661 2.007 468 420 469 1.295 228
727 196 103 428 5.532 660 2.101 475 435 476 1.386 252
747 206 108 433 5.519 656 2.149 480 411 466 1.358 267
763 203 107 453 5.654 660 2.214 483 435 473 1.389 285
36 256 688 5.015
29 252 658 5.269
47 281 471 5.147
49 272 497 5.490
53 254 495 5.594
56 266 515 5.748
59 271 479 5.795
58 284 486 5.903
4.309
4.548
4.409
4.738
4.843
4.990
5.033
5.142
706 -117
720 -144
739 -217
752 -194
751 -128
759 -75
762 -71
761 -29
Bron: ECB. 1) Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s met een looptijd van minder dan 2 jaar en schuldbewijzen uitgegeven door andere sectoren met een looptijd van minder dan 1 jaar.
S 34
ECB Maandbericht Maart 2011
4
Financiële markten 4.1 Effecten m.u.v. aandelen, naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van emittent en valuta
(EUR miljard en groeipercentages gedurende de periode; voor seizoen gecorrigeerd; transacties gedurende de maand en uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen) Totaal in euro Uitstaande bedragen
Bruto uitgiften
1
2
Door ingezetenen van het eurogebied
1)
Netto Uitstaande uitgiften bedragen 3
4
In euro Bruto uitgiften 5
2009 dec. 2010 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
Bruto uitgiften
In alle valuta’s Netto Twaalf uitgiften maands groei
Seizoenvrij 2) Netto Zesmaands uitgiften groei
6
7
8
9
10
11
12
884,8 -61,4 1.028,3 42,9 811,1 39,8 923,6 101,5 947,9 53,6 839,6 38,6 984,2 -1,4 967,2 47,9 804,9 62,7 907,3 18,4 842,7 42,0 957,3 197,1 838,0 -134,4 Langlopend 154,0 -25,5 278,0 32,9 193,7 63,4 250,1 107,8 223,5 47,8 148,4 33,7 245,7 29,9 240,9 36,5 127,4 32,0 228,0 14,5 195,5 51,1 319,1 157,7 176,8 -5,4
15.276,1 15.365,2 15.414,5 15.529,4 15.612,9 15.721,9 15.702,8 15.676,6 15.783,1 15.737,2 15.776,6 16.057,9 15.872,6
969,4 1.140,6 900,4 1.031,3 1.054,4 944,1 1.081,6 1.068,6 912,1 1.011,9 949,1 1.069,1 909,8
-61,8 66,4 37,1 109,7 77,2 58,7 -12,9 15,0 82,4 4,9 53,9 236,3 -170,4
7,8 7,1 5,9 5,5 5,2 4,3 3,7 3,3 3,7 3,1 3,2 4,3 3,7
13,3 61,7 -9,8 94,7 50,2 -6,1 7,4 47,6 143,8 48,1 25,9 209,0 -121,0
4,8 4,3 3,1 2,7 3,1 2,5 2,6 2,4 4,4 3,8 3,4 6,3 4,6
13.638,3 13.711,3 13.785,0 13.902,3 13.978,0 14.085,0 14.098,8 14.076,1 14.141,9 14.099,1 14.156,2 14.385,8 14.342,8
166,1 315,9 211,7 281,5 255,3 181,7 265,6 268,3 152,8 258,4 232,7 357,6 190,8
-34,3 53,8 62,1 113,6 68,4 59,6 23,2 14,6 43,7 4,6 67,0 188,8 -29,0
8,9 8,5 7,5 7,2 7,1 6,0 5,1 4,8 4,7 4,2 4,1 4,9 4,9
-15,2 105,1 13,3 108,6 54,6 -4,8 5,2 57,4 104,6 37,2 60,2 157,4 -27,1
6,0 6,3 4,8 4,8 4,6 3,7 4,2 3,4 4,8 3,7 3,8 6,1 5,7
2009 dec. 2010 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
Netto Uitstaande uitgiften bedragen
Totaal 15.896,8 15.937,5 15.975,4 16.119,8 16.163,1 16.170,8 16.155,6 16.176,5 16.241,6 16.260,8 16.270,1 16.447,0 16.295,7
938,3 1.091,0 860,1 1.027,9 1.003,9 867,5 1.049,7 1.005,9 845,3 983,8 887,6 996,2 870,7
-63,2 40,3 38,1 143,4 45,7 9,2 7,9 21,9 65,4 19,5 12,0 178,2 -151,6
13.646,1 13.689,6 13.729,2 13.831,7 13.883,3 13.920,4 13.895,9 13.942,8 14.005,1 14.023,2 14.062,6 14.258,6 14.124,5
14.349,2 14.387,5 14.443,8 14.577,4 14.623,7 14.635,1 14.639,5 14.673,0 14.704,4 14.708,6 14.747,6 14.889,4 14.865,2
169,6 309,6 212,2 310,4 246,8 154,4 273,0 260,3 140,8 268,2 222,2 335,6 183,9
-35,4 39,2 56,8 132,7 47,4 11,8 29,1 34,7 32,1 4,6 39,2 142,8 -23,3
12.213,9 12.245,9 12.308,9 12.417,5 12.464,7 12.498,0 12.503,2 12.538,5 12.569,7 12.583,9 12.634,8 12.791,6 12.785,3
G15. Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied
(EUR miljard)
totale bruto uitgiften (rechterschaal) totale uitstaande bedragen (linkerschaal) uitstaande bedragen in euro (linkerschaal)
18000
1600
16000
1400
14000
1200
12000
1000
10000
800
8000
600
6000
400
4000
200
2000
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
0
Bronnen: ECB en BIS (voor uitgiften door niet-ingezetenen van het eurogebied). 1) Totale in euro luidende effecten met uitzondering van aandelen, uitgegeven door ingezetenen en niet-ingezetenen van het eurogebied. 2) Voor details betreffende de berekening van de groei wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De zesmaands groeipercentages zijn op jaarbasis.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 35
4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype
(EUR miljard; transacties gedurende de maand en uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen)
1. Uitstaande bedragen en bruto uitgiften Uitstaande bedragen Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 3 4
1
2
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
15.276 15.873 15.529 15.703 15.737 15.873 15.737 15.777 16.058 15.873
5.376 5.245 5.468 5.454 5.427 5.245 5.427 5.265 5.299 5.245
3.213 3.294 3.174 3.212 3.204 3.294 3.204 3.222 3.307 3.294
805 857 843 848 848 857 848 854 863 857
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
1.638 1.530 1.627 1.604 1.638 1.530 1.638 1.620 1.672 1.530
733 572 747 734 743 572 743 591 611 572
88 114 80 95 94 114 94 101 104 114
72 67 77 73 72 67 72 73 72 67
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
13.638 14.343 13.902 14.099 14.099 14.343 14.099 14.156 14.386 14.343
4.643 4.673 4.722 4.720 4.684 4.673 4.684 4.674 4.688 4.673
3.125 3.179 3.094 3.117 3.110 3.179 3.110 3.121 3.204 3.179
733 791 767 775 776 791 776 781 791 791
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
8.829 9.513 9.097 9.312 9.335 9.513 9.335 9.385 9.524 9.513
2.587 2.668 2.658 2.663 2.650 2.668 2.650 2.657 2.679 2.668
1.034 1.101 1.053 1.083 1.070 1.101 1.070 1.077 1.108 1.101
599 675 626 654 658 675 658 664 673 675
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
4.371 4.369 4.340 4.320 4.322 4.369 4.322 4.328 4.407 4.369
1.769 1.736 1.775 1.768 1.754 1.736 1.754 1.739 1.730 1.736
2.024 1.973 1.961 1.949 1.962 1.973 1.962 1.965 2.009 1.973
123 108 130 110 109 108 109 109 109 108
Bruto uitgiften Overheid Centrale Overige overheid overheid
5 5.508 6.023 5.654 5.770 5.821 6.023 5.821 5.995 6.142 6.023
6
Totaal
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
7
8
374 1.126 454 1.006 389 1.024 418 1.027 437 998 454 976 437 1.012 441 949 447 1.069 454 910 Kortlopend 724 21 876 732 45 758 706 17 754 681 21 793 692 37 771 732 45 716 692 37 753 817 38 716 845 40 712 732 45 719 2) Langlopend 4.784 353 251 5.291 409 248 4.948 372 270 5.089 398 234 5.130 400 227 5.291 409 260 5.130 400 258 5.178 403 233 5.297 406 358 5.291 409 191 waarvan: Langlopend met vaste rente 4.338 271 173 4.777 291 156 4.482 278 186 4.625 286 156 4.670 286 141 4.777 291 141 4.670 286 179 4.699 289 149 4.773 290 182 4.777 291 92 waarvan: Langlopend met variabele rente 374 81 62 435 115 77 382 93 70 383 110 65 386 112 73 435 115 102 386 112 66 402 113 74 445 115 159 435 115 72
1)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 9 10
Overheid Centrale Overige overheid overheid
11
12
734 624 642 661 631 564 627 559 548 583
62 76 61 62 75 107 61 76 150 96
86 72 74 80 67 65 71 69 66 59
221 208 227 198 197 212 222 217 279 139
22 25 20 26 27 29 30 29 25 32
635 533 536 570 546 482 524 473 472 502
19 31 27 31 28 36 24 36 32 40
69 60 61 67 58 53 55 53 54 52
137 118 120 110 118 123 128 132 138 98
15 17 10 16 20 22 22 22 16 27
99 91 106 91 86 81 103 86 76 81
44 46 33 31 46 72 37 40 119 56
17 12 13 13 9 12 17 15 12 8
84 91 107 89 79 89 94 84 141 41
7 9 10 10 6 7 8 7 9 5
60 50 61 47 48 42 63 48 49 29
18 13 10 12 12 19 13 17 20 18
16 11 12 11 8 11 13 15 11 8
74 78 95 81 70 65 84 64 96 35
4 5 7 5 4 5 5 5 6 3
28 34 38 37 29 33 31 33 21 45
25 29 20 17 33 44 23 21 92 18
1 1 1 1 1 0 3 0 1 0
6 10 7 5 6 22 6 17 43 6
2 4 3 6 3 2 3 2 3 2
Bron: ECB. 1) Maandgegevens betreffende bruto uitgiften hebben betrekking op transacties gedurende de maand. Voor vergelijkingsdoeleinden hebben kwartaal- en jaargegevens betrekking op de respectieve maandgemiddelden. 2) Het verschil tussen het totaal aan langlopende schuldbewijzen en langlopende schuldbewijzen met een vaste of variabele rente bestaat uit obligaties met een nul-couponrente en herwaarderingseffecten.
S 36
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype
(EUR miljard tenzij anders aangegeven; transacties gedurende de periode; nominale bedragen)
2. Netto uitgiften Niet seizoenvrij Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
1
2
Seizoenvrij 1)
1)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 3 4
Overheid Centrale Overige overheid overheid
5
6
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 9 10
7
8
86,7 46,0 48,9 17,1 79,8 38,0 48,1 25,9 209,0 -121,0
10,2 -1,4 7,5 -15,1 12,1 -10,2 18,2 -37,5 9,2 -2,3
18,8 5,7 2,0 2,7 25,5 -7,6 4,0 -7,8 69,9 -84,7
87,6 56,0 75,6 18,3 66,4 63,5 37,2 60,2 157,4 -27,1
15,2 1,9 12,6 -17,5 6,3 6,2 23,5 -3,8 -5,4 27,6
22,0 3,5 5,2 -1,6 24,3 -13,8 2,3 -10,3 66,0 -97,1
Overheid Centrale Overige overheid overheid
11
12
8,2 5,3 10,4 0,8 5,0 5,2 7,4 7,6 3,3 4,7
46,7 31,6 24,6 23,0 29,5 49,5 8,3 61,7 123,6 -37,0
2,9 4,7 4,5 5,7 7,7 1,1 10,2 1,9 3,0 -1,7
12,7 5,8 10,7 2,2 4,8 5,6 9,2 8,4 3,3 5,0
34,6 41,6 43,0 30,8 28,6 64,0 -2,7 64,3 92,2 35,4
3,1 3,1 4,2 4,4 2,3 1,6 5,0 1,6 1,2 2,0
Totaal 2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
87,0 46,5 71,0 41,0 34,1 39,9 4,9 53,9 236,3 -170,4
10,3 -1,2 25,7 -12,6 2,7 -20,5 -7,5 -26,6 10,8 -45,6
19,2 5,8 -15,7 8,1 1,9 28,7 -24,7 19,5 76,8 -10,4
8,5 5,3 11,5 5,0 2,6 2,3 6,1 7,6 3,5 -4,4
46,2 31,5 46,4 34,9 20,5 24,1 22,3 48,7 140,3 -116,8
2009 2010 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
87,7 55,9 76,5 50,4 21,0 75,6 4,6 67,0 188,8 -29,0
15,1 1,9 22,4 -7,6 -1,4 -5,9 4,5 -5,0 -6,2 -6,6
22,3 3,6 -12,9 3,4 2,1 21,9 -22,7 12,4 74,5 -21,3
12,6 5,8 9,9 6,1 3,0 4,1 9,9 7,1 3,8 1,3
34,5 41,5 52,8 43,9 16,3 52,8 10,5 49,0 113,9 -4,6
2,8 5,1 3,1 5,6 6,4 5,4 8,8 4,6 4,9 6,8
Langlopend 3,2 3,1 4,3 4,6 0,9 2,8 2,4 3,6 2,8 2,1
G16. Netto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen: wel en niet voor seizoen gecorrigeerd
(EUR miljard; transacties gedurende de maand; nominale bedragen)
250
netto uitgiften netto uitgiften, seizoenvrij
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150
-200
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-200
Bron: ECB. 1) Maandgegevens betreffende netto uitgiften hebben betrekking op transacties gedurende de maand. Voor vergelijkingsdoeleinden hebben kwartaal- en jaargegevens betrekking op de respectieve maandgemiddelden.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 37
4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1)
(mutaties in procenten)
Twaalfmaands groei (niet seizoenvrij) Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
1
2
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 3
4
Zesmaands groei (seizoenvrij)
Overheid Centrale Overige overheid overheid
5
2009 dec. 2010 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
7,8 7,1 5,9 5,5 5,2 4,3 3,7 3,3 3,7 3,1 3,2 4,3 3,7
2,3 2,4 0,7 1,5 1,3 -0,2 -0,4 -0,9 -0,3 -0,3 0,1 0,1 -0,3
10,3 9,2 6,2 4,6 3,6 2,9 1,8 0,5 1,7 1,0 0,7 2,8 2,1
14,5 13,9 15,0 16,1 16,1 15,0 12,3 10,1 10,2 8,6 8,4 8,3 8,0
11,2 10,1 9,7 8,5 8,4 8,0 7,2 7,4 7,2 6,2 6,2 7,9 6,8
2009 dec. 2010 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
8,9 8,5 7,5 7,2 7,1 6,0 5,1 4,8 4,7 4,2 4,1 4,9 4,9
4,0 4,8 3,3 3,8 3,2 1,6 0,9 0,2 -0,3 0,0 0,0 -0,4 0,5
12,5 10,1 7,1 5,5 4,4 3,3 2,0 0,7 1,4 0,7 0,4 2,5 1,4
26,1 23,1 22,5 22,6 21,5 18,5 16,0 12,7 12,9 11,2 10,5 9,7 9,5
9,5 9,5 9,7 9,2 10,4 10,1 9,1 10,2 10,2 8,9 9,1 10,4 10,4
6
Totaal
10,0 9,4 11,0 11,8 11,2 10,4 13,7 15,2 15,4 16,6 16,0 16,4 15,9
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen
Overheid Centrale Overige overheid overheid
7
8
9
10
11
12
4,8 4,3 3,1 2,7 3,1 2,5 2,6 2,4 4,4 3,8 3,4 6,3 4,6
-0,1 0,6 -1,3 -0,3 2,3 0,1 -0,8 -2,4 0,6 -0,3 -2,0 0,1 0,2
2,8 0,5 -1,9 -3,2 -3,0 -2,0 0,9 0,7 5,4 5,4 4,4 8,0 3,4
16,5 12,2 15,5 13,1 13,2 12,6 8,3 8,0 5,4 4,2 3,8 4,2 7,5
9,3 8,8 8,1 6,9 5,3 5,4 5,2 6,0 6,4 5,6 7,1 10,4 8,3
10,9 8,6 11,5 12,3 12,9 11,3 16,7 22,4 19,9 21,1 19,0 21,7 13,0
6,0 6,3 4,8 4,8 4,6 3,7 4,2 3,4 4,8 3,7 3,8 6,1 5,7
2,4 3,6 0,3 1,4 1,7 -0,8 -0,6 -3,1 -1,0 -1,4 -1,7 -0,1 1,6
3,4 0,8 -1,6 -3,0 -2,6 -2,0 0,7 0,8 4,6 4,4 3,5 7,3 2,0
21,4 16,6 19,3 17,0 15,7 12,7 10,7 9,0 7,0 5,6 5,6 6,7 8,4
8,9 10,4 10,7 10,6 9,7 9,9 9,4 10,1 9,7 7,3 8,5 10,8 11,3
11,2 11,1 11,8 13,8 12,7 9,9 14,7 13,1 11,8 10,8 10,0 12,9 6,1
Langlopend 12,0 11,6 12,4 12,8 11,0 8,9 12,9 12,1 11,8 12,3 11,4 11,3 10,3
G17. Twaalfmaands groei langlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen
(mutaties in procenten per jaar)
overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bron: ECB. 1) Voor details betreffende de berekening van de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De zesmaands groeipercentages zijn op jaarbasis.
S 38
ECB Maandbericht Maart 2011
-5
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1) (vervolg)
(mutaties in procenten) Totaal
Langlopend met vaste rente MFI’s Niet-MFI’s (m.i.v. het NietNietEuro monetaire financiële systeem) financiële vennootvennootschappen schappen
13
14
15
16
Overheid Centrale Overige overheid overheid
17
Totaal
18
19
Langlopend met variabele rente MFI’s Niet-MFI’s Overheid (m.i.v. het NietNietCentrale Overige Euro monetaire financiële overheid overheid systeem) financiële vennootvennootschappen schappen 20
21
22
23
24
In alle valuta’s tezamen 2009 2010 2010 I II III IV 2010 juli aug. sept. okt. nov. dec.
9,5 8,8 11,1 9,7 7,5 7,0 7,7 7,5 7,0 6,9 7,1 7,0
7,1 5,6 9,8 7,3 3,1 2,7 3,1 2,6 2,8 2,9 2,5 2,5
18,0 6,7 13,5 7,3 3,4 3,3 3,2 3,6 2,2 3,1 3,7 4,0
25,0 19,6 28,8 23,1 16,1 12,4 15,8 16,2 13,7 12,7 11,8 11,6
8,1 9,9 9,6 10,2 10,1 9,7 10,5 10,3 9,7 9,4 10,0 9,9
2009 2010 2010 I II III IV 2010 juli aug. sept. okt. nov. dec.
10,1 9,0 11,4 9,9 7,9 7,2 8,1 7,9 7,3 7,1 7,2 7,2
9,0 5,5 10,8 7,4 2,7 1,6 2,7 2,2 2,0 1,9 1,2 1,2
21,4 7,8 14,9 8,3 4,5 4,4 4,1 4,7 3,5 4,3 4,6 5,0
23,3 20,0 29,2 23,5 16,4 12,9 16,3 16,5 14,4 13,2 12,2 12,3
8,2 10,0 9,7 10,2 10,3 9,9 10,7 10,5 9,9 9,5 10,1 10,1
4,3 7,4 8,3 7,5 7,2 6,8 6,7 7,1 7,8 7,0 6,8 5,3
12,0 -0,2 1,2 -1,0 -1,2 0,1 -1,4 -1,1 -1,0 -0,5 1,0 0,6
1,8 -3,7 -3,8 -4,2 -3,6 -3,1 -3,5 -3,9 -3,2 -3,2 -3,8 -1,5
35,7 1,1 5,8 0,3 -1,2 -0,3 -1,8 -0,8 -0,7 -0,8 0,9 -1,4
-1,9 -1,3 -2,1 -0,4 -1,8 -0,8 -2,0 -2,1 -1,2 -1,1 -0,5 -0,4
0,1 6,8 4,6 5,5 4,8 12,3 5,4 6,6 3,3 8,7 18,6 15,9
20,7 26,1 26,9 23,4 28,5 25,7 30,0 27,0 26,3 25,4 25,3 26,7
3,7 7,3 8,0 7,2 7,2 6,9 6,8 7,3 7,9 7,2 6,9 5,5
14,3 0,0 1,6 -1,1 -1,0 0,5 -1,1 -0,8 -0,6 -0,1 1,3 1,1
3,9 -3,1 -3,4 -3,9 -2,9 -2,3 -2,9 -3,1 -2,5 -2,5 -2,9 -0,2
38,2 0,9 6,3 -0,2 -1,4 -0,7 -1,8 -1,1 -0,6 -0,9 0,2 -2,1
-2,4 -1,7 -2,4 -0,6 -2,5 -1,2 -2,6 -2,7 -1,7 -1,5 -0,9 -0,8
-0,4 6,0 3,2 4,1 4,1 12,4 4,4 6,2 2,9 8,6 18,8 16,2
21,8 26,4 26,9 23,4 28,6 26,5 30,3 27,1 26,1 26,2 26,4 27,7
in euro
G18. Twaalfmaands groei kortlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen
(mutaties in procenten per jaar)
overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
-20
-20
-40
-40
-60
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-60
Bron: ECB. 1) De mutaties in procenten per jaar in maandgegevens hebben betrekking op het einde van de maand, die in de kwartaal- en jaargegevens hebben daarentegen betrekking op de mutatie op jaarbasis van het periodegemiddelde. Zie voor details de Technische aantekeningen.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 39
4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; marktwaarde)
1. Uitstaande bedragen en twaalfmaands groeipercentages (uitstaande bedragen per ultimo)
Totaal Totaal
MFI’s
Index: Twaalfmaands dec. 2001 = 100 groeipercentage
Totaal
Twaalfsmaands groeipercentage
Niet-monetaire financiële Niet-financiële vennootschappen vennootschappen Totaal Twaalfsmaands Totaal Twaalfsmaands groeipercentage groeipercentage
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2008
dec.
3.509,5
105,4
1,0
375,0
5,9
282,5
2,7
2.852,1
-0,1
2009
jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
3.312,9 2.941,5 3.024,7 3.457,7 3.604,0 3.556,1 3.841,4 4.039,5 4.208,3 4.063,0 4.077,6 4.409,3
105,6 105,6 106,1 106,2 106,5 107,3 107,5 107,5 107,6 107,8 108,1 108,5
1,1 1,1 1,5 1,6 1,9 2,7 2,7 2,7 2,8 2,7 2,7 3,0
340,9 273,8 312,8 410,4 448,8 445,3 505,7 568,4 588,4 563,3 563,8 566,0
7,5 7,4 8,0 8,3 8,9 9,9 9,6 9,5 8,5 9,0 8,8 9,2
259,0 206,3 223,9 274,6 283,3 279,4 301,1 321,7 352,3 326,8 318,5 349,4
2,8 2,8 2,9 3,0 2,9 3,9 3,6 4,0 4,1 1,3 2,2 5,3
2.712,9 2.461,3 2.488,0 2.772,7 2.871,9 2.831,3 3.034,6 3.149,3 3.267,6 3.173,0 3.195,3 3.493,8
-0,1 -0,1 0,4 0,5 0,8 1,5 1,6 1,6 1,8 1,9 1,9 1,8
2010
jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
4.241,8 4.160,3 4.473,4 4.408,1 4.092,5 4.053,8 4.255,3 4.120,3 4.344,3 4.529,9 4.408,1 4.591,6
108,7 108,7 109,0 109,0 109,1 109,3 109,4 109,4 109,4 109,8 110,0 110,0
2,9 3,0 2,8 2,7 2,4 1,9 1,7 1,7 1,7 1,8 1,7 1,3
516,7 499,3 543,6 508,4 445,9 446,4 519,8 479,3 487,0 514,4 437,8 458,4
8,3 8,3 7,5 7,1 6,3 5,7 5,1 5,1 5,1 7,3 6,8 6,5
339,3 337,8 363,8 344,3 321,4 314,3 336,8 313,2 325,3 332,4 311,3 329,4
5,3 5,4 5,4 5,3 5,3 4,4 4,5 4,1 4,0 4,0 3,8 0,6
3.385,9 3.323,2 3.566,0 3.555,4 3.325,2 3.293,1 3.398,6 3.327,9 3.531,9 3.683,1 3.659,0 3.803,8
1,9 2,0 1,8 1,7 1,5 1,0 0,9 1,0 0,9 0,8 0,8 0,7
G19. Twaalfmaandse groei van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
(mutaties in procenten per jaar)
12
niet-financiële MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen niet-financiële vennootschappen
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Bron: ECB. 1) Voor details betreffende de berekening van de index en de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
S 40
ECB Maandbericht Maart 2011
2009
2010
-4
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
(EUR miljard; marktwaarde)
2. Transacties gedurende de maand Totaal
MFI’s
Bruto Aflossingen uitgiften 1 2 8,5 2,6
2008 dec.
Netto uitgiften 3 6,0
Bruto Aflossingen uitgiften 4 5 0,0 0,0
Netto uitgiften 6 0,0
Niet-monetaire financiële vennootschappen Bruto Aflossingen Netto uitgiften uitgiften 7 8 9 0,5 0,0 0,4
Niet-financiële vennootschappen Bruto Aflossingen uitgiften 10 11 8,0 2,5
Netto uitgiften 12 5,5
2009 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
6,3 0,2 13,7 3,7 11,4 27,8 7,2 4,0 5,0 7,7 11,6 16,2
0,5 0,9 0,2 0,3 0,3 2,0 0,2 3,3 0,3 0,3 0,2 0,2
5,8 -0,7 13,4 3,4 11,1 25,8 7,0 0,7 4,7 7,4 11,4 16,1
5,7 0,0 3,6 1,2 4,4 4,8 3,0 0,0 0,6 4,5 9,0 1,9
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
5,7 0,0 3,6 1,2 4,4 4,8 3,0 0,0 0,6 4,5 9,0 1,9
0,1 0,0 0,2 0,1 0,2 3,3 0,0 1,3 0,2 0,1 1,0 10,4
0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1
0,0 -0,1 0,1 0,0 0,1 3,0 0,0 1,3 0,2 0,1 1,0 10,3
0,5 0,2 9,9 2,4 6,8 19,7 4,1 2,7 4,2 3,1 1,6 4,0
0,4 0,8 0,2 0,3 0,3 1,8 0,1 3,3 0,2 0,2 0,2 0,1
0,1 -0,6 9,7 2,1 6,5 18,0 4,0 -0,6 3,9 2,8 1,4 3,9
2010 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
6,4 2,2 9,6 1,8 3,2 8,4 3,6 1,8 1,6 16,3 8,2 3,5
0,0 0,3 0,2 0,4 0,8 0,4 0,8 1,2 0,2 1,1 1,2 3,4
6,4 1,9 9,4 1,5 2,4 8,0 2,7 0,6 1,4 15,2 7,0 0,1
4,1 0,0 2,6 0,1 1,9 2,2 0,7 0,0 0,2 14,0 5,9 0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
4,1 0,0 2,6 0,0 1,9 2,2 0,7 0,0 0,2 14,0 5,9 0,2
0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 0,4 0,5 0,0 0,0 0,2 0,2 0,6
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,3
0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 0,4 0,5 0,0 0,0 0,2 0,2 0,3
2,3 2,0 6,9 1,8 1,3 5,8 2,4 1,7 1,4 2,0 2,1 2,7
0,0 0,3 0,2 0,3 0,8 0,4 0,8 1,2 0,2 1,1 1,2 3,1
2,3 1,7 6,7 1,5 0,4 5,4 1,6 0,6 1,2 1,0 0,9 -0,4
G20. Bruto uitgiften van genoteerde aandelen, naar sector van de emittent
(EUR miljard; transacties gedurende de maand; marktwaarde) MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen niet-financiële vennootschappen
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
0
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 41
4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 1)
(procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
1. Rente op deposito’s (nieuwe contracten) Deposito’s van huishoudens Met vaste looptijd
Giraal 2)
Tot en met 1 jaar 1 0,42 0,42 0,41 0,40 0,43 0,43 0,43 0,43 0,44 0,44 0,43 0,43
2010 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan.
2 1,75 1,90 2,02 2,04 2,16 2,31 2,21 2,25 2,35 2,33 2,27 2,38
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar 3 2,24 2,38 2,64 2,73 2,26 2,59 2,54 2,76 2,75 2,65 2,77 2,61
Met opzegtermijn 2), 3)
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
4 2,36 2,24 2,14 2,24 2,47 2,36 2,35 2,28 2,80 2,66 2,59 2,77
5 1,45 1,45 1,42 1,40 1,41 1,40 1,50 1,55 1,54 1,54 1,55 1,53
6 2,11 2,05 2,01 1,98 1,96 1,93 1,91 1,85 1,82 1,83 1,84 1,85
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Giraal 2) Met vaste looptijd Tot en met 1 jaar 7 0,44 0,44 0,43 0,43 0,43 0,45 0,45 0,46 0,50 0,50 0,51 0,54
8 0,73 0,79 0,78 0,77 0,89 1,06 1,01 1,11 1,18 1,16 1,19 1,29
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar 9 2,11 2,73 2,78 2,78 1,85 2,11 2,01 2,18 2,36 2,45 2,56 2,42
Repo’s
Meer dan 2 jaar 10 2,39 2,35 2,30 2,26 2,29 2,22 2,22 2,81 2,53 2,41 2,60 2,52
11 0,53 0,50 0,58 0,52 0,66 0,74 0,70 0,71 0,94 0,90 1,07 1,02
2. Rente op leningen aan huishoudens (nieuwe contracten) Doorlopende Consumptief krediet Woninghypotheken Overige leningen kredieten en Naar oorspronkelijke rentelooptijd Effectieve Naar oorspronkelijke rentelooptijd Effectieve naar oorspronkelijke rentelooprekeningtijd rente in rente in courantkredieten, Variabele Meer dan Meer dan procenten Variabele Meer dan Meer dan Meer dan procenten Variabele Meer dan Meer dan gemaks- en ver4) 4) rente tot 1 jaar tot 5 jaar per jaar rente tot 1 jaar tot 5 jaar tot 10 jaar per jaar rente tot 1 jaar tot 5 jaar lengde kredieten met 1 en met en met 1 en met en met en met 1 en met kaartschuld 2) jaar 5 jaar jaar 5 jaar 10 jaar jaar 5 jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 2010 feb. 9,01 6,72 6,25 7,98 7,78 2,68 3,83 4,32 4,18 3,74 3,16 4,48 4,74 maart 8,82 6,35 6,21 7,94 7,59 2,63 3,72 4,21 4,15 3,66 3,05 4,61 4,55 april 8,77 6,78 6,12 7,92 7,67 2,62 3,71 4,18 4,12 3,68 3,06 4,32 4,53 mei 8,77 6,69 6,14 7,84 7,62 2,58 3,64 4,14 4,01 3,58 3,09 4,45 4,50 juni 8,79 5,18 6,13 7,74 7,11 2,56 3,59 4,06 3,90 3,54 3,01 4,22 4,27 juli 8,73 5,48 6,22 7,77 7,32 2,66 3,60 3,94 3,84 3,64 3,15 4,29 4,27 aug. 8,72 5,38 6,26 7,87 7,35 2,83 3,63 3,95 3,80 3,76 3,35 4,52 4,14 sept. 8,74 5,52 6,18 7,87 7,31 2,75 3,57 3,84 3,74 3,62 3,33 4,35 4,07 okt. 8,66 5,36 6,03 7,71 7,15 2,76 3,57 3,78 3,69 3,61 3,37 4,43 4,21 nov. 8,61 5,39 6,08 7,64 7,15 2,80 3,55 3,76 3,70 3,65 3,55 4,37 4,17 dec. 8,58 5,16 5,95 7,23 6,86 2,78 3,54 3,80 3,70 3,68 3,39 4,31 4,15 4,32 4,30 2011 jan. 8,62 5,06 6,13 7,81 7,15 2,94 3,71 3,91 3,86 3,82 3,37
3. Rente op leningen aan niet-financiële vennootschappen (nieuwe contracten)
2010 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan.
Doorlopende kredieten en rekeningcourantkredieten, gemaks- en verlengde kredietkaartschuld 2) 1 4,03 3,98 3,98 3,97 3,70 3,70 3,75 3,80 3,83 3,85 3,86 4,02
Overige leningen tot en met EUR 1 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd Variabele rente Meer dan 1 jaar Meer dan 5 jaar tot en met 1 jaar tot en met 5 jaar 2 3,25 3,24 3,19 3,25 3,25 3,26 3,38 3,34 3,42 3,56 3,50 3,45
3 4,22 4,21 4,17 4,12 4,09 4,23 4,14 4,10 4,16 4,26 4,18 4,15
4 4,05 4,00 3,90 3,86 3,80 3,95 3,84 3,78 3,82 3,82 3,86 3,86
Overige leningen van meer dan EUR 1 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd Variabele rente Meer dan 1 jaar Meer dan 5 jaar tot en met 1 jaar tot en met 5 jaar 5 1,94 1,99 2,00 1,96 2,17 2,26 2,28 2,26 2,33 2,42 2,59 2,45
6 2,90 2,54 2,72 2,84 2,86 2,85 2,92 2,72 2,94 3,05 2,82 2,94
7 3,61 3,44 3,45 3,41 3,37 3,20 3,65 3,51 3,46 3,53 3,50 3,93
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Voor deze categorie zijn de nieuwe contracten en de uitstaande bedragen hetzelfde. Ultimocijfers. Het kan zijn dat gegevens per juni 2010 niet geheel vergelijkbaar zijn met die van vóór deze datum als gevolg van methodologische veranderingen die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van Verordeningen ECB/2008/32 en ECB/2009/7 (tot wijziging van Verordening ECB/2001/18). 3) Voor deze categorie zijn de huishoudens en de niet-financiële vennootschappen tezamen genomen en toegewezen aan huishoudens, omdat de uitstaande bedragen van de niet-financiële vennootschappen te verwaarlozen zijn, vergeleken bij die van huishoudens wanneer alle deelnemende lidstaten tezamen worden genomen. 4) De effectieve rente in procenten per jaar omvat de totale kosten van een lening. Deze totale kosten omvatten zowel rente als andere (aanverwante) kosten zoals informatiekosten, beheerskosten, documentaire kosten en garanties.
S 42
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 1) *
(procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
4. Rente op deposito’s (uitstaande bedragen) Giraal 2)
2010
2011
1 0,42 0,42 0,41 0,40 0,43 0,43 0,43 0,43 0,44 0,44 0,43 0,43
feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. jan.
Deposito’s van huishoudens Met vaste looptijd Met opzegtermijn 2), 3) Tot en met Meer dan Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar 3 maanden 3 maanden 2 3 4 5 2,14 2,84 1,45 2,11 2,12 2,74 1,45 2,05 2,12 2,74 1,42 2,01 2,12 2,71 1,40 1,98 2,13 2,72 1,41 1,96 2,15 2,73 1,40 1,93 2,17 2,72 1,50 1,91 2,20 2,74 1,55 1,85 2,22 2,70 1,54 1,82 2,25 2,72 1,54 1,83 2,28 2,70 1,55 1,84 2,31 2,71 1,53 1,85
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Giraal 2) Met vaste looptijd Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar 6 7 8 0,44 1,42 3,31 0,44 1,38 3,26 0,43 1,37 3,24 0,43 1,42 3,22 0,43 1,46 3,11 0,45 1,54 3,14 0,45 1,57 3,11 0,46 1,62 3,07 0,50 1,68 3,07 0,50 1,70 3,11 0,51 1,76 3,08 0,54 1,78 3,08
Repo’s
9 1,20 1,16 1,16 1,14 1,24 1,24 1,25 1,26 1,29 1,33 1,50 1,55
5. Rente op leningen (uitstaande bedragen) Leningen aan huishoudens
2011
2011
feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. jan.
Woninghypotheken, met een looptijd van Tot en met Meer dan Meer dan 5 jaar 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar 1 2 3 4,03 4,11 4,03 3,98 4,04 3,98 3,89 4,01 3,92 3,87 3,97 3,89 3,79 3,96 3,84 3,73 3,93 3,82 3,79 3,89 3,81 3,83 3,88 3,83 3,80 3,86 3,83 3,77 3,86 3,85 3,73 3,83 3,81 3,71 3,80 3,80
Leningen aan niet-financiële vennootschappen
Consumptief krediet en overige leningen, met een looptijd van Tot en met Meer dan Meer dan 5 jaar 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar 4 5 6 7,49 6,61 5,43 7,43 6,51 5,35 7,38 6,50 5,29 7,40 6,45 5,29 7,61 6,48 5,21 7,70 6,50 5,19 7,74 6,46 5,20 7,83 6,46 5,22 7,79 6,45 5,20 7,66 6,47 5,22 7,64 6,41 5,19 7,78 6,40 5,17
G21. Nieuwe deposito’s met vaste looptijd
Met een looptijd van Tot en met 1 jaar 7 3,45 3,43 3,42 3,40 3,29 3,34 3,37 3,42 3,48 3,50 3,50 3,60
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar 8 3,33 3,26 3,21 3,20 3,21 3,25 3,28 3,29 3,34 3,39 3,41 3,44
Meer dan 5 jaar 9 3,43 3,37 3,33 3,31 3,30 3,33 3,34 3,38 3,38 3,42 3,42 3,43
G22. Nieuwe leningen met een variabele rente en met een voor maximaal 1 jaar vaste rente
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode)
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode)
huishoudens, tot en met 1 jaar niet-financiële vennootschappen, tot en met 1 jaar huishoudens, meer dan 2 jaar niet-financiële vennootschappen, meer dan 2 jaar
huishoudens, consumptief krediet huishoudens, woninghypotheken niet-financiële vennootschappen, tot en met EUR 1 miljoen niet-financiële vennootschappen, meer dan EUR 1 miljoen
5.00
9.00
4.50
4.50
8.00
8.00
4.00
4.00
7.00
7.00
3.50
3.50
3.00
3.00
6.00
6.00
2.50
2.50
5.00
5.00
2.00
2.00
4.00
4.00
1.50
1.50
3.00
3.00
1.00
1.00
2.00
2.00
0.50
1.00
5.00
0.50
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
9.00
2010
1.00
Bron: ECB. *) Voor de bron van de gegevens in de tabel en de daarmee verband houdende voetnoten, zie blz. S42.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 43
4.6 Geldmarktrente
(procenten per jaar; gemiddelden per periode)
Girale deposito’s (EONIA)
Eenmaands deposito’s (EURIBOR)
Eurogebied 1), 2) Driemaands deposito’s (EURIBOR)
Zesmaands deposito’s (EURIBOR)
Twaalfmaands (EURIBOR)
Verenigde Staten Driemaands deposito’s (LIBOR)
Japan Driemaands deposito’s (LIBOR)
2008 2009 2010
1 3,87 0,71 0,44
2 4,28 0,89 0,57
3 4,64 1,22 0,81
4 4,73 1,43 1,08
5 4,83 1,61 1,35
6 2,93 0,69 0,34
7 0,93 0,47 0,23
2009 IV 2010 I II III IV
0,36 0,34 0,35 0,45 0,59
0,45 0,42 0,43 0,61 0,81
0,72 0,66 0,69 0,87 1,02
1,00 0,96 0,98 1,13 1,25
1,24 1,22 1,25 1,40 1,52
0,27 0,26 0,44 0,39 0,29
0,31 0,25 0,24 0,24 0,19
2010 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
0,34 0,35 0,35 0,34 0,35 0,48 0,43 0,45 0,70 0,59 0,50
0,42 0,41 0,40 0,42 0,45 0,58 0,64 0,62 0,78 0,83 0,81
0,66 0,64 0,64 0,69 0,73 0,85 0,90 0,88 1,00 1,04 1,02
0,96 0,95 0,96 0,98 1,01 1,10 1,15 1,14 1,22 1,27 1,25
1,23 1,22 1,23 1,25 1,28 1,37 1,42 1,42 1,50 1,54 1,53
0,25 0,27 0,31 0,46 0,54 0,51 0,36 0,29 0,29 0,29 0,30
0,25 0,25 0,24 0,24 0,24 0,24 0,24 0,22 0,20 0,19 0,18
2011 jan. feb.
0,66 0,71
0,79 0,89
1,02 1,09
1,25 1,35
1,55 1,71
0,30 0,31
0,19 0,19
G23. Geldmarktrente in het eurogebied 1), 2)
G24. Driemaands geldmarktrente
(maandgemiddelden; procenten per jaar)
eenmaands driemaands twaalfmaands
9.00
(maandgemiddelden; procenten per jaar) eurogebied 1), 2) Japan Verenigde Staten
9.00
9.00
8.00
8.00
8.00
8.00
7.00
7.00
7.00
7.00
6.00
6.00
6.00
6.00
5.00
5.00
5.00
5.00
4.00
4.00
4.00
4.00
3.00
3.00
3.00
3.00
2.00
2.00
2.00
2.00
1.00
1.00
1.00
1.00
0.00
0.00
0.00
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
1994
1996
1998
9.00
2000
2002
2004
2006
2008
2010
0.00
Bron: ECB. 1) Vóór januari 1999 werden op basis van de nationale, met het bbp gewogen rentevoeten, rentevoeten voor het eurogebied geconstrueerd. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting. 2) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
S 44
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.7 Rendementscurves in het eurogebied 1)
(overheidsobligaties, eurogebied met AAA-rating; ultimo rentes in procenten per jaar; ecarts in procentpunten)
3 maanden
1 jaar
2 jaar
Spot-rentes 5 jaar 7 jaar
10 jaar
10 jaar - 3 maanden (ecart) 6 7
Onmiddellijke termijnrentes 1 jaar 2 jaar 5 jaar
10 jaar - 2 jaar (ecart) 8
10 jaar
1
2
3
4
5
9
10
11
12
2008 2009 2010
1,75 0,38 0,49
1,85 0,81 0,60
2,14 1,38 0,93
2,95 2,64 2,15
3,32 3,20 2,78
3,69 3,76 3,36
1,94 3,38 2,87
1,55 2,38 2,43
2,09 1,41 0,85
2,76 2,44 1,70
4,04 4,27 3,99
4,60 5,20 4,69
2009 IV 2010 I II III IV
0,38 0,33 0,34 0,57 0,49
0,81 0,60 0,42 0,68 0,60
1,38 1,05 0,69 0,90 0,93
2,64 2,28 1,79 1,71 2,15
3,20 2,86 2,41 2,18 2,78
3,76 3,46 3,03 2,67 3,36
3,38 3,13 2,68 2,10 2,87
2,38 2,41 2,33 1,77 2,43
1,41 1,02 0,62 0,86 0,85
2,44 1,98 1,35 1,41 1,70
4,27 3,96 3,54 3,01 3,99
5,20 5,02 4,52 3,91 4,69
2010 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
0,30 0,33 0,32 0,21 0,34 0,45 0,43 0,57 0,75 0,63 0,49
0,54 0,60 0,60 0,28 0,42 0,59 0,45 0,68 0,84 0,72 0,60
1,02 1,05 1,01 0,57 0,69 0,87 0,62 0,90 1,06 0,99 0,93
2,29 2,28 2,18 1,75 1,79 1,88 1,47 1,71 1,89 2,02 2,15
2,88 2,86 2,78 2,39 2,41 2,44 1,97 2,18 2,36 2,58 2,78
3,49 3,46 3,40 3,00 3,03 3,01 2,48 2,67 2,86 3,11 3,36
3,19 3,13 3,07 2,78 2,68 2,56 2,05 2,10 2,11 2,48 2,87
2011 jan. feb.
0,65 0,69
1,03 1,08
1,48 1,53
2,55 2,55
3,03 3,02
3,49 3,49
2,84 2,80
2,46 2,41 2,39 2,43 2,33 2,14 1,85 1,77 1,80 2,12 2,43 2,01 1,96
0,98 1,02 1,00 0,47 0,62 0,82 0,55 0,86 1,02 0,92 0,85 1,51 1,56
2,01 1,98 1,85 1,28 1,35 1,51 1,09 1,41 1,57 1,62 1,70 2,34 2,37
3,99 3,96 3,89 3,58 3,54 3,45 2,87 3,01 3,21 3,62 3,99 3,96 3,91
5,08 5,02 4,94 4,46 4,52 4,43 3,70 3,91 4,09 4,35 4,69 4,62 4,67
G25. Spot-rendementscurves, eurogebied 2)
G26. Spot-rentes en ecarts, eurogebied 2)
(procenten per jaar; ultimo)
(daggegevens; rentes in procenten per jaar; ecarts in procentpunten) 1-jaars rente (linkerschaal) 10-jaars rente (linkerschaal) ecart tussen 10-jaars en 3-maandsrentes (rechterschaal) ecart tussen 10-jaars en 2-jaarsrentes (rechterschaal)
februari 2011 januari 2011 december 2010 5.0
5,0
4.5
4,5
4,5
4.0
4,0
4,0
3.5
3,5
3,5
3.0
3,0
3,0
2.5
2,5
2,5
2.0
2,0
2,0
1.5
1,5
1,5
1.0
1,0
1,0
0.5
0,5
0,5
0.0
0,0
0,0
-0.5
-0,5
-0,5
0
5yrs
10yrs
15yrs
20yrs
25yrs
30yrs
IV
I
II
2009
III
IV
I
II
2010
III
5,0
IV
I
Bron: ECB-berekeningen gebaseerd op onderliggende gegevens verschaft door EuroMTS en op ratings verschaft door Fitch Ratings. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) De gegevens hebben betrekking op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties met een AAA-rating.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 45
4.8 Effectenbeursindices
(indices in punten; gemiddelden per periode)
Referentie Ruime index
50
Dow Jones EURO STOXX indices 1) Belangrijkste sectoren Grond- Diensten Consump- Olie en gas Financieel Industrie stoffen voor contiegoesumenten deren
Technologie
Verenigde Staten
Japan
Standard & Poor’s 500
Nikkei 225
Nuts- Telecom- Gezondbedrijven municatie heidszorg
2008 2009 2010
313,7 234,2 265,5
2 3.319,5 2.521,0 2.779,3
3 480,4 353,2 463,1
4 169,3 140,5 166,2
5 290,7 244,5 323,4
6 380,9 293,5 307,2
7 265,0 172,1 182,8
8 350,9 269,7 337,6
9 282,5 200,7 224,1
10 502,0 353,7 344,9
11 431,5 380,4 389,6
12 411,5 363,5 408,4
13 1.220,7 946,2 1.140,0
14 12.151,6 9.321,6 10.006,5
2009 IV 2010 I II III IV
268,1 268,0 261,1 259,5 273,4
2.872,7 2.849,0 2.735,7 2.715,9 2.817,8
422,1 445,0 446,3 445,8 513,8
151,5 159,3 163,7 165,2 176,1
282,8 294,9 312,9 323,0 361,3
316,9 320,0 305,0 294,5 309,9
209,7 195,5 178,8 181,6 175,7
317,7 326,7 334,3 327,0 361,9
214,1 229,9 229,1 210,7 227,0
375,3 372,4 349,6 325,9 333,0
416,5 398,8 372,2 387,6 399,2
399,3 426,3 412,0 391,4 405,0
1.088,7 1.123,6 1.134,6 1.096,2 1.204,6
9.969,2 10.511,2 10.345,9 9.356,0 9.842,4
2010 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
257,0 272,6 278,6 252,7 253,2 255,1 258,9 264,6 271,3 272,2 276,5
2.727,5 2.890,5 2.937,3 2.642,1 2.641,7 2.669,5 2.712,2 2.766,1 2.817,7 2.809,6 2.825,6
427,9 456,0 470,9 431,4 438,1 435,0 441,5 460,9 489,1 509,9 540,1
154,3 164,0 171,7 159,6 160,4 160,8 163,2 171,6 175,1 176,3 176,8
285,3 302,4 313,8 305,2 319,5 320,8 315,6 332,4 346,1 359,9 376,5
309,8 320,3 328,6 295,4 292,7 289,3 296,0 298,4 304,9 307,4 316,7
183,9 197,7 199,7 170,8 167,5 178,0 183,7 183,0 183,2 174,4 170,0
2011 jan. feb.
282,8 292,3
2.900,7 3.015,7
531,1 540,5
178,1 179,0
375,3 369,7
335,1 348,0
178,0 193,5
312,3 335,0 349,0 324,8 330,0 324,2 324,9 331,9 346,0 358,5 379,7 385,8 393,1
222,7 242,2 248,8 221,9 218,3 212,3 206,8 212,9 223,7 222,9 234,1 246,1 257,6
360,9 372,2 378,9 341,7 330,5 320,3 328,5 329,0 331,4 335,0 332,6 346,2 359,0
386,8 401,9 396,7 360,0 361,6 369,7 392,2 400,9 410,5 403,0 385,3 390,7 402,9
415,0 436,8 430,0 401,0 406,1 389,2 383,1 401,8 405,4 405,0 404,6 411,8 418,7
1.089,2 1.152,0 1.197,3 1.125,1 1.083,4 1.079,8 1.087,3 1.122,1 1.171,6 1.198,9 1.241,5 1.282,6 1.321,1
10.175,1 10.671,5 11.139,8 10.104,0 9.786,1 9.456,8 9.268,2 9.346,7 9.455,1 9.797,2 10.254,5 10.449,5 10.622,3
G27. Dow Jones EURO STOXX ruime index, Standard & Poor’s 500 en Nikkei 225
(januari 1994 = 100; maandgemiddelden)
Dow Jones EURO STOXX ruime index 1) Standard & Poor’s 500 Nikkei 225
350
350
300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
S 46
ECB Maandbericht Maart 2011
2009
2010
0
5
PRIJZEN, PRODUCTIE, VRAAG EN ARBEIDSMARKT 5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Geharmoniseerde consumptieprijsindex 1) Totaal Goederen Totaal Totaal m.u.v. onbewerkte voedingsmiddelen en energie
Index: 2005 = 100
% totaal 2010
Diensten
Memorandumpost: Door de overheid Totaal (seizoenvrij; procentuele mutatie t.o.v. voorgaande periode) gereguleerde prijzen 2) Totaal Bewerkte Onbewerkte Industriële Energie Diensten Totaal HICP Door de voedings- voedingsgoederen (niet uitgezonderd overheid middelen middelen m.u.v. seizoendoor de gereguenergie vrij) overheid leerde gereguleerde prijzen prijzen
2007 2008 2009 2010
100,0 1 104,4 107,8 108,1 109,8
100,0 2 2,1 3,3 0,3 1,6
82,3 3 2,0 2,4 1,3 1,0
58,5 4 1,9 3,8 -0,9 1,8
41,4 5 2,5 2,6 2,0 1,4
100,0 6 -
11,9 7 -
7,4 8 -
28,9 9 -
10,3 10 -
41,4 11 -
88,9 12 2,1 3,4 0,1 1,6
11,1 13 2,3 2,7 1,7 1,6
2009 IV 2010 I II III IV 2010 sept. okt. nov. dec.
108,6 108,6 110,1 109,9 110,8 110,2 110,5 110,6 111,3
0,4 1,1 1,6 1,7 2,0 1,9 1,9 1,9 2,2
1,0 0,9 0,9 1,0 1,1 1,2 1,1 1,2 1,1
-0,4 0,9 1,9 2,0 2,5 2,2 2,4 2,3 2,9
1,7 1,5 1,2 1,4 1,3 1,4 1,4 1,3 1,3
0,2 0,5 0,7 0,3 0,5 0,2 0,1 0,2 0,3
0,1 0,0 0,3 0,5 0,6 0,1 0,2 0,2 0,3
0,1 1,0 0,8 0,4 0,5 -0,1 0,1 0,4 0,4
0,0 0,0 0,4 0,2 0,2 0,4 -0,1 0,0 0,0
0,3 3,0 3,9 0,0 2,0 0,3 0,6 0,8 2,3
0,4 0,2 0,3 0,5 0,3 0,0 0,1 0,1 0,1
0,4 1,2 1,6 1,7 2,0 1,8 1,9 1,9 2,2
0,8 0,4 1,4 2,1 2,4 2,1 2,4 2,4 2,4
2011 jan. feb.3)
110,5 .
2,3 2,4
1,2 .
2,9 .
1,5 .
0,2 .
0,2 .
-0,5 .
-0,6 .
3,0 .
0,2 .
2,2 .
3,3 .
Goederen Voedingsmiddelen (m.i.v. alcoholische dranken en tabak) Totaal Bewerkte Onbewerkte voedingsmid- voedingsmiddelen delen % totaal 2010
Diensten Industriële goederen
Huisvesting
Totaal
Industriële goederen m.u.v. energie
Energie
Transport Communicatie
Huur
Recreatie en persoonlijke diensten
Diversen
2007 2008 2009 2010
19,3 14 2,8 5,1 0,7 1,1
11,9 15 2,8 6,1 1,1 0,9
7,4 16 3,0 3,5 0,2 1,3
39,2 17 1,4 3,1 -1,7 2,2
28,9 18 1,0 0,8 0,6 0,5
10,3 19 2,6 10,3 -8,1 7,4
10,1 20 2,7 2,3 2,0 1,8
6,0 21 2,0 1,9 1,8 1,5
6,5 22 2,6 3,9 2,9 2,3
3,2 23 -1,9 -2,2 -1,0 -0,8
14,6 24 2,9 3,2 2,1 1,0
7,0 25 3,2 2,5 2,1 1,5
2009 IV 2010 I II III IV
-0,2 0,1 0,9 1,5 1,9
0,5 0,6 0,8 0,9 1,3
-1,5 -0,6 1,0 2,3 2,7
-0,5 1,3 2,4 2,2 2,9
0,3 0,1 0,5 0,5 0,8
-3,2 4,8 8,1 7,3 9,2
1,9 1,9 1,8 1,8 1,6
1,7 1,6 1,5 1,6 1,3
2,5 2,5 2,3 2,5 1,9
-0,6 -0,5 -0,9 -0,8 -0,8
1,4 1,1 0,8 1,0 1,2
2,2 1,6 1,5 1,5 1,5
2010 aug. sept. okt. nov. dec.
1,6 1,5 1,6 1,8 2,1
1,0 1,0 1,2 1,3 1,5
2,5 2,3 2,3 2,6 3,2
1,7 2,6 2,7 2,6 3,2
0,3 0,9 0,8 0,9 0,7
6,1 7,7 8,5 7,9 11,0
2,0 1,7 1,6 1,6 1,7
1,8 1,4 1,3 1,2 1,3
2,5 2,4 1,9 2,0 1,7
-0,5 -0,9 -1,0 -0,8 -0,7
1,0 1,1 1,3 1,2 1,2
1,6 1,5 1,5 1,5 1,4
2011 jan.
1,9
1,8
2,1
3,4
0,5
12,0
1,7
1,3
1,5
-0,2
1,6
1,7
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Deze experimentele statistieken bieden slechts een ruwe maatstaf voor prijsregulering aangezien wijzigingen in door de overheid gereguleerde prijzen niet volledig kunnen worden geïsoleerd van de andere invloeden. Zie de website van Eurostat (http://epp.eurostat.ec.europe.eu/portal/page/portal/hicp/introduction), waar de methodologie wordt toegelicht die is gebruikt bij het samenstellen van deze indicator. 3) Een raming op basis van voorlopige nationale cijfers, die gewoonlijk rond 95% van het eurogebied dekken, alsmede vroege gegevens omtrent energieprijzen.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 47
5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
2. Industrie, bouwnijverheid en woningen Totaal (index: 2005 = 100) % totaal 2005
Totaal
Industriële producentenprijzen m.u.v. bouwnijverheid Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector VerwerTotaal Half- InvesteringsConsumptiegoederen kende fabrikaten goederen Totaal Duurzaam Nietindustrie duurzaam 82,8 75,6 30,0 22,0 23,7 2,7 21,0 3 4 5 6 7 8 9 3,0 3,2 4,6 2,2 2,2 2,4 2,2 4,8 3,4 3,9 2,1 3,9 2,8 4,1 -5,4 -2,9 -5,3 0,4 -2,1 1,2 -2,5 3,4 1,6 3,5 0,3 0,4 0,9 0,3
2007 2008 2009 2010
100,0 1 107,9 114,4 108,6 111,7
100,0 2 2,7 6,1 -5,1 2,9
2009 IV 2010 I II III IV
108,4 109,6 111,5 112,3 113,5
-4,6 -0,1 3,0 4,0 4,7
-3,0 1,7 3,8 3,7 4,5
-3,1 -0,5 1,6 2,3 3,1
-5,0 -0,4 3,6 4,8 5,9
-0,6 -0,5 0,2 0,7 0,8
-2,5 -0,6 -0,1 0,6 1,5
0,4 0,3 0,6 1,1 1,4
2010 aug. sept. okt. nov. dec.
112,2 112,5 112,9 113,3 114,3
3,6 4,3 4,3 4,5 5,3
3,3 4,0 4,1 4,3 5,2
2,3 2,6 2,9 3,1 3,3
4,7 5,1 5,5 5,8 6,3
0,7 0,7 0,7 0,9 0,7
0,5 0,8 1,2 1,5 1,8
2011 jan.
116,0
6,1
5,6
3,9
7,4
0,9
2,0
Bouw- Woningen 2) 1) Energie nijverheid
24,4 10 1,2 14,2 -11,8 6,4
11 4,2 3,9 0,1 .
12 4,6 1,2 -2,8 .
-2,8 -0,7 -0,2 0,5 1,5
-9,5 0,3 7,2 8,8 9,6
-0,3 0,2 2,4 2,4 .
-1,6 0,1 1,6 2,6 .
1,1 1,2 1,3 1,5 1,5
0,4 0,7 1,2 1,4 1,8
7,4 9,4 8,7 8,8 11,2
-
-
1,4
2,0
12,5
-
-
3. Grondstoffen en bbp-deflatoren Olieprijzen (EUR per vat) 3)
% totaal
Grondstoffenprijzen exclusief energie Invoergewogen 4) Aanwendingsgewogen 5) Totaal Voedings Niet- Totaal Voedings Nietmiddelen voedings middelen voedings middelen middelen
Totaal (seizoensvrij index: 2000 = 100)
Totaal
Bbp deflatoren Binnenlandse vraag Uitvoer 6) Totaal Particuliere OverheidsBruto consumptie consumptie investeringen in vaste activa
Invoer 6)
100,0
35,0
65,0
100,0
45,0
55,0
2007 2008 2009 2010
1 52,8 65,9 44,6 60,7
2 7,8 2,0 -18,5 44,7
3 14,3 18,4 -8,9 21,4
4 5,5 -4,4 -23,0 57,9
5 5,3 -1,7 -18,0 42,1
6 9,3 9,7 -11,4 27,1
7 2,9 -8,6 -22,8 54,5
8 116,4 118,7 119,8 120,8
9 2,3 2,0 0,9 0,8
10 2,2 2,5 0,0 1,6
11 2,3 2,6 -0,3 1,8
12 1,7 2,5 2,1 0,7
13 2,6 2,2 -0,8 1,0
14 1,5 2,5 -3,3 3,2
15 1,2 3,8 -5,8 5,4
2009 IV 2010 I II III IV
51,2 56,0 62,6 59,6 64,4
3,1 29,0 48,2 51,5 48,6
5,7 7,4 12,5 29,7 36,6
1,8 42,6 70,2 63,1 54,7
2,4 27,4 41,7 49,4 48,7
-1,0 7,5 14,0 41,0 48,4
5,0 46,5 67,3 55,8 48,9
119,9 120,2 120,6 121,1 121,1
0,3 0,5 0,8 1,0 1,0
-0,1 1,0 1,7 1,9 2,0
0,1 1,1 1,8 2,1 2,4
1,3 1,1 1,1 0,5 0,3
-1,1 -0,3 0,9 1,5 1,8
-2,3 1,2 3,7 3,9 4,0
-3,7 2,3 6,2 6,2 6,8
2010 sept. okt. nov. dec.
59,8 60,2 63,1 69,6
54,7 47,5 48,6 49,6
36,8 34,8 35,3 39,5
63,7 53,9 55,5 54,9
54,8 50,3 47,3 48,5
52,2 52,4 44,4 48,9
56,6 48,9 49,5 48,2
-
-
-
-
-
-
-
-
2011 jan. feb.
72,6 76,6
45,9 47,5
42,7 50,9
47,5 45,9
43,8 45,3
46,4 51,4
42,0 40,9
-
-
-
-
-
-
-
-
Bronnen: Eurostat, berekeningen van de ECB op basis van Eurostat-gegevens (kolom 7 in Tabel 5.1.2 en kolommen 8-15 in Tabel 5.1.3), berekeningen van de ECB op basis van Thomson Financial Datastream (kolom 1 in Tabel 5.1.3) en berekeningen van de ECB (kolom 12 in Tabel 5.1.2 en kolommen 2-7 in Tabel 5.1.3). 1) Inputprijzen voor woningen. 2) Experimentele gegevens op basis van niet-geharmoniseerde nationale bronnen (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html voor nadere details). 3) Brent Blend (voor éénmaands-termijnlevering). 4) Heeft betrekking op in euro luidende prijzen. Gewogen naar de structuur van de invoer van het eurogebied in de periode 2004-2006. 5) Heeft betrekking op in euro luidende prijzen. Gewogen naar de binnenlandse vraag van het eurogebied (binnenlandse productie plus invoer minus uitvoer) in de periode 20042006. Experimentele gegevens (zie zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html voor nadere details). 6) De deflatoren voor de uitvoer en invoer hebben betrekking op goederen en diensten, met inbegrip van de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied.
S 48
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
4. Arbeidskosten per eenheid product, loonsom per arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit 1) (voor seizoen gecorrigeerd)
Totaal (index: 2000 = 100)
Totaal
1
2
Naar bedrijfstak Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
Delfstoffenwinning, verwerkende industrie en energie
Bouwnijverheid
Handel, herstel, horeca, transport en communicatie
4
5
6
7
8
3
Financiële dienst- Openbaar bestuur, verlening, diensten onderwijs, ter zake van onroe- gezondheidszorg en rend goed en veroverige huur, en zakelijke dienstverlening dienstverlening
Arbeidskosten per eenheid product 2) 2008 2009
115,6 120,1
3,5 3,9
1,0 -1,8
5,3 9,6
4,1 1,5
2,6 5,2
3,2 0,9
2,7 2,8
2009 IV 2010 I II III
119,9 119,8 119,5 119,4
1,4 -0,5 -0,6 -0,5
-0,9 0,2 0,8 2,1
1,0 -6,7 -6,7 -4,3
2,0 2,0 2,2 2,3
2,7 -0,2 -1,1 -0,5
0,7 1,0 1,3 1,8
2,0 1,3 1,8 0,3
2008 2009
121,6 123,5
3,2 1,6
3,8 2,5
3,0 0,4
5,1 2,4
2,6 1,7
2,7 1,4
3,4 2,5
2009 IV 2010 I II III
124,3 124,6 125,5 125,9
1,5 1,5 1,9 1,5
2,3 1,3 2,0 1,8
0,6 2,6 4,0 3,5
2,1 0,2 1,4 1,7
1,5 1,6 1,4 1,8
1,8 2,0 1,3 1,6
2,1 1,1 1,5 0,2
2008 2009
105,3 102,9
-0,3 -2,3
2,8 4,4
-2,1 -8,4
1,0 0,9
0,0 -3,3
-0,5 0,5
0,7 -0,2
2009 IV 2010 I II III
103,7 104,1 105,0 105,4
0,1 2,1 2,6 2,1
3,1 1,1 1,2 -0,3
-0,4 10,0 11,5 8,2
0,1 -1,7 -0,8 -0,5
-1,1 1,8 2,5 2,3
1,1 1,0 0,0 -0,2
0,1 -0,3 -0,2 -0,1
2008 2009
123,9 128,0
3,1 3,3
2,7 3,9
3,5 4,7
4,4 4,6
2,7 2,8
2,4 2,6
3,1 2,9
2009 IV 2010 I II III
128,4 128,6 129,2 129,3
2,3 0,9 1,1 0,8
3,8 4,1 3,0 1,4
1,7 0,3 0,1 0,2
4,3 0,3 1,7 2,6
2,1 1,0 1,1 1,4
2,5 1,7 0,9 1,1
2,3 0,7 1,2 -0,2
Loonsom per werknemer
Arbeidsproductiviteit per werknemer 3)
Loonsom per gewerkt uur
Arbeidsproductiviteit per uur 3) 2008 2009
108,0 107,2
-0,2 -0,8
3,0 4,9
-1,6 -4,7
0,6 2,6
0,4 -2,4
-0,8 1,9
0,5 0,1
2009 IV 2010 I II III
107,7 108,0 108,7 109,0
0,7 1,5 1,8 1,3
4,1 3,4 2,8 1,4
0,6 7,4 7,6 4,5
1,3 -2,2 -1,2 -0,6
-0,8 1,0 1,9 1,6
1,8 0,8 -0,3 -0,6
0,2 -0,8 -0,6 -0,5
Bouwnijverheid
Dienstensector
PM: indicatoren van contractlonen 5)
5. Arbeidskosten per uur 1), 4) Totaal (seizoenvrij, index: 2008 = 100)
Totaal
2009 2010
100,0 1 102,8 .
100,0 2 2,9 .
75,2 3 2,7 .
24,8 4 3,4 .
32,4 5 3,3 .
9,0 6 3,4 .
58,6 7 2,5 .
8 2,6 1,7
2010 I II III IV
103,9 104,2 104,1 .
1,9 1,6 0,8 .
1,8 1,5 0,7 .
2,1 1,9 1,2 .
1,7 0,8 0,3 .
2,7 2,3 0,6 .
1,9 1,9 1,1 .
1,8 1,9 1,5 1,6
% totaal in 2008
Naar component Lonen
Naar bedrijfstak
Door werkgevers Delfstoffenwinning, betaalde socialeverwerkende verzekeringspremies industrie en energie
Bronnen: Eurostat, berekeningen van de ECB op basis van Eurostat-gegevens (Tabel 5.1.4) en berekeningen van de ECB (kolom 8 in Tabel 5.1.5). 1) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17. 2) Loonsom (tegen lopende prijzen) per werknemer gedeeld door de arbeidsproductiviteit per werknemer. 3) Totale bbp en toegevoegde waarde per bedrijfstak (volumes) per arbeidsinzet (werknemers en gewerkte uren). 4) De arbeidskosten per uur voor de gehele economie, met uitzondering van landbouw, openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en diensten die niet elders zijn gerubriceerd. Door verschillen in dekking kan het voorkomen dat de schattingen voor de componenten niet consistent zijn met het totaal. 5) Experimentele gegevens (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html voor nadere details).
ECB Maandbericht Maart 2011
S 49
5.2 Productie en vraag 1. Bbp en uitgavencomponenten 1) Bbp Totaal Totaal
1
2
Binnenlandse vraag Particuliere OverheidsBruto consumptie consupties investeringen in vaste activa 3
4
Voorraadmutaties 3)
Totaal
Extern saldo 2) Uitvoer 2)
Invoer 2)
6
7
8
9
5
Lopende prijzen (EUR miljard; seizoenvrij) 2007 2008 2009 2010
9.045,7 9.259,4 8.968,1 9.192,9
8.912,6 9.164,2 8.851,3 9.070,3
5.086,3 5.243,6 5.174,1 5.307,7
1.809,5 1.899,3 1.986,7 2.016,2
1.976,7 1.999,9 1.760,0 1.762,9
40,1 21,4 -69,5 -16,6
133,0 95,2 116,9 122,7
3.751,5 3.876,2 3.258,1 3.721,3
3.618,5 3.780,9 3.141,3 3.598,6
2009 IV 2010 I II III IV
2.251,2 2.265,9 2.295,9 2.312,2 2.319,0
2.208,9 2.237,5 2.271,6 2.277,5 2.283,6
1.299,9 1.310,2 1.322,2 1.330,4 1.345,0
498,6 502,3 504,4 506,1 503,4
430,5 431,4 443,7 444,5 443,3
-20,0 -6,4 1,3 -3,5 -8,0
42,2 28,4 24,3 34,6 35,4
839,0 871,9 924,0 950,3 975,1
796,8 843,5 899,7 915,7 939,8
100,0
98,7
57,7
21,9
-0,2
1,3
-
-
-
-
2,0 2,8 4,4 2,2 1,8
1,0 3,5 4,2 1,4 1,1
-
-
6,3 1,0 -13,2 10,9 -5,5 6,5 12,4 12,0 11,7
5,8 0,8 -12,0 8,9 -7,1 3,3 10,7 10,4 10,5
0,4 -0,2 0,2 0,3 0,3
-
-
% bbp 2010
19,2
Kettingvolumes (prijzen van het voorgaande jaar; seizoenvrij 4)) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2009 IV 2010 I II III IV
0,2 0,4 1,0 0,3 0,3
-0,2 0,6 0,8 0,0 0,0
0,2 0,4 0,2 0,1 0,4
0,0 0,0 0,2 0,4 0,1
-1,0 -0,1 2,1 -0,1 -0,6
2007 2008 2009 2010 2009 IV 2010 I II III IV
2,9 0,4 -4,1 1,7 -2,1 0,8 2,0 1,9 2,0
2,6 0,4 -3,5 0,9 -2,7 -0,4 1,3 1,2 1,4
1,7 0,4 -1,1 0,8 -0,5 0,4 0,6 0,9 1,1
2009 IV 2010 I II III IV
0,2 0,4 1,0 0,3 0,3
-0,2 0,6 0,8 0,0 0,0
2007 2008 2009 2010
2,9 0,4 -4,1 1,7
2,6 0,4 -3,4 0,9
1,0 0,3 -0,6 0,4
0,5 0,5 0,5 0,2
1,0 -0,2 -2,5 -0,1
0,2 -0,2 -0,8 0,4
0,3 0,1 -0,7 0,8
-
-
2009 IV 2010 I II III IV
-2,0 0,8 2,0 1,9 2,0
-2,7 -0,4 1,2 1,2 1,3
-0,3 0,2 0,3 0,5 0,6
0,4 0,2 0,1 0,1 0,2
-2,0 -0,9 -0,1 0,1 0,2
-0,8 0,1 0,8 0,4 0,3
0,6 1,2 0,7 0,7 0,7
-
-
mutaties in procenten per jaar 2,2 2,4 2,4 0,7 1,8 1,1 0,6 0,6 0,7
4,7 -0,8 -11,4 -0,7 -9,5 -4,6 -0,3 0,7 1,2
bijdrage tot de mutaties in procenten in het bbp van kwartaal op kwartaal; procentpunten 0,1 0,2 0,1 0,1 0,2
0,0 0,0 0,0 0,1 0,0
-0,2 0,0 0,4 0,0 -0,1
-0,2 0,4 0,3 -0,1 -0,2
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar in het bbp; procentpunten
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17. 2) Uitvoer en invoer hebben betrekking op goederen en diensten en omvatten mede de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied. Zij stemmen niet geheel overeen met de gegevens in Tabellen 3.1, 7.1.1, 7.2.3 en 7.5.1 en 7.5.3. 3) Inclusief aankopen minus verkopen van waarden. 4) Jaargegevens worden niet gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.
S 50
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.2 Productie en vraag 2. Toegevoegde waarde naar bedrijfstak 1) Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Totaal
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
1
2
Delfstoffenwinning, verwerkende industrie en energie
Bouwnijverheid
Handel, herstel, horeca, transport en communicatie
3
4
5
Financiële Openbaar bestuur, dienstverlening, onderwijs, diensten ter zake gezondheidszorg van onroerend en overige dienstgoed en verhuur, verlening en zakelijke dienstverlening
Belastingen minus subsidies op producten
6
7
8
Lopende prijzen (EUR miljard; seizoenvrij) 2007 2008 2009 2010
8.084,3 8.312,6 8.074,5 8.254,6
152,9 147,6 132,5 143,3
1.655,7 1.653,0 1.439,3 1.514,6
513,4 529,8 508,2 493,0
1.679,4 1.735,2 1.670,1 1.704,3
2.278,2 2.359,9 2.363,0 2.399,4
1.804,7 1.887,0 1.961,6 1.999,9
961,4 946,8 893,6 938,4
2009 IV 2010 I II III IV
2.025,5 2.040,4 2.062,1 2.071,4 2.080,7
32,8 34,7 35,7 36,2 36,7
363,9 370,7 378,7 379,1 386,2
124,4 122,5 124,4 123,6 122,5
417,6 420,0 425,5 429,1 429,7
593,4 594,4 596,7 602,7 605,6
493,4 498,0 501,1 500,7 500,0
225,7 225,5 233,8 240,8 238,3
100,0
1,7
18,3
20,6
29,1
24,2
-
0,1 0,5 0,6 0,6 0,3
0,3 0,2 0,3 0,3 0,2
1,0 -1,8 2,5 0,8 0,0
% toegevoegde waarde 2010
6,0
Kettingvolumes (prijzen van het voorgaande jaar; seizoenvrij 2)) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2009 IV 2010 I II III IV
0,1 0,6 0,8 0,3 0,3
-0,6 1,3 -0,6 -1,1 1,3
0,6 2,2 2,0 0,3 1,4
-1,7 -1,6 0,8 -1,0 -1,7
0,0 0,5 0,9 0,3 0,0
2007 2008 2009 2010
3,1 0,7 -4,2 1,8
1,4 0,9 2,1 0,2
3,2 -2,2 -13,3 5,7
2,5 -1,2 -5,9 -4,3
3,7 1,3 -5,0 1,4
4,0 1,7 -1,6 1,5
1,7 1,9 1,1 1,1
0,9 -1,4 -3,0 1,6
2009 IV 2010 I II III IV
-2,3 0,9 1,9 1,8 2,1
1,6 0,5 0,4 -0,9 1,0
-6,8 3,8 7,1 5,3 6,1
-5,8 -6,5 -4,2 -3,5 -3,5
-3,3 0,3 1,4 1,6 1,6
-0,8 0,9 1,3 1,8 2,0
1,2 1,2 1,0 1,1 1,1
-0,1 0,0 2,3 2,5 1,5
2009 IV 2010 I II III IV
0,1 0,6 0,8 0,3 0,3
0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
-
mutaties in procenten per jaar
bijdrage tot de mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal in de toegevoegde waarde, procentpunten 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,1 0,4 0,4 0,1 0,3
-0,1 -0,1 0,0 -0,1 -0,1
0,0 0,1 0,2 0,1 0,0
0,0 0,1 0,2 0,2 0,1
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar in de toegevoegde waarde, procentpunten 2007 2008 2009 2010
3,1 0,7 -4,2 1,8
0,0 0,0 0,0 0,0
0,7 -0,4 -2,6 1,0
0,2 -0,1 -0,4 -0,3
0,8 0,3 -1,1 0,3
1,1 0,5 -0,5 0,4
0,4 0,4 0,3 0,3
-
2009 IV 2010 I II III IV
-2,3 0,9 1,9 1,8 2,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-1,3 0,7 1,2 0,9 1,1
-0,4 -0,4 -0,3 -0,2 -0,2
-0,7 0,1 0,3 0,3 0,3
-0,2 0,3 0,4 0,5 0,6
0,3 0,3 0,2 0,3 0,3
-
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17. 2) Jaargegevens worden niet gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 51
5.2 Productie en vraag
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
3. Industriële productie 1) Totaal
Industrie m.u.v. bouwnijverheid Totaal (seizoenvrij; index: 2005 = 100
Totaal
Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector Totaal HalfInveste Consumptiegoederen fabrikaten ringsTotaal Duurzaam Nietgoederen duurzaam
Verwerkende industrie
Bouw nijverheid
Energie
% totaal in 2005
100.0
77.8
77.8
69.2
68.7
28.1
22.3
18.3
2.6
15.7
9.1
22.2
2008 2009 2010 2010 I II III IV 2010 juli aug. sept. okt. nov. dec.
1 -2,6 -13,8 4,0 1,8 6,1 3,8 4,4 4,0 4,9 2,7 4,1 4,8 4,3
2 106,3 90,5 96,9 94,3 96,5 97,6 99,2 97,0 98,2 97,5 98,3 99,7 99,7
3 -1,8 -14,9 7,1 4,7 9,0 7,0 7,7 7,4 8,5 5,6 7,2 7,9 8,1
4 -1,9 -15,9 7,5 4,9 9,3 7,6 8,2 7,8 9,5 6,1 7,7 8,3 8,5
5 -2,0 -16,0 7,6 4,9 9,4 7,7 8,2 8,0 9,5 6,1 8,0 8,2 8,5
6 -3,5 -19,2 9,8 8,0 13,9 9,4 8,0 9,7 11,5 7,4 7,8 8,4 7,8
7 -0,2 -20,7 8,7 2,5 9,0 9,8 13,1 9,6 12,5 8,2 12,3 12,3 14,7
8 -2,1 -5,1 3,2 3,1 3,8 3,2 2,9 3,9 4,2 1,8 3,3 3,2 2,0
9 -5,7 -17,4 2,6 0,1 5,0 3,8 1,5 5,0 6,8 1,0 2,1 0,7 1,9
10 -1,5 -3,1 3,3 3,6 3,6 3,1 3,0 3,7 3,9 1,9 3,5 3,5 2,0
11 0,3 -5,3 3,7 3,3 5,5 1,6 4,3 2,3 1,2 1,2 1,3 5,3 6,1
12 -5,5 -8,3 -7,6 -10,1 -4,0 -8,1 -8,6 -7,9 -8,7 -7,7 -6,7 -7,1 -12,4
2010 juli aug. sept. okt. nov. dec.
-1,3 0,8 -0,5 0,6 1,0 -0,8
-
0,2 1,2 -0,7 0,8 1,4 -0,1
-0,1 1,2 -0,9 1,0 1,3 0,5
-0,6 1,4 -2,2 0,0 0,5 -0,9
0,1 -0,2 -0,3 0,4 0,4 -0,3
0,1 -0,2 -1,1 1,1 1,8 2,6
-3,7 -0,3 -1,7 -0,2 -1,0 -1,8
mutaties in procenten van maand op maand (seizoenvrij) 0,3 1,1 -0,4 1,2 0,5 0,9
0,0 1,5 -0,9 0,4 1,7 -1,3
0,4 3,1 -1,0 1,8 1,5 0,6
0,0 -0,1 -0,6 0,4 0,4 -0,3
4. Orderontvangsten en omzet in de industrie, detailhandelsverkopen en registratie nieuwe personenauto’s 1) Orderontvangsten in de industrie
Omzet in de Industrie
Verwerkende industrie 2) (lopende prijzen)
Verwerkende industrie (lopende prijzen)
Totaal ( seizoenvrij; index: 2005 = 100)
Totaal
100.0
2008 2009 2010 2010 I II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan.
1 113,0 87,5 103,0 95,1 102,5 105,9 108,5 109,2 104,6 106,1 108,4 110,9 .
2010 sept. okt. nov. dec. 2011 jan.
-
% totaal in 2005
Detailhandelsverkopen m.u.v. autobrandstoffen
Totaal ( seizoenvrij; index: 2005 = 100)
Totaal
100.0
100.0
100.0
2 -5,4 -22,8 17,6 13,9 22,7 16,0 17,9 24,7 13,5 14,7 20,0 18,8 .
3 116,7 95,4 105,1 100,7 104,3 106,1 109,2 107,8 105,4 107,8 108,8 110,8 .
4 1,8 -18,5 10,2 6,3 12,2 10,1 12,1 14,9 9,1 8,5 14,2 13,7 .
-4,2 1,4 2,2 2,3 .
-
-2,2 2,3 0,9 1,8 .
Lopende prijzen Totaal
Registratie nieuwe personenauto’s
Constante prijzen Totaal ( seizoenvrij; index: 2005 = 100)
Totaal
Voedings middelen, dranken en tabak
Niet-voedingsmiddelen
Totaal (seizoen vrij; duizenden) 3)
Totaal
100.0
100.0
100.0
43.0
57.0
10.1
14.3
5 1,7 -2,9 1,4 0,8 1,3 2,2 1,3 2,2 2,1 1,9 1,8 0,4 .
6 103,4 101,4 102,5 102,3 102,4 102,8 102,5 102,9 102,7 102,8 102,6 102,2 .
7 -0,8 -2,0 1,1 0,9 1,0 1,7 0,8 1,9 1,6 1,5 1,2 -0,1 .
8 -1,8 -1,7 0,5 1,4 0,2 0,4 0,1 -1,1 0,1 0,4 0,7 -0,7 .
9 -0,2 -2,2 1,7 0,8 1,6 3,0 1,3 4,6 2,9 2,2 1,7 0,3 .
10 -1,8 -1,8 2,6 3,6 -0,2 5,5 1,7 7,7 4,4 2,3 3,5 -0,2 .
11 -2,0 -4,1 1,1 0,7 2,8 1,5 -0,3 2,9 1,0 0,9 -0,1 -1,4 .
12 891 925 843 889 838 796 847 773 819 824 869 850 847
13 -7,8 3,3 -8,6 7,1 -13,1 -16,4 -11,1 -19,1 -12,4 -15,3 -10,0 -6,9 -4,3
-1,2 0,2 -0,6 -0,6 .
-0,9 0,0 -0,5 -0,3 .
-
5,9 0,6 5,4 -2,2 -0,3
Textiel, Huishoud kleding en artikelen schoeisel
mutaties in procenten van maand op maand (seizoenvrij) -0,2 0,2 -0,3 -0,3 .
-
-0,2 0,1 -0,2 -0,4 .
0,0 0,3 -0,1 -0,4 .
-0,5 -0,1 -0,3 -0,3 .
Bronnen: Eurostat, met uitzondering van de kolommen 12 en 13 in Tabel 5.2.4 die bestaan uit berekeningen van de ECB op basis van gegevens van de European Automobile Manufacturers’ Association. 1) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17. 2) Met inbegrip van segmenten die voornamelijk op basis van orders werken, die in 2005 61,2% van de totale verwerkende industrie uitmaakten. 3) De jaar- en kwartaalcijfers zijn gemiddelden van maandcijfers in de desbetreffende periode.
S 52
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.2 Productie en vraag
(procentuele saldi 1) , tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
5. Conjunctuurenquêtes 2) onder producenten en consumenten Conjunctuurindicator 3) (langlopend gemiddelde = 100)
Indicator van consumentenvertrouwen
Verwerkende industrie Indicator van producentenvertrouwen OrderVoorraden ProductieTotaal 5) portefeuille gereed verwach product tingen
Bezettingsgraad 4) (%)
Totaal 5)
Financiële Economische Werkloosheid Besparing situatie in situatie in in komende in komende komende komende 12 maanden 12 maanden 12 maanden 12 maanden
2007 2008 2009 2010
1 109,4 93,7 80,7 100,8
2 5,8 -8,4 -28,7 -4,6
3 7,2 -13,3 -56,8 -24,4
4 4,4 10,8 14,6 0,6
5 14,6 -1,0 -14,8 11,3
6 84,2 81,8 71,1 76,8
7 -4,9 -18,1 -24,8 -14,0
8 -2,3 -9,9 -7,0 -5,2
9 -4,3 -25,3 -26,3 -12,2
10 5,0 23,5 55,5 31,0
11 -8,0 -13,6 -10,3 -7,6
2009 IV 2010 I II III IV
92,0 96,4 99,1 102,2 105,6
-18,5 -12,0 -6,4 -2,5 2,5
-50,8 -41,5 -28,6 -18,0 -9,4
6,7 2,4 0,5 0,3 -0,8
2,0 8,1 10,1 10,9 16,2
71,8 74,0 76,5 77,8 79,0
-17,0 -16,8 -16,7 -12,1 -10,4
-2,9 -3,7 -6,2 -5,5 -5,4
-10,6 -10,9 -17,8 -11,3 -8,7
47,9 45,9 33,8 23,4 20,9
-6,8 -6,8 -8,9 -8,2 -6,6
2010 sept. okt. nov. dec.
103,4 104,3 105,6 106,9
-1,2 0,6 1,8 5,1
-15,5 -12,3 -10,6 -5,3
0,3 0,4 -0,8 -2,0
12,2 14,6 15,2 18,7
78,1 -
-11,0 -10,9 -9,4 -11,0
-4,8 -5,5 -5,0 -5,8
-10,7 -10,3 -6,7 -9,2
20,2 21,6 19,8 21,3
-8,3 -6,1 -6,1 -7,7
2011 jan. Feb.
106,8 107,8
6,1 6,5
-2,7 -1,4
-1,9 -1,4
18,9 19,5
80,0 -
-11,2 -10,0
-6,6 -5,1
-10,1 -8,5
19,9 20,5
-8,2 -6,0
Indicator van vertrouwen bouwnijverheid Totaal 5)
Indicator van vertrouwen detailhandel
Order- Verwachtingen portefeuille ten aanzien van werk gelegenheid
Indicator van vertrouwen dienstensector
Totaal 5)
Huidig onder nemings klimaat
Volume voorraden
Verwacht onder nemings klimaat
Totaal 5)
Ondernemingsklimaat
Vraag afgelopen maanden
Vraag komende maanden
2007 2008 2009 2010
12 0,1 -13,4 -32,7 -28,4
13 -7,6 -20,7 -42,2 -39,6
14 7,8 -6,1 -23,2 -17,2
15 1,1 -10,0 -15,5 -4,0
16 5,1 -10,6 -21,0 -6,1
17 13,2 16,0 9,9 7,4
18 11,4 -3,5 -15,7 1,5
19 16,1 0,6 -15,5 4,9
20 13,3 -3,7 -20,4 2,4
21 14,6 0,7 -17,9 4,1
22 20,4 4,7 -8,3 8,2
2009 IV 2010 I II III IV
-30,2 -30,2 -29,2 -28,1 -26,2
-42,6 -41,3 -41,3 -39,8 -36,0
-17,8 -19,2 -17,1 -16,4 -16,3
-10,3 -8,9 -5,1 -2,8 0,8
-17,6 -13,4 -7,5 -4,7 1,3
8,7 7,8 7,5 7,0 7,4
-4,7 -5,5 -0,5 3,4 8,5
-4,8 -0,1 3,9 6,9 9,0
-9,0 -3,4 1,6 4,8 6,8
-8,8 -3,0 2,8 8,3 8,4
3,4 6,1 7,3 7,5 11,9
2010 sept. okt. nov. dec.
-26,2 -25,3 -26,5 -26,7
-38,8 -35,2 -36,2 -36,7
-13,6 -15,3 -16,7 -16,8
-0,8 -0,8 -1,1 4,3
-2,7 -0,3 -3,2 7,3
6,6 8,6 7,6 5,9
6,9 6,6 7,6 11,4
7,6 8,0 9,3 9,8
5,2 5,3 6,8 8,2
8,1 6,8 9,4 9,1
9,6 12,0 11,6 12,1
2011 jan. Feb.
-26,0 -24,3
-38,9 -34,0
-13,1 -14,6
-0,6 -0,2
0,4 0,8
6,7 7,5
4,6 6,1
9,9 11,1
8,4 8,8
9,1 12,1
12,1 12,4
Bron: Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden). 1) Het verschil tussen het percentage positieve en het percentage negatieve antwoorden. 2) Vanaf mei 2010 hebben de gegevens betrekking op de nieuwe versie van de classificatie van economische activiteiten in de Europese Unie (“NACE-Herziening 2”). 3) De conjunctuurindicator is samengesteld uit de vertrouwensindicatoren voor producenten, diensten, consumenten, de bouwnijverheid en de detailhandel; aan de indicator van producentenvertrouwen wordt een gewicht van 40% toegekend, aan de indicator van vertrouwen in de dienstensector een gewicht van 30%, aan de indicator van consumentenvertrouwen een gewicht van 20% en aan de overige twee indicatoren een gewicht van elk 5%. Waarden van de conjunctuurindicator van meer (minder) dan.100 geven een boven (beneden) gemiddelde beoordeling van het economisch sentiment voor de periode 1990-2008. 4) De gegevens worden jaarlijks verzameld in januari, april, juli en oktober. De kwartaalcijfers zijn het gemiddelde van twee opeenvolgende enqûetes. De jaarcijfers zijn afgeleid uit kwartaalgemiddelden. 5) De vertrouwensindicatoren worden berekend als enkelvoudig gemiddelde van de aangegeven componenten; de beoordelingen van de voorraden (de kolommen 4 en 17) en de werkloosheid (kolom 10) krijgen bij de berekening van de vertrouwensindicatoren een omgekeerd teken.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 53
5.3 Arbeidsmarkt 1)
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
1. Werkgelegenheid in termen van werknemers 2) Gehele economie Totaal
IV I II III
100,0 1 147,472 148,606 145,805 145,016 145,039 145,144 145,092
100,0 2 1,8 0,8 -1,9 -2,1 -1,3 -0,6 -0,2
85,4 3 2,0 1,0 -1,8 -2,1 -1,4 -0,5 0,0
IV I II III
-0,295 0,023 0,105 -0,052
-0,2 0,0 0,1 0,0
-0,2 0,0 0,2 0,0
% totaal in 2009 2007 2008 2009 2009 2010
Naar soort werkgelegenheid
Totaal (miljoenen)
Werknemers Zelfstandigen
14,6 4 0,7 -0,4 -2,2 -1,9 -0,6 -0,9 -1,0
Naar bedrijfstak Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
3,8 5 -1,7 -1,8 -2,2 -1,5 -0,7 -0,8 -0,6
Delfstoffen Bouwnijverheid Handel, her- Financiële dienst- Openbaar winning, stel, horeca, verlening, diensten bestuur, verwerkende transport en ter zake van onroe- onderwijs, industrie en communicatie rend goed en ver- gezondheidsenergie huur, en zakelijke zorg en overige dienstverlening dienstverlening 17,1 6 0,3 0,0 -5,4 -6,4 -5,6 -4,0 -2,7
7,5 7 3,7 -2,1 -6,7 -5,9 -4,9 -3,4 -2,9
25,5 8 1,9 1,2 -1,8 -2,2 -1,4 -1,0 -0,7
16,1 9 4,3 2,1 -2,1 -1,9 -0,2 1,3 2,0
30,0 10 1,3 1,2 1,4 1,1 1,5 1,3 1,2
-0,5 -0,1 -0,1 0,0
0,2 0,5 1,0 0,3
0,3 0,5 0,2 0,2
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2009 2010
-0,1 0,3 -0,7 -0,4
0,7 0,0 -1,1 -0,2
-1,2 -0,8 -0,3 -0,4
2. Werkgelegenheid in termen van gewerkte uren 2) Gehele economie
Totaal
IV I II III
100,0 1 238.401,2 239.937,5 231.896,0 57.834,5 57.897,8 58.073,9 58.151,4
100,0 2 1,7 0,6 -3,4 -2,7 -0,7 0,2 0,6
80,5 3 2,0 1,0 -3,5 -2,9 -0,8 0,3 0,8
IV I II III
35,5 63,3 176,1 77,4
0,1 0,1 0,3 0,1
0,1 0,1 0,4 0,2
% totaal in 2009 2007 2008 2009 2009 2010
Naar soort werkgelegenheid
Totaal (miljoenen)
Werknemers Zelfstandigen
19,5 4 0,7 -0,8 -2,9 -2,0 -0,2 -0,3 0,0
-0,6 -1,0 -0,3 -1,1
Naar bedrijfstak Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
5,0 5 -2,5 -2,0 -2,6 -2,3 -2,8 -2,3 -2,3
Delfstoffen Bouwnijverheid Handel, her- Financiële dienst- Openbaar winning, stel, horeca, verlening, diensten bestuur, verwerkende transport en ter zake van onroe- onderwijs, industrie en communicatie rend goed en ver- gezondheidsenergie huur, en zakelijke zorg en overige dienstverlening dienstverlening 17,1 6 0,6 -0,5 -9,0 -7,3 -3,3 -0,4 0,7
8,5 7 3,7 -1,8 -8,2 -7,0 -4,5 -3,0 -2,9
26,9 8 1,9 0,9 -2,7 -2,5 -0,6 -0,4 0,1
15,7 9 4,4 2,5 -3,4 -2,6 0,1 1,6 2,3
26,9 10 1,0 1,4 1,0 0,9 2,0 1,6 1,6
0,0 0,0 0,0 0,1
0,7 0,2 0,9 0,5
0,3 0,8 0,2 0,3
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2009 2010
0,1 0,2 -0,2 -0,2
-0,1 -1,2 -0,2 -0,7
-0,3 -0,1 0,6 0,5
-0,8 -1,0 0,0 -1,2
3. Gewerkte uren per werknemer 2) Gehele economie
2007 2008 2009 2009 2010
IV I II III
Naar soort werkgelegenheid
Totaal (duizenden)
Totaal
1 1,617 1,615 1,590 0,399 0,399 0,400 0,401
2 -0,1 -0,1 -1,5 -0,6 0,6 0,8 0,8
Werknemers Zelfstandigen
3 0,0 0,0 -1,7 -0,8 0,6 0,8 0,8
4 0,0 -0,4 -0,7 0,0 0,3 0,6 0,9
Naar bedrijfstak Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
5 -0,8 -0,2 -0,4 -0,9 -2,1 -1,5 -1,7
Bron: Eurostat. 1) De werkloosheidsgegevens hebben betrekking op personen en zijn gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17.
S 54
ECB Maandbericht Maart 2011
Delfstoffen Bouwnijverheid Handel, her- Financiële dienst- Openbaar winning, stel, horeca, verlening, diensten bestuur, verwerkende transport en ter zake van onroe- onderwijs, industrie en communicatie rend goed en ver- gezondheidsenergie huur, en zakelijke zorg en overige dienstverlening dienstverlening 6 0,3 -0,5 -3,8 -0,9 2,4 3,7 3,5
7 0,0 0,3 -1,6 -1,2 0,5 0,4 0,0
8 0,0 -0,4 -1,0 -0,3 0,8 0,6 0,7
9 0,1 0,3 -1,3 -0,7 0,2 0,2 0,4
10 -0,2 0,2 -0,3 -0,1 0,5 0,4 0,4
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.3 Arbeidsmarkt 1)
(voor seizoen gecorrigeerd)
4. Werkloosheid en vacatures Werkloosheid Totaal Miljoenen
% totaal in 2009 2007 2008 2009 2010
Naar leeftijd 4)
% beroeps bevolking
Volwassenen Miljoenen % beroeps bevolking
100,0
Vacature cijfers 2), 3)
Naar geslacht 5)
Jeugd Miljoenen % beroeps bevolking
78,3
Mannen Miljoenen % beroeps bevolking
21,7
Vrouwen Miljoenen % beroeps bevolking
53,8
% totaal aantal banen
46,2
1 11,738 11,946 14,996 15,896
2 7,5 7,6 9,5 10,0
3 9,168 9,294 11,745 12,632
4 6,6 6,6 8,3 8,9
5 2,570 2,651 3,251 3,264
6 15,0 15,6 19,5 20,3
7 5,771 6,026 8,082 8,573
8 6,7 6,9 9,3 9,9
9 5,967 5,920 6,914 7,323
10 8,5 8,3 9,6 10,2
11 2,2 1,9 1,5 .
2009 2010
IV I II III IV
15,670 15,801 15,924 15,933 15,925
9,9 10,0 10,0 10,0 10,0
12,376 12,502 12,637 12,719 12,668
8,7 8,8 8,9 8,9 8,9
3,294 3,298 3,286 3,213 3,257
20,1 20,3 20,3 20,1 20,3
8,538 8,576 8,595 8,555 8,564
9,9 9,9 9,9 9,9 9,9
7,132 7,225 7,329 7,378 7,361
9,9 10,0 10,2 10,2 10,2
1,5 1,6 1,7 1,6 .
2010
aug. sept. okt. nov. dec. jan.
15,932 15,935 16,001 15,928 15,847 15,775
10,0 10,0 10,1 10,0 10,0 9,9
12,727 12,713 12,742 12,654 12,608 12,594
8,9 8,9 8,9 8,9 8,8 8,8
3,205 3,222 3,259 3,274 3,239 3,181
20,1 20,1 20,2 20,4 20,2 19,9
8,575 8,543 8,605 8,550 8,537 8,496
9,9 9,9 9,9 9,9 9,9 9,8
7,357 7,392 7,395 7,378 7,310 7,278
10,2 10,2 10,2 10,2 10,1 10,1
-
2011
G28 Werkgelegenheid – werknemers en gewerkte uren 2)
G29 Werkloosheidscijfers en vacaturecijfers 2), 3)
(mutaties in procenten per jaar)
werkgelegenheid in termen van werknemers werkgelegenheid in termen van gewerkte uren
werkloosheidscijfer (linkerschaal) vacaturecijfer (rechterschaal)
3,5
3,0
10,5
2,0
2,0
10,0
3,0
1,0
1,0
9,5
2,5
0,0
0,0
9,0
2,0
-1,0
-1,0
8,5
1,5
-2,0
-2,0
8,0
1,0
-3,0
-3,0
7,5
0,5
-4,0
7,0
3,0
-4,0
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2006
2007
2008
2009
0,0
2010
Bron: Eurostat. 1) De werkloosheidsgegevens hebben betrekking op personen en zijn berekend volgens de aanbevelingen van de ILO. 2) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17. 3) Industrie, bouwnijverheid en diensten (m.u.v. huishoudens als werkgevers en buiten het eurogebied gevestigde organisaties en organen); niet voor seizoen gecorrigeerd. 4) Volwassenen: 25 jaar en ouder; jeugd; onder de 25; de cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor de desbetreffende leeftijdsgroep. 5) De cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor het desbetreffende geslacht.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 55
6
Overheidsfinanciën
6.1 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – ontvangsten Totaal
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
1 45,7 45,1 45,0 44,5 44,8 45,3 45,4 45,0 44,6
Lopende ontvangsten
2 45,4 44,8 44,3 44,0 44,3 45,0 45,1 44,8 44,2
Directe belastingen
Huishoudens
Bedrijven
Indirecte belastingen
3 12,2 11,8 11,4 11,3 11,5 12,1 12,4 12,2 11,4
4 9,4 9,2 9,0 8,7 8,7 8,9 9,1 9,3 9,3
5 2,8 2,5 2,3 2,5 2,7 3,0 3,2 2,8 1,9
6 13,5 13,5 13,5 13,5 13,7 13,8 13,8 13,3 13,1
Kapitaalontvangsten
Ontvangen door EUinstellingen
Socialeverzekeringspremies
Werk gevers
Werk nemers
7 0,5 0,4 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
8 15,6 15,6 15,7 15,5 15,4 15,3 15,1 15,3 15,7
9 8,1 8,1 8,2 8,1 8,1 8,0 8,0 8,0 8,2
10 4,7 4,6 4,6 4,5 4,5 4,5 4,4 4,5 4,5
Verkopen
Vermogensbelasting
11 2,1 2,1 2,1 2,1 2,2 2,1 2,1 2,1 2,3
12 0,2 0,3 0,6 0,5 0,5 0,3 0,3 0,2 0,3
PM: belastingdruk 2)
13 0,3 0,3 0,5 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,4
14 41,6 41,1 41,1 40,7 40,9 41,4 41,5 41,1 40,5
2. Eurogebied – uitgaven Totaal
Lopende uitgaven Totaal
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
1 47,5 47,7 48,1 47,5 47,3 46,7 46,0 47,0 50,8
2 43,6 43,9 44,1 43,5 43,4 42,9 42,2 43,2 46,6
Loonsom
Inter mediaire con sumptie
3 10,3 10,4 10,5 10,4 10,4 10,2 10,0 10,1 10,8
Kapitaaluitgaven
Rente Inkomens over drachten
4 4,8 4,9 5,0 5,0 5,1 5,0 5,0 5,1 5,6
5 3,8 3,5 3,3 3,1 3,0 2,9 3,0 3,0 2,8
Sociale uit keringen
Subsidies
7 21,7 22,2 22,5 22,3 22,3 22,0 21,6 22,0 24,3
8 1,9 1,9 1,9 1,7 1,7 1,7 1,6 1,6 1,8
6 24,7 25,1 25,4 25,1 25,0 24,8 24,3 24,9 27,3
Inves teringen Betaald door EU- instellingen 9 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,4 0,4 0,5
10 3,9 3,8 3,9 3,9 3,9 3,8 3,8 3,8 4,2
PM: primaire uitgaven 3)
Kapitaal over drachten
11 2,5 2,4 2,5 2,5 2,5 2,5 2,6 2,6 2,8
Betaald door EU- instellingen
12 1,4 1,4 1,4 1,5 1,4 1,4 1,2 1,3 1,4
13 0,0 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
14 43,7 44,2 44,8 44,4 44,3 43,8 43,1 44,0 48,0
CollecVerkopen tieve consumptie (–)
Individuele consumptie
3. Eurogebied – tekort/overschot, primair tekort/overschot en overheidsconsumptie Totaal
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
1 -1,9 -2,6 -3,1 -3,0 -2,6 -1,4 -0,7 -2,0 -6,3
Tekort (-)/overschot (+) Centrale DeelstaatLagere overheid overheid overheid
2 -1,7 -2,1 -2,4 -2,5 -2,2 -1,5 -1,2 -2,1 -5,1
3 -0,4 -0,5 -0,5 -0,4 -0,3 -0,1 0,0 -0,2 -0,5
Primair Wettelijke tekort (-)/ oversociale schot (+) verzekeringsinstellingen
4 -0,1 -0,2 -0,2 -0,3 -0,2 -0,2 -0,1 -0,2 -0,3
5 0,3 0,2 0,0 0,1 0,2 0,4 0,5 0,4 -0,4
6 1,9 0,9 0,2 0,1 0,4 1,5 2,3 1,0 -3,4
Overheidsconsumptie 4) Totaal
Loonsom
7 19,8 20,2 20,5 20,4 20,4 20,3 20,0 20,5 22,2
Inter Ovedrachten mediaire in natura via consumptie marktproducenten
8 10,3 10,4 10,5 10,4 10,4 10,2 10,0 10,1 10,8
9 4,8 4,9 5,0 5,0 5,1 5,0 5,0 5,1 5,6
Verbruik vast kapitaal
10 4,9 5,1 5,2 5,1 5,1 5,2 5,2 5,3 5,8
11 1,8 1,8 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 2,0
12 2,1 2,1 2,1 2,1 2,2 2,1 2,1 2,1 2,3
13 8,2 8,3 8,3 8,3 8,2 8,1 7,9 8,1 8,8
14 11,7 12,0 12,2 12,1 12,3 12,2 12,1 12,4 13,4
SK 16 -3,2 -1,8 -2,1 -7,9
FI 17 4,0 5,2 4,2 -2,5
4. Landen van het eurogebied – tekort (-)/overschot (+) 5) 2006 2007 2008 2009
BE 1 0,2 -0,3 -1,3 -6,0
DE 2 -1,6 0,3 0,1 -3,0
EE 3 2,4 2,5 -2,8 -1,7
IE 4 2,9 0,0 -7,3 -14,4
GR 5 -5,7 -6,4 -9,4 -15,4
ES 6 2,0 1,9 -4,2 -11,1
FR 7 -2,3 -2,7 -3,3 -7,5
IT 8 -3,4 -1,5 -2,7 -5,3
CY 9 -1,2 3,4 0,9 -6,0
LU 10 1,4 3,7 3,0 -0,7
MT 11 -2,7 -2,3 -4,8 -3,8
NL 12 0,5 0,2 0,6 -5,4
AT 13 -1,5 -0,4 -0,5 -3,5
PT 14 -4,1 -2,8 -2,9 -9,3
SI 15 -1,3 0,0 -1,8 -5,8
Bronnen: ECB voor de geaggregeerde gegevens betreffende het eurogebied; Europese Commissie voor gegevens betreffende het tekort/overschot van landen. 1) De gegevens voor het eurogebied verwijzen naar de Euro 16. De begrippen “ontvangsten”, “uitgaven” en “tekort/overschot” zijn op basis van ESR 95, maar de cijfers omvatten geen opbrengsten van verkopen van UMTS-licenties in 2000 (met inbegrip van deze opbrengsten komt het tekort/overschot van het eurogebied uit op 0,0% bbp). Transacties waarbij de begroting van de EU is betrokken zijn inbegrepen en geconsolideerd. Transacties tussen overheden van lidstaten zijn niet geconsolideerd. 2) De belastingdruk omvat belastingen en sociale-verzekeringspremies. 3) Omvat totale uitgaven minus rentebetalingen. 4) Komt overeen met de finale-consumptie-uitgaven (P.3) van de overheid in ESR 95. 5) Met inbegrip van opbrengsten uit de verkoop van UMTS-licenties alsmede verrekeningen van swaps en rente-termijntransacties.
S 56
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Overheidsfinanciën
6.2 Schuld 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – naar financieel instrument en houderschap Totaal
Financiële instrumenten Munten en deposito’s
Leningen
2 2,7 2,8 2,7 2,1 2,2 2,4 2,4 2,2 2,3 2,4
3 13,2 12,4 11,8 12,4 12,0 12,1 11,7 11,1 11,3 12,3
1 69,2 68,2 67,9 69,1 69,5 70,3 68,4 66,1 69,8 79,2
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Houders Binnenlandse crediteuren 2)
Kortlopende effecten
Langlopende effecten
Totaal
MFI’s
Overige financiële vennoot schappen
Overige sectoren
4 3,7 4,0 4,6 5,0 5,0 4,7 4,1 4,2 6,7 8,6
5 49,6 48,9 48,9 49,6 50,3 51,1 50,2 48,7 49,5 55,9
6 43,9 42,1 40,6 39,8 38,4 36,5 34,6 32,7 32,7 36,8
7 22,1 20,7 19,5 19,7 18,6 17,4 17,5 16,9 17,4 20,2
8 12,3 11,0 10,5 11,0 10,7 11,1 9,3 8,6 7,8 8,9
9 9,5 10,4 10,6 9,1 9,0 8,0 7,8 7,3 7,5 7,7
Overige crediteuren 3)
10 25,3 26,1 27,3 29,2 31,1 33,8 33,8 33,4 37,1 42,4
2. Eurogebied – naar emittent, looptijd en valuta Totaal
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Uitgegeven door 4) Centrale overheid
Deelstaatoverheid
Lagere overheid
2 58,1 57,0 56,6 56,9 57,3 57,8 56,1 54,1 57,5 65,3
3 5,8 6,0 6,2 6,5 6,6 6,7 6,5 6,2 6,6 7,6
4 4,8 4,7 4,7 5,1 5,1 5,2 5,3 5,2 5,2 5,7
1 69,2 68,2 67,9 69,1 69,5 70,3 68,4 66,1 69,8 79,2
Oorspronkelijke looptijd Wettelijke Tot en met sociale- 1 jaar verzekeringsinstellingen 5 0,4 0,4 0,4 0,6 0,4 0,5 0,5 0,5 0,4 0,6
Meer dan 1 jaar
6 6,5 7,0 7,6 7,8 7,8 7,9 7,4 7,4 10,2 12,2
7 62,7 61,1 60,3 61,3 61,6 62,4 61,0 58,7 59,6 66,9
Resterende looptijd
Tot en met 1 jaar Variabele rente 8 6,2 5,3 5,2 5,0 4,6 4,6 4,4 4,4 4,5 4,6
Valuta’s
Meer dan Meer dan 1 jaar tot en 5 jaar met 5 jaar
9 13,4 13,7 15,5 14,9 14,8 14,9 14,4 14,6 17,8 19,6
10 27,8 26,6 25,3 26,0 26,2 25,6 24,1 23,5 23,3 27,1
Euro of deelnemende valuta’s
Overige valuta’s
12 67,4 66,6 66,7 68,1 68,6 69,3 67,9 65,6 68,9 78,0
13 1,8 1,5 1,3 0,9 0,9 1,0 0,6 0,5 0,9 1,2
11 28,0 27,9 27,2 28,2 28,5 29,8 29,9 28,0 28,6 32,4
3. Landen van het eurogebied
2006 2007 2008 2009
BE
DE
EE
IE
GR
ES
FR
IT
CY
LU
MT
NL
AT
PT
SI
SK
FI
1 88,1 84,2 89,6 96,2
2 67,6 64,9 66,3 73,4
3 4,4 3,7 4,6 7,2
4 24,8 25,0 44,3 65,5
5 106,1 105,0 110,3 126,8
6 39,6 36,1 39,8 53,2
7 63,7 63,8 67,5 78,1
8 106,6 103,6 106,3 116,0
9 64,6 58,3 48,3 58,0
10 6,7 6,7 13,6 14,5
11 63,4 61,7 63,1 68,6
12 47,4 45,3 58,2 60,8
13 62,1 59,3 62,5 67,5
14 63,9 62,7 65,3 76,1
15 26,7 23,4 22,5 35,4
16 30,5 29,6 27,8 35,4
17 39,7 35,2 34,1 43,8
Bronnen: ECB voor de geaggregeerde gegevens betreffende het eurogebied; Europese Commissie voor gegevens betreffende de schulden van landen. 1) De gegevens voor het eurogebied verwijzen naar de Euro 16. Bruto, tussen subsectoren van de overheid geconsolideerde, nominale overheidsschuld. De door niet-ingezeten overheden aangehouden schuld is niet geconsolideerd. De gegevens zijn deels geraamd. 2) Houders die ingezetenen zijn van het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 3) Waaronder ingezetenen van landen van het eurogebied niet zijnde het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 4) Uitgezonderd schuld aangehouden door overheidsinstanties in het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 57
6.3 Schuldmutatie 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – naar bron, financieel instrument en houderschap Totaal
Mutatiebron Waarde ringseffecten 3)
Overige volumemutaties 4)
Chartaal geld en deposito’s
2 1,9 2,7 3,3 3,2 3,0 1,5 1,1 5,1 7,3
3 -0,1 -0,5 -0,2 -0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 -0,2
4 0,1 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
5 0,2 0,0 -0,6 0,2 0,3 0,2 -0,1 0,1 0,1
1 1,9 2,1 3,1 3,1 3,3 1,6 1,1 5,2 7,1
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Financiële instrumenten
Finan cierings behoefte 2)
Leningen Kortlopende effecten
6 -0,2 -0,2 0,9 0,1 0,5 0,2 0,0 0,4 0,6
Houders Lang- Binnenlopende landse credieffecten teuren 5)
7 0,5 0,7 0,6 0,1 -0,1 -0,4 0,3 2,6 1,6
8 1,5 1,6 2,1 2,7 2,6 1,5 1,0 2,0 4,8
9 0,0 0,0 0,4 0,1 -0,5 -0,1 -0,2 0,7 3,0
MFI’s
Overige financiële vennootschappen
10 -0,5 -0,5 0,8 -0,3 -0,6 1,0 0,2 0,9 2,2
11 -0,8 -0,1 0,8 0,1 0,8 -1,2 -0,3 -0,5 0,8
Overige crediteu ren 6)
12 1,9 2,1 2,7 3,0 3,8 1,7 1,3 4,5 4,1
2. Eurogebied – tekort-schuldaanpassing Schuldmutaties
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
1 1,9 2,1 3,1 3,1 3,3 1,6 1,1 5,2 7,1
Tekort (-)/ overschot (+) 7)
2 -1,9 -2,6 -3,1 -3,0 -2,6 -1,4 -0,7 -2,0 -6,3
Tekort-schuldaanpassing 8) Totaal
3 0,0 -0,5 0,0 0,2 0,7 0,2 0,5 3,2 0,9
Transacties in de belangrijkste door de overheid aangehouden financiële activa Totaal
Chartaal geld en deposito’s
4 -0,5 0,1 0,1 0,2 0,6 0,3 0,6 3,0 1,0
5 -0,6 0,1 0,1 0,2 0,3 0,3 0,2 0,8 0,3
Leningen Effecten 10) Aandelen en overige deelnemingen 6 0,1 0,0 0,0 0,0 0,1 -0,1 0,0 0,7 0,0
7 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 0,3 0,7 0,3
8 -0,1 -0,1 0,1 0,0 0,1 -0,2 0,1 0,8 0,4
Privatiseringen
Kapitaal- donaties
9 -0,3 -0,4 -0,2 -0,5 -0,3 -0,4 -0,2 -0,1 -0,3
10 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 0,1 0,2 0,5 0,5
Waarde ringseffecten
11 -0,1 -0,5 -0,2 -0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 -0,2
Wissel koers effecten 12 0,0 -0,1 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Overige Overige 9) volumemutaties
13 0,1 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
14 0,6 0,0 0,1 0,1 -0,1 -0,2 -0,2 0,1 0,0
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de Euro 16 en zijn deels geraamd. Jaarlijkse mutatie van de bruto nominale geconsolideerde schuld als percentage van het bbp [schuld(t) – schuld (t-1)] ÷ bbp(t). 2) De financieringsbehoefte is per definitie gelijk aan de transacties in de schuld. 3) Waaronder, naast het effect van wisselkoersontwikkelingen, effecten die verband houden met de meting tegen nominale waarde (bijvoorbeeld agio en disagio op uitgegeven effecten). 4) Omvat met name het effect van herrubriceringen van participaties en bepaalde soorten schuldverwerving. 5) Houders die ingezetenen zijn van het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 6) Waaronder ingezetenen van landen van het eurogebied niet zijnde het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 7) Met inbegrip van opbrengsten van verkopen van UMTS-licenties. 8) Het verschil tussen de jaarlijkse mutatie van de bruto nominale geconsolideerde schuld en het tekort als percentage van het bbp. 9) Omvat voornamelijk transacties in andere activa en passiva (handelskrediet, overige te ontvangen of betalen bedragen en financiële derivaten). 10) Met uitzondering van financiële derivaten.
S 58
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Overheidsfinanciën
6.4 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot op kwartaalbasis
1. Eurogebied – ontvangsten op kwartaalbasis Totaal
2004 2005
2006
2007
2008
2009
2010
1)
(% bbp)
III IV I II III IV I II III IV I II III IV I II III IV I II III IV I II III
1 42,7 48,9 42,0 44,3 43,4 49,0 42,4 45,3 43,7 49,3 42,2 45,5 43,5 49,7 42,3 44,9 43,2 49,0 42,0 44,4 42,5 48,8 41,8 44,2 42,8
2 42,3 48,0 41,5 43,7 42,7 48,3 42,0 44,9 43,2 48,7 41,8 45,1 43,1 49,1 42,0 44,6 42,8 48,5 41,9 43,8 42,1 48,1 41,6 43,8 42,5
Lopende ontvangsten
Kapitaalontvangsten
Directe belastingen
Indirecte belastingen
Socialeverzekeringspremies
Verkopen
Inkomsten uit onroerend goed
3 10,7 12,9 10,0 11,5 11,1 13,3 10,3 12,2 11,6 14,0 10,2 12,7 12,1 14,4 10,7 12,6 11,9 13,6 10,2 11,5 10,9 12,7 10,1 11,5 10,8
4 12,8 14,2 13,0 13,2 13,0 14,2 13,4 13,5 12,9 14,3 13,5 13,5 12,8 14,1 12,9 12,8 12,4 13,6 12,5 12,6 12,3 13,7 12,4 12,7 12,8
5 15,3 16,2 15,3 15,1 15,1 16,1 15,1 15,1 15,1 15,8 14,8 15,0 14,8 15,7 14,8 15,0 15,0 16,3 15,4 15,5 15,4 16,4 15,4 15,3 15,2
6 1,9 2,9 1,7 2,0 1,9 3,0 1,7 1,9 2,0 2,9 1,7 1,8 1,9 3,0 1,7 1,9 1,9 3,0 1,8 2,0 2,0 3,2 1,8 2,0 2,0
7 0,7 0,7 0,6 1,1 0,7 0,8 0,8 1,3 0,8 0,9 0,9 1,4 0,8 0,9 1,1 1,5 0,8 1,1 1,1 1,4 0,7 1,0 0,9 1,3 0,8
2. Eurogebied – uitgaven en tekort/overschot op kwartaalbasis Totaal
Lopende uitgaven
Totaal
Loonsom
Inter mediaire consumptie
8 0,5 1,0 0,5 0,6 0,7 0,7 0,4 0,5 0,5 0,6 0,4 0,4 0,5 0,6 0,3 0,4 0,3 0,5 0,1 0,6 0,3 0,7 0,2 0,5 0,3
9 0,3 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,2 0,3 0,3 0,3 0,2 0,5 0,3 0,5 0,2 0,3 0,3
Kapitaaluitgaven
Rente Inkomens over Sociale drachten uitkeringen
Subsidies
PM: belastingdruk 2)
Vermogensbelasting
Inves teringen
Kapitaal over drachten
10 39,1 43,7 38,5 40,1 39,6 43,9 39,0 41,0 39,9 44,4 38,7 41,4 40,0 44,6 38,7 40,7 39,6 43,8 38,4 40,2 38,9 43,4 38,2 39,8 39,1
Tekort (-)/ overschot (+)
Primair tekort (-)/ overschot (+)
III IV I II III IV I II III IV I II III IV I II III IV
1 45,9 50,9 46,8 46,2 45,7 50,5 45,3 45,5 45,2 50,4 44,3 44,6 44,4 50,3 44,7 45,3 45,5 52,0
2 42,6 45,6 43,1 42,8 42,2 45,7 42,2 42,2 41,8 45,0 41,1 41,4 41,0 45,2 41,5 42,0 41,9 47,0
3 9,9 11,0 10,2 10,2 9,9 11,1 10,0 10,2 9,8 10,7 9,8 9,9 9,5 10,7 9,8 10,1 9,6 11,0
4 4,7 5,7 4,7 4,9 4,8 5,8 4,6 4,9 4,7 5,8 4,5 4,8 4,7 5,8 4,6 5,0 4,8 6,1
5 3,1 2,9 3,1 3,2 3,0 2,7 3,0 3,1 2,9 2,7 2,9 3,2 2,9 2,8 3,0 3,2 3,1 2,8
6 24,8 26,1 25,1 24,5 24,6 26,1 24,6 24,0 24,4 25,9 23,9 23,5 23,8 26,0 24,2 23,7 24,4 27,1
7 21,4 22,6 21,4 21,3 21,3 22,5 21,1 21,0 21,0 22,2 20,5 20,5 20,6 22,2 20,5 20,7 21,2 23,1
8 1,3 1,4 1,2 1,1 1,2 1,3 1,2 1,1 1,2 1,4 1,2 1,1 1,2 1,5 1,2 1,1 1,2 1,4
9 3,4 5,2 3,7 3,4 3,4 4,8 3,1 3,2 3,4 5,3 3,2 3,2 3,4 5,1 3,2 3,3 3,5 5,1
10 2,4 3,1 1,9 2,3 2,5 3,1 1,9 2,3 2,4 3,2 2,0 2,3 2,5 3,4 2,0 2,3 2,5 3,4
11 1,0 2,1 1,8 1,1 1,0 1,7 1,2 1,0 1,0 2,2 1,2 0,8 0,9 1,7 1,2 1,0 1,0 1,6
12 -3,2 -1,9 -4,8 -1,8 -2,2 -1,5 -2,9 -0,1 -1,5 -1,1 -2,1 0,9 -0,9 -0,7 -2,4 -0,4 -2,3 -3,0
13 -0,1 1,0 -1,7 1,3 0,8 1,2 0,0 2,9 1,4 1,6 0,8 4,1 2,1 2,1 0,6 2,8 0,8 -0,3
2009
I II III IV
48,4 50,0 49,3 55,2
45,0 46,0 45,4 49,8
10,5 10,9 10,3 11,5
5,2 5,5 5,2 6,5
2,9 3,0 2,9 2,6
26,4 26,6 26,9 29,2
22,5 23,1 23,3 24,9
1,3 1,3 1,4 1,5
3,4 4,0 3,9 5,4
2,2 2,7 2,6 3,4
1,1 1,2 1,2 1,9
-6,4 -5,6 -6,8 -6,3
-3,6 -2,6 -3,9 -3,7
2010
I II III
49,7 49,0 48,7
46,1 45,5 44,7
10,6 10,7 10,0
5,1 5,4 5,2
2,8 3,0 2,8
27,6 26,4 26,7
23,3 22,9 23,1
1,4 1,3 1,3
3,7 3,5 4,0
2,1 2,5 2,5
1,6 1,2 1,4
-8,0 -4,8 -5,9
-5,2 -1,8 -3,1
2004 2005
2006
2007
2008
Bronnen: Berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat en nationale gegevens. 1) De gegevens verwijzen naar de Euro 16. De begrippen “ontvangsten”, “uitgaven” en “tekort/overschot” zijn op basis van ESR 95. Transacties tussen de begroting van de EU en entiteiten buiten de overheidssector zijn niet inbegrepen. Voor het overige zijn, met uitzondering van verschillende uiterste data voor de aanlevering van de gegevens, de kwartaalgegevens in overeenstemming met de gegevens op jaarbasis. De gegevens zijn niet seizoenvrij. 2) De belastingdruk omvat belastingen en sociale-verzekeringspremies.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 59
6.5 Schuld en schuldmutatie op kwartaalbasis
(% bbp)
1. Eurogebied – Maastricht-schuld naar financieel instrument 1) Totaal
2007 2008
2009
2010
Financiële instrumenten Chartaal geld en deposito’s 2 2,2 2,1 2,1 2,1 2,3 2,3 2,4 2,3 2,4 2,4 2,4 2,3
1 66,1 67,1 67,4 67,5 69,8 73,2 76,5 78,3 79,2 81,0 82,5 82,7
IV I II III IV I II III IV I II III
Leningen 3 11,1 11,3 11,3 11,2 11,3 11,6 11,9 12,1 12,3 12,5 13,2 13,2
Kortlopende effecten 4 4,2 5,0 4,9 5,5 6,7 7,9 8,5 9,2 8,6 8,4 8,1 8,2
Langlopende effecten 5 48,7 48,6 49,0 48,7 49,5 51,4 53,8 54,7 55,9 57,7 58,8 58,9
2. Eurogebied – tekort-schuldaanpassing Schuld mutaties
2007 2008
2009
2010
Tekort (-)/ overschot (+)
1 -3,3 6,1 3,7 2,0 9,0 11,9 9,9 4,8 2,3 8,3 8,3 3,3
IV I II III IV I II III IV I II III
2 -0,7 -2,4 -0,4 -2,3 -3,0 -6,4 -5,6 -6,8 -6,3 -8,0 -4,8 -5,9
Tekort-schuldaanpassing Totaal Transacties in de belangrijkste door de overheid aangehouden financiële activa Totaal
Chartaal geld en deposito’s
Leningen
Effecten
Aandelen en overige deelnemingen
Waarderings effecten en overige volumemutaties
4 -2,8 3,1 3,9 -0,8 5,8 6,7 3,1 -2,9 -2,5 0,8 4,4 -2,5
5 -2,1 1,9 1,9 -1,6 0,8 5,2 2,3 -3,2 -2,7 0,8 2,3 -2,3
6 0,0 -0,1 0,3 0,0 2,5 -0,1 -0,6 0,7 -0,1 -0,1 1,9 -0,3
7 -0,6 0,9 1,3 0,3 0,5 0,9 0,2 0,0 0,1 -0,3 -0,2 0,0
8 -0,2 0,3 0,5 0,5 1,9 0,7 1,2 -0,4 0,2 0,3 0,5 0,1
9 0,0 0,0 0,1 0,4 0,0 -1,3 0,5 0,2 -0,2 -0,3 0,0 0,2
3 -4,0 3,7 3,3 -0,3 5,9 5,4 4,3 -2,0 -4,0 0,3 3,5 -2,6
G30. Tekort, financieringsbehoefte en schuldmutatie
Overige
PM: Financieringsbehoefte
10 -1,1 0,6 -0,6 0,2 0,1 0,0 0,6 0,7 -1,3 -0,2 -1,0 -0,3
11 -3,3 6,1 3,7 1,6 9,0 13,2 9,3 4,6 2,5 8,6 8,3 3,1
G31. Maastricht-schuld
(voortschrijdend vierkwartaals totaal als % bbp)
(jaarlijkse mutatie van de schuldquote en onderliggende factoren)
tekort schuldmutatie financieringsbehoefte
tekort-schuldaanpassing primair tekort/overschot groei/renteverschil mutatie van de schuldquote
10,0
10,0
12.0
9,0
9,0
10.0
10.0
8,0
8,0
7,0
7,0
8.0
8.0
6,0
6,0
6.0
6.0
5,0
5,0
4.0
4.0
4,0
4,0
2.0
2.0
3,0
3,0
2,0
2,0
0.0
0.0
1,0
1,0
-2.0
-2.0
0,0
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
0,0
-4.0
2001
2002
2003
2004
2005
Bronnen: Berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat en van nationale gegevens. 1) De standen in kwartaal t zijn uitgedrukt als een percentage van het totaal van het bbp in t en de drie daaraan voorafgaande kwartalen.
S 60
ECB Maandbericht Maart 2011
12.0
2006
2007
2008
2009
2010
-4.0
7
externe STROMEN EN STANDEN 7.1 Samenvattende betalingsbalans 1)
(EUR miljard; netto stromen) Lopende rekening Totaal Goederen Diensten Inkomens Inkomensover drachten
2008 2009 2010
VermogensVorderinover-drachgensaldo tenrekening t.o.v. rest van de wereld (kolommen 1+6)
Financiële rekening Totaal
Directe Effecten- Financiële- Overige Officiële investe- verkeer derivaten financiële reserves ringen transacties
Statis tische verschillen
1 -133,9 -49,8 -58,1
2 -18,3 39,4 24,2
3 42,1 32,2 32,8
4 -58,3 -28,7 -9,9
5 -99,4 -92,6 -105,2
6 9,8 6,1 9,0
7 -124,2 -43,7 -49,1
8 116,8 31,0 67,8
9 -240,3 -74,5 -85,9
10 303,8 264,8 197,1
11 -75,0 51,5 1,9
12 131,7 -215,4 -35,2
13 -3,4 4,6 -10,1
14 7,3 12,6 -18,7
11,7 -21,8 -20,4 -8,3 -7,6
19,9 2,7 3,4 8,3 9,8
9,1 3,7 11,8 13,9 3,4
2,3 7,1 -16,5 0,6 -1,1
-19,6 -35,3 -19,0 -31,1 -19,7
1,0 2,5 1,6 1,5 3,4
12,7 -19,3 -18,8 -6,8 -4,2
-12,0 22,1 27,4 -7,9 26,1
11,6 -40,3 -38,4 -37,4 30,3
30,7 16,6 110,7 -13,9 83,7
8,6 3,9 1,9 0,3 -4,2
-62,9 46,5 -47,8 48,2 -82,1
0,0 -4,6 1,0 -4,9 -1,5
-0,7 -2,8 -8,6 14,7 -21,9
2009 2010
IV I II III IV
2009
dec.
11,8
6,2
5,0
1,2
-0,5
0,4
12,2
-22,3
9,1
24,9
6,1
-61,6
-0,8
10,2
2010
jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
-13,6 -7,2 -1,0 -4,6 -17,1 1,3 4,5 -7,5 -5,2 -2,1 -5,4 -0,1
-7,6 4,3 6,0 1,4 -1,5 3,4 7,2 -3,8 4,9 6,2 0,8 2,8
0,7 1,2 1,8 3,1 3,5 5,2 5,2 3,9 4,7 1,7 2,8 -1,0
2,0 3,6 1,5 -1,7 -13,5 -1,3 1,8 2,3 -3,5 1,1 -2,1 -0,2
-8,6 -16,3 -10,4 -7,5 -5,6 -6,0 -9,7 -10,0 -11,4 -11,1 -7,0 -1,7
1,5 0,8 0,2 -0,6 1,8 0,5 1,6 0,4 -0,5 0,0 0,9 2,5
-12,1 -6,4 -0,8 -5,2 -15,3 1,7 6,1 -7,1 -5,8 -2,1 -4,5 2,4
22,2 -0,5 0,4 6,5 20,6 0,3 -4,2 -8,9 5,3 5,6 11,3 9,3
-5,0 -3,3 -32,0 -17,7 -6,6 -14,1 -3,2 -28,4 -5,8 -12,0 23,4 19,0
26,9 -6,6 -3,6 53,1 63,4 -5,8 -28,4 6,7 7,7 20,6 25,6 37,5
3,9 0,3 -0,3 -4,4 0,0 6,4 -1,5 2,5 -0,8 -7,3 0,5 2,7
-5,2 12,8 38,9 -24,3 -36,1 12,7 30,0 12,6 5,5 4,6 -38,2 -48,5
1,5 -3,6 -2,5 -0,1 -0,1 1,1 -1,2 -2,4 -1,4 -0,2 0,0 -1,3
-10,1 6,9 0,4 -1,3 -5,3 -2,0 -1,8 16,1 0,5 -3,5 -6,7 -11,8
2010
dec.
-58,1
24,2
32,8
-9,9
-105,2
197,1
1,9
-35,2
-10,1
-18,7
2,2
0,0
-0,4
-0,1
-0,2
twaalfmaands gecumuleerde transacties 9,0
-49,1
67,8
-85,9
twaalfmaands gecumuleerde transacties in % bbp 2010
dec.
-0,6
0,3
0,4
-0,1
-1,2
0,1
G32. Betalingsbalans van het eurogebied: saldo op de lopende rekening
-0,5
(twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp) netto directe investeringen netto effectenverkeer
lopende rekening balans 1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0
-1,0
-1,5
-1,5
-2,0
-2,0
2001 2002 2003 2004
2005 2006 2007 2008 2009 2010
-0,9
G33. Betalingsbalans van het eurogebied: directe investeringen en effectenverkeer samengenomen
(voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp)
1,0
0,7
5,0
5,0
4,0
4,0
3,0
3,0
2,0
2,0
1,0
1,0
0,0
0,0
-1,0
-1,0
-2,0
-2,0
-3,0
-3,0
-4,0
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
-4,0
Bron: ECB. 1) De tekens worden verklaard in de Toelichting.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 61
7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening
(EUR miljard; stromen)
1. Samenvattende lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening Totaal Ont Uitgaven vangsten
Lopende rekening Diensten Inkomens
Goederen Netto
Uitvoer
invoer
Vermogens overdrachten rekening Uitgaven Ont Uitgaven Over vangsten boeking door werk nemers 12 13 14 15 188,1 21,6 24,4 14,7 185,6 22,4 19,6 13,5 186,6 . 22,1 13,0 51,6 5,8 6,0 5,0 56,6 5,2 5,3 2,8 37,3 5,2 4,7 3,1 46,2 5,6 4,8 3,3 46,4 . 7,3 3,8 15,8 . 1,1 1,1 13,8 . 1,7 0,8 16,8 . 4,5 2,0
Inkomensoverdrachten
Ont Uitgaven Ont Uitgaven vangsten vangsten
Ontvangsten Overboeking door werk nemers
1 2.728,6 2.259,1 2.561,2 599,2 580,0 642,5 659,0 679,7 220,9 224,6 234,1
2 2.862,5 2.308,9 2.619,3 587,5 601,8 662,9 667,3 687,3 223,0 230,1 234,2
3 -133,9 -49,8 -58,1 11,7 -21,8 -20,4 -8,3 -7,6 -2,1 -5,4 -0,1
4 1.580,9 1.291,3 1.560,7 348,6 348,6 387,3 402,8 422,0 142,4 142,9 136,6
5 1.599,2 1.251,9 1.536,5 328,7 345,9 383,9 394,5 412,2 136,2 142,1 133,9
6 513,0 469,0 508,1 120,8 111,0 128,3 138,5 130,2 42,2 42,9 45,1
7 470,9 436,8 475,3 111,7 107,3 116,6 124,6 126,8 40,6 40,1 46,1
8 546,0 405,8 411,0 97,8 99,2 108,5 102,6 100,8 31,6 31,9 37,2
9 604,3 434,6 420,9 95,5 92,0 125,1 102,0 101,9 30,5 34,0 37,4
10 88,6 93,0 81,4 32,0 21,3 18,3 15,2 26,7 4,7 6,8 15,2
11 6,8 6,0 . 1,5 1,4 1,6 1,6 . . . .
641,7 652,6 652,8 216,0 221,5 215,3
648,4 667,0 686,2 225,6 232,1 228,6
-6,7 -14,4 -33,4 -9,6 -10,5 -13,3
388,4 393,7 404,2 133,5 136,3 134,5
382,3 388,2 410,3 135,8 140,4 134,1
128,6 128,7 127,5 41,5 44,9 41,1
118,7 119,1 122,6 39,8 40,5 42,2
103,7 107,2 98,2 33,1 33,0 32,0
103,3 108,7 108,7 35,1 37,3 36,4
21,0 23,1 22,9 7,9 7,3 7,7
. . . . . .
44,2 50,9 44,6 14,8 13,8 15,9
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
2010 dec.
2.555,2
2.611,7
-56,4
1.551,3
1.530,5
506,7
473,8
411,5
420,9
85,7
.
186,4
.
.
.
2010 dec.
28,0
28,7
-0,6
17,0
16,8
5,6
5,2
4,5
4,6
0,9
.
2,0
.
.
.
2008 2009 2010 2009 IV 2010 I II III IV 2010 okt. nov. dec. 2010 II III IV 2010 okt. nov. dec.
voor seizoen gecorrigeerd
twaalfmaands gecumuleerde transacties
twaalfmaands gecumuleerde transacties in % bbp
G34. Betalingsbalans van het eurogebied: goederenverkeer
G35. Betalingsbalans van het eurogebied: dienstenverkeer
(voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp) uitvoer (ontvangsten) invoer (uitgaven)
18,0
(voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp)
18,0
17,0
17,0
16,0
16,0
15,0
15,0
14,0
14,0
13,0
13,0
12,0
12,0
11,0
11,0
10,0
10,0
9,0
9,0
8,0
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bron: ECB.
S 62
ECB Maandbericht Maart 2011
8,0
6,0
uitvoer (ontvangsten) invoer (uitgaven)
6,0
5,5
5,5
5,0
5,0
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
2,5
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening
(EUR miljard)
2. Inkomensrekening (stromen)
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit kapitaal
Ont Uitgaven vangsten
Totaal
Directe investeringen
Ont Uitgaven vangsten
2007 2008 2009 2009 III IV 2010 I II III
Aandelen Ontvangsten
Schuld Uitgaven
1 18,8 19,1 19,2
2 11,2 11,8 12,9
3 585,2 526,9 386,7
4 586,4 592,5 421,7
5 212,4 155,5 133,9
Herinvestering van winsten 6 71,3 12,6 8,5
4,7 5,1 4,9 5,4 5,4
3,8 3,9 2,2 3,1 3,9
88,6 92,8 94,3 103,2 97,1
92,9 91,7 89,8 122,0 98,1
30,1 35,4 39,0 42,4 39,5
6,2 0,0 -1,4 -9,8 8,4
Inkomen uit effecten
7 137,2 127,1 100,5
Herinvestering van winsten 8 42,8 27,0 17,4
24,2 24,5 25,0 28,9 28,6
5,7 0,6 3,4 -3,0 7,8
Aandelen
Schuld
Ont Uitgaven Ont Uitgaven Ont Uitgaven vangsten vangsten vangsten
Overige financiële transacties Ont Uitgaven vangsten
9 28,6 30,7 20,3
10 26,8 25,9 22,3
11 45,3 43,2 27,3
12 113,8 120,5 76,7
13 118,7 125,0 102,3
14 110,6 123,7 129,0
15 180,3 172,5 102,9
16 197,9 195,2 93,2
4,4 5,3 4,5 5,1 4,6
4,6 5,1 4,3 5,2 4,8
6,4 6,0 6,0 9,8 7,6
13,3 13,9 12,0 38,4 16,4
25,7 24,5 25,0 26,1 26,5
32,1 30,0 32,3 32,9 32,6
21,9 21,6 19,8 19,8 19,0
18,7 18,2 16,2 16,5 15,7
3. Geografische uitsplitsing (gecumuleerde stromen)
Totaal Totaal IV 2009 - III 2010
1
2
EU-lidstaten buiten het eurogebied Brazi- Canada lië Dene Zweden Ver. Overige EU- marken Konink EU- instel rijk landen lingen 3
4
5
6
7
8
9
China
India
Japan
Rus Zwitser Ver- Overige land land enigde landen Staten
10
11
12
13
14
15
16
Ontvangsten Lopende rekening 2.480,7 Goederen 1.487,3 Diensten 498,7 Inkomens 408,1 waarvan inkomen uit kapitaal 387,4 Inkomensoverdrachten 86,7 Vermogensoverdrachtenrekening 20,8
833,7 478,1 161,1 134,0
46,3 29,0 10,6 6,0
74,8 48,5 13,3 11,7
398,3 200,0 103,3 84,3
256,3 200,4 27,9 24,6
58,0 0,2 5,9 7,5
44,6 25,5 7,9 10,8
32,3 17,5 7,3 6,6
108,7 89,2 13,9 5,2
35,2 26,0 7,2 1,8
51,8 33,2 11,5 6,6
84,0 61,5 15,0 7,1
186,5 94,2 53,5 31,1
333,4 176,3 74,0 77,7
770,5 485,8 147,3 127,1
127,5 60,4 17,7
5,9 0,7 0,0
11,5 1,3 0,0
82,7 10,8 1,0
23,9 3,4 0,4
3,5 44,3 16,1
10,8 0,4 0,1
6,5 0,9 0,0
5,2 0,3 0,0
1,8 0,2 0,0
6,5 0,6 0,0
7,0 0,4 0,1
22,3 7,8 0,4
75,9 5,3 0,4
123,8 10,3 2,1
Lopende rekening 2.519,5 Goederen 1.453,0 Diensten 460,2 Inkomens 414,5 waarvan inkomen uit kapitaal 401,4 Inkomensoverdrachten 191,8 Vermogensoverdrachtenrekening 14,2
788,7 407,8 134,5 129,6
40,7 26,6 7,4 6,0
70,0 42,6 10,4 15,7
341,5 153,6 83,3 91,8
233,2 184,9 33,2 10,7
103,5 0,0 0,2 5,3
24,0 5,6 -
27,6 11,8 6,2 7,5
187,9 11,8 -
21,7 4,8 -
89,7 47,7 8,9 32,7
99,4 9,4 -
167,8 79,9 44,2 36,4
324,2 125,5 95,4 96,4
447,4 139,4 -
122,1 116,8 2,3
5,9 0,7 0,1
15,6 1,2 0,1
90,3 12,6 0,9
5,0 4,4 0,2
5,3 98,0 0,9
1,4 0,2
7,4 2,0 0,1
2,8 0,1
0,7 0,2
32,6 0,4 0,1
0,6 0,1
35,9 7,2 0,5
95,4 6,8 1,2
52,8 9,5
-38,8 34,3 38,5 -6,4
45,0 70,4 26,5 4,5
5,6 2,4 3,2 0,0
4,9 5,9 2,9 -4,1
56,9 46,3 20,0 -7,5
23,1 15,5 -5,3 13,9
-45,5 0,2 5,7 2,2
1,5 2,4 -
4,7 5,6 1,1 -0,9
-98,7 2,1 -
4,3 2,3 -
-37,8 -14,5 2,6 -26,1
-37,8 5,6 -
18,7 14,3 9,2 -5,4
9,2 50,8 -21,4 -18,7
38,4 7,9 -
-14,1 -105,1 6,6
5,4 -56,4 15,4
-0,1 0,0 0,0
-4,1 0,1 0,0
-7,6 -1,9 0,1
19,0 -1,0 0,2
-1,8 -53,6 15,2
-1,0 -0,1
-0,8 -1,1 -0,1
-2,5 -0,1
-0,5 -0,1
-26,0 0,2 -0,1
-0,2 0,0
-13,6 0,5 -0,1
-19,6 -1,5 -0,8
-42,6 -7,4
Uitgaven
Netto Lopende rekening Goederen Diensten Inkomens waarvan inkomen uit kapitaal Inkomensoverdrachten Vermogensoverdrachtenrekening Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 63
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis;uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen en andere mutaties gedurende periode)
1. Samenvattende financiële rekening Totaal 1)
Activa 1
Passiva 2
Totaal als % bbp
Netto 3
Activa 4
Passiva 5
Directe investeringen Netto 6
Activa 7
Effectenverkeer
Passiva 8
Activa 9
Passiva 10
Netto financiële derivaten
Overige investeringen
Officiële reserves
11
Activa 12
Passiva 13
14
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2006 2007 2008 2009
12.384,3 13.994,5 13.344,9 13.760,1
13.399,8 15.268,8 14.985,6 15.208,0
-1 015,5 -1 274,3 -1 640,7 -1 447,8
144,7 155,2 144,3 153,6
156,5 169,3 162,1 169,8
-11,9 -14,1 -17,7 -16,2
3.153,4 3.725,2 3.888,0 4.261,0
2.729,4 3.215,5 3.313,4 3.472,5
4.372,1 4.630,1 3.727,4 4.225,8
5.950,0 6.541,2 5.941,5 6.741,2
-20,8 -28,9 -29,8 -45,4
4.553,8 5.321,0 5.385,1 4.856,4
4.720,4 5.512,2 5.730,6 4.994,2
325,8 347,2 374,2 462,4
2010 II III
14.965,4 14.777,0
16.002,8 15.961,1
-1 037,4 -1 184,1
165,3 162,0
176,8 175,0
-11,5 -13,0
4.540,4 4.506,6
3.541,2 3.509,1
4.621,6 4.628,6
7.083,1 7.207,4
-45,0 -52,6
5.265,2 5.142,2
5.378,4 5.244,6
583,3 552,2
1.545,8 1.610,2 -649,6 415,2
1.845,7 1.869,0 -283,2 222,3
-299,9 -258,8 -366,4 192,9
18,0 17,8 -7,0 4,6
21,5 20,7 -3,1 2,5
-3,5 -2,9 -4,0 2,2
362,6 571,8 162,9 372,9
285,1 486,1 98,0 159,1
484,6 258,0 -902,7 498,4
892,2 591,2 -599,6 799,6
0,6 -8,2 -0,9 -15,6
692,3 767,2 64,1 -528,7
668,4 791,8 218,5 -736,4
5,7 21,4 27,0 88,2
552,3 -188,4
265,1 -41,7
287,2 -146,8
24,0 -8,2
11,5 -1,8
12,5 -6,4
164,5 -33,8
54,7 -32,1
128,2 7,0
34,8 124,3
-6,0 -7,6
181,1 -123,0
175,5 -133,9
84,6 -31,0
1.728,6 1.942,6 407,8 -213,4
1.719,1 1.940,0 524,7 -182,3
9,4 2,6 -116,8 -31,0
20,2 21,5 4,4 -2,4
20,1 21,5 5,7 -2,0
0,1 0,0 -1,3 -0,3
417,6 511,5 333,7 288,3
257,4 421,4 93,4 213,8
519,8 438,9 -15,0 78,6
708,5 566,1 288,9 343,4
0,6 66,9 75,0 -51,5
789,3 920,2 10,8 -524,2
753,2 952,6 142,4 -739,6
1,3 5,1 3,4 -4,6
87,2 78,5 -16,6
114,6 70,6 9,6
-27,4 7,9 -26,1
3,8 3,4 .
5,0 3,1 .
-1,2 0,3 .
63,6 22,8 -39,3
25,2 -14,6 -9,0
-18,3 51,4 22,1
92,4 37,4 105,8
-1,9 -0,3 4,2
44,8 -0,4 -5,1
-3,0 47,8 -87,2
-1,0 4,9 1,5
96,3 -7,9 67,5 41,1 -125,1
87,3 -2,6 73,0 52,3 -115,8
8,9 -5,3 -5,6 -11,3 -9,3
. . . . .
. . . . .
. . . . .
5,8 5,8 -17,3 -3,4 -18,6
-22,6 0,1 -29,3 19,9 0,4
19,3 14,9 45,6 -5,2 -18,3
26,1 22,5 66,2 20,4 19,3
-2,5 0,8 7,3 -0,5 -2,7
71,2 -30,8 31,6 50,2 -86,9
83,8 -25,2 36,2 12,1 -135,4
2,4 1,4 0,2 0,0 1,3
2006 2007 2008 2009
-182,7 -332,4 -1 057,4 628,6
126,6 -71,0 -807,8 404,7
-309,3 -261,4 -249,6 223,9
-2,1 -3,7 -11,4 7,0
1,5 -0,8 -8,7 4,5
-3,6 -2,9 -2,7 2,5
-35,2 -180,9 -887,8 419,8
183,7 25,1 -888,5 456,2
0,0 -75,1 -75,8 35,9
-97,0 -153,0 53,3 -4,5
-84,8 -160,8 76,0 3,2
4,4 16,3 23,7 92,7
2006 2007 2008 2009
-343,3 -521,9 -39,4 -45,8
-228,5 -339,5 55,1 -49,7
-114,8 -182,4 -94,5 3,9
-4,0 -5,8 -0,4 -0,5
-2,7 -3,8 0,6 -0,6
-1,3 -2,0 -1,0 0,0
-151,6 -217,4 6,8 -28,4
-101,1 -146,9 47,4 -27,5
. . . .
-105,7 -186,7 -35,4 -10,1
-123,2 -175,5 17,3 -23,9
-13,9 -13,7 9,2 -2,5
2006 2007 2008 2009
288,6 78,7 -1 021,5 622,1
298,4 113,4 -1 018,4 494,0
-9,8 -34,7 -3,1 128,1
3,4 0,9 -11,0 6,9
3,5 1,3 -11,0 5,5
-0,1 -0,4 0,0 1,4
226,0 77,3 -812,8 402,2
264,9 107,6 -923,6 449,5
0,0 -75,1 -75,8 35,9
. . . .
. . . .
17,1 31,3 21,5 46,1
2006 2007 2008 2009
-128,1 110,8 3,5 52,3
56,7 155,1 155,5 -39,6
-184,7 -44,3 -152,0 91,9
-1,5 1,2 0,0 0,6
0,7 1,7 1,7 -0,4
-2,2 -0,5 -1,6 1,0
-109,6 -40,8 -81,8 46,0
19,8 64,4 -12,3 34,3
. . . .
8,7 33,7 88,7 5,6
38,4 14,7 58,8 27,0
1,2 -1,3 -7,1 49,2
2006 2007 2008 2009
16,1 15,6 2,9 -1,6
14,8 14,3 3,4 -1,2
-
. . . .
. . . .
. . . .
15,0 15,8 9,1 7,4
10,5 15,1 2,9 6,6
13,6 10,0 -0,6 2,0
13,7 9,4 4,6 5,8
. . . .
20,5 20,3 0,2 -9,7
18,7 20,2 2,7 -12,8
0,3 1,6 1,0 -1,2
2,4 2,8 2,4
2,2 2,7 2,6
.
. . .
. . .
. . .
5,2 4,1 2,0
3,7 2,0 0,0
3,4 3,0 2,6
5,4 4,0 4,5
. . .
-0,2 1,9 2,5
-2,4 1,5 1,7
0,7 1,7 1,9
Mutaties uitstaande bedragen 2006 2007 2008 2009 2010 II III
Transacties 2006 2007 2008 2009 2010 II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec.
Overige mutaties -55,0 60,3 -170,8 84,7
27,7 64,7 4,6 -54,7
t.g.v. wisselkoersmutaties -72,1 -104,1 -20,1 -4,8
-4,2 -17,1 -9,6 1,7
t.g.v. prijsmutaties 45,4 45,2 -154,5 137,9
33,5 5,8 -94,8 44,5
t.g.v. andere aanpassingen -28,3 119,2 3,8 -48,5
-1,6 76,0 109,0 -100,9
Groeipercentages van de uitstaande bedragen
2010 II III IV
Bron: ECB. 1) Netto financiële derivaten zijn opgenomen in activa.
S 64
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
2. Directe investeringen Door ingezetenen buiten het eurogebied Totaal
1
Kapitaaldeelnemingen en herinvestering van winsten Totaal
MFI’s
2
3
Door niet-ingezetenen in het eurogebied
Overig kapitaal (voornamelijk intragroepsleningen)
Niet- MFI’s
Totaal
MFI’s
Niet- MFI’s
4
5
6
7
Totaal
Kapitaaldeelnemingen en herinvestering van winsten
Overig kapitaal (voornamelijk intragroepsleningen) Totaal MFI’s Niet- MFI’s
Totaal
MFI’s
Niet- MFI’s
9
10
11
12
13
14
8
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2008 2009
3.888,0 4.261,0
3.015,7 3.290,8
213,1 227,5
2.802,6 3.063,3
872,3 970,2
13,0 14,4
859,4 955,8
3.313,4 3.472,5
2.354,7 2.526,0
64,5 76,3
2.290,1 2.449,7
958,8 946,6
18,3 17,8
940,4 928,8
2010 II III
4.540,4 4.506,6
3.494,5 3.473,4
255,1 246,7
3.239,4 3.226,8
1.045,9 1.033,1
16,5 15,8
1.029,4 1.017,3
3.541,2 3.509,1
2.629,8 2.641,0
80,3 80,5
2.549,4 2.560,5
911,5 868,1
16,1 15,8
895,4 852,3
2008 2009 2010
333,7 288,3 85,9
214,3 215,7 -9,6
20,4 15,4 8,9
193,9 200,3 -18,5
119,4 72,6 95,4
-0,3 3,4 1,3
119,7 69,2 94,1
93,4 213,8 0,0
70,0 214,9 65,2
-1,2 7,4 7,5
71,2 207,5 57,8
23,4 -1,1 -65,2
1,6 -0,6 -5,7
21,8 -0,5 -59,5
2010 II III IV
63,6 22,8 -39,3
16,1 25,3 -59,8
-0,5 1,2 2,1
16,6 24,0 -61,9
47,5 -2,5 20,4
0,5 0,3 0,3
47,0 -2,7 20,1
25,2 -14,6 -9,0
13,8 21,5 -30,8
2,0 2,2 1,8
11,8 19,3 -32,6
11,4 -36,2 21,7
-2,4 0,1 -3,3
13,8 -36,3 25,0
2010 aug. sept. okt. nov. dec.
5,8 5,8 -17,3 -3,4 -18,6
16,1 0,3 -35,6 -9,2 -15,0
0,4 0,3 -1,6 2,9 0,8
15,7 -0,1 -34,0 -12,1 -15,8
-10,3 5,6 18,3 5,7 -3,6
-0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
-10,2 5,5 18,2 5,6 -3,7
-22,6 0,1 -29,3 19,9 0,4
15,8 -8,1 -35,9 1,1 4,0
0,2 1,0 0,2 0,9 0,7
15,6 -9,1 -36,2 0,2 3,3
-38,3 8,1 6,6 18,8 -3,7
0,6 -0,1 0,3 0,1 -3,6
-39,0 8,2 6,3 18,7 -0,1
2008 2009
9,1 7,4
7,3 7,1
9,1 7,3
7,2 7,1
15,9 8,3
-1,0 26,3
16,2 8,1
2,9 6,6
2,9 9,3
-1,7 11,3
3,1 9,2
2,9 -0,1
9,2 -3,2
2,8 -0,1
2010 II III IV
5,2 4,1 2,0
3,9 3,2 -0,3
1,9 2,9 3,8
4,1 3,2 -0,6
9,7 7,0 9,9
19,0 18,9 8,7
9,6 6,8 9,9
3,7 2,0 0,0
7,4 6,8 2,6
12,3 11,7 9,7
7,3 6,6 2,4
-5,8 -10,1 -6,8
-19,3 -14,0 -31,5
-5,5 -10,0 -6,3
Transacties
Groeipercentages
G36. Internationale investeringpositie van het eurogebied
G37. Directe investeringen- en effectenverkeerpositie van het eurogebied
(uitstaande bedragen per ultimo; als % bbp)
(uitstaande bedragen per ultimo; als % bbp) netto directe investeringen netto effectenverkeer
netto internationale investeringpositie -4,0
-4,0
15,0
15,0
-6,0
-6,0
10,0
10,0
-8,0
-8,0
5,0
5,0
-10,0
-10,0
-12,0
-12,0
-14,0
-14,0
-16,0
-16,0
-18,0
-18,0 -20,0
-30,0
-20,0
2001 2002
2003 2004
2005
2006 2007
2008 2009
2010
0,0
0,0
-5,0
-5,0
-10,0
-10,0
-15,0
-15,0
-20,0
-20,0
-25,0
-25,0
2001 2002 2003 2004 2005
2006 2007 2008 2009 2010
-30,0
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 65
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
3. Effectenverkeer: activa Totaal
Aandelen
Schuldbewijzen Obligaties en notes
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Euro system 4 3
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Totaal
MFI’s
6
7
8
1.060,1 1.412,3
27,1 34,4
2.164,2 2.339,3
965,0 917,5
20,0 17,0
1.199,2 1.421,8
18,4 36,4
434,6 398,0
358,0 327,2
61,6 44,9
76,6 70,8
1,3 2,0
3,5 3,4
1.571,3 1.606,2
43,6 42,0
2.541,4 2.542,8
931,3 892,4
16,9 17,0
1.610,1 1.650,4
43,2 40,5
426,0 390,5
336,2 316,6
43,6 49,0
89,9 73,9
0,3 0,6
-36,0 -3,6 7,9
0,6 -0,2 -0,2
-70,5 49,1 66,4
-0,2 1,5 .
81,2 40,9 24,7 -99,9 93,4 -119,9
3,2 -3,4 -7,3
40,3 124,7 213,3
2,6 17,6 .
10,3 8,4 -51,5
35,1 11,7 -63,4
15,1 -12,7 -4,6
-24,8 -3,3 11,8
0,4 1,0 .
-8,0 7,7 38,2
-5,9 2,0 2,2
-0,2 0,0 0,0
-2,1 5,7 36,0
2,7 -1,3 .
-4,4 60,7 -9,3
-36,0 6,2 -93,2
-0,7 0,0 -6,6
31,6 54,5 83,8
0,0 -1,9 .
-5,9 -17,0 -6,8
-17,1 -7,6 -19,6
-2,6 7,3 -3,2
11,2 -9,4 12,8
-0,3 0,3 .
19,3 14,9 45,6 -5,2 -18,3
0,5 14,2 13,4 14,4 10,5
-1,3 6,5 0,8 3,4 -2,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,1
1,9 7,7 12,6 11,0 12,4
. . . . .
23,0 1,7 24,4 -17,0 -16,7
3,7 -16,9 -46,2 -31,6 -15,4
0,1 0,0 -0,5 1,2 -7,3
19,2 18,6 70,5 14,6 -1,3
. . . . .
-4,1 -1,0 7,9 -2,6 -12,0
15,5 0,9 1,6 -7,2 -13,9
5,8 5,1 -3,0 0,1 -0,3
-19,6 -1,9 6,3 4,6 1,9
. . . . .
-0,6 2,0
-6,4 3,3
-27,8 -5,6
24,6 -7,2
-4,8 3,8
-0,4 5,4
3,6 1,0
4,2 -10,2
20,3 -17,1
3,1 10,2
15,7 95,3
2,8 1,4
12,0 2,6
41,9 -22,0
-27,7 -4,5
71,1 73,1
3,4 3,0 2,6
8,2 5,0 4,7
11,3 7,6 10,5
-11,0 -12,0 -5,1
8,1 4,9 4,4
12,3 8,3 .
4,2 5,1 3,9
-6,0 -4,8 -13,0
-10,0 -6,2 -41,4
11,4 11,8 14,3
-10,1 -11,7 .
-14,8 -14,9 -12,1
-17,5 -17,4 -18,0
-34,3 -2,7 -11,6
-2,2 -2,0 17,0
-81,4 -58,6 .
2
2008 2009
3.727,4 4.225,8
1.128,6 1.488,5
68,4 76,2
3,0 3,4
2010 II III
4.621,6 4.628,6
1.654,1 1.695,2
82,8 89,1
2008 2009 2010
-15,0 78,6 116,1
-106,5 45,5 74,3
2010 II III IV
-18,3 51,4 22,1
2010 aug. sept. okt. nov. dec.
5
Overheid
Niet-MFI’s
Euro system 9
1
Overheid
Geldmarktinstrumenten
10
11
12
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
13
Euro system 14
Overheid 15
16
Transacties
Groeipercentages 2008 2009 2010 II III IV
4. Effectenverkeer: passiva Totaal
Aandelen
Schuldbewijzen Obligaties en notes
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Totaal
MFI’s
Geldmarktinstrumenten
Niet-MFI’s
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
4
5
6
7
Overheid 8
616,9 686,6
1.569,1 2.065,6
3.373,3 3.461,6
1.198,2 1.132,1
2.175,1 2.329,5
1.428,2 1.478,0
382,3 527,3
62,0 67,8
320,3 459,5
271,7 425,0
2.753,0 2.857,7
675,6 666,3
2.077,4 2.191,4
3.832,4 3.824,0
1.180,2 1.171,1
2.652,3 2.652,8
1.737,0 1.743,5
497,6 525,7
80,8 98,8
416,9 426,9
377,3 383,7
288,9 343,4 313,2
-101,1 82,7 116,5
84,4 3,6 0,0
-185,6 79,0 116,5
209,2 141,8 175,2
7,3 6,0 31,1
202,0 135,8 144,1
185,6 98,0 .
180,7 119,0 21,5
-33,4 -14,9 46,8
214,1 133,8 -25,3
191,4 157,5 .
92,4 37,4 105,8
11,0 47,7 57,5
2,1 15,1 -0,5
8,9 32,6 57,9
89,2 -39,2 54,8
-6,0 8,2 14,2
95,2 -47,4 40,6
101,5 -26,7 .
-7,8 28,9 -6,5
-9,1 20,9 -2,0
1,3 8,0 -4,5
-6,0 10,6 .
26,1 22,5 66,2 20,4 19,3
41,3 3,1 50,3 5,2 2,0
16,8 -6,5 6,9 3,8 -11,1
24,5 9,7 43,4 1,4 13,0
-20,6 15,4 12,3 11,1 31,3
5,4 5,6 4,3 -6,4 16,3
-26,0 9,8 8,0 17,5 15,0
. . . . .
5,4 4,0 3,5 4,0 -14,0
-0,4 12,9 0,1 3,6 -5,7
5,8 -8,9 3,4 0,4 -8,4
. . . . .
2008 2009
4,6 5,8
-4,2 3,6
14,9 0,6
-8,6 4,7
7,0 4,2
0,7 0,5
11,0 6,2
16,8 6,9
75,6 31,2
-24,9 -32,0
207,5 41,6
255,5 58,2
2010 II III IV
5,4 4,0 4,5
4,7 3,4 4,2
-2,1 -1,0 0,0
7,3 4,9 5,5
5,0 3,9 4,9
2,0 1,7 2,7
6,4 4,8 6,0
12,3 11,0 .
13,7 9,6 4,3
73,6 148,4 73,1
4,8 -4,0 -5,5
9,3 -3,1 .
1
2
3
2008 2009
5.941,5 6.741,2
2.186,0 2.752,2
2010 II III
7.083,1 7.207,4
2008 2009 2010 2010 II III IV
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
9
10
11
Overheid 12
Transacties
2010 aug. sept. okt. nov. dec.
Groeipercentages
Bron: ECB.
S 66
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
5. Overige financiële transacties: activa Totaal
Eurosystem
MFI’s (m.u.v. Eurosysteem)
Totaal Leningen/ Overige chartaal Activa geld en deposito’s
1
2
3
4
2008 2009 2010 II III
Totaal Leningen/ chartaal geld en deposito’s
5
6
5.385,1 4.856,4 5.265,2 5.142,2
28,8 29,7 24,3 24,5
27,7 29,4 24,0 24,3
1,0 0,3 0,3 0,2
3.273,5 2.837,3 3.082,0 2.964,8
3.214,3 2.806,8 3.047,7 2.932,3
10,8 -524,2 121,7 44,8 -0,4 -5,1 71,2 -30,8 31,6 50,2 -86,9
-9,3 -0,3 -5,1 -3,4 1,5 3,8 -0,8 0,4 -2,1 -0,6 6,5
-9,3 -0,3 . -3,4 1,5 . . . . . .
0,0 0,0 . 0,0 -0,1 . . . . . .
-42,1 -421,6 20,6 2,3 -17,5 -19,9 73,8 -38,8 14,5 46,3 -80,6
-58,7 -401,2 . -5,1 -16,3 . . . . . .
Overige sectoren
Leningen/chartaal geld en deposito’s
Handelskrediet
Leningen/chartaal geld en deposito’s
Chartaal geld en deposito’s 7
8
9
Chartaal geld en deposito’s
10
11
12
13
14
15
0,2 -9,7 -0,2 1,9 2,5
-26,0 -1,8 -36,7 -13,6 -19,6
-26,7 -2,7 -37,0 -13,6 .
5,0 0,2 -2,5 -19,6 .
-1,3 -12,8 -1,0 1,1 0,8
-1,8 -12,4 -1,2 0,9 .
59,2 30,5 34,3 32,5
90,7 109,0 114,5 116,1
12,3 8,4 8,6 8,3
42,6 63,6 65,7 69,5
8,8 11,3 13,0 11,1
1.992,1 1.880,4 2.044,3 2.036,8
188,5 192,0 213,4 216,8
1.610,1 1.504,1 1.626,9 1.625,3
432,1 398,5 436,2 434,3
-5,7 10,9 39,1 6,4 4,8 34,8 0,5 -1,9 25,9 5,1 3,8
-1,1 -0,4 . 0,0 -0,1 . . . . . .
-6,0 9,5 . 6,1 4,7 . . . . . .
-4,8 1,3 4,6 5,8 -2,3 4,8 0,9 -1,6 -0,6 3,7 1,7
67,9 -113,2 67,1 39,4 11,0 -23,8 -2,3 9,6 -6,6 -0,6 -16,6
0,2 -1,4 . 9,6 4,0 . . . . . .
62,1 -115,6 . 33,0 10,9 . . . . . .
-61,7 -55,7 13,4 13,1 3,3 -4,3 7,4 -3,2 16,0 -7,5 -12,8
-6,1 11,4 7,2 10,1 34,4
-8,9 -3,4 -3,9 -3,1 .
-12,3 19,5 11,4 15,5 .
-35,2 12,9 -9,5 6,8 39,0
3,7 -5,7 1,2 2,8 3,5
0,1 -0,8 5,6 7,9 .
4,2 -7,3 0,3 2,0 .
-14,0 -13,3 -6,8 -3,6 3,3
Transacties
2008 2009 2010 II III IV
Handelskrediet
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
2008 2009 2010 2010 II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec.
Overheid
Overige Activa
16,6 -20,5 . 7,4 -1,2 . . . . . .
Groeipercentages 23,5 -36,9 17,7 21,4 .
6. Overige financiële transacties: passiva Totaal
Eurosystem Totaal Leningen/ chartaal geld en deposito’s
1
2
3
2008 2009 2010 II III
MFI’s (m.u.v. Eurosysteem) Overige Passiva
4
Totaal Leningen/ chartaal geld en deposito’s 5
6
5.730,6 4.994,2 5.378,4 5.244,6
497,5 267,2 260,0 249,1
497,2 266,8 259,3 247,4
0,3 0,3 0,7 1,7
3.756,8 3.392,6 3.727,3 3.598,9
3.702,9 3.354,1 3.677,3 3.554,1
142,4 -739,6 86,5 -3,0 47,8 -87,2 83,8 -25,2 36,2 12,1 -135,4
282,3 -232,5 8,9 -0,6 -2,6 17,4 -2,1 1,0 0,5 4,0 12,9
282,2 -232,6 . -0,6 -3,6 . . . . . .
0,1 0,2 . 0,0 1,0 . . . . . .
-174,9 -353,5 0,0 -12,9 1,8 -93,0 77,1 -37,6 38,7 18,5 -150,2
-186,1 -342,1 . -15,1 6,1 . . . . . .
Totaal Handels- Leningen krediet
7
8
9
Overige Passiva
Totaal Handels- Leningen krediet
Overige Passiva
10
11
12
13
14
15
2,7 -12,8 -2,4 1,5 1,7
132,9 -46,5 -19,6 -7,7 3,6
133,0 -46,6 -19,7 -8,1 .
20,8 42,3 106,2 189,0 .
-4,4 -9,4 -1,9 0,3 0,1
-4,7 -9,2 -2,2 0,1 .
53,9 38,5 50,0 44,8
62,0 71,1 88,2 91,3
0,0 0,0 0,0 0,0
58,0 67,1 82,5 86,0
4,0 4,0 5,6 5,3
1.414,3 1.263,3 1.303,0 1.305,3
177,8 175,0 183,8 186,1
1.058,0 909,9 944,3 942,1
178,5 178,5 174,9 177,1
9,4 11,4 63,1 8,3 4,8 45,6 0,2 4,3 7,0 15,8 22,9
0,0 0,0 . 0,0 0,0 . . . . . .
10,8 11,6 . 7,4 5,2 . . . . . .
-1,4 -0,1 . 0,9 -0,4 . . . . . .
25,6 -165,1 14,5 2,2 43,9 -57,1 8,5 7,0 -10,0 -26,1 -20,9
9,5 -2,3 . 5,3 0,9 . . . . . .
16,1 -147,9 . -2,5 32,2 . . . . . .
-0,1 -14,9 . -0,7 10,8 . . . . . .
18,1 18,3 11,1 16,4 86,0
-17,8 -148,2 -140,6 -113,6 .
23,0 19,7 11,0 16,5 .
-24,7 -3,9 11,2 18,6 .
1,9 -11,5 -0,5 6,2 1,0
5,6 -1,3 2,6 3,9 .
1,6 -13,8 -0,7 6,1 .
-0,7 -7,9 -2,7 9,1 .
Transacties
2008 2009 2010 II III IV
Overige Passiva
Overige sectoren
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
2008 2009 2010 2010 II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec.
Overheid
11,2 -11,3 . 2,3 -4,3 . . . . . .
Groeipercentages 17,9 -20,3 22,7 10,4 .
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 67
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
7. Officiële reserves 1)
Totaal
Officiële reserves
Monetair goud In EUR miljard
In troy ounces fijn (miljoenen)
2
3
1
Aange- ReserveDeviezen houden positie bijzon in het Totaal Chartaal geld en Effecten dere IMF deposito’s trek Bij mone Bij Totaal Aan- Obliga Geld kings taire auto- banken delen ties en markt rechten riteiten en notes instru (SDR’s) het BIB menten 4 5 6 7 8 9 10 11 12
2007 2008 2009 2010 II III 2010 dec. 2011 jan.
347,2 374,2 462,4 583,3 552,2 591,2 562,3
201,0 217,0 266,1 351,9 332,3 366,2 336,3
353,688 349,207 347,180 347,156 346,994 346,962 346,987
4,6 4,7 50,8 56,3 53,3 54,2 53,5
3,6 7,3 10,5 16,3 15,3 15,7 16,8
138,0 145,1 134,9 158,8 151,3 155,1 155,7
7,2 7,6 11,7 9,2 7,9 7,8 6,8
5,1 3,4 -4,6 -1,0 4,9 1,5
-3,2 -2,7 -2,0 0,0 0,0 -
-
0,3 -0,1 0,5 0,1 0,0 -
-0,9 3,8 3,4 3,0 -0,1 -
8,8 2,4 -6,4 -4,0 5,1 -
1,0 5,0 3,1 -2,0 -0,5 -
1,6 1,0 -1,2 0,7 1,7 1,9
-1,7 -1,3 -0,9 -0,1 0,0 -
-
7,3 -2,5 -2,6 8,1 1,0 -
-18,3 105,4 45,4 34,9 27,8 -
6,3 1,7 -4,4 -0,7 3,1 -
14,9 67,7 41,1 -28,0 -45,3 -
17
22,0 8,1 8,1 13,0 15,7 16,0 17,4
108,5 129,5 115,2 136,8 127,2 131,3 131,3
0,4 0,6 0,5 0,6 0,5 -
87,8 111,3 92,0 110,8 106,9 -
20,3 17,6 22,7 25,5 19,8 -
0,3 0,0 -0,1 -0,3 0,4 0,0 0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
44,3 262,8 32,1 32,7 26,2 26,3 24,1
-38,5 -245,7 -24,2 -24,2 -22,6 -24,4 -26,9
5,3 5,5 51,2 56,7 53,7 54,5 53,7
1,6 -15,7 -1,2 1,3 3,9 -
6,2 11,8 -9,5 -3,2 1,6 -
0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 -
14,5 15,8 -14,1 0,0 5,6 -
-8,3 -4,1 4,6 -3,1 -4,0 -
0,0 1,3 1,2 -0,1 0,1 -
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 -
-
-
-
1,1 28,0 1,0 -6,1 -6,1 -
18,6 17,9 -12,8 -3,6 9,0 -
-27,6 -20,6 25,5 8,2 -21,4 -
-
-
-
-
-
Groeipercentages
8. Bruto externe schuld Totaal
1
6,4 -68,9 -21,4 56,1 93,8 -
5,7 10,8 -7,3 -1,7 2,7 -
Naar instrument
Leningen, chartaal geld en deposito’s 2
2007 2008 2009 2010 I II III
SDRtoewijzingen
Transacties
2007 2008 2009 2010 II III IV
Overige Overige Reeds vorde activa in bekende ringen vreemde netto Finan valuta kortlociële pende deri verplichvaten tingen op vreemde valuta 13 14 15 16
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
2007 2008 2009 2010 II III IV
PM:
Naar sector (m.u.v. directe investeringen
Geldmarkt instrumenten
Obligaties en notes
Handels krediet
3
4
5
Overige Directe schuldver- investeringen: plichtingen intragroeps leningen 6 7
Overheid
Eurosysteem MFI’s (m.u.v. Eurosysteem)
Overige sectoren
8
9
10
11
1.245,8 1.437,9 1.439,3 1.386,9 1.447,3 1.387,3
1.238,2 1.762,0 1.974,1 2.091,1 2.202,4 2.218,6
215,4 497,5 267,2 267,1 260,0 249,1
5.222,1 5.017,0 4.592,6 4.837,4 4.988,2 4.868,8
2.075,7 2.209,7 2.149,3 2.226,2 2.257,9 2.257,8
13,8 15,6 16,1 15,4 16,0 15,2
13,7 19,1 22,1 23,3 24,4 24,3
2,4 5,4 3,0 3,0 2,9 2,7
57,9 54,3 51,3 53,9 55,2 53,4
23,0 23,9 24,0 24,8 25,0 24,8
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 9.997,1 10.924,1 10.422,5 10.808,7 11.155,8 10.981,5
5.150,5 5.316,1 4.597,9 4.785,3 4.963,4 4.829,5
242,0 382,3 527,3 535,8 497,6 525,7
110,8 118,2 116,4 120,4 123,4 120,5
57,1 57,5 51,4 53,3 54,9 53,0
2,7 4,1 5,9 6,0 5,5 5,8
2007 2008 2009 2010 I II III
2.997,1 3.373,3 3.461,6 3.683,2 3.832,4 3.824,0
172,3 177,8 175,0 177,4 183,8 186,1
189,4 236,7 221,3 240,2 231,3 229,0
Uitstaande bedragen als % bbp 33,2 36,5 38,7 41,0 42,4 42,0
1,9 1,9 2,0 2,0 2,0 2,0
2,1 2,6 2,5 2,7 2,6 2,5
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied, overeenkomstig de voor de reserves van het eurosysteem gehanteerde beleid. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
S 68
ECB Maandbericht Maart 2011
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
9. Geografische splitsing Totaal
EU-lidstaten buiten het eurogebied Totaal
1
2
Dene- Zweden Ver. Overige marken Konink EUrijk landen 3 4 5 6
2009 Directe investeringen In het buitenland Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal In het eurogebied Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal Portfolio investeringsactiva Aandelen Schuldbewijzen Obligaties en notes Geldmarktinstrumenten Overige investeringen Activa Overheid MFI’s Overige sectoren Passiva
Overheid MFI’s Overige sectoren III 2009 - II 2010 Directe investeringen In het buitenland Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal In het eurogebied Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal Portfolio investeringsactiva Aandelen Schuldbewijzen Obligaties en notes Geldmarktinstrumenten Overige investeringen Activa Overheid MFI’s Overige sectoren Passiva
Overheid MFI’s Overige sectoren
EUinsti tuten 7
Canada
China
8
9
Japan Zwitser land
10
Verenigde Staten
OffInter Overige shore natio landen finan nale ciële organi centra saties
11
12
13
14
15
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 788,4 4.261,0
120,6 1.427,8
2,5 34,5
-13,0 123,7
-125,4 988,9
256,8 280,7
-0,3 0,0
45,7 119,6
44,2 48,3
-28,9 77,7
129,8 423,5
-42,0 784,3
77,7 540,9
-0,3 0,0
441,6 838,9
3.290,8 970,2 3.472,5
1.073,9 353,9 1.307,2
29,1 5,3 32,0
79,8 43,9 136,7
735,3 253,6 1.114,3
229,7 51,0 23,9
0,0 0,0 0,3
95,2 24,4 73,9
39,1 9,1 4,1
58,9 18,8 106,6
349,5 74,1 293,7
559,7 224,6 826,3
484,7 56,2 463,2
0,0 0,0 0,4
629,9 209,1 397,3
2.526,0 946,6 4.225,8 1.488,5 2.737,3 2.339,3 398,0 -137,9 4.856,4 109,0 2.867,0 1.880,4 4.994,2 71,1 3.659,8 1.263,3
1.073,2 234,0 1.424,6 296,9 1.127,7 979,0 148,7 -104,4 2.247,1 23,1 1.540,4 683,6 2.351,5 28,8 1.746,1 576,5
22,6 9,4 79,0 8,8 70,2 62,9 7,3 50,0 108,6 0,1 90,9 17,5 58,6 0,1 47,2 11,2
120,9 15,8 156,4 28,8 127,6 108,0 19,6 11,4 84,7 5,4 50,5 28,8 73,3 0,4 39,7 33,2
922,4 191,9 1.000,8 245,2 755,5 635,5 120,0 -96,8 1.847,0 6,8 1.240,1 600,1 1.943,8 4,4 1.486,2 453,2
7,1 16,8 89,3 13,4 75,9 74,2 1,7 89,8 190,5 0,2 156,3 34,0 100,7 0,1 76,5 24,1
0,3 0,1 99,2 0,6 98,5 98,4 0,1 -159,0 16,3 10,4 2,6 3,3 175,2 23,9 96,6 54,8
60,9 13,0 95,4 28,6 66,8 63,3 3,5 0,2 26,8 0,0 15,2 11,5 26,5 0,1 19,4 7,1
1,1 3,0 47,5 45,3 2,2 1,5 0,7 -8,7 31,5 3,1 9,3 19,1 40,3 0,1 19,1 21,2
85,5 21,1 181,9 85,7 96,2 38,1 58,1 17,0 95,0 0,2 64,4 30,4 78,0 0,5 45,6 32,0
200,9 92,8 107,0 92,4 14,6 10,6 4,0 -118,6 238,7 0,2 125,5 113,1 357,2 0,2 270,3 86,7
613,2 213,1 1.349,1 468,9 880,1 739,5 140,7 -106,5 687,1 3,5 352,9 330,8 793,6 22,1 500,1 271,3
245,2 218,0 434,1 193,3 240,8 225,5 15,4 -3,8 599,3 1,9 329,8 267,6 603,1 0,3 498,5 104,3
0,2 0,2 29,3 1,5 27,8 27,2 0,6 14,1 61,3 27,3 20,4 13,6 47,1 16,9 27,6 2,6
245,8 151,4 556,8 275,8 281,1 254,7 26,3 172,8 869,6 49,7 409,3 410,6 696,8 2,2 533,1 161,6
104,5 173,4
25,0 62,6
-0,6 2,3
5,3 5,9
4,5 37,3
15,9 17,0
0,0 0,0
4,9 12,3
3,3 2,6
-2,0 -0,5
7,1 23,0
34,6 27,4
11,4 -4,0
-0,2 0,0
20,3 50,1
105,4 68,0 68,8
36,9 25,7 37,5
1,8 0,5 3,0
3,1 2,8 0,6
18,2 19,2 32,9
13,8 3,3 1,1
0,0 0,0 0,0
10,5 1,8 7,4
0,6 2,0 -0,8
0,1 -0,6 1,5
4,8 18,2 15,9
38,4 -11,0 -7,2
-20,6 16,5 -15,5
0,0 0,0 0,2
34,7 15,3 29,8
165,9 -97,0 127,0 70,9 56,1 121,5 -65,4 16,0 94,9 11,0 27,8 56,1 78,9 12,9 -12,2 78,2
30,8 6,7 13,8 18,4 -4,6 53,7 -58,3 -42,0 57,1 3,7 35,6 17,9 99,1 8,4 83,5 7,2
1,5 1,5 -0,2 1,5 -1,6 -1,8 0,2 -9,3 -4,7 0,1 -5,4 0,6 4,6 0,0 5,3 -0,7
4,1 -3,5 10,1 4,9 5,2 8,1 -2,9 -12,4 -1,6 0,0 -5,3 3,7 10,8 0,0 7,0 3,8
28,7 4,1 -21,1 10,6 -31,7 24,7 -56,4 1,4 61,8 3,1 44,7 14,0 60,4 3,1 61,2 -3,9
-3,6 4,7 13,7 1,4 12,3 11,2 1,2 -7,9 -1,1 0,3 -0,4 -0,9 6,8 0,0 4,1 2,7
0,0 0,0 11,4 0,2 11,2 11,6 -0,4 -13,8 2,8 0,2 2,1 0,5 16,6 5,4 5,9 5,3
7,4 -0,1 -3,2 1,2 -4,5 -2,6 -1,9 -0,1 -2,2 0,2 -1,5 -0,8 -2,1 0,1 -1,6 -0,6
0,3 -1,1 6,7 6,7 -0,1 -0,2 0,1 14,9 12,2 0,0 9,9 2,3 -2,7 0,0 -5,2 2,4
2,2 -0,7 -3,1 -0,6 -2,6 -3,7 1,1 -7,0 6,2 0,0 6,2 0,0 13,2 -0,1 11,9 1,4
14,5 1,4 3,9 2,6 1,3 0,6 0,8 42,9 -24,1 0,0 -2,8 -21,3 -67,0 0,3 -68,8 1,5
29,8 -37,0 3,1 11,2 -8,2 -0,5 -7,7 -23,9 -20,8 3,6 -30,6 6,1 3,1 -3,0 -23,8 29,9
65,2 -80,7 -13,8 4,6 -18,5 -6,3 -12,1 83,8 66,6 0,5 25,9 40,2 -17,2 0,0 -21,7 4,6
0,2 0,0 -0,7 0,1 -0,8 -0,7 -0,1 -7,2 -4,5 0,9 -5,4 0,0 2,7 7,3 -4,6 0,1
15,5 14,3 120,4 26,5 93,9 81,2 12,7 -45,4 4,3 2,1 -9,5 11,6 49,7 -0,2 18,1 31,8
Gecumuleerde transacties
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 69
7.4 Monetaire opstelling van de betalingsbalans 1)
(EUR miljard; stromen) Totaal
Lopende rekening en vermogens overdrachten- rekening
2008 2009 2010 2009 IV 2010 I II III IV 2009 dec. 2010 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
1 -148,2 84,8 -228,0 42,1 -81,8 -34,1 -54,8 -57,3 39,0 -28,3 -11,9 -41,6 -43,8 6,3 3,3 -28,4 -4,0 -22,4 -83,8 -11,1 37,6
2 -117,1 -43,7 -49,1 12,7 -19,3 -18,8 -6,8 -4,2 12,2 -12,1 -6,4 -0,8 -5,2 -15,3 1,7 6,1 -7,1 -5,8 -2,1 -4,5 2,4
2010 dec.
-228,0
-49,1
Betalingbalansposten die de netto transacties van MFI’s weerspiegelen Transacties door niet-MFI’s Directe investeringen Effectenverkeer Overige financiële transacties Activa Passiva Activa Passiva Door Door Aandelen Schuld Aandelen Schuld ingezetenen ingezetenen bewijzen bewijzen buiten het in het euroeurogebied gebied 3 4 5 6 7 8 9 10 -314,1 92,7 70,4 -15,0 -185,8 416,7 -62,9 35,5 -269,5 207,0 -49,1 -121,4 79,0 269,6 102,3 -153,6 -75,6 -1,7 -66,4 -225,1 116,5 118,8 -106,1 77,6 -46,7 56,9 -34,9 -35,6 38,8 13,0 28,1 2,0 -32,5 -2,8 -26,8 -40,5 17,0 25,6 -33,6 30,0 -63,6 25,6 2,1 -42,9 8,9 96,5 -45,8 10,5 -21,3 -16,9 -5,7 -45,1 32,6 -39,4 -15,7 48,6 41,7 -7,6 -36,0 -96,6 57,9 36,1 -11,0 -11,5 -16,4 21,1 -14,1 -13,8 60,2 -41,3 50,1 -35,2 -6,4 3,4 -11,5 -11,1 -3,0 29,7 -9,1 -2,0 3,7 -7,3 -1,3 -5,2 17,9 -11,1 -13,9 4,5 -29,8 1,2 -14,0 -24,2 2,2 6,9 -10,7 27,5 -19,7 1,2 -3,4 -14,0 0,5 45,6 -24,4 -18,6 -27,5 20,5 11,1 -21,8 0,0 61,6 -36,2 19,1 -16,5 3,9 -5,6 -7,0 8,4 -10,8 14,7 10,0 -10,4 7,3 3,9 -28,8 -1,5 -20,2 -9,9 28,5 -5,5 -23,4 -1,9 0,4 24,5 -20,2 1,8 8,8 -5,4 -0,8 -7,7 -16,7 9,7 1,0 -7,7 11,3 15,8 -29,8 -12,6 -76,8 43,4 11,5 -19,3 -3,0 6,4 18,9 -11,0 -19,2 1,4 18,0 -4,5 -10,4 19,5 3,3 -12,4 -0,6 13,0 6,7 12,8 1,9
twaalfmaands gecumuleerde transacties
-75,6
-1,7
-66,4
-225,1
116,5
118,8
-106,1
77,6
Finan ciële deri vaten
Statistische verschillen
11 -74,9 51,5 1,9 8,6 3,9 1,9 0,3 -4,2 6,1 3,9 0,3 -0,3 -4,4 0,0 6,4 -1,5 2,5 -0,8 -7,3 0,5 2,7
12 6,3 12,6 -18,7 -0,7 -2,8 -8,6 14,7 -21,9 10,2 -10,1 6,9 0,4 -1,3 -5,3 -2,0 -1,8 16,1 0,5 -3,5 -6,7 -11,8
1,9
-18,7
G38. Belangrijkste betalingsbalanstransacties die de ontwikkelingen in de externe activa van de MFI’s weerspiegelen 1) (EUR miljard; twaalfmaands gecumuleerde transacties)
600
totaal dat de netto externe activa van MFI’s weerspiegelt saldo lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening directe investeringen en effectenverkeer buiten het eurogebied door niet-MFI’s effectenverkeer (passiva) van niet-MFI’s in de vorm van schuldbewijzen
600
400
400
200
200
0
0
-200
-200
-400
-400
-600
2007
2008
2009
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
S 70
ECB Maandbericht Maart 2011
2010
-600
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.5 Goederenhandel
1. Waarde, volume en waarde per eenheid naar categorie goederen 1) (voor seizoen gecorrigeerd, tenzij anders aangegeven) Totaal (niet seizoenvrij) Uitvoer Invoer
1
2
Uitvoer (f.o.b.)
Half fabrikaten
Totaal Inves- terings goederen
4
5
3
Invoer (c.i.f.) PM: Con Verwerkende industrie sumptie goederen 6
7
Half fabrikaten 8
Totaal PM: Inves- Consumptie Verwerkende terings goederen industrie goederen
9
10
Olie
11
12
13
193,6 . 52,2 56,8 59,5 . 20,2 20,1 19,2 19,2 19,6 .
315,6 . 82,0 85,1 88,1 . 29,0 29,7 29,4 29,3 29,8 .
838,9 1.009,4 232,7 252,5 262,4 261,8 87,0 88,6 86,8 86,9 89,0 85,9
180,1 . 53,1 59,8 59,4 . 20,3 20,6 18,5 19,7 21,6 .
140,4 114,9 116,9 122,7 129,1 131,7 137,3 133,2 134,8 127,0 129,4 135,1
144,5 136,1 138,9 140,8 140,8 141,4 141,3 139,0 143,0 142,3 142,4 145,6
133,4 110,5 114,6 121,8 126,8 128,5 130,8 127,3 130,8 127,4 128,8 133,3
108,1 100,9 97,1 95,0 95,7 95,6 96,1 97,6 99,6 89,5 95,0 102,3
Waarde (EUR miljard; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2) 2009 2010 2010 I II III IV 2010 juli aug. sept. okt. nov. dec. 2008 2009 2009 IV 2010 I II III 2010 juni juli aug. sept. okt. nov.
-18,1 20,1 12,9 22,3 22,8 21,8 17,4 29,9 22,5 21,1 24,2 20,2
-21,7 21,6 9,1 26,8 25,8 24,9 25,3 32,2 21,0 21,7 28,6 24,3
1,4 -16,6 -6,7 11,5 16,3 15,7 19,3 10,5 22,8 15,4 13,4 17,1
0,1 -14,0 -7,4 4,1 13,5 11,9 17,6 10,1 18,7 8,0 7,1 14,0
1.277,0 1.526,4 355,1 378,0 394,4 398,9 130,9 131,5 132,1 133,1 133,2 132,6
627,4 . 176,5 188,2 196,4 . 64,8 65,7 65,9 66,2 67,1 .
264,2 . 68,9 75,8 80,1 . 26,3 26,5 27,3 28,0 28,1 .
354,8 . 98,7 103,8 107,7 . 35,7 35,7 36,3 36,0 36,5 .
1.062,6 1.269,6 292,9 316,1 329,2 331,3 109,1 109,5 110,6 111,1 111,3 108,9
1.264,3 1.530,3 350,8 382,3 396,0 401,3 131,4 133,8 130,7 130,1 136,4 134,9
732,8 . 209,7 232,6 240,5 . 79,7 81,6 79,3 79,9 84,6 .
Volume (index 2000 = 100; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2) 143,4 119,3 123,2 130,3 135,0 139,0 139,0 137,9 139,4 139,6 141,0 141,5
136,8 115,1 120,4 126,5 130,9 134,5 134,9 133,3 134,8 135,4 135,9 137,6
154,2 119,2 121,2 124,1 134,8 142,1 142,9 139,9 141,0 145,3 150,2 150,9
147,0 127,5 132,6 138,7 141,6 144,4 144,5 141,9 145,7 145,7 144,8 148,9
142,3 115,8 120,1 126,4 133,4 136,9 138,6 135,5 137,3 137,9 139,3 140,2
126,9 109,4 111,4 116,2 119,6 120,8 122,4 119,8 122,4 120,2 119,8 125,9
119,2 100,7 102,6 107,4 110,9 111,9 114,2 111,0 113,4 111,4 112,1 118,5
2. Prijzen 2)
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Industriële producentenuitvoerprijzen (f.o.b.) 3) Totaal Totaal PM: Totaal (index: (index: Half Inves- Con Energie Fabrikaten 2005=100) 2005=100) fabrikaten terings sumptie goederen goederen % totaal 2009 2010 2010 II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan.
100,0 1 102,4 106,4 106,7 107,1 107,5 107,1 107,2 106,9 107,3 108,3 109,1
100,0 2 -2,6 3,9 4,3 4,6 5,0 4,2 4,9 4,7 4,7 5,7 5,7
33,1 3 -4,0 4,8 5,4 6,7 7,1 6,5 6,9 6,9 7,0 7,5 8,6
44,5 4 0,5 1,1 0,9 1,6 2,0 1,6 1,8 1,6 1,9 2,3 2,4
17,9 5 0,5 2,2 2,4 2,8 2,9 2,7 2,9 2,8 2,8 3,1 .
4,5 6 -23,7 26,3 30,9 19,6 21,5 14,4 21,7 18,9 18,2 27,4 21,2
99,2 7 -2,5 3,9 4,3 4,4 4,9 4,1 4,7 4,6 4,6 5,6 5,5
100,0 8 100,4 110,2 110,8 111,4 112,8 111,6 111,3 110,9 112,2 115,4 .
Industriële invoerprijzen (c.i.f.) Totaal Half Inves- Con fabrikaten terings sumptie goederen goederen 100,0 9 -8,3 9,8 11,0 10,8 11,6 10,1 11,2 10,2 10,9 13,6 .
28,4 10 -5,0 9,9 10,9 12,0 13,5 12,0 12,4 12,5 13,2 14,8 .
27,9 11 2,6 1,5 1,6 2,9 2,3 2,7 2,9 1,9 2,5 2,6 -0,4
22,1 12 0,9 2,8 2,3 4,1 5,4 4,2 4,7 4,6 5,6 6,0 .
PM: Energie Fabrikaten 21,6 13 -28,3 27,9 33,1 25,9 25,6 21,5 27,1 21,5 23,1 32,0 .
81,1 14 -2,2 6,0 6,7 7,3 8,0 6,9 7,6 7,0 7,9 9,1 .
Bron: Eurostat. 1) D e productgroepen zoals gerubriceeerd in de Broad Economic Categories. In tegenstelling tot de in Tabel 2 getoonde productgroepen, zijn bij halffabrikaten- en consumptieproductgroepen landbouw- en energieproducten inbegrepen. 2) D e productgroepen zoals gerubriceerd in de mein Industrial Groupings (industriële hoofdsectoren). In tegenstelling tot de in Tabel 1 getoonde productgroepen, zijn bij halffabrikaten en consumptiegoederen energie- en landbouwproducten niet inbegrepen. De component “Fabrikaten” heeft vergeleken met de in kolommen 7 en 12 van Tabel 1 getoonde gegevens een andere samenstelling. De getoonde gegevens zijn prijsindices die voor een productenmandje de zuivere prijsmutatie volgen, en het zijn niet eenvoudige ratio’s van de in Tabel 1 getoonde waarde- en volumegegevens, die onderhevig zijn aan veranderingen in de samenstelling en kwaliteit van verhandelde goederen. Deze indices verschillen van de bbp-deflatoren voor de invoer en uitvoer (getoond in Tabel 5.1.3), voornamelijk omdat deze deflatoren zowel op alle goederen en diensten als op de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied betrekking hebben. 3) D e industriële producentenuitvoerprijzen hebben betrekking op de rechtstreekse transacties tussen binnenlandse producenten en niet-binnenlandse cliënten. In tegenstelling tot de in Tabel 1 voor de waardes en volumes getoonde gegevens, worden hier uitvoer vanuit de groothandel en wederuitvoer buiten beschouwing gelaten.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 71
7.5 Goederenhandel
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
3. Geografische uitsplitsing Totaal
EU-lidstaten buiten het eurogebied Denemarken
1
2
Zweden Verenigd Konink rijk 3
4
Rusland Zwitser land
Turkije
Overige EUlanden 5
6
7
Verenigde Staten
8
Azië China
Japan
Afrika
Latijns Amerika
Overige landen
9
10
11
12
13
14
15
Uitvoer (f.o.b.) 2009 2010
1.277,0 1.526,4
27,1 .
40,8 .
175,1 .
176,1 .
49,4 63,3
78,8 92,7
34,7 47,3
152,7 180,9
283,8 353,9
68,8 94,5
28,8 34,7
91,8 104,3
54,3 73,1
112,5 .
2009 III IV
320,5 328,4
6,7 6,6
10,4 10,6
44,4 44,9
44,4 45,7
12,0 12,5
19,7 19,7
9,3 9,2
36,8 38,0
71,8 74,7
17,8 18,8
7,2 7,3
22,7 23,0
14,4 14,3
27,9 29,0
2010 I II III IV
355,1 378,0 394,4 398,9
7,0 7,4 7,6 .
11,7 13,0 13,1 .
46,6 47,9 50,2 .
48,3 51,8 54,6 .
13,6 15,6 17,1 17,0
21,4 22,9 23,8 24,6
10,7 11,4 12,0 13,0
41,1 45,3 47,9 46,6
81,8 88,0 91,4 92,7
22,3 23,4 23,7 25,2
8,1 8,7 8,9 9,0
24,9 25,6 26,6 27,2
16,8 18,6 18,8 18,9
31,3 30,5 31,3 .
2010 juli aug. sept. okt. nov. dec.
130,9 131,5 132,1 133,1 133,2 132,6
2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 .
4,4 4,3 4,4 4,5 4,4 .
16,5 16,8 16,9 16,8 16,9 .
17,9 18,3 18,4 18,6 18,8 .
5,5 5,8 5,7 5,7 5,7 5,6
7,9 7,9 7,9 8,2 8,1 8,3
4,1 3,8 4,2 4,3 4,4 4,3
15,9 16,0 16,0 15,6 15,6 15,5
30,6 29,9 30,9 30,9 31,4 30,4
7,9 7,8 8,0 8,3 8,6 8,3
3,0 3,0 3,0 3,0 3,0 3,0
8,7 8,9 9,0 9,0 9,1 9,2
6,2 6,3 6,3 6,2 6,6 6,1
10,6 10,8 9,9 10,9 9,6 .
100,0
.
.
.
.
3,1
11,8
23,2
6,2
2,3
6,8
4,8
.
aandeel in totale uitvoer, %
2010
4,1
2009 2010
6,1
Invoer (c.i.f.) 1.264,3 1.530,3
26,9 .
37,5 .
126,8 .
161,9 .
83,2 106,8
65,2 74,0
26,3 30,3
115,5 127,1
379,2 486,0
157,9 209,1
43,8 50,4
94,6 117,2
59,5 75,4
87,6 .
2009 III IV
314,1 322,1
6,8 6,7
9,6 9,6
31,8 32,4
41,2 42,7
22,3 24,0
16,2 16,1
6,6 6,7
25,8 27,8
93,1 94,6
38,8 39,4
10,9 10,7
22,8 24,6
14,9 15,5
23,1 21,2
2010 I II III IV
350,8 382,3 396,0 401,3
6,6 6,8 7,0 .
10,3 11,6 12,1 .
35,0 36,4 37,8 .
45,3 48,9 50,5 .
24,5 27,3 26,6 28,4
17,1 19,5 19,1 18,3
7,4 7,5 7,5 8,0
29,4 32,8 31,8 33,1
109,9 124,2 127,9 124,0
45,9 52,3 56,7 54,2
11,7 12,9 13,1 12,7
26,9 29,3 28,9 32,0
16,5 18,1 19,7 21,1
22,0 19,7 27,0 .
2010 juli aug. sept. okt. nov. dec.
131,4 133,8 130,7 130,1 136,4 134,9
2,3 2,3 2,4 2,4 2,2 .
4,1 4,1 3,9 4,1 4,2 .
12,6 13,0 12,2 12,8 13,2 .
16,5 17,0 17,0 17,4 17,5 .
9,1 8,9 8,6 9,1 9,4 9,9
6,6 6,4 6,2 6,1 6,1 6,1
2,5 2,5 2,5 2,7 2,6 2,7
10,5 10,6 10,8 10,9 11,2 11,0
42,6 43,3 42,0 41,2 42,1 40,8
18,6 19,2 18,8 17,7 17,7 18,8
4,4 4,3 4,4 4,3 4,5 3,9
9,5 10,0 9,4 8,8 11,5 11,7
6,5 6,6 6,6 6,8 7,0 7,2
8,8 9,1 9,1 7,8 9,3 .
100,0
.
.
.
.
7,0
12,6 -3,9
0,2 .
3,3 .
48,2 .
14,2 .
2009 III IV
6,3 6,3
0,0 -0,1
0,8 1,0
12,6 12,5
2010 I II III IV
4,3 -4,3 -1,5 -2,5
0,4 0,6 0,6 .
1,4 1,3 1,0 .
2010 juli aug. sept. okt. nov. dec.
-0,5 -2,4 1,4 3,1 -3,2 -2,3
0,3 0,2 0,2 0,2 0,3 .
0,3 0,2 0,5 0,3 0,3 .
2010
2009 2010
Bron: Eurostat.
S 72
ECB Maandbericht Maart 2011
aandeel in totale invoer, % 4,8
2,0
8,3
31,7
13,6
3,3
7,7
4,9
.
-33,8 -43,4
13,6 18,7
8,4 16,9
37,2 53,8
-95,4 -132,2
-89,0 -114,6
-15,0 -15,6
-2,9 -12,9
-5,2 -2,3
24,9 .
3,2 3,0
-10,3 -11,5
3,5 3,6
2,7 2,5
11,0 10,2
-21,3 -19,9
-21,0 -20,7
-3,7 -3,4
-0,1 -1,6
-0,5 -1,2
4,8 7,8
11,6 11,5 12,4 .
3,0 2,9 4,0 .
-10,9 -11,7 -9,5 -11,4
4,3 3,3 4,7 6,3
3,4 3,9 4,5 5,1
11,7 12,5 16,0 13,5
-28,2 -36,2 -36,5 -31,3
-23,6 -28,9 -33,0 -29,1
-3,7 -4,2 -4,1 -3,7
-2,0 -3,8 -2,3 -4,8
0,3 0,5 -0,8 -2,2
9,3 10,8 4,3 .
3,8 3,8 4,7 4,0 3,8 .
1,4 1,3 1,3 1,2 1,3 .
-3,5 -3,1 -2,8 -3,4 -3,7 -4,3
1,4 1,6 1,8 2,1 2,0 2,2
1,6 1,3 1,6 1,7 1,8 1,6
5,5 5,4 5,1 4,6 4,3 4,5
-12,0 -13,4 -11,1 -10,2 -10,7 -10,3
-10,7 -11,4 -10,8 -9,4 -9,1 -10,5
-1,4 -1,3 -1,4 -1,3 -1,5 -0,9
-0,8 -1,1 -0,5 0,2 -2,4 -2,5
-0,2 -0,3 -0,3 -0,6 -0,5 -1,1
1,7 1,7 0,8 3,0 0,3 .
Saldo
8
wisselkoersen 8.1 Effectieve wisselkoersen 1)
(gemiddelden per periode; index: 1999 I = 100) 20 handelspartners Nominaal
2008 2009 2010 2009 IV 2010 I II III IV
1 110,4 111,7 104,6 113,7 108,7 103,1 102,3 104,4
Reëel CPI 2 109,9 110,6 103,0 112,1 106,9 101,8 100,8 102,4
2010 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
108,0 107,4 106,1 102,8 100,6 102,5 102,1 102,5 106,0 104,7 102,6 102,4 103,4
106,0 105,9 104,6 101,4 99,4 101,0 100,5 100,8 104,1 102,7 100,5 100,2 101,2
1,0
0,9
40 handelspartners
Reëel PPI 3 107,6 104,9 98,8 106,5 102,2 97,4 96,9 98,7
Reëel bbp-deflator 4 105,1 106,2 . 107,6 102,5 97,4 96,6 .
Reëel AEPVI 5 114,7 120,5 . 121,3 114,2 108,6 106,8 .
Reëel AEPGE 6 104,1 106,1 . 108,2 102,6 97,4 96,0 .
Nominaal 7 117,9 120,6 112,3 122,6 116,9 110,4 109,8 112,1
Reëel CPI 8 107,1 108,0 99,3 109,0 103,5 97,9 97,2 98,7
101,6 101,0 100,0 97,0 95,2 97,0 96,6 97,2 100,4 98,9 96,8 96,3 97,3
-
-
-
116,3 115,2 113,5 109,9 107,7 109,9 109,5 110,0 113,8 112,5 110,1 110,1 111,4
102,7 102,2 100,7 97,5 95,6 97,5 97,0 97,3 100,3 99,0 96,8 96,7 97,8
-
-
1,2
1,1
-
-
-4,2
-4,8
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand 2011 feb.
1,0
-
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar 2011 feb.
-4,2
-4,5
-4,3
-
G39. Effectieve wisselkoersen
G40. Bilaterale wisselkoersen
(maandgemiddelden; index: 1999 I = 100)
(maandgemiddelden; index: 1999 I = 100)
nominaal-effectieve wisselkoersen, 20 handelspartners reëel met de CPI gedefleerde effectieve wisselkoersen, 20 handelspartners
USD/EUR JPY/EUR GBP/EUR
150
150
150
140
140
140
140
130
130
130
130
120
120
120
120
110
110
110
110
100
100
100
100
90
90
90
90
80
80
80
80
70
70
70
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2000
2002
150
2004
2006
2008
2010
70
Bron: ECB. 1) Voor een definitie van de groepen handelspartners en overige informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 73
8.2 Bilaterale wisselkoersen
(gemiddelden per periode; eenheden van de nationale valuta per euro) Bulgaarse Tsjechische lev kroon
Deense kroon
Letlandse lat
Litouwse litas
Hongaarse forint
Poolse Nieuwe zloty Roemeense leu 7 8 3,5121 3,6826 4,3276 4,2399 3,9947 4,2122 4,0171 4,1854 4,0087 4,2553 3,9666 4,2888 3,9899 4,2396 3,9548 4,2655 3,9496 4,2787 3,9520 4,2940 3,9962 4,2929 3,8896 4,2624 3,9264 4,2457
1 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558
2 24,946 26,435 25,284 25,591 24,928 24,789 24,806 24,651 24,531 24,633 25,174 24,449 24,277
3 7,4560 7,4462 7,4473 7,4416 7,4498 7,4547 7,4495 7,4476 7,4567 7,4547 7,4528 7,4518 7,4555
4 0,7027 0,7057 0,7087 0,7078 0,7089 0,7095 0,7085 0,7091 0,7094 0,7094 0,7096 0,7034 0,7037
5 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528
6 251,51 280,33 275,48 274,85 282,44 275,77 281,45 282,10 274,01 275,51 277,62 275,33 271,15
2011 feb.
0,0
-0,7
0,0
0,1
0,0
-1,5
0,9
2011 feb.
0,0
-6,6
0,2
-0,7
0,0
0,0
-2,2
2008 2009 2010 2010 II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
Australische Braziliaanse dollar real
10 0,79628 0,89094 0,85784 0,85239 0,83305 0,85944 0,82363 0,83987 0,87638 0,85510 0,84813 0,84712 0,84635
11 7,2239 7,3400 7,2891 7,2477 7,2532 7,3683 7,2525 7,2874 7,3277 7,3830 7,3913 7,4008 7,4149
12 1,9064 2,1631 1,9965 1,9560 1,9560 1,9897 1,9484 1,9528 1,9800 1,9717 2,0159 2,0919 2,1702
-0,4
-1,4
-0,1
0,2
3,7
3,1
-11,7
-3,4
1,5
4,6
13 1,7416 1,7727 1,4423 1,4403 1,4289 1,3747 1,4337 1,3943 1,4164 1,3813 1,3304 1,3417 1,3543
14 2,6737 2,7674 2,3314 2,2762 2,2589 2,3037 2,2691 2,2476 2,3378 2,3391 2,2387 2,2371 2,2765
15 1,5594 1,5850 1,3651 1,3054 1,3416 1,3757 1,3411 1,3515 1,4152 1,3831 1,3327 1,3277 1,3484
Chinese yuan renminbi 16 10,2236 9,5277 8,9712 8,6717 8,7388 9,0405 8,7520 8,8104 9,2665 9,0895 8,7873 8,8154 8,9842
2011 feb.
0,9
1,8
1,6
1,9
2,3
-
2,1
0,7
4,2
2,2
1,6
2011 feb.
-12,3
-9,8
-6,7
-3,9
0,0
-
-2,2
-4,9
-2,6
-8,7
-11,1
2008 2009 2010 2010 II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
Canadese dollar
Pond Kroatische Nieuwe kuna Turkse lira
9 9,6152 10,6191 9,5373 9,6313 9,3804 9,2139 9,4216 9,2241 9,2794 9,3166 9,0559 8,9122 8,7882
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
Zweedse kroon
Hong Kong dollar
IJslandse kroon 1)
Indiase roepie 21)
17 11,4541 10,8114 10,2994 9,8857 10,0324 10,5441 10,0193 10,1470 10,7835 10,5941 10,2776 10,3945 10,6312
18 143,83 -
19 63,6143 67,3611 60,5878 57,9879 59,9818 60,9153 60,0584 60,0771 61,7399 61,4539 59,6472 60,7161 62,0142
Indonesische roepiah 20 14 165,16 14 443,74 12 041,70 11 581,24 11 612,07 12 178,16 11 573,26 11 716,16 12 407,16 12 224,00 11 925,21 12 077,47 12 165,92
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
Israelische Japanse Yen shekel 21 5,2561 5,4668 4,9457 4,8110 4,8978 4,9154 4,8906 4,8792 5,0192 4,9770 4,7618 4,7909 4,9939
Maleisische ringgit
22 23 152,45 4,8893 130,34 4,9079 116,24 4,2668 117,15 4,1172 110,68 4,0716 112,10 4,2304 110,04 4,0654 110,26 4,0570 113,67 4,3092 112,69 4,2588 110,11 4,1313 110,38 4,0895 112,77 4,1541
Mexicaanse peso
Nieuw Zeelandse dollar
Noorse kroon
Filipijnse peso
Russische roebel
Singapore dollar
ZuidAfrikaanse rand
Zuid Koreaanse won
Zwitserse frank
Thaise bath
US dollar
2008 2009 2010 2010 II III IV 2010 aug. sept. okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
24 16,2911 18,7989 16,7373 15,9583 16,5210 16,8206 16,4571 16,7361 17,2845 16,8386 16,3797 16,1926 16,4727
25 2,0770 2,2121 1,8377 1,8145 1,7979 1,7915 1,8059 1,7955 1,8498 1,7703 1,7587 1,7435 1,7925
26 8,2237 8,7278 8,0043 7,9093 7,9561 8,0499 7,9325 7,9156 8,1110 8,1463 7,9020 7,8199 7,8206
27 65,172 66,338 59,739 57,848 58,363 59,240 58,245 57,772 60,285 59,485 58,050 59,089 59,558
28 36,4207 44,1376 40,2629 38,5027 39,5260 41,7192 39,1898 40,2564 42,1471 42,3360 40,7385 40,2557 39,9469
29 2,0762 2,0241 1,8055 1,7674 1,7503 1,7693 1,7482 1,7439 1,8116 1,7739 1,7262 1,7193 1,7421
30 12,0590 11,6737 9,6984 9,5974 9,4593 9,3785 9,4192 9,3236 9,6165 9,5320 9,0143 9,2652 9,8126
31 1 606,09 1 772,90 1 531,82 1 481,01 1 526,12 1 538,70 1 522,39 1 517,10 1 560,30 1 544,16 1 513,74 1 495,50 1 524,99
32 1,5874 1,5100 1,3803 1,4086 1,3321 1,3225 1,3413 1,3089 1,3452 1,3442 1,2811 1,2779 1,2974
33 48,475 47,804 42,014 41,152 40,825 40,728 40,937 40,264 41,636 40,826 39,805 40,827 41,918
34 1,4708 1,3948 1,3257 1,2708 1,2910 1,3583 1,2894 1,3067 1,3898 1,3661 1,3220 1,3360 1,3649
2011 feb.
1,7
2,8
0,0
0,8
-0,8
1,3
5,9
2,0
1,5
2,7
2,2
2011 feb.
-7,0
-8,6
-3,4
-5,9
-3,2
-9,9
-6,5
-3,6
-11,6
-7,6
-0,3
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
Bron: ECB. 1) De laatste koers van de IJslandse kroon is die van 3 december 2008. 2) Voor deze valuta’s berekent en publiceert de ECB referentiewisselkoersen t.o.v. de euro per 1 januari 2009. Eerdere gegevens zijn ter indicatie.
S 74
ECB Maandbericht Maart 2011
9
ONTWIKKELINGEN BUITEN HET EUROGEBIED 9.1 Economische en financiële ontwikkelingen in andere EU-lidstaten (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Bulgarijë
Tsjechië Denemarken
Letland
1
2
3
4
2,5 3,0 3,3 4,0 4,0 4,4 4,3
0,6 1,2 1,6 2,0 1,9 2,3 1,9
1,1 2,2 2,3 2,5 2,5 2,8 2,6
3,3 -1,2 -0,3 1,7 1,7 2,4 3,5
2007 2008 2009
1,1 1,7 -4,7
-0,7 -2,7 -5,8
4,8 3,4 -2,7
2007 2008 2009
17,2 13,7 14,7
29,0 30,0 35,3
27,4 34,2 41,4
2009 2010 2010 2010 2011
III IV nov. dec. jan.
Litouwen
Hongarije
Polen
Roemenië
Zweden
5
6
7
8
9
Verenigd Koninkrijk 10
4,2 1,2 1,8 2,9 2,5 3,6 2,8
4,0 4,7 3,6 4,3 4,0 4,6 4,0
4,0 2,7 2,1 2,7 2,6 2,9 3,5
5,6 6,1 7,5 7,8 7,7 7,9 7,0
1,9 1,9 1,3 1,8 1,7 2,1 1,4
2,2 3,3 3,1 3,4 3,3 3,7 4,0
-1,9 -3,7 -7,2
-2,6 -5,7 -8,6
3,6 2,2 -0,9
-2,7 -5,0 -11,4
45,0 47,1 50,9
12,6 13,4 23,9
40,0 38,2 41,9
44,5 52,1 68,2
7,15 7,14 7,02 7,04 7,09 6,66
2,45 2,53 2,64 2,86 3,21 3,28
2,68 2,84 2,80 3,03 3,34 3,82
HICP
Begrotingssaldo overheid, tekort (-)/overschot (+), % bbp -0,3 -4,2 -10,2
-1,0 -3,3 -9,2
-5,0 -3,7 -4,4
Bruto schuld overheid, % bbp 9,0 19,7 36,7
16,9 15,6 29,5
66,1 72,3 78,4
Rendement op langlopende overheidsobligaties als % per jaar; gemiddelde per periode 2010
2011
aug. sept. okt. nov. dec. jan.
5,99 5,90 5,82 5,74 5,76 5,56
3,56 3,34 3,43 3,59 3,89 3,98
2,45 2,40 2,46 2,65 3,01 3,05
10,00 9,97 9,24 8,99 7,55 5,38
aug. sept. okt. nov. dec. jan.
4,04 3,94 3,99 3,99 3,93 3,91
1,24 1,22 1,20 1,22 1,22 1,20
1,14 1,15 1,19 1,24 1,21 1,22
1,28 1,19 1,22 0,95 0,83 0,85
II III IV
6,2 -4,9 -0,3 0,5 .
2,5 -4,1 2,3 2,8 .
-1,1 -5,2 2,9 3,6 2,7
-4,2 -18,0 -2,6 2,5 .
II III IV
-22,3 -8,6 -4,3 14,6 .
0,2 0,1 -2,4 -6,8 .
2,7 3,5 5,1 7,1 6,4
-11,6 11,0 7,3 3,2 .
I II III
104,7 107,9 106,2 107,3 103,5
50,0 50,8 49,0 52,7 52,4
177,7 189,8 201,4 202,1 201,5
129,2 156,3 162,4 164,9 162,6
II III IV
12,8 . 0,4 -1,2 .
3,5 . -0,4 1,3 .
4,7 -1,4 -2,4 -2,5 -0,7
III IV nov. dez. jan.
6,9 9,9 10,0 10,1 10,1 10,1 10,2
6,7 7,4 7,1 7,4 7,3 7,7 7,5
5,15 5,15 5,15 5,15 5,15 5,15
7,07 7,04 6,87 7,38 7,92 7,70
5,62 5,49 5,53 5,82 5,98 6,26
Driemaands rente, % per jaar; gemiddelde per periode 2010
2011
1,70 1,65 1,61 1,59 1,56 1,36
5,82 6,41 5,90 5,87 6,17 6,13
3,82 3,82 3,83 3,86 3,92 4,01
6,46 6,48 6,44 6,35 6,00 5,03
0,99 1,16 1,37 1,59 1,86 2,02
0,73 0,73 0,74 0,74 0,75 0,77
0,8 -6,7 0,8 2,2 2,4
5,1 1,7 3,7 4,6 3,9
7,4 -7,1 -0,4 -2,2 -0,6
-0,6 -5,3 4,4 6,8 7,2
-0,1 -4,9 1,5 2,5 1,5
Reëel bbp 2008 2009 2010
2,9 -14,7 1,2 1,6 4,6
Saldo op lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening als % bbp 2008 2009 2010
-11,3 7,7 7,8 0,6 .
-6,3 0,8 4,0 3,7 .
-3,7 -0,5 -0,9 -2,7 -1,9
-11,1 -3,6 -7,9 -1,8 -2,5
8,6 7,4 6,5 6,2 4,8
-1,3 -1,5 -1,1 -2,7 .
57,0 59,6 57,8 63,2 65,9
56,0 69,0 71,5 76,6 74,9
204,4 205,0 206,3 216,6 202,2
441,4 416,6 436,7 428,2 429,3
1,6 . 5,9 4,8 .
7,2 . -
4,8 -1,6 -1,7 -2,6 -1,6
5,8 . 1,5 1,3 0,8
8,3 8,4 8,3 7,9 7,8 7,8 7,9
7,6 . 7,7 . 7,8 . .
Bruto externe schuld als % bbp 2008 2009 2010
71,3 87,2 91,1 89,8 88,7
122,3 141,2 143,9 153,8 142,8
Arbeidskosten per eenheid product 2009 2010 2010
-7,0 . -14,5 -7,3 .
-2,8 . -8,8 -5,5 .
1,9 . -2,5 -0,7 .
Gestandaardiseerd werkloosheidspercentage, % beroepsbevolking (seizoenvrij) 2009 2010 2010 2010 2011
6,0 7,4 7,4 7,7 7,7 7,8 .
17,1 . 18,3 . . . .
13,7 17,8 18,3 17,4 17,4 17,4 .
10,0 11,2 11,2 11,5 11,5 11,8 12,6
8,2 9,6 9,6 9,7 9,7 9,7 9,7
6,9 . 7,3 . . . .
Bronnen: ECB, Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden en Eurostat), nationale gegevens, Reuters en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 75
9.2 In de Verenigde Staten en Japan
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Economische en financiële ontwikkelingen Consumptieprijsindex
Arbeidskosten per eenheid product 1)
Reëel bbp
1
2
3
Ruim Driemaands Rendement WerkloosIndustriëlegedefiniheid, % productieinter10-jaars eerde beroepsindex bancaire overheidsbevolking, geldhoeveel(verwerdepositoobligaties heid 2) kende (seizoenvrij) rente 3) met industrie) nulcoupon; 3) ultimocijfers 4
5
6
Wissel- Begrotingskoers 4) saldo, tekort (-) / overt.o.v. euro schot (+), % bbp
Bruto schuld overheid 5) % bbp
7
8
9
10
11
6,3 7,1 7,9 2,3 5,0 1,9 1,7 2,6 3,2 3,1 3,2 3,4 4,3 .
5,30 2,93 0,69 0,34 0,27 0,26 0,44 0,39 0,29 0,29 0,29 0,30 0,30 0,31
4,81 2,70 4,17 3,57 4,17 4,01 3,13 2,69 3,57 2,82 3,12 3,57 3,68 3,73
1,3705 1,4708 1,3948 1,3257 1,4779 1,3829 1,2708 1,2910 1,3583 1,3898 1,3661 1,3220 1,3360 1,3649
-2,9 -6,3 -11,3 . -11,1 -10,7 -11,1 -10,4 . -
48,4 56,7 68,6 . 68,6 71,7 73,3 75,3 . -
1,6 2,1 2,7 2,8 3,3 2,8 3,0 2,8 2,6 2,8 2,6 2,4 2,3 .
0,79 0,93 0,47 0,23 0,31 0,25 0,24 0,24 0,19 0,20 0,19 0,18 0,19 0,19
1,70 1,21 1,42 1,18 1,42 1,48 1,18 1,03 1,18 1,01 1,27 1,18 1,29 1,35
161,25 152,45 130,34 116,24 132,69 125,48 117,15 110,68 112,10 113,67 112,69 110,11 110,38 112,77
-2,4 -2,2 -8,7 . . . . . . -
156,2 162,0 180,4 . . . . . . -
Verenigde Staten 2007 2008 2009 2010 2009 IV 2010 I II III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
2,9 3,8 -0,4 1,6 1,4 2,4 1,8 1,2 1,3 1,2 1,1 1,5 1,6 .
2,4 2,2 -1,6 -1,5 -3,4 -2,9 -1,9 -1,1 -0,2 -
1,9 0,0 -2,6 2,8 0,2 2,4 3,0 3,2 2,7 -
3,2 -4,4 -10,9 6,6 -3,7 3,9 8,8 7,2 6,5 6,7 6,0 6,9 6,0 .
4,6 5,8 9,3 9,6 10,0 9,7 9,6 9,6 9,6 9,7 9,8 9,4 9,0 .
2007 2008 2009 2010 2009 IV 2010 I II III IV 2010 okt. nov. dec. 2011 jan. feb.
0,1 1,4 -1,4 -0,7 -2,0 -1,2 -0,9 -0,8 0,1 0,2 0,1 0,0 0,0 .
-2,3 1,7 1,3 . -3,1 -4,5 -2,1 -3,3 . -
2,3 -1,2 -6,3 4,0 -1,8 5,4 3,3 4,7 2,6 -
2,8 -3,4 -21,9 16,0 -4,2 27,6 21,0 13,6 5,0 4,3 5,8 4,9 4,7 .
3,8 4,0 5,1 5,1 5,2 4,9 5,2 5,1 5,0 5,1 5,1 4,9 . .
G41. Reëel bbp
G42. Consumptieprijsindices
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalcijfers) eurogebied Verenigde Staten Japan
10
Japan
(mutaties in procenten per jaar; maandcijfers) eurogebied 6) Verenigde Staten Japan
10
6
5
5
4
4
0
0
2
2
-5
-5
0
0
-10
-10
-2
-2
-15
-4
-15
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
2000
2002
6
2004
2006
2008
Bronnen: Nationale gegevens (de kolommen 1, 2 (Verenigde Staten), 3, 4, 5 (Verenigde Staten), 6, 9 en 10); OESO (kolom 2 (Japan)); Eurostat (kolom 5 (Japan), gegevens voor het eurogebied in de grafieken); Reuters (de kolommen 7 en 8), berekeningen van de ECB (kolom 11). 1) Voor seizoen gecorrigeerd. De gegevens voor de Verenigde Staten hebben betrekking op de particuliere bedrijvensector met uitzondering van de landbouw. 2) Gemiddelden per periode; M2 voor de Verenigde Staten, M2 plus CD’s voor Japan. 3) Procenten per jaar. Voor nadere gegevens over de driemaands interbancaire depositorente, zie Paragraaf 4.6. 4) Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Tabellenreeks 8.2. 5) Bruto geconsolideerde schuld overheid (per ultimo). 6) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
S 76
ECB Maandbericht Maart 2011
2010
-4
Grafieken G1 G2 G3 G4 G5 G6 G7 G8 G9 G10 G11 G12 G13 G14 G15 G16 G17 G18 G19 G20 G21 G22 G23 G24 G25 G26 G27 G28 G29 G30 G31 G32 G33 G34 G35 G36 G37 G38 G39 G40 G41 G42
Monetaire aggregaten Tegenposten Componenten van de monetaire aggregaten Componenten van de langerlopende financiële passiva Leningen aan overige financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen Leningen aan huishoudens Leningen aan de overheid Leningen aan niet-ingezetenen van het eurogebied Totale deposito’s naar sector (financiële intermediairs) Totale deposito's en in M3 begrepen deposito's naar sector (financiële intermediairs) Totale deposito's naar sector (niet-financiële vennootschappen en huishoudens) Totale deposito's en in M3 begrepen deposito's naar sector (niet-financiële vennootschappen en huishoudens) Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s Door MFI’s aangehouden effecten Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied Netto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen: wel en niet voor seizoen gecorrigeerd Twaalfmaands groei langlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen Twaalfmaands groei kortlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen Twaalfmaands groei van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied Bruto uitgiften van genoteerde aandelen, naar sector van de emittent Nieuwe deposito’s met vaste looptijd Nieuwe leningen met een variabele rente en met een voor maximaal 1 jaar vaste rente Geldmarktrente in het eurogebied Driemaands geldmarktrente Spot-rendementscurves, eurogebied Spot-rentes en -ecarts, eurogebied Dow Jones EURO STOXX Ruim, Standard & Poor’s 500 en Nikkei 225 Werkgelegenheid - werknemers en gewerkte uren Werkloosheidscijfer en vacaturecijfer Tekort, financieringsbehoefte en schuldmutatie Maastricht-schuld Betalingsbalans van het eurogebied: saldo op de lopende rekening Betalingsbalans van het eurogebied: directe investeringen en effectenverkeer samengenomen Betalingsbalans van het eurogebied: goederenverkeer Betalingsbalans van het eurogebied: dienstenverkeer Internationale investeringspositie van het eurogebied Directe investeringen- en effectenverkeerpositie van het eurogebied Belangrijkste betalingsbalanstransacties die ten grondslag liggen aan de ontwikkelingen in de externe activa van de MFI’s Effectieve wisselkoersen Bilaterale wisselkoersen Reëel bbp Consumptieprijsindices
ECB Maandbericht Maart 2011
S 12 S 12 S 13 S 13 S 14 S 14 S 16 S 16 S 17 S 17 S18 S18 S 19 S20 S35 S37 S38 S39 S40 S 41 S43 S43 S44 S44 S45 S45 S46 S55 S55 S60 S60 S 61 S 61 S62 S62 S65 S65 S70 S73 S73 S 76 S 76
S 77
T e c h n i sc h e a a n t e k e n i n g e n de overzichtstabel voor het eurogebied BEREKENING VAN GROEICIJFERS VOOR MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Het gemiddelde groeipercentage voor het kwartaal tot en met maand t wordt berekend als:
bedrag is en bijvoorbeeld CQt de herrubriceringsmutatie in het kwartaal tot en met maand t. Voor die kwartaalreeksen waarvoor thans maandgegevens beschikbaar zijn (zie hieronder), kan de stroom op kwartaalbasis worden afgeleid als de som van de drie stromen op maandbasis gedurende het kwartaal.
Berekening van groeicijfers voor maandreeksen Groeicijfers kunnen worden berekend uit stroomwaar It de index van de gecorrigeerde uitstaande gegevens of uit de index van de gecorrigeerde bedragen per maand t is (zie ook hieronder). uitstaande bedragen. Als FMt en Lt als hierboven Evenzo wordt voor het jaar tot en met maand gedefinieerd worden, dan wordt index It van de t het gemiddelde groeipercentage berekend als: gecorrigeerde uitstaande bedragen in maand t gedefinieerd als:
De basis van de index (voor de niet-seizoenvrije reeks) wordt thans gesteld op december 2006 = Tabellenreeksen 2.1 tot en met 2.6 100. Tijdreeksen voor de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen zijn beschikbaar in Berekening van stroomgegevens het onderdeel “Monetary and financial statistics” in het statistische deel van de website van Stroomgegevens op maandbasis worden bere- de ECB (www.ecb.europa.eu). kend uit verschillen van maand op maand in uitstaande bedragen, gecorrigeerd voor her- Het twaalfmaands groeipercentage at voor maand rubriceringen, overige herwaarderingen, wis- t, d.w.z. de mutatie in de twaalf maanden tot en sel- koersmutaties en andere niet uit transacties met maand t, kan worden berekend met behulp voortvloeiende mutaties. van één van de volgende twee formules: Als Lt het uitstaande bedrag per de ultimo van maand t is, CMt de herrubriceringsmutatie in maand t, EMt de wisselkoersmutatie en VMt de overige herwaarderingsmutaties, dan wordt stroom FMt in maand t gedefinieerd als: Evenzo wordt stroom FQt op kwartaalbasis, voor Tenzij anders aangegeven, verwijzen twaalfhet kwartaal tot en met maand t, gedefinieerd als: mands groeipercentages naar het eind van de aangegeven periode. Bijvoorbeeld, de procentuele mutatie op jaarbasis voor het jaar 2002 wordt waar Lt-3 het per de ultimo van maand t-3 (de berekend in g) door de index voor december ultimo van het voorgaande kwartaal) uitstaande 2002 te delen door de index voor december 2001. ECB Maandbericht Maart 2011
S 79
Procentuele mutaties van groeicijfers binnen een periode van een jaar kunnen worden verkregen door aanpassing van formule g). Bijvoorbeeld, de procentuele mutatie aMt op maandbasis kan worden berekend als:
seizoenvrije stromen worden verkregen. De seizoeninvloeden (en de correcties voor beursdagen) worden jaarlijks, of zoveel vaker als nodig, herzien.
Tabellenreeksen 3.1 tot en met 3.5 Ten slotte wordt het driemaands voortschrijdend GELIJKHEID VAN aanwendingen EN MIDDELEN gemiddelde voor de twaalfmaands mutatie van M3 verkregen als (at + at-1 + at-2 )/3, waarbij at In Tabellenreeks 3.1 zijn de gegevens conform wordt gedefinieerd als hierboven bij f) of g). een boekhoudkundige basisidentiteit. Voor de niet-financiële transacties is voor elke transactiecategorie het totaal aanwendingen gelijk aan het totaal middelen. Deze boekhoudidentiteit Berekening van groeicijfers voor wordt eveneens in de financiële rekening weerkwartaalreeksen spiegeld, d.w.z. voor elke categorie van finanAls FQt en Lt-3 als hierboven gedefinieerd worden, ciële instrumenten zijn de totale transacties in dan wordt index It van de gecorrigeerde uitstaan- financiële activa gelijk aan de totale transacties de bedragen voor het kwartaal tot en met maand in passiva. In de overige mutaties in de activarekening en de financiële balansen zijn de totale t gedefinieerd als: financiële activa gelijk aan de totale passiva voor elke categorie van financiële instrumenten, met uitzondering van monetair goud en bijzondere Het twaalfmaands groeipercentage in de vier trekkingsrechten (SDR’s), die per definitie van kwartalen tot en met maand t, dat wil zeggen at, geen enkele sector een passivum zijn. kan berekend worden met behulp van formule g). berekening van sluitposten Seizoencorrectie van de monetaire statistieken voor het eurogebied 1) De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA.2) In de seizoencorrectie is voor sommige componenten een correctie voor de dag van de week begrepen. De seizoencorrectie wordt voor sommige reeksen indirect uitgevoerd via een lineaire combinatie van componenten. Dit is het geval voor M3, waarvoor de afleiding plaatsvindt door de seizoenvrije reeksen voor M1, M2 minus M1, en M3 minus M2 te aggregeren. De seizoencorrectie wordt eerst toegepast op de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen.3) De daaruitvolgende schattingen van seizoenfactoren worden vervolgens toegepast op de standen en op de uit herrubriceringen en herwaarderingen voortvloeiende mutaties, zodat
S 80
ECB Maandbericht Maart 2011
De sluitposten aan het einde van elke rekening in Tabellenreeksen 3.1, 3.2 en 3.3 worden als volgt berekend:
1) Zie voor meer gegevens “Seasonal adjustment of monetary aggregates and HICP for the euro area”, ECB (augustus 2000) en het statistische deel, onderdeel “Monetary and financial markets”, op de website van de ECB (www.ecb. europa.eu). 2) Zie voor meer gegevens Findley, D., Monsell, B., Bell, W., Otto, M. en Chen, B.C. (1998) “New Capabilities and Methods of the X-12-ARIMA Seasonal Adjustment Program”, Journal of Business and Economics Statistics, 16, 2, blz. 127-152, of “X-12-ARIMA Reference Manual”, Time Series Staff, Bureau of the Census, Washington, D.C. Voor interne doeleinden wordt tevens de modelmatige benadering TRAMO-SEATS gebruikt. Zie voor meer gegevens over TRAMO-SEATS, Gomez, V. en Maravall, A. (1996), “Programs TRAMO and SEATS: Instructions for the User”, Banco de España, Working Paper nr 9628, Madrid. 3) Het logische gevolg hiervan is dat voor de seizoenvrije reeks het niveau van de index voor de basisperiode, dat wil zeggen december 2001, over het algemeen verschilt van 100, hetgeen aangeeft in hoeverre die maand aan seizoeninvloeden onderhevig is.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Technische aantekeningen
De handelsbalans is gelijk aan de invoer van het rekening als de netto besparingen plus de netto eurogebied minus de uitvoer ten opzichte van de kapitaaloverdrachten (middelen minus aanwenrest voor de wereld van goederen en diensten. dingen) minus de bruto investeringen (aanwendingen) minus aankopen na saldering met verHet netto exploitatieoverschot en gemengd inko- kopen van niet-geproduceerde niet-financiële men is uitsluitend voor sectoren van ingezete- activa (aanwendingen) plus verbruik van vast nen gedefinieerd en wordt berekend als de bruto kapitaal (middelen). Het kan eveneens worden toegevoegde waarde (bruto binnenlands product berekend in de financiële rekening als de totale tegen de marktprijzen voor het eurogebied) transacties in financiële activa minus de totale minus de loonsom (aanwendingen) minus ove- transacties in passiva (ook wel bekend als mutarige belastingen na saldering met productiesub- ties in de netto financiële waarde (vermogen) ten sidies (aanwendingen) minus verbruik van vast gevolge van transacties). Voor de sectoren huiskapitaal (aanwendingen). houdens en niet-financiële vennootschappen is er sprake van een statistische discrepantie tussen Het netto nationale inkomen is uitsluitend voor de uit de inkomensoverdrachtenrekening en de sectoren van ingezetenen gedefinieerd en wordt financiële rekening berekende sluitposten. berekend als het netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen plus de loonsom (middelen) De mutaties in de netto financiële waarde (verplus belastingen na saldering met productiesub- mogen) ten gevolge van transacties worden beresidies (middelen) plus de netto inkomsten uit kend als de totale transacties in financiële activa onroerend goed (middelen minus aanwendin- minus de totale transacties in passiva, terwijl gen). overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) worden berekend als de (totale) Het netto besteedbaar inkomen is eveneens uit- overige mutaties in financiële activa minus de sluitend voor sectoren van ingezetenen gedefini- (totale) overige mutaties in passiva. eerd en is gelijk aan het netto nationale inkomen plus de netto lopende belastingen op inkomen De netto financiële waarde (vermogen) wordt en vermogen (middelen minus aanwendingen) berekend als de totale financiële activa minus de plus netto sociale-verzekeringspremies (mid- totale passiva, terwijl mutaties in de netto finandelen minus aanwendingen) plus netto sociale ciële waarde (vermogen) gelijk zijn aan de som uitkeringen anders dan sociale overdrachten in van de mutaties in de netto financiële waarde natura (middelen minus aanwendingen) plus (vermogen) ten gevolge van transacties (kredietnetto overige inkomensoverdrachten (middelen verlening/netto kredietneming van de financiële minus aanwendingen). rekening) en overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen). De netto besparingen zijn uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en worden De mutaties in de netto waarde (vermogen) worberekend als het netto besteedbaar inkomen plus den berekend als de mutaties in de netto waarde de netto aanpassing voor de mutatie in het netto (vermogen) ten gevolge van besparingen en aandeel van huishoudens in pensioenfondsreser- kapitaaloverdrachten plus overige mutaties in de ves (middelen minus aanwendingen) minus de netto financiële waarde (vermogen) en overige finale-consumptie-uitgaven (aanwendingen). mutaties in niet-financiële activa. Voor de rest van de wereld wordt de lopende externe rekening samengesteld als de handels- De netto waarde (vermogen) van huishoudens balans plus alle netto inkomens (middelen minus wordt berekend als de som van de niet-financiële aanwendingen). activa en de netto financiële waarde (vermogen) van huishoudens. De netto kredietverlening/netto kredietneming wordt berekend uit de inkomensoverdrachtenECB Maandbericht Maart 2011
S 81
Tabellenreeksen 4.3 en 4.4
Het gemiddelde groeipercentage voor het kwartaal tot en met maand t wordt berekend als:
Berekening van groeicijfers voor schuldbewijzen en genoteerde aandelen Groeicijfers worden berekend op basis van financiële transacties en zijn derhalve niet gecorrigeerd voor herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. Zij kunnen worden berekend uit stromen of uit de index van de fictieve standen. Als NtM de stroom (netto uitgiften) in maand t vertegenwoordigt en Lt het per de ultimo van maand t uitstaande niveau, dan wordt de index It van de fictieve standen in maand t berekend als:
Als basis wordt de index gelijkgesteld aan 100 per december 2001. Het groepercentage at voor maand t, dat wil zeggen de mutatie in de twaalf maanden tot en met maand t, kan worden berekend met behulp van één van de volgende twee formules:
waar It de index van de fictieve standen per maand t is. Evenzo wordt voor het jaar tot en met maand t het gemiddelde groeipercentage berekend als:
De voor de Tabellenreeks 4.3 gebruikte bere keningsformule wordt ook voor de Tabellen reeks 4.4 gebruikt, en is eveneens gebaseerd op de formule voor de monetaire aggregaten. De Tabellenreeks 4.4 is op basis van marktwaarden, en de berekeningen zijn gebaseerd op finan ciële transacties, die niet gecorrigeerd zijn voor herrubriceringen, herwaarderingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. De cijfers zijn ook niet gecorrigeerd voor wisselkoersmutaties omdat alle door de Tabellenreeks gedekte genoteerde aandelen in euro luiden.
Seizoencorrectie van de statistieken betreffende effectenuitgiften 4 De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA. De seizoencorrectie van de totale uitgiften van effecten wordt indirect uitgevoerd met behulp van een lineaire combinatie van uitsplitsingen naar sector en looptijd.
De berekeningsmethode voor de groeicijfers voor effecten met uitzondering van aandelen is dezelfde als die voor de monetaire aggregaten, met dien verstande dat hier een ‘N‘ gebruikt wordt in plaats van een ‘F‘. Dit is om duidelijk te maken dat er verschil bestaat tussen de manier De seizoencorrectieprocedures worden toewaarop de ‘netto uitgiften’ voor de statistieken gepast op de index van fictieve standen. De betreffende de effectenuitgiften worden verkre- daaruit resulterende ramingen van seizoensgen en de manier waarop de overeenkomende 4 Zie voor meer gegevens “Seasonal adjustment of monetary ‘stromen’ voor de monetaire aggregaten worden aggregates and HICP for the euro area”, ECB (augustus 2000) en het statistische deel, onderdeel “Monetary and berekend. financial markets”, op de website van de ECB (www.ecb. europa.eu).
S 82
ECB Maandbericht Maart 2011
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Technische aantekeningen
invloeden worden vervolgens toegepast op de uitstaande bedragen, waaruit seizoenvrij netto uitgiften worden afgeleid. De seizoensinvloeden worden jaarlijks of zo vaak als nodig herzien. Evenals in de formules k) en l), kan het groeitempo a voor maand t dat overeenkomt met de t mutatie in de zes maanden tot en met maand t, berekend worden met behulp van een van de volgende twee formules:
gecorrigeerd om rekening te kunnen houden met significante werkdageneffecten. Bij de correctie voor werkdagen voor goederen en diensten wordt rekening gehouden met nationale feestdagen. De seizoencorrectie van deze posten wordt uitgevoerd op deze vooraf gecorrigeerde reeksen. De seizoencorrectie van de totale lopende rekening wordt uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied voor goederen, diensten, inkomens en inkomensoverdrachten te aggregeren. De seizoeninvloeden (en beursdageffecten) worden halfjaarlijks, of zo vaak als nodig, herzien.
tabellenreeks 7.3 Berekening van groeicijfers voor de kwartaal- en jaarreeksen Tabel 5.1 Seizoencorrectie van de HICP 4
Het twaalfmaands groeipercentage voor kwartaal t wordt berekend op basis van de transacties (Ft) en de posities (Lt) op kwartaalbasis, en wel als volgt:
De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA (zie voetnoot 2 op blz. S78). De seizoencorrectie van de totale HICP voor het eurogebied wordt indirect uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied van bewerkte voedingsmid- Het groeipercentage voor de jaarreeks is gelijk delen, onbewerkte voedingsmiddelen, indus- aan het groeipercentage in het laatste kwartaal triële goederen m.u.v. energie, en diensten te van het jaar. aggregeren. Energie wordt ongecorrigeerd toegevoegd omdat er geen statistische aanwijzingen voorhanden zijn dat zich hier seizoeninvloeden doen gevoelen. De seizoeninvloeden worden jaarlijks, of zo vaak als nodig, herzien.
Tabel 7.1 Seizoencorrectie van de lopende rekening van de betalingsbalans De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA of TRAMO-SEATS, afhankelijk van de post. De ruwe gegevens voor goederen, diensten, inkomsten en inkomensoverdrachten worden vooraf ECB Maandbericht Maart 2011
S 83
to e l i c h t i n g De in het Maandbericht vervatte ‘Statistieken voor het eurogebied’ richten zich primair op het eurogebied als geheel. Meer gedetailleerde en langere reeksen zijn, met toelichting, op de website van de ECB (www.ecb.europa.eu) te vinden onder ‘Statistics’. Hier is, via het Statistical Data Warehouse van de ECB (http://sdw.ecb.europa.eu/), gebruikersvriendelijke toegang mogelijk tot gegevens, waarbij gebruik kan worden gemaakt van zoek- en downloadmogelijkheden. Onder ‘Data services’ zijn verdere diensten beschikbaar, waaronder inschrijving op verschillende gegevensreeksen en een opslagplaats van gecomprimeerde Comma Separated Value (CSV)-bestanden. Voor verdere informatie kan contact met ons worden opgenomen op:
[email protected].
EUROGEBIED-REEKSEN MET EEN VASTE SAMENSTELLING Geaggregeerde statistische reeksen voor de vaste samenstellingen van het eurogebied hebben betrekking op een bepaalde vaste samenstelling voor de gehele tijdreeks, ongeacht de samenstelling ten tijde van de periode waarop de statistieken betrekking hebben. Zo worden bijvoorbeeld geaggregeerde reeksen berekend voor de Euro 17 (door de gegevens voor alle 17 landen van het eurogebied te aggregeren) voor alle jaren, ondanks het feit dat het eurogebied die samenstelling alleen maar had sinds 1 januari 2011. Tenzij anders vermeld, verschaft het Maandbericht van de ECB statistische reeksen voor de huidige samenstelling.
De afsluitingsdatum voor de in het Maandbericht opgenomen statistieken is in het algemeen EUROGEBIED-REEKSEN MET EEN VERANDEde dag vóór de eerste bijeenkomst in de maand RENDE SAMENSTELLING van de Raad van Bestuur van de ECB. Voor deze uitgave was dat 1 maart 2011. Geaggregeerde statistische reeksen met een veranderende samenstelling hebben betrekking op Tenzij anders vermeld, hebben alle gegevens- de samenstelling van het eurogebied ten tijde reeksen met waarnemingen voor 2011 en daarna van de periode waarop de statistieken betrekbetrekking op de Euro 17 (het eurogebied met king hebben. Zo aggregeren bijvoorbeeld de inbegrip van Estland) voor de gehele tijdreeks. statistische reeksen voor het eurogebied met een Wat betreft rentetarieven, monetaire statistieken, veranderende samenstelling de gegevens voor de de HICP en reserves (en, omwille van de consis- Euro 11 voor de periode tot en met eind 2000, tentie, de componenten en tegenposten van M3 die voor de Euro 12 voor de periode 2001 tot en en de componenten van de HICP), hebben de sta- met eind 2006, enzovoort. Door deze benadering tistische reeksen voor het eurogebied betrekking heeft elke individuele statistische reeks betrekop de veranderende samenstelling van het euro- king op alle verschillende samenstellingen van gebied. De samenstelling van het eurogebied is het eurogebied. in de loop der tijd een aantal keren veranderd. Bij de introductie van de euro in 1999 bestond Voor de HICP, en voor de monetaire statistiehet eurogebied uit de volgende elf landen (de ken en hun tegenposten, wordt het twaalfmaands Euro 11): België, Duitsland, Ierland, Spanje, mutatietempo samengesteld uit ketting-indices, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oos- waarbij de toetredende landen worden gekoptenrijk, Portugal en Finland. Daarna trad in 2001 peld aan de eurogebied-reeksen in de index van Griekenland toe, waardoor de Euro 12 ontstond. de maand december. Zo heeft, als een land tot het In 2007 trad Slovenië toe en werd de Euro 13 eurogebied toetreedt in de maand januari van een gevormd. Door de toetreding van Cyprus en Mal- bepaald jaar, het twaalfmaands mutatietempo ta in 2008 ontstond de Euro 15. De Euro 16 ont- betrekking op de voorgaande samenstelling van stond door de toetreding van Slowakije in 2009, het eurogebied tot en met de maand december en Estland, ten slotte, trad in 2011 toe en bracht van het voorafgaande jaar, en op de uitgebreide zo het aantal landen van het eurogebied op 17. samenstelling van het eurogebied daarna. Mutaties in procenten per jaar worden berekend op basis van een ketting-index, waarbij rekening ECB Maandbericht Maart 2011
S 85
wordt gehouden met de veranderende samenstelling van het eurogebied. Absolute mutaties voor de monetaire aggregaten en hun tegenposten (transacties) hebben betrekking op de samenstelling van het eurogebied ten tijde van de periode waarop de statistieken betrekking hebben. Omdat de samenstelling van de Europese valutaeenheid, de ecu, niet overeenkomt met de vroegere valuta’s van de landen die op de euro zijn overgegaan, worden de bedragen voor perioden vóór 1999, oorspronkelijk uitgedrukt in de deelnemende valuta’s en in ecu omgerekend tegen lopende ecuwisselkoersen, beïnvloed door het beloop van de valuta’s van de EU-lidstaten die niet op de euro zijn overgegaan. Om dit effect op de monetaire statistieken te elimineren, zijn gegevens voor de perioden vóór 1999 uitgedrukt in eenheden verkregen door omrekening van de nationale valuta’s tegen de onherroepelijke, op 31 december 1998 vastgestelde wisselkoersen ten opzichte van de euro.1) Tenzij anders aangegeven, zijn de statistieken aangaande prijzen en kosten vóór 1999 gebaseerd op gegevens in de nationale valuta’s.
teem van Rekeningen 1995 en de IMF Balance of Payments Manual. Transacties hebben betrekking op (hetzij direct gemeten of afgeleid) vrijwillig verkeer, terwijl stromen ook mutaties in uitstaande bedragen omvatten die het gevolg zijn van prijs- en wisselkoersmutaties, afboekingen en andere mutaties. OVERZICHT De ontwikkelingen in de belangrijkste indicatoren voor het eurogebied worden in een overzichtstabel uiteengezet. STATISTIEKEN MONETAIR BELEID
In de Tabellenreeks 1.4 worden statistieken met betrekking tot de minimumreserves en de liquiditeit gepresenteerd. De reserve-aanhoudings- perioden voor de reserveverplichtingen beginnen elke maand op de dag waarop de basis-herfinancieringstransactie wordt verrekend die volgt op de vergadering van de Raad van Bestuur waarin de maandelijkse beoordeling van de monetairebeleidskoers op de agenda staat. Zij eindigen op de dag voorafgaand aan de overeenkomstige dag Waar toepasselijk zijn aggregatie- en/of conso- in de volgende maand. De jaarlijkse kwartaallidatiemethoden (met inbegrip van consolidatie cijfers zijn gemiddelden voor de laatste reservetussen landen) toegepast. aanhoudingsperiode van het jaar/kwartaal.
Recente gegevens zijn veelal voorlopig en kunnen onderhevig zijn aan wijziging. Als gevolg van afronding kunnen zich tussen de totalen en de afzonderlijke posten verschillen voordoen. De ‘Overige EU-Lidstaten’ zijn Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Roemenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. In de meeste gevallen volgt de in de tabellen gebruikte terminologie de internationale standaarden vervat in onder meer het Europees Sys-
1) Gegevens betreffende de monetaire statistieken in Tabellenreeks 2.1 tot en met 2.8 kunnen voor perioden vóór januari 1999 worden gevonden op de website van de ECB (http://www.ecb.europa.eu/stats/services/downloads/ html/index.en/html) en in het Statistical Data Warehouse (http://sdw.ecb.europa.eu/browse.do?node=2018811).
S 86
ECB Maandbericht Maart 2011
Tabel 1.4.1 toont de componenten van de reservebasis van reserveplichtige kredietinstellingen. In de reservebasis zijn geen passiva ten opzichte van andere kredietinstellingen die onderhevig zijn aan de reserveverplichtingen van het ESCB, de ECB en de deelnemende nationale centrale banken begrepen. Een kredietinstelling die niet kan aantonen welk bedrag aan uitgiften van schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar door bovengenoemde instellingen wordt aangehouden, mag een bepaald percentage van deze passiva van de reservebasis aftrekken. Voor de berekening van de reservebasis tot en met november 1999 was dit percentage 10%, en vanaf die datum 30%. Tabel 1.4.2 bevat gemiddelden voor volledige reserve-aanhoudingsperioden. Eerst wordt het bedrag van de reserveverplichtingen van elke
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
individuele kredietinstelling berekend door de reservecoëfficiënt voor de overeenkomstige categorieën passiva toe te passen op de desbetreffende passiva, waarbij gebruik gemaakt wordt van de balansgegevens per de ultimo van elke kalendermaand; van de uitkomst wordt vervolgens door iedere kredietinstelling een vast bedrag van EUR 100.000 afgetrokken. De resulterende reserveverplichtingen worden vervolgens op het niveau van het eurogebied geaggregeerd (kolom 1). De rekeningen-courant (kolom 2) zijn de geaggregeerde gemiddelde door kredietinstellingen dagelijks op rekening-courant aangehouden tegoeden; hierin zijn de tegoeden die ter voldoening van de reserveverplichtingen dienen begrepen. De overreserves (kolom 3) zijn de gemiddelde rekening-couranttegoeden die gedurende de reserve-aanhoudingsperiode naast de verplichte reserves aangehouden worden. De tekorten (kolom 4) tonen de mate waarin de aangehouden tegoeden de reserveverplichtingen gedurende de reserve-aanhoudingsperiode gemiddeld onderschrijden, en worden berekend op basis van die kredietinstellingen die niet aan hun reserveverplichtingen hebben voldaan. De rente op verplichte reserves (kolom 5) is gelijk aan de gemiddelde gedurende de reserve-aanhoudingsperiode door de ECB op de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem toegepaste rente (gewogen op basis van het aantal kalenderdagen) (zie de Tabellenreeks 1.3). Tabel 1.4.3 toont de liquiditeitspositie van het bankwezen, die gedefinieerd wordt als de, in euro luidende, door kredietinstellingen in het eurogebied bij het Eurosysteem aangehouden rekening-couranttegoeden. Alle bedragen zijn afgeleid uit de geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem. In de overige liquiditeitsverkrappende transacties (kolom 7) is niet de in de Tweede Fase van de EMU door nationale centrale banken geïnitieerde uitgifte van schuldbewijzen begrepen. De netto overige factoren (kolom 10) vertegenwoordigen de gesaldeerde overige posten op de geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem. De rekeningencourant van kredietinstellingen (kolom 11) zijn gelijk aan het verschil tussen de som van de liquiditeitsverruimende factoren (de kolommen
1 tot en met 5) en de som van de liquiditeitsverkrappende factoren (de kolommen 6 tot en met 10). Het basisgeld (kolom 12) wordt berekend als de som van de depositofaciliteit (kolom 6), de bankbiljetten in omloop (kolom 8) en de door kredietinstellingen aangehouden rekening-couranttegoeden (kolom 11). MONETAIRE EN BANCAIRE ONTWIKKELINGEN EN BELEGGINGSFONDSEN De Tabellenreeks 2.1 toont de geaggregeerde balans van de sector Monetaire Financiële Instellingen (MFI’s), zijnde de som van de geharmoniseerde balansen van alle in het eurogebied gevestigde MFI’s. MFI’s zijn centrale banken, kredietinstellingen zoals in communautaire wetgeving gedefinieerd, geldmarktfondsen en overige instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking krijgen van deposito’s en/of daarmee vergelijkbare gelden van niet-MFI’s en van het voor eigen rekening (althans in economische zin) krediet verlenen en/of in effecten beleggen. Op de website van de ECB is een volledige lijst MFI’s te vinden. De Tabellenreeks 2.2 toont de geconsolideerde balans van de MFI-sector, die wordt verkregen door saldering van de geaggregeerde balansposities van MFI’s in het eurogebied. Als gevolg van enige heterogeniteit bij de rapportage is de som van de inter-MFI-posities niet noodzakelijkerwijs nul; het saldo is opgenomen in kolom 10 aan de passiefzijde van de Tabellenreeks 2.2. De Tabellenreeks 2.3 toont de monetaire aggregaten voor het eurogebied en de tegenposten daarvan. Deze zijn afgeleid uit de geconsolideerde balans van de MFI’s en omvatten tevens de bij in het eurogebied gevestigde MFI’s aangehouden posities van in het eurogebied gevestigde niet-MFI’s; ook zijn enkele monetaire activa/passiva van de centrale overheid opgenomen. De statistieken aangaande de monetaire aggregaten en de tegenposten ervan zijn voor seizoen en aantal beursdagen gecorrigeerd. In de Tabellenreeksen 2.1 en 2.2 zijn, onder de externe passiva, de door nietingezetenen van het eurogebied aangehouden (i) aandelen/participaties uitgegeven door in het eurogebied gevestigde geldmarktfondsen opgeECB Maandbericht Maart 2011
S 87
nomen alsook (ii) door in het eurogebied gevestigde MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. In de Tabellenreeks 2.3 daarentegen zijn deze aangehouden waarden niet in de monetaire aggregaten opgenomen en maken zij onderdeel uit van de netto externe activa. In de Tabellenreeks 2.4 wordt een uitsplitsing gegeven van door in het eurogebied gevestigde MFI’s, met uitzondering van het Eurosysteem (het bankwezen), verstrekte leningen, naar sector, categorie en oorspronkelijke looptijd. De Tabellenreeks 2.5 bevat een analyse van de bij het bankwezen in het eurogebied aangehouden deposito’s, naar sector en instrument. De Tabellenreeks 2.6 toont de door het bankwezen in het eurogebied aangehouden effecten, naar sector van de emittent. De Tabellenreeksen 2.2 tot en met 2.6 verschaffen stroomgegevens die zijn berekend als de verschillen tussen uitstaande bedragen gecorrigeerd voor herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. In de Tabellenreeks 2.7 zijn enkele herwaarderingen opgenomen die zijn gebruikt voor de berekening van de stroomgegevens. De Tabellenreeksen 2.2 tot en met 2.6 veschaffen tevens op de stroomgegevens gebaseerde groeicijfers in de vorm van twaalfmaands groeipercentages. De Tabellenreeks 2.8 bevat een uitsplitsing op kwartaalbasis van enkele posten op de balans van de MFI-sector, naar valuta. Voor nadere gegevens omtrent de definities van de verschillende sectoren wordt verwezen naar de derde editie van ‘Monetary financial institutions and markets statistics sector manual: Guidance for the statistical classification of customers’, (ECB, maart 2007). In de handleiding bij Verordening ECB/2001/13 met betrekking tot de balans van MFI’s (ECB, november 2002) worden de aan de nationale centrale banken aanbevolen procedures uiteengezet. Sinds 1 januari 1999 worden de statistische gegevens verzameld en samengesteld op basis van verschillende ECBverordeningen met betrekking tot de geconsolideerde balans van de sector monetaire financiële
S 88
ECB Maandbericht Maart 2011
instellingen. Sinds juli 2010 vindt dit plaats op grond van Verordening ECB/2008/32. 2) In overeenstemming met deze Verordening is de balanspost ‘geldmarktpapier’ aan zowel de actiefzijde als de passiefzijde van de balans van de MFI’s opgegaan in de post ‘schuldbewijzen’. Tabellenreeks 2.9 toont de uitstaande bedragen en stromen op de balans van de beleggingsfondsen (anders dan geldmarktfondsen, die worden opgenomen onder de statistieken met betrekking tot de balans van MFI’s) in het eurogebied. Een beleggingsfonds is een collectieve beleggingsonderneming die door consumenten ingelegde gelden belegt in financiële en/of niet-financiële activa. Een complete lijst van beleggingsfondsen in het eurogebied wordt gepubliceerd op de website van de ECB. De balans is geaggregeerd, en dus vallen onder de activa van beleggingsfondsen de door hen aangehouden aandelen/participaties die zijn uitgegeven door andere beleggingsfondsen. Door andere beleggingsfondsen uitgegeven aandelen/participaties worden eveneens uitgesplitst op grond van het beleggingsbeleid (d.w.z. naar obligatiefondsen, aandelenfondsen, gemengde fondsen, vastgoedfondsen, hedge funds en andere fondsen) en naar type (d.w.z. naar open-end fondsen en closed-end fondsen). Tabellenreeks 2.10 verschaft nadere details betreffende de belangrijkste categorieën activa die door beleggingsfondsen in het eurogebied worden aangehouden. Deze Tabellenreeks bevat een geografische uitsplitsing van de emittenten van door beleggingsfondsen aangehouden effecten, alsook een uitsplitsing van emittenten naar economische sector wanneer deze ingezetenen zijn van het eurogebied.
Verdere informatie over deze statistieken betreffende beleggingsfondsen kan worden gevonden in de “Manual on investment fund statistics”. Sinds december 2008 worden geharmoniseerde statistische gegevens verzameld en samengesteld op basis van Verordening ECB/2007/8 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van beleggingsfondsen.
2) PB L 15, 20.01.2009, blz. 14.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
REKENINGEN VAN HET EUROGEBIED Tabellenreeks 3.1 toont geïntegreerde kwartaalgegevens met betrekking tot de rekeningen van het eurogebied, die veelomvattende informatie verschaffen betreffende de economische activiteiten van huishoudens (met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens), niet-financiële vennootschappen, financiële vennootschappen en de overheid, alsook betreffende de interactie tussen deze sectoren en zowel het eurogebied als de rest van de wereld. De niet voor seizoen gecorrigeerde gegevens tegen lopende prijzen worden voor het laatst beschikbare kwartaal getoond aan de hand van een vereenvoudigde reeks van rekeningen overeenkomstig het methodologische kader van het Europees Systeem van Rekeningen 1995. In het kort omvat de reeks van rekeningen (transacties): (1) de gegenereerde inkomsten-rekening, die laat zien hoe de productie-activiteit zich vertaalt in verschillende inkomenscategorieën; (2) de toedeling van primair inkomen-rekening, die de ontvangsten en kosten met betrekking tot de verschillende vormen van inkomsten uit onroerend goed registreert (voor de economie als geheel is de sluitpost van de primaire-inkomensrekening het nationale inkomen); (3) de secundaire inkomensverdelingsrekening, die laat zien hoe het nationale inkomen van een institutionele sector verandert ten gevolge van inkomensoverdrachten; (4) de inkomensbestedingsrekening, die toont hoe het besteedbaar inkomen wordt uitgegeven aan consumptie of bespaard; (5) de inkomensoverdrachtenrekening, die laat zien hoe de besparingen en de netto kapitaaloverdrachten worden uitgegeven aan de aankoop van niet-financiële activa (de sluitpost van de inkomensoverdrachtenrekening is netto kredietverlening/netto kredietneming); en (6) de financiële rekening, die de netto aankopen van financiële activa en de netto schuldwerving toont. Aangezien tegenover elke niet-financiële transactie een financiële transactie staat, is de sluitpost van de financiële rekening conceptueel eveneens gelijk aan netto kredietverlening/netto kredietneming zoals berekend op grond van de inkomensoverdrachtenrekening.
Daarnaast worden openings- en eindbalansen gepresenteerd die een beeld geven van het financiële vermogen van elke individuele sector op een bepaald tijdstip. Eveneens worden, ten slotte, overige mutaties in financiële activa en passiva (bijvoorbeeld die welke het resultaat zijn van de invloed van veranderingen in de activaprijzen) getoond. De dekking per sector van de financiële rekening en van de financiële balansen is in het geval van de sector financiële vennootschappen gedetailleerder en laat een uitsplitsing zien in MFI’s, overige financiële intermediairs (met inbegrip van financiële hulpbedrijven), en verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen. Tabellenreeks 3.2 toont vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties) voor de zogeheten niet-financiële rekeningen van het eurogebied (d.w.z. de hierboven vermelde rekeningen (1) tot en met (5)), eveneens aan de hand van de vereenvoudigde reeks van rekeningen. Tabellenreeks 3.3 toont vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties en overige mutaties) voor de inkomsten, uitgaven en accumulatierekeningen van huishoudens, en de uitstaande bedragen in de financiële en niet-financiële balans rekeningen, waarbij de gegevens op analytische wijze worden gepresenteerd. De sectorspecifieke transacties en sluitposten zijn zo geordend dat zij gemakkelijker inzicht geven in de financieringsen beleggingsbeslissingen van huishoudens, terwijl daarbij de in Tabellenreeksen 3.1 en 3.2 gepresenteerde rekeningidentiteiten in acht worden genomen. Tabellenreeks 3.4 toont vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties) voor de inkomsten en accumulatierekeningen van niet-financiële vennootschappen, en de uitstaande bedragen voor de financiële balansrekeningen, waarbij de gegevens op analytische wijze worden gepresenteerd. Tabellenreeks 3.5 toont vierkwartaals gecumuleerde financiële stromen (transacties en andere mutaties) en uitstaande bedragen voor de financiële balans van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen.
ECB Maandbericht Maart 2011
S 89
dende effecten opgenomen in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 omvatten ook effecten die in de De serie statistieken betreffende de financiële nationale uitdrukkingen van de euro luiden. markten van het eurogebied heeft betrekking op de EU-lidstaten die in de periode waarop De Tabellenreeks 4.1 toont effecten met uitzonde statistieken betrekking hebben reeds op de dering van aandelen, uitgesplitst naar oorsproneuro waren overgegaan (veranderende samen- kelijke looptijd, ingezetenschap van de emittent stelling), met uitzondering van de statistieken en valuta. Getoond worden uitstaande bedragen, betreffende effectenuitgiften (Tabellenreeksen in euro luidende bruto uitgiften en netto uitgif4.1 tot en met 4.4), die voor de gehele tijdreeks ten van effecten met uitzondering van aandelen, (vaste samenstelling) betrekking hebben op de en in euro en alle valuta’s luidende effecten met Euro 16 (d.w.z. de Euro 15 plus Slowakije). uitzondering van aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied voor alle schuldbeStatistieken betreffende effecten met uitzonde- wijzen en voor langlopende schuldbewijzen. De ring van aandelen, en genoteerde aandelen (de netto uitgiften verschillen van de mutaties in de Tabellenreeksen 4.1 tot en met 4.4) worden door uitstaande bedragen als gevolg van herwaardede ECB samengesteld op basis van gegevens van ringen, herrubriceringen en andere aanpassinhet ESCB en de BIB. De Tabellenreeks 4.5 toont gen. Ook worden voor seizoen gecorrigeerde de door MFI’s op in euro luidende deposito’s van statistieken getoond, waaronder seizoenvrije en leningen aan ingezetenen van het eurogebied zesmaands groeipercentages op jaarbasis voor toegepaste rentetarieven. Statistieken betref- alle schuldbewijzen en voor langlopende schuldfende de geldmarktrente, rendementen op lang- bewijzen. Die laatste worden berekend uit de lopende overheidsobligaties en effectenbeurs- voor seizoen gecorrigeerde index van fictieve indices (de Tabellenreeksen 4.6 tot en met 4.8) standen waaruit de seizoensinvloeden verwijworden door de ECB samengesteld op basis van derd zijn. Voor nadere gegevens wordt verwezen gegevens van nieuwsagentschappen. naar de Technische aantekeningen. FINANCIËLE MARKTEN
De statistieken omtrent uitgiften van effecten hebben betrekking op effecten met uitzondering van aandelen (schuldbewijzen), die in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 worden getoond, en op genoteerde aandelen, die in de Tabellenreeks 4.4 te vinden zijn. Schuldbewijzen worden uitgesplitst naar kort- en langlopend. ‘Kortlopend’ verwijst naar effecten met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of minder (in uitzonderlijke gevallen twee jaar of minder). Effecten met een langere looptijd, of met een vervaldatum naar keuze, waarvan de laatste meer dan een jaar in de toekomst ligt, of met een onbepaalde looptijd worden gerubriceerd onder ‘langlopend’. De langlopende door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten worden verder uitgesplitst naar vaste en variabele rente. De effecten met een vaste rente hebben een couponrente die onveranderd blijft gedurende de looptijd. De effecten met een variabele rente omvatten alle uitgiften waarvan de coupon periodiek gewijzigd wordt conform een onafhankelijke rentevoet of index. De in euro lui-
S 90
ECB Maandbericht Maart 2011
De Tabellenreeks 4.2 bevat een uitsplitsing naar sector van de uitstaande bedragen, bruto uitgiften en netto uitgiften van in het eurogebied gevestigde emittenten, die in overeenstemming is met het ESR 95. De ECB is in het Eurosysteem begrepen.
De totale uitstaande bedragen aan alle schuldbewijzen en langlopende schuldbewijzen in kolom 1 van Tabel 4.2.1 zijn identiek aan de gegevens met betrekking tot de uitstaande bedragen aan alle schuldbewijzen en langlopende door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven schuldbewijzen in kolom 7 in de Tabellenreeks 4.1. De uitstaande bedragen aan alle schuldbewijzen en langlopende door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen in kolom 2 in Tabel 4.2.1 komen globaal overeen met de uitgegeven schuldbewijzen aan de passiefzijde van de geaggregeerde balans van de MFI’s in kolom 8 van Tabel 2.1.2. De totale netto uitgiften voor de totale schuldbewijzen in kolom 1 van Tabel 4.2.2 komen overeen met de gegevens met betrekking tot de totale netto uitgiften door ingezetenen van het
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
eurogebied in kolom 9 van de Tabellenreeks 4.1. Het verschil tussen de langlopende schuldbewijzen en het totaal van de langlopende schuldbewijzen met een vaste en een variabele rente in Tabel 4.2.1 wordt veroorzaakt door obligaties met een nul-couponrente en herwaarderingseffecten.
en leningen aan huishoudens en niet-financiële vennootschappen in het eurogebied. Deze rentetarieven worden berekend als gewogen gemiddelde (op volumebasis) van de in de landen van het eurogebied geldende rentevoeten voor elke categorie.
De Tabellenreeks 4.3 toont wel en niet voor seizoen gecorrigeerde groeipercentages van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven schuldbewijzen (uitgesplitst naar looptijd, instrumenttype, sector van de emittent en valuta), op basis van financiële transacties die plaatsvinden wanneer een instelling passiva aangaat of aflost. In de groeicijfers zijn derhalve geen herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen. De seizoenvrije groeipercentages zijn (omwille van de presentatie) op jaarbasis. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
De statistieken betreffende de door MFI’s toegepaste rentetarieven worden uitgesplitst naar nieuwe contracten dan wel uitstaande bedragen, sector, instrumentcategorie en looptijd, opzegtermijn of oorspronkelijke rentelooptijd. De nieuwe statistieken met betrekking tot de door MFI’s toegepaste rentetarieven zijn in de plaats gekomen van de tien voorlopige statistische reeksen betreffende bancaire rentevoeten in het eurogebied die sinds januari 1999 in het Maandbericht waren gepubliceerd.
De kolommen 1, 4, 6 en 8 in de Tabellenreeks 4.4 tonen de uitstaande bedragen aan door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven genoteerde aandelen, uitgesplitst naar de sector van de emittent. De maandgegevens met betrekking tot door niet-financiële vennootschappen uitgegeven genoteerde aandelen komen overeen met de kwartaalreeksen die in de Tabellenreeks 3.4 te vinden zijn (financiële balans, beursgenoteerde aandelen).
De Tabellenreeks 4.6 toont de geldmarktrente voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. Voor het eurogebied wordt een brede reeks geldmarktrentevoeten getoond, van de rente op girale deposito’s tot die op twaalfmaands deposito’s. Vóór januari 1999 zijn voor het eurogebied rentevoeten geconstrueerd op basis van nationale, met het bbp gewogen, rentevoeten. Met uitzondering van de rente op girale deposito’s tot en met december 1998, zijn de maand-, kwartaal- en jaarcijfers gemiddelden per periode. Tot en met december 1998 wordt de rente op girale deposito’s weergegeven door de rente op interbancaire deposito’s (biedkoersen) per ultimo, na die datum wordt die weergegeven door gemiddelden per periode voor de EONIA (euro overnight index average). Met ingang van januari 1999 zijn de rentevoeten op een-, drie-, zesen twaalfmaands deposito’s EURIBOR-tarieven (euro interbank offered rates), vóór die datum waar beschikbaar LIBOR-tarieven (London interbank offered rates). Voor de Verenigde Staten en Japan wordt de rente op driemaands deposito’s weergegeven door LIBOR-tarieven.
De kolommen 3, 5, 7 en 9 in de Tabellenreeks 4.4 tonen twaalfmaands groeipercentages van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven genoteerde aandelen (uitgesplitst naar de sector van de emittent), op basis van financiële transacties die plaatsvinden wanneer een emittent aandelen tegen contanten uitgeeft of aflost, met uitzondering van beleggingen in de eigen aandelen van de emittent. In de twaalfmaands groeipercentages zijn geen herrubriceringen, herwaardingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen. De Tabellenreeks 4.7 toont de ultimocijfers die zijn geschat uit de nominale spot-rendementDe Tabellenreeks 4.5 bevat statistieken betref- scurves gebaseerd op in euro luidende obligaties fende alle rentetarieven die MFI’s in het euroge- met AAA-rating die zijn uitgegeven door overbied toepassen op in euro luidende deposito’s van heden in het eurogebied. De rendementscurves ECB Maandbericht Maart 2011
S 91
worden geschat door gebruik te maken van het Svensson-model.3) De ecarts tussen de tienjaars en de driemaands en tweejaars rentes worden eveneens gepubliceerd. Extra rendementscurves (dagelijkse publicaties, met inbegrip van grafieken en tabellen) en de daarmee verband houdende methodologische informatie zijn beschikbaar op http://www.ecb.europa.eu/stats/money/yc/ html/index.en.html. Daggegevens kunnen eveneens worden gedownload. De Tabellenreeks 4.8 toont de effectenbeursindices voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. PRIJZEN, PRODUCTIE, VRAAG EN ARBEIDSMARKT Het merendeel van de in deze tabellenreeks vermelde gegevens is samengesteld door de Europese Commissie (hoofdzakelijk Eurostat) en de nationale bureaus voor de statistiek. De gegevens voor het eurogebied zijn verkregen door aggregatie van de gegevens voor de afzonderlijke landen. Waar mogelijk zijn de gegevens geharmoniseerd en vergelijkbaar. De statistieken betreffende de arbeidskostenindices, het bbp en de uitgavencomponenten van het bbp, de toegevoegde waarde naar bedrijfstak, de industriële productie, detailhandelsverkopen, de registratie van nieuwe personenauto’s en werkgelegenheid in termen van gewerkte uren zijn gecorrigeerd voor verschillen in het aantal werkdagen. De Geharmoniseerde Consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied (Tabel 1 in Tabellenreeks 5.1) is vanaf 1995 beschikbaar. De index is gebaseerd op de nationale HICP’s waarbij in alle landen van het eurogebied dezelfde methodiek wordt toegepast. De uitsplitsing naar goederenen dienstencomponenten is afgeleid uit de ‘Classification of individual consumption by purpose’ (Coicop/HICP). De HICP dekt monetaire uitgaven terzake van consumptie door huishoudens op het economisch grondgebied van het eurogebied. De Tabellenreeks omvat ook voor seizoen gecorrigeerde gegevens met betrekking tot de HICP en experimentele op de HICP gebaseerde schattingen van door de overheid gereguleerde prijzen, die door de ECB zijn samengesteld.
S 92
ECB Maandbericht Maart 2011
De industriële producentenprijzen (Tabel 5.1.2), de industriële productie, orderontvangsten en omzet in de industrie en de detailhandelsverkopen (de Tabellenreeks 5.2) worden samengesteld op basis van Raadsverordening (EG) nr. 1165/98 van 19 mei 1998 omtrent korte-termijnstatistieken .4) Vanaf januari 2009 wordt bij de productie van korte-termijnstatistieken de herziene classificatie van economische activiteiten (NACEHerziening 2), zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden, toegepast.5) De uitsplitsing naar eindgebruik van de producten voor de industriële producentenprijzen en de industriële productie is de geharmoniseerde onderverdeling van de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid (NACE-Herziening 2-categorieën B tot en met E) in industriële hoofdsectoren zoals gedefinieerd in Verordening nr. 656/2007 van de Commissie (EG) van 14 juni 2007.6) De industriële producentenprijzen zijn de prijzen af-fabriek. Hierin zijn indirecte belastingen begrepen met uitzondering van de btw en andere aftrekbare belastingen. In de industriële productie is de door de desbetreffende sectoren toegevoegde waarde begrepen. De twee prijsindices voor grondstoffen met uitzondering van energie in Tabellenreeks 5.1.3 worden samengesteld met betrekking tot dezelfde grondstoffen maar maken gebruik van twee verschillende wegingsmethoden: een die is gebaseerd op de desbetreffende grondstoffeninvoer van het eurogebied (kolommen 2-4) en een tweede (kolommen 5-7) die is gebaseerd op de geschatte binnenlandse vraag van het eurogebied, of “aanwending”, waarbij rekening wordt gehouden met gegevens aangaande de invoer,
3) Svensson, L. E., 1994, “Estimating and Interpreting Forward Interest Rates: Sweden 1992-1994”, Centre for Economic Policy Research, Discussion Paper Nr. 1051, 1994. 4) PB L 162, 5.6.1998, p. 1. 5) PB L 393, 30.12.2006, p. 1. 6) PB L 155, 15.6.2007, p. 3.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
uitvoer en binnenlandse productie van elke grondstof (maar waarbij voor de eenvoudigheid geen rekening wordt gehouden met voorraden, waarvan wordt aangenomen dat zij gedurende de verslagperiode relatief stabiel zijn). De invoergewogen grondstoffenprijsindex is geschikt voor de analyse van externe ontwikkelingen, terwijl de aanwendingsgewogen index specifiek geschikt is voor de analyse van de druk die door de internationale grondstoffenprijzen wordt uitgeoefend op de inflatie in het eurogebied. De aanwendingsgewogen grondstoffenprijsindices zijn experimentele gegevens. Voor nadere details omtrent de samenstelling van de grondstoffenprijsindices van de ECB, zie Kader 11 in het Maandbericht van december 2008.
goederen. De gegevens zijn berekend op basis van lopende prijzen. De indices voor de omzet in de industrie en detailhandelsverkopen (Tabel 5.2.4) geven de gedurende de referentieperiode gefactureerde omzet weer, met inbegrip van alle accijnzen en belastingen behalve de btw. De omzet van de detailhandel geeft de gehele detailhandel weer (met uitzondering van de verkopen van motorvoertuigen en motorfietsen), behalve autobrandstoffen. De registratie van nieuwe personen auto’s dekt de registratie van zowel particuliere als commerciële personenauto’s.
De kwalitatieve gegevens met betrekking tot de conjunctuurenquêtes onder producenten en conDe arbeidskostenindices (Tabel 5.1.5) tonen de sumenten (Tabel 5.2.5) worden afgeleid uit de mutaties in de arbeidskosten per in de indus- conjunctuurenquêtes van de Europese Commistrie (met inbegrip van de bouwnijverheid) en sie onder producenten en consumenten. marktdiensten gewerkt uur. De methodiek hiervoor wordt uiteengezet in Verordening (EG) nr. De werkloosheidscijfers (Tabel 5.3.4) zijn con450/2003 van het Europees Parlement en de Raad form de richtlijnen van de ILO (Internationale van 27 februari 2003 betreffende de loonkosten- Arbeidsorganisatie). Zij betreffen personen index 7) en in Verordening (EG) nr. 1216/2003 die actief werk zoeken, als percentage van de van de Commissie tot uitvoering van Verorde- beroepsbevolking, waarbij gebruik gemaakt ning nr. 450/2003.8) De arbeidskostenindices in wordt van geharmoniseerde criteria en definihet eurogebied worden uitgesplitst naar compo- ties. De aan het werkloosheidscijfer ten grondnent (lonen, door werkgevers betaalde sociale- slag liggende ramingen van de beroepsbevolking verzekeringspremies plus belasting op arbeid, verschillen van het totaal van de in de Tabellenna saldering met subsidies) en naar bedrijfstak. reeks 5.3 gepubliceerde werkgelegenheids- en De ECB berekent de indicator van contractlonen werkloosheidsniveaus. (de PM-post in Tabel 5.1.3) op basis van nietgeharmoniseerde nationale gegevens. OVERHEIDSFINANCIËN
De componenten van de arbeidskosten per eenheid product (Tabel 5.1.4), het bbp en de componenten ervan (Tabellen 5.2.1 en 5.2.2), de bbp-deflatoren (Tabel 5.1.3) en de werkgelegenheidsstatistieken (Tabellen 5.3.1, 5.3.2 en 5.3.3) zijn afgeleid uit de nationale kwartaalrekeningen volgens ESR 95.
De Tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.5 tonen de overheidsfinanciën in het eurogebied. De gegevens zijn grotendeels geconsolideerd en op basis van ESR 95. De voor het eurogebied geaggregeerde gegevens op jaarbasis in de Tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.3 zijn door de ECB samengesteld op basis van door de nationale centrale banken aangeleverde geharmoniseerde De orderontvangsten in de industrie (Tabel gegevens, die regelmatig worden geactualiseerd. 5.2.4) geven de gedurende de referentieperiode De gegevens met betrekking tot het tekort en de ontvangen orders weer en dekken de segmenten schuld van de landen van het eurogebied kunnen die voornamelijk op basis van orders werken, met name textiel, pulp en papier, chemie, metaal, 7) PB L 69, 13.3.2003, p. 1. investeringsgoederen en duurzame consumptie- 8) PB L 169, 8.7.2003, p. 37. ECB Maandbericht Maart 2011
S 93
daardoor verschillen van de door de Europese Commissie in het kader van de buitensporigetekortprocedure gebruikte gegevens. De in de Tabellenreeksen 6.4 en 6.5 getoonde aggregaten voor het eurogebied op kwartaalbasis zijn door de ECB samengesteld uit gegevens van Eurostat. De Tabellenreeks 6.1 toont de ontvangsten en uitgaven van de overheid op jaarbasis conform de definities die in de Verordening van de Commissie (EG) nr. 1500/2000 van 10 juli 2000 9) ter amendering van ESR 95 zijn vastgelegd. De Tabellenreeks 6.2 bevat de bruto geconsolideerde overheidsschuld (nominale waarde), overeenkomstig de Verdragsbepalingen inzake de buitensporige-tekortprocedure. De Tabellenreeksen 6.1 en 6.2 bevatten overzichtsgegevens voor de afzonderlijke landen van het eurogebied in het kader van het Pact voor Stabiliteit en Groei. De tekorten/overschotten van de individuele landen van het eurogebied worden getoond conform buitensporige-tekortenprocedure B.9, zoals in de definitie in Verordening van de Raad nr. 479/2009 inzake verwijzingen naar ESR 95 is vastgelegd. De Tabellenreeks 6.3 toont de mutaties in de overheidsschuld. Het verschil tussen de mutatie in de overheidsschuld en die in het overheidstekort, de tekort-schuldaanpassing, wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door overheidstransacties in financiële activa en wisselkoerseffecten. De Tabellenreeks 6.4 bevat kwartaalcijfers met betrekking tot de overheidsinkomsten en -uitgaven op basis van de definities vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1221/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 inzake niet-financiële kwartaalrekeningen van de overheid.10) De Tabellenreeks 6.5 bevat kwartaalcijfers met betrekking tot de bruto geconsolideerde overheidsschuld, de tekort-schuldaanpassing en de financieringsbehoefte van de overheid. Deze cijfers zijn samengesteld op basis van door de lidstaten, krachtens de Verordeningen (EG) nr. 501/ 2004 en nr. 222/2004, en de nationale centrale banken verschafte gegevens.
investeringspositie (de Tabellenreeksen 7.1 tot en met 7.4) komen in het algemeen overeen met die in de 5e editie van het IMF Balance of Payments Manual (oktober 1993), het Richtsnoer van de ECB van 16 juli 2004 (ECB/2004/15) 11) betreffende de statistische rapportagevereisten van de ECB en het Richtsnoer van de ECB van 31 mei 2007 (ECB/2007/3) 12) ter wijziging daarvan. Meer informatie over de voor de statistieken betreffende de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied gebruikte methodieken en bronnen is te vinden in de publicatie van de ECB getiteld ‘European Union balance of payments/international investment position statistical methods’ (mei 2007) en in de rapporten van de Task Force betreffende Portfolio investment collection systems (juni 2002), de Task Force betreffende Portfolio investment income (augustus 2003) en de Task Force betreffende Foreign direct investment (maart 2004), die allemaal van de website van de ECB gedownload kunnen worden. Daarnaast is het rapport van de Task Force van de ECB/Europese Commissie (Eurostat) aangaande de kwaliteit van de statistieken betreffende de betalingsbalans en de internationale investeringspositie (juni 2004) beschikbaar op de website van het Committee on Monetary, Financial and Balance of Payments Statistics (www.cmfb.org). Het rapport aangaande de kwaliteit van de statistieken betreffende de betalingsbalans en de internationale investeringspositie, dat is gebaseerd op de aanbevelingen van de Task Force en dat de basisbeginselen van het in april 2008 gepubliceerde ‘ECB Statistical Quality Framework’ aanhoudt, is beschikbaar op de website van de ECB. In de Tabellenreeksen 7.1 en 7.4 worden de door het IMF Balance of Payments Manual voorgeschreven tekens gebruikt: overschotten in de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening hebben een plusteken, terwijl in de financiële rekening een plusteken een stijging van passiva of een daling van activa aangeeft. In
EXTERNE STROMEN EN STANDEN De gebruikte begrippen en definities met betrekking tot de betalingsbalans en de internationale
S 94
ECB Maandbericht Maart 2011
9) PB 10) PB 11) PB 12) PB
L 172, 12.7.2000, p. 3. L 179, 9.7.2002, p. 1. L 354, 30.11.2004, p. 34. L 159, 20.6.2007, p. 48.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
de Tabellenreeks 7.2 worden zowel ontvangsten als uitgaven met een plusteken getoond. Daarnaast is, met ingang van het februari 2008-nummer van het Maandbericht, de Tabellenreeks 7.3 geherstructureerd om de gegevens betreffende de betalingsbalans, de internationale investeringspositie en de daarmee verband houdende groeipercentages samen te kunnen presenteren; in de nieuwe tabellen worden transacties in activa en passiva die overeenkomen met stijgingen van de posities getoond met een plusteken. De betalingsbalans voor het eurogebied wordt door de ECB samengesteld. Recente maandcijfers voor de betalingsbalans moeten als voorlopig worden beschouwd. De cijfers worden herzien wanneer cijfers voor de volgende maand en/of de uitgebreide kwartaalgegevens voor de betalingsbalans gepubliceerd worden. Eerdere cijfers worden periodiek herzien of als gevolg van methodologische wijzigingen in de samenstelling van de brongevens. In de Tabellenreeks 7.2 bevat Tabel 7.2.1 eveneens voor seizoen gecorrigeerde gegevens voor de lopende rekening. Waar nodig wordt tevens gecorrigeerd voor aantal werkdagen, schrikkeljaar en Pasen. Tabel 7.2.3 en Tabel 7.3.9 tonen een uitsplitsing van de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied ten opzichte van belangrijke handelspartners afzonderlijk en als groep, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen EU-lidstaten buiten het eurogebied en landen of gebieden buiten de Europese Unie. De uitsplitsing toont ook de stromen en standen ten opzichte van EU-instellingen (die, de ECB daargelaten, om statistische redenen worden behandeld alsof zij zich buiten het eurogebied bevinden, ongeacht hun fysieke locatie), en voor sommige doeleinden off-shore centra en internationale organisaties. De uitsplitsing dekt geen stromen en standen voor de passiefzijde van het effectenverkeer, financiële derivaten of internationale reserves. Daarnaast worden geen afzonderlijke gegevens verschaft voor inkomen uit kapitaal verschuldigd aan Brazilië, het vasteland van China, India of Rusland. De geografische uitsplitsing is uiteengezet in het artikel “Euro area balance of payments and international
investment position vis-à-vis main counterparts” in het ECB Monthly Bulletin van februari 2005. De gegevens betreffende de financiële rekening van de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied in Tabellenreeks 7.3 zijn gebaseerd op stromen en standen ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied, waarbij het eurogebied als één economisch geheel wordt gezien (zie ook Kader 9 in het Maandbericht van december 2002, Box 5 in het Monthly Bulletin van januari 2007 en Box 6 in het Monthly Bulletin van januari 2008). De internationale investeringspositie wordt gewaardeerd tegen lopende marktprijzen, behalve de directe investeringen, waar tegen boekwaarde wordt gewaardeerd voor niet-genoteerde aandelen en overige beleggingen (bijvoorbeeld leningen en deposito’s). De kwartaalgegevens betreffende de internationale investeringspositie worden volgens dezelfde methodologie samengesteld als de jaargegevens. Aangezien sommige gegevens niet op kwartaalbasis beschikbaar zijn of met vertraging beschikbaar komen, wordt de internationale investeringspositie op kwartaalbasis deels geraamd op basis van financiële transacties, activaprijzen en valutaontwikkelingen.
Tabel 7.3.1 vormt een samenvatting van de internationale investeringspositie en financiële transacties in de betalingsbalans van het eurogebied. De uitsplitsing van de mutatie in de internationale investeringspositie op jaarbasis wordt verkregen door toepassing van een statistisch model op de mutaties in de internationale investeringspositie anders dan transacties op grond van informatie vanuit de geografische uitsplitsing en de valutasamenstelling van de activa en passiva, alsook prijsindices voor verschillende financiële activa. In deze Tabel hebben de kolommen 5 en 6 betrekking op directe investeringen door ingezeten eenheden buiten het eurogebied en directe investeringen door niet-ingezeten eenheden in het eurogebied. In Tabel 7.3.5 is de uitsplitsing naar “leningen” and “chartaal geld en deposito’s” gebaseerd op de sector van de niet-ingezeten tegenpartij, wat betekent dat activa ten opzichte van niet-ingezeECB Maandbericht Maart 2011
S 95
ten banken worden opgenomen als deposito’s, terwijl activa ten opzichte van andere niet-ingezeten sectoren worden opgenomen als leningen. Deze uitsplitsing komt overeen met het onderscheid gemaakt in andere statistieken, zoals de geconsolideerde balans van de MFI-sector, en is conform het Balance of Payments Manual van het IMF. De uitstaande bedragen betreffende de officiële reserves van het Eurosysteem en aanverwante activa en passiva zijn in Tabel 7.3.7 opgenomen. Door verschillen in dekking en waardering zijn deze gegevens niet geheel vergelijkbaar met die in de door het Eurosysteem wekelijks opgestelde financiële rekening. De gegevens in Tabel 7 zijn in overeenstemming met het sjabloon voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. De in de officiële reserves van het Eurosysteem opgenomen activa hebben per definitie betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Alvorens landen toetreden tot het eurogebied worden de activa van hun nationale centrale banken opgenomen onder effectenverkeer (in het geval van waardepapieren) of overige financiële transacties (in het geval van overige activa). Mutaties in de door het Eurosysteem aangehouden goudreserves (kolom 3) zijn het gevolg van goudtransacties conform de Overeenkomst tussen Centrale Banken inzake goud van 26 september 1999, die op 27 september 2009 geactualiseerd is. Nadere gegevens over de statistische behandeling van de internationale reserves van het Eurosysteem zijn te vinden in een publicatie getiteld ‘Statistical treatment of the Eurosystem’s international reserves’ (oktober 2000), die van de website van de ECB kan worden gedownload. Op de website staan uitgebreidere gegevens die in overeenstemming zijn met de bovengenoemde opstelling voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. De statistieken betreffende de bruto externe schuld van het eurogebied in Tabel 7.3.8 tonen de uitstaande werkelijke (in plaats van voorwaardelijke) verplichtingen ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied die op enig of meerdere tijdstippen in de toekomst betaling
S 96
ECB Maandbericht Maart 2011
van de hoofdsom en/of rente door de debiteur vereisen. Tabel 8 biedt een uitsplitsing van de bruto externe schuld naar instrument en institutionele sector. De Tabellenreeks 7.4 bevat een monetaire presentatie van de betalingsbalans van het eurogebied, waarin de door niet-MFI’s uitgevoerde transacties die de netto externe transacties die door MFI’s worden uitgevoerd weerspiegelen, worden getoond. In de door niet-MFI’s uitgevoerde transacties zijn begrepen betalingsbalanstransacties waarvoor een uitsplitsing naar sector niet beschikbaar is. Deze betreffen de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening (kolom 2) en financiële derivaten (kolom 11). Een geactualiseerde methodologische toelichting op de monetaire opstelling van de betalingsbalans voor het eurogebied is te vinden onder ‘Statistics’ op de website van de ECB. Zie ook Kader 1 in het Maandbericht van juni 2003. In de Tabellenreeks 7.5 wordt de externe goederenhandel van het eurogebied getoond. De bron is Eurostat. De waardecijfers en de volumeindices zijn gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. De indeling van de goederen in de kolommen 4 tot en met 6 en 9 tot en met 11 in Tabel 7.5.1 is conform de indeling van de Broad Economic Categories en komt overeen met de basisrubriceringen van goederen in het Systeem van Nationale Rekeningen. Die voor fabrikaten (de kolommen 7 en 12) en olie (kolom 13) is conform de definitie volgens SITC Rev. 3. De geografische uitsplitsing (Tabel 7.5.3) betreft belangrijke handelspartners hetzij afzonderlijk hetzij regionaal gecombineerd. Bij China is Hongkong niet inbegrepen. Als gevolg van verschillen in definitie, rubricering, dekking en tijdstip van registratie zijn de gegevens omtrent de externe handel, met name de invoer, niet geheel vergelijkbaar met de goederenpost in de betalingsbalansstatistieken (de Tabellenreeksen 7.1 en 7.2). Een deel van het verschil is het gevolg van het feit dat verzekerings- en vrachtdiensten in de registratie van de goedereninvoer in de gegevens omtrent de externe handel worden meegerekend.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
De industriële invoerprijzen en de industriële producentenuitvoerprijzen (ofwel de industriële productieprijzen voor de niet-binnenlandse markt) die in Tabellenreeks 7.5.2 worden getoond worden samengesteld op basis van Verordening (EG) nr. 1158/2005 van het Europees Parlement en van de Raad van 6 juli 2005 ter wijziging van Verordening van de Raad (EG) nr. 1165/98, die de belangrijkste juridische basis vormt voor de korte-termijnstatistieken. De industriële invoerprijsindex heeft betrekking op de industriële producten die van buiten het eurogebied worden ingevoerd in het kader van secties B t/m E van de zogeheten Statistical Classification of Products by Activity in de Europese Economische Gemeenschap (CPA) en alle institutionele invoerssectoren met uitzondering van huishoudens, overheden en instellingen zonder winstoogmerk. Deze index weerspiegelt de kost-, verzekerings- en vrachtvervoersprijs exclusief invoeraccijnzen en belastingen en heeft betrekking op de werkelijke transacties in euro opgetekend op het moment waarop de eigendom van de goederen wordt overgedragen. De industriële producentenuitvoerprijzen hebben betrekking op alle industriële producten die rechtstreeks door producenten in het eurogebied worden uitgevoerd naar de markt buiten het eurogebied in het kader van secties B t/m E van NACE-Herziening 2. De uitvoer vanuit de groothandel en de wederuitvoer worden buiten beschouwing gelaten. De indices weerspiegelen de free-on-board-prijs uitgedrukt in euro en berekend bij de eurogebiedgrens, met inbegrip van indirecte belastingen exclusief btw en andere aftrekbare belastingen. De industriële invoerprijzen en industriële producentenuitvoerprijzen zijn beschikbaar per industriële hoofdsector zoals gedefinieerd in Verordening nr. 656/2007 van de Commissie (EG) van 14 juni 2007. Voor nadere details, zie Kader 11 in het Maandbericht van december 2008. WISSELKOERSEN
terale koersen van de euro ten opzichte van de valuta’s van de handelspartners van het eurogebied. Een positieve mutatie geeft een appreciatie van de euro aan. De gewichten zijn gebaseerd op de handel in fabrikaten met die handelspartners in de perioden 1995-1997, 1998-2000, 20012003 en 2004-2006 en omvatten ook effecten op derde markten. De indices van de effectieve wisselkoersen worden verkregen door de indicatoren op basis van elk van deze vier sets handelsgewichten aan het eind van elke driejaars periode te koppelen. De basisperiode van de hieruit voortkomende index van de effectieve wisselkoersen is het eerste kwartaal van 1999. De groep van 20 handelspartners bestaat uit de tien niet aan het eurogebied deelnemende lidstaten van de EU plus Australië, Canada, China, Hongkong, Japan, Noorwegen, Singapore, Zuid-Korea, Zwitserland en de Verenigde Staten. De groep van 40 handelspartners omvat naast de groep van 20 handelspartners nog de volgende landen: Algerije, Argentinië, Brazilië, Chili, Kroatië, IJsland, India, Indonesië, Israël, Maleisië, Mexico, Marokko, Nieuw-Zeeland, de Filippijnen, Rusland, Zuid-Afrika, Taiwan, Thailand, Turkije en Venezuela. De reëel-effectieve koersen worden berekend aan de hand van consumptieprijsindices, producentenprijsindices, deflatoren van het bruto binnenlandse product, arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie en arbeidskosten per eenheid product in de economie als geheel. Voor nadere gegevens over de berekening van de effectieve wisselkoersen wordt verwezen naar Kader 5, ‘International trade developments and revision of the effective exchange rates of the euro’, in de Engelstalige versie van het Maandbericht van januari 2010 alsmede naar de desbetreffende methodologische toelichting en naar Occasional Paper 2 van de ECB (‘The effective exchange rates of the euro’ door Luca Buldorini, Stelios Makrydakis en Christian Thimann, februari 2002), dat van de website van de ECB kan worden gedownload.
In Tabel 8.1 zijn de nominale en de reëel-effectieve wisselkoersindices van de euro opgeno- De in de Tabellenreeks 8.2 getoonde bilaterale men, zoals die door de ECB worden berekend wisselkoersen zijn maandgemiddelden van de op basis van gewogen gemiddelden van de bila- dagelijks gepubliceerde referentiekoersen voor ECB Maandbericht Maart 2011
S 97
de desbetreffende valuta’s. Een referentiekoers van de Indiase roepie ten opzichte van de euro is voor de eerste keer in januari 2009 toegevoegd. Gegevens van vóór 1 januari 2009 dienen echter te worden gezien als indicatieve koersen. ONTWIKKELINGEN BUITEN HET EUROGEBIED Bij de statistieken voor de overige lidstaten van de EU (Tabellenreeks 9.1) zijn dezelfde grondslagen gebruikt als bij de gegevens voor het eurogebied. Dientengevolge hebben de gegevens betreffende de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening en de bruto externe schuld ook betrekking op de zogeheten “special-purpose vehicles”. De gegevens voor de Verenigde Staten en Japan (de Tabellenreeks 9.2) zijn afkomstig uit nationale bronnen.
S 98
ECB Maandbericht Maart 2011
Ov e r z i c h t va n d e m o n e ta i r e b e l e i d sm a at r e g e l e n va n h e t E u ro s ys t e e m 1 1 5 ja n ua r i 2 0 0 9
2 april 2009
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties met ingang van de op 21 januari 2009 te verrichten transacties met 50 basispunten te verlagen tot 2,00%. Daarnaast besluit de Raad dat de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit met ingang van 21 januari 2009 worden vastgesteld op respectievelijk 3,00% en 1,00%, overeenkomstig het besluit van 18 december 2008.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties met ingang van de op 8 april 2009 te verrichten transacties met 25 basispunten te verlagen tot 1,25%. Daarnaast besluit de Raad dat de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit met ingang van 8 april 2009 worden vastgesteld op respectievelijk 2,25% en 0,25%.
7 mei 2009 5 f e b r ua r i 2 0 0 9 De Raad van Bestuur van de ECB besluit het rentetarief voor de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 2,00%, 3,00% en 1,00%.
5 m a a rt 2 0 0 9 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties met ingang van de op 11 maart 2009 te verrichten transacties met 50 basispunten te verlagen tot 1,50%. Daarnaast besluit de Raad dat de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit met ingang van 11 maart 2009 worden vastgesteld op respectievelijk 2,50% en 0,5%. Bovendien besluit de Raad de vaste-rentetenderprocedure met volledige toewijzing voor alle basis-herfinancieringstransacties, herfinan cieringstransacties met een speciale termijn en aanvullende en reguliere langerlopende her financieringstransacties zo lang als nodig is voort te zetten, maar in ieder geval tot na eind 2009. Verder besluit de Raad de huidige frequentie en het huidige looptijdenprofiel van aanvullende langerlopende herfinancieringstransacties en herfinancieringstransacties met een speciale termijn zo lang als nodig is voort te zetten, maar in ieder geval tot na eind 2009.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties met ingang van de op 13 mei 2009 te verrichten transacties met 25 basispunten te verlagen tot 1,00%. Daarnaast besluit de Raad de rente op de marginale beleningsfaciliteit met ingang van 13 mei 2009 met 50 basispunten te ver lagen tot 1,75% en de rente op de deposito faciliteit onveranderd te laten op 0,25%. Verder besluit de Raad van Bestuur van de ECB om de ruimere kredietondersteuning voort te zetten. Met name besluit de Raad dat het Eurosysteem langerl opende liquiteitsverruimende herfinancieringst ransacties zal verrichten met een looptijd van 12 maanden, uit te voeren door middel van vaste-rentetenders met volledige toewijzing. Daarnaast besluit de Raad in beginsel dat het Eurosysteem in euro luidende en in het eurogebied uitgegeven gedekte obligaties zal aankopen.
ECB Maandbericht Maart 2011
I
4 juni 2009
4 m a a rt 2 0 1 0
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad een besluit aangaande de technische modaliteiten die verband houden met de aankoop van in euro luidende en in het eurogebied uitgegeven gedekte obligaties, waartoe de Raad op 7 mei 2009 heeft besloten.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 12 oktober 2010 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten. Dit behelst onder meer een terugkeer naar variabele-rentetenderprocedures voor de reguliere langerlopende herfinancieringstransacties met een termijn van drie maanden, met 2 j u l i , 6 a u g u s t u s , 3 s e p t e m b e r , 8 o k to - ingang van de op 28 april 2010 toe te wijzen transactie. b e r e n 5 n ov e m b e r 2 0 0 9
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
3 december 2009 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 13 april 2010 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten.
8 april en 6 mei 2010 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
10 mei 2010
De Raad van Bestuur van de ECB besluit diverse maatregelen te nemen om de hevige spanningen op de financiële markten te bestrijden. De Raad besluit met name om interventies uit te voeren op de markten voor overheids- en particuliere schuldbewijzen in het eurogebied (in het kader van het Programma voor de effectenmarkten) en om in mei en juni 2010 voor de reguliere 1 4 ja n ua r i e n 4 f e b r ua r i 2 0 1 0 langerlopende herfinancieringstransacties met een looptijd van drie maanden een vaste-renDe Raad van Bestuur van de ECB besluit de tetenderprocedure in te voeren met volledige rente op de basis-herfinancieringstransacties en toewijzing. de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
II
ECB Maandbericht Maart 2011
Overzicht van de monetairebeleidsmaatregelen van het Eurosysteem
10 juni 2010
7 o k to b e r e n 4 n ov e m b e r 2 0 1 0
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast besluit de Raad tot invoering van een vaste-rentetenderprocedure met volledige toewijzing voor de in het derde kwartaal van 2010 toe te wijzen reguliere langerlopende herfinancieringstransacties met een looptijd van drie maanden.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
8 juli en 5 augustus 2010 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
2 december 2010 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 12 april 2011 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten, waarbij met name de vaste-rentetenderprocedures met volledige toewijzing zullen worden voortgezet.
2 september 2010 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 11 januari 2011 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten. Dit behelst met name de invoering van een vaste-rentetenderprocedure met volledige toewijzing voor de langerlopende herfinancieringstransacties met een looptijd van drie maanden.
7 o k to b e r e n 4 n ov e m b e r De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
ECB Maandbericht Maart 2011
III
2 december 2010 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 12 april 2011 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten. Dit behelst met name de voortzetting van de vaste-rentetenders met volledige toewijzing.
1 3 ja n ua r i e n 3 f e b r ua r i 2 0 1 1 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
3 m a a rt 2 0 1 1 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 12 juli 2011 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten. Dit behelst met name de voortzetting van de vaste-rentetenders met volledige toewijzing.
IV
ECB Maandbericht Maart 2011
H e t TARGET ( T r a n s - E u ro p e a n A u to m at e d R e a l - t i m e G ro ss s e t t l e m e n t Exp r e ss T r a n sf e r ) s ys t e e m TARGET2 1) speelt een rol bij het bevorderen van de geïntegreerde geldmarkt van het eurogebied, hetgeen een eerste vereiste is voor een doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijke monetaire beleid. Voorts draagt het bij aan de integratie van de financiële markten van het eurogebied. Ruim 4.400 commerciële banken alsmede 22 nationale centrale banken maken gebruik van TARGET2 om hun eigen betalingen of betalingen namens hun klanten te verrichten. Met inbegrip van bijkantoren en dochtermaatschappijen zijn ruim 50.000 banken over de gehele wereld (en dus alle cliënten van die banken) via TARGET2 te bereiken. TARGET2 wordt gebruikt om grote en tijdskritische betalingen te verrichten, zoals betalingen voor de afwikkeling in andere interbancaire betalingssystemen (bijvoorbeeld Continuous Linked Settlement (CLS) of EURO1), en voor de afwikkeling van geldmarkt-, valuta- en effectentransacties. Het wordt tevens gebruikt voor kleinere cliëntenbetalingen. TARGET2 verschaft de mogelijkheid tot onherroepelijke afwikkeling gedurende de dag voor transacties, waarbij de op de rekening van een deelnemer bijgeschreven gelden onmiddellijk beschikbaar komen voor andere betalingen.
sterke aantrekkingskracht die afwikkeling in centrale-bankgelden heeft voor banken, met name in tijden van marktturbulentie. Qua volume bedroeg het gemiddelde aandeel van interbancaire betalingen 41% en qua waarde 94%. De gemiddelde waarde van een via TARGET2 verwerkte interbancaire betaling was EUR 15,1 miljoen, terwijl de gemiddelde waarde van een cliëntenbetaling EUR 0,7 miljoen bedroeg. Naar waardecategorie bezien bedroeg 66% van de betalingen EUR 50.000 of minder, terwijl 11% een waarde had van meer dan EUR 1 miljoen. Gemiddeld per dag hadden 255 door TARGET2 verwerkte betalingen een waarde van meer dan EUR 1 miljard.
Vo l u m e - e n wa a r d e o n t w i k k e l i n g G e d u r e n d e d e da g De grafiek geeft de verdeling gedurende de dag weer van het in het vierde kwartaal van 2010 via TARGET2 verwerkte betalingsverkeer, dat wil zeggen het percentage van de dagelijkse transactievolumes en -waarden die op verschillende tijden van de dag worden verwerkt. Naar volume bezien bevindt de curve zich ruim boven de lineaire verdeling: 71% van het aantal betalingen was om 13:00 uur reeds verwerkt en
BETA L ING S S TRO M EN VIA TARGET 2
O n t w i k ke l i n g g e d u re n d e d e d a g
In het vierde kwartaal van 2010 zijn via TARGET2 22.790.133 betalingen verricht, met een totale waarde van EUR 150.795 miljard. Dit komt overeen met een gemiddeld aantal transacties van 345.305 met een waarde van EUR 2.285 miljard per dag. De drukste dag voor TARGET2 in dit kwartaal was 29 oktober, toen 467.101 betalingen werden verwerkt.
(percentages)
TARGET2 behield haar dominante positie op de markt voor grote eurobetalingen, met een marktaandeel van 60% in volumetermen en 91% in waardetermen. De stabiliteit van het marktaandeel van TARGET2 bevestigt de 1) TARGET2 is de tweede generatie TARGET en is in 2007 geïntroduceerd.
4e kwartaal 2010: volume 4e kwartaal 2010: waarde lineaire verdeling 100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 v.m. v.m. v.m. v.m. v.m. v.m. n.m. n.m. n.m. n.m. n.m. n.m.
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
V
99,6% één uur voor de sluitingstijd van TARGET2. Om 13:00 uur was 56% van de waarde van de via TARGET2 verrichte betalingen reeds verwerkt. Dit percentage liep één uur voor de sluitingstijd van TARGET2 op tot 94%. Naar waarde bezien bevindt de curve zich zeer dichtbij de lineaire verdeling. Dit duidt erop dat de omzet gelijkelijk verspreid was over de dag en dat de liquiditeit naar behoren onder de deelnemers circuleerde, waardoor de soepele afwikkeling van de transacties via TARGET2 gewaarborgd was.
dige beschikbaarheid van TARGET werden alle betalingen gemiddeld in minder dan 5 minuten verwerkt, waarmee volledig aan de voor het systeem gestelde verwachtingen werd voldaan. Bij twee gelegenheden is de openstelling van TARGET2 met één uur verlengd (op 8 juli en 13 september). Deze verlenging hield verband met technische moeilijkheden bij respectievelijk een belangrijk aangesloten systeem en een Proprietary Home Account System (parallelsysteem naast TARGET2).
BE S C HIKBAARHEID EN F UN C TIONEREN VAN TARGET 2 In het derde kwartaal van 2010 bereikte TARGET2 een algeheel beschikbaarheidspercentage van 100%. De storingen die meetellen bij de berekening van het beschikbaarheidspercentage van TARGET2 zijn die waarbij gedurende meer dan 10 minuten helemaal geen betalingen kunnen worden verwerkt. Als gevolg van de volle-
Ta b e l 1 D o o r TARGET 2 e n EURO 1 ve r we r k t e b e t a l i n g s o p d r a c h t e n : t r a n s a c t i evo l u m e (aantal betalingen) 2009 IV
2010 I
2010 II
2010 III
2010 IV
23.484.185 361.295
21.701.047 344.461
22.532.655 357.661
21.568.091 326.789
22.790.133 349.305
15.154.195 233.141
14.200.046 225.398
14.971.067 237.636
14.755.175 223.563
15.445.811 230.124
TARGET2 Volume, totaal Daggemiddelde EURO1 (EBA) Volume, totaal Daggemiddelde
Ta b e l 2 D o o r TARGET 2 e n EURO 1 ve r we r k t e b e t a l i n g s o p d r a c h t e n : t r a n s a c t i ew a a rd e (EUR miljard) 2009 IV
2010 I
2010 II
2010 III
2010 IV
137.942 2.122
138.751 2.202
153.299 2.433
150.349 2.278
150.795 2.285
15.416 237
15.294 243
16.152 256
15.199 230
15.563 241
TARGET2 Waarde, totaal Daggemiddelde EURO1 (EBA) Waarde, totaal Daggemiddelde
VI
ECB Maandbericht Maart 2011
P u b l i c at i e s va n d e e u ro p e s e centrale bank De ECB geeft diverse publicaties uit die informatie verschaffen over haar kernactiviteiten: monetair beleid, statistiek, betalings- en effectenverkeer, financiële stabiliteit en toezicht, internationale en Europese samenwerking en juridische zaken. Hiertoe behoren onder meer: O F F I C I Ë L E P UB L I C ATIE S - Jaarverslag - Convergentieverslag - Maandbericht
W ETEN S C HA P P E L I J KE P UB L I C ATIE S - Legal Working Papers - Occasional Papers - Research Bulletin - Working Papers
OVERIGE / TAAKGEBONDEN P UB L I C ATIE S - Enhancing monetary analysis - Financial integration in Europe - Financial Stability Review - Statistics Pocket Book - The European Central Bank: geschiedenis, rol en functies - The international role of the euro - De uitvoering van het monetaire beleid in het eurogebied (‘Algemene Documentatie’) - Het monetaire beleid van de ECB - The payment system Hiernaast publiceert de ECB brochures en informatiematieraal over een breed scala van onderwerpen, waaronder de eurobankbiljetten en -munten, en verslagen van seminars en conferenties. Een compleet overzicht van documenten (in pdf-vorm) gepubliceerd door de ECB en het Europees Monetair Instituut, de voorganger van de ECB van 1994 tot 1998, is te vinden op de website van de ECB, www.ecb.europa.eu/pub/. Met taalcodes is aangegeven in welke talen elk van de publicaties beschikbaar is. Tenzij anders vermeld, zijn overdrukken gratis te verkrijgen, los dan wel per abonnement, en zolang de voorraad strekt, via e-mail aan
[email protected].
ECB Maandbericht Maart 2011
VII
L i js t va n t e r m e n Deze lijst bevat een selectie van termen die dikwijls voorkomen in het Maandbericht. Op de website van de ECB staat een meer uitgebreide en uitvoeriger begrippenlijst (www.ecb.int/home/glossary/html/index.en.html).
Aandelen: effecten die een eigendomsrecht in een onderneming vertegenwoordigen. De term omvat aandelen die worden verhandeld op aandelenbeurzen (genoteerde aandelen), ongenoteerde aandelen en andere vormen van aandelenkapitaal. Aandelen genereren gewoonlijk inkomen in de vorm van dividend. Afschrijving: de verwijdering van de waarde van leningen van de betalingsbalans van MFI’s wanneer de leningen als volstrekt oninbaar worden beschouwd. Afwaardering: een neerwaartse aanpassing van de waarde van leningen op de balans van MFI’s wanneer vastgesteld wordt dat de leningen deels oninbaar zijn geworden. Arbeidskosten per eenheid product: een maatstaf van de totale arbeidskosten per eenheid product, berekend voor het eurogebied als de verhouding tussen de totale loonsom per werknemer en de arbeidsproductiviteit (berekend als het bbp-volume per werknemer). Arbeidsproductiviteit: een maatstaf van de productie die met een gegeven arbeidsinzet kan worden bereikt. De arbeidsproductiviteit kan op verschillende manieren worden gemeten. Gewoonlijk wordt de arbeidsproductiviteit gemeten als het bbp-volume gedeeld door hetzij de totale werkgelegenheid hetzij het totaal aantal gewerkte uren. Autonome liquiditeitsfactoren: liquiditeitsfactoren die gewoonlijk niet voortvloeien uit het gebruik van monetaire-beleidsinstrumenten. Omvatten bijvoorbeeld bankbiljetten in omloop, overheidsdeposito’s bij de centrale bank en de netto externe activa van de centrale bank. Basis-herfinancieringstransactie: een reguliere door het Eurosysteem in de vorm van een repotransactie uitgevoerde open-markttransactie met een looptijd van een week. De transacties worden uitgevoerd als standaardtenders. Belangrijkste rentetarieven van de ECB: de door de Raad van Bestuur vastgestelde rentetarieven die de monetaire-beleidskoers van de ECB tot uitdrukking brengen. Dit zijn de rentetarieven voor de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit. Beleggingsfondsen (niet zijnde geldmarktfondsen): financiële instellingen die door consumenten ingelegde gelden bundelen en beleggen in financiële en niet-financiële activa. Zie ook MFI’s. Beroepsbevolking: het totaal van het aantal werkenden en het aantal werklozen. Betalingsbalans: een statistisch overzicht van de waarde van alle transacties van een economie met de rest van de wereld in een bepaalde periode. Break-even inflatie: het verschil tussen het rendement op een nominale obligatie en dat op een geïndexeerde obligatie met dezelfde (of zoveel mogelijk vergelijkbare) looptijd.
ECB Maandbericht Maart 2011
IX
Bruto binnenlands product (bbp): de waarde van de totale productie van goederen en diensten binnen de economie minus het intermediaire verbruik, plus netto belastingen op producten en invoer. Het bbp kan worden uitgesplitst naar productie-, uitgaven- en inkomstencomponenten. De belangrijkste uitgaven die tezamen het bbp vormen zijn de consumptie van huishoudens, de consumptie van de overheid, de bruto investeringen, de voorraadmutaties, en de in- en uitvoer van goederen en diensten (met inbegrip van de handel tussen de landen van het eurogebied). Conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie: in opdracht van de Europese Commissie onder producenten en consumenten in alle EU-landen gehouden geharmoniseerde enquêtes. De vragen zijn gericht aan hoge functionarissen in de verwerkende industrie, de bouwnijverheid, de detailhandel en de dienstensector alsmede aan consumenten. Op basis van elke maandelijkse enquête worden samengestelde indicatoren berekend, waarbij de antwoorden op een aantal vragen worden samengevat in één indicator (vertrouwensindicatoren). Deflatie: een algemene, aanhoudende en zichzelf versterkende daling van een brede reeks prijzen die het resultaat is van een afname van de totale vraag en verankerd raakt in de verwachtingen. Depositofaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegenpartijen kan worden benut om bij een nationale centrale bank kortlopende deposito’s te plaatsen tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. Desinflatie: een proces van vertraging van de inflatie dat tijdelijk kan leiden tot negatieve inflatiecijfers. Directe investeringen: grensoverschrijdende investeringen met het oogmerk een blijvend belang in een onderneming in een andere economie (in de praktijk een eigendomsrecht gelijk aan tenminste 10% van de stemrechten) te verwerven. Directe investeringen omvatten kapitaaldeelnemingen, herinvestering van winsten en overige financiële transacties in verband met leningen tussen gelieerde ondernemingen. In de directe-investeringsrekening worden de netto verwerving van activa buiten het eurogebied door ingezetenen van het eurogebied (‘directe investeringen buiten het eurogebied’) en de netto verwerving van activa in het eurogebied door niet-ingezetenen (‘directe investeringen in het eurogebied’) vastgelegd. Effectenverkeer: de netto verwerving door ingezetenen van het eurogebied van door nietingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (‘activa’) en de netto verwerving door niet-ingezetenen van het eurogebied van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (‘passiva’). Omvat aandelen, schuldbewijzen in de vorm van obligaties en notes en geldmarktinstrumenten. De transacties worden geregistreerd tegen de effectief betaalde of ontvangen prijs, minus provisie en kosten. Om te worden beschouwd als beleggingen moeten de aldus verworden eigendomsrechten in een onderneming minder dan 10% van de gewone aandelen of stemrechten vertegenwoordigen. Effectieve wisselkoersen van de euro (nominaal/reëel): nominaal-effectieve wisselkoersen van de euro zijn gewogen gemiddelden van de bilaterale wisselkoersen van de euro ten opzichte van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied. De indices van de effectieve wisselkoersen van de euro worden berekend ten opzichte van de valuta’s van twee groepen handelspartners: de zogeheten EER-21 (omvat de 11 niet-eurolanden binnen de EU en 10 handelspartners buiten de EU); en de zogeheten EER-41 (omvat de EER-21 en nog 20 andere landen). De daarbij gehanteerde
X
ECB Maandbericht Maart 2011
Lijst van termen
gewichten geven het aandeel van elk van de handelspartners in de handel in fabrikaten van het eurogebied weer en vormen zo een maatstaf van de concurrentie op derde markten. Reëel-effectieve wisselkoersen zijn nominaal-effectieve wisselkoersen gedefleerd met een gewogen gemiddelde van de buitenlandse prijzen of kosten ten opzichte van de binnenlandse, en vormen dan ook een maatstaf voor het prijzen- en kostenconcurrentievermogen op buitenlandse markten. Enquête bancaire kredietverlening (Bank lending survey / BLS): een sinds januari 2003 elk kwartaal gehouden enquête van het Eurosysteem naar het kredietbeleid van banken. Aan de orde komen kwalitatieve gegevens omtrent ontwikkelingen in krediet-acceptatiecriteria, kredietvoorwaarden en kredietvraag van de kant van zowel ondernemingen als huishoudens bij een vooraf bepaalde representatieve groep banken in het eurogebied. Enquête onder professionele voorspellers (Survey of Professional Forecasters / SPF): een sinds 1999 op kwartaalbasis door de ECB gehouden enquête onder een selectie van deskundigen verbonden aan in de EU gevestigde financiële en niet-financiële organisaties, ter verkrijging van macro-economische voorspellingen van de inflatie, de reële bbp-groei en de werkloosheid in het eurogebied. EONIA (euro overnight index average): een maatstaf van de effectieve rente op de interbancaire eurodaggeldmarkt. De EONIA wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de daggeldrente op kredieten zonder onderpand luidend in euro zoals gerapporteerd door een panel van banken. ERM-II (exchange rate mechanism II): het wisselkoersarrangement dat het kader vormt voor de samenwerking op het terrein van het wisselkoersbeleid tussen de landen van het eurogebied en die lidstaten van de EU die niet deelnemen aan de derde fase van de EMU. EURIBOR (euro interbank offered rate): de rente waartegen een eersteklasbank bereid is krediet in euro te verlenen aan een andere eersteklasbank, dagelijks berekend voor interbancaire deposito’s met verschillende looptijden tot en met twaalf maanden. Eurogebied: het gebied gevormd door de EU-lidstaten die conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn overgegaan op de euro als gezamenlijke munt. Eurosysteem: het stelsel bestaande uit de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de EU-lidstaten die op de euro zijn overgegaan. Externe goederenhandel: uitvoer en invoer van goederen tussen het eurogebied en de landen buiten het eurogebied, gemeten in termen van waarde, en als indices van volume en waarde per eenheid. De statistieken aangaande de externe handel zijn niet rechtstreeks vergelijkbaar met de in de nationale rekeningen opgenomen in- en uitvoer, aangezien daarin zowel de handel tussen de eurolanden onderling als die met landen buiten het eurogebied is opgenomen en daarin ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen de handel in goederen en handel in diensten. Ook zijn ze niet zonder meer te vergelijken met de post goederen in betalingsbalansstatistieken. Afgezien van methodologische aanpassingen is het belangrijkste verschil gelegen in het feit dat de post invoer in de externe-goederenhandelstatistieken wordt opgenomen inclusief verzekering en vervoer (‘af fabriek’), terwijl de invoer bij de betalingsbalansstatistieken op basis van ‘franco aan boord’prijzen wordt berekend.
ECB Maandbericht Maart 2011
XI
Financiële rekening: een rekening op de betalingsbalans die transacties met betrekking tot de directe investeringen, het effectenverkeer, overige financiële transacties, financiële derivaten en officiële reserves tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat. Financiële rekening (nationale rekeningen): onderdeel van het stelsel van nationale rekeningen (of van de rekeningen van het eurogebied) dat de financiële posities (standen of balansen), transacties in financiële activa en de overige mutaties van de diverse institutionele sectoren van een economie, uitgesplitst naar type financieel activum, omvat. Financieringsbehoefte (overheid): netto-schuldaanvaarding door de overheid. Geconsolideerde balans van de MFI-sector: wordt verkregen door het salderen van de posities tussen MFI’s onderling (bv. door MFI’s aan andere MFI’s verstrekte leningen en bij andere MFI’s uitgezette deposito’s) op de geaggregeerde balans van de MFI-sector. Deze balans verschaft statistische informatie over de activa en passiva van de MFI-sector ten opzichte van de overige ingezetenen van het eurogebied (dus: de overheid en andere ingezetenen van het eurogebied) en ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied. Het is de belangrijkste statistische bron bij de berekening van monetaire aggregaten en levert de grondslag voor de reguliere analyse van de tegenposten van M3. Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP): een maatstaf van de ontwikkeling van de con sumptieprijzen die wordt samengesteld door Eurostat en voor alle landen van de EU is geharmoni seerd. Geïndexeerde overheidsobligaties: schuldbewijzen uitgegeven door de overheid waarvan de couponbetalingen en de hoofdsom zijn gekoppeld aan een bepaalde consumptieprijsindex. Impliciete volatiliteit: de verwachte volatiliteit (d.w.z. de standaarddeviatie) in het mutatietempo van de koers van een activum (bijvoorbeeld een obligatie of aandeel). De impliciete volatiliteit is af te leiden uit de koers van het activum, de (resterende) looptijd en de uitoefenkoers van opties op het activum, en voorts uit een risicoloos rendement berekend met een optie-koersbepalingsmodel zoals het Black-Scholes-model. Index van de arbeidskosten per uur: een maatstaf van de arbeidskosten, waaronder de bruto lonen en salarissen (in geld en in natura, met inbegrip van emolumenten), en overige arbeidskosten (zoals werkgeverspremies voor de sociale verzekering en met de werkgelegenheid verband houdende door de werkgever betaalde belastingen, onder aftrek van subsidies aan de werkgever), per werkelijk gewerkt uur (met inbegrip van overwerk). Index van de contractlonen: de rechtstreekse uitkomst van arbeidsvoorwaardenonderhandelingen in termen van basisloon (d.w.z. ongerekend emolumenten) op het niveau van het eurogebied. Het begrip heeft betrekking op de impliciete gemiddelde mutatie van de maandlonen. Industriële producentenprijzen: de prijzen af fabriek (ongerekend vervoerskosten) van alle door de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid op de binnenlandse markt van de eurolanden verkochte producten, ongerekend invoerproducten. Industriële productie: de door de industrie toegevoegde waarde tegen constante prijzen.
X II
ECB Maandbericht Maart 2011
Lijst van termen
Inflatie: een stijging van het algemene prijsniveau (uitgedrukt als bv. de consumptieprijsindex). Internationale investeringspositie: de waarde en samenstelling van de uitstaande netto financiële vorderingen (en financiële verplichtingen) van een economie ten opzichte van de rest van de wereld. Internationale reserves: externe activa die worden beheerd door monetaire autoriteiten en hun ter beschikking staan voor rechtstreekse financiering of voor het reguleren van evenwichtsversto ringen in de betalingsbalans door middel van interventie op de valutamarkten. De internationale reserves van het eurogebied omvatten vorderingen niet luidend in euro op niet-ingezetenen van het eurogebied, goud, speciale trekkingsrechten en de reserveposities bij het IMF die worden aan gehouden door het Eurosysteem. Kapitaalrekening: een rekening op de betalingsbalans die alle kapitaaloverdrachten en aankopen/verkopen van niet-geproduceerde, niet-financiële activa tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat. Koopkrachtpariteit: de wisselkoers waartegen een munteenheid omgewisseld wordt voor een andere om de koopkracht van de twee munteenheden gelijk te stellen door de verschillen in de prijs niveaus in de desbetreffende landen te elimineren. In hun eenvoudigste vorm geven koopkracht pariteiten de verhouding weer tussen de prijzen in de nationale munteenheid van hetzelfde goed of dienst in verschillende landen. Kredietverlening door MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied: omvat leningen van MFI’s aan, en door MFI’s aangehouden effecten (aandelen, deelnemingen en schuldbewijzen) die zijn uitgegeven door, ingezetenen van het eurogebied (waaronder de overheid en de particuliere sector) uitgezonderd andere MFI’s. Langerlopende financiële passiva van MFI’s: omvatten deposito’s met een vaste looptijd van meer dan twee jaar, deposito’s met een opzegtermijn van meer dan drie maanden, en voorts schuld bewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan twee jaar uitgegeven door de MFI-sector van het eurogebied, en het kapitaal plus reserves van deze sector. Langerlopende herfinancieringstransacties: de door het Eurosysteem in de vorm van repotransacties uitgevoerde krediettransacties met een looptijd van meer dan één week. De reguliere maandelijkse transacties worden met een looptijd van drie maanden uitgevoerd. Tijdens de turbulentie op de financiële markten die in augustus 2007 begon, werden aanvullende transacties uitgevoerd met looptijden van één aanhoudingsperiode tot één jaar, waarvan de frequentie varieerde. Loonsom per werknemer of per gewerkt uur: de totale beloning, in geld of in natura, die door werkgevers aan werknemers wordt betaald. De loonsom omvat de bruto lonen en salarissen, alsmede emolumenten, betaling voor overwerk en werkgeverspremies voor de sociale verzekering, gedeeld door het totale aantal werknemers of door het totaal aantal gewerkte uren. Lopende rekening: een rekening op de betalingsbalans die alle transacties met betrekking tot goederen en diensten, inkomens en inkomensoverdrachten tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat.
ECB Maandbericht Maart 2011
X III
M1: eng gedefinieerd monetair aggregaat. Omvat de chartale geldomloop plus bij MFI’s en de centrale overheid (bijvoorbeeld een staatsbedrijf of de schatkist) aangehouden girale deposito’s. M2: intermediair monetair aggregaat. Omvat M1 en deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden (d.w.z. kortlopende spaartegoeden) en bij MFI’s en de centrale overheid aangehouden deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar (d.w.z. kortlopende termijndeposito’s). M3: ruim gedefinieerd monetair aggregaat. Omvat M2 plus verhandelbare instrumenten, met name repo’s, aandelen/participaties in geldmarktfondsen en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. Marginale beleningsfaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegen partijen kan worden benut voor het verkrijgen van krediet op onderpand tot de volgende ochtend bij een nationale centrale bank, tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. MFI’s (Monetaire financiële instellingen): financiële instellingen die tezamen de geldscheppende sector van het eurogebied vormen. Deze sector omvat het Eurosysteem, ingezeten kredietinstel- lingen (zoals omschreven in EU-wetgeving) en alle overige in het eurogebied gevestigde financiële instellingen die hun bedrijf maken van het aantrekken van deposito’s en/of daaraan nauw verwante instrumenten van (rechts)personen niet zijnde MFI’s, en van het verstrekken van kredieten en/of het beleggen in effecten voor eigen rekening (althans in economische zin). Laatstgenoemde activiteiten worden meest verricht door geldmarktfondsen, d.w.z. fondsen die beleggen in kortlopende instru menten met een laag risico en doorgaans een looptijd van één jaar of minder. MFI-rentetarieven: rentetarieven die door ingezeten kredietinstellingen en andere MFI’s, uitgezonderd centrale banken en geldmarktfondsen, worden berekend over in euro luidende deposito’s van en leningen aan huishoudens en niet-financiële ondernemingen die ingezetenen zijn van het eurogebied. Minimale inschrijvingsrente: de minimale rente waartegen tegenpartijen in kunnen schrijven op variabele-rentetenders. Monetaire beleidskoers: de posities die door monetaire-beleidsmakers worden ingenomen om de economische, financiële en monetaire ontwikkelingen te beïnvloeden. Netto externe activa van MFI’s: omvatten de externe activa van de MFI’s in het eurogebied (zoals goud, bankbiljetten en munten in andere valuta’s dan de euro, effecten uitgegeven door nietingezetenen van het eurogebied en leningen verstrekt aan niet-ingezetenen van het eurogebied) minus de externe passiva van de MFI-sector in het eurogebied (zoals door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s, repo’s, aandelen/participaties in geldmarktfondsen, en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar). Overheid: Deze sector wordt in ESR 95 gedefinieerd als omvattende ingezeten institutionele eenheden met als hoofdactiviteiten de productie van niet-commerciële goederen en diensten bestemd voor individuele en collectieve consumptie en/of de herverdeling van nationaal inkomen en vermogen. Hiertoe behoren centrale overheid, deelstaatoverheid, lagere overheid en wettelijke sociale-verzekeringsinstellingen. Institutionele eenheden in handen van de overheid die een commercieel bedrijf uitoefenen, zoals overheidsbedrijven, maken geen deel uit van de overheid.
XIV
ECB Maandbericht Maart 2011
Lijst van termen
Overheidsschuld: de nominale waarde van de tussen en binnen de overheidssectoren geconsolideerde bruto overheidsschuld (chartaal geld en deposito’s, leningen en schuldbewijzen) aan het eind van het jaar. Overheidstekort: de netto schuldaanvaarding door de overheid, ook vorderingensaldo geheten. Dit komt overeen met het saldo van de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven. Overige financiële transacties: een post op de betalingsbalans en de internationale-investerings positie die de financiële transacties met/posities t.o.v. niet-ingezetenen met betrekking tot handels krediet, deposito’s en leningen, en overige vorderingen en verplichtingen omvat. Prijsstabiliteit: het handhaven van prijsstabiliteit is de voornaamste doelstelling van het Euro systeem. De Raad van Bestuur definieert prijsstabiliteit als een jaarlijkse stijging van de gehar moniseerde consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied van minder dan 2%. De Raad van Bestuur heeft ook duidelijk gemaakt dat bij het nastreven van prijsstabiliteit wordt getracht op de middellange termijn de inflatie onder, maar dichtbij, een niveau van 2% te handhaven. Purchasing Managers-enquêtes: in een aantal eurolanden worden enquêtes gehouden in de verwerkende industrie en de dienstensector, op grond waarvan indices worden samengesteld. De Eurozone Purchasing Managers’ Index (PMI) voor de verwerkende industrie is een gewogen indicator, berekend op basis van indices van de productie, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de levertijden van leveranciers en de voorraden ingekocht product. Bij de enquête in de dienstensector worden vragen gesteld met betrekking tot de bedrijvigheid, de verwachtingen ten aanzien van de bedrijvigheid in de toekomst, de orderportefeuille, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de prijzen van ingekochte goederen en diensten en de in rekening gebrachte prijzen. De samengestelde index voor het eurogebied wordt berekend door de resultaten van de enquête in de verwerkende industrie en die in de dienstensector te combineren. Referentiewaarde voor de groei van M3: het jaarlijkse groeitempo van M3 op de middellange termijn dat verenigbaar is met het handhaven van prijsstabiliteit. Thans is de referentiewaarde voor de jaarlijkse groei van M3 41⁄2%. Rendementscurve: grafische voorstelling van de op zeker moment bestaande verhouding tussen rentevoet (rendement) en resterende looptijd van nagenoeg homogene schuldbewijzen met een verschillende resterende looptijd. De heffing van de rendementscurve kan worden gemeten als het ecart tussen de rentevoeten of het rendement die gelden bij twee te kiezen looptijden. Reserveverplichting: het door een kredietinstelling bij het Eurosysteem gedurende een van tevoren vastgestelde periode aan te houden minimale bedrag aan reserves. Of een instelling aan de reserveverplichting voldoet wordt bepaald op basis van het gemiddelde van de dagelijks op de reserverekeningen aangehouden saldi gedurende de aanhoudingsperiode. Ruimere kredietondersteuning: de door de ECB c.q. het Eurosysteem tijdens de financiële crisis genomen bijzondere maatregelen om steun te verlenen aan het financieringsklimaat en de kredietstroom die uitgaat boven wat bereikt kon worden via alleen verlagingen van de belangrijkste rentetarieven van de ECB.
ECB Maandbericht Maart 2011
XV
Schuld (financiële rekeningen): omvat leningen afgesloten door huishoudens alsmede leningen, schuldbewijzen en pensioenreserves (resulterend uit rechtstreekse pensioentoezeggingen van werkgevers aan hun medewerkers) van niet-financiële vennootschappen, gewaardeerd op marktwaarde per de ultimo van de periode. Schuldbewijzen: vertegenwoordigen een belofte van de emittent (kredietnemer) om op een bepaald tijdstip of bepaalde tijdstippen in de toekomst een of meerdere betalingen aan de houder (kredietverstrekker) te verrichten. Schuldbewijzen kennen doorgaans een specifieke rentevoet (coupon) en/of worden verkocht tegen een lager bedrag dan het op de vervaldatum af te lossen bedrag. Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar worden als langlopend beschouwd. Schuldquote (overheid): De overheidsschuldquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 126, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde begrotingscriteria voor het vaststellen van een buitensporig tekort. Spilkoers: de wisselkoers van de aan het ERM-II deelnemende valuta’s ten opzichte van de euro, waaromheen de fluctuatiemarges binnen het ERM-II zijn vastgesteld. Tekortquote (overheid): De tekortquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het overheidstekort en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 126, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde begrotingscriteria voor het vaststellen van een buitensporig tekort. Ook wel begrotingstekortquote genoemd. Tekort-schuldaanpassing: het verschil tussen het overheidstekort en de mutatie van de overheidsschuld. Vacatures: een maatstaf van nieuw geschapen banen, onvervulde banen of banen die in de nabije toekomst zullen vrijkomen, waarvoor de werkgever onlangs actief stappen heeft genomen om een geschikte kandidaat te vinden. Variabele-rentetender: Een tenderprocedure waarbij de tegenpartijen inschrijven voor zowel het bedrag waarvoor als de rentevoet waartegen zij een transactie met de centrale bank wensen aan te gaan. Vaste-rentetender: een tenderprocedure waarbij de rentevoet tevoren door de centrale bank is vastgesteld en waarbij deelnemende tegenpartijen inschrijven voor het bedrag waarvoor zij tegen die vaste rentevoet een transactie wensen aan te gaan. Vaste-rentetender met volledige toewijzing: een tenderprocedure waarbij de rentevoet van tevoren door de centrale bank is vastgesteld en waarbij de deelnemende tegenpartijen inschrijven voor het bedrag waarvoor zij tegen die rentevoet een transactie wensen aan te gaan, in de wetenschap dat al hun inschrijvingen zullen worden toegewezen.
X VI
ECB Maandbericht Maart 2011
Lijst van termen
Vermogensoverdrachtenrekening (nationale rekeningen): onderdeel van het stelsel van nationale rekeningen (of van de rekeningen van het eurogebied) dat de mutaties in de netto waarde die voortvloeien uit de netto besparingen, de netto kapitaaloverdrachten en het saldo van de aan- en verkoop van niet-financiële activa omvat. Volatiliteit: de mate van fluctuatie in een bepaalde variabele. Vorderingensaldo (overheid): het saldo van de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven (wordt ook overheidstekort genoemd).
ECB Maandbericht Maart 2011
X VII