E U R O P E S E
C E N T R A L E
B A N K
MAANDBERICHT F E B R UA R I 2 0 0 4
Op alle publicaties van de ECB in 2004 staat een motief van het EUR 100-biljet.
© Europese Centrale Bank, 2004 Adres Kaiserstrasse 29 60311 Frankfurt/Main Duitsland Postadres Postfach 16 03 19 60066 Frankfurt/Main Duitsland Telefoon +49 69 13 44 0 Internet www.ecb.int Fax +49 69 13 44 60 00 Telex 411 144 ecb d
Dit Maandbericht is tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van de Directie van de ECB. De vertalingen worden gemaakt en gepubliceerd door de nationale centrale banken. Alle rechten voorbehouden. Het maken van kopieën voor educatieve en nietcommerciële doeleinden is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. De statistieken in deze uitgave zijn afgesloten op 4 februari 2004. ISSN 1561-0314 Print versie ISSN 1725-3004 Online versie
INHOUD TEN GELEIDE
5
E C O N O M I S C H E E N M O N E TA I R E ONTWIKKELINGEN IN HET E U RO G E B I E D 9 De externe omgeving van het eurogebied 9 Monetaire en financiële ontwikkelingen 12 Prijzen en kosten
29
Productie, vraag en de arbeidsmarkt
36
Wisselkoers- en betalingsbalansontwikkelingen
43
Kaders: 1 De resultaten van de enquête naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied 15 van januari 2004 2 Liquiditeitsverhoudingen en monetairebeleidstransacties van 24 november tot en met 23 januari 2004 21 3 Verwachtingen binnen de particuliere sector met betrekking tot de inflatie en de economische bedrijvigheid in het eurogebied: de resultaten van de Survey of Professional Forecasters (SPF) 2004-I en andere beschikbare indicatoren 33 4 Een beoordeling van de huidige en toekomstige economische omstandigheden volgens enquêtes van de Europese Commissie 41 ARTIKELEN De economieën van de toetredingslanden op de drempel van de Europese Unie 49 Ontwikkelingen in de financiële balans van de particuliere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten 63 De invloed van fair value accounting op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit 75 S TAT I S T I E K E N VO O R H E T E U RO G E B I E D
S1
Overzicht van de monetaire-beleidsmaatregelen van het Eurosysteem
I
Publicaties van de Europese Centrale Bank sinds 2003
IV
L I J S T VA N T E R M E N
IX ECB Maandbericht Februari 2004
3
A F KO R T I N G E N LANDEN BE DK DE GR ES FR IE IT LU NL AT PT FI SE UK JP US
België Denemarken Duitsland Griekenland Spanje Frankrijk Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Finland Zweden Verenigd Koninkrijk Japan Verenigde Staten
A N D E R E A F KO R T I N G E N bbp BIS BPM5 CD’s c.i.f. CPI ECB EMI EMU ESCB ESR 95 EU EUR f.o.b. HICP ILO IMF MFI’s NACE Rev. 1
bruto binnenlands product Bank voor International Settlements IMF Balance of Payments Manual (5e editie) depositocertificaten c.i.f. aan de grens van het importerende land consumptieprijsindex Europese Centrale Bank Europees Monetair Instituut Economische en Monetaire Unie Europees Stelsel van Centrale Banken Europees System van Rekeningen 1995 Europese Unie euro f.o.b. aan de grens van het exporterende land geharmoniseerde consumptieprijsindex Internationale Arbeidsorganisatie Internationaal Monetair Fonds monetaire financiële instellingen Statistische indeling van de economische bedrijvigheid in de Europese Gemeenschap PPI Producentenprijsindex SITC Rev. 3 Standard International Trade Classification (revision 3) Conform het binnen de Gemeenschap bestaande gebruik worden de landen van de EU in dit Bericht gerangschikt in alfabetische volgorde van de namen in de nationale talen.
4
ECB Maandbericht Februari 2004
TEN GELEIDE In zijn op 5 februari 2004 gehouden vergadering heeft de Raad van Bestuur van de ECB besloten de minimale inschrijvingsrente voor de basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem onveranderd te laten op 2,0%. De rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit werden eveneens onveranderd gelaten, op respectievelijk 3,0% en 1,0%. Het besluit de voornaamste rentetarieven van de ECB op hun lage niveaus te handhaven weerspiegelt het oordeel van de Raad van Bestuur dat er geen fundamentele wijzigingen in de middellange-termijnvooruitzichten voor prijsstabiliteit zijn. Dienovereenkomstig blijft de monetaire-beleidskoers passend. De Raad van Bestuur was van oordeel dat de inflatoire risico's beperkt zouden moeten blijven door enigszins gunstigere invoerprijsontwikkelingen, terwijl de economische situatie in het eurogebied zich verder zou moeten herstellen in lijn met de eerdere verwachtingen. De Raad van Bestuur zal nauwlettend alle ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op zijn beoordeling van de risico's voor prijsstabiliteit op de middellange termijn, nauwlettend blijven volgen. Ten aanzien van de wisselkoersen benadrukte de Raad van Bestuur wederom met name stabiliteit en bleef de Raad bezorgd over buitensporige wisselkoersbewegingen. Om te beginnen met de economische analyse, blijven de meest recente gegevens betreffende de productie in het eurogebied alsook enquêteresultaten betreffende het producentenvertrouwen consistent met aanhoudende economische groei rond de jaarwisseling, zowel in de verwerkende als de dienstensector. Vooruitblikkend, zou de externe omgeving van het eurogebied zich gunstig moeten blijven ontwikkelen. Met name kan worden verwacht dat robuuste reële bbp-groei in de economieën van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied zal ondersteunen, hoewel de uitvoergroei enigszins zou kunnen worden geremd door de daling van het prijsconcurrentievermogen.
De condities voor een verbetering van de binnenlandse vraag zijn eveneens gunstig. Investeringsactiviteiten zouden niet alleen moeten profiteren van mondiale trends in de vraag, maar ook van de door bedrijven geleverde inspanningen de productiviteit en winstgevendheid te verbeteren, van het lage rentepeil en van over het algemeen gunstige financieringscondities. De groei van de particuliere consumptie, die tot dusverre nogal gematigd is gebleven, kan eveneens worden verwacht zich te herstellen in overeenstemming met een stijging van het reëel beschikbare inkomen. Dit algehele beeld van een geleidelijk economisch herstel wordt weerspiegeld in alle beschikbare voorspellingen uit zowel officiële als particuliere bronnen en lijkt te worden bevestigd door de ontwikkelingen op de financiële markten. Op de kortere termijn blijven de risico's voor dit hoofdscenario evenwichtig. Over langere tijdshorizons bezien, houden de onzekerheden verband met de hardnekkige onevenwichtigheden in enkele regio's van de wereld en hun mogelijke repercussies voor de houdbaarheid van de mondiale economische groei. Wat betreft de prijsontwikkeling, daalde de HICP-inflatie op jaarbasis in december 2003 naar 2,0%. Hetzelfde cijfer werd door Eurostat geraamd voor januari 2004. In de loop van dit jaar zou de inflatie tot onder 2% moeten dalen en daarna in overeenstemming moeten blijven met prijsstabiliteit. Hoewel de mondiale in Amerikaanse dollars luidende grondstoffenprijzen gedurende de afgelopen maanden een stijgende trend hebben laten zien, drukt de appreciatie van de euro over de afgelopen maanden de effecten daarvan op de binnenlandse prijzen. Daarnaast zullen de loonontwikkelingen naar verwachting bescheiden blijven in de context van hoge werkloosheidscijfers en een geleidelijk economisch herstel. Recente gegevens betreffende de arbeidskosten lijken de beoordeling van een afvlakking van de loonstijgingen globaal te bevestigen. Over het geheel genomen blijft de inflatoire druk beperkt - een beoordeling die wordt gedeeld door alle beschikbare voorspellingen. ECB Maandbericht Februari 2004
5
Gegeven de conditionele aard van een zich op de toekomst richtende evaluatie, is het uiteraard van belang zich bewust te zijn van alle elementen van risico voor de vooruitzichten voor prijsstabiliteit. Daarnaast is het noodzakelijk de inflatieverwachtingen nauwlettend te volgen. Wat betreft de monetaire analyse, is de M3groei op jaarbasis zich gedurende de afgelopen maanden slechts langzaam blijven matigen. Dit geeft aan dat er sprake is van een nogal geleidelijke verschuiving van portefeuilles van monetaire activa naar langere-termijn financiële activa die niet in M3 zijn begrepen. Daarnaast draagt het lage renteniveau bij aan de aanhoudend krachtige groei van zeer liquide activa. Tegelijkertijd weerspiegelt de groei van de leningen aan de particuliere sector de effecten van zowel de lage rente als van een verbetering van het economisch klimaat.
dit verband wordt thans een grondige beoordeling van de nieuwe Stabiliteitsprogramma's van lidstaten uitgevoerd. Gezonde overheidsfinanciën zijn nodig ter ondersteuning van een stabiel macro-economisch kader, dat op zijn beurt het vertrouwen versterkt en de investeringen, groei en werkgelegenheid in het eurogebied bevordert. Ten tweede deelt de Raad van Bestuur, wat betreft het institutionele kader voor het begrotingsbeleid, de bezorgdheid van de Europese Commissie ten aanzien van de in november vorig jaar bekendgemaakte conclusies van de Ecofin-Raad. De Commissie is de hoedster van het Verdrag en van het Pact voor Stabiliteit en Groei. De ECB respecteert de beslissing van de Commissie juridische duidelijkheid te willen verkrijgen over de tenuitvoerlegging van het Pact. De ECB ziet daarnaast geen noodzaak tot wijziging van het Verdrag en beschouwt het Pact voor Stabiliteit en Groei in zijn huidige vorm als geschikt. De Raad van Bestuur is het met de Commissie eens dat de tenuitvoerlegging van het Pact voor Stabiliteit en Groei verder zou kunnen worden verbeterd, met name in termen van de analyse van structurele onevenwichtigheden en de versterking van stimulansen voor gezond begrotingsbeleid in goede economische tijden. De duidelijkheid en afdwingbaarheid van het begrotingskader dienen te worden verbeterd.
De krachtige monetaire groei van de laatste paar jaren betekent dat er aanzienlijk meer liquiditeit in het eurogebied beschikbaar is dan nodig is voor financiering van niet-inflatoire groei. Of de geaccumuleerde overliquiditeit zich op de middellange termijn zal vertalen in inflatoire druk hangt af van de mate waarin de portefeuilleherschikkingen die in het verleden hebben plaatsgevonden worden teruggedraaid en van de toekomstige sterkte van de economische groei. Indien de overliquiditeit zou aanhouden, dan zou deze op de middellange ter- Een stabiel macro-economisch kader is noodmijn kunnen leiden tot inflatoire druk. zakelijk om het groeipotentieel van het eurogebied te vergroten, maar is op zichzelf niet volSamenvattend blijft de economische analyse doende. Bevordering van de werkgelegenheid aangeven dat het hoofdscenario voor de prijs- en van de arbeidsproductiviteit en het beste ontwikkeling op de middellange termijn in gebruik van technologische en wetenschappeovereenstemming is met prijsstabiliteit. De lijke vooruitgang in de context van een verouonderlinge toetsing met de monetaire analyse derende maatschappij, vereisen alle structurele verandert dit beeld niet. hervormingen - op begrotingsterrein en in de financiële, product- en arbeidsmarkten. De Wat betreft begrotingsbeleid, zijn er verschil- Lissabon-strategie verschaft de voor voortgang lende belangrijke aangelegenheden die om benodigde blauwdruk. De verantwoordelijkgrote aandacht vragen. Ten eerste zal de ten- heid voor de tenuitvoerlegging ervan ligt echuitvoerlegging van het begrotingsbeleid in ter bij overheden, parlementen en de sociale overeenstemming dienen te zijn met de vorig partners. De Raad van Bestuur steunt ten sterkjaar door overheden gedane toezeggingen. In ste de huidige inspanningen in een aantal lan-
6
ECB Maandbericht Februari 2004
MAANDBERICHT den om met structurele hervormingen voortgang te maken. Tegelijkertijd deelt de Raad ten volle de mening dat additionele maatregelen nodig zijn, zoals recentelijk nog eens benadrukt door de Commissie in haar voortgangsverslag inzake de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie en de prioriteiten voor 2004. Alle betrokken partijen moeten het grote publiek ervan overtuigen dat iedereen van dergelijke structurele hervormingen profijt zou hebben, en wel in termen van groei, meer en betere banen, en hogere inkomens.
Ten geleide
Dit nummer van het Maandbericht bevat drie artikelen. In het eerste artikel wordt een overzicht gegeven van enkele van de belangrijkste macro-economische en structurele kenmerken van de economieën van de toetredende landen vlak vóór hun lidmaatschap van de Europese Unie. In het tweede artikel wordt een vergelijking gemaakt van de belangrijkste ontwikkelingen op de terreinen van besparingen, financieringen en investeringen, alsmede van de daaruit voortvloeiende trends in de schuldenlast en het financiële vermogen, van nietfinanciële vennootschappen en huishoudens in het eurogebied en in de Verenigde Staten sinds het midden van de jaren negentig. In het derde artikel wordt een overzicht gegeven van het huidige debat in de banksector over de invloed op deze sector van een bredere toepassing van fair value accounting.
ECB Maandbericht Februari 2004
7
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN
E C O N O M I S C H E E N M O N E TA I R E ONTWIKKELINGEN
De externe omgeving van het eurogebied
1 D E E X T E R N E O M G E V I N G VA N H E T E U RO G E B I E D De versnelling van de mondiale economische bedrijvigheid en handel heeft zich voortgezet en de vooruitzichten voor de externe omgeving blijven gunstig. Het herstel van de mondiale vraag en de wereldhandel heeft zich dankzij het gunstige financieringsklimaat verbreed en heeft aan kracht gewonnen. De prijzen van grondstoffen, vooral die van andere grondstoffen dan olie, bleven stijgen. ONTWIKKELINGEN IN DE WERELDECONOMIE Recente gegevens geven een verdere verbetering van de mondiale economische verhoudingen te zien en duiden op een verbreding van het herstel in de meeste regio’s. In de Verenigde Staten bleef de economische bedrijvigheid zich krachtig herstellen en bedroeg de reële bbp-groei in het vierde kwartaal 4,0% (van kwartaal op kwartaal, op jaarbasis), tegen 8,2% in het derde kwartaal van 2003. De groei van de werkgelegenheid is evenwel in de afgelopen maanden tot stilstand gekomen, al lijkt dit tot dusverre geen invloed te hebben op de algehele kracht van het economisch herstel. Het consumentenvertrouwen is op een hoog peil gebleven en uit de beschikbare cijfers valt op te maken dat het herstel van de investeringen door bedrijven nog immer krachtig is. Met name de stevige interne liquiditeitspositie van Amerikaanse bedrijven en het gunstige financieringsklimaat blijven een stimulans vormen voor de investeringen door particuliere ondernemingen. De prijsstijgingen hebben zich goeddeels gestabiliseerd. De CPI-inflatie op jaarbasis steeg van 1,8% in november tot 1,9% in december, terwijl de deflator van de particuliere consumptieve uitgaven met uitzondering van voedingsmiddelen en energie in de laatste drie maanden van 2003 ongeveer 1% aangaf. Tijdens de vergadering op 28 januari 2004 heeft het Federal Open Market Committee besloten de doelstelling voor de federal funds rate te handhaven op 1%. De Japanse economie zet het geleidelijke herstel voort. Ondanks de koersstijging van de yen is de voornaamste motor van de economische groei een aanhoudende toename van de uitvoer als gevolg van de fors gestegen
G r a f i e k 1 B e l a n g r i j k s t e o n t w i k ke l i n g e n i n d e g ro t e g e ï n d u s t r i a l i s e e rd e economieën
Productiegroei 1) (mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) eurogebied Verenigde Staten
Japan
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
1999
2000
2001
2002
2003
-4
Inflatie 2) (mutaties in procenten per jaar; maandgegevens) eurogebied Japan Verenigde Staten 4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
1999
2000
2001
2002
2003
-2
Bronnen: Nationale gegevens, BIS, Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Voor het eurogebied zijn gegevens van Eurostat gebruikt, voor de Verenigde Staten en Japan nationale gegevens. Voor alle landen zijn de bbp-cijfers voor seizoen gecorrigeerd. 2) Op basis van de HICP.
ECB Maandbericht Februari 2004
9
mondiale vraag. De sterke buitenlandse vraag begint langzaamaan ook door te werken in de binnenlandse sector, wat heeft geleid tot een stijging van de industriële productie in november met 1,0% ten opzichte van de voorgaande maand. De consumptieve bestedingen bleven echter achter. Er bleef sprake van lichte deflatie: de CPI daalde in december met 0,4% ten opzichte van het voorgaande jaar, terwijl de CPI met uitzondering van verse voedingsmiddelen met 0,1% terugliep. Op 20 januari verhoogde de Bank van Japan haar doelstelling voor het uitstaande bedrag aan bij haar aangehouden rekeningen-courant van JPY 27.000-32.000 miljard tot JPY 30.000-35.000 miljard.
G r a f i e k 2 B e l a n g r i j k s t e o n t w i k ke l i n g e n o p d e g ro n d s t o f f e n m a r k t e n ruwe olie, Brent (USD per vat; links) grondstoffen m.u.v. olie (USD; index 2000 = 100; rechts)
130
36 34
120
32 30
110
28 26 24
100
22 20
I
II
III
90
IV
2003
2004
Bronnen: Datastream en HWWA-Institut für Wirtschaftsforschung, Hamburg.
In het Verenigd Koninkrijk hield de economische bedrijvigheid in het vierde kwartaal van 2003 aan en versnelde de reële bbp-groei met 0,9% op kwartaalbasis, wat neerkomt op een groei van 2,5% op jaarbasis. De belangrijkste drijfkracht achter deze productiegroei blijkt de dienstensector te zijn geweest, terwijl de industriële productie geen groei liet zien. De detailhandelsverkopen in het vierde kwartaal van 2003 duiden op blijvend hoge consumptieve bestedingen, die het gevolg zijn van een sterke groei in de kredietopneming door huishoudens en een sterke huizenmarkt. De HICP-inflatie is in december stabiel gebleven met een stijging van 1,3% op jaarbasis, ruim onder de doelstelling van 2%. In Azië met uitzondering van Japan hield de sterke groei van de economische bedrijvigheid in de regio aan. Gedreven door investeringen in vaste activa kwam in 2003 de bbp-groei op jaarbasis in China op 9,1% uit, het hoogste niveau van de afgelopen zeven jaar, terwijl de CPIinflatie sterk steeg tot 3,2% (jaar-op-jaar) in december. De economische bedrijvigheid bleef zich ook in de toetredingslanden en Latijns Amerika herstellen, zij het in een trager tempo dan in Azië met uitzondering van Japan. D E G RO N D S TO F F E N M A R K T E N De olieprijzen stegen in januari tot hun hoogste niveau sinds maart 2003. De prijs van een vat ruwe Brent-olie bereikte op 4 februari USD 29,6 (EUR 23,7). Deze stijging was het gevolg van de sterke vraag in de Verenigde Staten en Azië en het historisch lage peil van de handelsvoorraden in de Verenigde Staten. De OPEC heeft de olieprijzen boven de door haar vastgestelde bovengrens van USD 28 laten uitkomen. Bovendien hield de in de tweede helft van 2003 waargenomen scherpe stijging van de prijzen (in Amerikaanse dollars gemeten) van andere grondstoffen in januari 2004 aan, voornamelijk als gevolg van de aangetrokken mondiale vraag (zie Grafiek 2). De prijzen van ander grondstoffen zijn sinds begin juli met 22% gestegen. VO O R U I T Z I C H T E N VO O R D E E X T E R N E O M G E V I N G De externe omgeving van het eurogebied blijft zich naar verwachting gunstig ontwikkelen. Het herstel van de mondiale economische bedrijvigheid en de wereldhandel heeft zich verbreed en heeft aan kracht gewonnen, onder meer als gevolg van het gunstige financieringsklimaat en een heropleving van de binnenlandse vraag.
10
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
De risico’s voor de vooruitzichten van de wereldeconomie lijken globaal genomen in evenwicht in de meeste regio’s. Een positief punt is dat de mondiale economische bedrijvigheid kan aantrekken als de productiviteitsgroei, met name in de Verenigde Staten, even robuust blijft als in de afgelopen maanden. De belangrijkste neerwaartse risico’s houden verband met de aanhoudende externe onevenwichtigheden in de belangrijkste regio’s van de wereldeconomie en de mogelijke gevolgen daarvan voor de duurzaamheid van de mondiale groei.
ECB Maandbericht Februari 2004
11
2 M O N E TA I R E E N F I N A N C I Ë L E O N T W I K K E L I N G E N 2 . 1 M O N E TA I R E O N T W I K K E L I N G E N De tekenen die wezen op matiging van de groei op jaarbasis van M3 sinds de zomer van 2003 werden bevestigd door de cijfers over december 2003. Nu de omstandigheden op de financiële markten zich hebben verbeterd en de onzekerheid over de economische vooruitzichten is afgenomen lijken de deelnemers aan het economische verkeer geleidelijk te zijn overgegaan tot een herschikking van hun beleggingen, van monetaire activa naar, niet tot M3 gerekende, financiële activa voor de langere termijn. Tegelijkertijd verloopt de matiging van de M3-groei relatief traag, mogelijk althans deels als gevolg van het lage renteniveau. In deze omgeving is de groei op jaarbasis van MFI-leningen aan de particuliere sector in het laatste kwartaal van 2003 toegenomen. Deze stijging was grotendeels het gevolg van de groei in de kredietverlening aan huishoudens. Over het geheel genomen blijft er in het eurogebied, ondanks de matiging van de M3-groei, sprake van een liquiditeitsniveau dat aanzienlijk hoger ligt dan noodzakelijk is voor het financieren van niet-inflatoire economische groei. H E T R U I M E M O N E TA I R E A G G R E G A AT M 3 Het ruime monetaire aggregaat M3 vertoonde van november op december 2003 een traag groeitempo. De twaalfmaands groei van dit aggregaat, dat met 8,7% in juli een hoogtepunt bereikte, daalde van 7,4% in november tot 7,1% in december (zie Grafiek 3). De cijfers over december bevestigen derhalve de in de zomer van 2003 ingezette neerwaartse tendens in de groei van M3. Stijgende aandelenkoersen, een steeds steiler verlopende rendementscurve, afnemende onzekerheid op de financiële markten en steeds betere economische vooruitzichten lijken beleggers ertoe hebben aangezet hun portefeuille voorzichtig te herschikken ten gunste van langerlopende financiële activa. Tegelijkertijd werd de monetaire groei nog steeds gestimuleerd door de lage alternatieve kosten van het aanhouden van geld. Dit verklaart mogelijk deels waarom de normalisatie van de groei van M3 betrekkelijk langzaam verloopt. Ondanks de matiging van de M3-groei sinds afgelopen zomer was er in december nog steeds aanzienlijk meer liquiditeit in het eurogebied dan noodzakelijk was voor het financieren van niet-inflatoire groei. Of deze overliquiditeit zich op de middellange termijn zal vertalen in inflatoire druk zal in het bijzonder afhangen van de mate waarin eerder verrichte portefeuilleherschikkingen worden teruggedraaid en van de wijze waarop de economie zich gaat ontwikkelen. Een aanhoudende situatie van overliquiditeit kan op de middellange termijn tot inflatiedruk leiden, met name als deze vergezeld gaat van duurzame economische groei. B E L A N G R I J K S T E C O M P O N E N T E N VA N M 3 In december 2003 bleef er sprake van een krachtige twaalfmaands groei van het enge monetaire aggregaat M1 (zie Tabel 1). Dit houdt deels verband met de voortgaande aanzienlijke liquiditeitsopbouw binnen en buiten het eurogebied. Er zijn nog geen
12
ECB Maandbericht Februari 2004
G r a f i e k 3 D e g ro e i va n M 3 e n d e re f e re n t i e w a a rd e (mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) M3 (voortschr. driemaands gecentreerd gemiddelde van de twaalfmaands groei) M3 (twaalfmaands groei) referentiewaarde (4 1/ 2%) 10,0
10,0
9,0
9,0
8,0
8,0
7,0
7,0
6,0
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
3,0
3,0
2,0
2,0 1999
Bron: ECB.
2000
2001
2002
2003
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Ta b e l 1 O ve r z i c h t m o n e t a i re va r i a b e l e n vo o r h e t e u ro g e b i e d (mutaties in procenten per jaar; kwartaalcijfers zijn gemiddelden; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) Twaalfmaands groeipercentages 2003 2003 2003 2003 II III IV nov.
Uitstaand bedrag als percentage van M3 1)
2003 I
M1 Chartale geldomloop Girale deposito’s M2 – M1 (= overige kortlopende deposito’s) Deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar Deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden M2 M3 – M2 (= verhandelbare instrumenten) M3
43,1 6,3 36,8 42,0 17,0 25,0 85,1 14,9 100,0
10,1 39,1 6,6 4,3 0,4 7,5 7,1 10,5 7,6
11,4 35,7 8,2 5,4 0,0 9,8 8,3 9,8 8,5
11,5 29,6 9,0 5,7 -1,5 11,4 8,5 7,4 8,3
11,3 26,2 9,1 4,7 -3,2 10,8 7,9 6,1 7,6
10,7 26,3 8,4 4,7 -3,0 10,7 7,6 6,1 7,4
10,6 25,0 8,4 4,6 -2,5 10,1 7,5 4,8 7,1
Kredietverlening aan ingezetenen van het eurogebied Kredietverlening aan de overheid Leningen aan de overheid Kredietverlening aan de particuliere sector Leningen aan de particuliere sector Langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves)
169,0 36,4 13,6 132,7 115,5
4,2 2,1 -1,2 4,8 5,0
4,8 3,5 -0,4 5,1 4,6
5,4 4,8 1,0 5,5 4,9
5,9 6,6 1,5 5,7 5,3
6,3 7,1 1,5 6,0 5,6
5,9 6,6 1,9 5,7 5,4
51,1
5,1
5,2
5,6
6,4
6,7
6,7
2003 dec.
Bron: ECB. 1) Per de ultimo van de laatst beschikbare maand. Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen.
duidelijke tekenen die wijzen op een vertraging van de toename van chartaal geld, zelfs nu de chartale geldomloop de niveaus nadert zoals die vóór de overgang op de chartale euro waren geraamd. Bovendien bleef de vraag naar deze categorie deposito’s gevoed worden door de lage alternatieve kosten van het aanhouden van girale deposito’s. De twaalfmaands groei van de totale kortlopende deposito’s met uitzondering van girale deposito’s bleef met 4,6% in december globaal stabiel. Het tempo waarin de deelnemers aan het economische verkeer sinds medio 2002 kortlopende termijndeposito’s (met een vaste looptijd tot en met twee jaar) vervangen door kortlopende spaardeposito’s (met een opzegtermijn tot en met drie maanden) lijkt aanzienlijk te zijn afgenomen. De vertraging in dit vervangingsproces, die valt af te leiden uit de groeicijfers van deposito’s met kortere looptijd, houdt waarschijnlijk verband met de stabilisatie sinds augustus 2003 van het ecart tussen de rentevergoedingen van MFI’s op deze deposito’s. Het groeitempo op jaarbasis van in M3 opgenomen verhandelbare instrumenten, dat met 12,5% in april 2003 een hoogtepunt bereikte, is verder afgenomen van 6,1% in november tot 4,8% in december. Dit past in het beeld van beleggers die hun beleggingsportefeuille vanwege het verbeterde klimaat op de financiële markten voorzichtig aan het herschikken zijn ten gunste van meer risicovolle activa die niet in M3 zijn begrepen. B E L A N G R I J K S T E T E G E N P O S T E N VA N M 3 Bij de belangrijkste tegenposten van M3 op de geconsolideerde balans van de MFI-sector blijkt dat de groei op jaarbasis van de door de MFI’s aan de particuliere sector verstrekte leningen in december 2003 licht is gedaald (zie Tabel 1). De gegevens met betrekking tot het gehele laatste kwartaal van 2003 laten echter zien dat er duidelijk sprake is van een stijging van de kredietverlening. De toegenomen vraag naar leningen vanuit de particuliere sector tegen het einde van het jaar hield waarschijnlijk verband met de verbeterde economische vooruitzichten en de nog altijd lage stand van de bancaire debetrente in het eurogebied.
ECB Maandbericht Februari 2004
13
Ta b e l 2 L e n i n g e n va n M F I ’s a a n d e p a r t i c u l i e re s e c t o r (kwartaalultimocijfers; niet voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd)
Niet-financiële vennootschappen Tot en met 1 jaar Meer dan 1 tot en met 5 jaar Meer dan 5 jaar Huishoudens 2) Consumptief krediet 3) Woninghypotheken 3) Overige kredietverlening Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Overige niet-monetaire financiële intermediairs
Uitstaand bedrag als percentage van het totaal 1)
Twaalfmaands groeipercentages 2002 III
2003 IV
2003 I
2003 II
2003 III
2003 IV
42,9 31,6 17,4 51,1 49,5 13,8 67,0 19,2 0,5 7,1
3,5 -2,6 8,9 6,2 5,9 4,2 7,4 2,2 5,9 11,4
3,4 -2,6 6,3 6,8 5,9 3,9 7,7 1,4 -11,1 5,9
3,7 -1,0 5,8 6,4 5,9 3,1 7,5 2,5 7,2 1,9
3,6 0,5 2,4 6,2 5,5 3,3 7,3 1,3 4,7 3,8
3,6 -0,9 4,4 6,4 5,8 2,3 7,5 2,7 10,4 6,0
3,5 -1,0 3,8 6,3 6,3 3,1 7,8 3,6 13,9 10,9
Bron: Monetaire en bancaire statistieken van de ECB. Toelichting: Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de voetnoten bij Tabel 2.4 in "Statistieken voor het eurogebied" en de desbetreffende Technische aantekeningen. 1) Per de ultimo van het laatst beschikbare kwartaal. Leningen per sector als percentage van de totale leningen van MFI’s aan de particuliere sector; uitsplitsingen naar looptijd en bestedingsdoel als percentage van de leningen van MFI’s aan de desbetreffende sector. Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. 2) Conform de definitie in ESR 95. 3) De definities van consumptief krediet en woninghypotheken zijn in het eurogebied niet geheel homogeen.
Een uitsplitsing van de kredietverlening door MFI’s naar kredietnemercategorie (zie Tabel 2) laat zien dat huishoudens een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd tot de stijging van de kredietverlening. De twaalfmaands groei van woninghypotheken liep verder op van 7,5% in het derde kwartaal tot 7,8% in het vierde kwartaal. De aanhoudende groei van deze categorie leningen vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in het nog altijd lage niveau van de hypotheekrente en de scherpe stijging van de huizenprijzen in sommige eurolanden. De twaalfmaands groei van het consumptief krediet en andere soorten kredietverlening aan huishoudens nam in het vierde kwartaal eveneens toe. De twaalfmaands groei van de kredietverlening door MFI’s aan niet-financiële vennootschappen bleef daarentegen in het laatste kwartaal van 2003 globaal ongewijzigd (3,5%, tegen 3,6% in het kwartaal daarvoor) en daarmee binnen de marge – 31/ 2-4% – waarbinnen deze variabele zich al ruim een jaar beweegt. Bij de interpretatie van deze cijfers dient te worden beseft dat de aanzienlijke stijging van de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan niet-monetaire financiële vennootschappen in december mogelijk deels het gevolg is van de groei van de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen via financiële intermediairs (b.v. ‘special purpose vehicles’). De resultaten van de in januari 2004 gehouden enquête naar kredietverlening onder banken van het Eurosysteem duiden op een aanhoudende daling van het netto percentage banken dat aangeeft zijn acceptatiecriteria voor leningen aan ondernemingen in de laatste drie maanden te hebben aangescherpt. Bovendien is het netto percentage banken dat melding deed van aanscherping van de kredietacceptatiecriteria voor huishoudens laag gebleven (zie Kader 1).
De twaalfmaands groei van de ruimer gedefinieerde totale kredietverlening door MFI’s aan de particuliere sector (waarin naast leningen ook door MFI’s aangehouden aandelen en deelnemingen, alsmede door de particuliere sector uitgegeven effecten met uitzondering van aandelen zijn begrepen) bedroeg in december 2003 5,7%, tegen 6,0% in november. De groei op jaarbasis van de kredietverlening door MFI’s aan de overheid bleef met 6,6% relatief hoog.
14
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Deelnemers aan het economische verkeer bleven in december sterk investeren in langerlopende deposito’s en bankobligaties. De groei op jaarbasis van door MFI’s uitgegeven langerlopende financiële passiva (uitgezonderd kapitaal en reserves) bleef in december onveranderd met 6,7%. Wat betreft de ontwikkelingen op de kortere termijn nam de zesmaands groei op jaarbasis in deze categorie toe tot 8,6% in december, het hoogste niveau sinds maart 1998 – het begin van de gegevensreeks. De relatief steile rendementscurve en de afname van de volatiliteit op de obligatiemarkten hebben wellicht bijgedragen aan de sterke vraag naar langerlopende deposito’s en bankobligaties.
G r a f i e k 4 O n t w i k ke l i n g M 3 e n tegenposten (twaalfmaands stromen, ultimocijfers; EUR miljard; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) II 2003 III 2003 IV 2003 500
500
400
400
300
300
200
200
100
100 0
0
-100
-100 -200
-200 M3
Kredietverlening aan de particuliere sector (1)
Kredietverlening aan de overheid (2)
Netto externe activa (3)
Langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves)(4)
Overige tegenposten (m.i.v. kapitaal en reserves) (5)
De twaalfmaands groei van het netto externe vermogen van de MFI-sector in het eurogeBron: ECB. M3 = 1+2+3 – 4+5. bied daalde in december verder tot EUR 92 miljard, EUR 155 miljard onder het hoogtepunt van juni 2003. De mutaties in het netto externe vermogen van MFI’s worden in hoge mate veroorzaakt door transacties die plaatsvinden tussen deelnemers aan het economische verkeer in het eurogebied met uitzondering van MFI’s en niet-ingezetenen van het eurogebied, en die door de MFI-sector in het eurogebied worden vereffend. Volgens betalingsbalansgegevens (beschikbaar tot en met november) was de daling van het twaalfmaands mutatietempo van het netto externe vermogen van MFI’s na juni voornamelijk het gevolg van het feit dat ingezetenen van het eurogebied meer buitenlandse obligaties en aandelen hebben aangekocht. De informatie over de tegenposten van M3 overziende zijn er aanwijzingen, hoofdzakelijk als gevolg van de ontwikkelingen van het netto externe vermogen van MFI’s en door MFI’s uitgegeven langerlopende financiële passiva, dat beleggers hun portefeuille hebben gewijzigd ten gunste van niet in M3 begrepen activa. Tegelijkertijd werd de groei van M3 opnieuw aangewakkerd door het aantrekken van de twaalfmaands groei van door MFI’s verstrekte kredieten aan ingezetenen van het eurogebied in het vierde kwartaal van 2003 (zie Grafiek 4). Kader 1
D E R E S U LTAT E N VA N D E E N Q U Ê T E N A A R D E B A N C A I R E K R E D I E T V E R L E N I N G I N H E T E U RO G E B I E D VA N J A N UA R I 2 0 0 4 Begin januari 2004 heeft het Eurosysteem de vijfde enquête naar de bancaire kredietverlening gehouden. Via deze enquête wordt informatie verkregen over de vraag- en aanbodverhoudingen op de kredietmarkten in het eurogebied, als aanvulling op de bestaande statistieken omtrent de bancaire rentevoeten en kredietverlening. In dit Kader worden de belangrijkste resultaten voor het vierde kwartaal van 2003 en de verwachtingen voor het eerste kwartaal van 2004 belicht en vergeleken met die uit de enquête van oktober 2003.1 Hierbij moet worden bedacht dat de bij de enquête gestelde vragen betrekking hebben op de veranderingen die in de afgelopen drie maanden hebben plaatsgevonden en op de veranderingen die voor de komende 1 Een uitgebreider verslag is te vinden op de website van de ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
15
Ta b e l A Ve r a n d e r i n g e n i n a c c e p t a t i e c r i t e r i a vo o r l e n i n g e n a a n o n d e r n e m i n g e n e n i n d e v r a a g n a a r l e n i n g e n o f k re d i e t f a c i l i t e i t e n vo o r o n d e r n e m i n g e n (netto percentages) Totaal
Leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen
Leningen aan grote ondernemingen
Kortlopende leningen
Langlopende leningen
Acceptatie Vraag naar Acceptatie Vraag naar Acceptatie Vraag naar Acceptatie Vraag naar Acceptatie Vraag naar criteria leningen criteria leningen criteria leningen criteria leningen criteria leningen AfgeVolgende Afgelopen drie lopen drie maanden drie maanden maanden
Januari 2003 April 2003 Juli 2003 Oktober 2003 Januari 2004
65 46 27 23 17
46 39 19 13 22
-31 -31 -25 -17 3
AfgeVolgende Afgelopen drie lopen drie maanden drie maanden maanden
59 31 30 20 20
40 35 14 11 12
-29 -19 -17 -9 12
AfgeVolgende Afgelopen drie lopen drie maanden drie maanden maanden
67 51 25 17 15
48 36 24 16 26
-24 -26 -15 -20 -5
AfgeVolgende Afgelopen drie lopen drie maanden drie maanden maanden
47 32 19 16 10
31 29 5 14 11
-19 -4 -6 -13 2
AfgeVolgende Afgelopen drie lopen drie maanden drie maanden maanden
59 43 28 25 17
50 39 21 19 26
-22 -14 -30 -11 7
Toelichting: Voor de acceptatiecriteria heeft het netto percentage betrekking op het verschil tussen de som van de percentages voor "aanzienlijk strenger" en "enigszins strenger" en de som van de percentages voor "iets soepeler" en "aanzienlijk soepeler". Voor de vraag naar leningen heeft het netto percentage betrekking op het verschil tussen de som van de percentages voor "aanzienlijk toegenomen" en "enigszins toegenomen" en de som van de percentages voor "iets afgenomen" en "aanzienlijk afgenomen". De uitkomsten voor het eurogebied zijn de geaggregeerde nationale uitkomsten, gewogen met het aandeel van de totale uitstaande bedragen aan nationale leningen in het totale uitstaande bedrag aan in het eurogebied aan ingezetenen van het eurogebied verstrekte leningen.
drie maanden worden verwacht. De gegeven antwoorden worden vervolgens in het algemeen geanalyseerd aan de hand van het verschil (“netto percentage”) tussen het aantal banken dat bijvoorbeeld antwoordt dat de acceptatiecriteria zijn aangescherpt en het aantal banken dat aangeeft dat deze criteria zijn versoepeld. Daarbij wordt gekeken naar zowel het niveau van deze netto percentages als naar de veranderingen daarin in de loop van de tijd. De resultaten van de in januari 2004 gehouden enquête naar de bancaire kredietverlening, die zijn gebaseerd op de antwoorden van alle 86 deelnemende banken, wijzen op een aanhoudende daling van het netto percentage banken dat aangeeft de afgelopen drie maanden de acceptatiecriteria voor leningen aan ondernemingen te hebben aangescherpt. Tegelijkertijd is het netto percentage banken dat aangeeft de acceptatiecriteria voor leningen aan huishoudens te hebben aangescherpt laag gebleven. Ondernemingen Uit een nadere beschouwing van de voor ondernemingen toegepaste criteria blijkt dat het netto percentage banken dat aangeeft de acceptatiecriteria voor leningen aan ondernemingen te hebben aangescherpt, is gedaald van 23% in oktober 2003 tot 17% in januari 2004 (zie Tabel A). Dit percentage spoort globaal met wat de banken in oktober 2003 voor het vierde kwartaal hadden verwacht (zie de grafiek, linkerdeel). De daling van het netto percentage banken dat in januari 2004 aangaf de acceptatiecriteria te hebben aangescherpt gold voor alle categorieën leningen, met uitzondering van die aan kleine en middelgrote ondernemingen. De factoren die het meest werden genoemd als oorzaken van de aanhoudende daling van de netto aanscherping van de acceptatiecriteria voor leningen aan ondernemingen gedurende het vierde kwartaal van 2003 waren een belangrijke afname van het ingeschatte risico met betrekking tot de algemene economische bedrijvigheid en tot de vooruitzichten per sector of onderneming. De voorwaarden die bij de acceptatie van leningen of de fiattering van kredietfaciliteiten in januari 2004 ten opzichte van oktober 2003 het sterkst waren versoepeld betroffen de rentemarges op zowel de risicovollere als de gemiddelde leningen en de omvang van de lening of de kredietfaciliteit.
16
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
G r a f i e k A c c e p t a t i e c r i t e r i a vo o r l e n i n g e n o f k re d i e t f a c i l i t e i t e n (netto percentages) gerealiseerd verwacht 80
80
70
70
BEDRIJFSKREDIET
WONINGHYPOTHEKEN
CONSUMPTIEF KREDIET
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
-10
-10 IV 2002
I
II
III 2003
IV
I 2004
IV
I 2002
II
III 2003
IV
I 2004
IV
I 2002
II
III 2003
IV
I 2004
Toelichting: Het netto percentage heeft betrekking op het verschil tussen de som van de percentages voor "aanzienlijk strenger" en "enigszins strenger" en de som van de percentages voor "iets soepeler" en "aanzienlijk soepeler". De "gerealiseerde" waarden hebben betrekking op de periode waarin de enquête is gehouden. De "verwachte" waarden zijn de netto percentages berekend uit de door de banken in de vorige enquête gegeven antwoorden. Zo zijn de "verwachte" waarden voor het eerste kwartaal van 2004 gebaseerd op de resultaten van de enquête van januari 2004. De uitkomsten voor het eurogebied zijn de geaggregeerde nationale uitkomsten, gewogen met het aandeel van de totale uitstaande bedragen aan nationale leningen in het totale uitstaande bedrag aan in het eurogebied aan ingezetenen van het eurogebied verstrekte leningen.
Wat de verwachtingen ten aanzien van de acceptatiecriteria voor leningen aan ondernemingen voor het eerste kwartaal van 2004 betreft, is het netto percentage banken dat een aanscherping verwacht toegenomen (zie Tabel A). Dit is enigszins verrassend gezien het in het algemeen toenemende vertrouwen in de economie van het eurogebied. Ten aanzien van de vraag naar leningen of kredietfaciliteiten van de zijde van ondernemingen, gaf per saldo 3% van de banken in januari 2004 aan dat zij de afgelopen drie maanden met een sterkere vraag waren geconfronteerd, terwijl in oktober 2003 per saldo 17% van de respondenten nog had aangegeven dat de vraag zwakker was (zie Tabel A). Als belangrijkste redenen voor de toegenomen vraag naar leningen van de kant van ondernemingen werden financieringsbehoeften met betrekking tot investeringen in vaste activa, voorraden en werkkapitaal, alsmede bedrijfsherstructureringen en fusies en acquisities genoemd. De toename van de vraag leek met name aanzienlijk bij de kleine en middelgrote ondernemingen. Huishoudens Met betrekking tot huishoudens gaf per saldo 11% van de banken aan in het vierde kwartaal van 2003 de op woninghypotheken toegepaste acceptatiecriteria te hebben aangescherpt (zie Tabel B). Dit cijfer is globaal gelijk aan dat uit de enquête van oktober 2003 en spoort met de uit die enquête blijkende verwachtingen voor het vierde kwartaal (zie grafiek, middelste deel). Een netto percentage van 2% van de responderende banken gaf in januari 2004 aan gedurende het vierde kwartaal van 2003 de acceptatiecriteria voor consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens te hebben aangescherpt (tegen 14% in oktober 2003). Dit is in overeenECB Maandbericht Februari 2004
17
Ta b e l B Ve r a n d e r i n g e n i n a c c e p t a t i e c r i t e r i a vo o r l e n i n g e n a a n h u i s h o u d e n s e n i n d e v r a a g n a a r l e n i n g e n vo o r h u i s h o u d e n s (netto percentages) Woninghypotheken Acceptatiecriteria Afgelopen drie maanden Januari 2003 April 2003 Juli 2003 Oktober 2003 Januari 2004
20 14 3 9 11
Consumptief krediet en overige leningen Vraag naar leningen
Volgende drie maanden 12 8 14 13 25
Afgelopen drie maanden 29 19 29 31 23
Acceptatiecriteria Afgelopen drie maanden 22 15 8 14 2
Vraag naar leningen
Volgende drie maanden
Afgelopen drie maanden
23 14 12 -1 8
-8 -2 5 -7 -14
Toelichting: Voor de acceptatiecriteria heeft het netto percentage betrekking op het verschil tussen de som van de percentages voor "aanzienlijk strenger" en "enigszins strenger" en de som van de percentages voor "iets soepeler" en "aanzienlijk soepeler". Voor de vraag naar leningen heeft het netto percentage betrekking op het verschil tussen de som van de percentages voor "aanzienlijk toegenomen" en "enigszins toegenomen" en de som van de percentages voor "iets afgenomen" en "aanzienlijk afgenomen". De uitkomsten voor het eurogebied zijn de geaggregeerde nationale uitkomsten, gewogen met het aandeel van de totale uitstaande bedragen aan nationale leningen in het totale uitstaande bedrag aan in het eurogebied aan ingezetenen van het eurogebied verstrekte leningen.
stemming met wat bij de vorige enquête voor het vierde kwartaal werd verwacht (zie de grafiek, rechterdeel). Het globaal ongewijzigde netto percentage banken dat aangaf de acceptatiecriteria voor woninghypotheken in het vierde kwartaal van 2003 te hebben aangescherpt was de resultante van een iets hogere risico-inschatting met betrekking tot de huizenmarkt enerzijds en verbeterde verwachtingen ten aanzien van de algemene economische bedrijvigheid anderzijds. Daarnaast werd ook een verminderde risico-inschatting met betrekking tot de kredietwaardigheid van consumenten genoemd als factor die heeft bijgedragen aan de daling van de netto aanscherping van de acceptatiecriteria voor consumenten. Wat de verwachtingen voor het eerste kwartaal van 2004 betreft, gaven de banken aan een geringe stijging van de netto aanscherping van de acceptatiecriteria voor woninghypotheken en consumptief krediet te verwachten (zie Tabel B). Wat betreft de vraag naar leningen door huishoudens blijkt uit de enquête van januari 2004 dat per saldo een geringer aantal banken aangaf dat de vraag naar woninghypotheken iets minder was gestegen (23%, tegen 31% in oktober 2003) (zie Tabel B). Per saldo gaven de banken aan dat de vraag naar consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens in januari 2004 ten opzichte van de situatie in oktober 2003 sterker was gedaald.
2 . 2 U I T G I F T E VA N E F F E C T E N De twaalfmaands groei van schuldbewijzen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied is in november 2003 licht afgenomen. De twaalfmaands groei van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied bleef relatief beperkt op een niveau dat sinds juli 2003 grotendeels ongewijzigd is gebleven. SCHULDBEWIJZEN De twaalfmaands groei van schuldbewijzen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied daalde in november 2003 licht tot 6,9%, tegen 7,2% in oktober (zie Grafiek 5). Dit weerspiegelde een daling met 3,0 procentpunt van de twaalfmaands groei bij de uitgifte van kortlopende
18
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
G r a f i e k 5 U i t s p l i t s i n g n a a r s e c t o r va n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d u i t g e g eve n s c h u l d b e w i j z e n
G r a f i e k 6 U i t s p l i t s i n g n a a r s e c t o r va n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d u i t g e g eve n g e n o t e e rd e a a n d e l e n
(mutaties in procenten per jaar)
(mutaties in procenten per jaar)
totaal MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen niet-financiële vennootschappen overheid
totaal MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen niet-financiële vennootschappen
40
40
35
35
5,0
5,0
4,5
4,5
4,0
4,0
30
30
3,5
3,5
25
25
3,0
3,0
20
20
2,5
2,5
2,0
2,0
15
15
1,5
1,5
10
10
1,0
1,0
5
0,5
0,5
0
0,0
5 0 2000
2001
2002
2003
Bron: ECB. Toelichting: Aangezien de groeicijfers berekend zijn op basis van financiële transacties zijn daarin geen herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen.
0,0 2000
2001
2002
2003
Bron: ECB. Toelichting: Aangezien de groeicijfers berekend zijn op basis van financiële transacties zijn daarin geen herwaarderingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen.
schuldbewijzen tot 7,3% in november. Bij de uitgifte van langerlopende schuldbewijzen bleef het jaarlijkse groeitempo in november grotendeels ongewijzigd op 6,9%. Per sector beschouwd bedroeg de groei op jaarbasis van door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen in november 2003 5,3%, iets minder dan in oktober (zie Tabel 3). In de bedrijvensector met uitzondering van de MFI’s, waarin zowel niet-monetaire financiële vennootschappen als nietfinanciële vennootschappen zijn begrepen, daalde het twaalfmaands groeitempo van de uitgifte van schuldbewijzen van oktober op november 2003 met 0,6 procentpunt tot 18,4%. Deze daling was deels toe te schijven aan een afname van de twaalfmaands groei van schuldbewijzen uitgegeven door niet-monetaire financiële vennootschappen tot 27,8% in november, tegen 29,0% in oktober. De aanhoudend hoge twaalfmaands groeicijfers in deze sector waren in enkele landen geconcentreerd en zijn deels het gevolg van de gebruikmaking door niet-financiële vennootschappen en MFI’s van speciale dochterondernemingen voor het aantrekken van middelen op de obligatiemarkten. De twaalfmaands groei van rechtstreeks door niet-financiële vennootschappen uitgegeven schuldbewijzen daalde eveneens licht, tot 9,3% in november. Afgezien van de daling in november bleef het groeitempo op jaarbasis van de uitgifte van schuldbewijzen door de bedrijvensector met uitzondering van MFI’s relatief hoog, onder meer als gevolg van het relatief lage rendement op bedrijfsobligaties. In de overheidssector daalde de groei op jaarbasis van de schuldbewijzen uitgegeven door de centrale overheid tot 4,4% in november, tegen 4,6% in de maand ervoor. De sector overige overheid, vooral bestaande uit regionale en lokale overheden, bleef in november in een hoog tempo ECB Maandbericht Februari 2004
19
Ta b e l 3 E f f e c t e n e m i s s i e s d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d
Emittent
Uitstaande Twaalfmaands groei (mutaties in procenten per jaar) 1) bedragen 2002 2003 2003 2003 2003 2003 (EUR miljard) IV I II III okt. nov. 2003 III
Uitgifte van schuldbewijzen:
8.662
6,9
6,7
6,8
6,9
7,2
6,9
MFI’s Niet-monetaire financiële vennootschappen Niet-financiële vennootschappen Overheid waarvan: Centrale overheid Overige overheid
3.264 646 577 4.173
6,1 25,7 4,0 5,7
5,4 26,1 6,3 5,4
4,7 26,6 10,2 5,7
4,8 28,5 10,0 5,4
5,5 29,0 9,5 5,4
5,3 27,8 9,3 5,2
3.964 209
4,8 28,4
4,4 31,4
4,7 28,8
4,7 22,0
4,6 21,3
4,4 22,8
Uitgifte van genoteerde aandelen:
3.286
1,0
0,7
1,1
1,1
1,1
1,1
MFI’s Niet-monetaire financiële vennootschappen Niet-financiële vennootschappen
494 307 2.484
0,8 0,5 1,1
0,6 0,3 0,8
0,7 2,0 1,1
1,0 2,1 1,0
1,0 1,9 1,0
1,6 2,9 0,7
Bron: ECB. 1) Kwartaalgemiddelde van twaalfmaands groeipercentages op maandbasis voor genoteerde aandelen en schuldbewijzen.
schuldbewijzen uitgeven. De aanhoudend sterke uitbreiding van de uitgifte-activiteit in deze sector is het gevolg van de grote financieringsbehoefte van de lokale overheden in enkele eurolanden. GE N OT E E R D E A A N D E L E N De groei op jaarbasis van de uitgifte van genoteerde aandelen door ingezetenen van het eurogebied bedroeg in november 1,1%, en bevindt zich daarmee sinds juli 2003 op dit relatief lage niveau (zie Grafiek 6 en Tabel 3). Bij uitsplitsing naar sector zien we dat de groei op jaarbasis van genoteerde aandelen uitgegeven door niet-financiële vennootschappen, goed voor circa driekwart van het totale uitstaande bedrag aan genoteerde aandelen, in november daalde tot 0,7%, van 1,0% in de maand daarvoor. Met name het aantal beursintroducties op aandelenmarkten in het eurogebied bleef in 2003 laag, terwijl een meer actief gebruik werd gemaakt van vervolgemissies door niet-financiële vennootschappen in het eurogebied. Wat de toekomst betreft hebben meer niet-financiële vennootschappen verklaard van plan te zijn aandelen uit te geven in 2004, hetgeen wijst op een waarschijnlijke opleving van de uitgifte-activiteit op de aandelenmarkten in het eurogebied. De groei op jaarbasis van door MFI’s uitgegeven genoteerde aandelen steeg tot 1,6% in november, tegen 1,0% in de maand ervoor, waarschijnlijk als gevolg van de pogingen van de MFI’s om hun balans te versterken. Voor niet-monetaire financiële vennootschappen nam de groei op jaarbasis in november eveneens toe en wel tot 2,9%, tegen 1,9% in de maand ervoor. 2.3 GELDMARKTRENTE De geldmarktrente daalde in de loop van januari 2004 licht, voornamelijk bij de langere looptijden. Als gevolg daarvan is de helling van de geldmarktrendementscurve vlakker geworden. Gedurende het grootste deel van de periode van eind december 2003 tot en met 4 februari 2004 bewoog de daggeldrente, afgemeten aan de EONIA, zich iets boven de minimale inschrijvingsrente van 2% voor de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem. De daggeldrente gaf enige fluctuaties te zien tegen het einde van de reserve-aanhoudingsperiode op 23 januari 2004, als gevolg van veranderingen in de beoordeling van de liquiditeitsverhoudingen (zie Grafiek 7 en Kader 2).
20
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Kader 2
L I Q U I D I T E I T S V E R H O U D I N G E N E N M O N E TA I R E - B E L E I D S T R A N S A C T I E S VA N 2 4 N OV E M B E R TOT E N M E T 2 3 J A N UA R I 2 0 0 4 In dit Kader wordt een overzicht gegeven van het liquiditeitsbeheer van de ECB gedurende de reserve-aanhoudingsperioden die eindigden op 23 december 2003 en 23 januari 2004. Grafiek A biedt een beknopte weergave van de ontwikkeling van liquiditeitsfactoren gedurende de beschouwde periode. Liquiditeitsbehoefte van het bancaire systeem De liquiditeitsbehoefte van banken nam gedurende de beschouwde periode aanzienlijk toe ten gevolge van een seizoensgebonden toename van in omloop zijnde bankbiljetten. Bankbiljetten, die de grootste ‘autonome factor’ vormen (dat wil zeggen een factor die normaal gesproken niet voortkomt uit het gebruik van monetaire-beleidsinstrumenten), bereikten op 26 december 2003 een historisch hoogtepunt van EUR 439,2 miljard. Op basis van daggemiddelden zorgden de autonome factoren voor een liquiditeitsverkrapping van EUR 146,3 miljard in de beschouwde periode, meer dan in enige andere periode sinds de invoering van de euro. Daarentegen bleven de reserveverplichtingen, die de andere grote bron van de liquiditeitsbehoefte van banken vormen, stabiel rond EUR 132,3 miljard. De overreserves (dat wil zeggen op rekeningen-courant bij het Eurosysteem aangehouden tegoeden boven de reserveverplichtingen) waren hoger dan normaal (EUR 0,79 miljard in de eerste reserve-aanhoudingsperiode en EUR 0,88 miljard in de tweede). Dit hield waarschijnlijk verband met het lage niveau van de basisrentetarieven van de ECB (met lage alternatieve kosten voor het aanhouden van overreserves) en een groteG r a f i e k A L i q u i d i t e i t s b e h o e f t e va n h e t b a n k w e z e n e n d e l i q u i d i t e i t s vo o r z i e n i n g
G r a f i e k B D e E O N I A e n h e t b e ro e p o p d e permanente faciliteiten
(EUR miljard; naast elke post worden daggemiddelden voor de gehele periode gegeven)
(schaal links: rente in procenten per dag; schaal rechts: dagelijks beroep op de permanente faciliteiten in EUR miljard)
basis-herfinancieringtransacties: EUR 234,07 miljard langerlopende herfinancieringstransacties: EUR 45,00 miljard rekening-couranttegoeden: EUR 133,11 miljard Reserveverplichtingen: EUR 132,27 miljard Autonome factoren: EUR 146,29 miljard 300
300
250
250
200
200 Liquiditeids voorziening
150
150
100
100
50
50
2,25
0
2,00
0
3,00
-100
-100
1,75
-150
-150
1,50
-200
-200 Liquiditeits
-250
-250
behoefte
-300 24 jan. 2004
8,0
2,50
-50
24 dec. 2003
Marginale beleningsfaciliteit
2,75
-50
-300 24 nov 2003
depositofaciliteit marginale beleningsfaciliteit EONIA marginale rentevoet basis-herfinancieringstransacties minimale inschrijvingsrente basis-herfinancieringstransacties bandbreedte tussen de marginale beleningsrente en de depositorente 12,0
4,0
0,0
-4,0
-8,0
1,25 1,00 24 nov. 2003
Deposito faciliteit
24 dec. 2003
-12,0 24 jan. 2004
ECB Maandbericht Februari 2004
21
re vraag naar liquiditeitsbuffers rond de Kerstvakantie om onverwachte betalingsschokken te kunnen opvangen. Liquiditeitsvoorziening en rentestand De eerste basis-herfinancieringstransactie van de beschouwde periode, die op 26 november 2003 werd afgewikkeld, was gekenmerkt door enige onderinschrijving, dat wil zeggen dat de deelnemende banken iets minder liquide middelen vroegen dan het bancaire systeem als geheel nodig had om gemakkelijk aan de reserveverplichtingen te kunnen voldoen. De EONIA (de ‘euro overnight index average’, de gewogen gemiddelde daggeldrente op ongedekte leningen) gaf nadien een tijdelijke stijging te zien maar keerde snel terug naar een niveau iets boven de minimale inschrijvingsrente (zie Grafiek B). Bij de volgende drie basis-herfinancieringstransacties bleef de inschrijving gematigd, en de marginale rente was in alle drie de gevallen gelijk aan de minimale inschrijvingsrente. In medio december daalde de EONIA onder de minimale inschrijvingsrente, doordat de marktdeelnemers aan het einde van de aanhoudingsperiode ruime liquiditeitsverhoudingen leken te verwachten, hoewel één basis-herfinancieringstransactie nog moest worden afgewikkeld op 23 december 2003. Wat de ECB met deze transactie voor ogen stond was echter te zorgen voor neutrale liquiditeitsverhoudingen aan het einde van de aanhoudingsperiode. In feite werd, als gevolg van onverwachte ontwikkelingen bij de autonome factoren en de vraag naar overreserves in de laatste twee dagen van de aanhoudingsperiode, op 23 december een netto beroep gedaan op de marginale beleningsfaciliteit van EUR 11,1 miljard, en steeg de EONIA die dag tot 2,46%. Zoals in voorgaande jaren was de inschrijving bij de twee basis-herfinancieringstransacties rond de jaarwisseling relatief hoog als gevolg van de grotere vraag naar liquiditeiten. Bij de op 23 december afgewikkelde basis-herfinancieringstransactie nam de verhouding tussen inschrijvingen en toewijzingen aanzienlijk toe tot 1,43. De spreiding van de door inschrijvers opgegeven rentevoeten nam eveneens toe, waarbij de marginale rente steeg tot 2,05% en de gewogen gemiddelde rente tot 2,08%. De inschrijvingen liepen zelfs nog meer uiteen bij de eerste basis-herfinancieringstransactie van de volgende aanhoudingsperiode, afgewikkeld op 30 december 2003, wat resulteerde in een marginale rente van 2,02% en een gewogen gemiddelde rente van 2,09%. Zoals gewoonlijk was de EONIA ook eind december relatief hoog, doordat de banken extra liquiditeiten wilden voor hun eindejaarsbalansen. In het overige deel van de aanhoudingsperiode die eindigde op 23 januari 2004, nam de spreiding van de door inschrijvers opgegeven rente weer af en keerden de marginale rentes terug tot 2,00% en 2,01%. Na de jaarwisseling keerde de EONIA terug naar een niveau van rond 2,04%. In de laatste week van de aanhoudingsperiode lag deze iets onder de minimale inschrijvingsrente, daar de marktdeelnemers aan het einde van de periode opnieuw ruime liquiditeitsverhoudingen leken te verwachten. De ECB streefde echter naar neutrale liquiditeitsverhoudingen bij de toewijzing van de laatste basis-herfinancieringstransactie van de aanhoudingsperiode, die werd afgewikkeld op 21 januari 2004. Het feit dat de periode eindigde met een netto beroep van EUR 5,2 miljard op de marginale beleningsfaciliteit was bijna uitsluitend toe te schrijven aan onverwachte ontwikkelingen bij de autonome factoren na de laatste basis-herfinancieringstransactie. Aangezien de liquiditeitsverhoudingen pas laat in de middag van 23 januari door de marktdeelnemers als krap werden ervaren, bedroeg de EONIA (het gaat hier om een daggemiddelde) die dag niet meer dan 1,92%.
22
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
G r a f i e k 7 E C B - re n t evo e t e n e n d e d a g g e l d re n t e
G r a f i e k 8 Ko r t e re n t e e n d e h e l l i n g va n d e g e l d m a r k t re n d e m e n t s c u r ve
(procenten per jaar; daggegevens)
(procenten per jaar; procentpunten; daggegevens)
marginale beleningsrente depositorente minimale inschrijvingsrente bij basis-herfinancieringstransacties daggeldrente (EONIA) marginale rente op basis-herfinancieringstransacties
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
eenmaands EURIBOR (links) driemaands EURIBOR (links) twaalfmaands EURIBOR (links) marge tussen twaalfmaands en eenmaands EURIBOR (rechts)
3,4
3,0
2,6
2,2
0,5
0,5 I
II
2003
Bronnen: ECB en Reuters.
III
IV
1,8
0,4 0,2 0,0 -0,2 -0,4 -0,6 I
2004
II
2003
III
IV
2004
Bron: Reuters.
Na een aanzienlijke terugval in december 2003, vertoonde de EURIBOR tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 een lichte daling. De twaalfmaands EURIBOR daalde met 11 basispunten tot 2,20% op 4 februari. De kortere rente daalde met een iets kleiner percentage en bleef op een niveau van circa 2%. Bijgevolg vlakte de helling van de geldmarktrendementscurve zeer licht af. Het verschil tussen de twaalfmaands en de eenmaands EURIBOR bedroeg op 4 februari 2004 slechts 13 basispunten, tegen 21 basispunten eind december 2003 (zie Grafiek 8). In de loop van januari 2004 stelden de marktdeelnemers hun verwachtingen ten aanzien van de toekomstige korte rente enigszins naar beneden bij, zoals blijkt uit de daling van de driemaands EURIBOR zoals impliciet begrepen in futures-contracten. Zo daalde de rente zoals begrepen in futures-contracten met vervaldata in september 2004 tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 met 20 basispunten tot 2,24%. De toewijzingsrente bij de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem stond in januari 2004 relatief dicht bij de minimale inschrijvingsrente. Tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 stonden de marginale en de gemiddelde rente gemiddeld respectievelijk 1 en 2 basispunten boven de minimale toewijzingsrente. Bij de op 28 januari 2004 verrichte langerlopende herfinancieringstransactie bedroeg de gemiddelde rente 2,03%, iets onder de toen geldende driemaands EURIBOR en de gemiddelde rente op de vorige langerlopende herfinancieringstransactie van 18 december 2003.
ECB Maandbericht Februari 2004
23
Grafiek 9 Rendement op langlopende ove r h e i d s o b l i g a t i e s
G r a f i e k 1 0 I m p l i c i e t e vo l a t i l i t e i t va n d e obligatiemarkt
(procenten per jaar; daggegevens)
(procenten per jaar; voortschrijdend tiendaags gemiddelden van daggegevens)
eurogebied Verenigde Staten Japan (rechts)
Duitsland Verenigde Staten Japan
4,7 10,0
10,0
9,0
9,0
8,0
8,0
7,0
7,0
6,0
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
4,5
4,3
4,1
1,6
3,9
1,4
nov.
dec. 2003
jan. 2004
1,2
Bron: Reuters. Toelichting: De rendementen op langlopende overheidsobligaties hebben betrekking op tienjaars obligaties of obligaties met de meest vergelijkbare looptijd.
3,0
nov.
dec. 2003
jan. 2004
3,0
Bron: Bloomberg. Toelichting: De impliciete volatiliteiten zijn die voor algemene futures-contracten, met een "roll-over"-clausule 20 dagen vóór de vervaldatum, zoals door Bloomberg gedefinieerd. Dit houdt in dat, 20 dagen vóór afloop van het contract, de keuze van het contract voor de berekening van de impliciete volatiliteit wordt gewijzigd van het contract dat de vervaldatum nadert naar het volgende contract.
2 . 4 O B L I G AT I E M A R K T E N In een vrij volatiele omgeving vertoonde het rendement op langlopende overheidsobligaties in het eurogebied en de Verenigde Staten in januari 2004 een lichte daling. De impliciete volatiliteit van de obligatiemarkten, een indicator van de onzekerheid van de marktdeelnemers over de toekomstige ontwikkelingen van de obligatierendementen, bleef op de belangrijkste obligatiemarkten de laatste weken relatief stabiel. V E R E N I G D E S TAT E N In de Verenigde Staten daalde het rendement op tienjaars overheidsobligaties tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 met circa 15 basispunten tot 4,2% (zie Grafiek 9). Tijdens die periode was sprake van aanmerkelijke fluctuaties in de obligatierendementen. Verschillende factoren speelden bij deze ontwikkelingen op de obligatiemarkten een rol. In de eerste weken van januari hebben de marktdeelnemers hun verwachtingen omtrent de toekomstige ontwikkeling van de monetaire beleidsrente aanvankelijk bijgesteld, waardoor de obligatierendementen over het gehele looptijdenspectrum daalden. Deze ontwikkelingen werden in ieder geval deels geneutraliseerd door de verklaring die het Federal Open Market Committee uitgaf na haar vergadering op 28 januari 2004, waaruit de marktdeelnemers afleidden dat de Fed mogelijk eerder zou besluiten tot een – snellere – verhoging van de monetaire beleidsrente. De macro-economische gegevens die in januari bekend zijn gemaakt, vormden in het algemeen aanleiding tot een meer optimistische economische groeiverwachting. De daarmee gepaard gaande opwaartse druk op de obligatierendementen werd echter gecompenseerd door technische factoren, in het bijzonder
24
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
door omvangrijke aankopen van Amerikaanse schatkistobligaties in het buitenland, met name door buitenlandse centrale banken. De impliciete volatiliteit van de obligatiemarkt in de Verenigde Staten nam in januari en begin februari over het geheel genomen licht af en was aan het einde van deze periode licht hoger dan het gemiddelde sinds 1999 (zie Grafiek 10). J A PA N In Japan is het rendement op langlopende overheidsobligaties tussen eind december 2003 en 4 februari 2004, met 10 basispunten, licht gedaald tot 1,3% op laatstgenoemde datum. Hoewel in het algemeen optimisme leek te bestaan bij beleggers over de economische vooruitzichten, kwamen de obligatierendementen onder neerwaartse druk te staan door een verdere kwantitatieve verruiming van het monetaire beleid, waartoe de Bank van Japan op 20 januari besloot. De onzekerheid onder marktdeelnemers omtrent de toekomstige ontwikkeling van de obligatierendementen, afgemeten aan de impliciete volatiliteit van de obligatiemarkt, is tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 licht gedaald tot net onder de gemiddelde impliciete volatiliteit sinds januari 1999.
Grafiek 11 Impliciete termijndaggeldre n t e i n h e t e u ro g e b i e d (procenten per jaar; daggegevens) 4 februari 2004 30 december 2003 6,0
6,0
5,5
5,5
5,0
5,0
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5 1,5 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Bron: Raming van de ECB. Toelichting: De impliciete termijnrendementscurve, die is afgeleid van de in de markt waargenomen rente-termijnstructuur, geeft de marktverwachtingen weer ten aanzien van de toekomstige korte-renteniveaus. De voor het berekenen van deze impliciete termijnrendementscurves gebruikte methode is uiteengezet op pagina’s 30 en 31 in het Maandbericht van januari 1999. De bij de ramingen gebruikte gegevens zijn afgeleid uit swapcontracten.
E U RO G E B I E D In het kielzog van het rendement op Amerikaanse overheidsobligaties was ook in het eurogebied in januari en begin februari sprake van aanmerkelijke fluctuaties in het rendement op langlopende overheidsobligaties. Al met al gaf het rendement op tienjaars overheidsobligaties tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 een lichte daling van 5 basispunten te zien tot 4,3% aan het einde van deze periode. Deze algehele stabiliteit van het rendement op langlopende overheidsobligaties lijkt het gevolg te zijn van de compenserende invloed van verschillende factoren. Enerzijds ging er neerwaartse druk uit van de verwachtingen in de markt dat de korte rente in het eurogebied langer dan verondersteld op het huidige lage niveau zou blijven (zie Grafiek 11). Anderzijds was sprake van opwaartse druk op de obligatierendementen in het eurogebied als gevolg van nieuwe macro-economische gegevens, die steun boden aan de verwachting van een voortgaand herstel van de economie in het eurogebied. Het rendement op tienjaars geïndexeerde obligaties (met als index de HICP-inflatie in het eurogebied ongerekend tabak) daalde tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 met circa 5 basispunten. In dezelfde periode daalde de tienjaars “break-even”-inflatie – afgeleid uit het ecart tussen de rendementen op tienjaars nominale obligaties en tienjaars geïndexeerde overheidsobligaties – eveneens met circa 5 basispunten. De mate van onzekerheid op de obligatiemarkten in het eurogebied, afgemeten aan de impliciete volatiliteit van de obligatiemarkt, bleef in januari stabiel op een niveau ongeveer gelijk aan het gemiddelde sinds januari 1999. ECB Maandbericht Februari 2004
25
G r a f i e k 1 2 Ko r t e b a n c a i re re n t e e n e e n ko r t e m a r k t re n t e
G r a f i e k 1 3 L a n g e b a n c a i re re n t e e n e e n l a n g e m a r k t re n t e
(procenten per jaar; nieuwe contracten)
(procenten per jaar; nieuwe contracten) rendement op vijfjaars overheidsobligaties langlopende leningen aan niet-financiële vennootschappen 1) langlopende woninghypotheken 2) langlopende deposito’s van huishoudens 3)
driemaands geldmarktrente (links) kortlopende leningen aan niet-financiële vennootschappen 1)(links) rekening-courantkrediet aan huishoudens (rechts) girale deposito’s van niet-financiële vennootschappen (links) kortlopende spaartegoeden van huishoudens 2) (links) kortlopende deposito’s van huishoudens 3) (links) 11,0
6,0
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
3,0
3,0
10,0 9,0 4,0
8,0
3,0 2,0 1,0 0,0 jan. febr. mrt. apr. mei juni juli aug. sept. okt. nov. 2003 Bron: ECB. 1) Met inbegrip van leningen aan niet-financiële vennootschappen van meer dan EUR 1 miljoen met een variabele rente of met een oorspronkelijke rentelooptijd tot en met één jaar. 2) Met inbegrip van deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn tot en met drie maanden 3) Met inbegrip van deposito’s van huishoudens met een vaste looptijd tot en met één jaar.
2,0
2,0 jan. febr. mrt. apr. mei juni juli aug. sept. okt. nov. 2003
Bron: ECB. 1) Met inbegrip van leningen aan niet-financiële vennootschappen van meer dan EUR 1 miljoen met een oorspronkelijke rentelooptijd van meer dan vijf jaar. 2) Met inbegrip van leningen aan huishoudens met een oorspronkelijke rentelooptijd van meer dan vijf jaar tot en met tien jaar. 3) Met inbegrip van deposito’s van huishoudens met een vaste looptijd van meer dan twee jaar.
2 . 5 R E N T E O P L E N I N G E N E N D E P O S I TO ´ S De korte rente van MFI´s bleef tussen juni en november 2003 grotendeels ongewijzigd, terwijl ten aanzien van de lange rente van MFI´s uiteenlopende ontwikkelingen vielen waar te nemen. De meeste korte rentetarieven van MFI´s bleven in november 2003, evenals in de vier maanden daarvoor, globaal onveranderd nadat in de eerste helft van 2003 sprake was geweest van een daling (zie Grafiek 12). Tussen januari en november 2003 daalden de rentetarieven voor kortlopende spaardeposito´s van huishoudens (met een opzegtermijn tot en met drie maanden) en voor girale deposito´s van niet-financiële vennootschappen in het algemeen met meer dan 30 basispunten, terwijl de rente op kortlopende termijndeposito´s van huishoudens (met een opzegtermijn tot en met een jaar) met 70 basispunten is gedaald. In dezelfde periode gingen de tarieven voor kortlopende leningen aan niet-financiële vennootschappen (leningen boven EUR 1 miljoen met een variabele rente of met een oorspronkelijke rentevaste periode tot en met een jaar) en voor rekening-courant krediet aan huishoudens met respectievelijk circa 65 en 25 basispunten omlaag. Ter vergelijking: de driemaands geldmarktrente gaf van januari tot en met november 2003 een daling te zien van ongeveer 65 basispunten. De lange rente van MFI´s voor nieuwe contracten vertoonde in november 2003 uiteenlopende ontwikkelingen (zie Grafiek 13). Voor huishoudens stegen de tarieven voor langlopende ter-
26
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
mijndeposito´s en woninghypotheken in november, terwijl de tarieven voor langlopende leningen aan niet-financiële vennootschappen in diezelfde maand daalden. Ook de meeste lange rentetarieven gaven in de periode van juni tot en met november 2003 een nogal uiteenlopende ontwikkeling te zien. Ter vergelijking: het vijfjaars rendement op overheidsobligaties steeg in deze periode met ongeveer 90 basispunten. De tarieven voor langlopende termijndeposito´s van huishoudens en voor langlopende leningen aan niet-financiële vennootschappen bleven in de periode van juni tot en met november 2003 globaal ongewijzigd. In diezelfde periode daarentegen is de rente voor langlopende woninghypotheken (met een oorspronkelijke rentevaste periode van vijf tot en met tien jaar) met circa 15 basispunten gestegen.
2.6 AANDELENMARKTEN De aandelenkoersen hebben hun opwaartse tendens in januari 2004 voortgezet, hetgeen deels een gevolg was van verdere aanwijzingen dat de bedrijfswinsten aan de beterende hand zijn. De onzekerheid op de aandelenmarkten, afgemeten aan de impliciete volatiliteit, bleef gedurende deze periode stabiel.
G r a f i e k 1 4 Ko e r s i n d i c e s
G r a f i e k 1 5 I m p l i c i e t e vo l a t i l i t e i t va n d e aandelenmarkt
(index: 1 november 2003 = 100; daggegevens) eurogebied Verenigde Staten Japan
(procenten per jaar; voortschrijdend tiendaags gemiddelde van daggegevens)
110
110
108
108
106
106
104
104
102
102
100
100
98
98
96
96
94
94
92
92
90
nov.
dec. 2003
jan. 2004
eurogebied Verenigde Staten Japan 30.0
30.0
25.0
25.0
20.0
20.0
15.0
15.0
90
Bron: Reuters. Toelichting: Ruime Dow Jones EURO STOXX (koers)index voor het eurogebied, Standard & Poor's 500 indexvoor de Verenigde Staten en Nikkei 225-index voor Japan.
10.0
10.0 nov.
dec. 2003
jan. 2004
Bron: Bloomberg. Toelichting: De impliciete volatiliteiten geven de verwachte standaarddeviatie weer van de procentuele mutaties van de beurskoersen gedurende een periode van maximaal drie maanden, zoals impliciet begrepen in de koersen van opties op beurskoersindices. De koersindices waarop de impliciete volatiliteiten betrekking hebben zijn de Dow Jones EURO STOXX 50-index voor het eurogebied, de Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten en de Nikkei 225-index voor Japan.
ECB Maandbericht Februari 2004
27
V E R E N I G D E S TAT E N In de Verenigde Staten stegen de aandelenkoersen, afgemeten aan de Standard & Poor´s 500index, tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 met ongeveer 1% (zie Grafiek 14). Deze stijging is tot op zekere hoogte het gevolg van de over het algemeen meevallende winstberichten van het bedrijfsleven over het vierde kwartaal van 2003. Ook de verdere afname van de onzekerheid op de aandelenmarkten en wellicht ook de verminderde terughoudendheid bij beleggers om risico´s te nemen, lijken een positieve uitwerking op de aandelenkoersen te hebben gehad. Dit kan onder meer worden opgemaakt uit het feit dat de technologieaandelen, die in het algemeen als meer risicovolle beleggingen worden beschouwd, de drijfkracht achter de algemene indexstijging waren. De onzekerheid op de aandelenmarkten, afgemeten aan de impliciete volatiliteit afgeleid uit opties op de Standard & Poor´s 500-index, was in januari en begin februari stabiel (zie Grafiek 15) en bleef daarmee aanzienlijk onder het gemiddelde sinds 1999. J A PA N In Japan daalden de aandelenkoersen tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 globaal met 2%, bij een tamelijk volatiel beursklimaat. De fluctuaties in de Japanse aandelenkoersen lijken grotendeels verband te houden met de koersontwikkeling van de yen, met name ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Tegen deze achtergrond gaven de verwachtingen in de markt omtrent de winstvooruitzichten voor bepaalde sectoren, met name de exportsector, een veranderlijk beeld te zien. De impliciete volatiliteit afgeleid uit opties op de Nikkei 225-index, een maatstaf voor de onzekerheid op de Japanse aandelenmarkt, gaf tussen eind december 2003 en begin februari 2004 een lichte daling te zien (zie Grafiek 15) en bleef daarmee enigszins onder het gemiddelde sinds 1999. E U RO G E B I E D In het eurogebied zijn de aandelenkoersen, afgemeten aan de Dow Jones EURO STOXX-index, tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 met ongeveer 2% gestegen. Dit houdt wellicht deels verband met de aanhoudende verbetering in januari van de werkelijke winsten en het verwachte winstniveau op de korte termijn van de bedrijven die in deze index zijn opgenomen. De impliciete volatiliteit van de aandelenmarkten, een maatstaf voor de onzekerheid onder marktdeelnemers omtrent de toekomstige ontwikkeling van de aandelenkoersen, bleef tussen eind december 2003 en 4 februari 2004 globaal ongewijzigd, na eind januari het laagste niveau te hebben bereikt sinds de invoering van de euro in januari 1999 (zie Grafiek 15). Uitgesplitst naar sectoren kan de recente stijging van de aandelenkoersen in belangrijke mate op het conto worden geschreven van de technologiesector, die geprofiteerd lijkt te hebben van de mondiaal toenemende bereidheid onder beleggers om risicovol te beleggen.
28
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
3 P R I J Z E N E N KO S T E N Als gevolg van de lagere prijsstijgingen voor diensten, voedingsmiddelen en energie is de inflatie in het eurogebied in december 2003 gedaald tot 2,0%, tegen 2,2% in de maand daarvoor. Volgens de voorlopige (“flash”) raming van Eurostat bleef de HICP-inflatie in januari 2004 ongewijzigd op 2,0%. De inflatiedaling in december 2003 lijkt deels verklaard te kunnen worden door het wegebbende effect van de sterke stijging afgelopen zomer van de prijzen voor verse voedingsmiddelen, en tot op zekere hoogte ook door de stijging van de euro. Dit laatste effect is met name merkbaar in eerdere stadia van de productieketen, waar de producentenprijzen relatief langzaam stijgen. Uit de beschikbare arbeidskostenindicatoren blijkt dat de loonontwikkelingen zich hebben gestabiliseerd. Indien zich geen verdere prijsschokken voordoen, zal de HICP-inflatie in de loop van dit jaar naar verwachting tot onder 2% dalen en daarna op een niveau blijven dat in overeenstemming is met prijsstabiliteit.
3.1 CONSUMPTIEPRIJZEN VO O R L O P I G E R A M I N G VO O R J A N UA R I 2 0 0 4 Volgens de voorlopige (“flash”) raming van Eurostat is de HICP-inflatie in het eurogebied in januari 2004 onveranderlijk op 2,0% gebleven (zie Tabel 4). Hoewel nog geen precieze gegevens beschikbaar zijn, lijkt het erop dat de lagere stijging van de energieprijzen (voornamelijk als gevolg van een basiseffect) de opwaartse invloed op de prijzen als gevolg van hervormingen in de gezondheidszorg in Duitsland heeft gecompenseerd. Deze raming is met meer onzekerheid omgeven dan gewoonlijk, aangezien daarin rekening moet worden gehouden met de invoering van begrotingsmaatregelen in begin januari 2004 en de jaarlijkse herziening van de gewichten die aan de verschillende producten en landen in de HICP worden toegekend (welke herziening altijd rond de jaarwisseling plaatsvindt). H I C P - I N F L AT I E I N D E C E M B E R 2 0 0 3 De HICP-inflatie in het eurogebied is in december 2003 afgenomen tot 2,0%, ten opzichte van 2,2% in de maand daarvoor (zie Grafiek 16). De inflatiedaling is met name het gevolg van lagere twaalfmaands prijsstijgingen voor diensten en de meer volatiele componenten van de HICP (energie en onbewerkte voedingsmiddelen). Het cijfer over december ligt iets onder de voorlopige raming van Eurostat van begin januari. Het twaalfmaands mutatietempo van de HICP met Ta b e l 4 P r i j s o n t w i k ke l i n g e n (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) 2002
2003
Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) en componenten Totale index 1) 2,3 2,1 Energie -0,6 3,0 Onbewerkte voedingsmiddelen 3,1 2,2 Bewerkte voedingsmiddelen 3,1 3,3 Industriële goederen m.u.v. energie 1,5 0,8 Diensten 3,1 2,5 Overige prijsindicatoren Industriële producentenprijzen Olieprijzen (EUR per vat) Grondstoffenprijzen m.u.v. energie
-0,1 26,5 -0,9
1,6 25,1 -4,5
2003 aug.
2003 sept.
2003 okt.
2003 nov.
2003 dec.
2004 jan.
2,1 2,7 3,3 3,0 0,6 2,5
2,2 1,6 4,2 3,2 0,8 2,5
2,0 0,7 3,9 3,5 0,8 2,5
2,2 2,2 4,0 3,9 0,7 2,4
2,0 1,8 3,2 3,8 0,7 2,3
2,0 . . . . .
1,3 26,5 -5,2
1,1 23,9 -4,7
0,9 24,7 -3,7
1,4 24,6 0,2
1,0 24,0 -0,2
. 24,2 5,1
Bronnen: Eurostat, Thomson Financial Datastream en HWWA-Institut für Wirtschaftsforschung, Hamburg. 1) De HICP-inflatie voor januari 2004 berust op de voorlopige raming van Eurostat.
ECB Maandbericht Februari 2004
29
uitzondering van onbewerkte voedingsmiddelen en energie is met 0,1 procentpunt afgenomen tot 1,9% in december. Uit de cijfers voor december 2003 kan worden opgemaakt dat het gemiddelde stijgingstempo van de HICP en van de HICP met uitzondering van onbewerkte voedingsmiddelen en energie over geheel 2003 respectievelijk 2,1% en 2,0% bedraagt.
Grafiek 16 Uitsplitsing HICP-inflatie naar belangrijkste componenten (mutaties in procenten per jaar; maandcijfers) totale HICP (links) onbewerkte voedingsmiddelen (rechts) energie (rechts) 18
6
15 12
4
9
Ook het twaalfmaands mutatietempo van de meer volatiele subcomponenten van de HICP gaf in december 2003 een daling te zien ten opzichte van de maand daarvoor. De stijging van de energieprijzen nam (met 0,4 procentpunt) af tot 1,8%, met name als gevolg van een basiseffect, maar ook als gevolg van de stijging van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Daarbij komt dat het effect van de stijging van de prijzen van voedingsmiddelen in de afgelopen zomer verder aan het wegebben is. Zo nam het stijgingstempo op jaarbasis van de prijzen voor onbewerkte voedingsmiddelen af van 4,0% in november tot 3,2% in december 2003.
6
2
3 0
0 -3
-2
-6 1999
5
2000
2001
2002
2003
totale HICP m.u.v. energie en onbewerkte voedingsmiddelen bewerkte voedingsmiddelen industriële goederen m.u.v. energie diensten 5
4
4
3
3
2
2
1
1
De daling van het twaalfmaands mutatietempo van de HICP met uitzondering van onbewerk0 0 te voedingsmiddelen en energie in december -1 -1 2003 werd veroorzaakt door een lagere 1999 2000 2001 2002 2003 twaalfmaands stijging van de prijzen voor Bron: Eurostat. bewerkte voedingsmiddelen en diensten. Tegelijkertijd bleef het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van industriële goederen met uitzondering van energie tussen november en december 2003 ongewijzigd. Sinds oktober 2003 is het mutatietempo op jaarbasis van de dienstenprijzen met 0,2 procentpunt gedaald, met name als gevolg van lagere prijsstijgingen voor georganiseerde vakantiereizen, huisvesting en vervoer. Ofschoon beide componenten een zeer sterk, onregelmatig seizoenspatroon kennen, is het feit dat de vervoersprijzen en de prijzen van georganiseerde vakanties minder zijn gestegen deels een gevolg van de sterkere euro. Ondanks de opwaartse druk op de prijzen van bewerkte voedingsmiddelen als gevolg van de verhoging van de tabaksaccijns, is sprake van een afvlakking van de opwaartse tendens op de korte termijn van de HICP met uitzondering van onbewerkte voedingsmiddelen en energie (berekend over een driemaands periode aan de hand van voor seizoen gecorrigeerde gegevens).
3 . 2 I N D U S T R I Ë L E P RO D U C E N T E N P R I J Z E N De prijsdruk in eerdere stadia van de productieketen is vorig jaar relatief gematigd gebleven (zie Grafiek 17). Het twaalfmaands mutatietempo van de Producer Price Index (PPI) ongerekend de bouwnijverheid daalde tussen november en december 2003 van 1,4% tot 1,0%, hoofdzakelijk als
30
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Grafiek 17 Uitsplitsing industriële p ro d u c e n t e n p r i j z e n
G r a f i e k 1 8 E n ke l e a r b e i d s ko s t e n i n d i c a t o re n
(mutaties in procenten per jaar; maandcijfers) industrie, ongerekend bouwnijverheid (rechts) halffabrikaten (rechts) investeringsgoederen (rechts) consumptiegoederen (rechts) energie (links)
(mutaties in procenten per jaar) loonsom per werknemer contractlonen bruto maandinkomens arbeidskosten per uur
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
0
2,0
2,0
-5
1,5
1,5
-10
1,0
10
25
8
20
6
15
4
10
2
5
0 -2 -4 1999
2000
2001
2002
2003
Bron: Eurostat.
1,0 1999
2000
2001
2002
2003
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB.
gevolg van de energieprijzen. De afname van het mutatietempo op jaarbasis van de energiecomponent, van 3,6% in november tot 2,1% in december 2003, is met name toe te schrijven aan een basiseffect, maar tevens aan een daling van de europrijzen voor olie. In de consumptiegoederensector vertraagden de productenprijzen op jaarbasis van 1,1% in november tot 0,7% in december 2003. Deze matiging is volledig toe te rekenen aan de ontwikkeling van de prijzen van niet-duurzame consumptiegoederen, die weer onder invloed stonden van lagere voedingsprijzen in combinatie met een basiseffect. Intussen bleef het mutatietempo op jaarbasis van halffabrikaten en investeringsgoederen ten opzichte van november ongewijzigd. Over geheel 2003 stegen de producentenprijzen gemiddeld met 1,6% ten opzichte van een daling van 0,1% in 2002. De energieprijzen leverden de grootste bijdrage aan de stijging van de producentenprijzen. De PPI ongerekend energie is derhalve in 2003 gemiddeld met slechts 0,4 procentpunt gestegen tot 0,8%. De Eurozone Input Price Index (EPI) voor de verwerkende industrie zoals gemeten door de Purchasing Managers-enquête is in januari 2004 verder gestegen en was de sterkste prijsstijging van grondstoffen en halffabrikaten sinds april 2003. Volgens de deelnemers aan de enquête was dit vooral het gevolg van de gestegen prijzen van belangrijke grondstoffen door het verder aantrekken van de vraag. Hoewel de in Amerikaanse dollars uitgedrukte mondiale grondstoffenprijzen in de afgelopen maanden zijn gestegen, is de invloed hiervan op de binnenlandse prijzen echter beperkt gebleven door de waardestijging van de euro.
3 . 3 A R B E I D S KO S T E N I N D I C ATO R E N De beschikbare gegevens met betrekking tot de meeste arbeidskostenindicatoren voor het derde kwartaal van 2003 geven verdere steun aan het oordeel dat de loonstijging sinds begin 2002 is afgevlakt (zie Grafiek 18). Het twaalfmaands stijgingstempo van de loonsom per werknemer, ECB Maandbericht Februari 2004
31
Ta b e l 5 A r b e i d s ko s t e n i n d i c a t o re n (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
Contractlonen Totale arbeidskosten per uur Bruto maandinkomens Loonsom per werknemer PM: Arbeidsproductiviteit Arbeidskosten per eenheid product
2001
2002
2002 III
2002 IV
2003 I
2003 II
2003 III
2,6 3,3 2,9 2,8
2,7 3,5 3,0 2,6
2,6 3,2 3,1 2,5
2,7 3,5 3,1 2,5
2,7 3,1 2,9 2,6
2,4 3,2 2,8 2,7
2,5 2,9 2,6 2,6
0,2 2,5
0,4 2,1
0,6 1,9
0,9 1,5
0,6 2,0
0,0 2,7
0,2 2,4
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB.
dat van de totale arbeidskosten per uur (in de bedrijvensector ongerekend de landbouw) en dat van de bruto maandinkomens zijn in het eurogebied ten opzichte van het tweede kwartaal afgenomen, terwijl de indicator van de contractlonen een geringe stijging liet zien (zie Tabel 5). Een vergelijking over een langere periode, bijvoorbeeld tussen de gemiddelde stijgingstempo’s gedurende de eerste drie kwartalen van 2003 en de gemiddelden over 2002, bevestigt ook dat de loonontwikkeling zich heeft gestabiliseerd. Als gevolg van de versnelling van de productiviteitsgroei en de groeivertraging bij de loonsom per werknemer van het tweede op het derde kwartaal van 2003, is het twaalfmaands mutatietempo van de arbeidskosten per eenheid product afgenomen. Dit was de eerste maal dat het stijgingstempo van de arbeidskosten per eenheid product een vertraging liet zien sinds eind 2002, toen een versnelling optrad als gevolg van de conjuncturele afname van de productiviteitsgroei. Ondanks deze vertraging ligt het stijgingstempo van de arbeidskosten per eenheid product, vergeleken met het gemiddelde sinds het midden van de jaren negentig, nog steeds betrekkelijk hoog.
3 . 4 I N F L AT I E VO O R U I T Z I C H T E N Gelet op deze recente ontwikkelingen en ervan uitgaande dat zich geen verdere prijsschokken zullen voordoen, wordt verwacht dat de HICP-inflatie in het eurogebied in de loop van 2004 zal dalen tot onder 2% en vervolgens op een niveau zal blijven dat in overeenstemming is met prijsstabiliteit. De vooruitzichten voor de korte termijn blijven echter omgeven met een aanzienlijke mate van onzekerheid, deels in verband met de invloed die de begin 2004 te nemen begrotingsmaatregelen op de prijzen zullen hebben. Voor de wat langere termijn wordt verwacht dat de inflatiedruk beperkt zal blijven. Dit oordeel is gebaseerd op de aanname dat de loonstijging gematigd zal zijn en dat het zwakke beloop van de invoerprijzen zal worden weerspiegeld in de consumptieprijzen. De meest recente informatie van andere instellingen over de inflatievooruitzichten lijkt het oordeel te bevestigen dat de prijsdruk de komende twee jaar zal afnemen. Zo werd bij de jongste, tegen eind januari gehouden, Survey of Professional Forecasters (SPF) de HICP-inflatie in 2004 en 2005 gesteld op respectievelijk 1,8% en 1,7% (zie Kader 3). Bovendien geven de resultaten van Consensus Forecasts en de Euro Zone Barometer van januari aan dat de inflatie in het eurogebied naar verwachting zowel in 2004 als in 2005 op 1,7% zal liggen.
32
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Kader 3
V E RWA C H T I N G E N B I N N E N D E PA R T I C U L I E R E S E C TO R M E T B E T R E K K I N G TOT D E I N F L A T I E E N D E E C O N O M I S C H E B E D R I J V I G H E I D I N H E T E U RO G E B I E D : D E R E S U LTAT E N VA N D E S U RV E Y O F P RO F E S S I O N A L F O R E C A S T E R S ( S P F ) 2 0 0 4 - I E N A N D E R E B E S C H I K B A R E I N D I C ATO R E N In dit Kader worden de resultaten van de door de ECB in de periode 21-28 januari 2004 gehouden tweeëntwintigste Survey of Professional Forecasters (SPF) besproken. Door middel van deze enquête worden deskundigen van binnen de Europese Unie gevestigde financiële en nietfinanciële instellingen gevraagd naar hun verwachtingen ten aanzien van de inflatie, de economische bedrijvigheid en de werkloosheid in het eurogebied. Bedacht moet worden dat, gezien de diversiteit van de deelnemers, de geaggregeerde resultaten van de SPF een betrekkelijk heterogeen geheel van subjectieve oordelen en aannames weerspiegelen. Waar mogelijk worden de resultaten van de SPF vergeleken met andere beschikbare indicatoren van de verwachtingen van de particuliere sector voor dezelfde termijnen.1 inflatieverwachtingen voor 2004 en 2005 De deelnemers aan de enquête hebben hun verwachtingen met betrekking tot de HICP-inflatie ten opzichte van de vorige SPF (2003-IV) opwaarts bijgesteld. De HICP-inflatie zal thans naar verwachting in 2004 uitkomen op 1,8%, 0,2 procentpunt hoger dan bij de vorige SPF. De verwachtingen omtrent de HICP-inflatie in 2005 zijn ten opzichte van de vorige SPF licht neerwaarts bijgesteld. Thans wordt voor dat jaar een inflatie verwacht van 1,7%, een neerwaartse bijstelling met 0,1 procentpunt. De opwaartse bijstelling voor 2004, ondanks de waardestijging van de euro, is in hoofdzaak het gevolg van wijzigingen in indirecte belastingen en door de R e s u l t a t e n va n d e S P F 2 0 0 4 - I , d e S P F 2 0 0 3 - I V e n C o n s e n s u s E c o n o m i c s ( j a n u a r i 2 0 0 4 ) (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Periode tot en met HICP-inflatie SPF 2004-I Vorige SPF (2003-IV) Consensus (jan. 2004)
dec. 2004
2004
dec. 2005
2005
Lange termijn 2)
1,7 -
1,8 1,6 1,7
1,8 -
1,7 1,8 1,7
1,9 1,9 1,8
GDP
2004 III
2004
2005 III
2005
Lange termijn 2)
2,0 -
1,8 1,7 1,8
2,3 -
2,2 2,3 2,1
2,3 2,4 2,1
nov. 2004
2004
nov. 2005
2005
Lange termijn 2)
8,7 -
8,8 8,9
8,4 -
8,5 8,5
7,4 7,4
SPF 2004-I Vorige SPF (2003-IV) Consensus (jan. 2004) Werkloosheid PF 2004-I Vorige SPF (2003-IV)
1) Als percentage van de beroepsbevolking. 2) De inflatieverwachtingen voor de langere termijn hebben betrekking op 2008. De prognose van Consesus Economics heeft betrekking op de periode 2009-2013 (de gegevens zijn gepubliceerd in de Consensus Economics-enquête van oktober 2003). 1 Deze termijnen zijn de kalenderjaren 2004, 2005 en “over vijf jaar, dat wil zeggen 2008”. Daarnaast worden ook de in de SPF gevraagde verwachtingen voor twee zogeheten voortschrijdende termijnen gegeven. Deze voortschrijdende termijnen eindigen één en twee jaar na de periode waarvoor op het tijdstip van de enquête de meeste recente gegevens voor elke afzonderlijke variabele beschikbaar zijn. Bij de SPF 2004-I liepen deze voortschrijdende termijnen tot en met december 2004 en 2005 voor de HICP-inflatie, tot en met het derde kwartaal van 2004 en 2005 voor de reële bbp-groei en tot en met november 2004 en 2005 voor het werkloosheidspercentage in het eurogebied. Deze voortschrijdende termijnen kunnen van nut zijn bij het signaleren van dynamische patronen die moeilijk uit gemiddelden over kalenderjaren kunnen worden afgeleid.
ECB Maandbericht Februari 2004
33
G r a f i e k A : Wa a r s c h i j n l i j k h e i d s ve rd e l i n g vo o r d e g e m i d d e l d e i n f l a t i e i n 2 0 0 4 i n d e t w e e m e e s t re c e n t e S P F - e n q u ê t e s
G r a f i e k B : I n d i c a t o re n va n d e i n f l a t i e ve r w a c h t i n g e n vo o r d e l a n g e t e r m i j n
(procenten)
(gemiddelde procentuele mutaties per jaar) Consensus Economics SPF vijf jaar vooruit tienjaars “break-even”-inflatie eurogebied tienjaars “break-even”-inflatie Frankrijk
SPF 2004-I SPF 2003-IV SPF 2003-III 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 < 0,0
0,0-0,4 0,5-0,9 1,0-1,4 1,5-1,9 2,0-2,4 2,5-2,9 3,0-3,4
3,5
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5 jan. apr. juli okt. jan. apr. juli okt. jan. apr. juli okt. jan. apr. juli okt. jan. apr., juli okt. jan.
1999
2000
2001
2002
2003 2004
Bronnen: Franse Ministerie van Financiën, Reuters, Consensus Economics en berekeningen van de ECB.
overheid gereguleerde prijzen. Deze waren bij de vorige ronde voor het grootste deel nog slechts als risico’s in de verwachting opgenomen. Wat de aan de inflatieontwikkeling ten grondslag liggende factoren betreft, worden de waardestijging van de euro en de geringe binnenlandse prijsdruk genoemd als de belangrijkste factoren met een neerwaartse invloed. Overheidsmaatregelen, hetzij via de indirecte belastingen of via de door de overheid gereguleerde prijzen, en de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen vormen de belangrijkste factoren met een opwaarts effect op de inflatie. Al met al zijn de uit de SPF blijkende verwachtingen globaal in overeenstemming met de in januari 2004 gepubliceerde cijfers in Consensus Economics (zie de tabel) en de Euro Zone Barometer (eveneens 1,7% voor zowel 2004 als 2005). De deelnemers aan de SPF wordt ook gevraagd aan hun prognoses een waarschijnlijkheidsverdeling toe te kennen. Deze waarschijnlijkheidsverdeling wordt uitgedrukt in percentages die binnen specifieke intervallen liggen. Met de op basis van de aggregatie van de antwoorden verkregen waarschijnlijkheidsverdeling kan worden beoordeeld hoe de deelnemers, gemiddeld genomen, het risico inschatten dat de feitelijke ontwikkeling hoger of lager zal uitvallen dan het meest waarschijnlijke bereik. In Grafiek A zijn de totale waarschijnlijkheidsverdelingen opgenomen voor de gemiddelde HICP-inflatie op jaarbasis in 2004 uit de laatste drie SPFenquêtes. Hoewel de verdeling voor de voor 2004 verwachte HICP-inflatie grotendeels gecentreerd blijft rond het interval 1,5-1,9%, is bij de laatste SPF-ronde een verdere verschuiving naar rechts opgetreden. Deze verschuiving wordt veroorzaakt door de stijging van de gemiddelde verwachting, die, zoals hierboven aangegeven, voortvloeit uit het feit dat de wijzigingen in de indirecte belastingen en de door de overheid gereguleerde prijzen nu geleidelijk in de prognoses zijn opgenomen. Indicatoren van de inflatieverwachtingen voor de langere termijn De door de deelnemers aan de SPF opgegeven inflatieverwachtingen voor de langere termijn (d.w.z. voor over vijf jaar) zijn stabiel gebleven op 1,9%, en waren daarmee voor de negende keer ongewijzigd (zie Grafiek B). Dit resultaat stemt globaal overeen met andere beschikbare maatstaven van de inflatieverwachtingen voor de langere termijn. In oktober 2003 voorzag de
34
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Euro Zone Barometer een gemiddelde inflatie van 1,9% in 2007, terwijl Consensus Economics voor de periode 2009-2013 een gemiddelde inflatie voorspelde van 1,8%. Voorts is op de financiële markten de stijging van de tienjaars “break-even”-inflatie, afgeleid van met de HICP voor het eurogebied (ongerekend de tabaksprijzen) geïndexeerde Franse overheidsobligaties, die zich in de tweede helft van 2003 had voorgedaan, weer enigszins ongedaan gemaakt. 2 Opgemerkt wordt echter dat deze “break-even”-inflatie geen zuivere maatstaf vormt van de in de markt levende inflatieverwachtingen voor de lange termijn, omdat deze “break-even”-inflatie ook wordt beïnvloed door een scala aan risicopremies (waaronder een inflatie-onzekerheidspremie en een liquiditeitspremie). Hoewel de “break-even”-inflatie dus enige mutatie laat zien, zijn de inflatieverwachtingen op de lange termijn, zoals die in de SPF tot uitdrukking komen, niet gewijzigd. In de SPF 2003-IV kon echter een lichte opwaartse verschuiving van de waarschijnlijkheidsverdeling van de inflatieverwachtingen op de lange termijn worden waargenomen, maar bij de laatste ronde is deze weer ongedaan gemaakt.3 Deze ontwikkeling loopt parallel aan het beloop van de “break-even”-inflatie. Verwachtingen ten aanzien van de reële bbp-groei en de werkloosheid in het eurogebied De voor 2004 verwachte bbp-groei is met 0,1 procentpunt ten opzichte van de vorige SPF licht opwaarts bijgesteld tot 1,8%. De voor 2005 verwachte groei is ten opzichte van de vorige enquêteronde met 0,1 procentpunt licht neerwaarts bijgesteld tot 2,2%. Uit de door de respondenten gegeven kwalitatieve antwoorden blijkt dat de verwachting van een opleving van de algehele bedrijvigheid in 2004 in hoge mate steunt op het herstel van de wereldeconomie, ondanks de wisselkoersontwikkeling van de afgelopen tijd, gevolgd door een herstel van de binnenlandse vraag. De uit de SPF naar voren komende prognoses voor 2004 en 2005 zijn vergelijkbaar met die in Consensus Economics en de Euro Zone Barometer van januari, die beide een prognose voor de bbp-groei geven van 1,8% in 2004 en 2,1% in 2005. Ten slotte ligt de verwachte groei over vijf jaar (dat wil zeggen in 2008) op 2,3%, 0,1 procentpunt lager dan bij de vorige SPF-enquête. De werkloosheid in het eurogebied zal in 2004 naar verwachting uitkomen op 8,8%, wat een lichte neerwaartse bijstelling inhoudt ten opzichte van de vorige SPF. Deze bijstelling is het gevolg van het feit dat de werkloosheid gedurende de afgelopen economische vertraging minder is gestegen dan was verwacht alsmede van het feit dat de verwachtingen voor de bbp-groei licht opwaarts zijn bijgesteld. Het herstel in 2004 zal naar verwachting echter niet sterk genoeg zijn om een merkbare daling van het werkloosheidspercentage in het eurogebied teweeg te brengen; pas voor 2005 wordt een daling tot 8,5% verwacht. Het door de respondenten getoonde optimisme met betrekking tot de ontwikkelingen op de lange termijn, blijkend uit een verwachte daling van het werkloosheidspercentage tot 7,4% in 2008, is uitdrukkelijk afhankelijk van de tenuitvoerlegging van verdere arbeidsmarkthervormingen. 2 Opgemerkt wordt dat de “break-even”-inflatie de gemiddelde waarde weergeeft van de inflatieverwachtingen voor de looptijd van de beschouwde geïndexeerde obligatie en geen puntschatting voor een bepaald jaar betreft (zoals dat voor de indicatoren van de inflatieverwachtingen voor de lange termijn uit de enquête wél het geval is). Voor een uitgebreide beschrijving van de conceptuele aard van de “break-even”-inflatie wordt verwezen naar Kader 2 “Inflatieverwachtingen op de lange termijn voor het eurogebied afgeleid van geïndexeerde Franse schatkistobligaties” in het Maandbericht van februari 2002. 3 Uitgebreidere resultaten van de enquête zijn beschikbaar op de website van de ECB (http://www.ecb.int/stats/spf/spf.html).
ECB Maandbericht Februari 2004
35
4 P RO D U C T I E , V R A A G E N D E A R B E I D S M A R K T Het reële bbp in het eurogebied is in het derde kwartaal van 2003 toegenomen als gevolg van een bijzonder krachtige versnelling van de totale uitvoer. De groei was breed gespreid over de industrie en de dienstensector. Enquêtegegevens voor januari 2004 wijzen op een voortgaande economische groei rond de jaarwisseling. De indicatoren van de uitgaven van huishoudens blijven gemengde signalen afgeven met betrekking tot de groei van de particuliere consumptie, terwijl het werkloosheidspercentage onveranderd is gebleven. Wat de verdere toekomst betreft, mag worden verwacht dat het geleidelijke herstel, gesteund door zowel de uitvoer als de binnenlandse vraag, zal aanhouden.
4 . 1 P RO D U C T I E E N V R A A G R E Ë E L B B P E N U I T G AV E N C O M P O N E N T E N De gegevens met betrekking tot het reële bbp in het eurogebied in het derde kwartaal van 2003 bevestigen dat het herstel in de tweede helft van 2003 is begonnen. Volgens de tweede raming van de nationale rekeningen, bedroeg de groei op kwartaalbasis van het reële bbp in het eurogebied in het derde kwartaal van 2003 0,4% (zie Grafiek 19). De groeiversnelling van het reële bbp in het eurogebied in het derde kwartaal verhult tegengestelde ontwikkelingen binnen de individuele uitgavencomponenten. Het uitvoersaldo leverde een bijzonder sterke bijdrage aan de groei van het bbp, terwijl de bijdrage van de binnenlandse vraag daarentegen negatief was. De bijdrage van het uitvoersaldo van 0,8 procentpunt werd veroorzaakt door zowel een sterke opleving van de uitvoer als een verdere daling van de invoer. De sterke uitvoergroei was het gevolg van het herstel op de externe afzetmarkten van het eurogebied, terwijl de daling van de invoer het gevolg was van de zwakke binnenlandse vraag in het eurogebied. De negatieve bijdrage van de binnenlandse vraag weerspiegelde in hoofdG r a f i e k 1 9 B i j d r a g e t o t d e re ë l e b b p - g ro e i zaak de grote negatieve invloed van de voor(bijdragen in procentpunten; kwartaalcijfers; voor seizoen raadmutaties, mogelijk als gevolg van het ten gecorrigeerd) einde lopen van de in de eerste helft van 2003 binnenlandse vraag (ongerekend voorraden) opgetreden voorraadaanvulling. De binnenvoorraadmutaties uitvoersaldo landse consumptieve vraag ongerekend voortotale bbp (procentuele mutatie van kwartaal raadmutaties leverde daarentegen een geringe op kwartaal) 1,2 1,2 positieve bijdrage aan de groei van het bbp, via een stijging van zowel de particuliere consumptie als de overheidsconsumptie tezamen 0,8 0,8 met een daling van de bruto investeringen in vaste activa. S E C TO R A L E E N I N D U S T R I Ë L E P RO D U C T I E In het derde kwartaal van 2003 was de groei breed gespreid over de verschillende sectoren. Afgemeten aan de reële toegevoegde waarde, zijn de industriële sector en de dienstensector in het derde kwartaal op kwartaalbasis met respectievelijk 0,5% en 0,4% gegroeid. Recente gegevens wijzen erop dat de industriële productie (ongerekend de bouwnijver-
36
ECB Maandbericht Februari 2004
0,4
0,4
0,0
0,0
-0,4
-0,4
-0,8
III
IV 2002
I
II 2003
III
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
-0,8
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
heid) in het vierde kwartaal krachtig is gebleven hoewel het cijfer voor november op maandbasis ongewijzigd bleef. Deze nulgroei in november, die volgde op een sterke groei in oktober, was het gevolg van een aanzienlijke daling van de industriële productie van energie. De overige industriële hoofdsectoren lieten positieve groeicijfers zien. Ongerekend de energiesector en de bouwnijverheid, nam de industriële productie in november met 0,6% toe. Bovendien blijkt dat, met inbegrip van de cijfers over november, de gegevens omtrent de orderontvangsten met een verdere groei van de industriële productie in het vierde kwartaal. Op de wat langere termijn bezien is de ontwikkeling van de industriële productie verder verbeterd. In de afgelopen maanden hebben de sectoren halffabrikaten en investeringsgoederen een positieve bijdrage geleverd aan de groei van de industriële productie (ongerekend de bouwnijverheid en de energiesector) (zie Grafiek 20). Volgens de door de Europese Commissie gehouden enquête onder producenten is de bezettingsgraad in de verwerkende industrie in januari 2004 afgenomen ten opzichte van het niveau van drie maanden geleden. Het cijfer voor januari is echter niet geheel vergelijkbaar met de gegevens voor eerdere perioden als gevolg van veranderingen in de landendekking. Dit cijfer heeft namelijk betrekking op het eurogebied met uitzondering van Frankrijk, aangezien wijzigingen in de bij de Franse enquêtes gebruikte vragenlijsten hebben geleid tot belangrijke structurele reeksbreuken in de resultaten voor Frankrijk. De jongste ontwikkeling binnen deze indicator moet derhalve met grote behoedzaamheid worden geïnterpreteerd. Rekening houdend met het feit dat Frankrijk niet in het cijfer is begrepen, blijkt dat de bezettingsgraad in januari 2004 waarschijnlijk niet is gedaald.
G r a f i e k 2 0 B i j d r a g e t o t d e g ro e i va n d e i n d u s t r i ë l e p ro d u c t i e
G r a f i e k 2 1 I n d u s t r i ë l e p ro d u c t i e , p ro d u c e n t e nve r t ro u w e n e n P u rc h a s i n g Managers' Index (PMI)
(bijdragen in procentpunten; voor seizoen gecorrigeerd) investeringsgoederen consumptiegoederen halffabrikaten totaal ongerekend bouwnijverheid en energie (%)
(maandcijfers; voor seizoen gecorrigeerd)
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0
-1,0
-1,5
-1,5
-2,0
-2,0
-2,5
-2,5 1999
2000
2001
2002
2003
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De getoonde gegevens zijn berekend als voortschrijdende driemaands gecentreerde gemiddelden ten opzichte van het overeenkomstige gemiddelde drie maanden daarvoor.
industriële productie 1) (links) producentenvertrouwen 2) (rechts) PMI 3) (rechts) 3
12
2
8
1
4
0
0
-1
-4
-2
-8
-3
-12 1999
2000
2001
2002
2003
Bronnen: Eurostat, conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie, Reuters en berekeningen van de ECB. 1) Verwerkende industrie; procentuele mutaties per driemaands periode. 2) Procentuele saldi; mutaties t.o.v. drie maanden daarvoor. 3) Afwijkingen van een indexwaarde van 50.
ECB Maandbericht Februari 2004
37
E N Q U Ê T E G E G E V E N S VO O R D E V E RW E R K E N D E I N D U S T R I E E N D E D I E N S T E N S E C TO R De uit enquêtes afgeleide indicatoren wijzen voor de periode tot en met januari 2004 op een aanhoudende groei binnen de verwerkende industrie en de dienstensector. Wat de verwerkende industrie betreft, is de indicator van het producentenvertrouwen van de Europese Commissie in januari gestegen, waardoor de daling van december 2003 deels ongedaan is gemaakt. Behalve in december is het producentenvertrouwen sinds medio 2003 bij voortduring gestegen en ligt nu op het niveau van het trendgemiddelde. Gelet op de mutaties ten opzichte van drie maanden geleden blijkt echter dat de verbeteringen in de loop van het vierde kwartaal enigszins zijn afgenomen (zie Grafiek 21). De stijging van het producentenvertrouwen in januari was het gevolg van belangrijk verbeterde productieverwachtingen, bij een ongewijzigde beoordeling van de orderportefeuilles en de voorraden gereed product. Uit een uitsplitsing naar industriële hoofdsectoren blijkt dat de verbetering van het producentenvertrouwen was geconcentreerd in de sector halffabrikaten en met name de sector investeringsgoederen. Het vertrouwen binnen de sector consumptiegoederen bleef daarentegen ongewijzigd. De Purchasing Managers Index (PMI) voor de verwerkende industrie is in januari 2004 ook verder gestegen. Evenals in december was deze stijging echter betrekkelijk gering. Desalniettemin lijkt de algehele ontwikkeling binnen de PMI gedurende de afgelopen maanden nog steeds globaal vergelijkbaar met die gedurende eerdere perioden van herstel. De stijging van de PMI in januari was breed gespreid over de verschillende componenten, met geringe stijgingen in de indices voor de productie, de orderontvangG r a f i e k 2 2 D e t a i l h a n d e l s ve r ko p e n , sten, de voorraden ingekocht product en de ve r t ro u w e n b i n n e n d e d e t a i l h a n d e l e n levertijden van leveranciers, en een ongewijc o n s u m e n t e nve r t ro u w e n zigde index voor de werkgelegenheid. (maandcijfers)
Binnen de dienstensector blijkt de vertrouwensindicator van de Europese Commissie in januari te zijn afgenomen. Het niveau van de indicator bevindt zich thans nog ruim onder de eerder geregistreerde hoogste niveaus. Gezien de betrekkelijk sterke stijgingen gedurende de afgelopen negen maanden, brengt de recente daling vooralsnog toch geen wijziging in het beeld van een opleving binnen de dienstensector. Van de samenstellende componenten heeft de beoordeling van het ondernemingsklimaat en met name van de vraag gedurende de afgelopen maanden aan de daling bijgedragen, terwijl de verwachtingen met betrekking tot de vraag zijn verbeterd. De bedrijvigheidsindex uit de Purchasing Managers-enquête in de dienstensector is in januari 2004 gestegen, na in december 2003 te zijn gedaald. Met uitzondering van de werkgelegenheidsindex hebben alle componenten van de enquête in januari een verbetering laten zien. Al met al is sinds het voorjaar van 2003 in de bedrijvigheidsindex voor de dienstensector een belangrijke verbetering opgetreden.
38
ECB Maandbericht Februari 2004
detailhandelsverkopen 1) (links) consumentenvertrouwen 2) (rechts) vertrouwen binnen de detailhandel
2)
(rechts)
4,0
20
3,5
16
3,0
12
2,5
8
2,0
4
1,5
0
1,0
-4
0,5
-8
0,0
-12
-0,5
-16
-1,0
-20 1999
2000
2001
2002
2003
Bronnen: Conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie en Eurostat. 1) Mutaties in procenten per jaar; voortschrijdende driemaands gecentreerde gemiddelden; gecorrigeerd voor het aantal werkdagen. 2) Procentuele saldi; voor seizoen en afwijkingen van het gemiddelde gecorrigeerd. De uitkomsten voor het consumentenvertrouwen in het eurogebied voor januari 2004 hebben als gevolg van wijzigingen in de Franse enquêtes geen betrekking op Frankrijk. Zij zijn derhalve niet geheel vergelijkbaar met eerdere uitkomsten.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
I N D I C ATO R E N VA N D E B E S T E D I N G E N VA N H U I S H O U D E N S De indicatoren voor de korte termijn duiden op een zwak blijvende particuliere consumptie in het vierde kwartaal van 2003. Bovendien geven de vertrouwensindicatoren voor januari 2004 nog steeds tamelijk gemengde signalen af met betrekking tot de ontwikkeling van de particuliere consumptie(zie Grafiek 22). De detailhandelsverkopen zijn in oktober ten opzichte van september gestegen, maar de beschikbare landengegevens over november wijzen niet op hogere detailhandelsverkopen in het vierde kwartaal als geheel. Bovendien zijn de registraties van nieuwe personenauto’s in het vierde kwartaal afgenomen, wat een neerwaarts effect heeft gehad op de groei van de particuliere consumptie in die periode. De indicator van het consumentenvertrouwen van de Europese Commissie is in januari onveranderd gebleven. De resultaten van de enquête onder consumenten voor januari zijn echter, evenals die van de bovenvermelde enquête met betrekking tot de bezettingsgraad, niet geheel vergelijkbaar met die van eerdere enquêtes. Als gevolg van wijzigingen in de Franse enquête onder consumenten, die aanleiding hebben gegeven tot een belangrijke reeksbreuk in de resultaten, is Frankrijk niet begrepen in het totaal voor het eurogebied voor januari. Hiermee rekening houdend kan enige daling van het consumentenvertrouwen zijn opgetreden. Het vertrouwen binnen de detailhandelssector, dat hierdoor niet wordt beïnvloedt, is in januari toegenomen. Deze verbetering in januari heeft de daling gedurende de voorgaande maand weer deels ongedaan gemaakt. Al met al lijkt het vertrouwen binnen de detailhandel de volatiele maar opwaartse tendens die zich sinds begin 2003 voordoet te hebben voortgezet. De stijging in januari 2004 was de resultante van een sterke verbetering van de verwachtingen ten aanzien van het toekomstige bedrijfsklimaat en een ongewijzigde beoordeling van het huidige bedrijfsklimaat en van de voorraden. G r a f i e k 2 3 We r k l o o s h e i d
4.2 ARBEIDSMARKT WERKLOOSHEID Er hebben zich in december nog steeds geen duidelijke tekenen van een verbetering op de arbeidsmarkt voorgedaan. Het gestandaardiseerde werkloosheidspercentage bedroeg in december 8,8%, ongewijzigd sinds maart 2003 (zie Grafiek 23). Ook uitgesplitst naar geslacht zijn de werkloosheidspercentages ongewijzigd gebleven. Uit de uitsplitsing naar leeftijdscategorie blijkt dat het werkloosheidspercentage onder jongeren in december licht is afgenomen, en wel tot 16,6%, terwijl het voor personen van 25 en ouder gelijk is gebleven. Het voor seizoen gecorrigeerde aantal werklozen is in december van maand op maand met ongeveer 15.000 afgenomen, maar lag ten opzichte van december 2002 ongeveer 270.000 hoger.
(maandcijfers; voor seizoen gecorrigeerd) mutatie per maand, duizenden (links) % beroepsbevolking (rechts)
150
10,5
100
10,0
50
9,5
0
9,0
-50
8,5
-100
8,0
-150
7,5 1999
2000
2001
2002
2003
Bron: Eurostat.
ECB Maandbericht Februari 2004
39
Ta b e l 6 We r k g e l e g e n h e i d s g ro e i (mutaties in procenten t.o.v. voorgaande periode; voor seizoen gecorrigeerd) Twaalfmaandscijfers 2001 2002
Gehele economie waarvan: Landbouw en visserij Industrie Industrie m.u.v. bouwnijverheid Bouwnijverheid Diensten Handel en transport Financiële en zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur
Kwartaalcijfers 2002 III
2002 IV
2003 I
2003 II
2003 III
1,4
0,4
0,0
0,0
0,0
0,1
0,0
-0,6 0,4 0,3 0,5 1,9 1,6 3,9 1,3
-2,2 -1,2 -1,4 -0,7 1,3 0,4 2,3 1,5
-0,6 -0,4 -0,4 -0,3 0,2 0,0 0,2 0,3
-0,4 -0,5 -0,6 -0,1 0,2 0,0 0,4 0,3
-0,7 -0,3 -0,4 0,0 0,2 0,2 0,1 0,2
-0,2 -0,2 -0,5 0,4 0,2 0,2 0,3 0,2
-0,3 -0,6 -0,5 -0,9 0,2 0,3 0,3 0,1
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
WERKGELEGENHIED De werkgelegenheidsgroei was in het derde kwartaal van 2003 nul, wat erop wijst dat het werkgelegenheidsniveau sinds medio 2002 globaal stabiel is gebleven (zie Tabel 6). De ontwikkeling van de werkgelegenheid is echter per sector verschillend geweest. In de industrie vertoonde de werkgelegenheid in het derde kwartaal van 2003 een verdere daling van 0,6% op kwartaalbasis, met name in de bouwnijverheid, terwijl zich in de dienstensector een verdere stijging van 0,2% voordeed. Ondanks enkele verbeteringen lijken de enquêteresultaten er nog steeds op te wijzen dat de arbeidsmarktontwikkeling waarschijnlijk zwak zal blijven. Voor de verwerkende industrie zijn de indicator van de werkgelegenheidsverwachtingen van de Europese Commissie en de werkgelegenheidsindex binnen de PMI weliswaar sinds medio 2003 licht verbeterd, maar bevinden zich nog steeds op een betrekkelijk laag niveau. In januari 2004 lag de werkgelegenheidsindex binnen de PMI nog steeds onder de drempelwaarde van 50, die een groei van de werkgelegenheid aangeeft. In de dienstensector zijn de indicator van de werkgelegenheidsverwachtingen van de Europese Commissie en de werkgelegenheidsindex binnen de PMI sinds medio 2003 ook slechts gematigd gestegen en recentelijk zelfs iets afgenomen.
4 . 3 VO O R U I T Z I C H T E N VO O R D E E C O N O M I S C H E B E D R I J V I G H E I D De meest recente gegevens en enquête-indicatoren wijzen op een voortgezette groei rond de jaarwisseling. De conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie wijzen bijvoorbeeld op een breed gedragen verbetering van de beoordeling van zowel de huidige als de verwachte economische toestand (zie Kader 4 “Een beoordeling van de huidige en toekomstige economische toestand volgens enquêtes van de Europese Commissie”). Voor de toekomst is de verwachting dat de uitvoer onder invloed van de krachtige buitenlandse vraag verder zal toenemen, ondanks de afname van de relatieve prijsconcurrentie van het eurogebied als gevolg van de appreciatie van de euro. Ook de binnenlandse vraag, tot dusver gematigd, zal naar verwachting herstellen. De groei van de investeringen zou baat moeten hebben bij het lage renteniveau, het over het algemeen gunstige financieringsklimaat en de verbeterde economische omstandigheden wereldwijd. Ook het voortdurende streven van bedrijven om hun winstgevendheid te vergroten zouden moeten bijdragen tot het herstel van de investeringen. Daarnaast zal de particuliere consumptie naar verwachting geschraagd worden door een stijging van het reële besteedbare inkomen als gevolg
40
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
van gunstige ruilvoeteffecten. Dit vooruitzicht wordt weerspiegeld door de beschikbare prognoses, die alle wijzen op een geleidelijk herstel in de loop van dit jaar en daarna (zie Kader 3 voor de uitkomsten van de Survey of Professional Forecasters 2004-I). Kader 4
E E N B E O O R D E L I N G VA N D E H U I D I G E E N TO E KO M S T I G E E C O N O M I S C H E O M S TA N D I G H E D E N VO L G E N S E N Q U Ê T E S VA N D E E U RO P E S E C O M M I S S I E Enquêtes, zoals de maandelijks door de Europese Commissie gehouden conjunctuurenquêtes, vormen nuttige indicatoren voor de analyse van economische grootheden.1 De indicatoren van het producentenvertrouwen geven bijvoorbeeld een goed beeld van de industriële productie, terwijl het consumentenvertrouwen enige indicatie geeft van ontwikkelingen in de particuliere consumptie. Daarnaast wordt met deze enquêtes gepeild hoe producenten de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de verwerkende industrie, en consumenten de huidige en toekomstige economische omstandigheden, beoordelen. De beoordelingen van toekomstige en huidige ontwikkelingen in de verwerkende industrie en de consumptieve sector kunnen fors uiteenlopen. Verschillen tussen de indicatoren met betrekking tot huidige ontwikkelingen en de toekomstige toestand kunnen met behulp van diverse maatstaven worden geanalyseerd. In dit Kader wordt naar twee maatstaven in het bijzonder gekeken. Ten eerste kunnen discrepanties in bepaalde perioden vastgesteld worden door de historische kruiselingse correlatiestructuur tussen deze twee indicatoren als referentiepunt te nemen. Verwachtingen ten aanzien van de productie in de verwerkende industrie lopen normaal gesproken één maand vooruit op de beoorG r a f i e k A R e c e n t e e n ve r w a c h t e p ro d u c t i e i n d e ve r w e r ke n d e i n d u s t r i e
G r a f i e k B B e o o rd e l i n g va n c o n s u m e n t e n va n d e h u i d i g e e n t o e ko m s t i g e economische toestand
(procentuele saldi; voortschrijdende driemaands gemiddelden; genormaliseerde reeks)
(procentuele saldi; voortschrijdende driemaands gemiddelden; genormaliseerde reeks)
productietrend van afgelopen maanden verwachtingen t.a.v. productie voor komende maanden
huidige economische toestand verwachtingen t.a.v. economische toestand voor komende maanden
2,0
2,0
1,5
1,5
1,5
1,5
1,0
1,0
1,0
1,0
0,5
0,5
0,5
0,5
2,0
2,0
0,0
0,0
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-0,5
-0,5
-1,0
-1,0
-1,0
-1,0
-1,5
-1,5
-1,5
-1,5
-2,0
-2,0
-2,0 1999
2000
2001
2002
2003
Bronnen: Europese Commissie en berekeningen van de ECB. Toelichting: Overeenkomstig het gemiddelde lopen verwachtingen één maand vooruit.
-2,0 1999
2000
2001
2002
2003
Bronnen: Europese Commissie en berekeningen van de ECB. Toelichting: Overeenkomstig het gemiddelde lopen verwachtingen twee maanden vooruit.
1 In het artikel “Enquêtes met betrekking tot de bedrijvigheid, de prijzen en de arbeidsmarktontwikkelingen in het eurogebied: kenmerken en toepassingen” in het Maandbericht van januari 2004 wordt uitgebreid besproken hoe de uitkomsten van enquêtes voor het eurogebied gebruikt kunnen worden voor economische analyse.
ECB Maandbericht Februari 2004
41
deling van de productie van de afgelopen tijd. De verwachtingen van consumenten met betrekking tot de toekomstige economische toestand lopen ongeveer twee maanden vooruit op de beoordeling van de huidige economische omstandigheden. Ten tweede kunnen discrepanties ook vastgesteld worden door de verschillen tussen de twee indicatoren te vergelijken met het gemiddelde verschil. In dit verband is het opmerkelijk dat de indicatoren van de toekomstige en huidige ontwikkelingen per ultimo 2001 en begin 2002 voor zowel de verwerkende industrie als de consumptieve sector gemengde signalen afgaven. Een snelle verbetering van de verwachtingen van producenten en consumenten kwam niet tot uiting in de beoordeling van de toenmalige omstandigheden. Dit leidde uiteindelijk tot een neerwaartse correctie van de verwachtingen (zie Grafiek A en B). Een vergelijkbaar patroon deed zich voor in de enquêtes voor diensten en de detailhandel. Meer in het bijzonder begonnen de verwachtingen ten aanzien van de productie in de verwerkende industrie in november 2001 aan te trekken, terwijl de beoordeling van de toenmalige productie nog immer terugliep en pas vier maanden later, in maart 2002, enige verbetering liet zien. Vergeleken met het patroon in de voorgaande perioden was het verschil tussen de twee reeksen gedurende het overgrote deel van 2002 aanzienlijk. Hoewel de verwachtingen van huishoudens ten aanzien van de economie tussen december 2001 en mei 2002 aanzienlijk verbeterden, verslechterde de beoordeling van de toenmalige economische omstandigheden gedurende deze gehele periode verder. Daardoor nam het verschil tussen de twee reeksen tussen juli 2002 en januari 2003 fors toe, om vervolgens te verdwijnen toen de verwachtingen beduidend verslechterden. De situatie van dit moment blijkt nogal te verschillen van die in 2001-2002. De huidige discrepantie voor de verwerkende industrie is kleiner dan die in 2001-2002. Belangrijker nog is dat de verwachtingen ten aanzien van de productie en de huidige ontwikkelingen zich met de gebruikelijke vertraging ontwikkelen. De beide reeksen vertoonden in juli 2003 een verbetering, met name voor de verwachtingen. Het blijkt dat de beoordelingen van consumenten ten aanzien van de toekomstige en de huidige economische omstandigheden beide een verbetering laten zien, zij het minder snel dan bij eerdere oplevingen. Bovendien lopen de twee reeksen niet noemenswaard uiteen, hoewel de verwachtingen meer aantrekken dan de beoordeling van de economische situatie van dit moment. Al met al lijken de uitkomsten van de enquêtes in 2003 een evenwichtiger beeld te schetsen van de beoordelingen van de huidige en toekomstige ontwikkelingen dan in 2001-2002. Dit kan worden gezien als een positief signaal ten aanzien van de vooruitzichten voor zowel de verwerkende industrie als de consumptie.
42
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Wisselkoers- en betalingsbalansontwikkelingen
5 W I S S E L KO E R S - E N B E TA L I N G S B A L A N S O N T W I K K E L I N G E N 5 . 1 W I S S E L KO E R S E N Na in november en december 2003 aanhoudend in waarde te zijn gestegen, liet de euro in nominaal-effectieve termen gedurende januari en begin februari 2004 een waardedaling zien. Deze waardedaling was met name sterk ten opzichte van het Britse pond en de Japanse yen, terwijl de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar licht in waarde is gedaald. A M E R I K A A N S E D O L L A R / E U RO Na een lichte appreciatie begin januari 2004, is de euro later in die maand ten opzichte van de Amerikaanse dollar in waarde gedaald (zie Grafiek 24). De positie van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro werd geschraagd door de publicatie van diverse enquêtegegevens en vertrouwensindicatoren die duidden op een verbetering van de vooruitzichten voor de Amerikaanse economie. Bovendien leken marktdeelnemers betekenis te verlenen aan de afname van het Amerikaanse handelstekort in november in samenhang met de sterke netto kapitaalinvoer in diezelfde maand. De Amerikaanse dollar werd tegen het einde van de beschouwde periode verder gesteund door een meer positieve beoordeling van de Amerikaanse economische vooruitzichten na de vergadering van het Federal Open Market Committee (FOMC) op 28 januari. Vervolgens werd dit positieve effect echter deels tenietgedaan door de bekendmaking van tegenvallende maar toch nog sterke groeicijfers van het bbp van de Verenigde Staten in het vierde kwartaal van 2003. Al met al noteerde de euro op 4 februari USD 1,25, minder dan 1% onder het niveau van eind december en 10,7% boven het gemiddelde over 2003. J A PA N S E Y E N / E U RO In januari en begin februari is de euro in waarde gedaald ten opzichte van de Japanse yen (zie Grafiek 24). De Japanse yen is tevens in waarde gestegen ten opzichte van de Amerikaanse dollar, vooral als reactie op een algehele verbetering van de vooruitzichten voor de Japanse economie in combinatie met de sterke groei van de uitvoer. De opwaartse druk op de yen is echter deels gecompenseerd doordat de Japanse autoriteiten tot valutamarktinterventies overgingen om de
G r a f i e k 2 4 W i s s e l ko e r s e n (daggegevens; 3 november 2003 - 4 februari 2004)
USD/EUR 1,30 1,28 1,26 1,24 1,22 1,20 1,18 1,16 1,14 1,12
nov.
dec. 2003
jan. 2004
1,30 1,28 1,26 1,24 1,22 1,20 1,18 1,16 1,14 1,12
JPY/EUR (links) JPY/USD (rechts) 139
114
137
112
135
111
133
109
132
108
130
106
128
104
126
103
124
nov.
dec. 2003
jan. 2004
101
GBP/EUR (links) GBP/USD (echts) 0,74
0,61
0,73
0,60
0,72
0,59
0,71
0,58
0,70
0,57
0,69
0,56
0,68
0,55
0,67
0,54
0,66
nov.
dec. 2003
jan. 2004
0,53
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
43
G r a f i e k 2 5 W i s s e l ko e r s e n b i n n e n h e t ERM-II
G r a f i e k 2 6 D e e f f e c t i eve w i s s e l ko e r s va n d e e u ro : b e l o o p e n u i t s p l i t s i n g 1 )
(daggegevens; 3 november 2003 - 4 februari 2004)
(daggegevens; 3 november 2003 - 4 februari 2004)
DKK/EUR
Index: 1999 I = 100
7,70
7,70
7,60
7,60
7,50
7,50
7,40
7,40
7,30
7,30
7,20
nov
dec. 2003
jan. 2004
107
107
106
106
105
105
104
104
103
103
102
102
101
101
100
100
7,20
Bron: ECB. Toelichting: De horizontale lijnen geven de spilkoers (DKK 7,46) en de fluctuatiemarges aan (± 2,25% voor DKK).
waardestijging van de yen ten opzichte van de Amerikaanse dollar te beperken. Daarnaast leken de in de markt levende verwachtingen dat verdere interventies zouden volgen versterkt te zijn door het besluit van de Bank van Japan van 20 januari om de liquiditeitsverhoudingen te verruimen door de doelstelling voor de bij haar aangehouden rekening-couranttegoeden te verhogen. De Bank van Japan gaf aan dat met deze maatregel werd beoogd haar beleidskoers om deflatie tegen te gaan te bevestigen en een aanhoudend economisch herstel te waarborgen. Op 4 februari noteerde de euro JPY 132,04, 2,2% onder het niveau van eind december en bijna 1% boven het gemiddelde over 2003.
99
nov.
dec. 2003
jan. 2004
99
Bijdragen aan mutaties van de effectieve wisselkoersen 2) 31 december 2003 - 4 februari 2004 (in procentpunten) 0,2
0,2
-0,0
-0,0
-0,2
-0,2
-0,4
-0,4
-0,6
-0,6
-0,8
-0,8
-1,0
-1,0 AUD CHF GBP KRW SEK USD CAD DKK JPY NOK SGD HKD
Bron: ECB. 1) Een stijging van de index betekent een appreciatie van de effectieve wisselkoers ten opzichte van twaalf valuta's. 2) De mutaties zijn berekend met behulp van handelsgewichten ten opzichte van twaalf belangrijke handelspartners.
B R I T S P O N D / E U RO In januari en begin februari is de euro ook ten opzichte van het Britse pond in waarde gedaald (zie Grafiek 24). De beduidende appreciatie van het Britse pond stond vooral in verband met de publicatie van gunstige gegevens die duidden op een sterke economische groei in het Verenigd Koninkrijk. Op 4 februari noteerde de euro GBP 0,68, 3,2% onder het niveau van eind december en 1,5% onder het gemiddelde over 2003. A N D E R E E U RO P E S E VA L U TA ’ S Binnen het ERM-II bleef de Deense kroon binnen een zeer nauwe bandbreedte vlakbij de spilkoers schommelen (zie Grafiek 25). Wat de overige Europese valuta’s betreft, vertoonde de euro in de loop van januari en begin februari een aanzienlijke waardestijging ten opzichte van de Noorse kroon alsmede een beperktere waardestijging ten opzichte van de Zwitserse frank en de Zweedse kroon.
44
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Wisselkoers- en betalingsbalansontwikkelingen
E F F E C T I E V E W I S S E L KO E R S VA N D E E U RO Op 4 februari lag de nominaal-effectieve wisselkoers van de euro, gemeten ten opzichte van de valuta’s van twaalf belangrijke handelspartners van het eurogebied, 1,3% onder het niveau van eind december en 4,0% boven het gemiddelde niveau over 2003 (zie Grafiek 26). De waardedaling van de euro in effectieve termen is in hoofdzaak het gevolg van de daling van de euro ten opzichte van het Britse pond en de Japanse yen.
5 . 2 B E TA L I N G S B A L A N S In november hield de in de voorgaande maanden opgetreden krachtige groei van de uitvoer van goederen niet aan, terwijl de invoer van goederen wel is gestegen. Mede daardoor liep het overschot op de voor seizoen gecorrigeerde lopende rekening in die maand terug. De gegevens op basis van driemaands gemiddelden tot en met november duiden op een lichte stijging van de uitvoer vanuit het eurogebied, hetgeen strookt met de verbetering in de externe omgeving van het eurogebied en de toenemende exportorders. Over een iets langere termijn beschouwd, begon het twaalfmaands gecumuleerde goederenoverschot in het eurogebied, na in de eerste helft van 2003 te zijn gedaald, vanaf het derde kwartaal van 2003 af te vlakken. Op de financiële rekening waren de kapitaalstromen uit hoofde van directe investeringen en het effectenverkeer tezamen in november nabij evenwicht. LOPENDE REKENING EN HANDELSBALANS Voor seizoen gecorrigeerd vertoonde de lopende rekening van het eurogebied in november 2003 een overschot van EUR 1,7 miljard (overeenkomend met een niet voor seizoen gecorrigeerd overschot van EUR 4,4 miljard). Dit was het gevolg van overschotten op zowel de goederen- als de dienstenrekening, die deels werden gecompenseerd door tekorten op de inkomens- en de inkomensoverdrachtenrekening. Ten opzichte van de bijgestelde cijfers over oktober 2003, is het overschot op de voor seizoen gecorrigeerde lopende rekening met EUR 6,3 miljard gedaald. Deze daling werd voornamelijk veroorzaakt door een daling van de overschotten op zowel de G r a f i e k 2 7 S a l d o o p d e l o p e n d e re ke n i n g va n h e t e u ro g e b i e d e n g o e d e re n s a l d o
G r a f i e k 2 8 Vo l u m e va n d e h a n d e l m e t l a n d e n b u i t e n h e t e u ro g e b i e d 1 )
(EUR miljard; maandcijfers; voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde cijfers)
(index 2000 = 100; voor seizoen gecorrigeerd; voortschrijdend driemaand gemiddelde) uitvoer uit landen buiten het eurogebied uitvoer naar landen buiten het eurogebied
saldo lopende rekening goederensaldo 150
150
100
100
50
50
0
0
-50
110
110
105
105
100
100
-50
-100
-100 2000
Bron: ECB.
2001
2002
2003
95
95 2002
2003
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat. 1) De meest recente waarnemingen betreffen oktober 2003.
ECB Maandbericht Februari 2004
45
goederen- als de dienstenrekening (met respectievelijk EUR 3,2 miljard en EUR 1,9 miljard) enerzijds, en een stijging van het tekort op de inkomensoverdrachtenrekening met EUR 4,2 miljard anderzijds. Deze ontwikkelingen werden slechts ten dele gecompenseerd door een daling van het tekort op de inkomensrekening met EUR 3 miljard. Op de langere termijn bezien blijkt dat het twaalfmaands gecumuleerde overschot op de lopende rekening in de eerste helft van 2003 is afgenomen, waarna zich een stabilisatie heeft ingezet (zie Grafiek 27). Aan dit beloop lagen voornamelijk ontwikkelingen in het overschot op de goederenrekening ten grondslag. Als gevolg van zowel een toename van de uitvoer als een afname van de invoer liet het overschot op de goederenrekening in het derde kwartaal van 2003 een stijging zien. De goederenuitvoer lijkt deze stijgende tendens tot en met oktober te hebben vertoond, om in november af te nemen. Gelet op de volatiliteit van de maandelijkse gegevens dient deze jongste daling van de uitvoer echter met enige omzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Berekeningen op basis van driemaands gemiddelden duiden op een lichte toename van de uitvoer van het eurogebied (zie Grafiek G29 en G30 in de Tabellenreeks 7.1 in “Statistieken voor het eurogebied” elders in dit Maandbericht). Dit strookt met de verbetering in de externe omgeving van het eurogebied en de stijgende exportorders. Naar volume en prijzen uitgesplitste handelsgegevens – gebaseerd op de tot oktober 2003 beschikbare Statistieken van de buitenlandse handel – verschaffen een beter inzicht in het recente beloop van het overschot op de goederenrekening. De mutaties in de uitvoer- en invoerwaarden zijn voornamelijk het gevolg van volumeontwikkelingen; noch de uitvoerprijzen noch de invoerprijzen zijn immers beduidend veranderd. Met name in het derde kwartaal nam het volume van de uitvoer met bijna 2% (kwartaal-op-kwartaal) toe ten opzichte van de in de voorgaande drie kwartalen opgetekende dalingen (zie Grafiek 28). De opleving van de buitenlandse vraag in die periode lijkt een van de belangrijkste factoren te zijn achter het herstel van het uitvoervolume. De buitenlandse vraag was vooral afkomstig uit Azië met uitzondering van Japan – in overeenstemming met de sterke groei die in deze regio werd gemeten – en uit Midden- en Oost-Europa. Tezelfdertijd bleef in het derde kwartaal de groei van de uitvoer naar de Verenigde Staten gematigd. Wat de invoer betreft, liep het volume van de invoer uit landen buiten het eurogebied in het derde kwartaal met bijna 1,5% terug. Mogelijk kan dit worden toegeschreven aan een zwakkere binnenlandse vraag gedurende deze periode, met name bij de invoerintensieve categorieën zoals investeringen en voorraden. Over het geheel gezien kwam het twaalfmaands gecumuleerde saldo op de lopende rekening tot en met november 2003 uit op een niveau dat ongeveer EUR 35,0 miljard onder dat van november 2002 lag (zie Grafiek 27), hetgeen vooral kon worden toegeschreven aan een daling van het overschot op de goederenrekening en een stijging van het tekort op de inkomensrekening. De daling van het twaalfmaands gecumuleerde goederenoverschot was vooral het gevolg van de waardedaling van de goederenuitvoer (met EUR 23,4 miljard). Hieraan lijken zowel de geringe buitenlandse vraag in de eerste helft van 2003 en het effect van de waardestijging van de euro ten grondslag te liggen. De stijging van de euro verklaart deels waarschijnlijk ook de daling van de ontvangsten op de inkomensbalans - en de daaraan gerelateerde stijging van het inkomenstekort – over deze periode. Hierin komt tot uiting dat de in vreemde valuta ontvangen inkomens, omgerekend in euro´s, een lagere waarde vertegenwoordigen. FINANCIËLE REKENING Op de financiële rekening waren de kapitaalstromen uit hoofde van de directe investeringen en het effectenverkeer tezamen nabij evenwicht, waarbij zich in november 2003 een netto kapitaal-
46
ECB Maandbericht Februari 2004
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Wisselkoers- en betalingsbalansontwikkelingen
G r a f i e k 2 9 De netto directe investeringen en het netto effectenverkeer van het eurogebied (EUR miljard; twaalfmaands gecumuleerde gegevens) netto directe investeringen en netto effectenverkeer tezamen netto directe investeringen netto effectenverkeer
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150 2002
2003
Bron: ECB. Toelichting: Een positief (negatief) getal geeft een netto instroom in (uitstroom uit) het eurogebied aan.
invoer voordeed van EUR 2,2 miljard. Dit was voornamelijk het gevolg van een netto kapitaalinvoer uit hoofde van de directe investeringen (EUR 6,5 miljard): een netto kapitaalinvoer uit hoofde van het aandelenverkeer (EUR 8,8 miljard) werd meer dan gecompenseerd door een netto kapitaaluitvoer uit hoofde van transacties in schuldbewijzen (EUR 13,1 miljard). Ten grondslag aan de ontwikkelingen in de netto kapitaalstromen uit hoofde van directe investeringen lagen voornamelijk de investeringen door niet-ingezetenen in kapitaaldeelnemingen in het eurogebied, terwijl ingezetenen van het eurogebied kapitaal uit het buitenland terugtrokken.
Wat het effectenverkeer betreft, hebben de in de markt levende verwachtingen van een verdere waardestijging van de euro wellicht in verband gestaan met de netto kapitaalinvoer in november uit hoofde van transacties in aandelen. Omgekeerd lijkt de netto kapitaaluitvoer uit hoofde van schuldbewijzen niet volledig toe te schrijven aan rendementsoverwegingen onder beleggers. Op de langere termijn bezien blijkt uit twaalfmaands gecumuleerde cijfers tot en met november 2003 dat de kapitaalstromen uit hoofde van de directe investeringen en het effectenverkeer tezamen globaal in evenwicht zijn (zie Grafiek 29). De netto kapitaaluitvoer bedroeg in november EUR 2,4 miljard, tegen een gecumuleerde netto kapitaalinvoer van EUR 58,5 miljard in het voorgaande jaar. Dit was in hoofdzaak het gevolg van de daling van de netto kapitaalinvoer bij het effectenverkeer, met name door de toename van de door ingezetenen van het eurogebied aangehouden buitenlandse schuldbewijzen en in mindere mate aandelenbeleggingen. Wat de grensoverschrijdende aandelentransacties betreft, lieten zowel de actief- als de passiefzijde in deze categorie na het tweede kwartaal van 2003 een globale stabilisatie zien.
ECB Maandbericht Februari 2004
47
48
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN D E E C O N O M I E Ë N VA N D E TO E T R E D I N G S L A N D E N O P D E D R E M P E L VA N D E E U RO P E S E U N I E Op 1 mei 2004 zullen tien landen uit Centraal- en Oost-Europa en uit het MiddellandseZeegebied toetreden tot de Europese Unie (EU). In termen van aantal toetredingslanden (TL) gaat het om de grootste uitbreiding sedert de oprichting van de EU. Opmerkelijk is ook dat de meeste toekomstige nieuwe lidstaten na een transitiefase overgeschakeld zijn van een planeconomie op een markteconomie, wat in de bewuste economieën gepaard is gegaan met fundamentele institutionele en structurele wijzigingen. De nieuwe lidstaten zullen met een derogatie deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie (EMU). Dit betekent dat zij niet meteen overgaan op de euro, maar dat zij er zich toe hebben verbonden in een latere fase de eenheidsmunt in te voeren, meer bepaald wanneer zij aan de in het Verdrag vastgelegde criteria zullen hebben voldaan. In dit artikel wordt nader ingegaan op enkele cruciale macro-economische en structurele kenmerken van deze economieën, nu de toetredingslanden op de drempel van het EU-lidmaatschap staan. Het bevat een toelichting bij enkele fundamentele economische indicatoren, een overzicht van de recente economische ontwikkelingen in de toetredingslanden en, vervolgens, een iets meer gedetailleerde beschrijving van een aantal indicatoren die inzicht verschaffen in hun economische betrekkingen met de huidige, 15 leden tellende Europese Unie. INLEIDING De Europese Unie nadert haar tot dusver grootste uitbreiding, zowel qua aantal nieuwe landen als wat de verscheidenheid ervan betreft. Tien landen uit Centraal- en OostEuropa alsook uit het MiddellandseZeegebied – Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije enTsjechië - worden op 1 mei 2004 lid van de EU. De uitbreiding is in de eerste plaats omvangrijk door het grote aantal toetredingslanden. De grotere economische diversiteit van haar kant heeft vooral te maken met het feit dat alle toekomstige nieuwe lidstaten met uitzondering van de twee landen uit het Middellandse-Zeegebied - de afgelopen 15 jaar een transitieproces hebben doorgemaakt van een planeconomie naar een markteconomie. Tijdens dat proces werkten de toetredingslanden nieuwe institutionele en juridische kaders uit, stelden ze hun economieën open voor de internationale handel en kapitaalstromen en hervormden zij hun productiestructuren. Als onderdeel van datzelfde proces werden de banksectoren geconsolideerd en werden financiële markten opgericht. Als gevolg van een en ander hebben de toetredingslanden hun buitenlandse handel voornamelijk geheroriënteerd op de EU-landen en zijn ze begonnen met het aantrekken van
omvangrijke kapitaalstromen uit hoofde van buitenlandse directe investeringen (BDI). Aan de vooravond van hun toetreding tot de EU, bevinden deze landen zich in een vergevorderd stadium van dat transitieproces. De nakende uitbreiding van de EU biedt een passende gelegenheid om nader in te gaan op de recente ontwikkelingen en de voornaamste structurele kenmerken van hun economieën.
I BELANGRIJKE GEGEVENS EN CIJFERS De tien toetredingslanden hebben een gezamenlijke bevolking van 75 miljoen inwoners, dat is plusminus een vijfde van de huidige EU-bevolking. Qua bevolkingsgrootte zijn er grote verschillen tussen de toetredingslanden: Polen telt ongeveer de helft van de totale bevolking van de toetredingslanden; dan volgen Hongarije en Tsjechië met elk om en nabij tien miljoen burgers. De resterende landen hebben hooguit zo'n vijf miljoen inwoners, terwijl de twee landen uit het MiddellandseZeegebied minder dan één miljoen inwoners tellen. In vergelijking met de landen die nu reeds deel uitmaken van de EU zijn de meeste nieuwe lidstaten dus relatief klein. Het economische gewicht dat de toekomstige nieuwe landen in termen van bbp vertegenECB Maandbericht Februari 2004
49
Ta b e l 1 B evo l k i n g e n n o m i n a a l b b p va n d e t o e t re d i n g s l a n d e n ( 2 0 0 2 )
Bevolking (miljoenen) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Nominaal bbp (EUR miljard)
Polen Tsjechië Hongarije Slowakije Litouwen Letland Slovenië Estland Cyprus Malta
TL-10 EU-15 TL-10/EU-15 (%)
38,6 10,2 10,2 5,4 3,5 2,3 2,0 1,4 0,7 0,4
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
74,7 381,7 20%
Polen Tsjechië Hongarije Slowakije Slovenië Litouwen Cyprus Letland Estland Malta
200 78 69 25 23 15 11 9 7 4
TL-10 EU-15 TL-10/EU-15 (%)
441 9170 5%
Bronnen: Europese Commissie en Eurostat.
2 R E C E N T E M A C RO - E C O N O M I S C H E ONTWIKKELINGEN
Wanneer we meer in detail op de ontwikkelingen ingaan, vertoonden de meeste toetredingslanden de afgelopen jaren een significant desinflatieproces. In 2003 daalde het gewogen gemiddelde van de HICP-inflatie in de landen als geheel van 2,7% in 2002 en 5,7% in 2001 tot 2,0% (zie Tabel 2). Niettemin verloopt het desinflatieproces tot dusver in alle landen heterogeen. Terwijl de momenteel lage inflatiepercentages in de gehele regio onmiskenbaar profijt hebben getrokken van beleidskaders die uitgesproken toegespitst zijn op de bestrijding van de inflatie, hebben bovendien andere factoren die maar tijdelijk kunnen blijken te zijn, zoals het beloop van de voedingsmiddelenprijzen, de wisselkoersen en de economische activiteit, ook een rol gespeeld.
De macro-economische ontwikkelingen in de toetredingslanden zijn de voorbije jaren globaal genomen gunstig geweest. Het jaar 2003 was ter zake geen uitzondering. De landen bereikten in hun geheel beschouwd een krachtige economische groei, ondanks de wereldwijd moeilijke situatie; ze slaagden er ook in de inflatie in toom te houden. Zodoende hebben ze vorderingen gemaakt zowel in het inhaalproces als in het desinflatieproces, dat is in reële zowel als in nominale convergentie. De thans twee belangrijkste zwakke punten houden verband met het begrotingstekort en met het tekort op de lopende rekening die hoog gebleven zijn of in verscheidene landen nog zijn opgelopen.
In 2003 lieten ongeveer de helft van de toetredingslanden inflatiepercentages onder het EUgemiddelde optekenen en enkele van hen vertoonden recentelijk zelfs een inflatie in de buurt van nul of een negatieve inflatie (namelijk Tsjechië, Litouwen en Polen). Voorts zijn er verschillende landen met een nog steeds hoge inflatie. In Hongarije, Slowakije en Slovenië schommelde de inflatie in 2003 binnen een marge van 4,7-8,8%. In Slowakije leidden de aanpassingen van een aantal gereguleerde prijzen bijvoorbeeld tot een stijging van de totale inflatie met maar liefst 5 procentpunten in 2003. Over het algemeen zal de voltooiing van de prijsliberalisering tot een met een markteconomie verenigbaar niveau
woordigen in de uitgebreide, 25 lidstaten tellende Unie (EU-25) zal met 5% veel geringer zijn dan hun aandeel in de bevolking. Het totale bbp tegen werkelijke marktprijzen bedraagt in deze landen circa €440 miljard vergeleken met €9.200 miljard in de huidige EU-15. Deze asymmetrie is het resultaat van een nog steeds relatief grote kloof in termen van inkomen per hoofd van de bevolking tussen de huidige en de nieuwe EU-lidstaten (de verschillen inzake de inkomens per hoofd van de bevolking en de implicaties daarvan voor de groeidynamiek worden nader toegelicht in paragraaf 3).
50
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN
Ta b e l 2 E n ke l e m a c ro - e c o n o m i s c h e i n d i c a t o re n i n d e t o e t re d i n g s l a n d e n HICP-inflatie (mutatiepercentage op jaarbasis)
Reëel bbp (mutatiepercentage op jaarbasis)
Begrotingssaldo van de gezamenlijke overheid (in procenten bbp)
2001
2002
2003
2001
2002
2003
Cyprus Tsjechië Estland Hongarije Letland Litouwen Malta 2) Polen Slowakije Slovenië
2,0 4,5 5,6 9,1 2,5 1,3 2,9 5,3 8,6 7,0
2,8 1,4 3,6 5,2 2,0 0,4 2,2 1,9 7,5 3,3
4,0 -0,1 1,4 4,7 2,9 -1,0 1,6 0,7 5,7 8,8
4,0 3,1 6,5 3,8 7,9 6,5 -1,2 1,0 2,9 3,8
2,0 2,0 6,0 3,5 6,1 6,8 1,7 1,3 2,9 4,4
TL-10 EU-15
5,7 2,2
2,7 2,1
2,0 2,0
2,5 1,7
2,4 1,1
1)
2001
2002
2003
2,0 2,2 4,4 2,9 6,0 6,6 0,8 3,3 2,1 3,8
-3,0 -5,0 0,2 -4,1 -1,6 -1,9 -7,0 -3,5 -2,5 -5,4
-3,5 -6,7 1,3 -9,2 -3,0 -1,7 -6,2 -3,8 -2,4 -7,2
3,1 0,8
-3,8 -0,9
-5,1 -1,9
De economieën van de toetredingslanden op de drempel van de Europese Unie
Saldo op de lopende rekening (in procenten bbp) 1)
2001
2002
2003
-5,4 -7,6 0,4 -4,8 -2,9 -2,4 -7,4 -4,1 -2,0 -5,0
-4,3 -5,4 -6,0 -3,4 -9,6 -4,8 -4,4 -2,9 0,2 -8,4
-5,3 -6,0 -12,2 -4,0 -7,6 -5,3 -1,3 -2,6 1,4 -8,0
-4,4 -6,6 -15,2 -6,2 -8,6 -5,7 -6,6 -2,9 0,5 -3,8
-4,7 -2,7
-4,2 0,3
-3,9 1,0
-4,4 0,5
1)
Bronnen: Eurostat, Europese Commissie, programma's voor de periode voorafgaand aan de toetreding. Toelichting: De aggregaten zijn gewogen aan de hand van het nominale bbp in 2002. 1 Ramingen. 2 Voor Malta verwijzen de gegevens naar de CPI. Het cijfer voor 2003 is de raming uit het op 2003 betrekking hebbende programma voor Malta.
waarschijnlijk in een aantal landen opwaartse druk blijven uitoefenen op het prijsniveau. Voorts zal ook de onderliggende structurele prijsconvergentie die resulteert uit het inhaalproces inzake inkomensniveaus (het zogeheten Balassa-Samuelson-effect) een rol blijven spelen. Bijgevolg blijft een oplopende inflatie op de middellange termijn een stellige mogelijkheid en blijft de uitdaging om de desinflatie verder na te streven en een omgeving met lage inflatie te verankeren, voortbestaan. De beleidsrente is teruggelopen in overeenstemming met de tijdens de afgelopen jaren geboekte vooruitgang inzake desinflatie en de verbeterde inflatievooruitzichten en dat proces heeft geleid tot een dalende lange-termijnrente in de gehele regio. Niettemin is de beleidsrente in nagenoeg alle toetredingslanden nog steeds hoger dan die in het eurogebied. Bovendien is er sinds medio 2003 grotendeels een einde gekomen aan de dalende trend van de beleidsrente. In Hongarije deed er zich zelfs een significante ommekeer voor, aangezien de beleidsrentetarieven sinds juni 2003 fors werden opgetrokken. Terwijl de rente in Tsjechië over de gehele rendementscurve die van het eurogebied van zeer nabij volgde, is zulks niet het geval in de andere toetredingslanden (zie Grafiek 1). In
Hongarije, en in mindere mate Slowakije, is de rendementscurve thans omgebogen, wat een strikte monetaire-beleidskoers in het korte segment van de curve weergeeft, maar tevens verwachtingen van een lagere inflatie op de langere termijn. De wisselkoersen vertoonden een zeer verschillend verloop in de regio. In landen met koppelingen of strikt geleide wisselkoersstelsels, zijn de nominale wisselkoersen ten opzichte van de euro stabiel gebleven. Aanzienlijke wisselkoersmutaties werden G r a f i e k 1 R e n d e m e n t s c u r ve n i n e n ke l e t o e t re d i n g s l a n d e n i n j a n u a r i 2 0 0 4 (procenten; looptijden) eurogebied Tsjechië Hongarije Polen Slowakije 14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2 0
0 3 6 1 maanden maanden jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
6 jaar
7 jaar
8 jaar
9 jaar
10 jaar
Bronnen: Bloomberg en ECB-berekeningen.
ECB Maandbericht Februari 2004
51
G r a f i e k 2 N o m i n a l e w i s s e l ko e r s e n t e n o p z i c h t e va n d e e u ro
G r a f i e k 3 B e g ro t i n g s s a l d i va n d e g e z a m e n l i j ke ove r h e i d
(opwaartse beweging = appreciatie van de nationale valuta; index januari 2002 = 100)
(procenten bbp)
Slowaakse koruna Tsjechische koruna Hongaarse forint Sloveense tolar Poolse zloty
2004 2003 2002 2
110
110
100
100 90
90
2
0
0
-2
-2
-4
-4
-6
-6
-8
-8
-10
70 jan.
-10 1
80
80
april
juli 2002
okt.
jan.
april
juli 2003
okt.
70 jan. 2004
1 2 3 4 5
2
Hongarije Slowakije Tsjechië Malta Polen
3
4
5
6
7
8
6 7 8 9 10
Cyprus Letland Slovenië Litouwen Estland
9
10
Bron: ECB
daarentegen opgetekend in landen met meer flexibele stelsels. In Polen vertoonde de zloty een grote volatiliteit en deprecieerde in 2003 met 14,5% ten opzichte van de euro. De volatiliteit van de wisselkoers nam ook toe in Hongarije, waar de forint in 2003 onder druk kwam te staan en ten opzichte van de euro met 10% deprecieerde; de recente depreciatie hield wellicht verband met de bezorgdheid over de vooruitzichten ten aanzien van de begrotingsconsolidatie en de inflatie. Wat de prestaties inzake productie betreft, bleef de reële bbp-groei vorig jaar veerkrachtig; het groeitempo bedroeg naar schatting ongeveer 3,1% voor het geheel van de toetredingslanden. Dat is een relatief snel expansietempo, vooral gezien de moeilijke mondiale situatie en de lage groei in de EU. Het is opmerkelijk dat de samenstelling van de groei vorig jaar in vele toetredingslanden veranderde; er was een grotere bijdrage van de particuliere consumptie en de overheidsuitgaven, terwijl de bruto-investeringen in vaste activa en, vooral, de netto-uitvoer een minder belangrijke rol gingen spelen. Wat het begrotingsbeleid betreft, waren de resultaten in verscheidene toetredingslanden de laatste jaren zwak en het totale begro-
52
ECB Maandbericht Februari 2004
Toelichting: de cijfers betreffende 2002 zijn resultaten; de cijfers voor 2003 en 2004 zijn doelstellingen. Gerangschikt volgens cijfers voor 2002. Voor 2004 streeft de Estse regering een begroting in evenwicht na. De horizontale lijn geeft het tekortniveau van 3% bbp aan. Bron: de op 2003 betrekking hebbende economische programma's voor de periode voorafgaand aan de toetreding.
tingstekort voor al de landen bleef in 2003 naar schatting grotendeels ongewijzigd op zowat 5% bbp. De stijging van de tekorten van 3,8% bbp in 2001 tot 5,1% bbp in 2002 sloeg derhalve niet om, ondanks de aantrekkende groeicijfers. Bovendien lijken de huidige begrotingstekorten in de meeste toetredingslanden vooral van structurele aard te zijn, terwijl de automatische stabilisatoren een beperkte rol speelden. Teneinde de begrotingssituatie te stabiliseren, zullen de toetredingslanden derhalve hun overheidsfinanciën en inkomensstructuren op duurzame en toekomstgerichte wijze moeten blijven hervormen. Wat de afzonderlijke landen betreft, waren de begrotingsonevenwichtigheden in 2003 het grootst in Cyprus, Tsjechië, Hongarije, Malta en Slovakije. Voor deze groep van landen wordt het tekort van de totale overheid op een gewogen gemiddelde van 6,1% bbp geraamd. Volgens de economische programma's voor de periode voorafgaand aan de toetreding, hebben de meeste toetredingslanden hun begrotingsstrategieën voor de middellange termijn versoepeld ten opzichte van hun plannen voor het jaar voordien en
Ta b e l 3 S c h u l d va n d e g e z a m e n l i j ke ove r h e i d i n 2 0 0 3
G r a f i e k 4 L o p e n d e t e ko r t e n e n i n s t ro m e n va n B D I
(procenten bbp)
(procenten bbp)
Cyprus Estland Hongarije Letland Litouwen Malta Polen Slovenië Slowakije Tsjechië TL-10 EU-15
60,3 5,4 57,9 16,7 23,3 66,4 45,1 27,4 45,1 30,7 42,4 64,1
Bron: Europese Commissie, herfstprognoses 2003.
hebben daarbij de noodzakelijke begrotingsconsolidatie verder uitgesteld. Bijgevolg loopt het niveau van de overheidsschuld in verscheidene landen op, hoewel het gemiddelde voor de groep als geheel veel lager ligt dan het huidige EU-gemiddelde. Het schuldniveau per bbp varieert van 5,4% in Estland tot 66,4% in Malta (zie Tabel 3). De lopende tekorten liepen in 2003 in de tien landen als geheel verder op tot 4,4% bbp. Die tekorten waren bijzonder hoog in de Baltische Staten, waar ze stegen tot zowat 9% bbp. Vooruitblikkend, mag worden verwacht dat, gezien het hogere beleggingsrendement, de toetredingslanden lopende tekorten zullen vertonen. Indien deze laatste echter zo hoog uitvallen dat ze aanleiding geven tot een ongunstige dynamiek van de buitenlandse schuld, kan de houdbaarheid op de middellange en de langere termijn in het gedrang komen. Gezien hun hoge groeiverwachtingen, trekken de toetredingslanden aanzienlijke kapitaalstromen aan. Ter zake zij opgemerkt dat het grootste gedeelte van de instroom van kapitaal nog steeds verband lijkt te houden met productiviteitsverhogende investeringen. De samenstelling van de kapitaalinstroom is recentelijk evenwel verschoven van de instroom van BDI naar een groter aandeel van schuldenscheppende kapitaalinvoer, met inbegrip van overheidsschuld. Terwijl het tekort op de lopende rekening de voorbije jaren bijna integraal werd gedekt door de instroom van
ARTIKELEN De economieën van de toetredingslanden op de drempel van de Europese Unie
lopend tekort netto-instroom van BDI COE-5 10,0
10,0
9,0
9,0
8,0
8,0
7,0
7,0
6,0
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
3,0
3,0
2,0
2,0
1,0
1,0
0,0
2001
2002
20031)
0,0
Baltische Staten 10,0
10,0
9,0
9,0
8,0
8,0
7,0
7,0
6,0
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
3,0
3,0
2,0
2,0
1,0
1,0
0,0
2001
2002
20031)
0,0
TL-10 10,0
10,0
9,0
9,0
8,0
8,0
7,0
7,0
6,0
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
3,0
3,0
2,0
2,0
1,0 0,0
1,0 2001
2002
20031)
0,0
Bronnen: ECB, Europese Commissie, Economische programma's voor de periode voorafgaand aan de toetreding en IMF. Toelichting: de vijf Centraal-en Oost-Europese landen (COE-5): Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië; de Baltische Staten: Estland, Letland en Litouwen. De cijfers zijn gewogen aan de hand van het nominale bbp van 2002. 1) Prognoses.
ECB Maandbericht Februari 2004
53
Ta b e l 4 E c o n o m i s c h b e l a n g va n e n s p re i d i n g va n d e w e r k g e l e g e n h e i d ove r d e s e c t o re n ( 2 0 0 2 ) Economisch belang (procenten bbp)
Spreiding van de werkgelegenheid ( procenten van het totaal )
Landbouw
Industrie en bouwnijverheid
Diensten
Landbouw
Industrie en Diensten bouwnijverheid
Cyprus Estland Hongarije Letland Litouwen Malta Polen Slovenië Slowakije Tsjechië TL-10
4,1 5,4 3,7 4,7 7,1 2,8 3,1 3,3 4,4 3,2 3,5
20,3 29,3 30,7 24,7 30,5 28,1 30,3 36,0 31,1 37,3 31,6
75,6 65,3 65,6 70,6 62,4 69,1 66,5 60,7 64,5 59,5 64,9
5,1 6,9 6,2 15,1 17,4 2,0 26,3 11,0 6,2 4,8 15,8
23,4 31,2 34,1 24,4 27,4 31,7 26,2 37,0 38,5 40,0 31,2
71,4 62,0 59,7 60,5 55,2 66,3 47,5 52,0 55,3 55,3 53,0
Griekenland Portugal Spanje EU-15
7,0 3,5 3,2 2,0
22,3 28,0 28,5 27,0
70,8 68,5 68,2 71,0
15,3 12,0 5,9 3,9
24,2 34,0 29,4 28,2
60,4 54,0 64,7 67,8
Bronnen: Europese Commissie en Eurostat.
BDI, daalde die kapitaalinvoer in 2003 en ontstond er een aanzienlijke kloof tussen de BDIbedragen en de gezamenlijke tekorten (zie Grafiek 4). Dat kan deels worden toegeschreven aan de voltooiing van het privatiseringsproces en aan het feit dat oplopende begrotingstekorten geleid hebben tot de uitgifte van meer obligaties, die dan weer vooral werden aangekocht door buitenlandse investeerders.
3 S T R U C T U R E L E K E N M E R K E N VA N D E E C O N O M I E Ë N VA N D E TO E T R E D I N G S LANDEN In deze paragraaf worden enkele belangrijke structurele kenmerken van de toetredingslanden onder de loep genomen teneinde, aan de vooravond van hun toetreding tot de EU, meer inzicht te verschaffen in hun economieën. De nadruk wordt gelegd op sectorale structuren, basiskenmerken van de economische dynamiek, product- en arbeidsmarkten, handelspatronen, internationaal concurrentievermogen en de ontwikkelingen in de financiële sectoren. A L G E M E N E S E C TO R A L E S T R U C T U R E N De economische transformatie heeft aanzien-
54
ECB Maandbericht Februari 2004
lijke veranderingen teweeggebracht in de structuren van de toetredingslanden van Centraal- en Oost-Europa, waardoor hun sectorale structuren nauwer zijn gaan aansluiten bij die van de EU. De structurele veranderingen waren minder uitgesproken in Cyprus en Malta, de twee toetredingslanden die geen transitie doormaakten. Alles samen zijn het economische belang van de drie overkoepelende sectoren - landbouw, industrie en diensten - en de spreiding van de werkgelegenheid in die sectoren geleidelijk geëvolueerd naar EU-gemiddelden. In 2002 was het aandeel van de landbouw en de industrie in het bbp echter nog steeds groter in de toetredingslanden dan in de EU, terwijl de dienstensector er iets kleiner is (zie Tabel 4). De sectorale verschillen ten opzichte van de EU zijn doorgaans meer uitgesproken in termen van spreiding van werkgelegenheid over de drie voornaamste sectoren. Bovendien vertonen de landen onderling significante verschillen met betrekking tot het aandeel van de respectieve sectoren en de spreiding van de werkgelegenheid. Met name Letland en Litouwen hebben een aanzienlijk grotere landbouwsector dan het EU-gemiddelde, in termen zowel van bbp als van aandeel in de totale werkgelegenheid. In Polen is het aandeel van de werkgelegenheid
ARTIKELEN
G r a f i e k 5 B b p p e r h o o f d va n d e b evo l k i n g i n t e r m e n va n ko o p k r a c h t p a r i t e i t
inclusief fasen van stabilisatie die gepaard gingen met periodes van trage of negatieve bbp-groei (zie Kader 1).
(procenten van het EU-gemiddelde) 2002 1993 TL-10 gewogen gemiddelde 2002 1) TL-10 gewogen gemiddelde 1993 1) 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1
2
1 Portugal 2 Griekenland 3 Slovenië
3
4
5
4 Cyprus 5 Tsjechië 6 Hongarije
6
7
8
9
7 Malta 8 Slowakije 9 Estland
10
11
12
10 Litouwen 11 Polen 12 Letland
Bron: Europese Commissie. 1) Gewogen aan de hand van het nominale bbp van 2002.
in de landbouwsector ruim zesmaal groter dan het EU-gemiddelde, terwijl het economisch belang van de landbouwsector vrij vergelijkbaar is met dat van de EU, wat op een aanzienlijke productiviteitskloof wijst. Gezien de leeftijdsstructuur van de landbouwgemeenschap - vele landbouwers zitten namelijk tegen hun pensioen aan - zit er mettertijd waarschijnlijk een snelle vermindering van de werkgelegenheid in de landbouwsector van de toetredingslanden aan te komen. In Tsjechië en Slovenië is het economisch belang van de industriële sectoren beduidend groter dan het EU-gemiddelde, terwijl de dienstensectoren er nog steeds aanzienlijk kleiner zijn. H O O F D K E N M E R K E N VA N D E E C O N O M I S C H E DY N A M I E K In de meeste toetredingslanden verschilde het verloop van de economische groei gedurende het hele transitieproces van het laatste anderhalve decennium vrij sterk van dat in de EU. Na recessies bij de aanvang van de hervormingsfase aan het begin van de jaren negentig zijn de economieën van de meeste toetredingslanden sneller gegroeid dan die van de EU. Bovendien hadden vele toetredingslanden te kampen met scherpere conjunctuurschommelingen dan de EU-lidstaten en ondergingen ze verscheidene idiosyncratische schokken,
De economieën van de toetredingslanden op de drempel van de Europese Unie
De toetredingslanden lieten tijdens de periode 1996-2002 een gemiddelde bbp-groei van 3,6% optekenen, tegen 2,3% in de EU. Binnen de groep van toetredingslanden valt Tsjechië in negatieve zin op, aangezien het reële bbp er slechts met 1,6% groeide als gevolg van de stabilisatiecrisis in 1997-99. De hogere groeicijfers in de toetredingslanden kunnen hoofdzakelijk worden verklaard door de verbeterde macro-economische stabiliteit en - van het midden van de jaren negentig tot het einde ervan - ook door de correctie van de zeer lage activiteitsniveaus na de recessie in de beginfase van de transitie. Zoals blijkt uit Grafiek 5 is het bbp per hoofd van de bevolking van de toetredingslanden als geheel toegenomen van 42% van het EU-gemiddelde in 1993 (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) tot 49% in 2002. De niveauverschillen tussen de afzonderlijke landen zijn aanzienlijk, gaande van 35% in Letland tot 74% in Slovenië en Cyprus in 2002. Terwijl sommige landen hun achterstand tegenover de EU-gemiddelden niet of slechts in beperkte mate inliepen, boekten andere – in het bijzonder Polen, Litouwen, Estland, Hongarije en Slovenië – heel wat vooruitgang. Gelet op de verschillen in inkomenspeil, zouden de afzonderlijke landen een sterk verschillende tijdspanne nodig kunnen hebben om de kloof te dichten die hun reële bbp per hoofd van de bevolking vertoont ten opzichte van de EU. De ervaring zowel binnen als buiten de EU leert bovendien dat een succesvolle convergentie afhangt van een gezond economisch beleid en van een reeks andere factoren die de economische groei bepalen. In de veronderstelling dat de reële bbp-groei in de EU rond de potentiële groei blijft en dat de toetredingslanden ten opzichte van de EU positieve groeiverschillen van 2 procentpunten laten optekenen, zouden de verst gevorderde toetredingslanden (Cyprus en Slovenië) het EU-gemiddelde zowat rond het midden van het volgende decennium kunnen bereiken. Tsjechië zou een reële-inkomensconvergentie ECB Maandbericht Februari 2004
55
Kader
T H E I L S O N G E L I J K H E I D S C O Ë F F I C I Ë N T O M D E V E R S C H I L L E N I N G RO E I DY N A M I E K T E METEN Een handige manier om verschillen in economische dynamiek samen te brengen in één indicator, is het gebruik van Theils U-ongelijkheidscoëfficiënt, die in 1967 werd ingevoerd door Henri Theil. Die coëfficiënt werd heel vaak gehanteerd op het gebied van de welvaartseconomie inzake inkomensverdeling en is meer recentelijk ook toegepast op tijdreeksen. Formeel wordt de ongelijkheidscoëfficiënt tussen twee tijdreeksen gedefinieerd als de genormaliseerde wortel van het gemiddelde gekwadrateerde verschil.1 Wordt die coëfficiënt toegepast op de groeidynamiek in de toetredingslanden, dan toont hij aan dat er nog een aanzienlijk verschil bestaat tussen deze landen en de EU-landen. Dat heeft te maken met uiteenlopende gemiddelde groeicijfers, met iets grotere productieschommelingen en met het feit dat dieptepunten en pieken zich niet steeds op hetzelfde tijdstip voordoen. Ve r s c h i l l e n i n b b p - g ro e i t u s s e n e n ke l e g ro e p e n va n l a n d e n e n d e v i j f g ro o t s t e e c o n o m i e ë n va n h e t e u ro g e b i e d 1 )
De waarde van de U-statistiek ligt tussen nul en één. Voor twee reeksen die gelijk zijn, is U (Theils ongelijkheidscoëfficiënt en de componenten ervan, gelijk aan nul en naarmate U groter is, wordt 1996-2003-II, op grond van procentuele groeicijfers op jaarde ongelijkheid groter. De coëfficiënt kan verbasis) der worden ontleed in drie componenten die de wegens covariantie-verschillen wegens variantie-verschillen relatieve bijdrage aangeven van drie bronnen wegens gemiddelde verschillen die specifiek zijn voor de totale ongelijkheid 0,6 0,6 tussen de twee reeksen. Het gaat om (i) het 0,5 0,5 verschil in de gemiddelden van de reeksen, (ii) 0,4 0,4 het verschil in de respectieve variantie in de reeksen en (iii) het gebrek aan synchronie of 0,3 0,3 covariantie tussen de reeksen. Die opsplitsing 0,2 0,2 is met name interessant omdat ze aantoont hoe 0,1 0,1 ongelijkheid in groeipatronen drie verschillende oorzaken heeft, namelijk uiteenlopende 0,0 0,0 TL-8 Denemarken, Griekenland gemiddelden (verschillen in het peil van de (toetredingslanden, Zweden en en Portugal trendmatige groei), uiteenlopende varianties excl. Cyprus en Malta) het Verenigd Koninkrijk (verschillen in productievolatiliteit) en het ontBron: Eurostat en ECB-berekeningen. 1) Agregaat van Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en breken van een covariantietrend (cyclische Nederland. asynchronie en veranderingen in de dynamiek van de trendmatige groei). Grafiek 6 geeft de verschillen in groeidynamiek en de componenten ervan weer tussen de acht toetredende "transitie"-landen (TL-8) en de vijf grootste economieën in het eurogebied, waarbij voor 1996 tot medio 2003 kwartaalgegevens worden gebruikt. 2 De grafiek toont aan dat de ongelijkheid, gemiddeld beschouwd, groter was voor de toetredingslanden dan voor Griekenland en Portugal, enerzijds, en voor Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds. Het is opmerkelijk dat de ongelijkheid wegens covariantieverschillen van gelijke orde van grootte was in die drie groepen van landen, terwijl de gemiddelde verschillen iets scherper waren in de toetredingslanden dan in Griekenland en Portugal. Er zijn ook verschillen tussen de toetredingslanden en de andere twee landengroepen in termen van variantieverschillen, met andere woorden productievolatiliteit. Bovendien zij opgemerkt dat de ongelijkheid in diverse toetredingslanden aanzienlijk verschilde. 1 Zie R. Pindyck en D. Rubinfeld (1997), Econometric models and econometric forecasts, 4th Edition, pp. 210-211. 2 Zie ook R. Süppel (2003), "Comparing economic dynamics in the EU and CEE accession countries", ECB Working Paper No. 267.
56
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN bereiken in de jaren 2020; en voor Hongarije, Malta en Slowakije zou dat het geval zijn over drie decennia. Ten slotte zouden de lagereinkomenslanden die inkomensconvergentie bereiken rond het midden van de eeuw. Convergentie naar de relatieve positie van Portugal en Griekenland, de twee EU-landen die momenteel het laagste bbp per hoofd van de bevolking laten optekenen met zowat 70% van het EU-gemiddelde, is nu reeds een feit in Cyprus en Slovenië, terwijl dat – volgens de gehanteerde veronderstellingen – tussen 6 en 35 jaar zou vergen voor de andere landen. De gemiddelde standaardafwijking van de reële bbp-groei bedroeg in de landen van Centraal- en Oost-Europa 2,4 procentpunten tussen 1996 en medio 2003, wat veel meer was dan in de vijf grootste economieën uit het eurogebied, waar de afwijking tussen 1,1 en 1,8 procentpunt schommelde. De standaardafwijkingen van de toetredingslanden lagen ver uiteen. De vijf Centraal- en Oost-Europese economieën lieten gemiddeld een veel kleinere standaardafwijking optekenen dan de Baltische Staten, wat deels een weerspiegeling is van de recessie in de nasleep van de Russische crisis in 1998 en van het daaropvolgende herstel, maar wat ook te maken kan hebben met de geringe omvang van die landen. Al met al kan worden gesteld dat de groeipatronen enigszins verschillen van die van de EU, wat voor de beleidsmakers een uitdaging kan inhouden. Niettemin zullen verdere handelsintegratie, intra-industriële specialisatie en macro-economische stabilisatie, indien ze in goede banen worden geleid, tijdens de komende jaren bijdragen tot een verdere synchronisatie met de huidige EU. A R B E I D S - E N P RO D U C T M A R K T E N De toetredingslanden als geheel hebben te kampen met hoge werkloosheidscijfers (gemiddeld 13,6% voor alle landen in 2002). Er bestaan echter grote onderlinge verschillen tussen de landen, aangezien de werkloosheidsgraad varieert van 3,9% in Cyprus tot
19,9% in Polen. Het aandeel van de langdurige werkloosheid (langer dan een jaar) in de toetredingslanden is aanzienlijk – het betrof in 2001 gemiddeld meer dan 50% van alle werklozen – en bijgevolg vergelijkbaar met het percentage in tal van EU-landen (EUgemiddelde in 2001: 45%). In een aantal toetredingslanden ging de economische groei niet (of slechts zeer recentelijk) gepaard met een daling van de werkloosheid. In combinatie met het hoge niveau van de langdurige werkloosheid, wijst dit erop dat de werkloosheid in hoge mate een structureel en niet zozeer een conjunctureel fenomeen is. Onder de vermoedelijke oorzaken van de aanhoudend hoge werkloosheidscijfers vermelden we de mismatch inzake scholing en de geringe interregionale arbeidsmobiliteit. Zo komen regio's met een hoge werkloosheid veel vaker voor in de toetredingslanden dan binnen de EU.
De economieën van de toetredingslanden op de drempel van de Europese Unie
De mobiliteit tussen jobs en de creatie van nieuwe banen, gemeten aan de hand van de jobrotatiegraden, zijn in de meeste toetredingslanden scherp gedaald sinds het begin van de jaren negentig, toen de eerste transitiefasen aanleiding gaven tot een hoge jobrotatiegraad. De afgelopen jaren hebben de jobrotatiegraden in de meeste toetredingslanden een niveau bereikt dat vergelijkbaar is met dat van de EU-landen. Voor zover beschikbaar, werpen de overige indicatoren van de arbeidsmarktflexibiliteit, waaronder de wetgeving inzake bescherming tegen ontslag, een gunstig licht op de toetredingslanden. Zo kan die wetgeving als minder strikt worden beschouwd dan in de EU. De nominale loonstijging in de toetredingslanden is sterk afgenomen in het kielzog van de desinflatie. Dit lijkt erop te wijzen dat de nominale loondynamiek in de meeste toetredingslanden reageert op inflatieveranderingen. Tot dusver was er in de toetredingslanden nauwelijks behoefte aan een neerwaartse flexibiliteit van de nominale lonen, dankzij het inhaalproces, enerzijds, en de tot voor kort hogere gemiddelde inflatie dan in de EU, anderzijds. Eén uitzondering was de ervaring ECB Maandbericht Februari 2004
57
van sommige sectoren in de Baltische landen, die bijzonder zwaar werden getroffen door de Russische crisis, en waar de nominale lonen blijkbaar een neerwaartse flexibiliteit vertoonden. Deels als gevolg van grote loondiscrepanties tussen de particuliere en de overheidssectoren, hebben in enkele toetredingslanden recentelijk omvangrijke eenmalige aanpassingen van de lonen in de overheidssector plaatsgevonden. Deze ontwikkeling kan een precedent zijn voor de lonen van de particuliere sector, waardoor de algemene looneisen worden opgedreven. Daarenboven kunnen sommige toetredingslanden geconfronteerd worden met een loondruk als gevolg van de reglementering inzake minimumlonen en van opwaartse aanpassingen van de gereguleerde prijzen. De aanzienlijke stijgingen van de minimumlonen die recentelijk in sommige landen zijn opgetekend, kunnen makkelijk overslaan naar de hogere loonschalen, waardoor de algemene loonstijging met enige vertraging toeneemt. De nominale looncontracten in de toetredingslanden zijn in de regel van relatief korte duur. De loonvormingskaders en de rol die de vakbonden spelen in de loonvorming verschillen van land tot land. De collectieve loononderhandelingen die in de toetredingslanden plaatsvinden, gebeuren meestal op ondernemingsniveau. Met uitzondering van Slowakije en Cyprus, waar de sectorale loononderhandelingen de overhand hebben, en Slovenië, waar de loonvorming vooral plaatsvindt binnen een gecentraliseerd kader, verloopt het loononderhandelingsproces in de toetredingslanden in hoge mate gedecentraliseerd. De nominale rigiditeiten vormen niet alleen een potentieel item voor de arbeidsmarkten, maar tevens voor de productmarkten. De nominale prijsflexibiliteit hangt doorgaans nauw samen met de mate van productmarktregulering. De toetredingslanden hebben vrij snel werk gemaakt van productmarktderegulering. De aanvaarding van het acquis van de eenheidsmarkt heeft bijgedragen tot de vooruitgang die dat proces heeft geboekt. Terwijl
58
ECB Maandbericht Februari 2004
de toetredingslanden enkele jaren geleden voornamelijk alle grondstoffenprijzen hebben geliberaliseerd, worden de prijzen voor water, elektriciteit, verwarming en andere nutsvoorzieningen in de meeste gevallen nog steeds gereguleerd. Bijgevolg vertegenwoordigen de gereguleerde prijzen in sommige landen nog steeds een relatief belangrijk aandeel in de consumptiepakketten. Volgens het Transitieverslag van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) over 2003 bedroeg het aandeel van de voorgeschreven prijzen in de consumptiepakketten van de Centraal- en Oost-Europese landen gemiddeld circa 16% in 2003, met aanzienlijke onderlinge verschillen. Bovendien meldde de EBWO dat sommige landen moeite hadden om de prijzen voor nutsvoorzieningen op een peil te brengen dat de kosten volledig zou dekken. De EBWO oordeelt dat het concurrentiebeleid in de toetredingslanden gekenmerkt wordt door "een aantal afdwingende maatregelen om het marktmisbruik in te dijken en een concurrerende omgeving te bevorderen, inclusief de ontmanteling van conglomeraten met een dominante positie [en een] forse afbouw van de toegangsbeperkingen". Volgens de EBWO zijn heel wat markttoegangsbeperkingen opgeheven. Bovendien duidt de hoge openheidsgraad die kenmerkend is voor de meeste toetredingslanden, op een relatief hoog concurrentiepeil in de branche van de verhandelbare goederen. O P E N H E I D E N H A N D E L S PAT RO N E N Behalve Polen, zijn de toetredingslanden kleine en zeer open economieën, waarbij de gemiddelde openheidsgraad voor de toetredingslanden als geheel 99,3% bbp bedraagt, tegen 69% voor het gewogen gemiddelde van de afzonderlijke EU-landen waneer de intracommunautaire handel in aanmerking wordt genomen. De toetredingslanden met de hoogste openheidsgraad zijn Estland, Malta en Slowakije. Opmerkelijk is dat de landen die het hoogste handelsaandeel met de EU-15 vertonen - zoals Tsjechië Hongarije, Polen en Slovenië - niet de landen zijn met de hoogste
G r a f i e k 6 H a n d e l b i n n e n d e u i t g e b re i d e EU (Handel met de toekomstige EU-25 in procenten van de totale handel) 2002 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
100 TL-10 gemiddelde 1) 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
EU-15 gemiddelde 1)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 1 Luxemburg 2 Portugal 3 Oostenrijk 4 België 5 Denemarken 6 Spanje 7 Nederland
8 Frankrijk 9 Ierland 10 Zweden 11 Duitsland 12 Finland 13 Italië 14 Verenigd Koninkrijk
16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 15 Griekenland 16 Tsjechië 17 Letland 18 Slowakije 19 Polen 20 Hongarije 21 Slovenië
22 Estland 23 Litouwen 24 Malta 25 Cyprus
Bronnen: IMF, DOTS en Eurostat voor de gewichten. Toelichting: Gegevens voor 1997 i.p.v. 1995 voor België en Luxemburg. 1) Gewogen aan de hand van het nominale bbp van 2002.
openheidsgraad, terwijl de meest open economieën - zoals Estland en Malta - iets minder geïntegreerd zijn in de EU. Voor de Baltische Staten is de handel met Rusland nog relatief belangrijker, terwijl Malta ruime handelsbetrekkingen onderhoudt met Azië, wegens de buitenlandse investeringen afkomstig uit die regio. Zoals blijkt uit Grafiek 6, is de buitenlandse handel van de toetredingslanden met de andeG r a f i e k 7 A a n d e e l i n d e E U - i nvo e r
ARTIKELEN re landen van de uitgebreide EU gemiddeld genomen omvangrijker dan die van de huidige EU-Lidstaten. Alle toetredingslanden, behalve Cyprus, Litouwen en Malta, stijgen ter zake boven het EU-gemiddelde uit.
De economieën van de toetredingslanden op de drempel van de Europese Unie
Hoewel de meeste toetredingslanden tijdens het overgangsproces tot dusver een relatief groot lopend tekort hebben laten optekenen, blijken ze toch in staat om de externe markten te ontwikkelen, zoals blijkt uit de verruiming van hun aandeel in de totale werelduitvoer van 1,6% in 1996 tot 2,4% in 2002. Het verloop van de marktaandelen van de toetredingslanden in de EU-invoer geeft een soortgelijk of zelfs nog bemoedigender beeld te zien (zie Grafiek 7). Het totale aandeel van de tien landen in de EU-invoer is gestegen van 2,8% in 1996 tot 4,4% in 2002. Hieruit blijkt dat de toetredingslanden erin geslaagd zijn hun extern concurrentievermogen te handhaven. Om deze positie te behouden, zullen de toetredingslanden erop moeten toezien dat de relatieve prijs- en loonontwikkelingen hand in hand gaan met het geleidelijk dichten van de productiviteitskloof ten opzichte van de EU. ONTWIKKELINGEN IN DE FINANCIËLE S E C TO R Een belangrijk kenmerk van de financiële sectoren in de toetredingslanden is de dominantie van het bankwezen, terwijl de rol van de kapiG r a f i e k 8 B e l a n g va n d e b a n k s e c t o r (2002)
(procenten van de totale EU-invoer) (bankactiva in procenten bbp)
2002 1996
EU-gemiddelde
1,4
1,4
1,2
1,2
1,0
1,0
300
300
250
250 200
0,8
0,8
200
0,6
0,6
150
150
0,4
0,4
100
100
0,2
0,2
50
50
0,0
0,0
0
1 1 Cyprus 2 Tsjechië 3 Estland
Bron: IMF.
2
3
4
5
4 Hongarije 5 Letland 6 Litouwen
6
7
8
7 Malta 8 Polen 9 Slowakije
9
10
10 Slovenië
1
2
1 Litouwen 2 Polen 3 Hongarije
3
4 4 Estland 5 Letland 6 Slovenië
5
6
7
8
7 Slowakije 8 Tsjechië 9 Cyprus
9
10
0
10 Malta
Bronnen: IMF en nationale centrale banken.
ECB Maandbericht Februari 2004
59
taalmarkten in de financiële intermediatie over het algemeen beperkt is. De toetredingslanden stappen in de EU met banksectoren die weliswaar klein zijn, maar als geconsolideerd en gezond kunnen worden beschouwd. De afgelopen jaren is de gezondheid van de banksector aanmerkelijk verbeterd doordat de kapitalisatie, de rentabiliteit en de kwaliteit van de activa er aanzienlijk op vooruit zijn gegaan. Polen vormt hierop echter een uitzondering, aangezien de rentabiliteit er geringer en het aantal dubieuze leningen groter is (dit laatste deels als gevolg van verschillen in de regels voor de classificatie van leningen). In de meeste toetredingslanden blijft de graad van financiële intermediatie laag, hoewel hij de laatste jaren is beginnen te stijgen. Grafiek 8 geeft de verhouding weer tussen de totale activa van de bancaire stelsels en het bbp van de toetredingslanden in 2002 en maakt een vergelijking met de situatie in de EU. Enkel Cyprus en Malta hebben een niveau bereikt dat vergelijkbaar is met het EU-gemiddelde. Dat valt te verklaren door het feit dat hun economieën geen transitie moesten doormaken en offshore banken een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van hun financiële sectoren. In de overige toetredingslanden ligt het niveau van de activa van de banksector ten opzichte van het bbp aanzienlijk lager dan dat van de EU-landen met de laagste graad van financiële intermediatie. Nader onderzoek van de financiële-marktsegmenten in de toetredingslanden leert dat de markten voor schatkistpapier en overheidsobligaties relatief liquide zijn in Tsjechië, Hongarije, Polen en Slowakije. De markten voor bedrijfsobligaties zijn in de toetredingslanden echter weinig ontwikkeld, terwijl aandelenmarkten die ook buitenlandse beleggers aantrekken enkel in Tsjechië, Hongarije en Polen voorkomen. In vier toetredingslanden hebben zich liquide valutamarkten ontwikkeld, meer bepaald in Tsjechië, Hongarije en Polen (zowel contant- als termijnmarkten), alsook in Slowakije (contantmarkt). Een ander kenmerk van de financiële stelsels
60
ECB Maandbericht Februari 2004
in de toetredingslanden is de hoge mate van buitenlandse eigendom. Deze komt in alle marksegmenten voor, maar bijzonder sterk in de banksector. Buitenlandse entiteiten, meestal uit de EU, bezitten de meerderheid van de totale activa van de commerciële banken in de toetredingslanden. Dat is aanmerkelijk meer dan het aandeel van de grensoverschrijdende eigendom in de EU. Het aandeel van de activa in buitenlandse handen ten opzichte van de totale activa is het grootst in Estland, Hongarije, Letland en Polen en het kleinst in Cyprus en Slovenië. De variërende mate van buitenlandse eigendom in de Centraal- en Oost-Europese landen kan worden verklaard door verschillen in de privatiserings- en herstelstrategieën van de banksector. De sterke aanwezigheid van banken in buitenlandse eigendom heeft bijgedragen tot de algemene verbetering van de prestaties van alle banken in de toetredingslanden. Buitenlandse entiteiten, hoofdzakelijk uit de EU, spelen eveneens een belangrijke rol in de markten voor aandelen en vastrentende waarden van de meeste toetredingslanden. De ontwikkeling van de financiële sector heeft de monetaire transmissie via de rente- en kredietkanalen in de meeste toetredingslanden versterkt, hoewel de doeltreffendheid van deze kanalen - vergeleken met het wisselkoerskanaal - nog altijd wordt gehinderd door de matige diepte van de financiële intermediatie. De bankrentetarieven hebben aanmerkelijk geconvergeerd naar de niveaus die in de EU worden opgetekend en de ecarts tussen de deposito- en de beleningsrente zijn de afgelopen jaren teruggelopen tot het peil van de EU-landen, zij het met aanzienlijke en vrij persistente verschillen tussen de landen. De laatste tijd is de kredietverlening aan de particuliere sector in vele toetredingslanden uitermate dynamisch gegroeid. Zo stegen de leningen aan particulieren in 2002 met 74% in Hongarije en met 40% in Estland en Letland. Hoewel de kredietvoorraad gering blijft en een groot gedeelte ervan door onderpand is gedekt via hypotheken, creëert deze ontwik-
ARTIKELEN keling nieuwe uitdagingen in het vlak van intermediatie en toezicht. Ze toont bovendien aan dat de prudentiële regelgeving en het bedrijfseconomisch toezicht aan herziening toe zijn, conform de in veel van deze toekomstige lidstaten ondernomen inspanningen.
beleid van de toetredingslanden zal niet enkel de tijdens de inhaalbeweging geboekte resultaten dienen te vrijwaren, maar ook het hoofd moeten bieden aan de uitdagingen die voornamelijk door de externe en budgettaire onevenwichtigheden zullen ontstaan.
De economieën van de toetredingslanden op de drempel van de Europese Unie
4 CONCLUSIE Op het ogenblik dat de tien toetredingslanden lid worden van de EU, zullen ze grote economische successen hebben geboekt. Ze hebben een algemene macro-economische stabilisatie tot stand gebracht, met opmerkelijke resultaten op het gebied van desinflatie, duurzame en aanzienlijke verbeteringen van hun economische fundamentals en van hun structuurbeleid. De economische structuren van de toetredingslanden zijn meer in overeenstemming gebracht met die van de EU-lidstaten, de openheidsgraad is hoog, en de handel en de financiële integratie met de EU zijn in de meeste gevallen vergevorderd. Ook met terzake van de financiële stabiliteit is vooruitgang geboekt. Het vooruitzicht op het EU-lidmaatschap heeft in dit proces, ruim vóór de eigenlijke toetreding, gefungeerd als een stevig anker voor een beleidsverandering. Er bestaan echter aanzienlijke verschillen tussen de toetredingslanden in termen van een aantal nominale, reële en structurele voorwaarden en in het bijzonder voor arbeidsmarktaspecten, convergentie van de rente, externe posities en begrotingsresultaten. Ook de mate van integratie verschilt aanzienlijk van het ene land tot het andere. Daarbij komt dat de inkomensniveaus per hoofd van de bevolking nog altijd laag zijn ten opzichte van het EU-gemiddelde, wat wijst op het cruciale belang van maatregelen om de potentiële groei van de toetredingslanden te verstevigen. Het lidmaatschap van de EU is een mijlpaal voor de toetredingslanden, maar het transitieproces zal niet eindigen met de toetreding en de hervormingen zullen moeten worden voortgezet zoals gepland. Het macro-economische ECB Maandbericht Februari 2004
61
ONTWIKKELINGEN IN DE FINANCIËLE B A L A N S VA N D E PA R T I C U L I E R E S E C TO R I N H E T E U RO G E B I E D E N D E V E R E N I G D E S TAT E N Dit artikel vergelijkt de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van de besparingen, de financiering en de investeringen, alsmede de hieruit voortvloeiende tendensen in de schuldenlast en het financiële vermogen van de niet-financiële ondernemingen en huishoudens in het eurogebied en in de Verenigde Staten sedert medio jaren negentig. Voor zover mogelijk wordt er rekening gehouden met methodologische verschillen die van invloed zijn op een dergelijke vergelijking tussen het eurogebied en de Verenigde Staten. In beide economische gebieden hebben de niet-financiële ondernemingen, in verhouding tot het bbp, hun reële investeringen en beleggingen in de tweede helft van de jaren negentig aanzienlijk verhoogd, terwijl hun besparingen naar een daling tendeerden. Een aanzienlijk deel van de investeringen werd gefinancierd via extra schulden, hetgeen resulteerde in een stijgende schuldquote van de ondernemingen. Nietfinanciële ondernemingen hebben sinds het einde van de hausse op de aandelenmarkten in 2000 en tijdens de daaropvolgende periode van geringe economische groei vooruitgang geboekt bij het beheersen van de groei van de schuldenlast. Tijdens deze periode is de schuldquote van de niet-financiële ondernemingen in beide economische gebieden globaal vergelijkbaar, wanneer voldoende rekening wordt gehouden met methodologische verschillen bij het opstellen en boekhoudkundig verwerken van gegevens. Ondanks het feit dat de schuldquote van de huishoudens in het eurogebied en in de Verenigde Staten aanhoudend belangrijke verschillen vertoonde, daalde de schuldquote in beide regio’s ook in de tweede helft van de jaren negentig in een situatie van toenemende economische groei, verwachtingen van hoge persoonlijke inkomensgroei en dalende werkloosheid. Bovendien heeft de sterke groei van hypotheekleningen vanaf de tweede helft van de jaren negentig geleid tot een stijging van de verhouding tussen schulden en inkomen van de huishoudens. De tendens in de besparingen is na 2001, in een situatie van economische neergang, omgeslagen. Gedurende de hele onderzoeksperiode was de spaarquote van de huishoudens in het eurogebied aanzienlijk hoger dan die van Amerikaanse huishoudens. Dit houdt mogelijk verband met het grotere optimisme van de Amerikaanse huishoudens ten aanzien van de toekomstige inkomensgroei. Overeenkomstig hiermee steeg de verhouding tussen schulden en inkomen sterker in de Verenigde Staten dan in het eurogebied en was deze in de Verenigde Staten aanzienlijk hoger.
1 INLEIDING De afgelopen jaren heeft de stijging van de schuldenlast van de particuliere niet-financiële sectoren (dat wil zeggen niet-financiële ondernemingen en huishoudens) in de belangrijkste geïndustrialiseerde landen geleid tot een toenemende aandacht voor de balansstructuur van de particuliere sector. De ontwikkeling van de activaprijzen (in het bijzonder de bewegingen van de aandelenkoersen en huizenprijzen) heeft niet alleen het investeringsgedrag van de niet-financiële ondernemingen en de huishoudens aanzienlijk beïnvloed, maar tevens de ontwikkeling van de schuldenlast. Tegen deze achtergrond worden in dit artikel de ontwikkelingen geanalyseerd op het gebied van de besparingen, de financiering en de investeringen van de particuliere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten, en
worden de hieruit voortvloeiende ontwikkelingen wat betreft de financiële balans van niet-financiële ondernemingen en huishoudens in beide regio’s met elkaar vergeleken. De vergelijking strekt zich uit over de periode 1995-2002, waarvoor voor het eurogebied gegevens uit de financiële rekeningen op jaarbasis beschikbaar zijn. In hoofdstuk 2 worden de ontwikkelingen bij niet-financiële ondernemingen vergeleken, terwijl hoofdstuk 3 zich op de huishoudens richt. In een kader worden enkele methodologische verschillen toegelicht tussen de nationale en financiële rekeningen voor het eurogebied en de Verenigde Staten, en wordt beschreven hoe hiermee in de in dit artikel toegelichte vergelijking rekening werd gehouden. Hoofdstuk 4 bevat de conclusies.
ECB Maandbericht Februari 2004
63
Ta b e l 1 B e s p a r i n g e n e n i nve s t e r i n g e n va n d e n i e t - f i n a n c i ë l e o n d e r n e m i n g e n (procenten bbp) Eurogebied
(1) Brutobesparingen
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
9,5 9,3 9,2 9,7 8,9 8,7 8,5 8,9
(2) Overige netto kapitaalrekeningtransacties
2,9 0,7 0,6 0,8 0,7 -0,1 0,8 0,8
(3) Brutoinvesteringen in vaste activa
Verenigde Staten (1) + (2) – (3) Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-)
10,3 10,2 10,6 11,2 11,4 12,0 11,2 10,6
2,1 -0,2 -0,8 -0,8 -1,7 -3,5 -1,9 -0,8
(1) Brutobesparingen
9,9 10,3 10,4 9,6 9,8 9,3 9,4 10,0
(2) Overige netto kapitaalrekeningtransacties
-0,5 -0,5 -1,0 -0,9 -0,7 -0,6 0,4 -0,1
(3) Brutoinvesteringen in vaste activa
9,9 10,0 9,9 9,9 10,9 11,3 10,5 9,3
(1) + (2) – (3) Financierings vermogen (+) of -behoefte (-)
-0,5 -0,2 -0,4 -1,2 -1,8 -2,6 -0,7 0,6
Bronnen: ECB, Eurostat en National Income and Product Accounts van de VS. Toelichting: Als gevolg van afronding kunnen bij de berekening van het financieringssaldo verschillen optreden. Overige netto kapitaalrekeningtransacties omvatten vermogensoverdrachten, voorraadmutaties en aankopen minus verkopen van waarden en van niet-vervaardigde niet-financiële activa (zoals terreinen en UMTS-licenties).
2 ONTWIKKELINGEN IN DE FINANCIËLE B A L A N S VA N D E N I E T- F I N A N C I Ë L E ONDERNEMINGEN Sinds het einde van de jaren negentig heeft de winstontwikkeling van niet-financiële ondernemingen zowel in het eurogebied als in de Verenigde Staten globaal twee duidelijke stadia doorgemaakt. Tussen 1997 en 2000 (voor de Verenigde Staten) en tussen 1998 en 2001 (voor het eurogebied) hadden de niet-financiële ondernemingen te maken met een daling van de brutobesparingen (globaal overeenstemmend met hun niet-uitgekeerde winst plus afschrijvingen) uitgedrukt als percentage van het bbp, ten dele als gevolg van een stijging van de arbeidskosten per eenheid product (zie netto kredietopneming in Tabel 1). Sindsdien hebben de besparingen van ondernemingen zich in beide economische gebieden licht hersteld door inspanningen om via kostenbeheersing de winstgevendheid te herstellen. Deze toename van de winsten was echter sterker in de Verenigde Staten dan in het eurogebied. De daling van de besparingen van de ondernemingen ging gepaard met een toename van de niet-financiële investeringen. In de periode 1995-2000 verhoogden de niet-financiële ondernemingen in beide economische gebie-
64
ECB Maandbericht Februari 2004
den hun bruto-investeringen in vaste activa aanzienlijk. In de Verenigde Staten was de groei van de niet-financiële investeringen tot en met 2000 sterker dan in het eurogebied (met een gemiddelde groei op jaarbasis van respectievelijk 8,7% en 6,2%), met name als gevolg van het hogere investeringsniveau in de “nieuwe economie”-sectoren (bijvoorbeeld de sectoren van de IT-apparatuur en de telecommunicatie). Dit leidde uiteindelijk tot overcapaciteit die in de Verenigde Staten aanzienlijk groter was dan in het eurogebied, hetgeen een verklaring kan zijn voor de sterke daling, sinds 2001, van de kapitaaluitgaven door de nietfinanciële ondernemingen in de Verenigde Staten vergeleken met die in het eurogebied. Als gevolg van zowel de afname van de brutobesparingen als de toename van de kapitaaluitgaven (met inbegrip van de verwerving van UMTS-licenties in het eurogebied) nam de financieringskloof van de niet-financiële ondernemingen – globaal het saldo van de brutobesparingen en de bruto-investeringen in verhouding tot het bbp – in beide economische gebieden aanmerkelijk toe in de periode 1996-2000 (zie Tabel 1). De daaropvolgende afname van de financieringskloof weerspiegelde de inspanningen van de niet-financiële ondernemingen om de winstgevendheid te herstellen en de toename
Grafiek 1 Bruto besparingen minus financiële en niet-financiële i nve s t e r i n g e n va n d e n i e t - f i n a n c i ë l e ondernemingen
ARTIKELEN
G r a f i e k 2 F i n a n c i e r i n g va n d e niet-financiële ondernemingen in de Ve re n i g d e S t a t e n
Ontwikkelingen in de financiële balans van de pariculiere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten
(procenten bbp)
(procenten bbp)
schuldbewijzen leningen aandelen
eurogebied Verenigde Staten 0
0
8
8
-2
-2
7
7
-4
-4
6
6
-6
-6
5
5
-8
-8
4
4
-10
-10
3
3
-12
-12
2
2
-14
-14
1
1
-16
-16
0
0
-18
-18
-20
-20 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bronnen: ECB, Eurostat en National Income and Product Accounts van de VS. Toelichting: De gegevens voor de VS zijn aangepast ten behoeve van de vergelijking met de gegevens voor het eurogebied. Voor meer informatie wordt verwezen naar het kader in dit artikel.
van de schuldenlast te beheersen, ten dele door verlaging van de niet-financiële investeringen. Naast de verhoging van de kapitaaluitgaven vermeerderden de niet-financiële ondernemingen in beide economieën hun investeringen in financiële activa, vooral tijdens de periode 1999-2001. Deze stijging hield verband met aanzienlijke fusie- en overnameactiviteiten. De beleggingen van de niet-financiële ondernemingen bereikten in deze periode een niveau van gemiddeld 10,3% van het bbp in het eurogebied, tegen 7,5% in de Verenigde Staten.1 Hoewel het absolute niveau van fusies en overnames in de Verenigde Staten hoger lag dan in het eurogebied was de toename van de fusie- en overnameactiviteiten in het eurogebied sterker dan in de Verenigde Staten. Dit zou kunnen samenhangen met toenemende grensoverschrijdende activiteiten van ondernemingen in het eurogebied tijdens deze periode. De financieringsbehoeften van de niet-financiële ondernemingen in het eurogebied stegen in de periode 1995-2002 sterker dan die van de Amerikaanse niet-financiële ondernemingen. Dit
-1 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bron: Flow of Funds Accounts van de VS. Toelichting: Uitgifte van aandelen wordt in de Verenigde Staten gedefinieerd als de som van door niet-financiële ondernemingen uitgegeven bedrijfsaandelen plus directe investeringen in Amerikaanse niet-financiële ondernemingen (uitgezonderd intragroepsschulden van Amerikaanse ingezetenen ten opzichte van niet-ingezetenen).
-1
hing onder andere samen met de geringere besparingen van de ondernemingen en de toegenomen beleggingsactiviteiten in het eurogebied. Bijvoorbeeld de verhouding tussen de brutobesparingen minus de financiële en de niet-financiële investeringen en het bbp (die beschouwd kan worden als een ruimere maatstaf voor de financieringskloof) daalde tot en met 2000 sterker in het eurogebied dan in de Verenigde Staten (zie Grafiek 1). Daarna herstelde deze verhouding zich enigszins krachtiger in de Verenigde Staten, vanwege het robuustere winstherstel en de sterkere verlaging van de niet-financiële investeringen in dat land vergeleken met het eurogebied. Het belangrijkste verschil tussen de financiering van de niet-financiële ondernemingen in de Verenigde Staten en het eurogebied tijdens de 1 Het hogere niveau van de beleggingen in verhouding tot het bbp door niet-financiële ondernemingen in het eurogebied zou onder andere verband kunnen houden met de verschillende boekhoudkundige verwerking van fusies en overnames in de financiële rekeningen. Met name grensoverschrijdende fusies (bijvoorbeeld tussen entiteiten in verschillende landen in het eurogebied) geven gewoonlijk geen aanleiding tot het registreren van onttrekkingen van aandelenkapitaal (dat wil zeggen de onttrekking van aandelenkapitaal na een volledige fusie), terwijl dit wel het geval kan zijn bij fusies in één land (bijvoorbeeld de Verenigde Staten).
ECB Maandbericht Februari 2004
65
onderzoeksperiode betreft de uitgifte van aandelenkapitaal. Een in het oog springend kenmerk van de bedrijfsfinanciering in de Verenigde Staten tijdens de tweede helft van de jaren negentig was de per saldo negatieve uitgifte van aandelen. Deze vloeide voort uit zowel grote onttrekkingen van aandelenkapitaal door Amerikaanse niet-financiële ondernemingen in verband met fusies en overnames, als grote terugkoopprogramma’s van eigen aandelen2 (zie Grafiek 2). De aanleiding voor de aandelenterugkoopprogramma’s kan gelegen zijn geweest in het voornemen van de Amerikaanse ondernemingen om hun aandelenkoersen te stimuleren om het risico van overname te beperken. Bovendien werden optieregelingen als beloningsinstrument voor topmanagers dankzij deze programma’s, door hun over het algemeen positieve invloed op de aandelenkoersen, aantrekkelijker. De aandelenterugkoopprogramma’s kunnen ook om belastingtechnische redenen zijn opgezet, gezien het feit dat via aandelenterugkooptransacties gerealiseerde vermogenswinsten normaliter tegen een lager belastingtarief worden belast dan dividenden.3 Hiertegenover stond dat de onttrekking van aandelenkapitaal en aandelenterugkoopprogramma’s in het eurogebied, deels vanwege juridische redenen, geen belangrijke rol hebben gespeeld. 4 Hierdoor bleven niet-financiële ondernemingen over het geheel genomen in belangrijke mate in hun financieringsbehoeften voorzien via de uitgifte van aandelenkapitaal, in overeenstemming met de stijging van de aandelenkoersen tot en met 2000 en de aanzienlijke aandelenruiltransacties in het kader van fusieen overnameactiviteiten. De uitgifte van aandelenkapitaal in 2001 en 2002 bleef positief maar op een lager niveau vanwege de daling van de aandelenkoersen en de daaruit voortvloeiende sterke toename van de eigen-vermogenskosten. De groei van de schuldfinanciering in het eurogebied werd bevorderd door de trendmatige daling van de rente in deze periode. Het grootste deel van de schuldfinanciering van niet-financiële ondernemingen in het eurogebied in de periode 1995-2002 geschiedde in de vorm van lenin-
66
ECB Maandbericht Februari 2004
G r a f i e k 3 F i n a n c i e r i n g va n d e niet-financiële ondernemingen in het e u ro g e b i e d (procenten van het bbp) schuldbewijzen leningen aandelen 18
18
16
16
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0 -1
0 -1 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bronnen: ECB en Eurostat. Toelichting: Pensioenfondsreserves op de passiefzijde van de niet-financiële ondernemingen in het eurogebied worden niet getoond, aangezien de hiermee verbonden stromen in verhouding tot het bbp verwaarloosbaar zijn.
gen (zie Grafiek 3).5 Hoewel de bedrijfsobligatiemarkt in het eurogebied zich na de invoering van de euro, en als gevolg van aanzienlijke fusie- en overnameactiviteiten, sterk ontwikkelde, bleef het aandeel van bedrijfsobligaties in de totale schuldfinanciering van de niet-financiële ondernemingen in het eurogebied gering. In de Verenigde Staten was de verdeling tussen leningen (54% van de schuldfinanciering in de periode 1995-2002) en schuldbewijzen (46%) evenwichtiger (zie Grafiek 2). Over het geheel genomen, als rekening wordt gehouden met zowel deze financieringsont2 De terugkoop van aandelen heeft betrekking op de verwerving door een onderneming van eigen aandelen op de aandelenmarkt, terwijl de onttrekking van aandelenkapitaal wordt gedefinieerd als de juridische onttrekking van aandelenkapitaal na een fusie (de gebruikelijke uitkomst van een volledige fusie in de Verenigde Staten). Zie ook het artikel “The U.S. Flow of Funds Accounts and Their Uses” in het Federal Reserve Bulletin van juli 2001. 3 De verlaging van de belasting op vermogenswinst in 1996 is mogelijk een van de factoren geweest die ten grondslag hebben gelegen aan de omvangrijke aandelenterugkoopprogramma’s in de Verenigde Staten in de tweede helft van de jaren negentig. 4 De terugkoop van aandelen door ondernemingen is in verschillende landen van het eurogebied aan beperkingen onderworpen, in tegenstelling tot wat geldt in de Verenigde Staten. 5 Zie het artikel “Recente ontwikkelingen binnen de financiële structuur in het eurogebied’ in het Maandbericht van oktober 2003.
G r a f i e k 4 S c h u l d q u o t e va n d e niet-financiële ondernemingen
ARTIKELEN
G r a f i e k 5 Ve r h o u d i n g t u s s e n s c h u l d e n e n e i g e n ve r m o g e n va n d e niet-financiële ondernemingen
(procenten) eurogebied 1)
Ontwikkelingen in de financiële balans van de pariculiere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten
(procenten) eurogebied Verenigde Staten
eurogebied 2) Verenigde Staten 80
80
75
75
70
70
65
65
60
60
55
55
50
50
45
45
40
40 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Bronnen: ECB, Eurostat en Flow of Funds Accounts van de VS. Toelichting: Schulden omvatten leningen, schuldbewijzen en, voor het eurogebied, pensioenfondsreserves. Laatste gegeven: 3e kwartaal 2003 (raming voor het eurogebied). 1) Schuldquote berekend op basis van de financiële rekeningen op jaarbasis. 2) Schuldquote berekend op basis van de financiële rekeningen op kwartaalbasis en de betalingsbalans voor het eurogebied (zie methodologisch kader in dit artikel).
wikkelingen als waarderingseffecten, bedroeg het aandeel van leningen in het totaal van de uitstaande passiva in het eurogebied 38% in 2002 (licht onder het niveau van 1995), terwijl het aandeel van het eigen vermogen enigszins toenam tot 55%. Het aandeel van schuldbewijzen bevond zich in 1995 en 2002 op een vergelijkbaar niveau (4%) en dat van pensioenfondsreserves daalde licht tot 2%. In de Verenigde Staten bleef eigen vermogen de grootste financieringsbron voor Amerikaanse ondernemingen, met een aandeel van 56% in de totale uitstaande passiva, tegen 25% voor leningen en 19% voor schuldbewijzen. 6 Wat betreft de financiële positie van nietfinanciële ondernemingen nam de schuldquo6 Bij de vergelijking van de uitstaande passiva van de nietfinanciële ondernemingen in het eurogebied en de Verenigde Staten dient rekening te worden gehouden met een aantal methodologische verschillen in de definitie van het begrip schuld (zie het kader in dit artikel). Bovendien wordt het uitstaande eigen vermogen in de Verenigde Staten geconsolideerd (dat wil zeggen dat intragroepsbelangen worden geëlimineerd), terwijl de passiefpost eigen vermogen in de financiële rekeningen in het eurogebied in principe niet op sectorniveau wordt geconsolideerd. Een dergelijke verschillende boekhoudkundige behandeling is tevens van invloed op het relatieve niveau van de verhouding tussen schulden en eigen vermogen in de twee economische gebieden.
120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20 0
0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Bronnen: ECB, Eurostat en Flow of Funds Accounts van de VS. Toelichtingen: Schulden omvatten leningen, schuldbewijzen en, voor het eurogebied, pensioenfondsreserves.De berekening van de verhouding tussen schulden en eigen vermogen voor het eurogebied is gebaseerd op een schuldconcept dat intragroepsleningen omvat (zie methodologisch kader in dit artikel). De cijfers over 2003 hebben betrekking op het 2e kwartaal van 2003 (raming voor het eurogebied).
te van ondernemingen in beide economische gebieden aanzienlijk toe in de tweede helft van de jaren negentig. Als gevolg van de sterkere groei van de schuldfinanciering en de enigszins zwakkere bbp-groei namen de schulden van niet-financiële ondernemingen in verhouding tot het bbp in het eurogebied sterker toe dan die van Amerikaanse nietfinanciële ondernemingen in de tweede helft van de jaren negentig. Niettegenstaande deze ontwikkeling, wanneer rekening wordt gehouden met de methodologische verschillen (zie kader), bevond de schuldquote zich in de twee economische gebieden in 2003 op een globaal vergelijkbaar niveau (zie Grafiek 4). Maatstaven voor de financiële hefboom, zoals de verhouding tussen schulden en eigen vermogen, die een afspiegeling vormen van de schuldenlast van een onderneming ten opzichte van haar marktwaarde, laten sinds 2000 als gevolg van de daling van de aandelenkoersen in beide gebieden een sterke stijging zien, na de periode van de aandelenmarkthausse waarin voor deze maatstaven een aanzienlijke ECB Maandbericht Februari 2004
67
Kader
V E R G E L I J K B A A R H E I D VA N G E G E V E N S U I T D E N AT I O N A L E R E K E N I N G E N VA N D E V E R E N I G D E S TAT E N E N H E T E U RO G E B I E D De internationale vergelijkbaarheid van gegevens uit de nationale rekeningen profiteert sterk van het Systeem van nationale rekeningen (SNR 93). De landen van het eurogebied stellen de nationale rekeningen samen overeenkomstig het Europese Systeem van Rekeningen (ESR 1995), dat globaal overeenkomt met het SNR 93. De Verenigde Staten hebben SNR 93 niet volledig ingevoerd, waardoor er enkele verschillen blijven bestaan tussen de statistische concepten die in de Verenigde Staten en in het eurogebied worden gebruikt. Daar waar het mogelijk was om deze verschillen via aanvullende statistische gegevens te overbruggen zijn de Amerikaanse gegevens aangepast om de vergelijkingen in dit artikel mogelijk te maken. Soms was het echter niet mogelijk om de verschillen volledig te overbruggen. Hiermee moet bij de analyse van de gegevens rekening worden gehouden.
1.
Afbakening van huishoudens en ondernemingen
Op basis van het ESR 1995 kunnen de economische activiteiten van ondernemers zonder een rechtspersoonlijkheid niet kunstmatig worden onderscheiden van die van huishoudens, tenzij zij opereren alsof zij een onafhankelijke onderneming waren. Eenmanszaken en de meeste personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid maken derhalve deel uit van de sector huishoudens van het eurogebied. Dit verklaart onder andere waarom sommige niet-residentiële investeringen en de financiering daarvan bij de huishoudens worden meegeteld. In de National Income and Product Accounts (NIPA) van de VS worden noch eenmanszaken noch alle personenvennootschappen, met of zonder rechtspersoonlijkheid, in de sector huishoudens verwerkt, maar opgenomen in de bedrijfssector exclusief vennootschappen (non-corporate business sector). Bovendien worden personen in de Verenigde Staten in hun hoedanigheid van ontvangers van huurinkomsten ook niet tot de huishoudens gerekend, maar ondergebracht in de bedrijfssector exclusief vennootschappen. Deze uitsluitingen hebben een neerwaarts effect op de activa en passiva van Amerikaanse huishoudens ten opzichte van die van huishoudens in het eurogebied. Het verschil is niet eenvoudig te kwantificeren en kan derhalve in het kader van dit onderzoek niet worden gecorrigeerd. Deze uitsluitingen hebben echter geen belangrijk effect op de besparingen omdat de door deze eenheden voortgebrachte inkomsten aan de huishoudens worden toegerekend.
2.
Afleiding van het besteedbare persoonlijke inkomen
In het ESR 1995 wordt rente behandeld als inkomen. Ontvangen rente leidt derhalve tot een inkomenstoename en betaalde rente tot een inkomensafname. In de rekeningen van Amerikaanse huishoudens wordt alleen ontvangen rente als inkomen behandeld; betaalde rente wordt behandeld als besteding van inkomen (vergelijkbaar met consumeren en sparen). Om de vergelijkbaarheid tussen de twee economische gebieden te bevorderen is betaalde rente op het gepubliceerde Amerikaanse besteedbare persoonlijke inkomen in mindering gebracht om te komen tot een "aangepast besteedbaar persoonlijk inkomen" dat meer overeenkomt met het besteedbare inkomen van huishoudens in het eurogebied.
3.
Afleiding van brutobesparingen en bruto-investeringen
In het ESR 1995 worden aankopen van duurzame consumptiegoederen (zoals auto’s en wasmachines) door huishoudens behandeld als consumptie, terwijl in de Flow of Funds Accounts van de VS duurzame consumptiegoederen als investering worden behandeld. De NIPA van de 1 Tegelijkertijd zijn in verband met de definitie van het begrip schulden van niet-financiële ondernemingen (zie punt 4) de cijfers voor het eurogebied aangepast om deze meer in overeenstemming te brengen met de Amerikaanse definitie.
68
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN VS bevatten echter gegevens over nettobesparingen zonder duurzame consumptiegoederen. Deze gegevens, samen met aanvullende informatie uit de Flow of Funds Accounts van de VS over bruto-investeringen in en het gebruik van vaste kapitaalgoederen (waarin duurzame consumptiegoederen ook niet zijn opgenomen), worden gebruikt om de brutobesparingen en bruto-investeringen in vaste activa uit af te leiden.
4.
Ontwikkelingen in de financiële balans van de pariculiere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten
Definitie van schulden van ondernemingen
Schulden van ondernemingen omvatten uitstaande bedragen aan leningen, effecten behalve aandelen, en niet-autonome pensioenfondsreserves van niet-financiële ondernemingen (laatstgenoemde reserves bestaan in de Verenigde Staten niet). Volledig vergelijkbare schuldcijfers van ondernemingen voor beide economische gebieden kunnen niet worden afgeleid vanwege de bovenstaande verschillen in de sectordekking, maar ook vanwege verschillen in de waardering van schuldbewijzen in de respectieve financiële rekeningen: in de cijfers voor het eurogebied worden schuldbewijzen in overeenstemming met de ESR 1995-standaarden tegen marktwaarde gerapporteerd, terwijl zij in de Flow of Funds van de VS tegen nominale waarde worden gerapporteerd, gecorrigeerd voor opgelopen rente. Intragroepsleningen vallen niet onder de Amerikaanse definitie van schulden, terwijl zij voor een deel in de financiële rekeningen op jaarbasis voor het eurogebied worden opgenomen, afhankelijk van de beschikbaarheid van statistische bronnen. Voor zover relevant voor vergelijkingsdoeleinden zijn schuldcijfers exclusief intragroepsleningen voor het eurogebied echter geraamd door gegevens uit de financiële rekeningen op kwartaalbasis over schulden ten opzichte van ingezetenen van het eurogebied (waarin de intragroepsleningen niet zijn opgenomen) te verhogen met ramingen van de schulden (niet zijnde intragroepsleningen) ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied op basis van de betalingsbalans van het eurogebied. daling werd opgetekend (zie Grafiek 5). In de eerste helft van 2003 heeft deze vermogensverhouding zich naar schatting gestabiliseerd in het eurogebied, terwijl ze in de Verenigde Staten een zeer geringe daling vertoonde.
Om de houdbaarheid van de huidige schuldniveaus te beoordelen dient tevens met de rentebetalingen rekening te worden gehouden. De verhouding tussen de rentebetalingen van nietfinanciële ondernemingen en het bbp heeft zich
Ta b e l 2 B e s p a r i n g e n e n i nve s t e r i n g e n va n h u i s h o u d e n s (procenten van het besteedbare inkomen) Eurogebied
(1) Brutobesparingen
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
17,5 17,1 16,2 15,1 14,2 14,0 14,3 14,9
(2) Overige netto kapitaalrekeningtransacties
0,1 0,4 0,5 0,7 1,0 1,0 0,8 0,7
(3) Brutoinvesteringen in vaste activa
10,3 10,2 9,9 9,9 10,2 10,3 10,0 9,8
Verenigde Staten (1) + (2) – (3) Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-)
7,2 7,3 6,7 5,9 5,0 4,6 5,1 5,9
(1) Brutobesparingen
6,9 6,2 5,9 6,6 4,6 4,6 4,0 4,5
(2) Overige netto kapitaalrekeningtransacties
-0,3 -0,4 -0,4 -0,5 -0,5 -0,5 -0,5 -0,5
(3) Brutoinvesteringen in vaste activa
5,6 5,8 5,9 6,2 6,4 6,3 6,4 6,4
(1) + (2) – (3) Financierings vermogen (+) of -behoefte (-)
1,0 0,0 -0,5 -0,1 -2,3 -2,3 -2,9 -2,3
Bronnen: ECB, Eurostat, National Income and Product Accounts en Flow of Funds Accounts van de VS. Toelichting: Als gevolg van afronding kunnen bij de berekening van het financieringssaldo verschillen optreden. De gegevens voor de VS zijn aangepast ten behoeve van de vergelijking met de gegevens voor het eurogebied. Voor Amerikaanse huishoudens is dit gedaan door de netto-investeringen in duurzame consumptiegoederen uit de besparingen en de brutoinvesteringen in vaste activa te elimineren, en door betaalde rente uit het besteedbare inkomen te elimineren. Overige netto kapitaalrekeningtransacties omvatten vermogensoverdrachten, voorraadmutaties en aankopen minus verkopen van waarden en van niet-vervaardigde niet-financiële activa (zoals terreinen).
ECB Maandbericht Februari 2004
69
G r a f i e k 6 R e ë l e s c h u l d f i n a n c i e r i n g va n de huishoudens (mutaties in procenten per jaar, gedefleerd aan de hand van de particuliere consumptiedeflator) eurogebied Verenigde Staten 12,0
12,0
10,0
10,0
8,0
8,0
6,0
6,0
4,0
4,0
2,0
2,0
0,0
0,0
-2,0
-2,0
-4,0 1982
-4,0 1986
1990
1994
1998
2002
Bronnen: ECB, Eurostat en Income and Product Accounts van de VS. Toelichting: de gegevens voor de VS zijn aangepast ten behoeve van de vergelijking met de gegevens voor het eurogebied. Voor meer informatie wordt verwezen naar het kader in dit artikel. Laatste gegeven: 3e kwartaal 2003 (raming voor het eurogebied).
in het eurogebied sinds 1996 zelfs globaal gestabiliseerd, als gevolg van de daling van de rente in de onderzoeksperiode. In de Verenigde Staten, waar de daling van de rente in dezelfde periode minder uitgesproken is geweest, is de overeenkomstige verhouding licht toegenomen.
3 ONTWIKKELINGEN IN DE FINANCIËLE B A L A N S VA N H U I S H O U D E N S
Tijdens de periode 1995-2002 waren de brutobesparingen van huishoudens in het eurogebied en hun bruto-investeringen in vaste activa in relatie tot het besteedbare inkomen aanzienlijk hoger dan die van de Amerikaanse huishoudens. Het financieringssaldo van huishoudens in het eurogebied (globaal gelijk aan de bruto- besparingen minus de bruto-investeringen) was aanzienlijk hoger dan dat van de Amerikaanse huishoudens, die in de periode 1997-2002 zelfs netto-ontleners werden.
De brutobesparingen van de huishoudens in verhouding tot het besteedbare inkomen daalden in de tweede helft van de jaren negentig aanzienlijk, zowel in het eurogebied als in de Verenigde Staten (zie Tabel 2). Dit hing samen met een aantal factoren. De sterkere economische groei en de daling van de werkloosheid, in combinatie met de verwachte hogere productiviteitsgroei, resulteerde in de verwach-
In verband met de krachtige groei van de investeringen in woningen was de reële schuldfinanciering van huishoudens in het eurogebied aan het einde van de jaren negentig relatief hoog, en in de Verenigde Staten is deze sinds het midden van de jaren negentig aan het toenemen (zie Grafiek 6). In beide economische regio’s wakkerden de aanzienlijke stijging van de huizenprijzen, die tot vermogens-
Over het geheel genomen geven de recente ontwikkelingen aan dat de niet-financiële ondernemingen in de twee economische gebieden er na de hausse- en baisseperiode op de aandelenmarkten geleidelijk aan in zijn geslaagd om hun financiële balans te stabiliseren.
70
ting dat de inkomensgroei permanent op een hoog niveau zou blijven, met name in de Verenigde Staten. Bovendien kan de stijging van het (niet-)financiële vermogen in die periode, hoofdzakelijk dankzij de stijging van de aandelenkoersen en de huizenprijzen, de neiging van de huishoudens tot consumeren hebben versterkt. Bovendien speelde in het eurogebied de trendmatige daling van de rente in de tweede helft van de jaren negentig tot aan de derde fase van de EMU, vanwege de lagere alternatieve kosten van consumptie, ook een belangrijke rol bij de daling van de spaarquote. Vervolgens zijn, als gevolg van de economische groeivertraging en de verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt na 2000, de spaarquoten van de huishoudens zowel in het eurogebied (in 2001 en vooral in 2002) als in de Verenigde Staten (in 2002) enigszins gestegen, hoewel ze ruim onder het niveau van 1995 bleven. Tezelfdertijd werd de gehele periode in beide economische regio’s gekenmerkt door aanhoudend krachtige bruto-investeringen van huishoudens in vaste activa, hoofdzakelijk bestaande uit investeringen in woningen, voornamelijk vanwege de lage hypotheekrente en de stijging van de huizenprijzen.
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN G r a f i e k 7 S a m e n s t e l l i n g va n d e b e l e g g i n g e n va n d e h u i s h o u d e n s (procenten van de nettoverwerving van financiële activa) chartaal geld en deposito’s effecten uitgezonderd aandelen aandelen en overige deelnemingen, uitgezonderd aandelen in beleggingsfondsen aandelen in geldmarktfondsen
aandelen in beleggingsfondsen, uitgezonderd aandelen in geldmarktfondsen nettovermogen van huishoudens in levensverzekeringstechnische reserves en reserves van pensioenfondsen overige Verenigde Staten
Eurogebied 140
140
120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
-20
-20
-40
Ontwikkelingen in de financiële balans van de pariculiere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten
-40 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
280 240 200 160 120 80 40 0 -40 -80 -120 -160
280 240 200 160 120 80 40 0 -40 -80 -120 -160 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bron: ECB en Flow of Funds Accounts van de VS. Toelichtingen: Voor financiële derivaten en overige te ontvangen/betalen bedragen worden de nettotransacties op de actiefzijde gerapporteerd. De categorie "overige" omvat netto financiële derivaten, leningen, vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken en netto overige te ontvangen/betalen bedragen. Voor het eurogebied werd het aandeel van aandelen in geldmarktfondsen geraamd op basis van de financiële rekeningen op kwartaalbasis.
winst voor huiseigenaren leidt en tot een stijging van de onderpandwaarde die beschikbaar is voor leningen, alsook gunstige financieringsomstandigheden de vraag naar hypotheekleningen aan. In het eurogebied steeg de reële schuldfinanciering in 1999 tot het hoogste niveau sinds het begin van de jaren tachtig.7 Sinds 2000 is er sprake van een matiging, maar de reële schuldfinanciering blijft in de buurt van het gemiddelde voor de lange termijn, ondanks de geringe economische groei. In de Verenigde Staten is de groei van de reële schuldfinanciering van de huishoudens blijven toenemen, ondanks de vertraging van de economische activiteit in 2001 en 2002. De Amerikaanse huishoudens hebben de afgelopen jaren dikwijls een gedeelte van de nieuwe hypotheekleningen die werden aangegaan op basis van de gestegen waarde van de eigen woningen aangewend voor extra consumptie of aankopen van financiële activa (zogenaamde overwaardeverzilvering (“mortgage equity withdrawal”)). De sterke stijging van woningleningen in de Verenigde Staten (die in dit artikel tot het consumptief krediet worden
gerekend) heeft derhalve de daling van de groei van het Amerikaanse consumptieve krediet vanaf 2001 getemperd en de particuliere consumptie in de Verenigde Staten gestimuleerd. In de loop van 2003 heeft de groei van woningleningen zich gestabiliseerd, zij het op een hoog niveau, waarschijnlijk in verband met het opveren van de rente voor de langere termijn vanaf het einde van juni. Hiertegenover lijkt de overwaardeverzilvering in het eurogebied van geringe betekenis te zijn, behalve in enkele landen zoals Nederland.8 Bij de ontwikkelingen van beleggingen van de huishoudens vanaf het midden van de jaren negentig kunnen in beide economische regio’s, maar in het bijzonder in het eurogebied, twee verschillende perioden worden onderscheiden. Ten eerste hebben de huishoudens in het eurogebied in de tweede helft van de jaren negen7 Zie het artikel “De ontwikkelingen van de schuldfinanciering van de particuliere sector in het eurogebied” in het Maandbericht van de ECB van november 2003. 8 Zie “Structural factors in the EU housing markets”, ECB, maart 2003. Voor het eurogebied als geheel kan de overwaardeverzilvering niet worden geïsoleerd van de leningen van huishoudens.
ECB Maandbericht Februari 2004
71
G r a f i e k 8 S c h u l d q u o t e va n d e huishoudens
deposito’s, met name in kortlopende deposito’s. Dit weerspiegelde de algemene voorkeur in die periode voor veilige en liquide activa.
(procenten bbp) Eurogebied Verenigde Staten 90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20 1981
20 1984
1987
1990
1993
1996
1999
2002
Bronnen: ECB, National Income and Product Accounts en Flow of Funds Accounts van de VS. Toelichting: De gegevens voor de VS zijn aangepast ten behoeve van de vergelijking met de gegevens voor het eurogebied. Voor meer informatie wordt verwezen naar het kader in dit artikel. Laatste gegeven: 3e kwartaal 2003 (raming voor het eurogebied).
tig aanzienlijke bedragen belegd in aandelen van beleggingsfondsen (uitgezonderd geldmarktfondsen) (zie Grafiek 7).9 Deze tendens hield verband met de sterke stijging van de aandelenkoersen. Ook Amerikaanse huishoudens belegden in deze periode relatief aanzienlijke nettobedragen in aandelen in beleggingsfondsen (uitgezonderd geldmarktfondsen), hoewel deze beleggingen in verhouding tot hun totale beleggingen over het algemeen een stabieler beloop vertoonden (zie Grafiek 7). Er kwam een duidelijk verschil naar voren tussen het investeringsgedrag van de huishoudens in de twee economieën wat betreft de directe aandelenbeleggingen. Terwijl de huishoudens in het eurogebied in de periode 1995-2000 aandelen verwierven, verkochten de Amerikaanse huishoudens in dezelfde periode een aanzienlijk deel van hun directe aandelenbelangen. Laatstgenoemde ontwikkeling vormde de tegenhanger van de omvangrijke intrekking van aandelenkapitaal door Amerikaanse ondernemingen (zie hoofdstuk 2).10 Ten tweede verhoogden de huishoudens in beide economieën, in reactie op de daling van de aandelenkoersen vanaf 2000 en de meer wijdverspreide economische onzekerheid, hun aandeel in de beleggingen in chartaal geld en
72
ECB Maandbericht Februari 2004
Een algemeen kenmerk in de hele periode 1995-2002 was dat huishoudens in beide economieën een groot en stabiel deel van hun beleggingen in verzekerings- en pensioenproducten investeerden, hetgeen wees op de behoefte van huishoudens om zelf voor hun pensioen te sparen. Niettegenstaande de nettoverkoop van aandelenbelangen door de Amerikaanse huishoudens nam het aandeel van de aandelenbelangen (met inbegrip van aandelen in beleggingsfondsen, uitgezonderd geldmarktfondsen) van de huishoudens in zowel het eurogebied als de Verenigde Staten in het totaal van de financiële activa tijdens de periode 1995-1999 toe, met respectievelijk circa 14 procentpunten en 7 procentpunten, voornamelijk als gevolg van winsten op aangehouden effecten. Hiertegenover staat dat hun aandeel van de rentedragende financiële activa (hoofdzakelijk deposito’s en schuldbewijzen) in het totaal van de financiële activa tijdens dezelfde periode afnam. Tussen 2000 en 2002 zorgde de daling van de aandelenkoersen voor een tegengestelde ontwikkeling. Over de periode 1995-2002 verhoogden de huishoudens in het eurogebied het aandeel van hun aandelenbelangen (inclusief aandelen in beleggingsfondsen, uitgezonderd geldmarktfondsen) in hun financiële activa tot 25%, terwijl dit aandeel voor Amerikaanse huishoudens globaal stabiel bleef, net boven 40%. Het aandeel van het nettovermogen van de huishoudens in het eurogebied in levensverzekerings- en pensioenfondsproducten steeg over deze periode enigszins, tot 25%, maar bleef 9 Zie het”Report on financial structures”, ECB, oktober 2002, en het artikel “Recente ontwikkelingen binnen de financiële structuur in het eurogebied’ in het Maandbericht van oktober 2003. 10 Transacties van de Amerikaanse huishoudens omvatten transacties in aandelen van de Amerikaanse niet-financiële ondernemingen, die niet afzonderlijk identificeerbaar zijn in de Amerikaanse geldstroom, in tegenstelling tot de situatie voor transacties van huishoudens in de financiële rekeningen van het eurogebied.
ARTIKELEN onder het globaal stabiele niveau van bijna 30% in de Verenigde Staten. Ten slotte verminderde de betekenis van de traditionele besparingen van de huishoudens in het eurogebied in de vorm van bancaire deposito’s. Het aandeel van chartaal geld en deposito’s in het financiële vermogen van de huishoudens in het eurogebied was met 35% in 2002 lager dan in 1995, toen dit 40% bedroeg, ondanks de stijging tegen het einde van de periode. Het overeenkomstige aandeel voor de Amerikaanse huishoudens bevond zich op een aanzienlijk lager niveau (13%, zowel in 1995 als in 2002). Wat betreft de financiële positie van de huishoudens is de schuldenlast van deze laatste in verhouding tot het bbp in het eurogebied en de Verenigde Staten sinds het begin van de jaren negentig aanzienlijk toegenomen (zie Grafiek 8). De schuldquote van de huishoudens in het eurogebied bleef echter substantieel onder het niveau in de Verenigde Staten, en nam minder sterk toe. In het derde kwartaal van 2003 bedroeg de totale schuldenlast van de huishoudens in het eurogebied ten opzichte van het bbp naar schatting 52%, tegen 86% in de Verenigde Staten. In beide economische gebieden heeft het lage renteniveau echter geleid tot een matiging van de rentelast van de huishoudens in relatie tot het besteedbare inkomen, die in 2002 overeenkwam met het niveau van midden jaren negentig. Bovendien wordt een belangrijk deel van de hypotheekschuld, die zowel in het eurogebied als in de Verenigde Staten het grootste deel van de totale schuldenlast van de huishoudens uitmaakt, gefinancierd tegen een vaste lage rente. Om een inschatting te maken van mogelijke liquiditeitsbeperkingen waarvoor de huishoudens worden gesteld is het tevens nuttig om te kijken naar ruimere indicatoren voor de aflosbaarheid van schulden, waaronder naast rentebetalingen ook schuldaflossingsstromen, die als gevolg van een hoger schuldniveau zijn gestegen. Een dergelijke maatstaf is voor het
eurogebied niet beschikbaar, maar de sinds kort (door de Federal Reserve Board) berekende Debt Service Ratio (DSR) voor de Amerikaanse huishoudens bereikte aan het einde van 2001 het hoogste niveau ooit en stabiliseerde zich nadien op een iets lager niveau. 11
Ontwikkelingen in de financiële balans van de pariculiere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten
Overeenkomstig de ontwikkelingen op de financiële markten nam het financiële vermogen van de huishoudens in relatie tot het besteedbare inkomen in beide economische gebieden aanzienlijk toe in de periode 19951999, maar was er daarna sprake van een aanmerkelijke daling. Over de gehele periode 1995-2002 nam het financiële vermogen in relatie tot het besteedbare inkomen van huishoudens in het eurogebied niettemin toe (van 234% in 1995 tot 265% in 2002), terwijl er voor de Amerikaanse huishoudens sprake was van een lichte daling (van 406% in 1995 tot 392% in 2002). Ook de verhouding tussen schulden en financiële activa kan informatief zijn bij de beoordeling van de houdbaarheid van de financiële positie van de huishoudens. Na een daling tussen 1995 en 1999 steeg de verhouding tussen schulden en financiële activa van de huishoudens in het eurogebied en de Verenigde Staten tussen 2000 en 2002 naar een niveau dat enigszins hoger was dan in 1995. Hoewel de schuldenlast van de Amerikaanse huishoudens aanmerkelijk hoger is dan van de huishoudens in het eurogebied, was de verhouding tussen schulden en financiële activa in 2002 over het geheel genomen vergelijkbaar in de twee economische regio’s, vanwege het feit dat de Amerikaanse huishoudens meer financiële activa aanhielden. De stijging van deze verhouding tussen 2000 en 2002 moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van een groter onroerend vermogen als gevolg van de sterke stijging van de huizenprijzen in beide economische gebieden in de afgelopen jaren. Vanwege een gebrek aan gegevens over het 11 Zie het artikel “Recent Changes to a Measure of U.S. Household Debt Service” in het Federal Reserve Bulletin van oktober 2003.
ECB Maandbericht Februari 2004
73
onroerende vermogen in het eurogebied is het echter niet mogelijk het schuldniveau van de huishoudens te vergelijken met het totale vermogen van de huishoudens in de twee economische gebieden. 4 CONCLUSIE Over de periode 1995-2002 vertoonden de ontwikkelingen in de financiële balans van de particuliere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten een aantal gemeenschappelijke kenmerken. De omvangrijke investeringen alsmede de dalende spaarquote van de niet-financiële ondernemingen en de huishoudens in beide economieën tijdens de tweede helft van de jaren negentig leidden tot een aanzienlijke stijging van hun schuldquote. Na enige verslechtering van hun financiële positie na 1999 als gevolg van de daling van de aandelenkoersen en een teruggang van de bedrijfswinsten, zijn de niet-financiële ondernemingen begonnen met het herstructureren van hun balans om hun vermogensverhoudingen te beheersen of zelfs te verbeteren. Tegelijkertijd zijn er belangrijke verschillen tussen de ontwikkelingen in de financiële balans van die niet-financiële ondernemingen en de huishoudens in het eurogebied en die in de Verenigde Staten. Wat betreft de niet-financiële ondernemingen was de opbouw van schulden in de tweede helft van de jaren negentig in het eurogebied sterker dan in de Verenigde Staten, overeenkomstig de trendmatige daling van de rente in het eurogebied in de aanloop naar de derde fase van de EMU, waardoor het houdbare schuldpeil waarschijnlijk is toegenomen. In 2003 stond de schulden van de niet-financiële ondernemingen in verhouding tot het bbp in het eurogebied en de Verenigde Staten op een vergelijkbaar niveau. Bovendien werd het financieringsgedrag van de Amerikaanse nietfinanciële ondernemingen tijdens de verslagperiode gekenmerkt door omvangrijke onttrekkingen van aandelenkapitaal, terwijl dit in het eurogebied geen rol heeft gespeeld.
74
ECB Maandbericht Februari 2004
De huishoudens in het eurogebied hebben een aanzienlijk hogere spaarquote dan Amerikaanse huishoudens en zijn nettoleners, in tegenstelling tot de Amerikaanse huishoudens, die in de periode 1997-2002 netto-ontleners waren. Bovendien is de verhouding tussen schulden en inkomen in de Verenigde Staten sterker gestegen en staat ze op een hoger niveau dan in het eurogebied. Ten slotte brachten de huishoudens in het eurogebied tijdens de periode 1995-2002 aanzienlijke wijzigingen aan in de samenstelling van hun portefeuille. Hierbij werden de aandelenbelangen (inclusief aandelen in beleggingsfondsen) uitgebreid ten koste van traditionele bancaire deposito’s. In de Verenigde Staten vonden over het geheel genomen minder wijzigingen in de portefeuillesamenstelling plaats.
D E I N V L O E D VA N F A I R VA L U E AC C O U N T I N G O P H E T E U RO P E S E B A N K W E Z E N – VA N U I T H E T O O G P U N T VA N F I N A N C I Ë L E S TA B I L I T E I T Vanaf 2005 moeten genoteerde ondernemingen (waaronder banken) in Europa hun geconsolideerde jaarrekening baseren op de International Accounting Standards (IAS). Deze internationale standaarden voor jaarrekeningen, en met name de daarin voorgestelde waarderingsregels voor financiële instrumenten, zullen naar verwachting van grote invloed zijn op het Europese bankwezen. In onderstaand artikel wordt een overzicht gegeven van het huidige debat en van de invloed die een bredere toepassing van fair value accounting op het bankwezen zal hebben. Voorts wordt ingegaan op de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit, waarbij wordt bezien hoe exogene schokken in de conform de nieuwe regels opgestelde jaarrekeningen van banken waarschijnlijk tot uiting zullen komen. De invoering van de internationale standaarden voor jaarrekeningen kan aanleiding geven tot gedragsveranderingen bij de banken, bijvoorbeeld voor wat betreft de betrekkingen met hun cliënten, het productaanbod en de toegepaste risicobeheersingsmethoden. Meer in het algemeen kan het nieuwe stelsel van waardering en resultaatbepaling van invloed zijn op de rol die banken spelen als financiële intermediairs en op de verdeling van de financiële risico’s tussen de verschillende economische subjecten.
1 INLEIDING De internationale instanties die zich bezighouden met het opstellen en uitgeven van standaarden voor jaarrekeningen zijn thans doende hun voorstellen voor een bredere toepassing van fair value accounting (FVA) 1 te verfijnen. De ECB volgt deze ontwikkeling om verschillende redenen met grote belangstelling. Ten eerste zal de administratieve hervorming waarschijnlijk van grote invloed zijn op het Europese bankwezen en daardoor ook op de stabiliteit van het financiële stelsel. Ten tweede kunnen geharmoniseerde en hoogwaardige standaarden voor jaarrekeningen een belangrijke bijdrage leveren aan de integratie en de doelmatigheid van de financiële markten. Ten derde is de verenigbaarheid van het kader van waardering en resultaatbepaling met dat voor de rapportage ten behoeve van het toezicht en ten behoeve van statistische doeleinden ook van belang. In dit artikel wordt, hoofdzakelijk vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit, ingegaan op de invloed die FVA op het bankwezen kan hebben. In paragraaf 2 wordt de achtergrond van het debat over FVA belicht en worden de initiatieven beschreven die onlangs zijn genomen door de internationale instanties die standaarden voor jaarrekeningen opstellen en uitgeven. In paragraaf 3 worden de voor- en nadelen van een bredere toepassing van FVA
besproken. In paragraaf 4 wordt beschreven hoe verschillende exogene schokken bij toepassing van de nieuwe standaarden waarschijnlijk in de jaarrekening van banken tot uiting zullen komen en hoe dit aanleiding kan geven tot gedragsveranderingen bij de banken. Ten slotte worden in paragraaf 5 enkele algemene conclusies getrokken. 2 H E T D E B AT OV E R F VA A C H T E R G RO N D Met de voortgaande ontwikkeling van de financiële markten, met name de sterke groei van derivaten, en de toegenomen betrokkenheid van de banken bij de handel in financiële instrumenten, is het huidige kader van normen voor waardering en resultaatbepaling onder toenemende druk komen te staan omdat het de economische werkelijkheid niet goed weergeeft. De groeiende vraag vanuit de beleggerswereld naar transparantie en naar het creëren van aandeelhouderswaarde leidt ertoe dat bedrijven informatie moeten verstrekken die 1
Opmerking van de vertaler: In de Europese regelgeving terzake wordt “fair value accounting” afwisselend vertaald met “waarderingsmethode gebaseerd op de waarde in het economisch(e) verkeer”, “op de reële waarde gebaseerd model voor administratieve verwerking” en “verslaggevingsmethode op basis van de waarde in het economisch(e) verkeer”. In dit artikel is, in navolging van het NIVRA, ervoor gekozen de term fair value accounting onvertaald te laten. Met betrekking tot de term “fair value”, die in de Europese regelgeving afwisselend wordt vertaald met “reële waarde” “waarde in het economisch(e) verkeer” en “reële waarde in het economisch(e) verkeer”, is gekozen voor de vertaling “reële waarde”.
ECB Maandbericht Februari 2004
75
de invloed van de heersende economische verhoudingen op hun financiële positie beter weergeeft. Het traditionele kader van normen voor waardering en resultaatbepaling is in hoge mate gebaseerd op de historische-kostprijsgrondslag, die inhoudt dat de afzonderlijke balansposten in beginsel worden verantwoord op basis van hun aanschaffingsprijs of de kostprijs ten tijde van hun verwerving. Vervolgens heeft binnen het heersende kader van normen voor waardering en resultaatbepaling 2 een ontwikkeling plaatsgevonden waarbij de zuivere historische-kostprijsgrondslag is losgelaten en een gemengd model tot ontwikkeling is gekomen waarbij verschillende waarderingsregels worden toegepast, al naar gelang de bedoeling die het management heeft met het aanhouden van bepaalde activa en passiva. Zo worden financiële instrumenten (zoals leningen, obligaties, deposito’s of financiële derivaten) door banken in twee hoofdportefeuilles verdeeld. Instrumenten die men wil aanhouden tot de vervaldatum of die worden aangehouden als belegging voor de langere termijn worden toegewezen aan de niet-handelsportefeuille. Zij worden dan verantwoord hetzij tegen aanschaffingskosten hetzij tegen aanschaffingskosten of lagere marktwaarde. Algemeen gesproken kan waardering tegen aanschaffingskosten of lagere marktwaarde worden beschouwd als een meer behoedzame variant van waardering tegen aanschaffingskosten en weerspiegelt derhalve het voorzichtigheidsbeginsel waaraan binnen de waardering en resultaatbepaling vanouds groot belang is gehecht. Bij waardering tegen aanschaffingskosten of lagere marktwaarde wordt het activum immers tegen marktwaarde gewaardeerd als deze lager is dan de aanschaffingskosten, wat betekent dat ongerealiseerde verliezen in de winst- en verliesrekening van de bank worden verantwoord, terwijl dat voor ongerealiseerde winsten niet het geval is. Instrumenten die in de handelsportefeuille zijn opgenomen worden daarentegen
76
ECB Maandbericht Februari 2004
aangehouden voor handelsdoeleinden op de korte termijn. Zij worden verantwoord tegen marktwaarde (d.w.z. de dagelijkse marktwaarde) met als gevolg dat het daaruit voortvloeiende verlies of de daaruit voortvloeiende winst onmiddellijk wordt verantwoord. Het bovenbeschreven gemengde waarderingsmodel volgens het huidige kader van normen voor waardering en resultaatbepaling zou goed voldoen als de banken hun handels- en niet-handelsportefeuilles volledig gescheiden zouden beheren. Dat laatste is echter niet het geval. Bij de huidige risicobeheersingpraktijk wordt de handelsportefeuille vaak gebruikt om risico’s in de niet-handelsportefeuille af te dekken. In het licht van de verschillende administratieve verantwoording van de posten in de verschillende portefeuilles, hebben de instanties die standaarden voor jaarrekeningen opstellen en uitgeven hedge accounting ontwikkeld waarbij in de jaarrekening het gecompenseerde risico uit hoofde van een gedekte positie precies wordt weergegeven (zie Kader 1). Voorts is door het toenemende gebruik van derivaten zoals termijntransacties, futures, swaps en opties, duidelijker naar voren gekomen dat het op deze instrumenten gelopen risico binnen het huidige verslagleggingskader onvoldoende tot uiting komt. Kenmerkend voor dergelijke instrumenten is dat de eerste aanschaffingskosten zeer laag of zelfs nul zijn. In de loop van de tijd kan de economische waarde ervan echter belangrijk wijzigen, en daarmee van grote invloed worden op het risicoprofiel en de financiële positie van een bank. Aangezien deze instrumenten echter gewoonlijk niet in de balans worden verantwoord, komt de werkelijke invloed ervan pas bij de daadwerkelijke afwikkeling tot uiting in de winst- en verliesrekening.
2
Binnen de Europese Unie is het huidige waarderingskader voor de jaarrekening van banken vastgelegd in Richtlijn 86/635/EEG. Deze Richtlijn is intussen aangepast om enkele afwijkingen ten opzichte van de IAS te corrigeren en om het kader aan te passen aan recente ontwikkelingen op het terrein van waardering en resultaatbepaling.
ARTIKELEN
Kader 1
HEDGE ACCOUNTING
De invloed van FAIR VALUE ACCOUNTING op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit
Dekkingstransacties strekken ertoe het op een instrument (b.v. een obligatie, lening of deposito) gelopen risico te verminderen door dat instrument zodanig te combineren met een dekkingsinstrument (b.v. een termijntransactie, future of swap) dat veranderingen in de waarde van het ene instrument worden gecompenseerd door veranderingen in de waarde van het andere instrument. Als echter voor de verschillende instrumenten verschillende waarderingsmethoden worden toegepast, zoals aanschaffingskosten voor het gedekte instrument en marktwaarde voor het dekkingsinstrument, geeft dit aanleiding tot volatiliteit in de winst- en verliesrekening die de economische werkelijkheid van een sterk teruggebrachte risicopositie niet tot uitdrukking brengt. Een specifieke wijze van administratieve verantwoording, die bekend staat als hedge accounting, is derhalve vereist. Daarbij wordt in de winst- en verliesrekening hetzij de verantwoording van verliezen uitgesteld hetzij de verantwoording van winsten vervroegd zodat de uit de gedekte instrumenten voortvloeiende winsten of verliezen op hetzelfde tijdstip worden verantwoord als de compenserende winsten of verliezen uit hoofde van de dekkingsinstrumenten. Bij volledige toepassing van FVA, waarbij dezelfde waarderingsmethode wordt toegepast op alle financiële instrumenten, is hedge accounting dus niet nodig. Om te voorkomen dat zich situaties voordoen waarin het dekkingsverband pas achteraf tot uitdrukking wordt gebracht, bijvoorbeeld om bewust winsten of verliezen te sturen, heeft de International Accounting Standards Board (IASB) een aantal specifieke vereisten vastgelegd waaraan bij hedge accounting moet worden voldaan. De belangrijkste eisen zijn dat het dekkingsverband: • bij het totstandkomen ervan duidelijk wordt vastgesteld en gedocumenteerd; • op betrouwbare wijze wordt gemeten; • effectief is, en • als het een geprognosticeerde transactie betreft, wordt gekenmerkt door een hoge mate van waarschijnlijkheid. Met betrekking tot een dekkingstransactie mag alleen hedge accounting worden toegepast als wordt voldaan aan een proeve van effectiviteit, d.w.z. dat veranderingen in de waarde van het gedekte instrument en in die van het dekkingsinstrument elkaar vrijwel volledig compenseren. Dekkingstransacties moeten op het moment dat ze worden aangegaan naar verwachting zeer effectief zijn. Bovendien moeten, wil de dekkingstransactie blijven voldoen aan de eisen van effectiviteit en dus in aanmerking blijven komen voor de toepassing van hedge accounting, de tijdens de looptijd gerealiseerde resultaten binnen een nauwe bandbreedte blijven. Aanvankelijk was het de bedoeling dat hedge accounting alleen zou worden toegepast op microniveau (d.w.z. per instrument). De IASB overweegt thans echter om hedge accounting ook toe te staan voor een portefeuille van instrumenten (zogeheten macro-hedges), waarmee beter zou worden aangesloten bij de thans door de banken toegepaste risicobeheersingprocedures.1 1 Zie het consultatiedocument “Fair Value Hedge Accounting for a Portfolio Hedge of Interest Rate Risk”, IASB, augustus 2003.
ECB Maandbericht Februari 2004
77
R E C E N T E I N I T I AT I E V E N VA N D E I N T E R N AT I O N A L E I N S TA N T I E S VO O R H E T O P S T E L L E N E N U I T G E V E N VA N S TA N DA A R D E N VO O R J A A R R E K E N I N G E N De toenemende discrepantie tussen de in de jaarrekening verstrekte informatie en het werkelijke risicoprofiel van een bedrijf werd ervaren als een probleem. Als gevolg daarvan hebben de internationale instanties die standaarden voor jaarrekeningen opstellen en uitgeven een ontwikkeling in gang gezet naar een bredere toepassing van FVA. De basis voor FVA wordt in beginsel gevormd door de marktwaarde van de verschillende posten. Als geen relevante marktprijs beschikbaar is, wordt de reële waarde (fair value) geschat met behulp van een model (b.v. het model voor waardeberekening op basis van de contante waarde van verwachte kasstromen) waarin alle van belang zijnde waarderingsfactoren zijn opgenomen, zoals de kenmerken van het instrument en de heersende marktverhoudingen. In 1999 heeft het International Accounting Standards Committee (IASC), dat sindsdien is opgevolgd door de International Accounting Standards Board (IASB), een standaard voor de jaarrekening (IAS 39) uitgegeven die het gebruik van de reële waarde voorschrijft voor bepaalde financiële instrumenten, met name derivaten alsmede schuldbewijzen en aandelen die voor handelsdoeleinden worden aangehouden of beschikbaar zijn voor verkoop. 3 Deze standaard, die van bijzonder grote invloed zou zijn op financiële bedrijven zoals banken, kwam onder zware kritiek te liggen als zijnde onvoldragen. In december 2000 is door de Joint Working Group of Standard Setters (JWG), waarin de IASB en de nationale instanties voor het opstellen en uitgeven van standaarden voor jaarrekeningen zijn vertegenwoordigd, een geïntegreerde en geharmoniseerde standaard voorgesteld voor de toepassing van FVA op alle financiële instrumenten, met inbegrip van leningen en deposito’s en ongeacht het doel waarvoor zij worden aangehouden. Dit voor-
78
ECB Maandbericht Februari 2004
stel voor een volledige FVA, die dan zou gelden voor de instrumenten in zowel de handelsportefeuille als de niet-handelsportefeuille, werd door het bankwezen en de toezichthouders met scepsis ontvangen. 4 Het belangrijkste argument tegen het voorstel was dat de kredietrisicomodellen en waarderingsmethoden voor niet-verhandelbare instrumenten die moesten worden gebruikt voor de vaststelling van de reële waarde nog onvoldoende ontwikkeld waren. De mogelijke implicaties voor de financiële stabiliteit als gevolg van de grotere volatiliteit in de jaarrekeningen vormden ook een punt van zorg. De standaard werd niet aangenomen, maar de ontwikkeling naar een bredere toepassing van FVA kwam hiermee niet tot stilstand. In augustus 2001 heeft de IASB aangekondigd dat een project tot herziening van IAS 39 zou worden begonnen. In 2002 is een consultatiedocument met voorgestelde wijzigingen uitgegeven en is om commentaar gevraagd. In het consultatiedocument werd onder meer voorgesteld bedrijven een (onherroepelijke) keuze te geven op elk instrument FVA toe te passen als dat bij het afsluiten van de transactie werd gewenst. Na kritiek met betrekking tot de behandeling van dekkingstransacties op portefeuilleniveau, is in augustus 2003 een nader consultatiedocument over macro-hedging uitgebracht. In december 2003 heeft de IASB de herziene versies van IAS 32 en IAS 39 bekendgemaakt. Bij deze herzieningen is goed gebruik gemaakt van de resultaten van de uitgebreide consultaties; er resteren echter nog enkele controversiële punten, zoals de geboden keuze ten aanzien van de toepassing van FVA en macro-hedging. Met betrekking tot dit 3
4
In de IAS wordt een onderscheid gemaakt tussen vier categorieën financiële activa, te weten (i) voor handelsdoeleinden aangehouden activa; (ii) tot de vervaldatum aangehouden beleggingen; (iii) door het bedrijf geïnitieerde leningen en vorderingen, en (iv) activa die beschikbaar zijn voor verkoop. Deze laatste categorie omvat financiële activa die geen deel uitmaken van een van de andere categorieën. Ook de ECB heeft haar zorgen hieromtrent aan de JWG kenbaar gemaakt. Zie “Fair value accounting in the banking sector: ECB comments on the ‘Draft standard and basis for conclusions – financial instruments and similar items’ issued by the Financial Instruments Joint Working Group of Standard Setters”, 8 november 2001 (www.ecb.int).
ARTIKELEN laatste punt zullen begin 2004 verdere aanpassingen van IAS 39 worden bekendgemaakt. HET BINNEN DE EU GELDENDE KADER VO O R WA A R D E R I N G E N R E S U LTA AT B E PA L I N G Binnen de Europese Unie komt het streven naar hervorming van het kader voor waardering en resultaatbepaling in hoofdzaak voort uit de doelstelling tot een volledig gemeenschappelijke markt te komen. Het elimineren van verschillen in standaarden voor jaarrekeningen tussen de lidstaten en het tot stand brengen van een geharmoniseerd kader van waardering en resultaatbepaling wordt beschouwd als een onmisbare stap naar de integratie van de financiële markten binnen het eurogebied en de Europese Unie. Geharmoniseerde regels inzake waardering en resultaatbepaling zouden zeker leiden tot grotere transparantie en vergelijkbaarheid, en zouden aldus de allocatie van vermogen kunnen vergemakkelijken en daarmee de vermogenskosten verminderen. Onlangs heeft een aantal grote boekhoudschandalen in de Verenigde Staten en Europa het belang van transparantie en van een kwalitatief hoogwaardige financiële verslaglegging nog eens benadrukt. In juli 2002 hebben het Europees Parlement en de Raad een Verordening 5 vastgesteld waarin genoteerde ondernemingen, waaronder banken, worden verplicht vanaf 2005 geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen conform de internationale standaarden. Bovendien mag elke lidstaat de vereisten van de Verordening ook van toepassing verklaren op niet-genoteerde ondernemingen en op niet-
geconsolideerde jaarrekeningen. Hoewel een Verordening kracht van wet heeft zonder dat daartoe opname in de nationale wetgeving nodig is, is voor de toepassing van de internationale standaarden voor jaarrekeningen in de Europese Unie een goedkeuringsprocedure voorzien (zie Kader 2). De Europese Commissie heeft zich uitgesproken vóór goedkeuring van alle door de IASB uitgegeven standaarden.
De invloed van FAIR VALUE ACCOUNTING op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit
Als onderdeel van dit proces heeft het Regelgevend comité voor financiële verslaglegging in juli 2003 de bestaande internationale standaarden goedgekeurd, met uitzondering van IAS 32 (presentatie van en informatieverschaffing over financiële instrumenten) en IAS 39 (opname en waardering van dergelijke instrumenten in de jaarrekening). Vervolgens heeft de Commissie door middel van een Verordening 6 deze standaarden formeel goedgekeurd. Op dat tijdstip waren IAS 32 en IAS 39 nog onderhevig aan herziening door de IASB, aangezien de financiële instellingen en de financiële toezichthouders hadden verzocht om nader overleg over een aantal punten met betrekking tot de toepassing van deze twee standaarden. In het licht van het ontvangen commentaar heeft de IASB deze standaarden in december 2003 herzien, met uitzondering van de punten met betrekking tot dekkingstransacties op portefeuilleniveau, die in het eerste kwartaal van 2004 tot een oplossing moeten worden gebracht. Vervolgens zal de Commissie in de tweede helft van 2004 bezien of deze standaarden ook voor goedkeuring in aanmerking komen. 5 6
Verordening (EG) nr. 1606/2002. Verordening (EG) nr. 1725/2003.
ECB Maandbericht Februari 2004
79
Kader 2
H E T P RO C E S B I N N E N D E E U VO O R D E G O E D K E U R I N G VA N D E I N T E R N AT I O N A L E S TA N DA A R D E N VO O R J A A R R E K E N I N G E N Een formeel goedkeuringsproces binnen de Europese Unie voor standaarden voor jaarrekeningen is om politieke en juridische redenen noodzakelijk. Ten eerste wordt het onjuist geacht om standaarden voor jaarrekeningen te delegeren aan particuliere instanties zoals de IASB waarop de Europese Unie geen invloed kan uitoefenen. Ten tweede is het van belang dat de juridische zekerheid wordt gewaarborgd door de standaarden vast te leggen die genoteerde bedrijven in de toekomst zullen moeten toepassen. Bij het goedkeuringsproces wordt ook onderzocht of de door de IASB vastgestelde standaarden in overeenstemming zijn met het door de EU gevoerde beleid. Binnen het goedkeuringsproces wordt een rol gespeeld door een comité, het Regelgevend comité voor financiële verslaglegging, dat onder voorzitterschap staat van de Europese Commissie en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten. De ECB neemt daaraan als waarnemer deel. Het Regelgevend comité voor financiële verslaglegging keurt de standaarden goed of af op basis van een voorstel van de Commissie. Het goedkeuringsproces kan als volgt worden beschreven: Stap 1: De Commissie legt een voorstel om een standaard voor de jaarrekening goed of af te keuren voor aan het Regelgevend comité voor financiële verslaglegging, tezamen met een rapport waarin de desbetreffende standaard wordt beschreven en wordt bezien of deze overeenstemt met de bestaande richtlijnen inzake de financiële verslaglegging en geschikt is als basis voor financiële verslaglegging in Europa. Stap 2: Het Regelgevend comité voor financiële verslaglegging moet binnen twee maanden over het voorstel advies uitbrengen. Het comité wordt met technische aanbevelingen met betrekking tot de toepassing van de standaarden binnen het Europese wettelijke kader bijgestaan door een technisch forum, de Europese adviesgroep financiële verslaglegging, een particuliere groep die bestaat uit de belangrijkste partijen in Europa die belang hebben bij financiële verslaglegging, te weten de gebruikers en opstellers van jaarrekeningen en vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties van accountants (gesteund door de nationale opstellers van standaarden voor jaarrekeningen). De technische aanbevelingen moeten binnen een maand door de adviesgroep worden uitgebracht. Stap 3: Als het Regelgevend comité voor financiële verslaglegging een positief advies uitbrengt, neemt de Commissie de nodige maatregelen om te waarborgen dat de standaard wordt opgenomen in het wettelijke kader van de EU. Als het comité geen mening heeft of negatief adviseert, kan de Commissie de aangelegenheid terugverwijzen naar de Europese adviesgroep financiële verslaglegging of voorleggen aan de Raad. Conform de normale procedures binnen de EU met betrekking tot de besluitvorming door regelgevende comités, wordt het Europees Parlement op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van het Regelgevend comité voor financiële verslaglegging. Het Europees Parlement kan ook optreden als het van mening is dat de Commissie haar bevoegdheden heeft overschreden.
80
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN 3 D E VO O R - E N N A D E L E N VA N VO L L E D I G E TO E PA S S I N G VA N F VA
om slechte resultaten bij het kernbedrijf te compenseren.
De bredere toepassing van fair value accounting zoals die door de IASB wordt voorgestaan brengt vele voordelen met zich mee, maar levert voor financiële instellingen ook aanzienlijke problemen op. Een van de belangrijkste voordelen is ongetwijfeld dat de marktwaarde of de reële waarde van financiële derivaten op de balans zal worden verantwoord. Aangezien derivaten zich hebben ontwikkeld tot een belangrijk instrument bij de bancaire risicobeheersing en de theoretische hoofdsom ervan (die nu buiten de balans wordt verantwoord) veelal zeer aanzienlijk is in verhouding tot het balanstotaal, zal in de jaarrekening een beter beeld worden geboden van de werkelijke financiële positie van de bank. Bovendien wordt het dan eenvoudiger te beoordelen in hoeverre de door de bank toegepaste methoden van risicobeheersing, bijvoorbeeld met behulp van derivaten, werkelijk effectief zijn.
Maar FVA brengt ook inhoudelijke problemen met zich mee. Ten eerste is het, aangezien bij toepassing van FVA veranderingen in het economische klimaat en het risicoprofiel beter worden weergegeven, waarschijnlijk dat FVA zal leiden tot een hogere mate van volatiliteit in de jaarrekening. Men kan redeneren dat, als die volatiliteit er is, deze dan ook in de jaarrekening tot uitdrukking moet komen, zodat de verstrekte financiële informatie relevanter wordt. Voor instrumenten in de niet-handelsportefeuille die in beginsel tot de vervaldatum worden aangehouden, zoals dat voor de meeste leningen het geval is, is de waarde op de vervaldatum echter noodzakelijkerwijs gelijk aan de nominale waarde ongeacht de schommelingen in de economische waarde gedurende de looptijd van het instrument. De gedurende de looptijd van dergelijke instrumenten in de winst- en verliesrekening tot uitdrukking komende volatiliteit als gevolg van de toepassing van FVA is derhalve wellicht niet erg relevant en kan zelfs misleidend zijn (zie Kader 3). In sommige landen wordt een en ander nog verder gecompliceerd door het verband dat daar bestaat tussen jaarrekening en belastingheffing. Daardoor ontstaat bij toepassing van FVA het risico dat belasting wordt geheven over ongerealiseerde winsten, wat mogelijk niet wordt gecompenseerd door de fiscale aftrekbaarheid van ongerealiseerde verliezen.
De bredere toepassing van FVA zal naar alle waarschijnlijkheid ook leiden tot een meer samenhangend en vergelijkbaar waarderingskader, aangezien de verschillende instrumenten dan tegelijkertijd volgens hetzelfde beginsel worden gewaardeerd. Door deze grotere transparantie en betere informatiekwaliteit kan dan bijvoorbeeld door het management, de aandeelhouders of de toezichthouders eerder worden ingegrepen als een bank buitensporige risico’s blijkt te lopen. Een ander voordeel is dat de neiging tot opportunisme zo wordt teruggedrongen. Binnen het huidige verslagleggingskader worden veranderingen in de economische waarde van instrumenten gewoonlijk pas verantwoord op het ogenblik dat deze daadwerkelijk worden gerealiseerd; een bank kan er derhalve belang bij hebben bepaalde transacties te verrichten, louter en alleen om in de jaarrekening een hogere winst te kunnen presenteren. Zo kunnen activa met een aanzienlijke latente overwaarde (stille reserves) worden verkocht
De invloed van FAIR VALUE ACCOUNTING op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit
Ten tweede kan de vaststelling van de reële waarde van bepaalde instrumenten, met name als er geen relevante marktprijs bestaat, een probleem vormen. In dergelijke gevallen zal de reële waarde moeten worden berekend met behulp van modellen, waarbij voor instrumenten met vergelijkbare risicokenmerken de uitkomsten wel eens zeer verschillend zouden kunnen zijn. De aldus berekende waarde hangt ten zeerste af van het gebruikte model en van de daarin ingevoerde gegevens. Vaak wordt voor de schatting van de modelparameters een te korte periode genomen en zowel marktdeelECB Maandbericht Februari 2004
81
Kader 3
H O E F VA K A N L E I D E N TOT E X T R A VO L AT I L I T E I T I N D E J A A R R E K E N I N G VA N E E N B A N K Als een bank vastrentende instrumenten (zoals leningen of obligaties) op de balans aanhoudt tot de vervaldatum, kan toepassing van FVA leiden tot een aanzienlijke mate van extra volatiliteit in de winst- en verliesrekening gedurende de looptijd van die instrumenten, hetgeen in strijd is met het doel waarvoor deze worden aangehouden. Dit kan worden aangetoond aan de hand van de balans van een gemiddelde Europese bank bij een externe renteschok. De balans is opgesteld onder enkele vereenvoudigende aannames (bijvoorbeeld geen dekkingstransacties en een maximale looptijd van de instrumenten van tien jaar). Bij gebreke van een waarneembare of relevante marktprijs, kan de reële waarde van obligaties en leningen worden benaderd door de netto contante waarde van de van deze instrumenten verwachte kasstromen te berekenen. Bij deze berekening worden de kasstromen van het instrument gedurende de resterende looptijd contant gemaakt met behulp van een disconto bestaande uit een risicovrije rentevoet en een risicopremie. Het effect van een renteschok op de reële waarde van de instrumenten kan dan worden gesimuleerd door het disconto te wijzigen. Aan het begin van de looptijd zal de berekende waarde van deze instrumenten gewoonlijk gelijk zijn aan de nominale waarde, wat tot uitdrukking brengt dat de prijs in overeenstemming is met de heersende marktverhoudingen. Naarmate de tijd voortschrijdt en de marktverhoudingen wijziging ondergaan, zal de berekende waarde ook veranderen (en wel dalen als de rente stijgt en stijgen als de rente daalt) en zal daarmee niet meer gelijk zijn aan de nominale waarde. Op de vervaldatum moet de berekende waarde echter weer gelijk zijn aan de nominale waarde, aangezien op dat tijdstip de vordeF VA m i n u s h u i d i g e w a a rd e r i n g s k a d e r i n ring van de bank op de debiteur onmiddellijk p ro c e n t e n va n h e t e i g e n ve r m o g e n aflosbaar is tegen nominale waarde. N e e r w a a r t s e ve r s c h u i v i n g re n d e m e n t s Gedurende de looptijd van een obligatie of c u r ve m e t 1 0 0 b a s i s p u n t e n lening beweegt de waarde ervan zich derhalve FGVA minus huidige kader in de richting van de nominale waarde. 12,0 10,0
12,0
10,0 Dit komt tot uitdrukking in de grafiek, waarin 8,0 8,0 wordt getoond hoe een neerwaartse verschui6,0 6,0 ving van de rendementscurve met 100 basis4,0 4,0 punten de winst- en verliesrekening van de 2,0 2,0 bank in de loop van de tijd beïnvloedt, uitge0,0 0,0 drukt in procenten van het eigen vermogen van -2,0 -2,0 de bank. Het effect is additioneel in die zin dat -4,0 -4,0 het getoonde effect op de winst- en verliesre- -6,0 -6,0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 kening bestaat uit het verschil tussen dat op jaren basis van FVA en dat op basis van het huidige kader van normen voor waardering en resultaatbepaling. Opgemerkt wordt dat, aangezien bij het huidige kader van normen voor waardering en resultaatbepaling de instrumenten in de niethandelsportefeuille worden gewaardeerd tegen aanschaffingskosten of lagere marktwaarde, de grafiek in geval van een rentestijging niet zonder meer het spiegelbeeld vormt van die in geval van een rentedaling.
82
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN Uit de grafiek blijkt dat bij een neerwaartse verschuiving van de rendementscurve met 100 basispunten de reële waarde van de portefeuille obligaties en leningen toeneemt, wat in geval van FVA in de winst- en verliesrekening als winst wordt verantwoord. Bij toepassing van het huidige kader van normen voor waardering en resultaatbepaling blijft de boekwaarde van de portefeuille ongewijzigd (gelijk aan de nominale waarde) zodat zich geen effect op de winsten verliesrekening voordoet. Als zich geen andere schokken voordoen, wordt de waardestijging bij toepassing van FVA in de loop van de tijd weer in de vorm van verliezen via de winsten verliesrekening tenietgedaan, omdat op de vervaldatum de reële waarde van de obligaties en leningen weer noodzakelijkerwijs gelijk moet zijn aan de nominale waarde. Uit de grafiek blijkt ook dat de rentedaling een groot onmiddellijk effect sorteert, maar dat de vervolgens in de loop van de tijd optredende compenserende waardemutaties geleidelijker verlopen. Bij toepassing van FVA worden al deze waardemutaties volledig in de winst- en verliesrekening verantwoord, terwijl bij het huidige kader van normen voor waardering en resultaatbepaling de obligaties en leningen steeds tegen nominale waarde worden verantwoord.
De invloed van FAIR VALUE ACCOUNTING op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit
Concluderend kan worden gesteld dat, aan het begin en aan het einde van de looptijd van de instrumenten, toepassing van FVA en dat van het huidige kader van normen voor waardering en resultaatbepaling hetzelfde effect hebben op de jaarrekening van de bank, maar dat voor de tussenliggende periode de toepassing van FVA tot meer volatiliteit leidt, wat niet in overeenstemming lijkt met het doel waarvoor de instrumenten worden aangehouden. nemers als toezichthouders zijn het erover eens dat de huidige waarderingsmodellen verdere ontwikkeling behoeven. Omdat instellingen verschillende modellen kunnen gebruiken met daarin belangrijk verschillende aannames, kunnen de aldus berekende reële waarden en de daaruit resulterende effecten op de winsten verliesrekening tussen banken onderling onvergelijkbaar zijn, hetgeen strijdig is met een van de doelstellingen van FVA. Voor de externe accountants zal het moeilijk zijn te controleren of de via modelwaardering verkregen reële waarden betrouwbaar zijn.7 Ten slotte moet het eigen kredietrisico of het risico uit hoofde van de door een bank uitgegeven obligaties worden vermeld. Bij toepassing van FVA leidt een verslechtering van het eigen kredietrisico van een bank tot een daling van de waarde van de eigen obligaties, en derhalve tot een waardedaling van de passiva. Als de waarde van de activa niet verandert, zou dit tegelijkertijd leiden tot een toename van het eigen vermogen, dat wordt berekend als het verschil tussen de reële waarde van de activa en die van de passiva. Deze verbeterde solvabiliteit als gevolg van een verslechtering van het eigen kredietrisico is intuïtief onaanneme-
lijk en zeer controversieel, met name vanuit toezichtoogpunt. Dit zou wel eens een belangrijk argument kunnen vormen waardoor toezichthouders wellicht niet zullen toestaan dat de internationale standaarden voor jaarrekeningen in hun geheel worden toegepast bij de berekening van het toetsingsvermogen. 4 D E I N V L O E D O P D E B A N K E N VA N H E T K A D E R VA N WA A R D E R I N G E N R E S U LTA AT B E PA L I N G D E I N V L O E D O P D E J A A R R E K E N I N G E N VA N DE BANKEN Economische schokken komen op verschillende wijze tot uiting in de jaarrekeningen van banken, afhankelijk van het toegepaste kader van waardering en resultaatbepaling. Om een beter inzicht te krijgen in de invloed op de financiële stabiliteit, wordt onderstaand een aantal met name voor het bankwezen relevante scenario’s besproken, met toepassing van het huidige kader van waardering en resultaatbepaling en met toepassing van FVA. De scenario’s zijn achtereenvolgens een belangrijke verslechtering van de kredietkwaliteit, een 7 Er doen zich ook problemen voor met betrekking tot statistieken, maar deze vallen buiten het bestek van dit artikel.
ECB Maandbericht Februari 2004
83
onverwachte rentewijziging, een crisis op de onroerend-goedmarkt en een sterke verandering in aandelenkoersen.
dat deze zich spoedig zullen voordoen. Als gevolg daarvan worden de debiteurenvoorzieningen overwegend ex post getroffen.
Het eerste scenario dat wordt geanalyseerd betreft een verslechtering van de kredietkwaliteit. Een verslechtering van de kredietkwaliteit van een financieel activum, zoals een lening of een obligatie, komt tot uiting in lagere verwachte kasstromen. Als de reële waarde van het instrument wordt berekend door het contant maken van de verwachte kasstromen, dan zal deze waarde dalen met de verslechtering van de kredietkwaliteit. Bij toepassing van de thans geldende regels van waardering en resultaatbepaling daarentegen wordt de waarde van het activum in de regel alleen door de vorming van een specifieke voorziening aangepast als de waarde is aangetast of als de rente- en aflossingsverplichtingen niet worden nagekomen. In dat geval moet vaak eerst een bepaalde, tot kwaliteitsaantasting leidende gebeurtenis plaatsvinden, zoals wanbetaling of vertraging bij de betaling van rente, voordat in de jaarrekening de waarde wordt aangepast.
Een ander element dat van belang is bij de discussie over het huidige kader van waardering en resultaatbepaling versus FVA betreft de wijze waarop de banken hun verwachte toekomstige kasstromen ramen. Een belangrijke parameter in dit verband wordt gevormd door de kans dat een debiteur binnen een zekere tijdspanne in gebreke zal blijven. Studies met betrekking tot de systemen die banken gebruiken bij het beoordelen van het kredietrisico hebben aangetoond dat deze kans en de daaruit voortvloeiende kredietwaardigheid in de regel vrij geïsoleerd in de tijd worden ingeschat, met een korte tijdshorizon van gewoonlijk een jaar; slechts enkele banken baseren zich bij hun risicobeoordeling op een langere tijdshorizon door de verwachte gemiddelde boniteit van een debiteur over de economische cyclus heen te beoordelen. Als dergelijke inschattingen voor korte perioden als basis worden gebruikt voor de raming van de verwachte kasstromen, dan moeten deze laatste vrij vaak worden herzien, wat aanleiding geeft tot een hogere mate van volatiliteit in de jaarrekening.
Bij toepassing van het huidige kader van waardering en resultaatbepaling is het door de bank gevoerde voorzieningenbeleid derhalve van essentieel belang. Als de besluiten om voorzieningen te vormen geheel toekomstgericht worden genomen en als deze de wijzigingen in de verwachte kasstromen weerspiegelen, dan zijn de boekhoudkundige effecten op het kredietrisico gelijk, ongeacht of het huidige kader van waardering en resultaatbepaling of FVA wordt toegepast. Een geheel toekomstgericht voorzieningenbeleid wordt echter bemoeilijkt door de bestaande boekhoudkundige en fiscale regelgeving. Om het voor het management minder gemakkelijk te maken de financiële resultaten te manipuleren, worden in de regelgeving in de meeste landen de begrippen “waardevermindering” en “slechte lening” restrictief gedefinieerd. Het treffen van een voorziening is dan alleen toegestaan als zich reeds specifieke verliezen hebben voorgedaan of als er aanwijzingen zijn
84
ECB Maandbericht Februari 2004
Het tweede scenario heeft betrekking op een onverwachte rentewijziging. Als derivaten buiten beschouwing worden gelaten, zal bij toepassing van FVA in vergelijking met het huidige kader van waardering en resultaatbepaling een rentewijziging geheel anders uitwerken op de boekwaarde van de posten in de niet-handelsportefeuille. Een rentestijging leidt tot een lagere reële waarde van deze instrumenten omdat de contante waarde van de verwachte toekomstige kasstromen dan afneemt. Omgekeerd leidt een rentedaling tot een hogere reële waarde. Bij toepassing van FVA worden deze waardemutaties per definitie altijd verantwoord. Bij toepassing van het huidige kader van waardering en resultaatbepaling daarentegen worden voor wat leningen betreft waardemutaties als
ARTIKELEN gevolg van rentevolatiliteit niet geboekt. Voor de in de niet-handelsportefeuille opgenomen effecten wordt de waardemutatie alleen geboekt bij een rentestijging als de portefeuille wordt gewaardeerd tegen aanschaffingkosten of lagere marktwaarde. Bij deze waarderingsgrondslag worden echter latente waardestijgingen als gevolg van een rentedaling niet geboekt. Dientengevolge worden rentewijzigingen asymmetrisch behandeld, wat bij toepassing van FVA niet het geval is. Bij een sterk dalende rente hebben banken die aanschaffingskosten of lagere marktwaarde als waarderingsgrondslag toepassen derhalve naar alle waarschijnlijkheid voor een aanzienlijk bedrag aan stille reserves op de balans. Het derde scenario betreft een typische crisis op de onroerend-goedmarkt, die in hoge mate een combinatie kan vormen van de twee eerder behandelde scenario’s, te weten een toegenomen kwetsbaarheid van debiteuren en een stijging van de rente. Een dergelijk scenario, dat zich bijvoorbeeld gedurende de bankencrisis in Zweden begin jaren negentig heeft voorgedaan, is met name relevant omdat een crisis op de markt voor commercieel onroerend goed vaak samengaat met een bankencrisis. Bovendien nemen hypothecaire leningen een groot deel van de bancaire activiteiten in het retail-segment voor hun rekening en spelen gespecialiseerde hypotheekinstellingen in verscheidene Europese landen een belangrijke rol. Een crisis op de onroerend-goedmarkt kan leiden tot aantasting van de door de banken van hun debiteuren verwachte kasstromen, niet alleen als gevolg van de verslechtering van de intrinsieke aflossingscapaciteit van deze debiteuren maar ook als gevolg van de lagere waarde van het in onderpand gegeven onroerend goed als debiteuren in gebreke blijven. In dit scenario leidt het beloop van zowel de verwachte toekomstige kasstromen (als weerspiegeling van het kredietrisico) als de verdisconteringsrente (als weerspiegeling van het renterisico) tot een lagere waarde van de activa. Dit gecombineerde effect komt bij toepassing van
FVA volledig in de jaarrekening tot uiting, en zal hoogstwaarschijnlijk een ernstige aantasting van het eigen vermogen van de banken tot gevolg hebben. Bij toepassing van het huidige kader van waardering en resultaatbepaling komt, afgezien van het door de banken gevoerde specifieke voorzieningenbeleid, de aantasting van de kredietkwaliteit pas tot uiting bij een daadwerkelijke waardevermindering van de desbetreffende activa, maar zelfs dan is het effect aanzienlijk geringer dan bij FVA, aangezien het rente-effect op de leningportefeuille niet wordt geboekt.
De invloed van FAIR VALUE ACCOUNTING op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit
Het laatste scenario betreft een sterke verandering in aandelenkoersen. In de regel worden binnen het huidige kader van waardering en resultaatbepaling de aandelen in de niethandelsportefeuille gewaardeerd tegen aanschaffingskosten of lagere marktwaarde, terwijl bij toepassing van FVA zowel koersstijgingen als koersdalingen ten volle in de jaarrekening tot uiting komen. Bij een sterke stijging van de aandelenkoersen zal zich dus tussen FVA en het huidige kader van waardering en resultaatbepaling een belangrijk verschil voordoen. Hoewel voor vele Europese banken het aandelenbezit slechts een gering deel uitmaakt van de totale activa, zullen sterke koersstijgingen zoals die zich gedurende de afgelopen hausse op de effectenbeurzen hebben voorgedaan desalniettemin naar alle waarschijnlijkheid bij toepassing van FVA een grote invloed hebben op de jaarrekening. Bij toepassing van het huidige kader van waardering en resultaatbepaling daarentegen leiden dergelijke stijgingen tot de opbouw van grotere stille reserves. Zolang de marktkoersen hoger blijven dan de koersen waartegen de aandelen zijn verkregen, kan een eventuele koersdaling worden opgevangen uit de stille reserves, terwijl bij toepassing van FVA de koersdalingen ten volle in de winst- en verliesrekening tot uiting komen. Deze vier scenario’s’s maken duidelijk dat de bredere toepassing van FVA waarschijnlijk zal leiden tot een hogere mate van volatiliteit in de winst- en verliesrekening van banken, aanECB Maandbericht Februari 2004
85
gezien schommelingen in de economische verhoudingen dan sneller in de jaarrekening tot uiting komen. Bij toepassing van het huidige kader van waardering en resultaatbepaling is dit proces in hoge mate asymmetrisch, en komen waardestijgingen als gevolg van verbeterde economische verhoudingen in het algemeen niet tot uiting in de jaarrekening, terwijl bij toepassing van FVA dit proces symmetrisch is. De hogere volatiliteit kan aanzienlijk zijn en van invloed zijn op het gedrag van banken, wat weer kan leiden tot problemen op het terrein van de financiële stabiliteit. DE MOGELIJKE INVLOED OP HET GEDRAG VA N B A N K E N Hoewel in een wereld gekenmerkt door de afwezigheid van asymmetrische informatie en door doelmatig werkende financiële markten, het stelsel van waardering en resultaatbepaling in beginsel niet van invloed is op het gedrag van de economische subjecten, blijkt in werkelijkheid dat dat stelsel wel degelijk het gedrag van bedrijven kan beïnvloeden. De hogere mate van volatiliteit bij toepassing van FVA als gevolg van het nauwere verband tussen de jaarrekeningen van banken, hun risicoposities en de heersende economische verhoudingen zou derhalve kunnen leiden tot gedragsveranderingen bij banken, bijvoorbeeld via besluiten omtrent de bedrijfsactiviteiten of via de toegepaste risicobeheersingsprocedures. Meer in het algemeen kan de rol van de banken bij de transformatie van liquiditeiten worden beïnvloed alsmede de door hen geleverde bijdrage aan het soepele verloop in de tijd van de besparingen en investeringen. De bij toepassing van FVA eerdere signalering van risico’s, zoals een prijsdaling van een activum of een verslechtering van de kredietkwaliteit, kan leiden tot een hogere transparantie dan bij het huidige kader van waardering en resultaatbepaling. Evenzo kunnen dan transacties die niet marktconform zijn geprijsd in beginsel gemakkelijker worden gesignaleerd. Voorbeelden hiervan zijn het
86
ECB Maandbericht Februari 2004
onderbieden van concurrenten of kruissubsidiëring, waarbij een bedrijf de winsten uit een aantal activiteiten gebruikt om op andere markten concurrenten weg te drukken. Een hogere mate van transparantie kan de door de markt of de toezichthouder op de banken uitgeoefende discipline versterken, zodat problemen eerder kunnen worden gesignaleerd en eerder opgelost. De eerdere signalering van risico’s bij toepassing van FVA kan echter ook leiden tot een sterker procyclisch karakter van de kredietverlening en daarmee aanleiding geven tot meer uitgesproken conjunctuurcycli. Met procyclisch wordt gedoeld op het verschijnsel dat de bancaire kredietverlening gewoonlijk hetzelfde patroon volgt als de reële economie, d.w.z. meer kredietverlening gedurende een opgaande conjunctuurfase en minder kredietverlening gedurende een neergaande conjunctuurfase. Dit geeft aanleiding tot zorg. Een dergelijk gedrag kan leiden tot een verkeerde allocatie van middelen en tot suboptimaal investeringsgedrag omdat tijdens een opgaande conjunctuurfase wellicht niet-levensvatbare projecten worden gefinancierd, terwijl gedurende een neergaande conjunctuurfase misschien zelfs zeer veelbelovende projecten worden afgewezen. Bovendien kan dit leiden tot een groter systeemrisico, doordat gedurende een hausse via soepele kredietvoorwaarden en hogere onderpandswaarden een zeepbel kan worden gecreëerd, die vroeg of laat moet barsten en dan aanleiding kan geven tot een bankencrisis en tot kredietschaarste. Erkend moet worden dat door een verscheidenheid aan factoren, waaronder usances binnen het bankwezen, het kredietverleningsgedrag van banken van nature procyclisch is. Maar het is van belang dat dit niet verder wordt gestimuleerd door financiële regelgeving, zoals normen voor waardering en resultaatbepaling of vermogenseisen. Bij toepassing van FVA komen ongerealiseerde winsten gedurende een opgaande conjunctuurfase als gevolg van hogere activaprijzen of een verbeterde kredietkwaliteit onmiddellijk tot uiting
ARTIKELEN in de winst- en verliesrekening en in het eigen vermogen, waardoor de basis wordt gelegd voor een verdere expansie van de kredietverlening. Bij een economische teruggang vindt het tegengestelde plaats, waardoor de neergang mogelijk dieper of langer wordt dan anders het geval zou zijn geweest. Als de economische teruggang gepaard gaat met een lagere rente, dan kan deze ontwikkeling althans deels worden gecompenseerd door de hogere winsten uit de herwaardering van bestaande vastrentende activa. FVA kan niet alleen van invloed zijn op het niveau van de bancaire kredietverlening, maar ook op de samenstelling van de bankbalansen. Om de volatiliteit van de jaarrekening bij toepassing van FVA te verminderen, zullen banken wellicht minder geneigd zijn risico’s te aanvaarden. Zij kunnen dit realiseren door bij het aangaan van transacties minder risico te nemen of door later risico’s af te stoten door middel van dekkingtransacties of securitisatie. Daardoor kan de rol van de banken als financiële intermediairs veranderen en worden de risico’s die zij normaal aangaan mogelijk overgedragen op andere economische subjecten. In beginsel kan de daaruit voortvloeiende, geringere risicoconcentratie bevorderlijk zijn voor de financiële stabiliteit, mits diegenen die de risico’s overnemen deze goed weten in te schatten. Anderzijds kan deze neiging tot het verschuiven van risico’s leiden tot een geringer productaanbod of een geringere productbeschikbaarheid voor de cliënten en derhalve tot een daling van de maatschappelijke welvaart. Banken zouden bijvoorbeeld wel eens liever geen vastrentende of langlopende leningen willen verstrekken vanwege het feit dat het renterisico tot uiting komt in de jaarrekening of vanwege de kosten die gepaard gaan met het afdekken of overdragen van het risico. Voorts zouden debiteuren met een meer volatiele kredietkwaliteit, zoals kleine en middelgrote ondernemingen of beginnende bedrijven, wel eens moeilijk, of alleen op ongunstiger voorwaarden, toegang kunnen krijgen tot bankkrediet.
Ten slotte kan de invoering van FVA van invloed zijn op de wijze waarop de banken financiële buffers opbouwen in de vorm van vermogen of reserves. Een hogere mate van volatiliteit in de jaarrekening maakt het waarschijnlijker dat drempelwaarden voor bepaalde financiële kengetallen zullen worden overschreden. Voorbeelden zijn de minimale solvabiliteitsratio’s of kengetallen die onmiddellijk aanleiding geven tot bijvoorbeeld de verplichte vervroegde aflossing van een lening of de neerwaartse bijstelling van een rating. Om te voorkomen dat dergelijke mechanismen in werking worden gesteld door onverwachte waardemutaties, kan het zijn dat banken bij toepassing van FVA grotere financiële buffers willen opbouwen. Een ander belangrijk aspect in dit verband betreft de reactie van de aandeelhouders. Als in goede tijden waardestijgingen onmiddellijk tot uiting komen in de winst- en verliesrekening, kan door de aandeelhouders op de banken druk worden uitgeoefend om een hoger dividend uit te keren, een druk waaraan onder gunstige economische omstandigheden moeilijk weerstand kan worden geboden. Op de langere termijn kan een dergelijk gedrag het algehele financiële weerstandsvermogen van de banken echter negatief beïnvloeden.
De invloed van FAIR VALUE ACCOUNTING op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit
5 CONCLUSIE De overgang van het huidige kader van waardering en resultaatbepaling op fair value accounting kan worden gekenschetst als fundamenteel, aangezien op de ontwikkelingen in het verleden gebaseerde en op de begrippen behoedzaamheid en betrouwbaarheid gestoelde administratieve maatstaven plaats zullen maken voor maatstaven gebaseerd op de geldende economische waarde. De fundamentele aard van deze verschuiving verklaart het veelal verhitte en polemische debat met betrekking tot de voor- en nadelen van de twee modellen van waardering en resultaatbepaling. FVA kan positieve gevolgen hebben, zoals een betere weergave van de economische werkelijkheid. Anderzijds bestaan er ernstige twijfels over de betrouwbaarheid van de ECB Maandbericht Februari 2004
87
schattingen van de reële waarde van instrumenten die niet op een actieve en liquide markt worden verhandeld, zoals dat bij verreweg de meeste bankleningen het geval is. Verschillen in de betrouwbaarheid van de door verschillende banken toegepaste waarderingsmethoden kunnen ook afbreuk doen aan de vergelijkbaarheid en de transparantie van de jaarrekeningen. De vergelijkbaarheid kan met name in het gedrang komen als het aan banken wordt toegestaan verschillende keuzen te maken bij de vaststelling van de reële waarde van de activa en de passiva. Meer in het algemeen is het nog steeds hoogst onduidelijk hoe een bredere toepassing van FVA het gedrag van banken precies zou beïnvloeden. Verschillende economische scenario’s die met name voor banken relevant zijn, zoals die welke in dit artikel zijn besproken, kunnen bij toepassing van FVA andere effecten sorteren, waarbij in de meeste gevallen een hogere mate van volatiliteit in de jaarrekening optreedt. Bij instrumenten die tot de vervaldatum worden aangehouden, zoals de
meeste bankleningen, is dit in strijd met het doel waarvoor deze instrumenten worden aangehouden. Een hogere volatiliteit kan van invloed zijn op de wijze waarop de banken hun risico’s beheersen of op hun bereidheid risico’s te aanvaarden, wat dan weer gevolgen kan hebben voor hun intermediatiefunctie en voor de wijze waarop de vanouds door hen gedragen risico’s worden verdeeld over andere economische subjecten. Gevreesd wordt ten slotte dat de toepassing van FVA de procyclische aard van de kredietverlening kan versterken en afbreuk kan doen aan het vermogen van de banken om op passende wijze te reageren op negatieve economische ontwikkelingen. Gezien de nog steeds beperkte betrouwbaarheid van schattingen van de reële waarde en gezien de mogelijk negatieve effecten van FVA op de stabiliteit van het financiële stelsel, lijken voorzichtigheid en nadere analyse geboden alvorens bij de banken wordt overgegaan op een bredere toepassing van FVA.
L I J S T VA N T E R M E N
Aanschaffingskosten of lagere marktwaarde: waarderingsregel, die vaak wordt toegepast op effecten in de niet-handelsportefeuille, waarbij het activum wordt gewaardeerd tegen aanschaffingskosten of tegen marktwaarde, als deze laatste lager is. Consultatiedocument: de tekst van een voorgestelde internationale standaard voor de jaarrekening, met een verzoek van de IASB om commentaar en om beantwoording van bepaalde vragen. Dekkingstransactie: het zodanig toewijzen van een of meer dekkingsinstrumenten (meestal derivaten, zoals termijncontracten, futures of swaps) dat een verandering in de reële waarde ervan geheel of gedeeltelijk de verandering in de reële waarde van kasstromen of van een gedekte post (bijvoorbeeld obligaties, leningen of deposito’s) compenseert. Europese adviesgroep financiële verslaglegging: een particuliere instantie bestaande uit gebruikers en opstellers van jaarrekeningen, vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties van accountants en nationale opstellers van standaarden voor jaarrekeningen. De groep geeft technische adviezen omtrent de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen in Europa. Financieel instrument: voor administratieve doeleinden is een financieel instrument eniger-
88
ECB Maandbericht Februari 2004
ARTIKELEN lei contract dat aanleiding geeft tot zowel een financieel activum voor het ene bedrijf als een financieel passivum of aandeelbewijs voor het andere bedrijf.
De invloed van FAIR VALUE ACCOUNTING op het Europese bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit
Handelsportefeuille: portefeuille bij banken bestaande uit financiële instrumenten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden op de korte termijn. Historische kostprijs: voor administratieve doeleinden betekent dit begrip het bedrag aan kasmiddelen of equivalenten daarvan dat is betaald voor de verwerving van activa of de reële waarde ten tijde van de verwerving van de voor de verwerving ervan verleende tegenprestatie. Met betrekking tot passiva is dit de opbrengst die in ruil voor de verplichting is ontvangen. IAS 32: internationale standaard voor de jaarrekening met betrekking tot de verantwoording en presentatie van financiële instrumenten. IAS 39: internationale standaard voor de jaarrekening met betrekking tot de opname en de waardering van financiële instrumenten in de jaarrekening. International Accounting Standard (IAS): door de IASB vastgestelde standaard voor de jaarrekening. International Accounting Standards Board (IASB): een onafhankelijke, particulier gefinancierde instelling die zich bezighoudt met het opstellen en uitgeven van standaarden voor jaarrekeningen. International Accounting Standards Committee (IASC): voorloper van de IASB (19732001). Joint Working Group of Standard Setters (JWG): werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de IASB en verscheidene nationale instanties voor het opstellen en uitgeven van standaarden voor jaarrekeningen, die zich bezighoudt met aangelegenheden van gemeenschappelijk belang, zoals de waardering van financiële instrumenten. Niet-handelsportefeuille: portefeuille bij banken bestaande uit financiële instrumenten die in beginsel worden aangehouden tot de vervaldatum of worden aangehouden voor beleggingsdoeleinden op de langere termijn. Reële waarde: het bedrag waartegen een activum zou kunnen worden verkocht of een passivum vereffend tussen goed ingelichte, van elkaar onafhankelijke partijen waartussen wilsovereenstemming bestaat. In de praktijk is de reële waarde veelal gelijk aan de marktwaarde of wordt deze geschat met behulp van een model. Regelgevend comité voor financiële verslaglegging: Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten van de EU onder voorzitterschap van de Europese Commissie. Het comité heeft een regelgevende functie en adviseert over voorstellen van de Commissie voor de invoering van internationale standaarden voor jaarrekeningen. Stille reserves: het positieve verschil tussen de economische waarde of de marktwaarde van een activum en de boekwaarde ervan, welk verschil niet in de jaarrekening tot uitdrukking komt. ECB Maandbericht Februari 2004
89
S TAT I S T I E K E N VO O R H E T E U RO G E B I E D
S2
ECB Maandbericht Februari 2004
INHOUD1 OV E R Z I C H T S TA B E L VO O R H E T E U RO G E B I E D Overzichtstabel van de economische indicatoren voor het eurogebied 1
2
3
4
5
1)
S5
S TAT I S T I E K E N M O N E TA I R B E L E I D 1.1 Geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem 1.2 Belangrijkste rentetarieven van de ECB 1.3 Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem toegewezen via tenders 1.4 Statistieken minimum reserves en liquiditeit
S6 S7 S8 S9
M O N E TA I R E E N B A N C A I R E O N T W I K K E L I N G E N E N B E L E G G I N G S F O N D S E N 2.1 Geaggregeerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.2 Geconsolideerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.3 Monetaire statistieken 2.4 Leningen van MFI’s, uitsplitsing 2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s, uitsplitsing 2.6 Door MFI’s aangehouden effecten, uitsplitsing 2.7 Herwaardering van enkele posten op de balans van de MFI’s 2.8 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 2.9 Geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen in het eurogebied 2.10 Activa van de beleggingsfondsen in het eurogebied naar fonds- en beleggerstype
S10 S11 S12 S14 S17 S20 S21 S22 S24 S25
F I N A N C I Ë L E E N N I E T- F I N A N C I Ë L E R E K E N I N G E N 3.1 Belangrijkste financiële activa van de niet-financiële sectoren 3.2 Belangrijkste passiva van de niet-financiële sectoren 3.3 Belangrijkste financiële activa en passiva van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen 3.4 Besparings-, investerings-, beleggings- en financieringsoverzicht op jaarbasis
S26 S27 S28 S29
FINANCIËLE MARKTEN 4.1 Uitgiften van effecten m.u.v. aandelen, naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van emittent en valuta 4.2 Uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied, naar oorspronkelijke looptijd en sector van de emittent 4.3 Twaalfmaands groei van effecten m.u.v. aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 4.6 Geldmarktrente 4.7 Rendement op overheidsobligaties 4.8 Effectenbeursindices
S31 S32 S34 S36 S38 S40 S41 S42
P R I J Z E N , P RO D U C T I E , V R A A G E N A R B E I D S M A R K T 5.1 HICP, andere prijzen en kosten 5.2 Productie en vraag 5.3 Arbeidsmarkt
Op de website van de ECB (www.ecb.int) zijn langere reeksen en meer gedetailleerde gegevens te vinden.
S43 S46 S50
ECB Maandbericht Februari 2004
S3
6
7
8
9
OV E R H E I D S F I N A N C I Ë N 6.1 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot 6.2 Schuld 6.3 Schuldmutatie
S51 S52 S53
E X T E R N E S T RO M E N E N S TA N D E N 7.1 Betalingsbalans 7.2 Monetaire opstelling van de betalingsbalans 7.3 Goederenhandel 7.4 Internationale investeringspositie 7.5 Internationale reserves
S54 S60 S61 S63 S65
W I S S E L KO E R S E N 8.1 Effectieve wisselkoersen 8.2 Bilaterale wisselkoersen van de euro
S66 S67
O N T W I K K E L I N G E N B U I T E N H E T E U RO G E B I E D 9.1 In andere Europese landen 9.2 In de Verenigde Staten en Japan
S68 S69
GRAFIEKEN
S71
TECHNISCHE AANTEKENINGEN
S73
TO E L I C H T I N G
S77
Verklaring der tekens “-” “.” “…” (v)
S4
ECB Maandbericht Februari 2004
geen gegevens beschikbaar gegevens nog niet beschikbaar nul of verwaarloosbaar voorlopig
OV E R Z I C H T S TA B E L VO O R H E T E U RO G E B I E D O ve r z i c h t s t a b e l va n d e e c o n o m i s c h e i n d i c a t o re n vo o r h e t e u ro g e b i e d (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Monetaire ontwikkelingen en rentevoeten M1 1)
M2 1)
M3 1)2)
M3 1)2) voortschrijdend driemaands gemiddelde (gecentreerd)
Leningen van MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied m.u.v. MFI’s en overheid 1)
In euro luidende effecten m.u.v. aandelen uitgegeven door niet-financiële en niet-monetaire financiële vennootschappen 1)
Driemaands rentevoet (EURIBOR, % per jaar, gemiddelden per periode)
Rendement op tienjaars overheidsobligaties (% per jaar, gemiddelden per periode)
1
2
3
4
5
6
7
8
2002 2003
7,6 11,1
6,6 8,0
7,2 8,0
-
5,3 5,0
21,2 .
3,32 2,33
4,92 4,16
2003 I II III IV
10,1 11,4 11,5 11,3
7,1 8,3 8,5 7,9
7,6 8,5 8,3 7,6
-
5,0 4,6 4,9 5,3
17,3 20,5 22,3 .
2,69 2,37 2,14 2,15
4,16 3,96 4,16 4,36
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
11,8 11,2 12,3 10,7 10,6
8,6 8,2 8,2 7,6 7,5
8,3 7,6 8,1 7,4 7,1
8,2 8,0 7,7 7,6 .
5,0 4,9 5,1 5,6 5,4
22,5 21,8 22,5 21,5 .
2,14 2,15 2,14 2,16 2,15
4,20 4,23 4,31 4,44 4,36
.
.
.
.
.
.
2,09
4,26
Arbeidskosten per uur
Reëel bbp
2004 jan.
2. Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt HICP
Industriële producentenprijzen
Industriële Bezettingsgraad in productie verwerkende m.u.v. bouwindustrie (%) nijverheid
Werkgelegenheid
Werkloosheid (% beroepsbevolking)
1
2
3
4
5
6
7
8
2002 2003
2,3 2,1
-0,1 1,6
3,5 .
0,9 .
-0,5 .
81,4 80,9
0,4 .
8,4 8,8
2003 I II III IV
2,3 1,9 2,0 2,0
2,4 1,5 1,2 1,1
3,1 3,2 2,9 .
0,7 0,1 0,3 .
0,8 -0,7 0,0 .
81,1 80,8 81,0 81,0
0,0 0,1 0,1 .
8,7 8,8 8,8 8,8
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
2,1 2,2 2,0 2,2 2,0
1,3 1,1 0,9 1,4 1,0
-
-
-0,2 -0,9 1,5 1,2 .
81,2 -
-
8,8 8,8 8,8 8,8 8,8
2004 jan.
2,0
.
-
-
.
80,7
-
.
Effectenverkeer
Officiële reserves (standen per ultimo)
3. Betalingsbalans, officiële reserves en wisselkoersen (EUR miljard, tenzij anders aangegeven) Betalingsbalans (netto stromen) Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening
Goederen
Directe investeringen
1
2
3
4
2002 2003
77,9 .
130,6 .
-41,5 .
2003 I II III IV
4,4 -5,4 16,2 .
16,6 23,4 37,3 .
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
5,4 6,9 10,4 5,5 .
10,4 11,5 14,5 9,2 .
Effectieve wisselkoers euro t.o.v. beperkte groep (1999 I = 100)
USD/EUR wisselkoers
Nominaal
Reëel (CPI)
5
6
7
8
103,4 .
366,1 306,9
89,7 99,9
92,3 103,6
0,9456 1,1312
-0,9 3,5 -12,4 .
7,0 57,4 -68,4 .
339,1 326,1 332,9 306,9
96,6 101,0 100,2 101,8
99,8 104,7 103,9 106,0
1,0731 1,1372 1,1248 1,1890
-3,4 -4,8 -10,6 6,5 .
-35,3 14,2 26,7 -4,3 .
346,8 332,9 332,4 321,9 306,9
99,9 99,5 101,0 100,9 103,7
103,6 103,3 104,8 104,9 108,1
1,1139 1,1222 1,1692 1,1702 1,2286
2004 jan. . . . . . 104,7 109,3 1,2613 Bronnen: ECB, Europese Commissie (Eurostat en DG Economische en financiële aangelegenheden) en Reuters. Toelichting: Voor meer gegevens wordt verwezen naar de desbetreffende tabellen. 1) Maandgegevens verwijzen naar de maandultimo, terwijl kwartaal- en jaargegevens berekend worden als gemiddelden per periode. Groeicijfers voor M1, M2, M3 en leningen worden berekend op basis van voor seizoen gecorrigeerde maandelijkse standen- en stroomgegevens. 2) In M3 en de componenten van M3 zijn geen door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden aandelen/participaties in ECB geldmarktfondsen en schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar begrepen.
Maandbericht Februari 2004
S5
1
S TAT I S T I E K E N M O N E TA I R B E L E I D
1 . 1 G e c o n s o l i d e e rd e f i n a n c i ë l e re ke n i n g va n h e t E u ro s y s t e e m (EUR miljoen)
1. Activa Goud en goudvorderingen Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Kredietverlening aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Basis-herfinancieringstransacties Langerlopende herfinancieringstransacties “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Structurele transacties met wederinkoop Marginale beleningsfaciliteit Kredieten u.h.v. margestortingen Overige vorderingen op kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Effecten uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Overheidsschuld, luidende in euro Overige activa Totaal
2004 9 jan.
2004 16 jan.
2004 23 jan.
2004 30 jan.
130,344 176,437 18,385 6,532 270,399 225,001 45,000 0 0 366 32 954 62,044 42,687 104,169 811,951
130,344 177,954 17,646 7,507 269,042 224,001 45,000 0 0 24 17 1,150 62,204 42,672 104,085 812,604
130,344 176,341 18,059 7,693 279,606 229,001 45,000 0 0 5,587 18 854 63,069 42,673 104,641 823,280
130,344 178,264 17,122 7,588 279,024 224,000 55,000 0 0 5 19 1,067 63,627 42,674 104,682 824,392
2. Passiva 2004 9 jan.
2004 16 jan.
2004 23 jan.
2004 30 jan.
Bankbiljetten in omloop
425,220
419,162
415,127
415,623
Verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) Depositofaciliteit Termijndeposito’s “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Deposito’s u.h.v. margestortingen Overige verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Uitgegeven schuldbewijzen Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF Overige passiva Herwaarderingsrekeningen Kapitaal en reserves
133,708 133,606 102 0 0 0 256 1,054 38,761 9,520 481 12,452 5,757 53,572 69,141 62,029
135,107 135,053 54 0 0 0 256 1,054 42,872 9,568 393 13,419 5,757 53,845 69,141 62,030
134,694 134,323 371 0 0 0 256 1,054 57,443 10,803 411 12,594 5,757 53,969 69,141 62,031
132,129 132,115 13 0 0 1 256 1,054 60,077 9,595 410 13,516 5,757 54,802 69,141 62,032
Totaal
811,951
812,604
823,280
824,392
Bron: ECB.
S6
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Statistieken monetair beleid
1 . 2 B e l a n g r i j k s t e re n t e t a r i eve n va n d e E C B (niveaus in procenten per jaar; mutaties in procentpunten) Per
1
Depositofaciliteit
Basis-herfinancieringstransacties Vasterentetenders
Variabelerentetenders
Vaste rentevoet
Minimale inschrijvingsrente
Marginale beleningsfaciliteit
Niveau 1
Mutatie 2
Niveau 3
Niveau 4
Mutatie 5
Niveau 6
Mutatie 7
1999
1 jan. 4 2) 22 9 april 5 nov.
2,00 2,75 2,00 1,50 2,00
0,75 -0,75 -0,50 0,50
3,00 3,00 3,00 2,50 3,00
-
... ... -0,50 0,50
4,50 3,25 4,50 3,50 4,00
-1,25 1,25 -1,00 0,50
2000
4 febr. 17 maart 28 april 9 juni 28 3) 1 sept. 6 okt.
2,25 2,50 2,75 3,25 3,25 3,50 3,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
3,25 3,50 3,75 4,25 -
4,25 4,50 4,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
4,25 4,50 4,75 5,25 5,25 5,50 5,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
2001 11 mei 31 aug. 18 sept. 9 nov.
3,50 3,25 2,75 2,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
-
4,50 4,25 3,75 3,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
5,50 5,25 4,75 4,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
2002
6 dec.
1,75
-0,50
-
2,75
-0,50
3,75
-0,50
2003
7 maart 6 juni
1,50 1,00
-0,25 -0,50
-
2,50 2,00
-0,25 -0,50
3,50 3,00
-0,25 -0,50
Bron: ECB. 1) Tussen 1 januari 1999 en 9 maart 2004 hebben de data betrekking op de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit. Voor de basis-herfinancieringstransacties gaan mutaties in de rentevoet in per de eerste transactie na de aangegeven datum. De mutatie per 18 september 2001 is op diezelfde dag ingegaan. Met ingang van 10 maart 2004 hebben de data betrekking op de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit, alsook op de basis-herfinancieringstransacties (waarbij de mutaties ingaan per de basis-herfinancieringstransactie die plaatsvindt na de bijeenkomst van de Raad van Bestuuur) tenzij anders aangegeven. 2) Op 22 december 1998 heeft de ECB aangekondigd dat, bij wijze van uitzondering, tussen 4 en 21 januari 1999 een smalle bandbreedte van 50 basispunten zou gelden tussen de marginale beleningsrente en de depositorente, om de overgang voor de marktdeelnemers naar het nieuwe stelsel te vergemakkelijken. 3) Op 8 juni 2000 heeft de ECB aangekondigd dat de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem, met ingang van de op 28 juni 2000 te verrekenen transactie, zouden worden uitgevoerd als variabele-rentetenders. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen.
ECB Maandbericht Februari 2004
S7
1 . 3 M o n e t a i re - b e l e i d s t r a n s a c t i e s va n h e t E u ro s y s t e e m t o e g e w e z e n v i a t e n d e r s 1 ) 2 ) (EUR miljoen; rentevoeten in procenten per jaar)
1. Basis- en langerlopende herfinancieringstransacties 3) Datum verrekening
Inschrijvingen (bedrag)
Variabele-rentetenders
Toewijzing (bedrag) Minimale inschrijvingsrente
1
Looptijd, dagen
Marginale rentevoet4)
Gewogen gemiddelde rentevoet
4
5
2 3 Basis-herfinancieringstransacties
6
2003
8 okt. 15 22 25 5 nov. 11 19 26 3 dec. 10 17 23 30
135.884 153.304 119.327 135.867 125.765 126.830 113.354 126.291 137.154 129.319 128.410 154.382 166.862
82.000 113.000 90.000 117.000 84.000 118.000 99.000 126.291 121.000 116.000 123.000 108.000 145.000
2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00
2,05 2,05 2,04 2,04 2,04 2,03 2,00 2,00 2,00 2,00 2,00 2,05 2,02
2,06 2,05 2,05 2,05 2,05 2,04 2,02 2,02 2,03 2,01 2,02 2,08 2,09
14 12 14 15 14 15 14 14 14 13 13 14 15
2004
6 jan. 14 21 28 4 febr.
118.344 166.033 101.083 165.044 112.763
80.000 144.000 85.000 139.000 76.000
2,00 2,00 2,00 2,00 2,00
2,02 2,00 2,00 2,01 2,01
2,04 2,02 2,01 2,02 2,02
15 14 14 14 14
Langerlopende herfinancieringstransacties 2003 30 27 27 30 29 26 31 28 25 30 27 18
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
2004 29 jan.
31.716 24.863 33.367 35.096 30.218 28.694 25.416 35.940 28.436 32.384 25.402 24.988
15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000
-
2,78 2,48 2,49 2,50 2,25 2,11 2,08 2,12 2,10 2,13 2,12 2,12
2,80 2,51 2,51 2,51 2,27 2,12 2,10 2,13 2,12 2,14 2,13 2,14
90 91 91 92 91 91 91 91 84 91 91 105
47.117
25.000
-
2,03
2,04
91
2. Overige tendertransacties Soort transactie
Datum verrekening
1
Inschrijvingen (bedrag)
Toewijzing (bedrag)
Vasterentetenders Vaste rentevoet
Looptijd, dagen
Variabele-rentetenders Minimale inschrijvingsrente 5
Marginale rentevoet 4) 6
Gewogen gemiddelde rentevoet 7
8
2
3
4
21 juni
Aantrekken van termijndeposito's Transactie met wederinkoop
14.420 18.845
14.420 7.000
-
-
3,00 4,26
3,00 4,28
7 1
2001
30 april 12 sept. 13 28 nov.
Transactie met wederinkoop Transactie met wederinkoop Transactie met wederinkoop Transactie met wederinkoop
105.377 69.281 40.495 73.096
73.000 69.281 40.495 53.000
4,25 4,25 -
4,75 3,25
4,77 3,28
4,79 3,29
7 1 1 7
2002
4 jan. 10 18 dec.
Transactie met wederinkoop Transactie met wederinkoop Transactie met wederinkoop
57.644 59.377 28.480
25.000 40.000 10.000
-
3,25 3,25 2,75
3,30 3,28 2,80
3,32 3,30 2,82
3 1 6
2003
23 mei
Aantrekken van termijndeposito's
3.850
3.850
2,50
-
-
-
3
2000
5 jan.
5)
Bron: ECB. 1) De opgenomen bedragen kunnen enigszins afwijken van die in Tabel 1.1 als gevolg van toegewezen maar niet verrekende transacties. 2) Met ingang van april 2002 worden gesplitste tendertransacties, d.w.z. transacties met een looptijd van een week die als standaardtenders worden uitgevoerd naast een basis-herfinancieringstransactie, aangemerkt als basis-herfinancieringstransacties. Zie Tabel 1.3.2 voor gesplitste tendertransacties die vóór april 2002 zijn uitgevoerd. 3) Op 8 juni 2000 heeft de ECB aangekondigd dat met ingang van de transactie die op 28 juni 2000 zou worden verrekend, de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem als variabele-rentetenders zouden worden uitgevoerd. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen. 4) Bij liquiditeitsverruimende (-verkrappende) transacties is de marginale rentevoet de laagste (hoogste) rente waartegen middelen worden ECB toegewezen. Maandbericht 5) Deze transactie werd verricht tegen een maximale rente van 3,00%.
S8
Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Statistieken monetair beleid
1 . 4 S t a t i s t i e ke n m i n i m u m re s e r ve s e n l i q u i d i t e i t (EUR miljard; gemiddelden per periode van dagposities, tenzij anders aangegeven; rente in procenten per jaar)
1. Reservebasis van reserveplichtige kredietinstellingen Totaal
Reservebasis per 1):
Passiva waarop een reservecoëfficiënt van 2% wordt toegepast
Passiva waarop een reservecoëfficiënt van 0% wordt toegepast
Deposito’s (giraal, met Schuldbewijzen met vaste vaste looptijd of opzeg- looptijd tot en met 2 jaar termijn tot en met 2 jaar) 1 2001 2002
2
Deposito’s (met vaste looptijd of opzegtermijn van meer dan 2 jaar)
3
Repo’s
4
Schuldbewijzen met vaste looptijd van meer dan 2 jaar
5
6
10.910,1 11.116,8
6.226,1 6.139,9
389,7 409,2
1.315,2 1.381,9
605,1 725,5
2.374,0 2.460,3
2003
I II
11.229,9 11.381,7
6.117,2 6.217,9
427,4 415,4
1.404,1 1.421,4
782,7 781,0
2.498,5 2.545,9
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
11.394,7 11.408,0 11.396,7 11.497,0 11.559,6 11.537,7
6.176,0 6.184,3 6.173,3 6.194,8 6.241,2 6.284,9
417,8 404,3 405,1 420,2 423,0 412,8
1.430,0 1.442,5 1.433,2 1.445,3 1.451,5 1.458,3
800,8 787,6 791,7 814,0 813,2 759,0
2.570,1 2.589,3 2.593,3 2.622,7 2.630,7 2.622,8
2. Reserve-aanhoudingen Aanhoudingsperiode eindigend:
Verplichte reserves
2001 2002
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Overreserves
Tekorten
Rente op verplichte reserves
1
2
3
4
5
126,4 128,8
127,4 129,5
1,0 0,8
0,0 0,0
3,30 3,06
2003
I II III
128,9 131,2 131,3
129,6 131,9 132,0
0,7 0,6 0,6
0,0 0,0 0,0
2,67 2,34 2,07
2003
23 okt. 23 nov. 23 dec.
131,2 131,0 131,8
131,9 131,8 132,6
0,6 0,7 0,8
0,0 0,0 0,0
2,05 2,03 2,00
2004
23 jan. 9 maart (v)
132,8 133,4
133,6 .
0,9 .
0,0 .
2,02 .
3. Liquiditeit Aanhoudingsperiode eindigend:
2001 2002
Liquiditeitsverruimende factoren Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem Netto activa BasisLangervan het herfinancielopende Euro- ringstrans- herfinanciesysteem in acties ringstransgoud en acties vreemde valuta 1 2 3
Marginale Overige belenings- liquiditeitsfaciliteit verruimende transacties
Liquiditeitsverkrappende factoren
DepositoOverige faciliteit liquiditeitsverkrappende transacties
Bankbiljetten in omloop
Overige factoren (per saldo)
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Basisgeld
4
5
6
7
8
Tegoeden van de centrale overheid bij het Eurosysteem 9
10
11
383,7 371,5
122,5 168,1
60,0 45,0
0,5 1,1
12,4 2,0
0,8 0,2
0,0 0,0
298,0 350,7
43,5 51,7
109,3 55,5
127,4 129,5
426,2 480,5
12
2003
I II III
352,5 331,3 315,0
179,5 194,7 214,0
45,0 45,0 45,0
0,2 0,4 0,1
0,0 0,0 0,0
0,1 0,3 0,6
0,0 0,2 0,0
347,8 373,2 391,7
59,1 52,6 54,4
40,6 13,2 -4,4
129,6 131,9 132,0
477,5 505,3 524,2
2003
23 okt. 23 nov. 23 dec.
321,3 321,8 320,1
208,4 205,8 235,5
45,0 45,0 45,0
0,1 0,1 0,6
0,0 0,0 0,0
0,2 0,3 0,1
0,0 0,0 0,0
395,5 399,4 416,1
48,3 43,4 57,0
-1,1 -2,2 -4,5
131,9 131,8 132,6
527,5 531,4 548,7
2004
23 jan. (v)
309,2
232,6
45,0
0,3
0,0
0,1
0,0
427,6
37,0
-11,2
133,6
561,4
Bron: ECB. 1) Ultimo.
ECB Maandbericht Februari 2004
S9
2
M O N E TA I R E E N B A N C A I R E O N T W I K K E L I N G E N EN BELEGGINGSFONDSEN
2 . 1 G e a g g re g e e rd e b a l a n s va n d e M F I ’s i n h e t e u ro g e b i e d (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Activa Totaal
Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
1
Aandelen/ Aanpartici- gehouden paties aandelen/ in gelddeelMFI’s markt- nemingen fondsen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 9 10 11
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
MFI’s
2
3
4
5
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
6
7
8
Externe activa
Vaste activa
Overige activa
12
13
14
Eurosysteem 2001 2002
998,6 1.042,8
412,7 416,2
25,7 24,2
0,6 0,6
386,4 391,3
107,0 94,5
101,8 86,0
1,3 0,8
3,8 7,6
-
13,8 13,2
399,0 374,1
11,9 11,9
54,3 132,9
2003
I II
1.015,4 1.074,6
411,8 469,3
24,1 23,7
0,6 0,6
387,0 445,0
105,4 114,2
95,1 103,1
0,8 1,1
9,5 10,0
-
12,5 12,4
349,3 334,4
11,9 12,0
124,5 132,3
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
1.048,8 1.063,8 1.089,0 1.081,4 1.078,5 1.086,0
437,3 437,4 462,5 449,6 452,2 471,3
23,7 23,7 23,7 23,7 23,7 22,6
0,7 0,7 0,6 0,6 0,6 0,6
412,9 413,0 438,1 425,2 427,8 448,0
115,3 117,4 121,6 122,9 124,2 134,0
104,6 106,4 110,4 111,5 112,7 122,0
1,1 1,0 1,1 1,2 1,2 1,2
9,6 10,0 10,1 10,2 10,4 10,8
-
12,5 12,5 12,4 12,7 12,9 12,8
338,1 354,1 341,8 341,4 332,4 317,5
12,2 12,2 12,3 12,3 12,3 12,6
133,4 130,1 138,4 142,5 144,4 137,8
18.226,3 18.857,9
11.134,7 11.611,4
822,0 812,6
6.518,7 6.781,0
3.794,0 4.017,8
2.535,9 2.671,5
1.122,9 1.170,4
1.077,4 1.135,0
335,6 366,2
38,5 62,4
810,8 827,6
2.408,8 2.465,5
168,1 167,6
1.129,5 1.051,8
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem 2001 2002 2003
I II
19.184,0 19.530,2
11.732,8 11.881,0
804,8 794,2
6.853,8 6.943,6
4.074,2 4.143,2
2.830,6 2.886,6
1.234,7 1.242,1
1.210,0 1.239,4
385,9 405,1
66,8 69,0
818,3 853,4
2.545,0 2.624,1
160,8 157,9
1.029,7 1.058,1
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
19.504,2 19.508,0 19.571,5 19.609,9 19.808,5 19.793,8
11.870,1 11.902,3 11.949,6 11.921,9 12.049,7 12.118,0
802,2 796,3 797,4 797,3 806,8 819,4
6.963,9 6.976,1 6.996,5 7.025,0 7.072,0 7.094,8
4.104,0 4.129,9 4.155,7 4.099,6 4.170,9 4.203,7
2.912,5 2.906,3 2.929,0 2.959,0 2.987,8 2.951,0
1.259,7 1.258,5 1.255,9 1.266,2 1.273,1 1.276,1
1.251,1 1.243,4 1.262,6 1.274,7 1.291,9 1.252,4
401,7 404,3 410,5 418,2 422,9 422,5
68,4 69,6 69,4 71,2 71,6 67,3
883,6 887,1 881,1 880,4 890,1 895,5
2.604,6 2.575,8 2.546,7 2.610,7 2.622,3 2.566,1
158,2 158,2 158,6 158,4 158,5 159,9
1.006,8 1.008,8 1.037,2 1.008,3 1.028,4 1.036,1
2. Passiva
2001 2002
Aandelen/ Deposito’s van ingezetenen van het eurogebied participaties Centrale Overige MFI’s Totaal in overheid overheid/ geldmarktoverige 1) fondsen ingezetenen van het eurogebied 3 4 5 6 7 Eurosysteem
Uitgegeven schuldbewijzen 1)
Kapitaal en reserves
Externe passiva
Overige passiva
8
9
10
11
Totaal
Chartale geldomloop
1
2
998,6 1.042,8
285,9 392,9
391,9 328,4
35,1 29,5
14,4 15,6
342,4 283,3
-
4,6 3,6
209,8 165,9
35,6 32,9
70,8 119,1
2003
I II
1.015,4 1.074,6
365,4 391,4
345,8 379,4
50,7 52,6
16,2 18,9
279,0 307,9
-
2,7 2,6
149,5 143,1
28,7 29,8
123,3 128,3
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
1.048,8 1.063,8 1.089,0 1.081,4 1.078,5 1.086,0
403,5 404,1 406,4 412,3 419,2 450,5
334,4 335,8 362,1 345,6 343,1 324,0
52,3 49,7 55,0 35,0 48,3 21,3
16,0 15,8 17,4 18,5 20,5 16,9
266,1 270,3 289,8 292,1 274,3 285,8
-
2,6 2,6 2,6 2,6 1,6 1,6
145,2 157,9 151,1 150,5 146,3 140,1
31,9 32,7 32,4 32,0 28,0 27,5
131,1 130,6 134,4 138,4 140,2 142,3
18.226,3 18.857,9
0,0 0,0
9.696,6 10.197,6
103,9 106,9
5.763,1 5.954,1
3.829,6 4.136,6
436,5 532,9
2.882,9 2.992,8
1.041,9 1.108,7
2.687,4 2.594,1
1.480,9 1.431,8
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem 2001 2002 2003
I II
19.184,0 19.530,2
0,0 0,0
10.317,0 10.540,6
125,5 147,6
5.995,1 6.096,1
4.196,3 4.296,9
617,6 640,0
3.045,7 3.083,3
1.115,8 1.126,3
2.665,5 2.641,8
1.422,4 1.498,1
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
19.504,2 19.508,0 19.571,5 19.609,9 19.808,5 19.793,8
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
10.497,3 10.509,3 10.565,6 10.531,5 10.665,8 10.767,9
120,7 113,3 128,9 130,8 132,1 132,4
6.124,2 6.127,3 6.128,0 6.158,1 6.203,6 6.271,9
4.252,4 4.268,6 4.308,7 4.242,5 4.330,1 4.363,6
653,9 657,3 646,2 653,4 656,3 649,0
3.116,3 3.127,2 3.128,5 3.172,3 3.188,0 3.167,3
1.132,9 1.135,4 1.142,5 1.142,9 1.147,5 1.147,3
2.649,6 2.647,2 2.606,6 2.657,0 2.655,9 2.609,3
1.454,2 1.431,6 1.482,1 1.452,9 1.495,0 1.452,9
S10
ECB Maandbericht Februari 2004
Bron: ECB. 1) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen aan schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar zijn begrepen in de externe passiva.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 2 G e c o n s o l i d e e rd e b a l a n s va n d e M F I ’s i n h e t e u ro g e b i e d (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
Totaal
1
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
2
3
4
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
5
6
7
Aangehouden aandelen/ deelnemingen uitgegeven door overige ingezetenen van het eurogebied 8
Externe activa 1)
Vaste activa
Overige activa
9
10
11
Uitstaande bedragen 2001 2002
13.576,7 13.931,2
7.367,0 7.618,4
847,7 836,8
6.519,3 6.781,6
1.516,1 1.588,0
1.179,2 1.221,0
336,9 367,0
568,1 572,7
2.807,8 2.839,6
180,0 179,5
1.137,6 1.132,9
2003 I II
14.124,7 14.383,3
7.683,3 7.762,1
828,9 817,9
6.854,4 6.944,2
1.691,8 1.748,7
1.305,1 1.342,5
386,7 406,2
566,6 594,1
2.894,2 2.958,5
172,7 169,9
1.116,0 1.150,0
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
14.377,8 14.370,3 14.412,8 14.498,8 14.613,7 14.537,7
7.790,5 7.796,7 7.818,3 7.846,6 7.903,2 7.937,5
825,9 820,0 821,1 821,0 830,5 842,1
6.964,6 6.976,8 6.997,1 7.025,6 7.072,7 7.095,5
1.758,5 1.755,2 1.784,6 1.805,6 1.828,6 1.798,1
1.355,7 1.349,9 1.373,0 1.386,2 1.404,5 1.374,4
402,8 405,3 411,6 419,4 424,1 423,7
617,6 620,6 616,6 613,9 623,7 624,6
2.942,7 2.929,9 2.888,5 2.952,1 2.954,7 2.883,6
170,4 170,4 170,8 170,7 170,8 172,5
1.098,1 1.097,4 1.134,0 1.109,8 1.132,8 1.121,5
2001 2002
906,6 601,3
365,6 299,2
-7,6 -9,8
373,2 309,0
71,5 75,9
8,5 45,7
62,9 30,2
29,8 5,5
331,1 241,8
8,1 -1,3
100,8 -19,9
2003 I II
221,0 323,4
87,2 98,3
-0,3 -8,6
87,5 106,9
63,0 52,0
46,4 37,9
16,6 14,1
0,2 21,2
90,3 122,1
-3,6 -2,5
-16,7 32,2
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
-50,3 -74,3 126,8 80,8 156,6 -1,2
27,9 -0,1 32,9 29,0 62,8 44,4
8,0 -6,2 1,5 -0,1 9,7 11,9
19,9 6,1 31,4 29,1 53,0 32,5
10,4 -3,2 32,0 26,2 19,2 -29,0
12,8 -5,0 24,7 18,2 13,7 -30,0
-2,4 1,8 7,3 8,0 5,5 1,0
-2,1 2,2 -4,5 -4,1 9,0 1,3
-32,3 -70,5 31,3 51,3 44,1 -12,0
0,4 0,0 0,4 0,0 -0,1 1,6
-54,6 -2,6 34,9 -21,6 21,6 -7,6
Transacties
2. Passiva Totaal
Chartale geldomloop
1
2
Deposito’s Deposito’s van Aandelen/ van de overige participaties centrale overheid/ in geldmarktoverheid overige fondsen 2) ingezetenen van het eurogebied 3
4
5
Uitgegeven schuldbewijzen 2)
Kapitaal en reserves
Externe passiva 1)
Overige passiva
Overschot inter-MFI passiva
6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen 2001 2002
13.576,7 13.931,2
239,7 341,2
139,0 136,4
5.777,6 5.969,7
398,0 470,5
1.760,8 1.818,4
995,2 1.006,4
2.723,0 2.627,0
1.551,8 1.550,9
-8,5 10,8
2003 I II
14.124,7 14.383,3
327,2 351,0
176,2 200,3
6.011,3 6.115,0
550,8 571,0
1.804,3 1.833,7
1.001,0 997,7
2.694,2 2.671,6
1.545,7 1.626,4
14,1 16,5
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
14.377,8 14.370,3 14.412,8 14.498,8 14.613,7 14.537,7
361,5 362,7 364,8 371,3 379,2 398,1
173,0 163,0 183,9 165,8 180,4 153,7
6.140,2 6.143,2 6.145,4 6.176,7 6.224,1 6.288,8
585,5 587,7 576,8 582,3 584,7 581,7
1.849,6 1.861,3 1.865,1 1.898,6 1.906,1 1.882,0
999,7 1.014,3 1.016,5 1.014,2 1.014,4 1.003,7
2.681,5 2.679,9 2.639,0 2.689,0 2.683,9 2.636,9
1.585,3 1.562,3 1.616,5 1.591,2 1.635,3 1.595,2
1,6 -4,0 4,6 9,8 5,7 -2,3
2001 2002
906,6 601,3
-116,4 101,4
-26,9 -5,8
385,4 221,7
90,9 70,1
107,6 105,1
81,2 39,2
338,4 75,8
79,9 -39,0
-33,5 32,7
2003 I II
221,0 323,4
7,7 23,8
32,8 24,1
50,8 110,8
35,8 19,7
24,9 36,8
2,6 0,7
59,6 25,9
-4,5 78,9
11,3 2,6
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
-50,3 -74,3 126,8 80,8 156,6 -1,2
11,1 1,2 2,1 6,4 7,9 19,0
-24,6 -10,0 20,9 -18,0 14,6 -26,7
-8,4 -2,6 9,9 30,2 50,9 72,0
10,3 2,1 -8,8 5,7 -4,3 -2,7
14,4 0,7 22,5 30,1 17,0 -8,2
9,8 6,7 7,3 2,4 4,1 -2,2
6,6 -39,1 11,6 40,0 26,1 1,1
-56,5 -28,0 53,3 -23,3 42,7 -39,6
-12,9 -5,3 7,9 7,3 -2,4 -13,9
Transacties
Bron: ECB. 1) Sinds eind november 2000 worden saldi met betrekking tot het TARGET-systeem op dagbasis gesaldeerd door schuldvernieuwing. Dit betekent dat de bilaterale posities van iedere nationale centrale bank bij de ECB en andere nationale centrale banken vervangen zijn door één enkele bilaterale positie bij de ECB. De bruto posities met betrekking tot het TARGET-systeem per de maandultimo’s in 1999 en 2000 (januari tot en met oktober) zijn vermeld in de overeenkomstige voetnoot in de Maandberichten van februari 2000 en december 2000. 2) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen zie ECB bld 10 zijn begrepen in de externe passiva.
Maandbericht Februari 2004
S11
2 . 3 M o n e t a i re s t a t i s t i e ke n (EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
1. Monetaire aggregaten 1) en tegenposten M3 M2 M1
M2-M1
1
2
3
M3-M2
4
Kredietverlening aan overige ingezetenen van het eurogebied
M3 voortschr. 3-maands gemiddelde (gecentreerd)
Langerlopende financiële passiva
Kredietverlening aan de overheid
6
7
8
9
5
Netto externe activa 2)
Leningen 11
10
Uitstaande bedragen 2001 2002
2.222,3 2.439,3
2.395,9 2.474,3
4.618,2 4.913,6
789,8 854,5
5.408,0 5.768,1
-
3.897,3 3.994,1
2.041,0 2.073,3
7.425,5 7.724,3
6.514,7 6.781,0
48,8 176,0
2003
I II
2.484,3 2.528,0
2.518,7 2.560,9
5.003,0 5.088,9
857,8 887,8
5.860,7 5.976,7
-
4.005,5 4.031,2
2.120,9 2.143,2
7.788,0 7.913,3
6.846,9 6.913,5
227,3 287,7
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
2.552,8 2.585,4 2.597,0 2.640,5 2.632,0 2.647,6
2.573,0 2.575,1 2.571,9 2.574,4 2.583,2 2.577,9
5.125,7 5.160,5 5.168,9 5.214,9 5.215,2 5.225,5
901,4 892,4 889,3 914,4 917,5 917,0
6.027,1 6.052,9 6.058,2 6.129,3 6.132,7 6.142,5
-
4.065,5 4.110,7 4.109,1 4.136,4 4.162,4 4.140,5
2.183,5 2.184,6 2.204,6 2.219,0 2.235,4 2.235,2
7.981,7 8.035,2 8.049,4 8.081,2 8.150,6 8.148,0
6.954,9 7.004,7 7.007,4 7.039,8 7.087,6 7.096,6
264,6 243,5 227,9 238,0 233,7 210,2
121,4 214,6
158,3 88,4
279,7 303,0
118,5 68,7
398,3 371,7
-
178,2 187,8
2,5 37,7
467,0 346,7
377,4 313,0
-9,0 165,3
Transacties 2001 2002 2003
I II
69,2 59,3
46,5 45,7
115,7 105,0
-8,0 27,1
107,7 132,1
-
30,0 40,3
17,0 25,2
81,6 130,8
80,6 83,6
94,6 69,7
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
26,5 30,6 14,8 43,1 -6,7 18,1
11,7 -0,2 -0,9 1,9 10,9 -2,3
38,1 30,4 13,9 45,0 4,3 15,7
11,1 -9,1 -0,4 25,2 -4,1 -0,6
49,2 21,3 13,5 70,1 0,2 15,1
-
38,3 25,1 23,8 28,8 39,2 4,8
39,8 1,7 22,0 19,4 12,0 0,3
43,1 45,8 25,8 31,2 75,4 8,9
40,9 43,7 13,7 33,0 53,8 18,8
-36,3 -41,1 4,5 7,7 5,9 -12,5
2001 2002
dec. dec.
5,9 9,7
7,1 3,7
6,5 6,6
17,6 8,7
8,0 6,9
7,9 7,1
4,8 4,9
0,1 1,8
6,7 4,7
6,1 4,8
-9,0 165,3
2003
maart juni
11,7 11,4
4,7 5,7
8,0 8,4
8,0 8,7
8,0 8,5
8,3 8,6
4,4 5,1
1,7 3,7
4,8 5,2
4,7 4,6
228,7 247,5
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
11,5 11,8 11,2 12,3 10,7 10,6
5,9 5,6 5,2 4,4 4,7 4,6
8,6 8,6 8,2 8,2 7,6 7,5
9,4 6,3 4,5 7,6 6,1 4,8
8,7 8,3 7,6 8,1 7,4 7,1
8,5 8,2 8,0 7,7 7,6 .
5,3 5,3 5,4 5,8 6,1 5,8
4,9 5,1 5,6 6,7 7,1 6,6
5,6 5,6 5,5 5,5 6,0 5,7
4,9 5,0 4,9 5,1 5,6 5,4
208,8 161,1 163,2 142,9 124,9 92,5
Groeipercentages
G 1 . M o n e t a i re a g g re g a t e n
G 2 . Te g e n p o s t e n
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd) langerlopende financiële passiva leningen aan de overheid leningen aan overige ingezetenen van het eurogebied
M1 M3 16
16
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
0 -10 0 -10 1999 2000 2001 2002 2003 2003 1999 2000 2001 2002 Bron: ECB. 1) De monetaire aggregaten omvatten de monetaire passiva van de MFI’s en de centrale overheid (postkantoren, schatkist) ten opzichte van de niet tot de MFIsector behorende ingezetenen van het eurogebied, met uitzondering van de centrale overheid. M1 bestaat uit de som van de chartale geldomloop en de girale deposito’s; M2 bestaat uit de som van M1, deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar en deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden; M3 bestaat uit de som van M2, repo’s, aandelen/participaties in geldmarktfondsen en schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. 2) De cijfers in het onderdeel ‘Groeipercentages’ zijn totalen van transacties gedurende de twaalf maanden die aflopen in de aangegeECB ven periode.
S12
Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 3 M o n e t a i re s t a t i s t i e ke n (EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
2. Componenten van de monetaire aggregaten en van de langerlopende financiële passiva Chartale geldomloop
Girale deposito’s
Deposito’s met vaste looptijd tot en met 2 jaar
Deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maanden
1
2
3
4
2001 2002
233,4 333,0
1.988,9 2.106,2
1.089,9 1.079,5
1.306,0 1.394,9
2003 I II
331,9 347,1
2.152,3 2.180,9
1.071,6 1.074,2
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
355,2 359,6 366,9 371,7 379,7 388,7
2.197,6 2.225,8 2.230,1 2.268,7 2.252,3 2.258,9
-112,5 99,6
Repo’s
Aandelen/ SchuldSchuldparticipaties bewijzen bewijzen in met looptijd met looptijd geldmarkttot en van meer fondsen met 2 jaar dan 2 jaar
5 Uitstaande bedragen
8
Deposito’s met opzegtermijn van meer dan 3 maanden
Deposito’s met vaste looptijd van meer dan 2 jaar
Kapitaal en reserves
9
10
11
6
7
231,5 239,9
412,4 486,9
145,9 127,7
1.621,4 1.697,1
113,7 103,7
1.166,8 1.186,9
995,3 1.006,4
1.447,1 1.486,7
209,4 220,9
549,1 569,2
99,4 97,6
1.702,8 1.730,8
100,2 96,2
1.203,3 1.211,1
999,2 993,1
1.067,9 1.058,8 1.051,4 1.046,3 1.047,2 1.043,3
1.505,1 1.516,3 1.520,5 1.528,1 1.536,0 1.534,6
227,3 222,4 215,6 225,4 227,7 220,1
582,8 581,2 582,0 587,5 588,7 601,8
91,2 88,9 91,7 101,6 101,0 95,0
1.754,7 1.774,1 1.773,3 1.794,6 1.801,3 1.794,1
94,0 92,1 90,9 91,2 90,7 90,5
1.220,4 1.228,9 1.231,1 1.236,5 1.247,5 1.252,7
996,4 1.015,6 1.013,9 1.014,2 1.022,9 1.003,2
233,9 115,0
69,3 0,0
88,9 88,4
26,8 9,6
93,8 72,1
-2,1 -13,0
110,0 117,9
-10,6 -10,0
-2,4 41,0
81,3 39,0
20,9 15,2
48,2 44,1
-5,9 5,9
52,5 39,9
-21,7 11,6
17,4 19,7
-3,7 -4,2
20,2 37,7
-3,5 -4,0
12,4 8,7
0,9 -2,1
8,7 4,4 7,3 4,8 8,0 9,1
17,8 26,1 7,6 38,2 -14,6 9,0
-6,6 -11,2 -5,4 -5,6 2,8 -1,2
18,3 11,0 4,5 7,5 8,1 -1,1
6,7 -5,0 -5,7 9,8 1,3 -7,6
9,4 -1,7 2,9 5,7 -5,5 13,4
-5,0 -2,3 2,4 9,7 0,2 -6,4
21,0 8,4 18,3 18,2 15,5 9,2
-2,2 -1,9 -1,2 0,3 -0,4 -0,2
8,4 7,3 3,2 5,4 11,6 6,9
11,0 11,3 3,4 5,0 12,6 -11,1
-32,4 42,7
13,5 5,8
6,8 0,0
7,3 6,8
12,5 4,2
28,9 17,4
-1,5 -9,4
7,2 7,3
-8,5 -8,8
-0,2 3,5
8,9 4,0
2003 maart juni
39,7 31,9
8,1 8,6
0,0 -0,5
8,5 10,7
0,9 -0,9
16,5 19,3
-11,3 -13,7
6,6 7,2
-8,2 -10,7
4,0 3,9
2,5 4,6
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
30,3 28,8 27,8 26,1 26,3 25,0
8,8 9,4 8,9 10,3 8,4 8,4
-1,0 -1,9 -2,5 -4,0 -3,0 -2,5
11,4 11,6 11,4 11,0 10,7 10,1
1,6 -2,8 -6,7 -0,3 1,5 -4,7
18,1 15,4 14,4 15,0 10,8 11,6
-12,4 -15,4 -15,5 -8,4 -6,4 -9,6
7,5 7,5 8,0 8,7 8,8 8,9
-12,6 -14,3 -15,2 -14,4 -13,7 -12,7
4,3 4,8 4,8 5,1 5,4 5,4
4,5 4,3 4,0 4,1 4,3 3,1
Transacties 2001 2002 2003 I II 2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
Groeipercentages 2001 dec. 2002 dec.
G 3 . C o m p o n e n t e n va n d e m o n e t a i re a g g re g a t e n
G4. Componenten van de langer lopende financiële passiva
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
chartale geldomloop girale deposito’s deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maanden
schuldbewijzen met looptijd van meer dan 2 jaar deposito’s met vaste looptijd van meer dan 2 jaar kapitaal en reserves
60
60
20
20
40
40
15
15
20
20
10
10
0
0
5
5
-20
0
0
-40
-5
-20
-40
1999
2000
2001
2002
2003
1999
2000
2001
2002
2003
-5
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S13
2 . 4 L e n i n g e n va n M F I ’s , u i t s p l i t s i n g
1)
(EUR miljarden twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per de ultimo, transacties gedurende de periode
1. Leningen aan financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
Niet-financiële vennootschappen
Overige financiële intermediairs 2)
Totaal
Totaal Tot en met 1 jaar
1
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
5
6
7
8
Tot en met 1 jaar
2
3
4 Uitstaande bedragen
2001 2002
34,9 33,0
24,8 19,7
434,4 453,9
276,0 288,0
2.903,3 2.972,3
1.019,0 980,8
489,8 514,3
1.394,5 1.477,2
2003 I II
42,4 44,8
30,0 31,3
470,6 478,2
301,0 304,4
2.990,9 3.016,5
991,6 1.000,2
512,4 508,4
1.486,9 1.507,9
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
48,7 44,1 44,3 49,8 49,1 35,9
32,8 28,2 28,3 33,8 33,1 22,4
472,0 470,8 478,3 479,7 497,1 502,8
292,7 289,4 295,0 294,2 313,8 313,9
3.015,3 3.021,4 3.017,3 3.020,2 3.035,7 3.042,3
987,0 978,5 973,2 962,5 966,2 959,8
514,3 519,7 518,8 522,6 525,3 528,6
1.514,1 1.523,2 1.525,3 1.535,0 1.544,2 1.553,8
2001 2002
3,6 -4,4
3,0 -5,3
46,4 25,5
27,7 18,2
167,7 99,8
18,4 -25,9
55,6 31,0
93,6 94,7
2003 I II
11,3 2,6
10,3 1,4
9,4 10,1
5,1 5,1
31,9 35,9
13,6 12,5
2,1 -2,7
16,2 26,1
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
3,9 -4,7 0,4 5,5 -0,9 -13,1
1,5 -4,6 0,1 5,5 -0,9 -10,6
-6,9 -3,1 11,3 1,2 18,9 9,7
-12,3 -4,4 8,0 -1,0 20,4 2,6
-1,1 2,7 1,0 2,7 18,8 10,4
-12,8 -9,7 -3,5 -10,7 5,1 -4,1
5,6 4,9 -0,4 3,7 2,8 3,4
6,1 7,5 4,9 9,7 10,8 11,0
2001 dec. 2002 dec.
11,3 -11,1
13,6 -21,2
11,8 5,9
11,0 6,6
6,2 3,4
2,0 -2,6
12,8 6,3
7,2 6,8
2003 maart juni sept.
7,2 4,7 10,4
5,3 2,9 -5,9
1,9 3,8 6,0
-2,3 0,0 2,3
3,7 3,6 3,6
-1,0 0,5 -0,9
5,8 2,4 4,4
6,4 6,2 6,4
2003 dec (v)
13,9
14,1
10,9
7,8
3,5
-1,0
3,8
6,3
Transacties
Groeipercentages
G 5 . L e n i n g e n a a n f i n a n c i ë l e i n t e r m e d i a i r s e n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n (twaalfmaands groeipercentages) overige financiële intermediairs niet-financiële vennootschappen
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
I
II
III 1999
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Tot deze categorie behoren bijvoorbeeld beleggingsfondsen.
S14
ECB Maandbericht Februari 2004
II
III 2002
IV
I
II
III 2003
IV
0
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 4 L e n i n g e n va n M F I ’s , u i t s p l i t s i n g
1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
2. Leningen aan huishoudens 2) Consumptief krediet
Totaal
Totaal Tot en met 1 jaar
1
2
Woninghypotheken
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
4
5
3
Totaal Tot en met 1 jaar
6
Overige leningen
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
8
9
7
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
11
12
13
Totaal Tot en met 1 jaar
10
Uitstaande bedragen 2001 2002
3.146,1 3.321,7
497,1 517,0
102,5 105,1
170,4 178,3
224,2 233,6
2.020,6 2.181,9
22,7 23,3
61,0 65,8
1.937,0 2.092,8
628,3 622,8
152,8 153,9
105,3 99,7
370,3 369,2
2003 I II
3.349,9 3.404,1
492,6 500,2
111,3 114,8
176,6 179,2
204,7 206,1
2.218,3 2.259,0
16,1 16,6
68,1 68,5
2.134,1 2.173,9
639,0 644,9
144,9 145,2
94,9 92,6
399,2 407,0
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
3.427,9 3.439,8 3.456,6 3.475,3 3.490,1 3.513,8
501,6 485,7 476,4 480,1 478,6 483,5
113,0 108,1 109,6 110,4 107,5 110,8
180,4 178,1 178,4 179,4 180,6 181,9
208,3 199,5 188,5 190,3 190,6 190,8
2.281,7 2.296,4 2.306,3 2.325,0 2.335,8 2.354,0
16,3 16,5 16,9 16,7 15,9 16,2
69,3 69,7 70,1 70,9 70,8 67,0
2.196,1 2.210,3 2.219,3 2.237,3 2.249,2 2.270,8
644,6 657,7 673,9 670,3 675,7 676,3
140,8 141,7 144,3 141,8 144,3 144,9
93,1 94,1 97,0 96,7 96,3 96,3
410,7 421,8 432,6 431,9 435,1 435,1
156,3 184,7
15,9 19,7
-0,3 6,1
3,6 4,8
12,6 8,7
125,2 156,2
0,3 0,7
-1,8 2,8
126,7 152,7
15,2 8,9
-2,0 -1,8
3,0 1,8
14,2 8,9
2003 I II
35,2 58,2
-5,0 7,8
6,2 1,7
-3,2 4,5
-8,1 1,6
36,8 44,0
-7,1 0,4
2,5 -0,2
41,3 43,8
3,4 6,4
-6,5 2,8
-2,3 -2,9
12,2 6,4
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
24,0 11,2 18,7 19,6 16,4 25,6
2,7 -3,0 3,5 3,2 -1,1 6,3
-1,9 -1,5 2,5 0,8 -2,9 3,5
1,5 -0,9 1,6 1,0 1,3 1,4
3,2 -0,5 -0,6 1,4 0,4 1,4
22,3 14,3 11,6 18,3 11,5 18,1
-0,2 0,2 0,4 -0,2 -0,7 0,4
0,8 0,4 0,4 0,9 -0,2 -3,8
21,7 13,7 10,8 17,7 12,4 21,5
-1,0 -0,1 3,6 -1,9 6,1 1,2
-3,9 -2,6 2,1 -2,6 2,8 1,1
0,1 -0,4 1,5 -0,3 -0,3 0,0
2,8 2,9 0,0 0,9 3,6 0,1
2001 dec. 2002 dec.
5,2 5,9
3,3 3,9
-0,6 5,9
2,2 2,8
6,0 3,9
6,6 7,7
1,5 2,9
-2,8 4,6
7,0 7,9
2,4 1,4
-1,3 -1,2
2,9 1,8
3,9 2,4
2003 maart juni sept.
5,8 5,5 5,8
3,1 3,3 2,3
17,0 15,6 12,4
0,3 2,5 2,6
-0,7 -1,5 -2,2
7,5 7,3 7,5
-29,5 -29,4 -30,1
9,2 8,9 11,3
7,9 7,7 7,8
2,5 1,3 2,7
-4,3 -6,9 -6,0
-0,3 -5,9 -1,5
6,2 6,7 7,3
2003 dec. (v)
6,3
3,1
8,1
4,1
-0,2
7,8
-35,5
0,1
8,6
3,6
-4,5
-4,5
9,1
Transacties 2001 2002
Groeipercentages
G6. Leningen aan huishoudens (twaalfmaands groeipercentages) consumptief krediet woninghypotheken overige leningen 14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
I
II
III 1999
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
II
III 2002
IV
I
II
III 2003
IV
0
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
ECB Maandbericht Februari 2004
S15
2 . 4 L e n i n g e n va n M F I ’s , u i t s p l i t s i n g
1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
3. Leningen aan de overheid en aan niet-ingezetenen van het eurogebied Niet-ingezetenen van het eurogebied
Overheid Totaal
Overige overheid
Centrale overheid
Deelstaatoverheid
Lagere overheid
1
2
3
2001 2002
822,0 812,6
146,0 132,3
298,3 277,7
362,9 382,8
2003 I II III (v)
804,8 794,2 797,4
134,3 126,4 128,4
267,2 263,5 262,3
379,0 375,4 375,8
2001 2002
-6,2 -8,3
-18,3 -12,2
1,1 -21,1
9,9 19,9
2003 I II III (v)
-0,2 -8,2 3,3
0,5 -7,5 2,1
-10,2 -3,8 -1,1
4,8 -1,6 0,4
Totaal
Banken 2)
Niet-banken
Wettelijke socialeverzekeringsinstellingen
4 5 Uitstaande bedragen
Totaal
Overheid
Overige
10
6
7
8
9
14,8 19,7
1.704,3 1.730,1
1.095,6 1.146,2
608,7 583,9
69,9 64,6
538,8 519,3
23,9 28,3 30,4
1.767,0 1.833,1 1.740,7
1.173,0 1.242,2 1.160,9
594,0 590,9 579,9
59,0 59,2 59,1
535,0 531,7 520,7
1,3 4,9
224,8 169,3
140,1 134,8
84,6 34,5
4,3 -1,2
80,3 35,7
4,1 4,5 2,1
66,8 105,9 -87,4
43,8 93,1 -79,8
22,9 12,8 -7,6
-5,5 0,3 -0,1
28,5 12,5 -7,
Transacties
Groeipercentages 2001 dec. 2002 dec.
-0,8 -1,0
-11,2 -8,4
0,4 -7,1
2,8 5,5
9,7 33,2
15,4 10,4
14,9 12,9
16,3 5,7
6,3 -1,9
17,8 6,7
2003 maart juni sept. (v)
-1,6 0,0 1,6
-13,9 -9,3 -3,5
-9,2 -6,3 -4,4
7,1 5,3 5,0
60,3 57,4 49,4
15,7 18,0 10,4
20,6 24,1 13,9
7,1 7,2 4,1
-13,9 -8,3 -11,5
9,9 9,1 6,1
G 7 . L e n i n g e n a a n d e ove r h e i d e n a a n n i e t - i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d (twaalfmaands groeipercentages) overheid niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
-15
-20
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
1999 2000 2001 2002 Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Met “banken" worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
S16
ECB Maandbericht Februari 2004
III
IV
I
II
III 2003
-20
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 5 B i j M F I ’s a a n g e h o u d e n d e p o s i t o ’s , u i t s p l i t s i n g
1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
1. Door financiële intermediairs aangehouden deposito’s Totaal
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Giraal Met vaste looptijd Met opzegtermijn
1
Tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
3
4
5
2
Repo’s
Totaal
Giraal
Meer dan 3 maanden 6
7
Overige financiële intermediairs 2) Met vaste looptijd Met opzegtermijn
Repo’s
Tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
8
9
10
11
12
13
14
Uitstaande bedragen 2001 2002
495,4 522,8
48,0 55,8
-
-
-
-
16,4 17,9
464,5 493,6
156,5 152,7
-
-
-
-
85,3 97,1
2003
I II
535,6 537,6
59,6 62,1
39,2 38,1
414,8 412,1
3,0 2,6
0,6 0,3
18,3 22,3
526,4 546,6
165,4 176,6
133,5 132,6
119,6 129,8
8,1 9,5
0,1 0,1
99,6 98,0
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
535,6 534,9 532,4 533,8 533,3 542,6
53,6 49,6 55,7 50,9 50,4 57,9
39,6 40,2 33,0 37,8 36,7 41,8
418,5 423,0 422,1 423,6 423,8 420,8
2,8 2,9 2,7 2,9 2,8 2,6
0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
20,8 19,0 18,6 18,3 19,3 19,1
541,4 539,2 540,2 555,7 562,2 558,7
167,3 163,5 172,9 170,8 172,0 175,8
131,7 132,1 125,2 127,7 129,5 129,7
128,2 129,8 129,2 130,5 134,2 138,6
9,5 8,9 9,2 10,0 9,7 10,0
0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
104,6 104,9 103,5 116,5 116,6 104,5
15,8 27,4
7,6 7,8
-
-
-
-
-1,1 1,4
16,2 26,7
3,6 -4,7
-
-
-
-
10,3 12,8
Transacties 2001 2002 2003
I II
12,3 2,3
3,9 2,7
-6,7 -1,0
14,6 -2,9
0,3 -0,4
-0,1 0,0
0,5 3,9
42,2 22,6
13,4 12,2
8,4 -0,2
18,9 10,8
1,7 1,5
0,0 0,0
11,0 -1,6
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
-2,2 -2,0 -2,4 1,4 -0,2 9,6
-8,5 -4,2 6,2 -4,8 -0,4 7,6
1,4 0,5 -7,0 4,8 -1,0 5,3
6,2 3,6 -0,9 1,6 0,2 -3,0
0,2 0,1 -0,2 0,2 -0,1 -0,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-1,5 -2,0 -0,4 -0,3 1,1 -0,2
-5,1 -4,3 2,2 15,2 8,1 -0,5
-9,4 -4,9 10,6 -2,2 1,8 4,7
-0,9 0,3 -7,5 2,5 2,1 0,8
-1,7 0,7 0,2 1,2 4,2 5,8
0,0 -0,7 0,4 0,8 -0,2 0,4
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
7,0 0,3 -1,5 13,0 0,1 -12,1
2001 2002
dec. dec.
3,3 5,5
18,7 16,3
-
-
-
-
-5,1 8,5
3,7 5,7
2,3 -3,0
-
-
-
-
14,0 14,9
2003
maart juni sept.
7,3 6,7 4,9
36,1 29,0 11,5
-
-
-
-
3,3 17,4 27,8
10,5 14,1 10,9
5,6 9,1 11,1
-
-
-
-
17,7 16,3 8,8
2003
dec. (v)
3,5
4,2
-8,3
4,8
-4,2
-12,5
3,5
19,2
17,2
4,2
39,9
60,7
-
17,1
Groeipercentages
G 8 . D o o r f i n a n c i ë l e i n t e r m e d i a i r s a a n g e h o u d e n d e p o s i t o ’s (twaalfmaands groeipercentages) verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen overige financiële intermediairs 40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
IV
I
II
III 1999
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
II
III 2002
IV
I
II
III 2003
IV
0
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Tot deze categorie behoren bijvoorbeeld beleggingsfondsen.
ECB Maandbericht Februari 2004
S17
2 . 5 B i j M F I ’s a a n g e h o u d e n d e p o s i t o ’s , u i t s p l i t s i n g
1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
2. Door niet-financiële vennootschappen en huishoudens aangehouden deposito’s Totaal
Giraal
Niet-financiële vennootschappen Met vaste looptijd Met opzegtermijn
Repo’s
Tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
5
6
1
2
3
4
974,2 989,6
575,3 595,5
-
-
-
-
Totaal
7
Giraal
Huishoudens 2) Met opzegtermijn Met vaste looptijd
Repo’s
Tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
8
9
10
11
12
13
14
36,2 34,7
3.679,3 3.806,1
1.097,2 1.173,0
-
-
-
-
76,6 74,7
Uitstaande bedragen 2001 2002 2003
I II
960,4 1.001,1
560,2 593,8
271,0 279,1
61,8 61,0
34,0 36,0
1,1 1,4
32,3 29,8
3.834,3 3.867,6
1.182,1 1.222,9
580,2 562,8
586,7 585,5
1.316,0 1.341,4
98,6 93,0
70,6 61,9
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
996,6 1.004,7 1.018,6 1.027,5 1.043,9 1.055,0
584,2 581,0 603,3 601,4 616,3 632,9
284,3 291,5 282,1 290,6 289,1 282,1
62,0 64,9 65,7 66,8 70,1 70,4
36,1 36,6 36,4 36,9 37,6 38,1
1,4 1,4 1,5 1,5 1,5 1,5
28,6 29,3 29,5 30,3 29,3 30,0
3.909,2 3.910,8 3.901,7 3.905,6 3.928,6 3.976,6
1.257,1 1.256,6 1.257,4 1.260,7 1.283,5 1.296,8
561,1 559,6 555,1 552,0 547,7 545,7
586,1 586,5 586,7 587,9 587,8 601,1
1.351,5 1.357,7 1.357,6 1.360,3 1.365,1 1.390,2
90,9 89,3 88,6 88,7 88,9 89,9
62,5 60,9 56,3 56,0 55,6 52,9
89,9 53,9
69,6 28,9
-
-
-
-
7,4 -1,3
258,5 120,4
139,7 65,4
-
-
-
-
7,0 -1,9
-27,1 43,4
-34,3 34,7
37,9 9,2
-44,3 -0,2
4,5 2,0
0,3 0,0
-2,4 -2,4
26,2 35,0
9,6 41,1
-42,5 -16,2
26,0 -1,2
41,5 25,5
-5,0 -5,5
-4,1 -8,7
0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0
-1,2 0,9 1,5 0,8 -2,1 0,7
9,1 0,2 -7,4 3,6 24,0 49,5
2,7 -0,8 1,1 3,3 23,0 13,7
-1,9 -2,5 -3,6 -3,4 -3,6 -1,0
-0,1 0,4 0,5 1,1 0,0 13,4
10,0 6,1 0,0 2,7 4,9 25,2
-2,1 -1,6 -0,7 0,1 0,2 1,0
0,6 -1,6 -4,7 -0,3 -0,4 -2,7
Transacties 2001 2002 2003
I II
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
-5,3 6,6 18,4 8,5 17,1 13,6
-10,4 -3,9 24,0 -2,1 15,8 17,8
5,0 6,4 -7,8 8,3 -0,7 -6,0
1,2 2,7 0,8 1,1 3,3 0,5
0,1 0,5 -0,1 0,4 0,8 0,6
2001 2002
dec. dec.
10,1 5,6
13,6 5,1
-
-
-
-
25,8 -3,5
7,6 3,3
14,5 6,0
-
-
-
-
12,9 -2,5
2003
maart juni sept.
7,3 7,4 8,6
8,1 8,0 8,7
-
-
-
-
-3,5 -18,0 -14,8
3,9 4,0 4,0
7,3 7,2 8,2
-
-
-
-
-12,4 -19,6 -28,2
2003
dec. (v)
6,4
7,0
22,4
-32,8
29,7
50,0
-12,4
3,6
7,9
-12,0
7,1
9,1
-13,2
-29,2
Groeipercentages
G 9 . D o o r n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n e n h u i s h o u d e n s a a n g e h o u d e n d e p o s i t o ’s (twaalfmaands groeipercentages) niet-financiële vennootschappen huishoudens 12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
I
II
III 1999
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
S18
ECB Maandbericht Februari 2004
II
III 2002
IV
I
II
III 2003
IV
0
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 5 B i j M F I ’s a a n g e h o u d e n d e p o s i t o ’s , u i t s p l i t s i n g
1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
3. Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s Overheid Totaal
1
Niet-ingezetenen van het eurogebied Overige overheid
Centrale overheid
Deelstaatoverheid
2
Totaal
Lagere overheid
Wettelijke socialeverzekeringsinstellingen
4
5
3
Banken 2)
Niet-banken Totaal
Overheid
Overig
6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen 2001 2002 2003
I II III (v)
253,6 248,4
103,9 106,9
29,9 31,6
68,9 69,2
50,9 40,7
2.400,1 2.271,0
1.696,9 1.585,3
703,2 685,7
94,1 97,4
609,1 588,3
264,0 290,9 264,1
125,5 147,6 128,9
32,0 34,2 32,2
65,5 64,5 64,3
41,0 44,5 38,7
2.292,1 2.274,5 2.257,1
1.587,9 1.580,6 1.556,9
704,1 693,9 700,1
97,8 94,5 93,5
606,3 599,3 606,7
-12,5 -8,4
-14,1 -0,2
-0,8 1,8
-0,2 0,4
2,6 -10,3
234,5 30,3
130,6 -4,9
103,9 35,2
10,2 3,6
93,6 31,6
0,4 3,5 -5,0
61,6 30,1 -5,6
30,2 27,2 -13,4
31,4 2,9 7,8
0,5 -3,3 -1,1
31,0 6,2 8,8
Transacties 2001 2002 2003
I II III (v)
8,6 26,9 -23,4
11,6 22,1 -16,0
0,4 2,2 -2,0
-3,7 -0,9 -0,3
2001 2002
dec. dec.
-4,8 -3,3
-12,0 -0,2
-2,6 5,9
-0,3 0,5
5,3 -20,2
11,1 1,3
8,7 -0,2
17,6 5,0
12,2 3,9
18,5 5,1
2003
maart juni sept. (v)
3,1 12,0 6,7
13,0 29,9 18,9
3,7 0,4 -5,8
2,1 -1,6 0,8
-16,9 -3,0 -5,4
2,8 4,6 3,8
1,4 4,5 3,4
6,0 4,9 4,7
-0,1 -0,6 -7,7
7,0 5,8 6,8
Groeipercentages
G 1 0 . D o o r d e ove r h e i d e n n i e t - i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d a a n g e h o u d e n d e p o s i t o ’s (groeipercentages) overheid niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken 25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
I
II
III 1999
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
II
III 2002
IV
I
II
III
-10
2003
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Met “banken" worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
ECB Maandbericht Februari 2004
S19
2 . 6 D o o r M F I ’s a a n g e h o u d e n e f f e c t e n , u i t s p l i t s i n g
1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode) Effecten m.u.v. aandelen MFI’s
Totaal
Overheid
Euro
Andere valuta’s
Euro
2
3
4
1
Andere valuta’s
Aandelen en deelnemingen Overige ingezetenen van Niethet eurogebied ingezetenen van het Euro Andere valuta’s eurogebied
5
6
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Nietingezetenen van het eurogebied
7
8
9
10
11
12
Uitstaande bedragen 2001 2002
3.076,9 3.228,2
1.068,7 1.122,2
54,2 48,2
1.059,8 1.119,5
17,6 15,5
319,8 349,5
15,8 16,7
541,0 556,6
972,4 1.004,9
251,9 263,3
559,0 564,3
161,6 177,3
2003
I II
3.426,4 3.501,5
1.173,3 1.182,6
61,4 59,5
1.192,3 1.223,2
17,7 16,1
366,9 386,8
19,0 18,3
595,8 614,8
999,4 1.028,2
259,2 267,3
559,1 586,1
181,0 174,8
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
3.537,3 3.542,1 3.553,7 3.595,4 3.626,8 3.579,4
1.199,4 1.199,3 1.198,2 1.207,1 1.214,2 1.219,0
60,3 59,2 57,7 59,0 58,9 57,1
1.234,4 1.226,3 1.245,9 1.258,4 1.275,7 1.236,8
16,7 17,1 16,7 16,2 16,1 15,6
382,5 384,8 391,3 398,9 403,9 403,7
19,2 19,5 19,2 19,2 19,0 18,8
624,9 635,8 624,7 636,4 639,0 628,4
1.062,4 1.070,1 1.060,7 1.062,6 1.069,5 1.069,5
274,0 274,5 272,6 274,7 274,9 279,3
609,6 612,6 608,6 605,7 615,2 616,2
178,9 183,0 179,6 182,1 179,4 174,0
258,3 171,0
82,4 48,0
-4,1 -0,9
13,1 41,0
-4,9 -0,8
63,0 27,3
-0,1 3,2
108,9 53,1
57,0 37,2
10,3 13,7
29,6 4,8
17,0 18,7
131,2 87,7 31,4 -8,1 31,9 44,5 38,2 -31,0
41,8 16,5 15,4 0,3 -1,0 10,0 6,7 4,2
4,0 -0,4 0,5 -2,6 0,2 0,8 1,0 -0,3
36,1 30,9 9,9 -6,7 20,8 16,8 11,9 -38,9
1,5 -0,7 0,4 -0,3 0,3 -0,6 0,4 -0,1
16,4 13,9 -3,2 2,3 6,7 7,9 5,1 0,4
0,2 0,2 0,8 -0,4 0,5 0,0 0,4 0,6
31,2 27,2 7,6 -0,7 4,5 9,6 12,7 3,2
-0,1 19,7 3,9 6,4 -9,3 -1,8 6,6 -4,5
-3,0 5,8 3,3 0,6 -2,0 1,2 -0,6 0,0
0,7 21,0 -2,2 2,2 -4,6 -4,2 9,0 1,3
2,3 -7,1 2,9 3,6 -2,7 1,2 -1,8 -5,8
Transacties 2001 2002 2003 2003
I II juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
Groeipercentages 2001 2002
dec. dec.
9,2 5,6
8,2 4,5
-7,1 -2,5
1,2 3,9
-23,4 -4,3
25,0 8,5
-0,4 21,9
25,4 10,0
6,3 3,8
4,2 5,4
5,7 0,9
12,0 11,6
2003
maart juni
5,7 7,4
4,3 4,3
-3,4 -9,4
3,2 4,9
7,5 7,2
9,9 15,3
25,4 15,9
12,0 16,3
2,3 3,1
1,0 -0,1
2,3 5,8
4,7 -0,5
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
8,3 8,2 8,3 9,9 9,7 9,9
5,8 6,4 6,0 6,8 5,9 8,3
-8,2 -11,8 -8,3 3,9 1,7 7,0
6,0 5,8 6,6 8,4 9,0 7,0
6,9 5,5 8,4 5,4 8,9 5,9
14,6 16,4 15,3 16,8 17,1 14,1
22,5 19,7 18,5 11,2 12,9 11,3
15,9 14,4 13,9 16,1 15,4 17,1
5,3 5,3 5,1 3,3 3,4 2,1
3,2 4,0 3,3 3,1 2,6 2,0
7,6 6,2 6,3 3,6 4,7 4,1
1,1 4,3 3,9 2,8 0,3 -4,1
G 1 1 . D o o r M F I ’s a a n g e h o u d e n e f f e c t e n (twaalfmaands groeipercentages) effecten m.u.v. aandelen aandelen en deelnemingen
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
I
II
III 1999
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95.
S20
ECB Maandbericht Februari 2004
II
III 2002
IV
I
II
III 2003
IV
-5
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 7 H e r w a a rd e r i n g va n e n ke l e p o s t e n o p d e b a l a n s va n d e M F I ’s
1)
(EUR miljard)
1. Afboeking/afwaardering van leningen aan huishoudens 2) Consumptief krediet
2001 2002
Woninghypotheken
Overige leningen
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar Tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
0,0 0,0
-
-
-
0,0 0,0
-
-
-
0,0 -1,0
-
-
-
2003
I II
-1,2 -0,2
-0,6 0,0
-0,1 -0,1
-0,4 -0,1
-1,1 -0,2
-0,1 0,0
0,0 0,0
-1,0 -0,2
-2,7 -1,2
-1,2 -0,3
-0,1 0,0
-1,5 -0,9
2003
juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
-0,1 -0,1 -0,1 -0,2 -0,2 -0,1
-0,1 0,0 0,0 0,0 -0,1 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 -0,1 -0,1
0,0 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 0,0
-0,4 0,0 -0,2 -0,2 -0,2 -0,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-0,3 0,0 -0,2 -0,1 -0,2 -0,1
-0,4 -0,3 -0,6 -0,4 -0,5 -0,8
-0,1 -0,1 -0,2 -0,1 -0,1 -0,4
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-0,3 -0,3 -0,3 -0,3 -0,4 -0,4
2. Afboeking/afwaardering van leningen aan niet-financiële vennootschappen en niet-ingezetenen van het eurogebied Niet-financiële vennootschappen Tot en met 1 jaar Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Totaal
Meer dan 5 jaar
Totaal
Niet-ingezetenen Tot en met 1 jaar
Meer dan1 jaar
1
2
3
4
5
6
7
-10,6 -9,2
-0,8 -1,8
-5,4 -2,7
-4,4 -4,7
-1,0 -7,2
-
-
2003 I II
-7,5 -2,3
-4,1 -1,2
-0,6 -0,1
-2,8 -1,1
-0,1 -0,3
0,0 -0,3
-0,1 -0,1
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
-0,7 -0,6 -1,0 -0,5 -1,0 -1,7
-0,1 -0,1 -0,3 -0,1 -0,5 -0,9
0,0 -0,1 -0,1 0,0 -0,1 -0,1
-0,5 -0,4 -0,5 -0,4 -0,5 -0,7
0,0 -0,1 -0,1 0,0 -0,1 0,0
0,0 0,0 -0,1 0,0 0,0 0,0
0,0 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0
2001 2002
3. Herwaardering van door MFI’s aangehouden effecten Effecten m.u.v. aandelen Totaal
MFI’s
Overheid
Aandelen en deelnemingen Overige ingezetenen van het eurogebied
Nietingezetenen van het Andere valuta’s eurogebied
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Nietingezetenen van het eurogebied
Euro
Andere valuta’s
Euro
Andere valuta’s
Euro
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
2001 2002
14,1 35,1
-0,6 9,8
0,2 0,6
9,8 11,0
0,1 -0,1
5,9 5,1
0,1 0,2
-1,5 8,3
7,3 -6,8
1,1 -4,7
7,6 0,7
-1,3 -2,7
2003 I II
6,4 -0,3
-1,8 -1,3
-0,1 -0,1
10,3 0,1
0,0 -0,1
-1,4 0,3
0,2 -0,2
-0,9 0,8
-6,8 8,9
-1,1 2,2
-7,2 6,0
1,5 0,7
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
-0,1 -1,1 -0,9 -3,4 -1,5 -0,4
0,5 -0,3 0,0 -0,2 0,4 0,5
0,0 0,2 -0,2 0,0 -0,1 -0,1
-0,8 -1,4 0,2 -3,0 -0,7 0,0
0,0 0,1 -0,1 0,0 0,0 0,1
0,0 0,0 -0,1 -0,2 0,0 -0,1
-0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 -0,1
0,3 0,4 -0,7 -0,1 -1,0 -0,8
4,0 1,4 -0,2 3,7 0,4 2,2
4,5 -0,1 0,0 0,9 0,8 2,2
-1,2 0,8 0,5 1,5 0,5 -0,3
0,7 0,6 -0,8 1,4 -0,9 0,4
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
ECB Maandbericht Februari 2004
S21
2 . 8 U i t s p l i t s i n g n a a r va l u t a va n e n ke l e p o s t e n o p d e b a l a n s va n d e M F I ’s
1)
(percentages van totaal; uitstaande bedragen in EUR miljard; ultimocijfers)
1. Deposito’s MFI’s 2) Uitstaand bedrag alle valuta’s
Euro 3)
1
2
Andere valuta’s JPY
CHF
GBP
5
6
7
8
9
Totaal USD 3
4
Euro 3)
Uitstaand bedrag alle valuta’s
Niet-MFI’s Andere valuta’s Totaal USD
JPY
CHF
GBP
10
11
12
13
14
Van ingezetenen van het eurogebied 2001 2002
3.829,6 4.136,6
87,7 90,2
12,3 9,8
8,0 6,1
0,9 0,8
1,8 1,5
1,0 0,7
5.867,1 6.061,0
96,6 97,1
3,4 2,9
2,2 1,8
0,4 0,3
0,2 0,2
0,3 0,3
2003 I II III (v)
4.196,3 4.296,9 4.308,7
90,5 91,0 91,0
9,5 9,0 9,0
6,1 5,8 5,6
0,7 0,6 0,5
1,5 1,4 1,4
0,8 0,8 0,9
6.120,7 6.243,3 6.256,9
97,1 97,0 97,1
2,9 3,0 2,9
1,8 1,8 1,7
0,3 0,3 0,4
0,2 0,2 0,1
0,3 0,4 0,3
2001 2002
1.696,9 1.585,3
36,5 43,7
63,5 56,3
46,5 39,2
2,9 2,1
4,4 4,3
7,0 7,8
703,2 685,7
43,7 48,3
56,3 51,7
40,9 35,0
2,4 2,3
2,6 1,9
8,0 9,8
2003 I II III (v)
1.587,9 1.580,6 1.556,9
46,1 45,9 46,4
53,9 54,1 53,6
36,8 37,4 35,8
2,1 1,7 1,7
4,4 4,2 4,1
7,9 8,0 9,0
704,1 693,9 700,1
51,7 52,1 52,8
48,3 47,9 47,2
32,0 32,3 30,5
2,5 2,2 2,4
1,9 1,9 2,2
8,9 8,8 9,1
Van niet-ingezetenen van het eurogebied
2. Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s in het eurogebied Uitstaand bedrag alle valuta’s
Andere valuta’s
Euro 3) Totaal USD
JPY
CHF
GBP
1
2
3
4
5
6
7
2001 2002
3.030,2 3.139,0
85,1 85,4
14,9 14,6
8,2 7,7
2,2 1,8
1,4 1,6
2,2 2,3
2003 I II III (v)
3.197,3 3.228,8 3.263,9
85,2 85,6 85,3
14,8 14,4 14,7
8,1 8,1 8,2
1,6 1,4 1,6
1,6 1,6 1,7
2,3 2,1 2,1
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95.. 2) Voor niet-ingezetenen van het eurogebied duidt de term ‘MFI’s’ op instellingen die vergelijkbaar zijn met MFI’s in het eurogebied. 3) Waaronder posten luidende in de nationale uitdrukkingen van de euro.
S22
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 8 U i t s p l i t s i n g n a a r va l u t a va n e n ke l e p o s t e n o p d e b a l a n s va n d e M F I ’s
1)
(percentages van totaal; uitstaande bedragen in EUR miljard; ultimocijfers)
3. Leningen Niet-MFI’s Andere valuta’s
MFI’s 2) Uitstaand bedrag alle valuta’s
Euro 3)
1
2
Andere valuta’s Totaal
3
USD 4
Euro 3)
JPY
CHF
GBP
Uitstaand bedrag alle valuta’s
5
6
7
8
9
Totaal
USD
JPY
CHF
GBP
10
11
12
13
14
Aan ingezetenen van het eurogebied 2001 2002
3.794,0 4.017,8
-
-
-
-
-
-
7.340,7 7.593,6
95,4 96,2
4,6 3,8
2,5 1,8
0,7 0,5
1,1 1,1
0,4 0,3
2003 I II III (v)
4.074,2 4.143,2 4.155,7
-
-
-
-
-
-
7.658,6 7.737,8 7.793,9
96,2 96,3 96,4
3,8 3,7 3,6
1,8 1,7 1,7
0,5 0,4 0,4
1,1 1,1 1,2
0,3 0,3 0,3
2001 2002
1.095,6 1.146,2
41,3 48,3
58,7 51,7
37,9 32,4
4,0 4,5
3,4 2,6
8,4 9,1
608,7 583,9
33,1 36,2
66,9 63,8
51,9 47,6
1,9 2,3
4,2 4,7
6,1 5,6
2003 I II III (v)
1.173,0 1.242,2 1.160,9
50,6 50,8 50,0
49,4 49,2 50,0
30,6 30,8 30,4
4,3 4,8 5,2
2,7 2,4 2,4
8,6 7,9 8,8
594,0 590,9 579,9
38,2 39,3 37,7
61,8 60,7 62,3
46,7 46,2 46,5
1,9 1,5 2,1
4,6 4,2 4,4
5,6 5,7 6,3
Euro 3)
9
Aan niet-ingezetenen van het eurogebied
4. Aangehouden effecten m.u.v. aandelen Uitstaand bedrag alle valuta’s
Euro 3)
1
2
Uitgegeven door MFI’s 2) Andere valuta’s Totaal
3
USD 4
JPY
CHF
GBP
Uitstaand bedrag alle valuta’s
5
6
7
8
Uitgegeven door niet-MFI’s Andere valuta’s Totaal
USD
JPY
CHF
GBP
10
11
12
13
14
Uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 2001 2002
1.122,9 1.170,4
95,2 95,9
4,8 4,1
3,3 2,1
0,8 0,6
0,2 0,2
1,3 2,0
1.413,0 1.501,2
97,6 97,9
2,4 2,1
1,3 1,0
0,8 0,7
0,1 0,1
0,2 0,4
2003 I II III (v)
1.234,7 1.242,1 1.255,9
95,0 95,2 95,4
5,0 4,8 4,6
1,7 1,7 1,6
0,6 0,6 0,5
0,2 0,3 0,3
1,0 1,0 1,1
1.595,9 1.644,5 1.673,1
97,7 97,9 97,9
2,3 2,1 2,1
1,3 1,1 1,1
0,6 0,6 0,7
0,1 0,1 0,1
0,2 0,2 0,2
233,0 239,6 256,6
34,4 36,9 39,8
65,6 63,1 60,2
49,6 45,5 36,3
1,8 1,7 3,7
1,2 0,6 3,4
10,2 13,2 12,0
308,0 317,1 339,2
41,3 41,5 43,2
58,7 58,5 56,8
44,1 42,0 36,5
5,9 5,8 9,1
0,8 0,9 0,7
4,7 5,6 5,9
259,1 262,7
42,2 42,9
57,8 57,1
34,4 32,5
3,4 3,5
2,5 2,8
13,6 14,5
355,4 360,2
44,2 44,6
55,8 55,4
35,4 34,4
8,5 8,9
0,7 0,7
6,0 5,5
Uitgegeven door niet-ingezetenen van het eurogebied 2001 2002 2003 I II III (v)
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Voor niet-ingezetenen van het eurogebied duidt de term ‘MFI’s’ op instellingen die vergelijkbaar zijn met MFI’s in het eurogebied. 3) Waaronder posten luidende in de nationale uitdrukkingen van de euro.
ECB Maandbericht Februari 2004
S23
2 . 9 G e a g g re g e e rd e b a l a n s va n d e b e l e g g i n g s f o n d s e n i n h e t e u ro g e b i e d
1)
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Activa Totaal
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen
Inleg
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar
Aangehouden aandelen/ deelnemingen
Aangehouden aandelen in beleggingsfondsen
Vaste activa
Overige activa
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2002 II III IV
3.034,1 2.846,2 2.862,4
242,8 236,7 242,1
1.312,6 1.337,4 1.335,1
75,4 74,3 72,0
1.237,1 1.263,0 1.263,1
1.056,1 844,8 853,2
215,2 203,4 203,1
108,0 121,0 122,4
99,4 102,9 106,6
2003 I II III (v)
2.748,8 2.959,5 3.083,0
217,1 232,5 248,3
1.331,8 1.382,7 1.404,8
70,6 67,1 65,2
1.261,2 1.315,6 1.339,6
767,3 880,9 931,3
205,8 224,5 234,3
118,6 120,7 125,3
108,2 118,3 138,9
2. Passiva Totaal
Opgenomen deposito’s en leningen
Aandelen in beleggingsfondsen
Overige passiva
1
2
3
4
2002 II III IV
3.034,1 2.846,2 2.862,4
39,1 38,9 40,2
2.919,5 2.731,9 2.745,2
75,5 75,3 76,9
2003 I II III (v)
2.748,8 2.959,5 3.083,0
41,1 41,8 43,2
2.629,3 2.825,8 2.915,1
78,5 91,9 124,7
3. Totaal activa/passiva naar fonds- en beleggerstype Totaal
Fondsen naar beleggerstype
Fondstype Aandelenfondsen
Obligatiefondsen
Gemengde fondsen
Vastgoedfondsen
Overige fondsen
Fondsen voor het publiek
Fondsen voor bijzondere beleggers
1
2
3
4
5
6
7
8
2002 II III IV
3.034,1 2.846,2 2.862,4
728,7 585,2 593,9
1.037,1 1.063,3 1.068,2
762,6 699,9 701,6
139,2 145,6 149,5
366,5 352,2 349,2
2.262,1 2.092,0 2.089,5
772,0 754,2 772,9
2003 I II III (v)
2.748,8 2.959,5 3.083,0
525,9 603,3 635,4
1.054,1 1.099,5 1.127,0
675,3 720,8 754,2
155,9 161,5 166,6
337,7 374,4 399,7
1.977,5 2.140,4 2.248,0
771,4 819,1 835,0
G 1 2 . To t a l e a c t i va va n d e b e l e g g i n g s f o n d s e n (EUR miljard) aandelenfondsen obligatiefondsen gemengde fondsen vastgoedfondsen 1200
1200
1000
1000
800
800
600
600
400
400
200
200
0
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
II
III 2002
IV
I
II
III
0
2003
Bron: ECB. 1) Niet zijnde geldmarktfondsen. De gegevens betreffen de landen van het eurogebied met uitzondering van Ierland. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting.
S24
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Monetaire en bancaire ontwikkelingen en beleggingsfondsen
2 . 1 0 A c t i va va n d e b e l e g g i n g s f o n d s e n i n h e t e u ro g e b i e d n a a r f o n d s - e n b e l e g g e r s t y p e (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Beleggingsfondsen naar fondstype Totaal
Inleg
Totaal 1
Aangehouden aandelen/ deelnemingen
Aangehouden aandelen in beleggingsfondsen
Vaste activa
Overige activa
5
6
7
8
9
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen
2
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar
4
3
Aandelenfondsen 2002 II III IV
728,7 585,2 593,9
34,0 29,0 26,6
27,4 26,5 28,0
4,0 3,7 3,1
23,4 22,8 24,9
630,0 496,5 506,0
22,2 19,1 18,4
-
15,0 14,1 14,9
2003 I II III (v)
525,9 603,3 635,4
24,5 27,9 29,5
30,2 31,6 27,8
2,8 2,9 2,4
27,5 28,7 25,4
438,6 506,5 536,4
16,5 18,5 19,5
-
16,1 18,8 22,1
2002 II III IV
1.037,1 1.063,3 1.068,2
75,9 78,3 83,9
882,2 902,1 902,8
38,5 37,2 36,6
843,8 865,0 866,2
33,2 32,7 31,9
10,8 11,6 12,3
-
34,9 38,5 37,2
2003 I II III (v)
1.054,1 1.099,5 1.127,0
77,5 82,4 93,6
899,8 927,8 934,6
35,8 33,0 30,7
864,0 894,8 904,0
26,6 31,1 29,2
18,6 20,9 21,7
-
31,5 37,3 47,9
2002 II III IV
762,6 699,9 701,6
54,2 53,0 53,9
286,9 291,7 295,0
20,6 21,3 21,3
266,3 270,4 273,7
298,8 234,3 232,9
94,6 88,1 87,7
2,1 5,2 3,4
26,0 27,7 28,6
2003 I II III (v)
675,3 720,8 754,2
50,4 49,4 50,5
300,8 311,9 324,0
21,8 20,9 22,2
278,9 291,0 301,8
209,9 237,0 248,4
83,7 91,9 95,4
0,7 0,3 0,3
29,9 30,3 35,6
2002 II III IV
139,2 145,6 149,5
13,5 13,3 11,0
9,8 10,7 9,5
0,6 0,6 0,5
9,2 10,1 8,9
0,9 0,8 0,7
3,9 5,1 7,0
105,1 109,5 114,5
6,0 6,2 6,9
2003 I II III (v)
155,9 161,5 166,6
14,7 16,5 16,1
8,3 9,0 8,9
0,5 0,6 0,6
7,7 8,5 8,4
0,7 0,7 0,8
8,6 9,1 9,5
117,1 119,8 124,3
6,6 6,3 6,9
Obligatiefondsen
Gemengde fondsen
Vastgoedfondsen
2. Beleggingsfondsen naar beleggerstype Totaal
Inleg
1
2
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen
Aangehouden aandelen/ deelnemingen
Aangehouden aandelen in beleggingsfondsen
Vaste activa
Overige activa
3
4
5
6
7
Fondsen voor het publiek 2002 II III IV
2.262,1 2.092,0 2.089,5
199,2 187,9 190,9
915,7 917,6 904,8
818,4 654,4 663,2
166,7 156,0 153,1
96,1 107,9 107,7
66,0 68,2 69,8
2003 I II III (v)
1.977,5 2.140,4 2.248,0
165,5 181,5 198,9
882,6 912,3 927,5
599,9 691,7 736,5
155,1 168,3 176,6
103,2 104,3 107,9
71,1 82,3 100,5
2002 II III IV
772,0 754,2 772,9
43,6 48,8 51,2
396,9 419,8 430,3
237,7 190,3 190,0
48,5 47,5 49,9
11,9 13,1 14,7
33,5 34,7 36,8
2003 I II III (v)
771,4 819,1 835,0
51,6 51,0 49,4
449,2 470,4 477,3
167,4 189,2 194,8
50,7 56,1 57,7
15,4 16,5 17,4
37,1 36,0 38,4
Fondsen voor bijzondere beleggers
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S25
3
F I N A N C I Ë L E E N N I E T- F I N A N C I Ë L E R E K E N I N G E N
3 . 1 B e l a n g r i j k s t e f i n a n c i ë l e a c t i va va n d e n i e t - f i n a n c i ë l e s e c t o re n (EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen per ultimo, transacties gedurende de periode) Totaal
Deposito’s van niet-financiële sectoren niet zijnde centrale overheid bij MFI’s in het eurogebied Totaal
1
Deposito’s bij niet-MFI’s 1)
PM: deposito’s van nietbanken bij banken buiten het eurogebied
Chartaal geld en deposito’s Totaal Chartaal geld
2
3
4
Giraal
Met vaste looptijd
Met opzegtermijn
Repo’s
Deposito’s van centrale overheid bij MFI’s in het eurogebied
5
6
7
8
9
10
11
Uitstaande bedragen 2002 I II III IV
15.141,2 14.811,9 14.346,9 14.623,3
5.360,8 5.438,1 5.448,4 5.607,9
236,7 261,2 278,4 309,2
4.774,3 4.827,6 4.827,5 4.951,7
1.692,3 1.759,9 1.757,3 1.846,7
1.604,8 1.593,8 1.585,8 1.581,4
1.358,1 1.356,2 1.365,7 1.411,7
119,1 117,6 118,8 111,9
157,5 155,0 146,3 136,4
192,3 194,3 196,1 210,7
301,7 278,1 289,0 293,2
2003 I II
14.588,5 15.049,2
5.635,1 5.751,2
295,2 319,1
4.948,2 5.029,8
1.816,7 1.899,2
1.572,4 1.560,8
1.453,0 1.475,1
106,1 94,7
176,2 200,3
215,4 202,1
323,7 329,6
2002 I II III IV
165,8 169,5 155,7 187,3
-9,8 97,3 7,2 169,3
8,5 24,5 17,2 30,8
-40,2 73,2 0,6 133,9
-53,2 73,7 -3,1 82,6
-4,1 0,9 -7,3 11,8
14,8 0,2 9,4 46,4
2,3 -1,7 1,7 -6,9
19,0 -2,5 -12,5 -9,9
2,9 2,1 1,8 14,5
2,7 -10,0 9,1 10,1
2003 I II
174,9 228,4
41,9 136,2
7,7 23,8
-3,3 86,0
-28,4 84,0
-10,6 -8,6
41,5 22,0
-5,7 -11,4
32,8 24,1
4,8 2,4
32,1 11,4
2002 I II III IV
4,7 4,6 4,9 4,5
4,7 4,7 4,6 4,9
-26,2 -18,1 -6,4 33,8
6,7 6,4 5,3 3,5
13,3 12,3 10,3 5,7
0,3 0,6 0,0 0,1
7,0 6,7 6,4 5,3
5,8 1,8 -2,6 -3,9
5,1 -6,0 -3,2 -4,2
14,0 13,8 14,0 11,3
9,0 3,3 5,3 4,0
2003 I II
4,5 5,0
5,9 6,5
33,9 30,4
4,3 4,5
7,4 7,7
-0,3 -0,9
7,2 8,8
-10,6 -19,0
5,1 22,3
12,0 12,1
13,7 22,5
Transacties
Groeipercentages
Effecten m.u.v. aandelen Totaal
12
Kortlopend
13
Verzekeringstechnische reserves
Aandelen 2)
Langlopend
14
Totaal
Genoteerde aandelen
Aandelen in beleggingsfondsen
16
17
18
19
20
21
15
Totaal Aandelen in geldmarktfondsen
Netto aandeel Vooruitvan huis- betalingen van houdens in verzekeringslevenspremies en verzekerings reserves voor reserves en uitstaande reserves van aanspraken pensioenfondsen
Uitstaande bedragen 2002 I II III IV
1.935,6 1.933,2 2.023,3 2.023,4
266,8 224,7 251,2 244,9
1.668,9 1.708,5 1.772,0 1.778,4
4.442,6 4.018,3 3.426,6 3.472,7
2.590,3 2.266,1 1.713,6 1.782,0
1.852,2 1.752,3 1.713,0 1.690,7
290,6 292,8 309,3 303,6
3.402,2 3.422,3 3.448,7 3.519,3
3.070,9 3.087,3 3.111,0 3.175,3
331,4 335,0 337,7 344,0
2003 I II
2.037,9 2.006,6
243,5 221,5
1.794,4 1.785,1
3.339,3 3.644,1
1.625,3 1.841,2
1.713,9 1.802,8
381,9 387,3
3.576,3 3.647,2
3.228,0 3.296,0
348,3 351,2
2002 I II III IV
67,7 -11,2 46,1 -18,9
36,1 -42,4 27,5 -15,6
31,6 31,1 18,6 -3,2
43,8 33,7 54,9 -21,4
1,5 19,6 30,9 -21,8
42,3 14,1 24,0 0,4
26,5 -1,6 13,7 -8,4
64,1 49,7 47,4 58,2
55,3 45,7 43,5 56,6
8,8 3,9 3,9 1,6
2003 I II
-1,8 -33,0
-4,5 -22,1
2,8 -10,9
71,4 71,5
10,5 38,7
60,9 32,9
29,1 3,3
63,3 53,6
57,8 48,9
5,5 4,7
2002 I II III IV
5,4 4,9 5,8 4,4
-7,7 -12,0 1,3 2,4
7,8 7,5 6,4 4,7
2,8 2,8 3,3 2,5
1,2 0,9 1,4 1,2
5,4 5,7 5,9 4,4
21,0 18,1 16,5 11,7
6,9 6,7 6,6 6,5
7,0 6,7 6,7 6,6
6,3 6,3 5,9 5,6
2003 I II
0,7 -0,4
-13,1 -6,5
3,0 0,4
3,1 4,4
1,5 2,6
5,4 6,7
11,3 12,9
6,4 6,5
6,6 6,7
4,5 4,7
Transacties
Groeipercentages
S26
ECB Maandbericht Februari 2004
Bron: ECB. 1) Omvat deposito’s bij de centrale overheid in het eurogebied (S. 1311 in ESR 95), overige financiële intermediairs (S. 123 in ESR 95) en verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S. 125 in ESR 95). 2) Ongerekend niet-genoteerde aandelen.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Financiële en niet-financiële rekeningen
3 . 2 B e l a n g r i j k s t e p a s s i va va n d e n i e t - f i n a n c i ë l e s e c t o re n (EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen per ultimo, transacties gedurende de periode) Leningen opgenomen bij MFI’s en overige financiële vennootschappen in het eurogebied door
Totaal
Overheid
Totaal
Niet-financiële vennootschappen
Huishoudens 1)
Opgenomen bij MFI’s in het eurogebied
Totaal
Kortlopend
Langlopend
Totaal
Kortlopend
Langlopend
Totaal
Kortlopend
5
6
7
8
9
10
11
1
2
3
4
2002 I II III IV
16.240,6 15.924,6 15.364,9 15.609,3
7.810,2 7.904,2 7.949,2 8.061,1
6.960,5 7.017,6 7.053,0 7.131,4
901,5 874,7 867,0 880,0
53,4 53,4 54,7 60,6
848,2 821,3 812,3 819,4
3.501,2 3.546,5 3.553,7 3.593,8
1.222,0 1.206,7 1.188,7 1.172,5
2.279,3 2.339,8 2.365,0 2.421,2
3.407,4 3.483,0 3.528,4 3.587,4
2003 I II
15.555,7 16.112,1
8.113,2 8.214,8
7.170,0 7.238,5
871,6 859,1
68,3 69,6
803,3 789,5
3.622,5 3.669,6
1.188,7 1.212,6
2.433,8 2.457,0
2002 I II III IV
178,2 187,4 110,0 143,9
59,7 113,2 42,9 122,2
61,9 83,0 34,3 95,5
0,9 -25,3 -8,0 13,4
3,4 0,1 1,3 5,9
-2,5 -25,4 -9,2 7,6
19,8 63,8 2,3 46,1
-7,1 -3,8 -17,7 -11,1
2003 I II
247,1 239,1
81,6 116,2
66,2 85,4
-0,6 -10,3
8,0 3,3
-8,6 -13,6
42,5 56,0
2002 I II III IV
4,5 4,2 4,1 3,8
5,0 5,0 4,4 4,4
4,5 4,4 4,0 4,0
0,4 -0,6 -0,8 -2,1
26,3 26,7 20,9 21,2
-0,9 -2,0 -2,0 -3,5
2003 I II
4,2 4,6
4,6 4,6
4,0 4,0
-2,3 -0,6
28,6 34,5
-4,2 -2,9
PM: leningen opgeLang- nomen bij banken lopend buiten het eurogebied door nietbanken 12
13
277,2 287,7 283,8 286,5
3.130,2 3.195,2 3.244,6 3.300,9
279,4 247,3 241,7 242,6
3.619,2 3.686,2
276,4 280,8
3.342,7 3.405,4
256,9 254,1
26,9 67,5 20,0 57,3
39,0 74,8 48,5 62,6
-4,9 10,7 -3,9 3,6
43,9 64,1 52,4 59,0
9,7 -18,0 -7,1 7,5
15,7 29,6
26,7 26,4
39,7 70,4
-7,6 4,9
47,4 65,5
6,6 2,4
5,5 5,3 3,7 3,8
-1,9 -3,7 -3,9 -3,2
10,0 10,6 8,0 7,6
5,8 6,3 6,5 6,7
-0,6 1,0 1,2 1,9
6,4 6,8 7,0 7,1
3,6 -9,1 -4,5 -2,9
4,4 4,1
-1,4 1,4
7,5 5,6
6,6 6,4
1,0 -1,0
7,1 7,0
-3,9 3,8
Uitstaande bedragen
Transacties
Groeipercentages
Effecten m.u.v. aandelen uitgegeven door Overheid
Totaal
Niet-financiële vennootschappen
Genoteerde DepositoPensioenaandelen verplichtingen fondsuitgegeven centrale reserves van door nietoverheid niet-financiële financiële vennootvennootschappen schappen
Totaal
Kortlopend
Langlopend
Totaal
Kortlopend
Langlopend
15
16
17
18
19
20
21
14
22
23
Uitstaande bedragen 2002 I II III IV
4.433,3 4.529,8 4.666,4 4.677,0
3.907,8 4.008,8 4.130,6 4.134,7
446,6 481,6 479,9 480,0
3.461,2 3.527,2 3.650,7 3.654,7
525,5 521,0 535,9 542,3
144,7 130,0 137,0 143,8
380,8 391,0 398,8 398,5
3.551,9 3.040,1 2.293,2 2.398,1
189,2 191,3 193,0 207,5
256,0 259,3 263,1 265,7
2003 I II
4.836,3 4.957,1
4.265,7 4.364,6
529,9 563,6
3.735,8 3.800,9
570,5 592,5
165,9 163,5
404,6 429,0
2.124,7 2.466,1
212,4 201,6
269,1 272,5
2002 I II III IV
102,9 61,3 56,2 3,0
94,1 62,1 46,2 -0,6
21,7 33,9 -0,9 -8,4
72,4 28,2 47,1 7,8
8,9 -0,8 10,0 3,6
5,2 -14,5 7,1 6,7
3,7 13,7 2,9 -3,1
9,3 7,5 5,5 1,7
2,9 2,1 1,7 14,5
3,3 3,3 3,8 2,5
2003 I II
157,4 101,0
128,8 82,0
50,0 33,8
78,8 48,1
28,6 19,0
22,1 -2,3
6,6 21,3
-0,2 16,2
4,9 2,4
3,4 3,4
2002 I II III IV
5,8 5,2 5,2 5,1
4,6 4,6 5,0 5,2
4,5 9,6 7,3 10,6
4,6 4,0 4,7 4,5
16,2 9,7 7,1 4,2
27,2 3,6 -2,1 3,2
12,5 11,8 10,7 4,5
1,7 0,9 1,2 0,7
13,9 14,1 14,1 11,4
4,6 4,7 4,9 5,2
2003 I II
6,3 7,0
6,0 6,4
16,7 15,5
4,7 5,2
7,9 11,7
14,8 25,8
5,3 7,1
0,4 0,8
12,2 12,3
5,1 5,1
Transacties
Groeipercentages
Bron: ECB. 1) Waaronder instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
ECB Maandbericht Februari 2004
S27
3 . 3 B e l a n g r i j k s t e f i n a n c i ë l e a c t i va e n p a s s i va va n ve r z e ke r i n g s i n s t e l l i n g e n e n p e n s i o e n f o n d s e n (EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen per ultimo, transacties gedurende de periode) Belangrijkste financiële activa Totaal Totaal 1
Deposito’s bij MFI’s in het eurogebied Giraal Met vaste Met opzeglooptijd termijn
2
3
4
Leningen Kortlopend Langlopend
Effecten m.u.v aandelen Totaal Kortlopend Langlopend
Repo’s
Totaal
6
7
8
9
10
11
12
5
Uitstaande bedragen 2002
I II III IV
3.554,3 3.438,1 3.363,4 3.460,2
498,6 503,9 506,3 522,8
43,9 48,4 50,1 55,9
433,0 432,9 437,9 445,6
4,0 3,7 3,9 3,5
17,7 19,0 14,4 17,9
325,2 331,7 334,3 336,9
59,5 65,2 69,2 70,5
265,7 266,5 265,1 266,4
1.251,6 1.241,9 1.301,3 1.345,4
52,5 40,5 51,5 54,1
1.199,1 1.201,4 1.249,9 1.291,3
2003
I II
3.480,2 3.621,4
535,6 537,6
59,6 62,1
454,0 450,3
3,7 3,0
18,3 22,3
342,5 346,0
71,8 72,9
270,8 273,1
1.397,3 1.424,7
63,7 58,9
1.333,6 1.365,9
2002
I II III IV
95,8 22,7 55,0 67,7
3,0 5,3 2,5 16,5
-4,2 4,5 1,7 5,8
5,3 -0,1 5,1 7,7
0,5 -0,3 0,3 -0,4
1,3 1,2 -4,6 3,5
3,2 5,5 1,1 3,1
1,2 4,3 2,5 1,5
2,0 1,3 -1,4 1,6
53,8 -6,9 39,0 33,0
8,1 -12,3 9,7 2,2
45,7 5,4 29,3 30,7
2003
I II
93,4 40,8
12,3 2,3
3,9 2,7
7,8 -3,9
0,2 -0,4
0,5 3,9
8,8 6,6
3,8 3,7
5,0 2,9
56,7 14,3
10,5 -5,0
46,2 19,3
2002
I II III IV
8,1 7,1 7,8 7,1
3,1 3,6 3,8 5,5
15,5 17,0 27,6 16,3
2,3 2,0 2,6 4,2
13,6 -5,0 4,5 1,9
-5,8 12,2 -19,6 8,5
3,9 4,6 4,8 4,1
11,9 19,0 21,8 16,7
2,3 1,8 1,4 1,3
10,6 7,3 9,6 10,0
27,2 -28,6 -2,6 17,4
10,0 9,1 10,2 9,7
2003
I II
6,7 7,5
7,3 6,7
36,2 28,9
4,7 3,9
-8,0 -10,8
3,3 17,4
5,7 5,9
20,2 17,5
2,4 3,0
9,7 11,5
19,3 43,1
9,3 10,4
Transacties
Groeipercentages
Belangrijkste financiële activa
Belangrijkste passiva
Aandelen 1) Totaal Genoteerde aandelen
13
14
Aandelen in Aandelen beleggingsin fondsen geldmarktfondsen
15
Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken
16
Totaal Leningen opgenomen bij MFI’s en overige financiële vennootschappen in het eurogebied
Effecten m.u.v. aandelen
Genoteerde aandelen
22
Totaal Opgenomen bij MFI’s in het eurogebied
17
18
19
20
21
Verzekeringstechnische reserves Netto aanVooruitdeel van betalingen huisvan houdens in verzekelevensringsverzeke- premies en rings reserves reserves en voor reserves van uitstaande pensioen- aanspraken fondsen 24 25 23
Totaal
Uitstaande bedragen 2002 I II III IV
1.382,7 1.263,3 1.123,0 1.155,7
765,7 672,4 562,7 583,8
617,0 590,9 560,3 571,9
47,5 50,1 48,7 55,2
96,3 97,2 98,5 99,4
3.554,3 3.545,4 3.472,7 3.508,9
52,5 55,9 56,4 43,4
38,9 42,5 42,1 33,0
10,4 10,7 10,8 10,9
257,0 226,5 127,2 113,3
3.234,4 3.252,3 3.278,4 3.341,3
2.742,5 2.754,8 2.774,8 2.835,3
491,9 497,5 503,5 506,1
2003 I II
1.103,8 1.210,6
534,5 604,6
569,3 606,1
57,1 61,6
101,0 102,5
3.572,0 3.678,0
55,8 58,1
42,4 44,8
11,1 11,3
103,3 136,5
3.401,8 3.472,0
2.889,0 2.954,0
512,8 518,1
2002 I II III IV
31,4 17,9 11,1 14,2
16,1 5,4 7,6 -3,5
15,3 12,4 3,4 17,7
1,6 2,5 -1,4 6,5
4,3 1,0 1,3 0,9
69,7 50,5 43,0 44,5
3,7 2,9 -2,0 -11,5
3,9 3,3 -2,5 -9,2
0,2 0,4 0,1 0,1
0,2 0,2 0,0 0,5
65,6 47,1 44,9 55,4
50,5 41,7 39,0 53,0
15,1 5,4 5,9 2,5
2003 I II
14,0 16,3
1,8 1,6
12,2 14,6
1,9 4,4
1,6 1,4
79,5 58,7
14,2 2,5
11,3 2,6
0,0 0,2
0,2 2,7
65,0 53,3
57,1 46,4
8,0 7,0
2002 I II III IV
8,0 8,0 7,8 5,7
7,7 6,7 5,7 3,6
8,3 9,7 10,3 8,1
4,8 7,3 6,0 20,2
19,5 19,3 18,2 8,1
7,0 6,9 6,7 5,9
4,3 9,4 2,3 -14,4
7,5 17,3 5,9 -12,6
19,1 15,3 14,2 8,1
1,2 1,6 0,4 0,4
7,6 7,3 7,2 6,6
7,3 7,0 6,9 6,7
9,3 9,6 9,3 6,1
2003 I II
4,1 4,4
1,5 1,1
7,4 8,1
20,2 22,9
4,9 5,4
6,1 6,4
6,7 5,6
7,5 5,0
5,8 4,3
0,4 1,5
6,6 6,7
7,0 7,1
4,4 4,7
Transacties
Groeipercentages
S28
ECB Maandbericht Februari 2004
Bron: ECB. 1) Ongerekend niet-genoteerde aandelen.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Financiële en niet-financiële rekeningen
3 . 4 B e s p a r i n g s - , i nve s t e r i n g s - , b e l e g g i n g s - e n f i n a n c i e r i n g s ove r z i c h t o p j a a r b a s i s (EUR miljard, tenzij anders aangegeven)
1. Alle sectoren in het eurogebied Netto verwerving van niet-financiële activa Totaal
Bruto Verbruik investe- vaste activa ringen in (-) vaste activa 2 3
1 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
340,4 353,0 412,4 449,6 487,8 465,8 409,1
1.122,4 1.139,3 1.203,5 1.292,4 1.391,2 1.444,8 1.429,3
Voorraadmutaties 1)
-783,9 -797,1 -823,6 -863,7 -913,1 -973,6 -1.011,4
Netto verwerving van financiële activa Nietgeproduceerde activa
4
5
1,6 10,7 32,3 20,8 26,4 -7,3 -10,1
0,4 0,0 0,2 0,2 -16,6 1,9 1,2
Totaal
Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten 6 7
1.730,1 1.912,7 2.398,9 3.062,3 2.801,7 2.580,5 2.154,3
-3,0 -0,2 11,0 1,3 1,3 -0,5 0,9
15
410,7 455,7 486,6 498,3 514,8 483,5 497,3
16
1.190,0 1.241,8 1.299,1 1.352,0 1.419,4 1.449,4 1.496,2
Overige beleggingen (per saldo) 3)
8
9
10
11
12
13
397,7 332,2 357,6 427,3 267,9 430,2 329,8
383,7 449,8 522,9 881,5 809,1 730,3 519,1
313,2 485,7 844,7 905,1 1.126,4 630,8 485,1
193,6 222,0 215,9 261,1 252,9 243,1 227,0
49,7 28,7 24,1 28,3 -5,5 -29,3 11,1
Netto verwerving van passiva
Bruto Verbruik vaste besparingen activa (-)
14 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Aandelen Verzekeen deelringsnemingen technische reserves
395,3 394,4 422,7 557,7 349,6 575,8 581,3
Vermogensmutaties 4) Totaal
Leningen
Chartaal Effecten geld en m.u.v. aandeposito’s delen 2)
Per saldo te ontvangen vermogensoverdrachten 17
Totaal
18
19
20
21
22
23
4,6 11,0 11,1 10,0 8,5 7,7 12,4
1.659,8 1.809,9 2.324,7 3.013,7 2.774,6 2.562,7 2.066,1
472,4 511,6 648,4 929,1 532,3 661,4 528,9
383,4 317,7 323,0 502,9 415,9 492,3 451,9
334,9 378,5 482,4 759,7 851,1 608,3 467,8
272,9 372,2 649,3 557,5 722,3 550,1 376,4
196,3 229,9 221,5 264,5 253,0 250,7 241,1
-783,9 -797,1 -823,6 -863,7 -913,1 -973,6 -1.011,4
Chartaal geld Effecten m.u.v. en deposito’s aandelen 2)
Leningen
Aandelen en deelnemingen
Verzekeringstechnische reserves
2. Niet-financiële vennootschappen Netto verwerving van financiële activa
Netto verwerving van niet-financiële activa Totaal
1 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
132,2 151,8 195,3 213,6 309,4 215,7 180,3
Vermogensmutaties 4)
Totaal Bruto investeringen in vaste activa 2
Verbruik vaste activa (-)
567,3 592,0 635,2 684,2 748,6 771,8 758,3
-437,3 -451,9 -469,1 -489,0 -521,5 -554,5 -574,5
3
4 258,5 239,6 424,5 604,4 831,6 626,9 368,1
Netto verwerving van passiva
Totaal Chartaal geld en deposito’s
Effecten m.u.v. aandelen 2)
Leningen
Aandelen en deelnemingen
5
6
7
8
9
54,1 25,3 45,7 26,9 71,8 101,2 19,2
-13,9 -13,0 -9,9 88,9 88,8 40,1 15,6
55,1 46,3 96,3 169,1 193,0 142,1 46,7
87,5 97,0 203,1 299,1 457,7 246,5 264,7
120,1 106,5 149,2 109,0 86,2 85,0 122,6
Totaal Bruto besparingen 10 514,5 521,5 569,2 548,0 561,3 581,2 630,0
11 270,5 285,0 470,7 709,0 1.054,7 757,5 425,8
Effecten m.u.v. aandelen 2)
Leningen
Aandelen en deelnemingen
12
13
14
7,0 12,1 22,8 47,2 61,6 102,4 21,7
143,5 153,7 252,8 423,3 559,6 324,0 204,9
112,4 109,7 184,4 222,0 425,5 319,6 185,4
3. Huishoudens 5) Netto verwerving van financiële activa
Netto verwerving van niet-financiële activa Totaal
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Vermogensmutaties 4)
Totaal
Netto verwerving van passiva
Totaal Chartaal geld en deposito’s
Effecten Aandelen Verzekem.u.v. en deel- ringstechaan- nemingen nische delen 2) reserves
Totaal Bruto besparingen
Beschikbaar inkomen
Bruto spaarquote 6)
Verbruik vaste activa (-)
1
Bruto investeringen in vaste activa 2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
168,2 165,9 175,9 187,8 196,7 190,9 181,1
384,7 377,9 389,8 419,0 442,9 457,7 462,9
-217,5 -213,1 -218,0 -233,6 -242,8 -263,9 -276,7
437,9 425,7 443,5 471,6 419,3 402,5 488,0
146,2 70,4 96,3 119,2 65,6 175,3 219,7
25,1 -19,0 -118,6 -24,1 42,0 86,6 66,1
93,0 193,7 288,0 189,7 114,1 59,4 -4,2
189,0 215,8 210,7 247,6 247,0 223,7 214,2
444,7 423,0 406,7 391,7 394,2 424,0 458,3
646,9 617,3 594,5 582,6 597,4 653,5 704,3
161,3 168,5 212,6 267,6 221,8 169,4 210,8
160,1 167,1 211,3 266,1 220,1 167,5 208,6
3.789,9 3.818,0 3.925,3 4.089,0 4.277,8 4.576,1 4.739,2
17,1 16,2 15,1 14,2 14,0 14,3 14,9
Bron: ECB. 1) Met inbegrip van netto verwerving van waarden. 2) Ongerekend financiële derivaten. 3) Financiële derivaten, overige te ontvangen/betalen bedragen en statistische verschillen. 4) Als gevolg van besparingen en per saldo te ontvangen vermogensoverdrachten, na aftrek van verbruik vaste activa (-). 5) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. 6) Bruto besparingen als percentage van het beschikbare inkomen.
Leningen
PM:
ECB Maandbericht Februari 2004
S29
S30
ECB Maandbericht Februari 2004
4
FINANCIËLE MARKTEN
4 . 1 U i t g i f t e n va n e f f e c t e n m . u . v. a a n d e l e n , n a a r o o r s p ro n ke l i j ke l o o p t i j d , i n g e z e t e n s c h a p va n e m i t t e n t e n va l u t a (EUR miljard, tenzij anders aangegeven; transacties gedurende de maand en uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen) Totaal in euro 1) Totaal Uitstaande bedragen
Bruto Aflossingen uitgiften
1
2
Netto uitgiften
Uitstaande bedragen
4
5
3
Door ingezetenen van het eurogebied Waarvan in euro
Bruto Aflossingen uitgiften
Netto uitgiften
Uitstaande bedragen (%)
Bruto Aflossingen uitgiften (%) (%)
Netto uitgiften
6
7
8
9
10
11
12
Totaal 2002
nov. dec.
8.545,2 8.494,9
562,0 566,5
508,7 614,7
53,3 -48,2
8.264,9 8.167,9
569,5 555,4
510,2 631,6
59,3 -76,2
90,9 91,1
93,7 94,4
94,0 93,9
54,0 -68,8
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
8.579,6 8.662,8 8.766,2 8.808,2 8.902,8 8.985,0 9.017,4 9.022,9 9.114,1 . .
717,0 627,5 641,8 635,9 624,5 636,7 648,6 470,6 616,1 . .
632,0 544,5 538,6 593,7 529,1 554,8 616,8 465,7 524,0 . .
85,0 83,0 103,2 42,2 95,4 81,9 31,9 5,0 92,1 . .
8.257,6 8.338,2 8.399,9 8.443,0 8.502,1 8.557,0 8.604,6 8.617,7 8.662,2 8.732,6 8.768,7
726,8 622,5 614,7 638,3 618,8 606,1 644,7 461,7 594,0 623,6 532,5
624,5 541,5 547,2 582,2 536,3 563,4 601,8 463,8 530,0 559,3 488,4
102,3 81,0 67,5 56,1 82,5 42,7 42,9 -2,2 64,0 64,3 44,1
91,2 91,1 91,2 91,3 91,6 91,5 91,3 91,2 91,4 91,3 91,5
93,1 93,3 94,3 94,3 93,4 93,8 93,1 93,9 93,4 93,9 93,2
94,5 94,7 94,9 94,2 93,6 94,0 94,4 92,7 94,3 94,9 92,6
86,7 68,2 60,5 53,2 75,8 38,9 32,5 4,0 55,2 54,6 44,3
2002
nov. dec.
7.750,0 7.730,4
133,1 155,2
102,1 173,6
30,9 -18,4
7.431,7 7.381,5
133,1 148,6
96,3 179,5
36,9 -30,9
91,1 91,4
89,7 92,2
93,5 90,7
29,4 -25,9
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
7.778,7 7.831,0 7.901,4 7.942,1 8.030,0 8.101,3 8.153,1 8.165,4 8.242,9 . .
180,4 172,5 175,2 165,3 186,7 185,2 197,6 86,5 180,1 . .
132,8 120,9 105,2 125,1 98,7 114,5 146,5 75,6 102,0 . .
47,7 51,6 70,1 40,2 88,0 70,7 51,2 10,9 78,1 . .
7.414,2 7.469,4 7.521,7 7.548,0 7.601,8 7.676,7 7.725,1 7.751,5 7.803,1 7.852,3 7.886,1
179,9 164,8 162,4 160,6 174,7 170,7 184,9 79,1 172,5 163,2 133,4
135,0 111,9 105,9 125,0 99,7 108,1 140,8 69,9 101,9 119,1 89,3
44,9 52,9 56,4 35,5 75,0 62,6 44,1 9,2 70,6 44,1 44,0
91,4 91,3 91,3 91,4 91,7 91,6 91,4 91,2 91,4 91,3 91,5
87,1 88,6 90,2 90,8 92,2 91,0 88,1 88,1 91,6 92,2 89,7
93,0 92,2 90,3 92,6 90,5 92,2 95,0 90,1 90,2 94,7 87,9
31,1 42,8 50,9 30,1 70,8 55,6 29,2 6,7 66,1 37,6 41,1
Langlopend
G 1 3 . Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied (EUR miljard) totale bruto uitgiften (rechts) totale uitstaande bedragen (links) uitstaande bedragen in euro (links) 9000
1000
8500
900
8000
800
7500
700
7000
600
6500
500
6000
400
5500
300
5000
200
4500
100
4000
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
0
Bronnen: ECB en BIS (voor uitgiften door niet-ingezetenen van het eurogebied). 1) Totale in euro luidende uitgiften van effecten met uitzondering van aandelen door ingezetenen en niet-ingezetenen van het eurogebied.
ECB Maandbericht Februari 2004
S31
4 . 2 U i t g i f t e n va n e f f e c t e n m . u . v. a a n d e l e n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d , n a a r o o r s p ro n ke l i j ke l o o p t i j d e n s e c t o r va n d e e m i t t e n t (EUR miljard, tenzij anders aangegeven; nominale bedragen)
1. Uitstaande bedragen (ultimocijfers) Totaal Totaal
MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem)
1
Waarvan in euro (%)
Niet-MFI’s
Overheid
Nietmonetaire financiële vennootschappen
Nietfinanciële vennootschappen
Centrale overheid
3
4
5
2
Totaal Overige overheid
MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem)
Niet-MFI’s
Overheid
Nietmonetaire financiële vennootschappen
Nietfinanciële vennootschappen
Centrale overheid
Overige overheid
6
7
8
9
10
11
12
Totaal 2002
nov. dec.
8.264,9 8.167,9
3.188,1 3.139,7
531,9 561,4
540,6 535,9
3.827,0 3.751,9
177,2 179,0
90,9 91,1
85,5 85,6
80,9 83,2
87,1 87,3
97,2 97,3
95,7 95,8
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
8.257,6 8.338,2 8.399,9 8.443,0 8.502,1 8.557,0 8.604,6 8.617,7 8.662,2 8.732,6 8.768,7
3.171,7 3.192,1 3.201,8 3.213,3 3.216,0 3.229,9 3.257,9 3.258,6 3.264,2 3.305,3 3.326,2
560,3 574,0 582,8 595,7 597,6 615,1 633,8 637,9 646,1 656,6 665,2
548,6 557,1 566,2 571,0 579,1 580,9 583,3 586,3 577,9 581,3 580,9
3.794,4 3.826,1 3.857,4 3.867,2 3.910,7 3.928,0 3.925,1 3.930,6 3.965,0 3.976,9 3.979,5
182,6 188,9 191,7 195,7 198,6 203,0 204,5 204,3 209,0 212,5 216,8
91,2 91,1 91,2 91,3 91,6 91,5 91,3 91,2 91,4 91,3 91,5
85,6 85,5 85,5 85,6 85,9 85,7 85,6 85,5 85,4 85,2 85,3
83,7 83,7 84,1 84,8 85,4 85,5 85,4 85,2 86,2 86,5 86,8
87,7 87,8 88,3 88,4 88,8 88,8 88,6 88,5 88,7 88,6 88,8
97,2 97,1 97,2 97,3 97,4 97,3 97,3 97,2 97,4 97,4 97,5
95,8 95,9 96,0 95,7 95,7 95,7 95,5 95,4 95,5 95,5 95,6
2002
nov. dec.
7.431,7 7.381,5
2.803,1 2.778,9
524,3 554,0
446,2 445,7
3.484,3 3.427,6
173,7 175,3
91,1 91,4
86,3 86,6
80,6 83,0
85,3 85,8
97,0 97,1
95,9 96,0
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
7.414,2 7.469,4 7.521,7 7.548,0 7.601,8 7.676,7 7.725,1 7.751,5 7.803,1 7.852,3 7.886,1
2.778,6 2.794,5 2.808,3 2.817,8 2.824,4 2.850,2 2.880,7 2.896,5 2.907,5 2.939,6 2.952,2
553,0 565,3 573,7 587,0 589,2 606,4 625,0 629,2 638,0 648,5 657,0
451,3 455,7 462,6 466,6 472,5 480,1 482,4 485,2 480,5 481,7 484,1
3.451,9 3.468,8 3.488,9 3.484,7 3.521,2 3.540,9 3.537,0 3.540,2 3.571,5 3.573,3 3.579,4
179,4 185,2 188,1 192,0 194,6 199,0 200,0 200,4 205,5 209,1 213,4
91,4 91,3 91,3 91,4 91,7 91,6 91,4 91,2 91,4 91,3 91,5
86,4 86,3 86,2 86,2 86,6 86,2 86,0 85,7 85,7 85,5 85,7
83,5 83,5 83,9 84,6 85,2 85,4 85,2 85,0 86,0 86,3 86,7
86,2 86,2 86,8 87,0 87,3 87,5 87,3 87,2 87,5 87,4 87,7
97,1 97,0 97,0 97,2 97,3 97,2 97,2 97,1 97,2 97,3 97,4
96,1 96,0 96,1 95,8 95,9 95,9 95,7 95,5 95,7 95,7 95,8
Langlopend
G 1 4 . U i t s t a a n d e b e d r a g e n a a n e f f e c t e n m . u . v. a a n d e l e n , n a a r s e c t o r (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen) overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s 4500
4500
4000
4000
3500
3500
3000
3000
2500
2500
2000
2000
1500
1500
1000
1000
500
500
0
S32
1994
ECB Maandbericht Februari 2004
1995
1996
Bron: ECB.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
0
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Financiële markten
4 . 2 U i t g i f t e n va n e f f e c t e n m . u . v. a a n d e l e n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d , n a a r o o r s p ro n ke l i j ke l o o p t i j d e n s e c t o r va n d e e m i t t e n t (EUR miljard, tenzij anders aangegeven; nominale bedragen)
2. Bruto uitgiften (transacties gedurende de maand) Totaal Totaal
MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem)
1
Waarvan in euro (%)
Niet-MFI’s
Overheid
Nietmonetaire financiële vennootschappen
Nietfinanciële vennootschappen
Centrale overheid
3
4
5
2
Totaal Overige overheid
MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem)
Niet-MFI’s
Overheid
Nietmonetaire financiële vennootschappen
Nietfinanciële vennootschappen
Centrale overheid
Overige overheid
6
7
8
9
10
11
12
Totaal 2002
nov. dec.
569,5 555,4
380,5 362,5
21,2 50,2
65,3 56,5
96,6 79,4
5,9 6,7
93,7 94,4
92,3 92,9
92,0 95,9
94,6 96,1
99,0 99,1
98,3 94,4
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
726,8 622,5 614,7 638,3 618,8 606,1 644,7 461,7 594,0 623,6 532,5
472,2 392,3 382,7 387,3 367,6 370,0 397,1 303,6 351,9 379,7 333,7
11,7 20,9 20,8 22,7 14,8 23,6 26,6 8,7 22,1 19,6 20,5
77,7 68,7 74,8 81,0 82,0 79,1 76,6 63,7 69,4 85,7 73,3
156,3 131,8 129,9 140,9 148,5 125,2 138,6 82,3 140,7 130,7 97,4
8,9 8,8 6,4 6,5 5,9 8,2 5,8 3,4 9,9 7,9 7,6
93,1 93,3 94,3 94,3 93,4 93,8 93,1 93,9 93,4 93,9 93,2
91,9 92,6 92,8 92,7 92,2 91,9 92,2 92,4 90,4 91,7 92,0
90,5 81,5 87,6 94,9 84,3 96,1 83,2 91,8 98,7 95,4 85,7
96,4 95,5 98,0 96,4 94,6 97,0 94,5 96,6 96,5 96,8 96,3
95,5 95,9 97,6 97,5 96,8 96,8 96,9 97,7 98,5 98,1 96,2
92,7 95,4 99,1 86,3 90,5 94,9 91,2 93,1 96,5 95,1 98,2
2002
nov. dec.
133,1 148,6
58,7 54,3
18,0 47,3
4,9 8,5
48,0 34,4
3,6 4,1
89,7 92,2
81,9 84,0
90,5 95,6
71,1 93,1
100,0 100,0
99,8 91,8
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
179,9 164,8 162,4 160,6 174,7 170,7 184,9 79,1 172,5 163,2 133,4
75,0 65,7 65,4 62,2 61,6 68,7 74,2 44,7 64,9 74,0 60,8
7,9 17,5 18,2 19,9 11,8 20,2 24,1 6,2 19,0 16,6 17,5
10,0 9,3 10,6 8,4 12,9 12,8 9,9 3,6 2,8 8,4 8,5
80,2 65,7 64,4 65,7 85,0 63,0 73,5 23,0 78,8 58,9 40,9
6,8 6,6 3,8 4,5 3,5 5,9 3,2 1,6 7,1 5,4 5,6
87,1 88,6 90,2 90,8 92,2 91,0 88,1 88,1 91,6 92,2 89,7
77,8 84,3 82,1 81,5 87,8 81,8 82,6 82,3 79,6 84,8 87,1
86,1 77,9 85,8 94,2 80,3 95,5 81,5 88,5 98,6 95,9 84,7
89,1 93,1 98,3 85,2 84,6 99,0 79,7 98,8 97,2 92,6 93,7
95,1 94,2 97,9 100,0 98,2 97,5 97,0 97,2 99,0 100,0 93,5
93,0 96,5 99,0 81,9 91,8 95,2 87,5 91,3 98,8 96,2 99,6
Langlopend
G 1 5 . B r u t o u i t g i f t e n va n e f f e c t e n m . u . v. a a n d e l e n , n a a r s e c t o r (EUR miljard; transacties gedurende de maand; nominale bedragen) overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s 500
500
450
450
400
400
350
350
300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
Bron: ECB.
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
ECB Maandbericht Februari 2004
0
S33
4 . 3 Tw a a l f m a a n d s g ro e i va n e f f e c t e n m . u . v. a a n d e l e n u i t g e g eve n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d
1)
(mutaties in procenten) Totaal Totaal Totaal Index dec. 01=100
MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem)
Niet-MFI’s Totaal
Overheid
NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennoot- schappen schappen
1
2
3
4
5
2002 nov. dec.
7,2 6,3
107,3 106,3
6,6 5,4
13,6 13,8
26,1 25,4
3,1 3,5
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
6,4 7,0 6,7 6,9 6,8 6,9 7,0 6,8 6,9 7,2 6,9
107,6 108,7 109,6 110,3 111,4 111,9 112,5 112,5 113,3 114,1 114,7
5,6 5,8 4,9 5,1 4,5 4,4 4,9 4,7 4,7 5,5 5,3
13,9 15,7 17,3 17,8 17,2 19,1 19,1 19,3 18,6 19,1 18,4
24,5 26,5 27,4 27,5 24,8 27,5 28,5 28,2 28,7 29,0 27,8
4,6 6,1 8,2 9,0 10,2 11,2 10,2 10,9 8,9 9,5 9,2
2002 nov. dec.
6,8 6,0
106,9 106,0
5,3 4,2
15,1 16,1
30,7 31,0
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
6,0 6,5 6,3 6,5 6,5 6,6 6,7 6,5 6,6 6,9 6,7
107,2 108,2 109,0 109,8 110,9 111,4 111,9 111,9 112,7 113,5 114,1
4,4 4,4 3,5 3,8 3,4 3,1 3,8 3,7 3,3 4,1 4,1
16,2 17,7 19,5 20,4 20,0 22,5 22,2 22,5 21,8 22,5 21,5
30,2 31,7 32,4 33,1 30,4 34,1 34,8 34,7 35,6 36,3 34,2
Totaal
Centrale overheid
6 7 In alle valuta’s tezamen
Totaal Overige overheid
Totaal Index dec. 01=100
MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem)
Niet-MFI’s Totaal
Nietmonetaire financiële vennootschappen
8
9
10
11
12
13
14
6,1 5,0
5,2 4,1
28,1 28,0
12,4 12,9
119,4 112,9
18,6 14,7
-12,5 -7,4
26,7 52,1
5,0 5,7 5,5 5,5 5,8 5,7 5,5 5,1 5,7 5,4 5,2
4,1 4,6 4,5 4,4 4,9 4,7 4,7 4,4 4,9 4,6 4,4
28,6 33,7 31,8 30,6 27,5 28,3 21,9 21,0 23,2 21,3 22,8
15,2 19,2 17,9 21,2 18,8 16,8 14,6 12,2 9,4 10,3 7,3
121,2 125,2 126,8 129,8 130,9 128,0 127,8 126,2 125,2 128,1 128,2
17,6 22,4 19,4 20,9 17,4 15,5 11,7 8,0 4,0 3,6 -0,1
-5,9 0,6 3,8 8,3 13,7 18,0 12,3 11,8 6,8 7,3 3,0
16,0 29,8 28,2 20,0 30,9 29,0 22,9 18,6 17,0 14,3 9,7
3,4 4,1
6,1 5,0
5,3 4,1
28,0 27,7
12,4 13,8
120,8 113,8
20,4 16,6
-13,7 -8,4
25,0 50,0
5,0 6,4 9,0 9,8 11,2 12,5 11,2 11,9 9,7 10,2 9,9
4,9 5,4 5,3 5,3 5,6 5,4 5,2 4,9 5,5 5,3 5,1
4,0 4,3 4,3 4,4 4,7 4,5 4,5 4,2 4,8 4,6 4,3
28,0 33,1 31,0 29,3 26,3 27,0 20,4 19,5 21,7 20,8 22,2
16,0 20,0 18,4 23,1 20,3 18,2 16,8 14,9 11,5 12,6 9,3
122,9 127,0 128,6 132,4 133,2 130,5 131,0 130,6 128,8 131,5 132,1
20,5 25,8 21,5 26,1 20,9 18,7 16,1 13,7 8,7 7,9 3,0
-6,7 -0,5 2,7 7,3 13,7 17,5 12,1 11,0 6,0 6,9 2,3
14,3 28,2 26,5 18,3 29,0 29,2 22,9 18,6 16,9 14,6 9,4
In euro
G 1 6 . Ko r t l o p e n d e s c h u l d b e w i j z e n , n a a r s e c t o r va n d e e m i t t e n t , i n a l l e va l u t a ’s t e z a m e n (mutaties in procenten per jaar op basis van nominale uitstaande bedragen per ultimo) overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s 60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 -10
-10 -20
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Bron: ECB. 1) Voor de berekening van de index en de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
S34
ECB Maandbericht Februari 2004
2001
2002
2003
-20
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Financiële markten
4 . 3 Tw a a l f m a a n d s g ro e i va n e f f e c t e n m . u . v. a a n d e l e n u i t g e g eve n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d
1)
(mutaties in procenten) Kortlopend
Langlopend Overheid
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem)
Nietfinanciële vennootschappen
Totaal
Centrale overheid
Overige overheid
Totaal
Index dec. 01=100
15
16
17
18
19
20
-14,6 -10,4
15,3 18,7
15,6 19,3
-5,3 -14,3
6,7 5,6
106,1 105,6
5,1 4,4
-7,2 -1,3 2,1 7,4 12,5 17,1 11,5 11,2 6,0 6,8 2,5
20,6 22,7 21,2 26,0 21,7 17,7 18,2 16,5 15,4 18,0 16,7
21,1 23,0 21,4 26,1 21,7 17,7 18,2 16,6 15,4 18,2 16,9
-15,2 0,6 5,7 18,1 22,5 18,7 18,9 2,5 14,5 -2,9 -3,7
5,5 5,7 5,6 5,4 5,5 5,9 6,2 6,2 6,7 6,8 6,9
106,3 107,0 107,8 108,4 109,4 110,3 111,0 111,1 112,1 112,7 113,4
4,1 3,7 3,1 3,2 2,9 3,1 4,0 4,3 4,7 5,7 6,0
-15,9 -11,4
15,6 19,6
15,9 20,3
-14,0 -23,4
6,2 5,2
105,6 105,2
-8,1 -2,5 0,9 6,4 12,6 16,5 11,2 10,4 5,1 6,3 1,7
20,5 22,3 21,0 25,8 21,8 17,9 18,7 16,8 15,4 18,1 16,9
21,1 22,7 21,3 26,0 21,9 18,0 18,7 17,0 15,4 18,3 17,1
-27,0 -9,0 -2,7 8,9 17,6 14,4 14,4 1,1 14,5 -5,1 -7,0
5,0 5,1 5,1 4,9 5,1 5,4 5,6 5,6 6,1 6,3 6,4
105,7 106,4 107,2 107,6 108,7 109,6 110,1 110,2 111,2 111,8 112,4
Niet-MFI’s Totaal
Overheid
Nietmonetaire financiële vennootschappen
Nietfinanciële vennootschappen
Totaal
Centrale overheid
Overige overheid
23
24
25
26
27
17,1 16,3
26,1 25,1
7,8 6,8
5,3 3,9
4,3 2,9
29,1 29,4
2002 nov. dec.
16,4 17,5 18,8 18,9 17,6 19,2 19,8 20,1 19,8 20,3 20,1
24,6 26,4 27,4 27,6 24,7 27,5 28,6 28,3 28,9 29,2 28,1
7,4 7,8 9,6 9,3 9,7 10,1 9,9 10,9 9,5 10,1 10,7
3,8 4,2 4,1 3,7 4,4 4,6 4,3 4,1 4,7 4,2 4,1
2,7 3,0 3,0 2,5 3,3 3,5 3,4 3,2 3,8 3,3 3,1
29,8 34,6 32,4 30,9 27,7 28,5 22,0 21,4 23,4 21,8 23,3
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
3,7 2,9
19,8 19,6
30,8 30,8
9,3 8,2
5,3 3,8
4,3 2,8
29,1 29,3
2002 nov. dec.
2,6 2,1 1,5 1,4 1,5 1,4 2,4 2,5 2,7 3,7 4,3
19,6 20,3 21,9 22,1 20,8 23,1 23,4 23,9 23,7 24,4 23,9
30,5 31,8 32,6 33,4 30,5 34,1 35,0 35,0 35,9 36,7 34,7
8,7 8,8 11,1 10,6 10,8 11,6 11,2 12,3 10,8 11,1 11,8
3,6 4,0 3,9 3,5 4,1 4,3 4,0 3,7 4,5 4,0 4,0
2,5 2,7 2,8 2,4 3,1 3,2 3,2 3,0 3,7 3,2 3,1
29,5 34,2 31,8 29,7 26,5 27,3 20,5 19,9 21,9 21,2 22,7
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
21 22 In alle valuta’s tezamen
In euro
G 1 7 . L a n g l o p e n d e s c h u l d b e w i j z e n , n a a r s e c t o r va n d e e m i t t e n t , i n a l l e va l u t a ’s t e z a m e n (mutaties in procenten per jaar op basis van nominale uitstaande bedragen per ultimo) overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s 35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
0
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S35
4 . 4 G e n o t e e rd e a a n d e l e n u i t g e g eve n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d 1 ) (EUR miljard, tenzij anders aangegeven; marktwaarde)
1. Uitstaande bedragen en twaalfmaands groeipercentages (uitstaande bedragen per ultimo) Totaal Totaal
MFI’s
Index dec. 01=100 (%)
Twaalfmaands groeipercentage
Totaal
Niet-monetaire financiële vennootschappen
Twaalfsmaands groeipercentage
Niet-financiële vennootschappen
Totaal Twaalfsmaandsz groeipercentage
Totaal
Twaalfsmaands groeipercentage
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2001 nov. dec.
4.520,7 4.656,4
99,8 100,0
1,8 1,5
587,7 617,3
1,3 0,6
512,1 511,1
1,5 1,5
3.421,0 3.528,0
2,0 1,7
2002 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
4.575,2 4.545,6 4.753,9 4.570,2 4.432,4 4.118,3 3.710,7 3.520,2 2.981,8 3.251,6 3.435,5 3.126,3
100,0 100,2 100,3 100,3 100,4 100,5 100,6 100,6 100,7 100,7 100,8 100,9
1,4 1,6 1,5 1,5 1,0 1,1 0,9 1,0 1,0 1,1 1,0 0,9
623,9 622,5 665,3 678,1 666,3 614,9 515,7 521,7 412,6 446,9 487,4 450,7
0,5 0,6 0,3 0,3 0,9 0,8 1,0 0,7 0,9 0,9 0,8 0,7
518,8 509,8 536,6 517,4 484,8 463,4 395,4 371,0 276,3 321,2 346,0 283,6
1,5 1,6 1,6 1,6 1,6 1,5 0,4 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5
3.432,5 3.413,4 3.551,9 3.374,7 3.281,3 3.040,1 2.799,6 2.627,5 2.292,9 2.483,4 2.602,1 2.392,0
1,5 1,8 1,7 1,8 1,0 1,0 1,0 1,1 1,1 1,2 1,1 1,0
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
2.987,3 2.894,8 2.772,9 3.122,7 3.155,5 3.268,9 3.379,4 3.426,7 3.286,7 3.494,0 3.558,3
100,8 100,8 100,9 101,5 101,5 101,5 101,7 101,8 101,8 101,8 101,9
0,9 0,6 0,6 1,2 1,1 1,0 1,1 1,1 1,1 1,1 1,1
425,8 425,3 413,0 471,4 476,7 504,2 528,0 506,5 494,8 535,2 549,5
0,6 0,6 0,6 1,1 0,8 0,2 0,9 1,0 1,0 1,0 1,6
261,1 270,8 236,2 291,8 291,3 300,6 330,9 325,5 307,1 333,2 337,9
0,6 0,2 0,2 2,1 2,1 1,9 2,0 2,3 1,9 1,9 2,9
2.300,4 2.198,7 2.123,7 2.359,5 2.387,4 2.464,1 2.520,6 2.594,7 2.484,7 2.625,6 2.671,0
0,9 0,7 0,6 1,1 1,1 1,1 1,0 1,0 1,0 1,0 0,7
G 1 8 . Tw a a l f m a a n d s g ro e i va n g e n o t e e rd e a a n d e l e n u i t g e g eve n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d (mutaties in procenten per jaar) MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen niet-financiële vennootschappen 5,0
5,0
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
2000 2001 2002 Bron: ECB. 1) Voor de berekening van de index en de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
S36
ECB Maandbericht Februari 2004
IV
I
II
III 2003
IV
0,0
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Financiële markten
4 . 4 G e n o t e e rd e a a n d e l e n u i t g e g eve n d o o r i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d (EUR miljard; marktwaarde)
2. Transacties gedurende de maand Totaal
MFI’s
Bruto Aflossingen uitgiften 1
Netto uitgiften
2
Niet-monetaire financiële vennootschappen
Bruto Aflossingen uitgiften
Netto uitgiften
Bruto Aflossingen uitgiften
Niet-financiële vennootschappen
Netto uitgiften
Bruto Aflossingen uitgiften
Netto uitgiften
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
2001
nov. dec.
8,5 12,0
2,8 2,8
5,7 9,2
0,0 1,1
0,1 0,0
-0,1 1,1
0,1 0,2
0,0 0,0
0,1 0,2
8,4 10,7
2,7 2,7
5,7 8,0
2002
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
5,8 12,4 3,1 3,7 2,7 6,1 5,0 5,5 2,4 1,2 4,1 1,9
6,6 1,0 2,2 0,4 0,2 0,4 0,3 5,3 0,4 0,1 0,7 0,5
-0,8 11,4 0,8 3,3 2,5 5,7 4,7 0,2 2,0 1,1 3,4 1,4
0,3 0,6 0,4 0,0 1,5 0,6 1,5 3,5 0,3 0,3 0,2 0,1
0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 4,0 0,1 0,0 0,4 0,0
0,3 0,6 0,4 -0,1 1,5 0,6 1,4 -0,5 0,1 0,2 -0,2 0,1
0,2 0,5 0,0 0,0 0,2 0,6 0,1 0,0 0,2 0,0 0,5 0,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1
0,2 0,5 0,0 0,0 0,2 0,6 0,1 0,0 0,2 0,0 0,5 0,0
5,3 11,3 2,6 3,7 1,0 5,0 3,5 2,0 2,0 0,9 3,5 1,7
6,6 1,0 2,2 0,3 0,2 0,4 0,2 1,2 0,3 0,1 0,3 0,4
-1,3 10,3 0,4 3,4 0,9 4,6 3,2 0,8 1,7 0,9 3,1 1,3
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
0,9 1,0 1,2 23,7 0,7 6,1 8,6 1,8 2,4 5,5 7,5
1,4 1,3 0,7 4,9 2,2 5,2 1,8 1,1 1,7 3,8 5,3
-0,5 -0,4 0,5 18,8 -1,5 0,9 6,7 0,8 0,7 1,7 2,1
0,1 0,1 0,6 1,9 0,2 0,4 4,7 0,1 0,1 0,4 2,7
0,0 0,0 0,1 0,1 0,4 2,8 0,2 0,0 0,1 0,0 0,1
0,1 0,1 0,5 1,7 -0,2 -2,3 4,5 0,1 0,0 0,4 2,7
0,3 0,1 0,0 4,5 0,0 0,0 0,2 1,1 0,0 0,1 4,2
0,0 0,8 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 1,3 0,0 0,3
0,3 -0,7 0,0 4,5 0,0 0,0 0,2 1,0 -1,3 0,1 3,9
0,5 0,7 0,6 17,3 0,5 5,7 3,6 0,6 2,3 5,0 0,6
1,4 0,5 0,5 4,7 1,7 2,4 1,6 0,9 0,3 3,8 5,0
-0,9 0,2 0,1 12,6 -1,3 3,3 2,0 -0,3 2,0 1,2 -4,4
G 1 9 . B r u t o u i t g i f t e n va n g e n o t e e rd e a a n d e l e n , n a a r s e c t o r va n d e e m i t t e n t (EUR miljard; transacties gedurende de maand; marktwaarde) niet-financiële vennootschappen MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen 40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
I
II
III 1999
IV
I
II
III 2000
IV
I
II
III 2001
IV
I
II
III 2002
IV
I
II
III
IV
0
2003
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S37
4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste re n t e t a r i eve n (procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
1. Rente op deposito’s (nieuwe contracten) Deposito’s van huishoudens Met vaste looptijd
Giraal 1)
Tot en met 1 jaar
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
Repo’s
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Met vaste looptijd Giraal 1)
Met opzegtermijn 1)2) Meer dan 3 maanden
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
0,89 0,91 0,87 0,84 0,84 0,76 0,68 0,68 0,69 0,70 0,70
2,57 2,44 2,34 2,25 2,23 2,00 1,91 1,91 1,87 1,89 1,87
2,80 2,67 2,55 2,56 2,39 2,22 2,11 2,13 2,13 2,16 2,24
3,23 2,92 2,76 2,82 2,65 2,62 2,34 2,53 2,44 2,51 2,61
2,33 2,32 2,28 2,29 2,23 2,21 2,12 1,97 1,98 2,03 2,00
3,27 3,23 3,19 3,14 3,10 3,01 2,93 2,88 2,85 2,73 2,70
1,18 1,20 1,15 1,12 1,08 1,00 0,88 0,89 0,87 0,89 0,87
2,71 2,63 2,50 2,43 2,43 2,10 2,02 2,03 2,00 1,98 1,97
3,45 2,91 2,49 2,37 2,31 2,18 2,14 2,28 2,30 2,23 2,34
4,30 3,73 3,41 3,29 2,94 3,04 2,73 3,55 3,64 3,71 2,77
2,69 2,68 2,57 2,48 2,46 2,14 2,03 1,97 2,00 1,99 1,97
2. Rente op leningen aan huishoudens (nieuwe contracten) Rekeningcourantkrediet 1)
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
Consumptief krediet
Woninghypotheken
Naar oorspronkelijke rentelooptijd Variabele Meer dan Meer dan rente en tot 1 jaar tot 5 jaar en met en met 1 jaar 5 jaar
Naar oorspronkelijke rentelooptijd Effectieve rente in Variabele Meer dan Meer dan Meer dan procenten rente en tot 1 jaar tot 5 jaar tot 10 jaar per jaar 3) en met en met en met 1 jaar 5 jaar 10 jaar
1
2
3
4
5
6
9,88 10,27 10,02 9,89 9,86 9,89 9,76 9,74 9,75 9,72 9,64
7,23 7,64 7,27 7,44 7,63 7,10 7,24 7,69 7,40 7,18 7,56
7,37 7,15 7,00 6,99 6,98 6,94 7,04 6,84 6,89 6,74 6,59
8,36 8,37 8,28 8,32 8,34 8,28 8,20 8,28 8,04 8,07 7,93
8,22 8,22 8,05 8,15 8,16 8,02 7,92 8,04 8,01 7,91 7,84
4,44 4,27 4,13 4,07 3,93 3,80 3,68 3,64 3,63 3,62 3,59
7
8
4,77 4,59 4,41 4,32 4,29 4,16 3,92 3,96 4,10 4,02 4,09
5,38 5,19 5,04 5,00 4,94 4,76 4,64 4,69 4,81 4,87 4,92
Overige leningen naar oorspronkelijke rentelooptijd Effectieve rente in Variabele Meer dan Meer dan procenten rente en tot 1 jaar tot 5 jaar per jaar 3) en met en met 1 jaar 5 jaar
9 5,27 5,10 5,05 5,03 4,91 4,78 4,68 4,69 4,75 4,78 4,84
10
11
12
13
4,98 4,88 4,70 4,67 4,56 4,42 4,33 4,41 4,41 4,40 4,41
4,94 4,63 4,73 4,71 4,44 4,12 4,11 4,13 3,98 4,05 4,16
5,60 5,62 5,31 5,30 5,35 4,97 4,95 5,00 5,00 5,09 5,24
5,51 5,42 5,37 5,33 5,32 4,91 4,98 4,98 5,11 5,21 5,17
3. Rente op leningen aan niet-financiële vennootschappen (nieuwe contracten) Rekeningcourantkrediet 1)
Overige leningen tot en met EUR 1 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd Variabele rente en tot en met 1 jaar
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Overige leningen van meer dan EUR 1 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd
Meer dan 5 jaar
Variabele rente en tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
1
2
3
4
5
6
6,20 6,14 6,05 5,85 5,82 5,68 5,56 5,47 5,46 5,46 5,42
4,88 4,74 4,54 4,57 4,47 4,20 4,15 4,17 4,08 4,14 4,10
5,26 5,07 5,03 4,89 4,86 4,60 4,59 4,65 4,79 4,76 4,94
5,06 5,10 5,11 5,04 4,96 4,89 4,73 4,77 4,76 4,83 4,71
3,70 3,62 3,56 3,49 3,40 3,14 3,07 3,18 3,11 3,08 3,02
3,80 4,02 3,86 3,69 3,57 3,39 3,14 3,41 3,32 3,26 3,30
Meer dan 5 jaar
Bron: ECB. 1) Voor deze categorie zijn de nieuwe contracten en de uitstaande bedragen hetzelfde. Ultimocijfers. 2) Voor deze categorie zijn de huishoudens en de niet-financiële vennootschappen tezamen genomen en toegewezen aan huishoudens omdat de uitstaande bedragen van de niet-financiële vennootschappen te verwaarlozen zijn vergeleken bij die van huishoudens in alle deelnemende lidstaten tezamen. 3) De effectieve rente in procenten per jaar is het gewogen gemiddelde percentage voor alle looptijden tezamen en is gelijk aan de totale kosten van de leningen. Deze totale kosten omvatten rente en andere (aanverwante) kosten zoals informatiekosten, beheerskosten, documentaire kosten, garanties, enz.
S38
ECB Maandbericht Februari 2004
7 4,63 4,55 4,46 4,58 4,36 4,18 4,00 4,36 4,28 4,33 4,16
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Financiële markten
4 . 5 D o o r M F I ’s o p i n e u ro l u i d e n d e d e p o s i t o ’s va n e n l e n i n g e n a a n i n g e z e t e n e n va n h e t e u ro g e b i e d t o e g e p a s t e re n t e t a r i eve n (procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
4. Rente op deposito’s (uitstaande bedragen) Deposito’s van huishoudens Giraal 1)
1 2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
0,89 0,91 0,87 0,84 0,84 0,76 0,68 0,68 0,69 0,70 0,70
3
4
5
6
2,63 2,55 2,44 2,38 2,33 2,17 2,07 2,03 2,00 . .
3,60 3,68 3,54 3,54 3,47 3,47 3,43 3,42 3,44 . .
2,33 2,32 2,28 2,29 2,23 2,21 2,12 1,97 1,98 2,03 2,00
3,27 3,23 3,19 3,14 3,10 3,01 2,93 2,88 2,85 2,73 2,70
1,18 1,20 1,15 1,12 1,08 1,00 0,88 0,89 0,87 0,89 0,87
Woninghypotheken, met een looptijd van Tot en met Meer dan 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar 1 5,52 5,48 5,46 5,40 5,33 5,30 5,21 5,11 5,05 . .
G20.
Giraal 1)
2
5. Rente op leningen (uitstaande bedragen)
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Met opzegtermijn 1)2) Tot en met Meer dan 3 maanden 3 maanden
Met vaste looptijd Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar
Leningen aan huishoudens
7
8
2,81 2,73 2,60 2,52 2,50 2,25 2,23 2,19 2,23 . .
9
4,64 4,73 4,66 4,62 4,50 4,45 4,40 4,26 4,33 . .
2,77 2,69 2,52 2,44 2,42 2,19 2,08 2,05 2,04 . .
Leningen aan niet-financiële vennootschappen
Consumptief krediet en overige leningen, met een looptijd van Tot en met Meer dan Meer dan 1 jaar 1 jaar tot en 5 jaar met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Repo’s
Met vaste looptijd Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar
2
3
4
5
6
5,41 5,43 5,36 5,26 5,22 5,13 5,07 4,99 4,95 . .
5,58 5,62 5,55 5,49 5,44 5,39 5,31 5,25 5,24 . .
8,59 8,69 8,64 8,53 8,52 8,47 8,36 8,31 8,33 . .
7,51 7,53 7,42 7,45 7,34 7,37 7,27 7,23 7,26 . .
6,24 6,23 6,17 6,11 6,09 6,03 5,96 6,07 6,00 . .
N i e u w e d e p o s i t o ’s m e t va s t e l o o p t i j d
Met een looptijd van Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
7
8
9
5,25 5,18 5,00 4,89 4,83 4,72 4,60 4,53 4,55 . .
4,83 4,82 4,68 4,61 4,56 4,46 4,32 4,21 4,19 . .
5,19 5,25 5,11 5,03 4,94 4,90 4,80 4,74 4,75 . .
G 2 1 . N i e u w e l e n i n g e n m e t e e n va r i a b e l e re n t e o f m e t e e n vo o r m a x i m a a l 1 j a a r va s t e re n t e
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode)
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode) huishoudens, consumptief krediet huishoudens, woninghypotheken niet-financiële vennootschappen, tot en met EUR 1 miljoen niet-financiële vennootschappen, meer dan EUR 1 miljoen
huishoudens, tot en met 1 jaar niet-financiële vennootschappen, tot en met 1 jaar huishoudens, meer dan 2 jaar niet-financiële vennootschappen, meer dan 2 jaar 4,50
4,50
8,00
8,00
4,00
4,00
7,00
7,00
3,50
3,50
6,00
6,00
3,00
3,00
5,00
5,00
2,50
2,50
4,00
4,00
2,00
2,00
3,00
3,00
1,50
2,00
1,50
jan
Bron: ECB.
febr
mrt
apr
mei
juni 2003
juli
aug
sept
okt
nov
jan
febr
mrt
apr
mei
juni 2003
juli
aug
sept
okt
nov
2,00
ECB Maandbericht Februari 2004
S39
4 . 6 G e l d m a r k t re n t e (procenten per jaar; gemiddelden per periode) Verenigde Staten
Eurogebied 1)
Japan
Girale deposito’s (EONIA)
Eenmaands deposito’s (EURIBOR)
Driemaands deposito’s (EURIBOR)
Zesmaands deposito’s (EURIBOR)
Twaalfmaands deposito’s (EURIBOR)
Driemaands deposito’s (LIBOR)
Driemaands deposito’s (LIBOR)
1
2
3
4
5
6
7
4,39 3,29 2,32
4,33 3,30 2,35
4,26 3,32 2,33
4,16 3,35 2,31
4,09 3,49 2,34
3,78 1,80 1,22
0,15 0,08 0,06
2001 2002 2003 2002 IV
3,24
3,17
3,11
3,03
3,01
1,55
0,07
2003 I II III IV
2,77 2,44 2,07 2,02
2,75 2,43 2,13 2,11
2,69 2,37 2,14 2,15
2,60 2,29 2,15 2,20
2,55 2,25 2,20 2,36
1,33 1,24 1,13 1,17
0,06 0,06 0,05 0,06
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
2,79 2,76 2,75 2,56 2,56 2,21 2,08 2,10 2,02 2,01 1,97 2,06
2,86 2,77 2,60 2,58 2,52 2,18 2,13 2,12 2,13 2,10 2,09 2,13
2,83 2,69 2,53 2,54 2,41 2,15 2,13 2,14 2,15 2,14 2,16 2,15
2,76 2,58 2,45 2,47 2,32 2,08 2,09 2,17 2,18 2,17 2,22 2,20
2,71 2,50 2,41 2,45 2,26 2,01 2,08 2,28 2,26 2,30 2,41 2,38
1,37 1,34 1,29 1,30 1,28 1,12 1,11 1,14 1,14 1,16 1,17 1,17
0,06 0,06 0,06 0,06 0,06 0,06 0,05 0,05 0,05 0,06 0,06 0,06
2004 jan.
2,02
2,08
2,09
2,12
2,22
1,13
0,06
G 2 2 . G e l d m a r k t re n t e i n h e t e u ro g e b i e d
G 2 3 . D r i e m a a n d s g e l d m a r k t re n t e
(maandcijfers; procenten per jaar)
(maandcijfers; procenten per jaar)
eenmaands twaalfmaands driemaands
9,00
eurogebied Japan Verenigde Staten
9,00
9,00
8,00
8,00
8,00
8,00
7,00
7,00
7,00
7,00
6,00
6,00
6,00
6,00
5,00
5,00
5,00
5,00
4,00
4,00
4,00
4,00
3,00
3,00
3,00
3,00
2,00
2,00
2,00
2,00
1,00
1,00
1,00
1,00
0,00
0,00
0,00
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002 2003
1994
1995
1996
1997
9,00
1998
1999
2000
2001
Bron: ECB. 1) Vóór januari 1999 werden op basis van de nationale, met het bbp gewogen rentevoeten, rentevoeten voor het eurogebied geconstrueerd.
S40
ECB Maandbericht Februari 2004
2002 2003
0,00
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Financiële markten
4 . 7 R e n d e m e n t o p ove r h e i d s o b l i g a t i e s (procenten per jaar; gemiddelden per periode) Verenigde Staten
Eurogebied 1) 2 jaar
3 jaar
5 jaar
7 jaar
10 jaar
Japan
10 jaar
10 jaar
1
2
3
4
5
6
7
2001 2002 2003
4,11 3,67 2,49
4,23 3,94 2,74
4,49 4,35 3,32
4,78 4,70 3,74
5,03 4,92 4,16
5,01 4,59 4,00
1,34 1,27 1,00
2002 IV
3,00
3,27
3,77
4,25
4,54
3,99
1,02
2003 I II III IV
2,53 2,33 2,48 2,62
2,71 2,54 2,77 2,91
3,29 3,07 3,34 3,59
3,80 3,57 3,70 3,88
4,16 3,96 4,16 4,36
3,91 3,61 4,21 4,27
0,80 0,60 1,19 1,38
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
2,64 2,45 2,50 2,59 2,31 2,08 2,30 2,63 2,53 2,59 2,70 2,58
2,85 2,61 2,66 2,81 2,53 2,29 2,56 2,91 2,87 2,88 2,99 2,88
3,40 3,18 3,26 3,38 3,02 2,79 3,15 3,47 3,42 3,50 3,70 3,59
3,93 3,68 3,76 3,85 3,54 3,32 3,65 3,74 3,72 3,85 3,94 3,85
4,27 4,06 4,13 4,23 3,92 3,72 4,06 4,20 4,23 4,31 4,44 4,36
4,02 3,90 3,79 3,94 3,56 3,32 3,93 4,44 4,29 4,27 4,29 4,26
0,84 0,83 0,74 0,66 0,57 0,56 0,99 1,15 1,45 1,40 1,38 1,35
2004 jan.
2,41
2,71
3,37
3,70
4,26
4,13
1,33
G 2 4 . R e n d e m e n t o p ove r h e i d s o b l i g a t i e s , e u ro g e b i e d
G 2 5 . R e n d e m e n t o p 1 0 - j a a r s ove r h e i d s o b l i g a t i e s
(maandcijfers; procenten per jaar)
(maandcijfers; procenten per jaar)
2 jaar 5 jaar 7 jaar
eurogebied Verenigde Staten Japan
10,00
10,00
10,00
9,00
9,00
9,00
9,00
8,00
8,00
8,00
8,00
7,00
7,00
7,00
7,00
6,00
6,00
6,00
6,00
5,00
5,00
5,00
5,00
4,00
4,00
4,00
4,00
3,00
3,00
3,00
3,00
2,00
2,00
2,00
2,00
1,00
1,00
1,00
1,00
0,00
0,00
0,00
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
10,00
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
0,00
Bron: ECB. 1) Tot en met december 1998 zijn de rendementen voor het eurogebied berekend op basis van geharmoniseerde nationale rendementen op overheidsobligaties, gewogen met het bbp. Daarna bestaan de gewichten uit de nominale uitstaande bedragen aan overheidsobligaties in elke looptijdklasse.
ECB Maandbericht Februari 2004
S41
4.8 Effectenbeursindices (indices in punten; gemiddelden per periode) Verenigde Staten
Japan
Nuts- Telecom- Gezond- Standard & bedrijven municatie heidszorg Poor’s 500
Nikkei 225
Dow Jones EURO STOXX indices Economische hoofdsectoren
Referentie Ruim
50
1
2
3
4
5
6
336,3 259,9 213,3
4.049,4 3.023,4 2.404,5
296,0 267,5 212,5
228,2 175,0 137,5
303,3 266,5 209,7
341,4 308,9 259,5
2002 IV
212,4
2.472,9
221,3
140,0
232,6
271,1
189,7
202,6
265,3
210,7
311,3
339,0
2003 I II III IV
193,0 204,4 221,8 233,0
2.211,6 2.341,5 2.512,4 2.613,9
191,7 198,3 225,2 233,7
122,6 126,8 144,6 155,2
201,7 204,2 212,9 219,1
249,5 255,2 265,9 266,5
174,4 189,9 210,0 221,9
188,6 199,3 225,0 240,2
235,0 260,5 286,0 317,8
197,9 208,7 216,1 219,5
310,7 330,1 347,6 360,4
287,8 303,9 304,4 320,0
859,7 8.424,7 937,8 8.304,5 1.000,3 10.066,4 1.056,7 10.413,8
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
206,3 189,8 183,0 197,9 202,0 213,5 216,1 222,3 226,8 225,5 233,9 239,4
2.377,4 2.170,9 2.086,5 2.278,2 2.303,0 2.443,3 2.459,8 2.524,1 2.553,3 2.523,3 2.618,1 2.700,3
213,0 185,8 176,1 193,4 196,4 205,0 218,8 227,2 229,5 222,0 237,5 241,5
130,9 121,5 115,4 122,5 124,9 133,0 138,1 144,6 151,2 150,1 156,8 158,8
220,2 196,5 188,4 203,9 202,3 206,5 205,5 211,9 221,4 218,9 222,1 216,3
262,4 245,1 241,1 250,0 249,6 266,1 260,1 268,6 269,0 263,0 262,0 274,6
186,5 172,2 164,5 181,0 187,4 201,2 206,1 211,6 212,1 212,9 223,0 229,9
198,5 186,0 181,2 192,0 198,5 207,4 216,0 227,0 232,0 231,5 241,5 247,8
250,2 226,5 228,2 251,6 258,2 271,5 274,2 281,7 302,1 308,0 325,4 319,8
210,0 198,1 185,6 201,0 208,3 216,7 214,6 217,0 216,6 210,8 217,0 230,7
330,0 309,4 292,8 324,8 324,9 340,7 340,9 352,4 349,6 348,4 358,7 374,1
313,8 274,3 275,2 288,7 304,2 318,9 306,8 293,2 313,2 309,7 319,3 331,1
896,0 836,6 846,6 889,6 935,8 988,0 992,6 989,5 1.018,9 1.038,7 1.050,1 1.081,2
2004 jan.
250,6
2.839,1
250,3
164,8
222,0
277,2
242,0
257,5
349,2
239,6
405,1
350,3
1.131,6 10.876,4
2001 2002 2003
Grond- Consump- Consumpstoffen tie, contie, nietjunctureel conjunctureel
Energie Financieel
Industrie
Technologie
7
8
9
10
11
12
321,6 243,3 199,3
310,0 252,4 213,5
530,5 345,1 275,1
309,6 255,5 210,7
541,2 349,2 337,5
540,1 411,8 304,4
13
14
1.193,8 12.114,8 995,4 10.119,3 964,8 9.312,9 887,9
8.718,5
8.567,4 8.535,8 8.171,0 7.895,7 8.122,1 8.895,7 9.669,8 9.884,6 10.644,8 10.720,1 10.205,4 10.315,9
G 2 6 . D ow J o n e s E U RO S TOX X R u i m , S t a n d a rd & Po o r ’s 5 0 0 e n N i k ke i 2 2 5 (januari 1994 = 100; maandgemiddelden) Dow Jones EURO STOXX Ruim Standard & Poor’s 500 Nikkei 225
350
350
300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
1994
Bron: ECB.
S42
ECB Maandbericht Februari 2004
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
0
5
P R I J Z E N , P RO D U C T I E , V R A A G E N A R B E I D S M A R K T 5 . 1 H I C P, a n d e re p r i j z e n e n ko s t e n (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Geharmoniseerde consumptieprijsindex 1) Totaal
Totaal (seizoenvrij, procentuele mutatie t.o.v. voorgaande periode)
Index 1996 = 100)
Totaal
Goederen
Diensten
Totaal
Bewerkte voedingsmiddelen
Onbewerkte voedingsmiddelen
Industriële goederen m.u.v. energie
Energie (niet seizoenvrij)
Diensten
% totaal 2)
100,0 1
100,0 2
59,1 3
40,9 4
100,0 5
11,7 6
7,6 7
31,6 8
8,2 9
40,9 10
2000 2001 2002 2003
106,0 108,5 110,9 113,2
2,1 2,3 2,3 2,1
2,5 2,3 1,7 1,8
1,5 2,5 3,1 2,5
-
-
-
-
-
-
2002 IV 2003 I II III IV
111,7 112,5 113,2 113,4 114,0
2,3 2,3 1,9 2,0 2,0
1,8 2,0 1,5 1,7 1,8
3,1 2,7 2,6 2,4 2,4
0,5 0,8 0,2 0,5 0,5
0,5 1,2 0,7 0,6 1,2
0,6 0,7 0,3 1,7 0,9
0,3 0,1 0,3 0,1 0,3
0,3 4,4 -2,9 0,5 -0,2
0,7 0,6 0,6 0,6 0,6
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
113,3 113,7 113,8 113,9 114,2
2,1 2,2 2,0 2,2 2,0
1,7 1,8 1,7 2,0 1,8
2,5 2,5 2,5 2,4 2,3
0,3 0,3 0,1 0,1 0,0
0,2 0,2 0,5 0,6 0,2
0,9 1,4 -0,1 0,1 -0,7
0,0 0,2 0,1 0,0 0,0
1,0 -0,1 -0,3 -0,2 -0,1
0,3 0,2 0,2 0,2 0,1
2004 jan. 3)
.
2,0
.
.
.
.
.
.
.
.
Goederen Voedingsmiddelen (m.i.v. alcoholische dranken en tabak) Totaal
% totaal 2)
2000 2001 2002 2003
Bewerkte Onbewerkte voedingsvoedingsmiddelen middelen
Huisvesting
Industriële goederen Totaal
Industriële goederen m.u.v. energie
Energie
Huur
Diensten Transport Commu- Recreatie en nicatie persoonlijke diensten
Diversen
19,3
11,7
7,6
39,8
31,6
8,2
10,4
6,4
6,3
2,9
14,9
6,4
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
1,4 4,5 3,1 2,8
1,2 2,9 3,1 3,3
1,8 7,0 3,1 2,2
3,0 1,2 1,0 1,2
0,5 0,9 1,5 0,8
13,0 2,2 -0,6 3,0
1,5 1,8 2,4 2,3
1,3 1,4 2,0 2,0
2,5 3,6 3,2 2,9
-7,1 -4,1 -0,3 -0,6
2,4 3,6 4,2 2,7
2,5 2,7 3,4 3,4
2002 IV
2,2
2,6
1,6
1,6
1,2
2,9
2,5
2,1
3,0
-0,2
4,0
3,4
2003 I II III IV
1,9 2,5 3,2 3,7
3,1 3,3 3,1 3,8
0,1 1,5 3,4 3,7
2,0 1,0 1,0 0,9
0,7 0,9 0,7 0,7
7,0 1,5 2,1 1,6
2,4 2,4 2,4 2,2
2,1 2,1 1,9 1,9
3,2 3,0 2,8 2,8
-0,8 -0,5 -0,4 -0,7
3,0 2,9 2,6 2,5
3,7 3,5 3,2 3,3
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
3,1 3,6 3,7 4,0 3,6
3,0 3,2 3,5 3,9 3,8
3,3 4,2 3,9 4,0 3,2
1,0 1,0 0,8 1,0 0,9
0,6 0,8 0,8 0,7 0,7
2,7 1,6 0,7 2,2 1,8
2,3 2,4 2,2 2,2 2,2
1,9 2,0 1,9 1,9 1,9
2,8 3,1 2,9 2,8 2,7
-0,4 -0,3 -0,8 -0,5 -0,7
2,7 2,7 2,7 2,5 2,3
3,2 3,2 3,4 3,2 3,2
2004 jan. . . . . . . . . . . . . Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) De gegevens voor perioden vóór 2001 betreffen de Euro-11. 2) Heeft betrekking op de indexperiode 2003. Als gevolg van afronding stemt de som van de componenten mogelijk niet overeen met het totaal. 3) Een raming op basis van voorlopige cijfers van Duitsland en Italië (en indien beschikbaar van andere lidstaten), alsmede voorlopige informatie omtrent energieprijzen.
ECB Maandbericht Februari 2004
S43
5 . 1 H I C P, a n d e re p r i j z e n e n ko s t e n (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
2. Industriële en grondstoffenprijzen
% totaal 4) 2000 2001 2002 2003
Industriële producentenprijzen Industrie m.u.v. bouwnijverheid Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector Totaal HalfInvesteConsumptiegoederen fabrikaten ringsDuurNietTotaal goederen zaam duurzaam
Totaal (index 2000 = 100)
Totaal
100,0 1
100,0 2
82,5 3
31,6 4
21,3 5
29,5 6
4,0 7
25,5 8
100,0 102,1 102,0 103,6
5,3 2,1 -0,1 1,6
2,6 1,7 0,4 0,8
5,0 1,2 -0,3 0,8
0,6 0,8 0,8 0,4
1,6 3,0 1,3 1,1
1,4 1,9 1,5 0,5
1,6 3,2 1,2 1,2
Wereldmarktprijzen grondstoffen 1)
Olieprijzen2) (EUR per vat)
Bouwnijverheid 3)
Verwerkende industrie
17,5 9
10
89,5 11
100,0 12
32,8 13
14
17,2 2,7 -2,0 4,1
2,5 2,2 2,7 .
4,8 1,2 0,3 1,0
51,9 -8,3 -4,1 -4,0
20,4 -8,1 -0,9 -4,5
31,0 27,8 26,5 25,1
Energie
Totaal Totaal m.u.v. energie
2002 IV
102,5
1,2
0,9
1,0
0,7
1,3
1,2
1,4
2,8
3,0
1,4
12,6
5,6
26,5
2003 I II III IV
103,9 103,4 103,4 103,6
2,4 1,5 1,2 1,1
1,1 0,9 0,5 0,7
1,6 1,2 0,0 0,3
0,2 0,3 0,4 0,5
1,4 1,2 1,0 0,9
0,8 0,5 0,4 0,3
1,5 1,3 1,0 1,0
7,6 2,8 3,5 2,5
2,2 2,6 2,3 .
2,2 0,7 0,5 0,5
9,1 -13,7 -6,5 -4,2
-3,2 -7,9 -5,8 -1,2
28,4 22,7 25,1 24,5
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
103,5 103,5 103,6 103,7 103,6
1,3 1,1 0,9 1,4 1,0
0,5 0,6 0,6 0,8 0,6
-0,1 0,0 0,2 0,4 0,4
0,4 0,5 0,4 0,5 0,5
0,9 1,1 1,0 1,1 0,7
0,3 0,4 0,4 0,3 0,3
1,0 1,2 1,0 1,2 0,7
4,5 2,3 1,7 3,6 2,1
-
0,5 0,3 0,3 0,8 0,4
-2,9 -11,8 -8,2 1,1 -5,0
-5,2 -4,7 -3,7 0,2 -0,2
26,5 23,9 24,7 24,6 24,0
.
.
.
.
.
.
.
.
-
.
-5,5
5,1
24,2
2004 jan.
.
3. Arbeidskosten per uur
5)
Totaal (index, seizoenvrij, 2000=100)
Totaal
Naar bedrijfstak
Naar component Lonen
Door werkgevers Delfstoffenwinning betaalde socialeverwerkende verzekeringsindustrie premies en energie
Bouwnijverheid
Dienstensector
PM: indicator van contractlonen
1
2
3
4
5
6
7
8
1999 2000 2001 2002
97,1 100,0 103,3 106,9
2,2 3,0 3,3 3,5
2,5 3,3 3,5 3,3
1,3 2,2 2,9 3,8
2,2 3,3 3,1 3,2
2,8 3,3 3,6 3,5
1,9 2,8 3,6 3,6
2,3 2,2 2,6 2,7
2002 III IV
107,3 108,2
3,2 3,5
3,1 3,4
3,6 3,9
2,9 3,5
3,3 3,1
3,3 3,4
2,6 2,7
2003 I II III
108,9 109,7 110,5
3,1 3,2 2,9
2,9 3,1 2,8
3,7 3,7 3,1
3,1 3,8 3,2
3,0 3,9 3,2
2,6 3,2 2,7
2,7 2,4 2,5
Bronnen: Eurostat, met uitzondering van de kolommen 12 en 13 (HWWA-Institut für Wirtschaftsforschung, Hamburg), kolom 14 (Thomson Financial Datastream) in Tabel 5.1.2 en kolom 7 (berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat) en kolom 8 in Tabel 5.1.3 (berekeningen van de ECB). 1) Heeft betrekking op de in euro luidende prijzen. 2) Brent Blend (voor levering op termijn van één maand). 3) Woningen, op basis van niet-geharmoniseerde gegevens. 4) In 2000. 5) Arbeidskosten per uur voor de gehele economie met uitzondering van landbouw, openbaar bestuur, onderwijs en gezondheidszorg en diensten die niet elders worden geclassificeerd. Als gevolg van verschillen in dekking stemt de som van de componenten niet overeen met het totaal.
S44
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5 . 1 H I C P, a n d e re p r i j z e n e n ko s t e n (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
4. Arbeidskosten per eenheid product, loonsom per werknemer en arbeidsproductiviteit Totaal (index 2000=100)
Totaal
1
2
Naar bedrijfstak Landbouw, jacht, Delfstoffenwinning bosbouw en visserij verwerkende industrie en energie 3
Bouwnijverheid
Handel, herstel, horeca, transport en communicatie
Financiële dienstverlening, diensten ter zake van onroerend goed en verhuur, en zakelijke dienstverlening
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en overige dienstverlening
5
6
7
8
4
Arbeidskosten per eenheid product 1) 1999 1999 2000 2001 2002
98,8 98,8 100,0 102,5 104,7
1,0 1,0 1,2 2,5 2,1
-3,1 -3,1 1,5 3,1 1,6
0,7 0,7 -0,4 2,5 0,6
1,3 1,3 1,9 3,9 3,2
-0,4 -0,4 -0,5 1,2 1,8
3,8 3,8 4,5 2,5 2,2
2,2 2,2 1,5 2,8 3,6
2002 III IV
104,8 105,5
1,9 1,5
-1,4 5,1
0,4 -0,5
2,9 3,4
1,4 1,2
2,0 2,4
3,8 2,5
2003 I II III
106,3 107,1 107,3
2,0 2,7 2,4
3,9 7,9 6,6
0,6 2,3 1,2
4,4 4,4 2,8
1,9 3,0 2,4
2,6 3,2 2,3
2,0 1,7 2,3
1999 2000 2001 2002
97,5 100,0 102,8 105,4
2,0 2,6 2,8 2,6
2,0 2,9 2,6 2,9
2,0 3,1 2,9 2,9
1,8 2,4 3,0 3,1
1,8 1,4 2,8 2,5
1,5 3,1 1,5 1,9
2,3 2,4 3,2 2,6
2002 III IV
105,8 106,4
2,5 2,5
-0,5 3,9
3,1 3,2
2,7 2,7
2,4 2,6
1,9 2,2
2,6 1,9
2003 I II III
107,2 107,8 108,5
2,6 2,7 2,6
4,1 7,8 5,8
3,4 3,1 2,7
2,8 3,6 2,9
2,5 3,0 2,3
2,3 2,3 1,7
2,1 2,0 2,9
Loonsom per werknemer
Arbeidsproductiviteit 2) 1999 2000 2001 2002
98,7 100,0 100,2 100,7
1,0 1,3 0,2 0,4
5,3 1,3 -0,5 1,2
1,3 3,5 0,3 2,2
0,6 0,5 -0,9 -0,1
2,2 2,0 1,6 0,7
-2,2 -1,3 -1,0 -0,2
0,1 0,9 0,4 -0,9
2002 III IV
100,9 100,9
0,6 0,9
0,9 -1,2
2,6 3,8
-0,2 -0,7
1,0 1,3
-0,1 -0,2
-1,2 -0,6
2003 I II III
100,9 100,7 101,1
0,6 0,0 0,2
0,1 -0,1 -0,8
2,8 0,9 1,5
-1,6 -0,7 0,1
0,7 0,0 -0,2
-0,3 -0,9 -0,6
0,1 0,3 0,7
Totaal (index 2000=100)
Totaal
Uitvoer 3)
Invoer 3)
1 1999 2000 2001 2002
5. Bbp-deflatoren Binnenlandse vraag Totaal
Particuliere consumptie
Overheidsconsumptie
Bruto investeringen in vaste activa
2
3
4
5
6
7
8
98,6 100,0 102,5 104,9
1,1 1,4 2,5 2,4
1,2 2,6 2,2 2,1
1,1 2,2 2,4 2,8
2,0 2,7 2,5 1,9
0,9 2,7 2,0 1,8
-0,5 4,7 1,4 -0,6
-0,3 8,3 0,8 -1,7
2002 III IV
105,2 105,7
2,6 2,2
1,9 2,2
2,7 2,7
1,9 1,7
1,7 1,9
-0,2 -0,2
-2,3 -0,4
2003 I II III
106,3 106,9 107,6
2,0 2,2 2,3
2,0 1,8 2,0
2,3 1,7 1,7
1,8 1,8 2,6
1,4 1,3 1,5
0,3 -0,6 -0,5
0,3 -1,7 -1,3
Bronnen: Berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat. 1) Loonsom (tegen lopende prijzen) per werknemer gedeeld door de toegevoegde waarde (tegen constante prijzen) per werknemer. 2) Toegevoegde waarde (tegen constante prijzen) per werknemer. 3) De deflatoren voor de uit- en invoer hebben betrekking op goederen en diensten en omvatten tevens de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied.
ECB Maandbericht Februari 2004
S45
5 . 2 P ro d u c t i e e n v r a a g 1. Bbp en uitgavencomponenten Bbp Binnenlandse vraag Particuliere consumptie
Overheidsconsumptie
Bruto investeringen in vaste activa
Voorraadmutaties 1)
Totaal
Extern saldo 2) Uitvoer 2)
Invoer 2)
3
4
5
6
7
8
9
Totaal Totaal
1
2
Lopende prijzen (EUR miljard, seizoenvrij) 1999 2000 2001 2002
6.268,2 6.576,1 6.844,2 7.070,8
6.177,0 6.519,5 6.730,5 6.887,5
3.589,7 3.765,3 3.922,6 4.034,9
1.247,5 1.306,9 1.371,4 1.435,7
1.319,1 1.420,2 1.444,8 1.429,3
20,7 27,0 -8,2 -12,4
91,2 56,6 113,7 183,4
2.077,8 2.448,7 2.564,8 2.594,0
1.986,6 2.392,1 2.451,1 2.410,7
2002 III IV
1.776,5 1.784,9
1.726,8 1.740,1
1.013,3 1.021,5
361,4 363,6
356,4 358,8
-4,3 -3,8
49,7 44,8
657,4 657,3
607,7 612,5
2003 I II III
1.794,6 1.802,2 1.821,4
1.758,9 1.765,7 1.767,6
1.033,6 1.035,4 1.041,3
366,5 370,2 376,6
355,4 354,7 355,4
3,3 5,3 -5,6
35,7 36,5 53,8
649,1 636,8 651,0
613,5 600,3 597,2
97,4
57,1
20,3
20,2
-0,2
2,6
-
-
% bbp 2002 100,0
Constante prijzen (ecu miljard tegen prijzen van 1995, seizoenvrij) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2002 III IV
0,2 0,0
0,2 0,3
0,3 0,3
0,6 0,2
0,1 0,3
-
-
1,4 -0,2
1,6 0,6
2003 I II III
0,0 -0,1 0,4
0,4 0,1 -0,4
0,5 0,1 0,1
0,4 0,5 0,5
-1,2 -0,6 -0,3
-
-
-1,4 -0,9 2,0
-0,5 -0,3 -0,1
1999 2000 2001 2002
2,8 3,5 1,6 0,9
3,5 2,9 1,0 0,2
3,5 2,7 1,8 0,1
1,9 2,1 2,4 2,8
6,0 4,9 -0,2 -2,9
-
-
5,3 12,6 3,3 1,7
7,6 11,2 1,8 0,1
2002 III IV
1,0 1,1
0,4 0,9
0,0 0,7
3,1 2,2
-3,0 -1,9
-
-
3,4 4,1
2,1 3,8
2003 I II III
0,7 0,1 0,3
1,3 1,0 0,3
1,6 1,3 1,1
2,0 1,7 1,6
-2,3 -1,4 -1,7
-
-
2,5 -1,1 -0,5
4,2 1, -0,4
1999 2000 2001 2002
2,8 3,5 1,6 0,9
3,4 2,9 1,0 0,2
2,0 1,5 1,0 0,1
0,4 0,4 0,5 0,5
1,3 1,1 0,0 -0,6
-0,2 -0,1 -0,5 0,2
-0,6 0,6 0,6 0,6
-
-
2002 III IV
1,0 1,1
0,4 0,9
0,0 0,4
0,6 0,4
-0,6 -0,4
0,4 0,5
0,6 0,2
-
-
2003 I II III
0,7 0,1 0,3
1,2 1,0 0,3
0,9 0,7 0,6
0,4 0,3 0,3
-0,5 -0,3 -0,4
0,4 0,2 -0,2
-0,5 -0,9 -0,1
-
-
mutaties in procenten per jaar
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar van het bbp, procentpunten
Bron: Eurostat. 1) Inclusief aankopen minus verkopen van waarden. 2) Uitvoer en invoer hebben betrekking op goederen en diensten en omvatten mede de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied. Zij stemmen niet geheel overeen met de gegevens in Tabel 7.3.1.
S46
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5 . 2 P ro d u c t i e e n v r a a g 2. Toegevoegde waarde naar bedrijfstak Totaal
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
1
2
Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Intermediaire Belastingen minus subsidies Delfstoffen- Bouwnijverheid Handel, herstel, Financiële Openbaar consumptie van 1) IGFI op producten winning horeca, transport dienstverlening, bestuur, verwerkende en communicatie diensten ter zake onderwijs, industrie van onroerend gezondheidszorg en energie goed en verhuur, en overige en zakelijke dienstverlening dienstverlening 3
4
5
6
7
8
9
Lopende prijzen (EUR miljard, seizoenvrij) 1999 2000 2001 2002
5.795,8 6.084,0 6.348,9 6.555,9
145,1 145,8 151,2 149,6
1.311,3 1.369,1 1.412,4 1.428,9
319,2 337,0 351,6 362,3
1.215,5 1.281,2 1.350,4 1.385,4
1.557,3 1.651,4 1.722,8 1.803,4
1.247,3 1.299,6 1.360,6 1.426,2
205,2 212,6 221,8 227,0
677,6 704,6 717,0 742,0
2002 III IV
1.645,8 1.653,4
37,3 37,2
359,4 357,9
90,4 91,4
347,8 349,1
452,6 456,1
358,4 361,6
56,6 57,5
187,3 189,0
2003 I II III
1.661,0 1.668,5 1.687,5
37,5 38,1 38,7
359,7 355,4 359,8
91,7 92,8 93,9
347,7 351,1 353,4
459,7 464,2 469,4
364,6 367,0 372,3
57,7 58,5 58,8
191,3 192,2 192,7
2,3
21,8
5,5
21,8
-
-
% toegevoegde waarde 2002 100,0
21,1
27,5
Constante prijzen (ecu miljard tegen prijzen van 1995, seizoenvrij) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2002 III IV
0,2 0,0
-0,2 -0,8
0,1 -0,4
0,0 0,0
0,4 0,1
0,1 0,1
0,2 0,5
1,2 0,9
1,1 0,3
2003 I II III
0,0 -0,1 0,4
-0,6 -0,5 -0,6
0,3 -0,9 0,6
-0,8 0,0 0,3
-0,2 0,1 0,5
-0,1 0,1 0,4
0,4 0,3 0,4
0,2 0,4 1,7
-0,3 0,2 0,4
mutaties in procenten per jaar 1999 2000 2001 2002
2,7 3,8 1,9 1,0
2,8 -0,3 -1,2 -1,0
1,0 4,0 0,7 0,8
2,4 2,4 -0,5 -1,0
4,4 5,2 3,2 1,1
3,3 4,4 2,8 2,1
2,0 2,5 1,7 0,6
4,2 7,1 4,4 -0,1
4,6 1,9 0,2 -1,0
2002 III IV
1,0 1,2
-1,2 -3,2
1,3 2,0
-1,4 -1,7
1,1 1,4
2,0 1,6
0,4 0,9
-0,3 0,7
-0,3 0,2
2003 I II III
0,8 0,1 0,4
-2,1 -2,1 -2,5
1,0 -1,0 -0,5
-2,3 -0,8 -0,5
0,8 0,4 0,5
1,1 0,2 0,5
1,3 1,4 1,6
2,1 2,8 3,2
0,7 1,4 0,7
1999 2000 2001 2002
2,7 3,8 1,9 1,0
0,1 0,0 0,0 0,0
0,2 0,9 0,2 0,2
0,1 0,1 0,0 -0,1
0,9 1,1 0,7 0,2
0,9 1,1 0,7 0,5
0,4 0,5 0,4 0,1
-
-
2002 III IV
1,0 1,2
0,0 -0,1
0,3 0,4
-0,1 -0,1
0,2 0,3
0,5 0,4
0,1 0,2
-
-
2003 I II III
0,8 0,1 0,4
-0,1 -0,1 -0,1
0,2 -0,2 -0,1
-0,1 0,0 0,0
0,2 0,1 0,1
0,3 0,0 0,1
0,3 0,3 0,3
-
-
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar van de toegevoegde waarden, procentpunten
Bron: Eurostat. 1) Het gebruik van indirect gemeten financiële intermediatie (IGFI) wordt beschouwd als intermediaire consumptie en wordt niet aan bedrijfstakken toegerekend.
ECB Maandbericht Februari 2004
S47
5 . 2 P ro d u c t i e e n v r a a g (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
3. Industriële productie Industrie m.u.v. bouwnijverheid
Totaal
% totaal 1) 1999 2000 2001 2002
Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector Consumptiegoederen Half- Investeringsgoederen fabrikaten Totaal Duurzaam
Bouwnijverheid
Verwerkende industrie
8,9 10
17,1 11
75,0 12
1,2 0,9 0,9 0,7
0,7 1,9 1,6 1,0
4,2 2,5 0,9 0,8
1,9 5,8 0,3 -0,7
Energie
Totaal (seizoenvrij, index 2000=100)
Totaal
100,0 1
82,9 2
82,9 3
74,0 4
30,0 5
22,4 6
21,5 7
3,6 8
17,9 9
2,2 5,0 0,4 -0,5
94,9 100,1 100,6 100,0
1,9 5,4 0,5 -0,5
2,0 5,5 0,2 -0,8
2,0 6,1 -0,6 0,4
2,6 8,7 1,7 -2,0
1,4 1,9 0,4 -0,4
1,5 6,3 -1,9 -5,3
Totaal
Nietduurzaam
2002
III IV
0,1 0,8
100,4 100,0
0,2 1,2
-0,2 1,3
1,4 2,8
-1,1 0,7
-0,5 0,9
-4,1 -4,0
0,4 1,8
1,8 -0,4
0,6 -0,7
0,1 1,4
2003
I II III
0,4 -0,6 -0,3
100,2 99,9 100,5
0,8 -0,7 0,0
0,4 -1,3 -0,5
1,3 -0,5 -0,2
1,0 -1,8 -0,6
-1,0 -1,4 0,3
-5,3 -6,5 -4,7
-0,4 -0,3 1,1
4,6 2,2 2,2
-2,6 -0,4 -0,6
0,5 -1,2 -0,3
2003
juni juli aug. sept. okt. nov.
-1,5 0,9 -0,5 -1,3 . .
99,5 101,0 100,4 100,1 101,4 101,5
-1,5 1,1 -0,2 -0,9 1,5 1,2
-2,3 0,6 -0,9 -1,2 1,3 1,6
-0,8 0,5 0,8 -1,7 1,5 1,6
-4,1 1,8 -3,2 -1,0 2,5 3,3
-1,3 1,3 0,4 -0,8 -0,7 -0,4
-6,9 -3,5 -5,4 -5,4 -2,8 -4,4
0,1 2,3 1,2 -0,3 -0,1 -0,2
2,2 1,3 3,3 2,2 2,9 2,1
0,9 2,1 0,3 -3,6 . .
-1,9 0,9 -0,9 -1,1 1,5 1,4
2003
juni juli aug. sept. okt. nov.
0,0 1,4 -0,8 -0,4 . .
-
0,1 1,5 -0,6 -0,3 1,4 0,0
0,5 2,1 -2,4 0,7 0,8 -0,8
1,0 1,2 -0,4 -0,9 0,3 0,2
2,1 -0,5 1,0 -1,5 1,8 -3,2
1,2 1,5 -2,2 -2,2 . .
0,0 2,0 -0,9 -0,3 1,6 0,4
mutaties in procenten van maand op maand (seizoenvrij) -0,1 2,0 -0,7 -0,5 1,7 0,6
0,4 1,1 0,2 -0,9 1,5 0,7
-1,1 3,1 -1,9 0,6 2,1 0,8
0,8 1,4 -0,6 -0,8 0,3 0,2
4. Detailhandelsverkopen en registratie nieuwe personenauto’s Detailhandelsverkopen (seizoenvrij) Constante prijzen
Lopende prijzen
% totaal 1)
2000 2001 2002 2003
Totaal (index 2000 = 100)
Totaal
Totaal (index 2000 = 100)
Totaal
100,0 1
Voedingsmiddelen, dranken en tabak
100,0
100,0
100,0
43,7
2
3
4
5
99,9 104,0 106,0 .
4,1 4,2 1,9 .
100,0 102,2 102,5 .
2,7 2,2 0,3 .
Registratie nieuwe personenauto’s Totaal (seizoenvrij, duizenden 2))
Totaal
8
9
10
1,5 1,0 -1,8 .
4,2 0,1 -1,7 .
976 968 926 910
-1,8 -0,8 -4,3 -1,7
Niet-voedingsmiddelen Textiel, kleding en schoeisel
Huishoudelijke apparaten
56,3
10,6
14,8
6
7
2,5 2,8 1,5 .
2,3 1,8 -0,2 .
2002
IV
106,9
1,8
103,0
0,5
2,3
-0,5
-1,6
-2,3
947
0,2
2003
I II III IV
107,9 107,5 107,6 .
2,7 1,7 1,0 .
103,4 103,1 102,9 .
1,3 1,1 0,0 .
3,0 2,1 1,9 .
0,7 -0,1 -1,7 .
-1,8 -1,9 -5,2 .
0,3 0,2 -0,9 .
897 891 929 924
-2,6 -2,8 1,4 -2,3
2003
juli 107,8 1,5 103,2 0,2 1,8 -1,2 aug. 107,2 0,2 102,6 -0,7 1,7 -2,8 sept. 107,8 1,2 103,1 0,4 2,3 -1,1 okt. 108,4 1,1 103,7 0,7 1,2 -0,2 nov. . . . . . . dec. . . . . . . Bronnen: Eurostat, met uitzondering van de kolommen 9 en 10 in Tabel 5.2.4 (berekeningen van de ECB op basis Manufacturers’ Association). 1) In 2000. 2) De jaar- en kwartaalcijfers zijn gemiddelden van maandcijfers in de desbetreffende periode.
S48
ECB Maandbericht Februari 2004
-3,2 -1,2 927 2,6 -8,1 -1,6 923 -0,9 -4,3 0,2 939 1,8 -0,7 0,3 928 -0,1 . . 933 0,1 . . 910 -7,4 van gegevens van ACEA, European Automobile
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5 . 2 P ro d u c t i e e n v r a a g (procentuele saldi 1), tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
5. Conjunctuurenquêtes onder producenten en consumenten Conjunctuurindicator 2) (index 2000=100)
Verwerkende industrie Indicator van producentenvertrouwen
Bezettingsgraad 3) 4) (%)
Totaal 5)
Indicator van consumentenvertrouwen 3) Financiële Economische Werkloossituatie in situatie in heid in komende komende komende 12 maanden 12 maanden 12 maanden
Besparingen in komende 12 maanden
Totaal 5)
Orderportefeuille
Voorraden gereed product
Productieverwachtingen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
100,0 97,0 95,6 95,1
5 -9 -11 -10
2 -15 -25 -25
4 14 11 10
16 1 3 3
84,5 82,9 81,4 80,9
1 -5 -11 -18
4 2 -1 -5
1 -10 -12 -21
1 14 26 38
2 2 -3 -9
2002 IV
95,3
-10
-23
10
4
81,5
-14
-3
-15
30
-8
2003 I II III IV
94,9 94,8 95,0 95,7
-11 -12 -11 -7
-24 -27 -27 -22
10 9 11 9
0 0 4 8
81,1 80,8 81,0 81,0
-19 -19 -17 -16
-5 -4 -4 -5
-23 -22 -20 -17
39 41 38 34
-9 -9 -8 -9
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
95,0 95,3 95,5 96,0 95,6
-11 -9 -8 -6 -8
-26 -26 -23 -21 -21
11 10 10 8 10
4 9 8 10 6
81,2 -
-17 -17 -17 -16 -16
-4 -4 -5 -4 -5
-20 -18 -18 -16 -16
37 37 36 34 32
-7 -8 -9 -8 -10
2004 jan.
95,8
-7
-21
10
10
80,7
-16
-6
-16
32
-9
2000 2001 2002 2003
Indicator van vertrouwen bouwnijverheid
2000 2001 2002 2003
Indicator van vertrouwen dienstensector
Indicator van vertrouwen detailhandel
Totaal 5)
Orderportefeuille
Verwachtingen ten aanzien van werkgelegenheid
Totaal 5)
Huidig ondernemingsklimaat
Volume voorraden
Verwacht ondernemingsklimaat
Totaal 5)
Ondernemingsklimaat
Vraag afgelopen maanden
Vraag komende maanden
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
-5 -11 -19 -21
-13 -16 -26 -28
3 -4 -11 -14
-2 -7 -16 -14
1 -7 -23 -20
17 17 18 16
9 2 -9 -5
30 15 1 2
36 16 -4 -6
23 8 -6 1
33 20 13 11
2002 IV
-22
-29
-15
-15
-21
17
-8
-4
-13
-4
4
2003 I II III IV
-20 -21 -22 -20
-27 -27 -29 -28
-13 -14 -15 -12
-17 -15 -13 -11
-24 -20 -19 -15
17 18 16 15
-10 -6 -3 -2
-6 -2 5 10
-16 -12 -1 6
-11 0 4 11
11 6 13 15
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
-23 -23 -22 -20 -19
-29 -29 -29 -27 -28
-16 -17 -14 -13 -9
-14 -12 -9 -10 -13
-18 -19 -16 -13 -17
18 14 12 16 16
-5 -4 0 -1 -5
6 7 9 11 11
-1 1 4 6 7
4 4 9 11 12
14 16 15 16 15
2004 jan.
-19
-28
-10
-11
-17
16
0
10
5
7
17
Bron: Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden). 1) Het verschil tussen het percentage positieve en het percentage negatieve antwoorden. 2) De conjunctuurindicator is samengesteld uit de vertrouwensindicatoren voor producenten, consumenten, de bouwnijverheid en de detailhandel; aan de indicator van producentenvertrouwen wordt een gewicht van 40% toegekend, aan de overige drie indicatoren een gewicht van elk 20%. 3) De uitkomsten voor het consumentenvertrouwen in het eurogebied voor januari 2004 hebben als gevolg van wijzigingen in de Franse enquêtes geen betrekking op Frankrijk. Zij zijn derhalve niet geheel vergelijkbaar met eerdere uitkomsten. 4) De gegevens worden jaarlijks verzameld in januari, april, juli en oktober. De kwartaalcijfers zijn het gemiddelde van twee opeenvolgende enqûetes. De jaarcijfers zijn afgeleid uit kwartaalgemiddelden. 5) De vertrouwensindicatoren worden berekend als enkelvoudig gemiddelde van de aangegeven componenten; de beoordelingen van de voorraden (de kolommen 4 en 17) en de werkloosheid (kolom 10) krijgen bij de berekening van de vertrouwensindicatoren een omgekeerd teken.
ECB Maandbericht Februari 2004
S49
5 . 3 A r b e i d s m a r k t 1) (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Werkgelegenheid Gehele economie
Naar soort werkgelegenheid
Miljoenen (seizoenvrij)
% totaal 2)
1999 2000 2001 2002
Naar bedrijfstak
Werknemers
Zelfstandigen
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
Delfstoffenwinning, verwerkende industrie en energie
Bouwnijverheid
Handel, Financiële herstel, dienstverlehoreca, ning, diensten transport en ter zake van communicatie onroerend goed en verhuur, en zakelijke dienstverlening
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en overige dienstverlening
100,0
100,0
84,2
15,8
4,7
19,3
7,1
25,2
14,2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
29,5 10
128,608 131,408 133,222 133,808
1,8 2,2 1,4 0,4
2,3 2,5 1,6 0,6
-0,8 0,7 0,2 -0,2
-2,3 -1,5 -0,6 -2,2
-0,2 0,5 0,3 -1,4
1,9 2,0 0,5 -0,7
2,2 3,1 1,6 0,4
5,6 5,8 3,9 2,3
1,9 1,6 1,3 1,5
2002
III IV
133,725 133,735
0,3 0,1
0,4 0,1
-0,6 0,2
-2,2 -2,2
-1,4 -1,8
-0,9 -0,8
0,0 -0,2
2,0 1,7
1,5 1,5
2003
I II III
133,762 133,876 133,837
0,0 0,1 0,1
-0,1 0,1 0,0
0,4 0,5 0,3
-2,2 -1,7 -1,6
-1,8 -1,8 -2,0
-0,8 0,1 -0,5
0,0 0,4 0,8
1,3 1,0 0,9
1,1 1,1 0,8
2002
III IV
0,004 0,010
0,0 0,0
0,0 -0,1
-0,1 0,4
-0,6 -0,4
-0,4 -0,6
-0,3 -0,1
0,0 0,0
0,2 0,4
0,3 0,3
2003
I II III
0,027 0,114 -0,039
0,0 0,1 0,0
0,0 0,1 0,0
0,2 -0,2 -0,1
-0,7 -0,2 -0,3
-0,4 -0,5 -0,5
0,0 0,4 -0,9
0,2 0,2 0,3
0,1 0,3 0,3
0,2 0,2 0,1
mutaties van kwartaal op kwartaal (seizoenvrij)z
2. Werkloosheid (voor seizoen gecorrigeerd) Totaal
% totaal 2)
2000 2001 2002 2003
Miljoenen
% beroepsbevolking
Naar leeftijd 3) Volwassenen Jeugd Miljoenen % beroepsMiljoenen % beroepsbevolking bevolking
100,0
100,0
77,8
77,8
22,2
22,2
Naar geslacht 4) Vrouwen Mannen Miljoenen % beroepsMiljoenen % beroepsbevolking bevolking 49,3
49,3
50,7
50,7
1
2
3
4
5
6
7
8
9
11,604 11,071 11,688 12,284
8,5 8,0 8,4 8,8
8,897 8,541 9,094 9,627
7,4 7,0 7,4 7,7
2,707 2,530 2,594 2,657
16,7 15,7 16,2 16,8
5,481 5,317 5,763 6,137
7,0 6,8 7,3 7,7
6,123 5,754 5,925 6,147
10 10,5 9,7 9,9 10,1
2002 IV
11,969
8,6
9,346
7,6
2,623
16,4
5,946
7,5
6,023
10,0
2003 I II III IV
12,196 12,303 12,307 12,330
8,7 8,8 8,8 8,8
9,521 9,634 9,660 9,707
7,7 7,8 7,8 7,8
2,675 2,669 2,648 2,624
16,8 16,8 16,7 16,7
6,074 6,134 6,152 6,184
7,7 7,7 7,7 7,8
6,122 6,169 6,155 6,147
10,1 10,2 10,1 10,1
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec.
12,298 12,304 12,319 12,336 12,336 12,319
8,8 8,8 8,8 8,8 8,8 8,8
9,640 9,657 9,681 9,706 9,713 9,702
7,7 7,8 7,8 7,8 7,8 7,8
2,658 2,647 2,639 2,630 2,623 2,618
16,8 16,7 16,7 16,7 16,7 16,6
6,138 6,150 6,169 6,185 6,186 6,180
7,7 7,7 7,8 7,8 7,8 7,8
6,160 6,154 6,150 6,151 6,149 6,140
10,1 10,1 10,1 10,1 10,1 10,1
Bronnen: Berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat (in Tabel 5.3.1), en Eurostat (Tabel 5.3.2). 1) De werkgelegenheidsgegevens hebben betrekking op personen en zijn gebaseerd op ESR 95. De werkloosheidsgegevens hebben betrekking op personen en zijn berekend volgens de aanbevelingen van de ILO. 2) Werkgelegenheid: in 2002; werkloosheid: in 2003. 3) Volwassenen: 25 jaar en ouder; jeugd: onder de 25; de cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor de desbetreffende leeftijdsgroep. 4) De cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor het desbetreffende geslacht.
S50
ECB Maandbericht Februari 2004
6
OV E R H E I D S F I N A N C I Ë N 6 . 1 O n t va n g s t e n , u i t g ave n e n t e ko r t / ove r s c h o t
1)
(% bbp)
1. Eurogebied 2) – ontvangsten Lopende ontvangsten
Totaal Directe belastingen
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Huis- Bedrijven houdens
Kapitaalontvangsten
Indirecte belas- Ontvangen tingen door EUinstellingen
Socialeverzekeringspremies
Werkgevers
Werknemers
PM: Vermo- belastingdruk 3) gensbelasting
Verkopen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
47,5 47,1 47,9 48,2 47,6 48,1 47,8 47,0 46,4
47,1 46,6 47,4 47,6 47,2 47,6 47,3 46,6 45,9
11,6 11,6 12,0 12,2 12,5 12,8 13,0 12,6 12,1
9,2 9,2 9,3 9,3 9,6 9,9 10,0 9,8 9,5
2,0 2,0 2,3 2,6 2,5 2,5 2,7 2,5 2,4
13,4 13,3 13,4 13,5 14,1 14,3 14,2 13,9 13,9
0,8 0,9 0,8 0,7 0,7 0,6 0,6 0,6 0,5
17,5 17,3 17,6 17,6 16,5 16,4 16,2 16,0 16,0
8,5 8,4 8,7 8,8 8,5 8,5 8,4 8,4 8,4
5,7 5,6 5,6 5,6 5,0 5,0 4,9 4,8 4,7
2,4 2,4 2,5 2,4 2,4 2,4 2,3 2,2 2,2
0,4 0,5 0,5 0,6 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5
0,2 0,3 0,3 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
42,8 42,6 43,3 43,7 43,4 43,9 43,7 42,8 42,3
Totaal
Loonsom
Intermediaire consumptie
2. Eurogebied 2) – uitgaven Totaal
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Lopende uitgaven Rente Inkomensoverdrachten
1
2
3
4
5
52,7 52,2 52,2 50,8 49,9 49,4 48,7 48,7 48,7
48,3 47,7 48,2 47,1 46,0 45,3 44,7 44,5 44,8
11,3 11,2 11,2 11,0 10,7 10,7 10,5 10,5 10,6
4,9 4,8 4,8 4,7 4,6 4,7 4,7 4,7 4,8
5,5 5,7 5,7 5,1 4,7 4,2 4,0 4,0 3,7
Sociale uitkeringen
Kapitaaluitgaven Investe- Kapitaalringen overdrachten
Subsidies Betaald door EU-instellingen
Betaald door EUinstellingen
6
7
8
9
10
11
12
13
26,5 26,1 26,5 26,2 25,9 25,8 25,5 25,3 25,6
23,0 22,9 23,3 23,2 22,7 22,6 22,3 22,3 22,8
2,4 2,2 2,2 2,1 2,0 2,0 1,9 1,9 1,8
0,6 0,6 0,6 0,6 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5
4,3 4,5 4,0 3,7 3,9 4,0 4,0 4,2 4,0
2,9 2,7 2,6 2,4 2,4 2,5 2,5 2,5 2,4
1,5 1,8 1,4 1,3 1,5 1,5 1,5 1,6 1,6
0,0 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0
PM: primaire uitgaven 4)
14 47,1 46,5 46,5 45,7 45,1 45,2 44,6 44,8 45,0
3. Eurogebied 2) – tekort/overschot, primair tekort/overschot en overheidsconsumptie Overheidsconsumptie 5)
Tekort (-)/overschot (+) Totaal
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Centrale overheid
Deelstaat overheid
Primair Lagere Wettelijke tekort (-)/ overschot overheid sociale(+) verzekeringsinstellingen
Totaal Loonsom
InterOvermediaire drachten con- in natura sumptie via marktproducenten
Verbruik vast kapitaal
CollecIndiviVerkopen tieve con- duele con(–) sumptie sumptie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
-5,1 -5,1 -4,3 -2,6 -2,3 -1,3 -0,9 -1,7 -2,3
-4,4 -4,2 -3,6 -2,3 -2,2 -1,6 -1,3 -1,6 -1,9
-0,5 -0,5 -0,4 -0,4 -0,2 -0,1 -0,1 -0,4 -0,5
-0,2 -0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,0 -0,1
0,0 -0,3 -0,2 0,0 0,0 0,4 0,4 0,3 0,2
0,4 0,6 1,4 2,5 2,4 2,9 3,1 2,3 1,4
20,9 20,6 20,7 20,4 20,1 20,1 20,0 20,1 20,4
11,3 11,2 11,2 11,0 10,7 10,7 10,5 10,5 10,6
4,9 4,8 4,8 4,7 4,6 4,7 4,7 4,7 4,8
5,1 5,1 5,2 5,1 5,1 5,1 5,2 5,2 5,3
1,9 1,9 1,9 1,9 1,8 1,8 1,8 1,8 1,8
-2,4 -2,4 -2,5 -2,4 -2,4 -2,4 -2,3 -2,2 -2,2
8,7 8,6 8,6 8,4 8,2 8,2 8,1 8,1 8,2
12,1 11,9 12,0 11,9 11,8 11,8 11,9 11,9 12,1
4. Landen van het eurogebied – tekort (-)/overschot (+) 6)
1999 2000 2001 2002
BE 1
DE 2
GR 3
ES 4
FR 5
IE 6
IT 7
LU 8
NL 9
AT 10
PT 11
FI 12
-0,4 0,2 0,6 0,1
-1,5 1,3 -2,8 -3,5
-1,8 -1,9 -1,5 -1,2
-1,2 -0,8 -0,3 0,1
-1,8 -1,4 -1,5 -3,1
2,4 4,4 0,9 -0,2
-1,7 -0,6 -2,6 -2,3
3,5 6,4 6,1 2,5
0,7 2,2 0,0 -1,6
-2,3 -1,5 0,3 -0,2
-2,8 -2,8 -4,2 -2,7
2,2 7,1 5,2 4,2
Bronnen: ECB voor de geaggregeerde gegevens betreffende het eurogebied; Europese Commissie voor gegevens betreffende het tekort/overschot van landen. 1) De ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot zijn op basis van ESR 95, maar de cijfers omvatten geen opbrengsten van verkopen van UMTS -licenties in 2000 (met inbegrip van deze opbrengsten komt het tekort/overschot uit op 0,2). De transacties tussen landen en EU-instellingen zijn inbegrepen en geconsolideerd. De transacties tussen overheden zijn niet geconsolideerd. 2) De gegevens over perioden vóór 2001 hebben betrekking op de Euro-11. 3) De belastingdruk omvat belastingen en sociale-verzekeringspremies. ECB 4) Omvat totale uitgaven minus rentebetalingen. Maandbericht 5) Komt overeen met de finale-consumptie-uitgaven (P.3) van de overheid in ESR 95. Februari 2004 6) Met inbegrip van opbrengsten uit de verkoop van UMTS-licenties.
S51
6 . 2 S c h u l d 1) (% bbp)
1. Eurogebied 2) – overheidsschuld naar financieel instrument en houderschap Financieel instrument Leningen Kortlopende effecten
Totaal Munten en deposito’s
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Langlopende effecten
Totaal
Houder Binnenlandse crediteuren 3) MFI’s Overige financiële vennootschappen
Overige crediteuren 4)
Overige sectoren
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
67,3 70,0 74,2 75,4 74,9 73,2 72,1 69,6 69,2 69,0
2,7 2,9 2,9 2,9 2,8 2,8 2,9 2,7 2,6 2,5
17,0 16,1 17,7 17,2 16,3 15,1 14,2 13,0 12,5 11,7
10,0 10,3 9,9 9,9 8,9 7,9 6,9 6,2 6,3 6,7
37,6 40,6 43,8 45,5 46,8 47,3 48,1 47,6 47,8 48,0
52,5 55,8 58,3 58,9 56,9 53,4 49,8 46,0 44,7 43,0
27,6 29,8 30,5 30,3 29,1 27,0 25,2 22,8 22,5 21,3
8,7 10,0 11,0 13,2 14,5 16,2 14,9 13,3 12,5 12,1
16,2 15,9 16,8 15,4 13,4 10,2 9,7 9,9 9,7 9,6
14,8 14,2 15,9 16,5 17,9 19,8 22,2 23,6 24,5 26,0
2. Eurogebied 2) – overheidsschuld naar emittent, looptijd en valuta Uitgegeven door 5)
Totaal
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Oorspronkelijke looptijd
Lagere Wettelijke Tot en met overheid sociale1 jaar verzekeringsinstellingen
Meer dan 1 jaar
Resterende looptijd
Centrale overheid
Deelstaat overheid
Tot en met 1 jaar Variabele rente
1
2
3
4
5
6
7
8
67,3 70,0 74,2 75,4 74,9 73,2 72,1 69,6 69,2 69,0
55,2 57,9 61,7 62,9 62,3 61,1 60,2 58,0 57,8 57,5
5,2 5,4 5,7 6,1 6,3 6,3 6,2 6,1 6,2 6,4
6,3 6,1 6,0 5,9 5,6 5,4 5,3 5,1 4,9 4,9
0,6 0,5 0,8 0,5 0,6 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3
11,9 11,2 10,6 10,2 8,8 7,7 6,4 5,7 6,0 6,2
55,4 58,8 63,6 65,2 66,0 65,4 65,6 63,8 63,2 62,8
6,6 7,4 6,8 6,3 6,0 5,5 4,8 4,3 2,9 3,1
Valuta
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Euro of deelnemende valuta 6)
Buitenlandse valuta’s
9
10
11
12
13
14
18,4 16,5 17,6 19,2 18,6 16,4 14,4 14,3 14,6 15,4
24,4 26,8 26,4 25,4 25,4 26,1 26,9 27,6 26,3 25,1
24,4 26,7 30,2 30,8 30,8 30,7 30,7 27,7 28,3 28,5
65,6 68,1 72,5 73,7 73,0 71,6 70,3 67,8 67,6 67,6
2,9 3,0 2,9 2,7 2,8 3,2 -
1,7 1,9 1,7 1,8 1,9 1,5 1,7 1,7 1,6 1,4
Overige valuta’s
3. Landen van het eurogebied – overheidsschuld BE 1 1999 2000 2001 2002
114,9 109,6 108,5 105,8
DE 2 61,2 60,2 59,5 60,8
GR 3
ES 4
FR 5
IE 6
IT 7
LU 8
NL 9
AT 10
PT 11
FI 12
105,2 106,2 106,9 104,7
63,1 60,5 56,8 53,8
58,5 57,2 56,8 59,0
48,6 38,4 36,1 32,4
114,9 110,6 109,5 106,7
5,9 5,5 5,5 5,7
63,1 55,9 52,9 52,4
67,5 66,8 67,3 67,3
54,3 53,3 55,5 58,1
47,0 44,6 44,0 42,7
Bronnen: ECB voor de geaggregeerde gegevens betreffende het eurogebied; Europese Commissie voor gegevens betreffende de schulden van landen. 1) Deels geraamd. Bruto geconsolideerde overheidsschuld per jaarultimo – nominale waarde. De door andere overheden aangehouden schuld is niet geconsolideerd. 2) De gegevens over perioden vóór 2001 hebben betrekking op de Euro-11. 3) Houders die ingezetenen zijn van het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 4) Waaronder ingezetenen van landen van het eurogebied niet zijnde het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 5) Uitgezonderd schuld aangehouden door overheidsinstanties in het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 6) Omvat vóór 1999 schuld in ecu’s, in de nationale valuta’s en in de valuta’s van andere lidstaten die op de euro zijn overgegaan.
S52
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Overheidsfinanciën
6 . 3 S c h u l d m u t a t i e 1) (% bbp)
1. Eurogebied 2) – mutatie in de overheidsschuld naar bron, financieel instrument en houderschap Mutatiebron
Totaal Financieringsbehoefte 3)
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Waarderingseffecten 4)
Financieel instrument
Overige volumemutaties 5)
1
2
3
4
8,0 6,0 7,8 3,8 2,3 1,7 1,7 0,9 1,7 2,0
7,5 5,2 5,5 4,2 2,4 1,9 1,4 0,8 1,7 2,5
0,4 0,2 0,2 -0,2 0,2 -0,2 0,3 0,1 0,0 -0,5
0,1 0,7 2,3 0,1 -0,2 0,0 0,1 -0,1 0,0 0,0
Aggre- Munten en gatie- deposito’s effect 6)
Leningen
Houder
Kortlopende effecten
Langlopende effecten
Binnenlandse crediteuren 7)
MFI’s
Overige financiële vennootschappen
Overige crediteuren 8)
5
6
7
8
9
10
11
12
13
0,1 0,0 -0,2 -0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,2 0,4 0,2 0,1 0,0 0,1 0,2 0,0 0,0 0,0
1,2 -0,1 2,3 0,1 -0,2 -0,4 -0,4 -0,5 -0,2 -0,3
0,1 0,9 0,0 0,4 -0,6 -0,6 -0,7 -0,3 0,4 0,6
6,5 4,9 5,2 3,2 3,1 2,6 2,6 1,7 1,4 1,7
3,6 5,9 5,3 2,6 0,2 -1,0 -1,5 -1,5 0,3 -0,3
2,0 3,6 2,2 0,8 -0,1 -0,8 -0,7 -1,3 0,1 -0,5
1,3 1,7 1,5 2,6 1,8 2,4 -0,7 -0,9 0,0 0,0
4,4 0,2 2,4 1,2 2,0 2,6 3,2 2,4 1,4 2,3
2. Eurogebied 2) – tekort-schuld aanpassing Schuldmutatie
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Tekort (-)/ overschot (+) 9)
Totaal
Tekort-schuld aanpassing 10) Transacties in de belangrijkste door de overheid aangehouden financiële activa Totaal Chartaal Effecten Leningen Aandelen 11) geld en en deelPrivati- Kapitaaldeposito’s nemingen seringen dotaties
Waarderingseffecten
Wisselkoerseffecten
Overige Overige 12) volumemutaties
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
8,0 6,0 7,8 3,8 2,3 1,7 1,7 0,9 1,7 2,0
-5,7 -5,1 -5,1 -4,3 -2,6 -2,3 -1,3 0,2 -1,6 -2,3
2,3 0,9 2,7 -0,5 -0,3 -0,6 0,4 1,1 0,1 -0,2
1,5 0,0 0,6 -0,2 -0,5 -0,5 -0,1 0,9 -0,5 0,2
1,3 -0,2 0,1 -0,1 0,2 0,1 0,5 0,7 -0,6 0,1
0,2 0,1 -0,1 0,0 -0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1
0,3 0,3 0,5 -0,1 0,0 -0,1 0,0 0,2 0,2 0,1
-0,2 -0,1 0,1 -0,1 -0,5 -0,6 -0,7 -0,2 -0,1 -0,1
-0,3 -0,4 -0,4 -0,3 -0,8 -0,8 -0,9 -0,4 -0,4 -0,3
0,1 0,2 0,2 0,2 0,3 0,3 0,1 0,1 0,2 0,1
0,4 0,2 0,2 -0,2 0,2 -0,2 0,3 0,1 0,0 -0,5
0,3 0,0 -0,1 -0,1 0,2 0,0 0,2 0,0 0,0 -0,1
0,1 0,7 2,3 0,1 -0,2 0,0 0,1 -0,1 0,0 0,0
0,3 0,1 -0,3 -0,2 0,2 0,1 0,1 0,2 0,5 0,0
Bron: ECB. 1) Deels geraamd. Jaarlijkse mutatie van de bruto nominale geconsolideerde schuld als percentage van het bbp [schuld(t) – schuld (t-1)] ÷ bbp(t). 2) De gegevens over perioden vóór 2001 hebben betrekking op de Euro-11. 3) De financieringsbehoefte is per definitie gelijk aan de transacties in de overheidsschuld. 4) Waaronder naast het effect van wisselkoersontwikkelingen de effecten die verband houden met de meting van de nominale waarde (bijvoorbeeld agio en disagio op uitgegeven effecten). 5) Omvat met name het effect van herrubriceringen van participaties en bepaalde soorten schuldverwerving. 6) Het verschil, als gevolg van mutaties in de voor aggregatie gebruikte wisselkoersen vóór 1999, tussen de mutaties in de geaggregeerde schuld, als gevolg van schuldaggregatie, van de afzonderlijke landen, en de aggregatie van de schuldmutaties in de afzonderlijke landen. 7) Houders die ingezetenen zijn van het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 8) Waaronder ingezetenen van landen van het eurogebied niet zijnde het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 9) Met inbegrip van opbrengsten van verkopen van UMTS-licenties. 10) Het verschil tussen de jaarlijkse mutatie van de bruto nominale geconsolideerde schuld en het tekort als percentage van het bbp. 11) Met uitzondering van financiële derivaten. 12) Omvat voornamelijk transacties in andere activa en passiva (handelskrediet, overige te ontvangen of betalen bedragen en financiële derivaten).
ECB Maandbericht Februari 2004
S53
7
E X T E R N E S T RO M E N E N S TA N D E N
7.1 Betalingsbalans (EUR miljard; netto stromen)
1. Betalingsbalans Lopende rekening Totaal Goederen
VermoVordegensoverringsDiensten Inkomens Inkomens- drachtensaldo over- rekening t.o.v. rest drachten van de wereld (kolommen 1+6)
Financiële rekening Totaal
Directe investeringen
Effecten- Financiële Overige verkeer derivaten financiële transacties
Officiële reserves
Statistische verschillen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
-14,5 67,0
73,6 130,6
-1,1 11,3
-35,7 -28,2
-51,3 -46,7
6,7 10,9
-7,8 77,9
-24,4 -97,2
-102,4 -41,5
68,1 103,4
-1,5 -10,2
-6,4 -146,6
17,8 -2,3
32,2 19,3
2002 III IV
25,8 23,1
38,1 34,5
7,0 3,4
-8,2 -0,7
-11,2 -14,0
2,0 2,4
27,9 25,6
-53,6 -48,5
-10,8 -6,0
19,9 42,0
-9,0 -2,9
-49,1 -80,3
-4,6 -1,3
25,8 22,9
2003 I II III
2,4 -7,3 13,6
16,6 23,4 37,3
1,6 4,9 4,7
-12,7 -15,9 -9,8
-3,1 -19,7 -18,6
2,0 1,9 2,6
4,4 -5,4 16,2
-25,1 -33,0 -8,8
-0,9 3,5 -12,4
7,0 57,4 -68,4
-2,5 -1,5 -4,5
-40,7 -94,3 74,5
11,9 1,9 1,9
20,7 38,4 -7,3
2002 nov. dec.
10,6 7,9
12,4 9,6
1,6 1,2
0,4 1,0
-3,9 -3,8
0,3 0,8
10,9 8,7
-18,9 -15,7
7,3 -6,4
15,1 -0,7
-0,8 -2,5
-38,1 -5,0
-2,4 -1,1
8,0 7,0
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
-5,2 3,4 4,3 -7,6 -1,7 2,0 3,1 3,7 6,8 9,3 4,4
1,5 8,7 6,5 6,3 7,2 9,9 15,5 10,4 11,5 14,5 9,2
-0,5 0,4 1,7 0,7 1,5 2,7 2,6 0,3 1,9 2,6 0,9
-9,4 -2,6 -0,8 -8,1 -4,8 -3,1 -8,7 -1,3 0,1 -4,7 0,7
3,2 -3,2 -3,1 -6,6 -5,7 -7,4 -6,2 -5,7 -6,7 -3,2 -6,3
2,1 -0,9 0,8 0,1 0,2 1,6 0,8 1,7 0,1 1,1 1,1
-3,1 2,4 5,1 -7,6 -1,4 3,6 3,9 5,4 6,9 10,4 5,5
-12,2 -19,6 6,7 16,0 -27,0 -21,9 -11,0 7,5 -5,4 -4,4 -0,3
-2,2 2,9 -1,5 -16,1 0,0 19,7 -4,2 -3,4 -4,8 -10,6 6,5
-0,6 -6,6 14,2 26,8 9,5 21,1 -47,3 -35,3 14,2 26,7 -4,3
-1,5 -0,1 -0,9 -3,5 1,4 0,6 -2,4 -2,3 0,2 1,9 0,4
-9,4 -21,2 -10,1 8,2 -38,2 -64,2 41,0 48,3 -14,7 -22,7 -8,3
1,5 5,3 5,0 0,7 0,4 0,8 1,8 0,3 -0,2 0,2 5,5
15,3 17,2 -11,8 -8,5 28,5 18,3 7,1 -12,9 -1,5 -6,0 -5,3
2003 nov.
30,4
110,7
16,0
-41,5
-54,7
-20,2
17,8
-8,7
-96,4
20,3
47,5
2001 2002
Twaalfmaands gecumuleerde transacties 9,5
39,8
-87,3
G 2 7 . S a l d o o p l o p e n d e re ke n i n g
G 2 8 . N e t t o d i re c t e i nve s t e r i n g e n e n e f f e c t e nve r ke e r
(EUR miljard)
(EUR miljard) directe investeringen (transacties op kwartaalbasis) effectenverkeer (transacties op kwartaalbasis) directe investeringen (twaalfmaands gecumuleerde transacties) effectenverkeer (twaalfmaands gecumuleerde transacties)
transacties op kwartaalbasis twaalfmaands gecumuleerde transacties 80
80
200
200
60
60
150
150
40
40
100
100
20
20
50
50
0
0
0
0
-20
-20
-50
-50
-40
-40
-100
-100
-60
-60
-150
-150
-80
-80
-200
-200
-100
-250
-100
2001
Bron: ECB.
S54
ECB Maandbericht Februari 2004
2002
2003
2001
2002
2003
-250
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Externe stromen en standen
7.1
Betalingsbalans
(EUR miljard; stromen)
2. Lopende rekening (voor seizoen gecorrigeerd) Totaal
Goederen
Diensten
Inkomens
Inkomensoverdrachten
Ontvangsten
Uitgaven
Netto
Uitvoer
Invoer
Uitvoer
Invoer
Ontvangsten
Uitgaven
Ontvangsten
Uitgaven
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
2002 III IV
436,3 431,4
413,4 414,5
22,9 16,9
266,3 262,9
232,3 233,8
84,8 82,9
79,4 79,3
62,0 62,5
69,8 67,4
23,1 23,1
31,9 34,1
2003 I II III
419,0 413,1 415,1
414,8 411,0 405,8
4,2 2,1 9,3
258,2 256,1 259,0
233,3 230,9 225,8
83,6 79,2 79,6
77,9 76,6 76,5
55,9 58,7 57,5
69,9 69,2 67,0
21,1 19,1 18,9
33,7 34,4 36,5
2002 nov. dec.
147,6 140,2
139,8 134,9
7,8 5,3
89,1 86,1
77,9 77,4
28,2 27,2
26,2 26,4
22,0 19,3
24,3 20,1
8,3 7,6
11,4 11,0
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
143,3 139,6 136,0 141,6 137,3 134,2 137,5 138,4 139,2 139,8 138,6
140,9 137,9 136,0 140,3 136,0 134,8 135,4 136,5 133,8 131,9 136,8
2,4 1,8 0,0 1,3 1,4 -0,6 2,1 1,8 5,4 8,0 1,7
88,1 87,0 83,2 87,7 85,9 82,5 85,6 85,8 87,6 88,1 86,7
78,4 77,3 77,7 78,2 77,3 75,4 74,9 75,9 75,1 77,0 78,8
28,7 27,5 27,5 26,8 26,1 26,3 26,2 26,2 27,2 27,5 26,6
26,4 25,9 25,6 25,7 25,6 25,3 25,4 25,7 25,4 24,6 25,5
19,4 18,5 18,1 21,1 19,0 18,6 19,4 19,9 18,2 17,8 18,8
24,7 23,4 21,8 25,1 21,8 22,3 23,1 22,8 21,1 22,2 20,2
7,2 6,7 7,2 6,0 6,3 6,8 6,3 6,5 6,1 6,4 6,5
11,4 11,3 10,9 11,3 11,3 11,8 12,1 12,2 12,2 8,1 12,3
G 2 9 . G o e d e re nve r ke e r
G 3 0 . D i e n s t e nve r ke e r
(EUR miljard; voor seizoen gecorrigeerd; voortschrijdend driemaands gemiddelde)
(EUR miljard; voor seizoen gecorrigeerd; voortschrijdend driemaands gemiddelde)
90
uitvoer invoer
uitvoer invoer
90
30
30
85
85
28
28
80
80
26
26
75
75
24
24
70
22
70
2000
2001
2002
2003
2000
2001
2002
2003
22
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S55
7.1 Betalingsbalans (EUR miljard; stromen)
3. Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening Lopende rekening Totaal
Goederen
Diensten
Inkomens
Vermogensoverdrachten rekening
Inkomensoverdrachten
Ontvangsten
Uitgaven
Netto
Uitvoer
Invoer
Uitvoer
Invoer
Ontvangsten
Uitgaven
Ontvangsten
Uitgaven
Ontvangsten
Uitgaven
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
1.714,4 1.728,8
1.728,9 1.661,8
-14,5 67,0
1.033,8 1.059,6
960,3 929,0
324,5 332,2
325,6 320,8
277,3 251,3
313,0 279,6
78,8 85,7
130,0 132,4
17,4 18,9
10,7 8,0
2002 III IV
431,9 443,3
406,1 420,1
25,8 23,1
263,3 273,6
225,2 239,2
91,3 84,4
84,2 81,0
58,5 64,9
66,7 65,6
18,8 20,4
29,9 34,4
4,1 5,2
2,0 2,7
2003 I II III
414,3 410,0 412,1
411,8 417,2 398,5
2,4 -7,3 13,6
252,6 254,4 256,3
236,0 231,0 219,0
75,7 79,2 85,8
74,1 74,3 81,1
53,4 61,6 54,5
66,1 77,6 64,4
32,6 14,7 15,4
35,7 34,4 34,0
5,3 4,5 3,9
3,4 2,6 1,4
2002 nov. dec.
146,2 145,1
135,6 137,2
10,6 7,9
92,1 83,9
79,7 74,3
26,6 29,0
25,0 27,8
20,4 24,1
20,0 23,2
7,1 8,1
11,0 11,9
1,1 2,1
0,8 1,3
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
144,0 131,4 138,9 137,3 134,8 137,9 146,9 125,5 139,7 148,6 134,6
149,2 128,0 134,6 144,9 136,5 135,8 143,8 121,8 132,9 139,3 130,2
-5,2 3,4 4,3 -7,6 -1,7 2,0 3,1 3,7 6,8 9,3 4,4
82,2 83,1 87,3 85,6 84,2 84,7 91,3 76,4 88,7 98,1 87,3
80,7 74,4 80,9 79,3 76,9 74,8 75,8 66,0 77,2 83,6 78,1
25,6 23,6 26,4 25,8 25,9 27,5 30,7 26,9 28,2 28,7 24,6
26,1 23,2 24,7 25,1 24,4 24,8 28,1 26,6 26,3 26,0 23,8
18,4 16,9 18,1 21,3 19,7 20,7 19,6 17,2 17,8 17,1 17,1
27,7 19,5 18,9 29,3 24,5 23,8 28,2 18,5 17,7 21,8 16,4
17,8 7,8 7,0 4,7 5,0 5,0 5,3 5,0 5,0 4,7 5,6
14,6 10,9 10,1 11,3 10,6 12,4 11,6 10,7 11,8 7,9 11,9
2,6 1,5 1,2 0,5 1,4 2,6 1,3 2,1 0,6 1,6 1,7
0,5 2,5 0,4 0,4 1,2 1,0 0,5 0,4 0,5 0,5 0,6
2001 2002
4. Inkomensrekening Totaal
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit kapitaal Directe investeringen
Totaal
Totaal Ontvangsten
Uitgaven Ontvangsten
1 2001 2002
2
Uitgaven Ontvangsten
Uitgaven Ontvangsten
Aandelen Uitgaven Ontvangsten
Schuld Uitgaven Ontvangsten
Uitgaven
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
277,3 251,3
313,0 279,6
14,7 14,7
5,9 6,0
262,6 236,7
307,1 273,6
60,6 67,0
59,0 57,1
50,4 59,1
49,8 51,2
10,2 7,9
9,2 5,9
2002
III IV
58,5 64,9
66,7 65,6
3,7 3,9
1,6 1,6
54,9 61,0
65,1 64,0
13,4 19,5
12,5 15,2
12,0 17,1
11,1 13,3
1,4 2,4
1,4 1,9
2003
I II III
53,4 61,6 54,5
66,1 77,6 64,4
3,6 3,6 3,6
1,2 1,4 1,5
49,8 58,0 50,9
64,9 76,1 62,9
10,1 16,0 12,9
13,0 17,5 13,8
8,4 13,1 10,7
11,1 15,2 12,4
1,7 3,0 2,1
1,9 2,3 1,4
Inkomen uit kapitaal Inkomen uit effecten Aandelen
Totaal Ontvangsten
Uitgaven
Ontvangsten
Uitgaven
Overige financiële transacties Schuld
Ontvangsten
Uitgaven
Ontvangsten
Uitgaven
13
14
15
16
17
18
19
20
2001 2002
85,0 86,4
116,8 123,9
17,9 20,4
44,7 52,7
67,0 65,9
72,1 71,2
117,0 83,3
131,2 92,6
2002 III IV
21,0 21,1
30,6 26,2
4,5 4,5
10,6 9,1
16,5 16,6
20,0 17,1
20,4 20,4
22,0 22,6
2003 I II III
19,0 23,5 21,5
31,8 37,6 31,0
3,7 7,9 4,8
8,4 21,1 10,3
15,4 15,6 16,7
23,4 16,6 20,7
20,7 18,5 16,6
20,1 21,0 18,1
Bron: ECB.
S56
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Externe stromen en standen
7.1 Betalingsbalans (EUR miljard; stromen)
5. Directe investeringen Door ingezetenen buiten het eurogebied Overige financiële transacties Kapitaaldeelnemingen en (voornamelijk intragroepsleningen) herinvestering van winsten
Totaal
Totaal
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
NietMFI’s
Totaal
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
Door niet-ingezetenen in het eurogebied Kapitaaldeelnemingen en Overige financiële transacties herinvestering van winsten (voornamelijk intragroepsleningen)
Totaal
NietMFI’s
Totaal
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
NietMFI’s
Totaal
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
NietMFI’s
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
-305,0 -183,5
-234,7 -156,7
-19,9 -17,3
-214,8 -139,3
-70,3 -26,8
-0,1 0,0
-70,2 -26,8
202,6 142,0
148,8 95,7
4,4 3,1
144,4 92,6
53,8 46,3
0,9 0,5
52,9 45,8
2002 III IV
-32,6 -41,2
-39,8 -34,2
-5,1 -5,7
-34,7 -28,6
7,2 -6,9
0,0 0,0
7,2 -6,9
21,8 35,1
12,3 34,2
0,7 0,7
11,5 33,5
9,5 0,9
0,6 0,0
9,0 1,0
2003 I II III
-36,5 -36,9 -29,5
-19,3 -23,8 -32,7
-1,9 5,3 -1,1
-17,4 -29,1 -31,6
-17,2 -13,1 3,2
-0,1 0,0 -0,2
-17,1 -13,1 3,4
35,6 40,4 17,1
25,6 30,1 18,7
0,8 1,9 0,5
24,8 28,2 18,2
10,0 10,3 -1,6
-0,1 0,0 -0,4
10,1 10,3 -1,2
2002 nov. dec.
-15,4 -11,3
-7,9 -18,4
-1,2 -3,6
-6,7 -14,7
-7,4 7,1
0,0 0,0
-7,4 7,1
22,7 4,8
15,9 11,6
0,0 0,4
15,9 11,1
6,8 -6,7
0,0 0,0
6,8 -6,7
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
-14,7 -7,1 -14,7 -26,6 -16,5 6,3 -9,0 -2,5 -17,9 -11,8 1,7
-8,5 -5,3 -5,4 -8,3 -16,4 0,9 -7,8 -10,6 -14,3 -6,7 4,1
-0,7 -0,4 -0,7 -1,3 -0,7 7,3 -1,0 -0,4 0,3 2,0 -2,5
-7,8 -4,9 -4,7 -7,0 -15,7 -6,4 -6,8 -10,1 -14,7 -8,8 6,6
-6,2 -1,8 -9,3 -18,3 -0,2 5,4 -1,2 8,0 -3,6 -5,1 -2,4
0,0 0,0 -0,1 0,0 0,0 0,0 -0,1 -0,1 0,0 0,0 0,0
-6,2 -1,8 -9,2 -18,4 -0,1 5,4 -1,1 8,1 -3,6 -5,1 -2,4
12,5 10,0 13,1 10,5 16,5 13,5 4,8 -0,9 13,1 1,3 4,8
10,9 6,2 8,5 7,7 15,5 6,9 4,3 1,2 13,2 5,3 5,0
0,2 0,8 -0,2 0,2 0,2 1,5 0,1 0,2 0,2 0,0 0,0
10,6 5,4 8,7 7,5 15,3 5,5 4,2 0,9 13,0 5,3 5,0
1,7 3,7 4,6 2,8 1,0 6,5 0,5 -2,0 -0,1 -4,0 -0,2
0,0 -0,1 0,0 0,0 -0,1 0,1 -0,6 0,1 0,1 0,1 -0,1
1,7 3,8 4,7 2,8 1,0 6,4 1,1 -2,1 -0,1 -4,1 0,0
Totaal
Passiva Obligaties en notes
2001 2002
6. Effectenverkeer naar instrument Totaal Activa
2001 2002
Aandelen Passiva
Activa
Schuldbewijzen Passiva
Totaal
Activa Obligaties en notes
Geldmarktinstrumenten
Geldmarktinstrumenten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
-288,2 -173,9
356,3 277,3
-104,8 -40,2
233,2 90,8
-183,5 -133,7
-155,8 -88,9
-27,6 -44,8
123,1 186,6
114,0 127,7
9,1 58,9
2002
III IV
-21,6 -32,8
41,5 74,8
12,7 -8,4
6,4 13,5
-34,3 -24,4
-19,1 -20,0
-15,2 -4,4
35,1 61,3
8,1 46,7
27,0 14,7
2003
I II III
-47,3 -102,9 -67,5
54,3 160,3 -0,9
10,8 -32,9 -23,6
3,7 29,3 21,4
-58,0 -70,0 -43,9
-49,9 -59,7 -39,1
-8,1 -10,3 -4,9
50,6 130,9 -22,2
47,9 117,2 -10,5
2,7 13,7 -11,8
2002
nov. dec.
-7,6 -22,3
22,7 21,5
0,2 -8,0
15,3 -1,2
-7,8 -14,3
-4,4 -9,9
-3,4 -4,4
7,4 22,7
5,5 21,6
1,9 1,2
2003
jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
-18,7 -21,5 -7,1 -21,1 -35,0 -46,7 -31,0 -14,4 -22,2 -34,2 -26,8
18,1 14,9 21,3 47,9 44,5 67,9 -16,3 -20,9 36,3 60,9 22,5
2,3 0,8 7,7 -10,4 -7,8 -14,7 -12,0 -6,0 -5,6 -14,4 -7,1
13,5 2,1 -11,8 14,1 -5,9 21,2 9,7 0,8 10,9 27,6 15,9
-21,0 -22,2 -14,8 -10,8 -27,2 -32,0 -19,0 -8,4 -16,5 -19,8 -19,7
-15,1 -20,3 -14,6 -15,5 -19,6 -24,6 -22,8 -7,0 -9,3 -10,4 -15,4
-6,0 -2,0 -0,2 4,7 -7,6 -7,4 3,8 -1,4 -7,2 -9,4 -4,3
4,6 12,8 33,1 33,8 50,4 46,7 -26,0 -21,7 25,5 33,3 6,6
5,5 4,3 38,1 17,1 48,3 51,8 -22,6 -7,9 20,0 17,8 7,6
-0,9 8,5 -4,9 16,7 2,1 -5,1 -3,4 -13,9 5,5 15,5 -1,0
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S57
7.1 Betalingsbalans (EUR miljard; stromen)
7. Effectenverkeer: activa naar instrument en houderschap Aandelen
Schuldbewijzen Obligaties en notes Niet-MFI’s EuroMFI’s systeem m.u.v. Totaal Overheid Overige het Eurosectoren systeem 6 7 8 9 10
Eurosysteem
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
1
2
3
4
5
2001 2002
-0,4 -0,4
4,0 -7,8
-108,4 -32,0
-2,1 -4,4
-106,4 -27,6
0,2 -0,6
-67,1 -14,6
-89,0 -73,8
-1,2 -1,0
-87,8 -72,7
-2,4 2,1
2002 III IV
-0,1 -0,2
3,2 -2,7
9,5 -5,6
-0,6 -1,2
10,1 -4,4
-0,5 0,0
-4,1 -1,9
-14,6 -18,1
-0,3 -0,4
-14,2 -17,7
2003 I II III
-0,1 -0,2 -0,1
-3,7 0,7 -6,2
14,6 -33,5 -17,3
-0,6 -0,8 -0,8
15,2 -32,7 -16,5
-0,4 -0,2 -1,4
-22,9 -25,6 -8,8
-26,6 -33,8 -28,9
0,2 0,0 -0,3
2002 nov. dec.
-0,2 0,0
-0,7 -0,2
1,1 -7,8
-
-
0,6 -0,3
-6,0 5,2
1,0 -14,7
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
0,1 -0,1 0,0 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
1,5 -1,5 -3,8 0,6 0,3 -0,2 -2,0 -1,0 -3,2 -4,9 1,4
0,7 2,4 11,6 -10,9 -8,0 -14,5 -9,9 -5,0 -2,4 -9,5 -8,5
-
-
-0,4 0,4 -0,4 -0,1 -0,2 0,1 -0,1 -0,6 -0,7 0,1 0,0
-11,9 -9,7 -1,3 -8,0 -2,7 -14,8 -1,8 -2,3 -4,7 -2,4 -8,9
-2,8 -10,9 -12,9 -7,4 -16,6 -9,8 -20,9 -4,1 -3,9 -8,1 -6,4
Niet-MFI’s Totaal Overheid
Overige sectoren
Eurosysteem
Geldmarktinstrumenten Niet-MFI’s Totaal Overheid
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem 11 12
Overige sectoren
13
14
15
-40,7 -33,0
15,4 -13,9
-0,1 -1,0
15,5 -12,9
0,9 0,4
-13,3 -4,8
-2,7 0,0
0,2 0,1
-2,9 -0,2
-26,9 -33,8 -28,6
-1,4 1,1 0,1
-7,3 -1,4 -1,0
0,6 -10,0 -4,0
-1,6 1,0 -0,1
2,2 -11,0 -3,9
-
-
-0,1 0,1
-8,7 0,2
5,4 -4,8
-
-
-
-
-0,3 -0,8 -0,2 0,5 0,9 -0,4 0,2 0,1 -0,1 0,0 -0,1
-12,8 -0,8 6,2 3,2 -6,2 1,6 -3,3 4,0 -1,7 -5,3 -2,7
7,2 -0,3 -6,2 1,0 -2,3 -8,6 6,9 -5,4 -5,4 -4,1 -1,5
-
-
8. Overige financiële transacties naar sector Totaal
Eurosysteem
Overheid Totaal
MFI’s (m.u.v. het Eurosysteem) Langlopend Kortlopend
Overige sectoren
Activa
Passiva
Activa
Passiva
Activa
Passiva
Activa
Passiva
Activa
Passiva
Activa
Passiva
Activa
Passiva
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
-267,6 -205,4
261,2 58,8
0,6 -1,2
4,4 19,3
3,0 0,0
-0,4 -8,2
-229,1 -164,8
232,4 28,4
-46,1 -31,4
21,8 52,5
-183,0 -133,4
210,5 -24,1
-42,1 -39,5
24,8 19,3
2002 III IV
-59,9 -99,2
10,8 18,9
0,3 -0,4
3,6 6,2
-0,6 0,3
-2,8 -1,0
-33,3 -88,1
13,9 0,8
-5,4 -19,2
6,2 16,3
-28,0 -68,8
7,6 -15,6
-26,3 -11,0
-3,9 12,9
2003 I II III
-114,7 -123,5 84,7
74,0 29,2 -10,2
-0,6 0,2 0,4
-4,4 2,3 3,0
-1,8 -2,0 -0,3
-8,4 3,9 4,8
-65,4 -103,1 87,6
60,2 27,0 -7,4
-15,1 -11,5 -13,2
10,1 12,1 16,6
-50,4 -91,7 100,8
50,0 14,9 -24,0
-46,9 -18,5 -3,0
26,6 -3,9 -10,6
2002 nov. dec.
-77,2 47,6
39,1 -52,6
0,9 -1,3
2,0 3,3
-1,6 2,3
-0,3 -2,0
-66,5 33,2
35,1 -57,0
-8,3 -5,4
-6,1 14,2
-58,2 38,6
41,2 -71,2
-10,0 13,3
2,3 3,1
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
-9,8 -83,3 -21,6 -46,0 -46,5 -31,0 38,5 77,9 -31,7 -47,9 -36,6
0,4 62,1 11,5 54,2 8,2 -33,2 2,5 -29,7 17,0 25,3 28,3
0,5 -0,5 -0,5 0,0 0,7 -0,5 0,1 0,3 0,0 -0,3 0,4
-2,4 -2,0 0,0 -0,3 0,9 1,6 1,7 0,5 0,8 -0,3 -3,9
-2,4 -3,8 4,4 0,7 -3,7 0,9 -2,5 0,5 1,7 1,7 1,0
-6,2 -2,2 0,1 2,8 1,3 -0,2 1,9 0,4 2,5 -1,8 1,6
3,1 -54,9 -13,7 -32,7 -35,1 -35,3 42,3 73,3 -28,0 -39,8 -36,1
1,6 54,1 4,4 52,1 3,8 -28,9 2,6 -30,3 20,3 24,6 29,8
-3,7 -6,3 -5,1 -3,6 -1,7 -6,2 -4,6 -2,6 -5,9 -8,4 -7,1
1,3 4,5 4,2 2,0 2,7 7,3 8,6 2,7 5,3 7,0 8,1
6,8 -48,6 -8,6 -29,1 -33,5 -29,1 47,0 75,9 -22,1 -31,4 -29,1
0,3 49,6 0,2 50,1 1,0 -36,2 -6,0 -33,0 15,0 17,6 21,7
-11,0 -24,1 -11,8 -14,1 -8,3 3,9 -1,4 3,8 -5,3 -9,5 -1,8
7,4 12,2 7,0 -0,4 2,3 -5,8 -3,6 -0,3 -6,6 2,8 0,8
2001 2002
Bron: ECB.
S58
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Externe stromen en standen
7.1 Betalingsbalans (EUR miljard; stromen)
9. Overige financiële transacties naar instrument Eurosysteem Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva Saldo
Overheid
Overige activa/passiva
Handelskrediet
Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva Saldo
Overige activa/passiva
Activa
Passiva
Saldo
Activa
Passiva
Saldo
Activa
Passiva
Saldo
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
2001 2002
0,6 -1,2
4,5 19,3
5,0 18,2
0,0 0,0
0,0 0,0
0,0 0,0
-0,1 1,5
0,0 0,0
-0,1 1,4
4,4 -0,6
-0,5 -8,0
3,9 -8,6
-1,3 -0,9
0,1 -0,2
-1,3 -1,1
2002 III IV
0,3 -0,4
3,6 6,3
3,9 5,8
0,0 0,0
0,0 0,0
0,0 0,0
0,0 0,0
0,0 0,0
0,0 0,0
-0,3 0,2
-2,7 -0,9
-3,0 -0,6
-0,2 0,1
0,0 -0,1
-0,3 -0,1
2003 I II III
-0,6 0,2 0,4
-4,4 2,3 3,0
-4,9 2,4 3,4
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
-1,2 -1,7 -0,1
-8,3 3,6 4,7
-9,6 1,9 4,6
-0,5 -0,3 -0,2
-0,1 0,3 0,1
-0,6 0,0 -0,1
MFI’s (m.u.v. het Eurosysteem) Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva Saldo
Overige sectoren
Overige activa/passiva Activa
Passiva
Handelskrediet
Saldo
Activa
Passiva
Saldo
Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva Saldo
Overige activa/passiva Activa
Passiva
Saldo
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
-215,1 -161,0
222,2 31,2
7,1 -129,8
-14,0 -3,8
10,2 -2,8
-3,9 -6,6
-3,5 -3,5
1,3 -3,0
-2,2 -6,4
-29,6 -34,1
18,3 16,0
-11,3 -18,1
-8,9 -1,9
5,2 6,3
-3,8 4,3
2002 III IV
-31,0 -93,1
11,8 10,4
-19,2 -82,7
-2,3 5,1
2,1 -9,6
-0,3 -4,6
-1,8 0,2
1,9 -3,0
0,1 -2,8
-24,6 -10,6
-8,0 14,2
-32,6 3,6
0,1 -0,5
2,2 1,7
2,3 1,2
2003 I II III
-63,5 -103,8 87,9
59,7 28,6 -6,1
-3,8 -75,2 81,8
-1,9 0,7 -0,3
0,5 -1,6 -1,3
-1,5 -1,0 -1,6
-1,3 -1,1 -1,4
5,1 -0,4 0,5
3,8 -1,5 -0,9
-39,8 -9,9 -2,7
18,2 -9,8 -8,4
-21,6 -19,6 -11,1
-5,8 -7,5 1,1
3,2 6,2 -2,7
-2,6 -1,2 -1,5
2001 2002
10. Officiële reserves Totaal
Monetair goud
Bijzondere trekkingsrechten
Reservepositie in het IMF
Deviezen Totaal Chartaal geld en deposito’s Bij Bij banken monetaire autoriteiten en de BIS
Aandelen
Financiële derivaten
Overige vorderingen
10
11
12
Effecten Obligaties Geldmarkten notes instrumenten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2001 2002
17,8 -2,3
0,6 0,7
-1,0 0,2
-4,2 -2,0
22,5 -1,2
10,0 -2,3
-5,3 -15,3
-1,1 0,0
20,4 8,1
-1,6 8,5
0,0 -0,2
0,0 0,0
2002 III IV
-4,6 -1,3
-0,1 0,4
-0,2 -0,1
0,2 0,3
-4,6 -1,9
-2,4 2,3
-3,0 -1,2
0,0 0,0
1,9 -2,3
-1,2 -0,9
0,0 0,0
0,0 0,0
2003 I II III
11,9 1,9 1,9
0,5 0,0 0,1
0,0 0,0 0,0
-0,2 -2,6 -0,7
11,5 4,4 2,5
0,8 -0,5 -1,1
-0,6 0,0 4,1
0,0 -0,1 0,0
9,6 4,8 -4,7
1,7 0,2 4,1
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
ECB Maandbericht Februari 2004
S59
Bron: ECB.
7 . 2 M o n e t a i re o p s t e l l i n g va n d e b e t a l i n g s b a l a n s (EUR miljard; stromen)
Directe investeringen Lopende rekening en vermogensDoor Door nietoverdrach- ingezetenen ingezetenen tenrekening buiten het in het euroeurogebied gebied 1) (niet-MFI’s)
2001 2002
Betalingsbalansposten tegenover transacties in de externe tegenpost van M3 Effectenverkeer Overige financiële Financiële transacties derivaten Passiva Activa Passiva Activa Niet-MFI’s
Aandelen 1)
Schuldbewijzen 2)
Niet-MFI’s
Niet-MFI’s
Statistische verschillen
Totaal kolommen 1 tot en met 10
PM: transacties in de externe tegenpost van M3
11
12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
-7,8 77,9
-285,0 -166,2
201,7 141,6
-182,0 -119,7
172,9 53,9
84,3 176,1
-39,1 -39,5
24,4 11,0
-1,5 -10,2
32,2 19,3
0,1 144,3
-7,3 166,0
2002
III IV
27,9 25,6
-27,6 -35,5
21,2 35,2
-7,7 -23,8
-4,2 4,0
42,2 51,5
-26,9 -10,7
-6,7 11,9
-9,0 -2,9
25,8 22,9
35,1 78,4
33,9 86,0
2003
I II III
4,4 -5,4 16,2
-34,5 -42,1 -28,2
35,7 40,4 17,5
-11,4 -77,3 -50,3
6,7 32,9 23,5
45,7 133,2 -7,3
-48,7 -20,5 -3,3
18,2 0,0 -5,8
-2,5 -1,5 -4,5
20,7 38,4 -7,3
34,4 98,1 -49,4
30,7 96,2 -50,6
G 3 1 . B e l a n g r i j k s t e b e t a l i n g s b a l a n s t r a n s a c t i e s d i e t e n g ro n d s l a g l i g g e n a a n d e o n t w i k ke l i n g e n i n d e e x t e r n e a c t i va va n d e M F I ’s (EUR miljard; twaalfmaands gecumuleerde transacties) netto externe activa van MFI’s saldo lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening directe investeringen en effectenverkeer door niet-MFI’s effectenverkeer, schuldbewijzen, passiva (m.u.v. schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar uitgegeven door MFI’s in het eurogebied) 300
300
200
200
100
100
0
0
-100
-100
-200
-200
-300
-300
-400
-400
-500
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
2000 2001 2002 Bron: ECB. 1) Met uitzondering van aandelen/participaties in geldmarktfondsen. 2) Met uitzondering van schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar uitgegeven door MFI’s in het eurogebied.
S60
ECB Maandbericht Februari 2004
I
II
III 2003
-500
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Externe stromen en standen
7 . 3 G o e d e re n h a n d e l (voor seizoen gecorrigeerd, tenzij anders aangegeven)
1. Waarde, volume en waarde per eenheid naar categorie goederen Uitvoer (f.o.b.)
Totaal (niet seizoenvrij)
Invoer (c.i.f.)
Totaal Uitvoer
Invoer
1
2
3
PM: Halffabrikaten
Investeringsgoederen
4
5
Totaal
Consumptie- Fabrikaten goederen 6
7
8
PM: Con- Fabrikaten sumptiegoederen
Halffabrikaten
Investeringsgoederen
Olie
9
10
11
12
13
Waarde (EUR miljard; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2)
1999 2000 2001 2002
4,3 21,7 6,1 2,1
9,7 29,4 -0,9 -2,7
815,3 1.001,2 1.063,8 1.085,9
381,1 480,1 492,7 500,7
178,0 217,5 236,5 230,3
218,5 261,4 287,7 308,4
711,0 874,8 932,1 948,9
784,4 1.024,0 1.012,6 985,3
424,9 589,5 576,1 557,4
145,6 183,0 178,3 163,5
192,6 220,9 226,6 233,6
592,3 744,9 738,7 717,4
62,5 122,6 107,8 105,2
2002 II III IV
2,8 3,8 2,3
-3,3 -1,4 2,4
273,6 272,0 269,7
126,8 124,6 124,6
57,7 57,8 57,0
77,2 78,2 76,4
239,3 237,8 235,3
248,6 245,7 247,4
141,7 138,8 139,4
40,0 41,9 40,8
58,3 58,0 59,2
180,4 180,5 178,1
27,0 26,4 27,8
2003 I II III
-1,2 -6,0 -2,8
3,1 -3,5 -2,4
266,1 259,4 264,1
122,7 119,8 120,5
55,2 53,4 55,8
74,8 72,4 73,8
230,2 225,2 229,4
249,5 243,0 240,6
142,1 133,5 132,2
40,4 38,5 37,8
58,2 59,1 58,2
176,9 175,7 174,0
29,9 25,4 26,0
2003 juni juli aug. sept. okt. nov.
-5,7 -3,7 -6,1 1,1 -2,7 -6,4
-2,8 -3,1 -5,2 0,9 -2,9 -2,3
86,0 87,2 88,3 88,7 88,0 87,4
39,2 39,2 40,9 40,4 39,5 40,1
18,3 18,8 17,9 19,1 18,2 17,5
23,6 24,2 24,7 24,9 24,7 24,4
74,6 75,4 76,7 77,3 76,0 76,0
80,0 79,6 81,3 79,7 80,8 83,1
43,2 43,4 44,6 44,2 43,8 44,5
12,8 12,7 12,5 12,6 13,1 14,6
19,9 19,4 19,5 19,4 19,8 19,5
58,6 58,5 57,2 58,2 58,9 59,6
8,0 8,6 8,9 8,5 8,2 8,1
1999 2000 2001 2002
2,0 12,4 5,1 2,8
6,0 6,0 -1,0 -0,3
88,2 100,0 105,3 108,2
88,1 100,0 102,0 105,1
88,0 100,0 108,5 106,2
87,9 100,0 108,1 115,2
87,2 100,0 105,6 108,3
93,6 100,0 98,8 98,5
92,6 100,0 99,1 98,7
89,0 100,0 96,0 90,0
94,9 100,0 99,9 104,1
90,4 100,0 97,6 96,4
95,9 100,0 98,8 100,3
2002 II III IV
3,5 5,8 3,4
-0,1 2,1 1,8
108,6 109,1 108,1
106,2 105,4 104,7
105,5 107,3 106,0
114,9 117,7 115,0
108,8 109,1 108,1
98,8 98,9 98,7
99,5 98,6 97,9
87,2 93,1 91,3
103,5 104,3 105,9
96,3 97,8 96,6
98,9 100,5 101,8
2003 I II III
1,4 -2,4 0,0
3,0 1,6 0,9
108,0 106,9 109,0
104,5 103,7 104,6
104,2 102,5 107,4
114,2 111,6 113,7
107,2 106,3 108,5
99,8 101,6 100,1
98,9 99,0 97,7
93,4 90,5 87,9
106,3 108,7 106,5
97,6 98,5 97,3
96,3 103,7 105,7
2003 juni juli aug. sept. okt. nov.
-1,9 -0,9 -3,2 3,8 0,9 .
2,7 1,3 -2,2 3,3 1,1 .
107,0 108,0 109,5 109,6 109,5 .
102,8 102,5 106,3 105,1 102,7 .
105,7 107,5 103,9 110,7 105,0 .
109,4 111,8 114,3 114,9 115,0 .
106,4 106,7 109,0 109,7 108,5 .
101,2 100,4 101,4 98,4 100,7 .
97,6 97,2 98,6 97,3 96,9 .
91,0 89,4 87,9 86,3 92,2 .
110,0 107,0 106,9 105,6 108,5 .
99,2 98,8 96,2 96,9 98,9 .
100,4 108,0 104,1 105,1 98,6 .
1999 2000 2001 2002
2,1 8,3 1,0 -0,7
3,3 22,0 0,2 -2,4
92,3 99,9 101,0 100,3
90,1 99,9 100,7 99,2
93,0 99,9 100,2 99,7
95,1 100,0 101,9 102,4
93,1 99,9 100,9 100,2
81,9 100,0 100,2 97,8
77,8 100,0 98,7 95,9
89,4 99,9 101,5 99,4
91,9 100,0 102,8 101,7
88,0 100,0 101,6 100,0
53,3 99,9 89,1 85,6
2002 II III IV
-0,7 -1,9 -1,1
-3,2 -3,4 0,6
100,7 99,6 99,7
99,4 98,5 99,1
100,5 99,1 98,8
102,8 101,7 101,7
100,6 99,7 99,6
98,4 97,2 98,0
96,7 95,6 96,7
100,3 98,4 97,8
102,2 100,7 101,3
100,7 99,1 99,0
89,0 85,7 89,0
2003 I II III
-2,6 -3,7 -2,8
0,1 -5,0 -3,3
98,5 97,0 96,8
97,8 96,3 96,0
97,4 95,7 95,5
100,2 99,3 99,4
98,2 96,8 96,7
97,7 93,5 94,0
97,6 91,6 91,9
94,7 93,1 94,1
99,1 98,6 99,0
97,3 95,9 96,1
101,3 80,0 80,2
2003 juni juli aug. sept. okt. nov.
-3,9 -2,8 -3,0 -2,6 -3,6 .
-5,3 -4,3 -3,1 -2,4 -4,0 .
96,4 96,8 96,7 97,0 96,4 .
95,2 95,7 96,2 96,1 96,1 .
95,5 96,5 94,8 95,3 95,6 .
99,0 99,4 99,2 99,5 98,8 .
96,2 96,9 96,6 96,7 96,1 .
92,7 93,1 94,0 94,9 94,2 .
90,2 90,9 92,1 92,7 92,0 .
92,5 93,1 93,4 95,7 93,4 .
98,3 98,5 98,9 99,7 99,2 .
95,2 95,4 95,8 96,9 96,0 .
78,1 78,2 83,3 79,2 81,7 .
Volume (index 2000 = 100; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2)
Waarde per eenheid (index 2000 = 100; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2)
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat (volumeberekeningen en seizoencorrectie van waarden per eenheid).
ECB Maandbericht Februari 2004
S61
7 . 3 G o e d e re n h a n d e l (EUR miljard, tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
2. Geografische uitsplitsing Totaal
Verenigd Koninkrijk
Zweden
Denemarken
1
2
3
4
Toetredende landen
Zwitserland
Verenigde Staten
Japan Azië m.u.v. Japan
5
6
7
8
Afrika
Latijns Amerika
Overige landen
9
10
11
12
Uitvoer (f.o.b.) 1999 2000 2001 2002
815,3 1.001,2 1.063,8 1.085,9
160,3 189,2 202,1 205,9
33,2 39,2 36,9 37,1
21,1 23,6 24,3 25,3
78,8 97,1 105,8 112,1
55,7 63,9 66,4 64,0
134,2 173,3 180,2 184,2
26,8 34,3 34,5 33,0
118,1 153,8 165,5 170,5
48,6 56,5 60,4 59,4
38,7 47,1 49,9 43,4
99,9 126,2 135,5 148,5
2002
II III IV
273,6 272,0 269,7
51,9 51,4 49,8
9,2 9,2 9,4
6,4 6,3 6,4
28,1 28,3 28,1
16,1 16,3 15,7
45,9 46,1 45,4
8,3 8,4 8,3
42,8 43,3 42,5
15,2 15,0 14,5
11,5 10,5 10,4
37,3 37,7 37,6
2003
I II III
266,1 259,4 264,1
48,7 46,9 48,0
9,6 9,5 9,5
6,4 6,1 6,3
28,5 29,2 30,1
16,4 15,5 15,3
43,2 41,4 41,6
7,8 7,6 7,8
42,2 41,6 43,5
14,5 14,5 15,1
10,4 9,6 9,1
37,9 37,7 .
2003
juni juli aug. sept. okt. nov.
86,0 87,2 88,3 88,7 88,0 87,4
15,5 16,0 15,9 16,1 16,0 .
3,1 3,2 3,2 3,2 3,2 .
2,0 2,0 2,2 2,1 2,0 .
9,6 9,9 10,2 10,0 9,5 .
5,1 5,2 5,1 4,9 5,1 .
13,3 13,4 13,9 14,3 13,6 .
2,4 2,6 2,5 2,6 2,7 .
13,8 13,8 14,6 15,1 14,4 .
4,7 5,1 4,8 5,2 5,1 .
3,3 2,9 2,9 3,2 2,9 .
12,7 13,2 12,7 . . .
100,0
19,0
3,4
2,3
17,0
3,1
15,7
5,5
4,0
13,7
aandeel in totale uitvoer, % 2002
10,3
5,9
Invoer (c.i.f.) 1999 2000 2001 2002
784,4 1.024,0 1.012,6 985,3
132,3 159,4 154,3 149,7
32,9 39,0 34,4 35,6
18,9 22,2 21,3 22,9
61,5 78,8 88,9 93,5
43,3 50,8 53,0 52,1
113,6 143,6 138,0 125,7
54,6 67,5 58,6 52,7
154,6 217,4 208,3 204,8
49,3 73,7 74,0 67,8
30,3 40,3 40,9 39,4
93,0 133,4 140,3 140,2
2002
II III IV
248,6 245,7 247,4
38,8 37,1 35,8
9,0 9,0 9,2
5,7 5,8 5,9
23,4 23,5 24,0
13,4 13,2 12,7
31,6 31,1 30,4
13,0 13,4 13,4
50,3 51,6 52,7
17,2 16,4 16,8
9,7 9,8 9,8
36,2 34,5 35,9
2003
I II III
249,5 243,0 240,6
35,2 33,8 33,7
9,0 9,0 9,0
5,9 5,7 5,6
24,7 25,1 25,1
13,3 12,6 12,5
27,9 28,1 27,8
13,5 13,1 12,4
52,9 53,0 52,6
18,4 16,9 16,7
9,7 9,6 9,6
38,3 36,3 .
2003
juni juli aug. sept. okt. nov.
80,0 79,6 81,3 79,7 80,8 83,1
11,4 11,2 11,5 11,0 11,2 .
2,9 2,9 3,0 3,1 3,0 .
1,9 1,8 1,9 1,9 1,9 .
8,2 8,6 8,0 8,5 8,9 .
4,1 4,2 4,2 4,1 4,1 .
9,1 9,4 9,1 9,3 8,9 .
4,3 4,2 4,1 4,0 4,2 .
17,7 17,5 17,3 17,8 17,8 .
5,3 5,7 5,4 5,6 5,6 .
3,1 3,2 3,2 3,2 3,2 .
11,9 11,8 12,4 . . .
100,0
15,2
3,6
2,3
5,3
12,8
5,3
20,8
6,9
4,0
14,2
aandeel in totale invoer, % 2002
9,5 Saldo
1999 2000 2001 2002
30,9 -22,8 51,1 100,6
28,0 29,8 47,8 56,2
0,3 0,2 2,6 1,5
2,1 1,5 3,0 2,3
17,3 18,3 17,0 18,6
12,4 13,2 13,4 12,0
20,6 29,6 42,1 58,5
-27,9 -33,2 -24,1 -19,7
-36,5 -63,6 -42,8 -34,3
-0,7 -17,2 -13,7 -8,4
8,4 6,8 9,0 4,0
6,9 -7,1 -4,8 8,3
2002
II III IV
25,0 26,3 22,3
13,1 14,3 14,0
0,2 0,3 0,3
0,7 0,5 0,5
4,7 4,8 4,1
2,7 3,1 2,9
14,3 15,0 15,0
-4,7 -4,9 -5,1
-7,5 -8,3 -10,2
-2,0 -1,4 -2,4
1,7 0,7 0,6
1,1 3,2 1,7
2003
I II III
16,7 16,4 23,5
13,6 13,1 14,3
0,5 0,4 0,5
0,6 0,4 0,7
3,8 4,1 5,0
3,2 3,0 2,8
15,3 13,3 13,8
-5,7 -5,5 -4,6
-10,6 -11,4 -9,1
-3,9 -2,4 -1,5
0,7 -0,1 -0,5
-0,4 1,4 .
2003
juni juli aug. sept. okt. nov.
6,0 7,5 7,0 9,0 7,2 4,2
4,0 4,8 4,4 5,1 4,9 .
0,2 0,2 0,1 0,1 0,2 .
0,0 0,2 0,3 0,2 0,1 .
1,4 1,3 2,2 1,5 0,6 .
1,1 1,0 0,9 0,9 1,0 .
4,2 4,0 4,8 5,0 4,7 .
-2,0 -1,6 -1,6 -1,4 -1,5 .
-4,0 -3,7 -2,7 -2,7 -3,4 .
-0,6 -0,6 -0,5 -0,4 -0,5 .
0,2 -0,2 -0,3 0,1 -0,3 .
0,8 1,5 0,4 . . .
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat (saldo, toetredende landen en overige landen).
S62
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Externe stromen en standen
7 . 4 I n t e r n a t i o n a l e i nve s t e r i n g s p o s i t i e (EUR miljard, tenzij anders aangegeven; ultimocijfers; uitstaande bedragen)
1. Overzicht internationale investeringspositie Totaal
Totaal als % bbp
Directe investeringen
Effectenverkeer
Financiële derivaten
Overige financiële transacties
Officiële reserves
1
2
3 4 Netto internationale investeringspositie
5
6
7
1999 2000 2001 2002
-318,5 -386,8 -189,6 -289,6
-5,1 -5,9 -2,8 -4,1
369,6 452,7 496,4 425,1
-892,8 -786,4 -691,4 -756,3
16,0 2,0 1,5 -8,1
-193,5 -446,3 -388,8 -316,4
382,2 391,2 392,7 366,1
1999 2000 2001 2002
5.796,6 6.751,2 7.537,2 7.277,9
92,5 102,7 110,1 102,9
1.174,5 1.626,7 1.897,0 1.937,5
2.058,0 2.351,1 2.521,3 2.270,4
111,1 105,8 108,4 122,6
2.070,8 2.276,4 2.617,9 2.581,3
382,2 391,2 392,7 366,1
1999 2000 2001 2002
6.115,1 7.138,0 7.726,8 7.567,5
97,6 108,5 112,9 107,0
2.950,8 3.137,5 3.212,7 3.026,7
95,1 103,7 106,9 130,7
2.264,3 2.722,7 3.006,7 2.897,6
-
Uitstaande activa
Uitstaande passiva 804,9 1.174,0 1.400,6 1.512,5
G 3 2 . I n t e r n a t i o n a l e i nve s t e r i n g s p o s i t i e : u i t s p l i t s i n g p e r u l t i m o 2 0 0 2
5% officiële reserves 20% directe investeringen 27% directe investeringen 38% overige financiële transacties
35% overige financiële transacties
40% effectenverkeer
31% effectenverkeer
31% effectenverkeer
31% effectenverkeer
Activa
Passiva
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S63
7 . 4 I n t e r n a t i o n a l e i nve s t e r i n g s p o s i t i e (EUR miljard; ultimocijfers; uitstaande bedragen)
2. Directe investeringen Door ingezetenen buiten het eurogebied Kapitaaldeelnemingen en herinvestering Overige financiële transacties van winsten (voornamelijk intragroepsleningen) Totaal
1999 2000 2001 2002
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
Niet-MFI’s
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
Totaal
Door niet-ingezetenen in het eurogebied Kapitaaldeelnemingen en herinvestering Overige financiële transacties van winsten (voornamelijk intragroepsleningen)
Niet-MFI’s
Totaal
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
Niet-MFI’s
Totaal
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
Niet-MFI’s
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
938,7 1.273,4 1.513,2 1.554,4
85,7 115,2 129,3 137,5
853,0 1.158,2 1.383,9 1.416,9
235,8 353,3 383,8 383,1
1,8 1,7 1,4 1,4
234,0 351,6 382,4 381,7
606,3 869,2 1.043,3 1.107,7
24,3 32,1 42,3 43,1
582,0 837,1 1.001,1 1.064,6
198,6 304,8 357,3 404,8
1,7 1,8 2,5 2,7
196,9 303,0 354,8 402,1
3. Effectenverkeer naar instrument Aandelen
Schuldbewijzen Activa
Activa
1999 2000 2001 2002
Passiva
Totaal
Passiva
Obligaties en notes
Geldmarktinstrumenten
Totaal
Obligaties en notes
Geldmarktinstrumenten
1
2
3
4
5
6
7
8
1.013,7 1.183,7 1.122,4 862,2
1.698,9 1.606,7 1.582,0 1.328,3
1.044,4 1.167,4 1.399,0 1.408,3
937,1 1.045,3 1.222,0 1.168,7
107,2 122,2 176,9 239,6
1.251,9 1.530,8 1.630,7 1.698,5
1.146,5 1.365,5 1.460,8 1.518,5
105,4 165,4 169,9 179,9
4. Effectenverkeer: activa naar instrument en houderschap Aandelen
Schuldbewijzen Obligaties en notes EuroMFI’s Niet-MFI’s systeem m.u.v. het EuroTotaal Overheid Overige sectoren systeem
MFI’s m.u.v. het Eurosysteem
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
0,4 0,9 1,3 1,4
25,9 42,7 38,1 38,0
987,3 1.140,1 1.082,9 822,8
4,1 5,7 6,7 8,4
983,2 1.134,4 1.076,3 814,4
4,5 3,4 2,2 5,0
257,2 328,5 418,7 379,0
675,4 713,4 801,1 784,8
6,2 5,7 8,3 8,8
669,2 707,7 792,8 776,0
2,6 0,5 2,8 1,2
68,5 85,6 131,9 190,1
36,1 36,1 42,2 48,2
0,2 0,1 0,2 1,1
35,9 35,9 42,0 47,1
1999 2000 2001 2002
Niet-MFI’s Totaal Overheid
Overige sectoren
Eurosysteem
Geldmarktinstrumenten MFI’s Niet-MFI’s m.u.v. Totaal Overheid het Eurosysteem
Eurosysteem
Overige sectoren
5. Overige financiële transacties Eurosysteem Totaal
1999 2000 2001 2002
Overheid
Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva
Overige activa/ passiva Activa Passiva
Totaal
Handelskrediet
Passiva
Activa
Passiva
Activa
Passiva
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
3,1 3,0 3,1 3,4
37,0 41,8 40,7 58,1
3,0 2,9 3,0 3,4
36,6 41,4 40,5 57,9
0,1 0,1 0,1 0,1
0,3 0,3 0,2 0,2
125,5 133,9 127,3 120,6
57,3 59,5 61,6 61,0
2,5 2,8 3,1 1,3
0,1 0,2 0,2 0,1
72,4 77,5 68,4 64,9
45,4 47,2 49,1 45,8
50,6 53,5 55,8 54,3
11,8 12,1 12,4 15,1
MFI’s (m.u.v. het Eurosysteem)
Activa
Bron: ECB.
S64
ECB Maandbericht Februari 2004
Overige activa/ passiva Activa Passiva
Activa
Totaal
1999 2000 2001 2002
Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva
Passiva
Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva
Overige sectoren
Overige activa/ passiva Activa Passiva
Totaal Activa
Handelskrediet Passiva
Activa
Passiva
Leningen/chartaal geld en deposito’s Activa Passiva
Overige activa/ passiva Activa Passiva
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
1.317,7 1.458,5 1.715,8 1.717,0
1.823,5 2.169,0 2.413,1 2.274,6
1.291,8 1.421,4 1.668,3 1.660,1
1.798,1 2.127,1 2.364,1 2.227,2
25,9 37,1 47,5 56,9
25,5 42,0 49,0 47,4
624,5 681,1 771,7 740,3
346,5 452,4 491,3 503,9
158,9 173,9 176,6 176,5
91,8 110,9 109,5 105,2
396,3 422,9 507,4 485,4
224,6 311,8 346,8 354,6
69,3 84,2 87,6 78,4
30,1 29,6 35,1 44,0
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Externe stromen en standen
7 . 5 I n t e r n a t i o n a l e re s e r ve s (EUR miljard, tenzij anders aangegeven; ultimocijfers; uitstaande bedragen) Officiële reserves Totaal
Monetair goud In EUR miljard
1
2
In troy ounces fijn (miljoenen)
3
Bijzon- Reservedere positie trekin het kingsIMF rechten
4
5
Deviezen Totaal
6
Effecten
Chartaal geld en deposito’s
Financiële derivaten
PM: Activa Passiva Overige VordeReeds vorderingen bekende ringen op ingenetto zetenen kortvan het lopende euroge- verplichbied, lui- tingen in dende in vreemde vreemde valuta valuta
Bij monetaire autoriteiten en de BIS
Bij banken
Totaal
Aandelen
Obligaties en notes
Geldmarktinstrumenten
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Eurosysteem 2000 dec. 2001 dec.
391,2 392,7
119,2 404,157 126,1 401,876
4,3 5,5
21,2 25,3
246,5 235,8
16,8 8,0
20,5 25,9
208,5 201,5
0,0 1,2
155,3 144,4
53,2 55,9
0,7 0,4
0,0 0,0
16,3 24,7
-21,7 -28,5
2002 dec.
366,1
130,4 399,022
4,8
25,0
205,8
10,3
35,3
159,8
1,0
117,1
41,7
0,4
0,0
22,4
-26,3
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
363,4 352,2 339,1 332,4 323,1 326,1 328,9 346,8 332,9 332,4 321,9 306,9
135,5 128,2 122,3 119,9 121,1 120,0 124,2 136,0 131,7 131,4 131,0 130,0
398,728 397,765 397,765 396,324 396,233 396,229 396,277 395,632 395,444 395,284 394,294 393,543
4,7 4,8 4,7 4,5 4,5 4,6 4,5 4,7 4,6 4,6 4,6 4,4
24,4 24,3 24,4 25,0 24,2 25,5 25,5 26,6 26,1 26,2 25,4 23,3
198,8 194,9 187,7 183,1 173,3 176,1 174,7 179,5 170,5 170,2 160,9 149,3
13,1 10,4 7,9 7,6 6,9 8,3 8,4 10,3 9,5 9,4 11,2 10,0
38,5 38,4 36,4 33,6 33,6 34,8 33,2 31,5 30,3 31,5 26,9 30,4
146,6 145,6 142,8 141,0 131,6 132,2 132,3 137,3 130,4 128,6 121,8 107,8
-
-
-
0,6 0,5 0,6 0,9 1,1 0,8 0,8 0,4 0,3 0,8 1,0 1,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
20,4 19,3 18,9 18,4 18,7 18,2 18,1 18,1 17,1 17,8 15,8 19,6
-22,0 -19,4 -20,5 -22,8 -23,1 -25,8 -27,2 -27,6 -25,5 -24,9 -17,0 -15,6
2001 dec.
49,3
7,8
24,656
0,1
0,0
41,4
0,8
7,0
33,6
0,0
23,5
10,1
0,0
0,0
3,6
-5,9
2002 dec.
45,5
8,1
24,656
0,2
0,0
37,3
1,2
9,9
26,1
0,0
19,5
6,7
0,0
0,0
3,0
-5,2
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. Bron: ECB.
42,9 42,0 40,5 40,7 39,2 39,3 41,3 42,7 40,7 40,4 39,6 36,9
8,4 7,9 7,6 7,5 7,5 7,5 7,7 8,5 8,2 8,2 8,2 8,1
24,656 24,656 24,656 24,656 24,656 24,656 24,656 24,656 24,656 24,656 24,656 24,656
0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
34,4 33,9 32,8 33,1 31,4 31,6 33,4 34,0 32,3 32,0 31,2 28,6
0,8 1,3 0,9 0,9 0,8 0,9 0,8 0,9 0,9 1,0 1,0 1,4
9,5 8,8 9,3 6,8 8,0 7,1 6,7 5,7 4,5 4,7 5,2 5,0
24,1 23,8 22,6 25,4 22,6 23,6 25,9 27,4 26,9 26,3 25,0 22,2
-
-
-
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
2,9 2,6 3,0 2,5 2,4 2,8 2,3 2,7 2,4 2,7 2,6 2,8
-3,2 -2,1 -1,8 -2,4 -2,2 -1,8 -2,9 -2,6 -2,3 -2,3 -2,4 -1,5
waarvan aangehouden door de Europese Centrale Bank
ECB Maandbericht Februari 2004
S65
8
W I S S E L KO E R S E N
8 . 1 E f f e c t i eve w i s s e l ko e r s e n (gemiddelden per periode; index 1999 I = 100) Beperkte groep landen
Grotere groep landen
Nominaal
Reëel, CPI 1)
Reëel, PPI 2)
Reëel bbp-deflator
Reëel, AEPVI 3)
Reëel, AEPGE 4)
Nominaal
Reëel, CPI
1
2
3
4
5
6
7
8
87,0 87,0 89,7 99,9
88,4 88,4 92,3 103,6
89,6 89,6 93,1 103,3
88,2 88,2 92,2 102,7
88,4 88,4 91,1 101,9
87,1 87,1 91,2 102,2
90,8 90,8 95,4 106,8
87,7 87,7 91,6 102,0
2001 2001 2002 2003 2002 IV
92,3
95,2
95,9
95,3
93,7
94,2
99,1
95,0
2003 I II III IV
96,6 101,0 100,2 101,8
99,8 104,7 103,9 106,0
100,3 104,5 103,4 105,2
99,6 104,6 103,9 .
98,2 103,9 103,7 .
99,1 103,9 103,6 .
103,9 107,6 106,7 109,1
99,1 102,9 101,9 104,2
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
95,5 96,8 97,6 98,3 102,2 102,4 101,1 99,9 99,5 101,0 100,9 103,7
98,6 100,0 100,9 101,8 105,8 106,3 104,9 103,6 103,3 104,8 104,9 108,1
99,4 100,6 101,0 101,7 105,7 105,9 104,5 103,1 102,7 104,1 104,3 107,1
-
-
-
102,7 104,1 104,8 105,0 108,8 109,1 107,5 106,4 106,1 108,0 108,1 111,2
97,9 99,2 100,1 100,4 103,9 104,3 102,7 101,6 101,3 103,2 103,2 106,3
2004 jan.
104,7
109,3
108,1
-
-
-
112,3
107,0
-
-
1,0
0,7
-
-
9,4
9,2
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand 2004 jan.
1,0
1,1
0,9
-
procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar 2004 jan.
9,7
10,9
8,8
-
G 3 3 . E f f e c t i eve w i s s e l ko e r s e n
G 3 4 . B i l a t e r a l e w i s s e l ko e r s e n
(maandgemiddelden; index 1999 I = 100)
(maandgemiddelden; index 1999 I = 100)
115
nominaal-effectieve wisselkoersen, beperkte groep landen reëel met de CPI-gedefleerde effectieve wisselkoersen, beperkte groep landen
USD/EUR JPY/EUR GBP/EUR 115 115
115
110
110 110
110
105
105 105
105
100
100 100
100
95
95
95
95
90
90
90
90
85
85
85
85
80
80
80
80
75
75
75
75
70
70
70
1999
2000
Bron: ECB. 1) CPI = consumptieprijsindex. 2) PPI = producentenprijsindex.
S66
ECB Maandbericht Februari 2004
2001
2002
2003
3) 4)
1999
2000
2001
2002
2003
AEPVI = arbeidskosten per eenheid product verwerkende industrie. AEPGE = arbeidskosten per eenheid product gehele economie.
70
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Wisselkoersen
8 . 2 B i l a t e r a l e w i s s e l ko e r s e n (gemiddelden per periode; eenheden van de nationale valuta per euro)
2001 2002 2003
USdollar
Brits pond
Japanse yen
Zwit- Zweedse Zuid-Koserse kroon reaanse frank won
1
2
3
4
0,8956 0,9456 1,1312
0,62187 0,62883 0,69199
108,68 118,06 130,97
1,5105 1,4670 1,5212
Hongkong dollar
Deense kroon
Singaporese dollar
Canadese dollar
Noorse kroon
Australische dollar
IJslandse kroon
6
7
8
9
10
11
12
9,2551 1.154,83 9,1611 1.175,50 9,1242 1.346,90
6,9855 7,3750 8,8079
7,4521 7,4305 7,4307
1,6039 1,6912 1,9703
1,3864 1,4838 1,5817
8,0484 7,5086 8,0033
1,7319 1,7376 1,7379
5
13
Nieuw Zeelandse dollar 14
ZuidAfrikaanse rand 15
87,42 86,18 86,65
2,1300 2,0366 1,9438
7,6873 9,9072 8,5317
2002 IV
0,9994
0,63611
122,42
1,4667
9,0946 1.215,37
7,7941
7,4281
1,7671
1,5687
7,3192
1,7913
85,75
2,0171
9,6491
2003 I II III IV
1,0731 1,1372 1,1248 1,1890
0,66961 0,70169 0,69888 0,69753
127,59 134,74 132,14 129,45
1,4662 1,5180 1,5451 1,5537
9,1822 9,1425 9,1631 9,0093
1.288,92 1.373,83 1.321,05 1.404,56
8,3695 8,8692 8,7674 9,2219
7,4305 7,4250 7,4309 7,4361
1,8724 1,9872 1,9699 2,0507
1,6203 1,5889 1,5533 1,5659
7,5706 7,9570 8,2472 8,2227
1,8095 1,7742 1,7089 1,6622
84,16 84,71 88,40 89,16
1,9537 1,9955 1,9254 1,9032
8,9600 8,8217 8,3505 8,0159
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
1,0622 1,0773 1,0807 1,0848 1,1582 1,1663 1,1372 1,1139 1,1222 1,1692 1,1702 1,2286
0,65711 0,66977 0,68255 0,68902 0,71322 0,70224 0,70045 0,69919 0,69693 0,69763 0,69278 0,70196
126,12 128,60 128,16 130,12 135,83 138,05 134,99 132,38 128,94 128,12 127,84 132,43
1,4621 1,4674 1,4695 1,4964 1,5155 1,5411 1,5476 1,5400 1,5474 1,5485 1,5590 1,5544
9,1733 9,1455 9,2265 9,1541 9,1559 9,1182 9,1856 9,2378 9,0682 9,0105 8,9939 9,0228
1.250,06 1.282,82 1.335,44 1.337,38 1.390,03 1.392,33 1.342,27 1.312,67 1.306,88 1.364,70 1.388,09 1.463,90
8,2841 8,4022 8,4279 8,4605 9,0321 9,0955 8,8689 8,6873 8,7377 9,0530 9,0836 9,5386
7,4324 7,4317 7,4274 7,4255 7,4246 7,4250 7,4332 7,4322 7,4273 7,4301 7,4370 7,4419
1,8433 1,8803 1,8954 1,9282 2,0074 2,0233 1,9956 1,9531 1,9591 2,0282 2,0233 2,1016
1,6364 1,6299 1,5943 1,5851 1,6016 1,5798 1,5694 1,5570 1,5330 1,5489 1,5361 1,6131
7,3328 7,5439 7,8450 7,8317 7,8715 8,1619 8,2893 8,2558 8,1952 8,2274 8,1969 8,2421
1,8218 1,8112 1,7950 1,7813 1,7866 1,7552 1,7184 1,7114 1,6967 1,6867 1,6337 1,6626
84,45 83,70 84,31 83,38 84,44 86,25 87,66 88,79 88,81 89,17 88,60 89,68
1,9648 1,9457 1,9497 1,9700 2,0083 2,0069 1,9386 1,9137 1,9227 1,9446 1,8608 1,8982
9,2343 8,9347 8,6966 8,3192 8,9060 9,2160 8,5842 8,2375 8,2141 8,1540 7,8806 7,9934
2004 jan.
1,2613
0,69215
134,13
1,5657
9,1368 1.492,23
9,7951
7,4481
2,1415
1,6346
8,5925
1,6374
87,69
1,8751
8,7788
1,9
1,3
4,3
-1,5
-2,2
-1,2
9,8
16,2
-0,1
17,2
-10,1
3,8
-4,6
-4,9
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand 2004 jan.
2,7
-1,4
1,3
0,7
1,3
1,9
2,7
0,1
procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar 2004 jan.
2001 2002 2003
18,7
5,3
6,4
7,1
Cypriotisch pond
Tsjechische kroon
16
17
18
0,57589 0,57530 0,58409
34,068 30,804 31,846
15,6466 15,6466 15,6466
-0,4
Estlandse Hongaarse kroon forint
19,4
18,2
0,2
Litouwse litas
Letlandse lats
Maltese lire
Poolse zloty
19
20
21
22
23
256,59 242,96 253,62
3,5823 3,4594 3,4527
0,5601 0,5810 0,6407
0,4030 0,4089 0,4261
3,6721 3,8574 4,3996
Sloveense Slowaakse Bulgaarse tolar kroon lev 24
25
26
217,9797 225,9772 233,8493
43,300 42,694 41,489
1,9482 1,9492 1,9490
Roemeense leu
Turkse lire
27
28
26.004 1.102.425 31.270 1.439.680 37.551 1.694.851
2002 IV
0,57249
30,857
15,6466
239,47
3,4526
0,6002
0,4145
3,9970
229,3740
41,696
1,9493
33.444 1.617.344
2003 I II III IV
0,58001 0,58653 0,58574 0,58404
31,624 31,470 32,168 32,096
15,6466 15,6466 15,6466 15,6466
243,63 250,95 259,65 259,82
3,4527 3,4528 3,4528 3,4526
0,6226 0,6452 0,6419 0,6528
0,4214 0,4274 0,4268 0,4287
4,1892 4,3560 4,4244 4,6232
231,2825 232,9990 234,8763 236,1407
41,786 41,226 41,747 41,184
1,9535 1,9467 1,9466 1,9494
35.593 1.777.952 37.434 1.716.53 37.410 1.569.762 39.735 1.721.043
2003 jan. febr. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
0,57691 0,58038 0,58292 0,58657 0,58694 0,58607 0,58730 0,58616 0,58370 0,58418 0,58328 0,58459
31,489 31,641 31,751 31,618 31,387 31,412 31,880 32,287 32,355 31,989 31,974 32,329
15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466 15,6466
240,39 245,12 245,60 245,59 245,78 261,21 263,73 259,56 255,46 255,77 259,31 264,74
3,4529 3,4524 3,4528 3,4530 3,4528 3,4527 3,4528 3,4527 3,4530 3,4525 3,4528 3,4525
0,6195 0,6231 0,6253 0,6286 0,6513 0,6549 0,6473 0,6397 0,6383 0,6483 0,6471 0,6631
0,4194 0,4217 0,4234 0,4240 0,4295 0,4285 0,4274 0,4264 0,4265 0,4281 0,4275 0,4304
4,0704 4,1656 4,3363 4,2971 4,3343 4,4339 4,4368 4,3699 4,4635 4,5952 4,6174 4,6595
230,7055 231,3664 231,8070 232,3136 232,9908 233,6600 234,4369 234,9962 235,2211 235,6663 236,1345 236,6662
41,638 41,987 41,749 41,038 41,125 41,507 41,804 41,955 41,489 41,304 41,102 41,132
1,9555 1,9540 1,9510 1,9473 1,9464 1,9463 1,9465 1,9463 1,9469 1,9473 1,9476 1,9533
35.539 35.403 35.831 36.569 37.632 38.059 37.148 37.166 37.918 38.803 39.927 40.573
2004 jan.
0,58647
32,724
15,6466
264,32
3,4531
0,6707
0,4301
4,7128
237,3167
40,731
1,9557
41.107 1.698.262
1,1
0,3
-1,0
0,1
1,3
-3,6
15,8
2,9
-2,2
0,0
15,7
-3,9
1.767.136 1.762.350 1.804.143 1.767.550 1.720.476 1.664.000 1.596.957 1.564.214 1.546.627 1.679.067 1.726.781 1.761.551
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand 2004 jan.
0,3
1,2
0,0
-0,2
0,0
1,2
-0,1
procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar 2004 jan.
1,7
3,9
0,0
10,0
0,0
8,3
2,6
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Februari 2004
S67
9
O N T W I K K E L I N G E N B U I T E N H E T E U RO G E B I E D
9 . 1 I n a n d e re E u ro p e s e l a n d e n (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Economische en financiële ontwikkelingen Andere EU-lidstaten DeneZweden Verenigd marken Koninkrijk
Toetredende landen Tsjechië
Estland
Cyprus
Letland
Litouwen
Hongarije
Malta
Polen
Slovenië
Slowakije
6
7
8
9
10
11
12
13
1
2
3
4
5
2002 2003
2,4 2,0
2,0 2,3
1,3 1,4
1,4 -0,1
3,6 1,4
2,8 4,0
2,0 2,9
0,4 -1,1
5,2 4,7
. .
1,9 0,7
7,5 5,7
3,3 8,8
2003 II III IV
2,2 1,6 1,3
2,1 2,3 1,9
1,3 1,4 1,3
-0,2 -0,2 0,8
0,8 1,3 1,2
4,7 2,7 3,2
2,9 3,5 3,5
-0,6 -0,8 -1,2
3,9 4,7 5,4
. . .
0,3 0,7 1,4
5,7 5,6 5,0
8,1 9,4 9,9
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec.
1,8 1,5 1,7 1,1 1,4 1,2
2,4 2,2 2,3 2,0 2,0 1,8
1,3 1,4 1,4 1,4 1,3 1,3
-0,3 -0,2 0,0 0,5 0,9 1,0
0,9 1,4 1,5 1,2 1,2 1,2
2,6 2,4 3,3 3,7 3,8 2,2
3,7 3,4 3,2 3,3 3,7 3,5
-0,8 -0,9 -0,8 -1,3 -0,9 -1,3
4,7 4,7 4,6 4,8 5,6 5,6
. . . . . .
0,7 0,6 0,7 1,0 1,5 1,6
6,1 5,7 5,1 4,9 5,3 4,7
8,9 9,5 9,8 9,9 10,2 9,5
2000 2,6 2001 3,1 2002 2,1
3,4 4,5 1,3
1,5 0,8 -1,5
-
-
-
-
-
-
-
2000 47,3 2001 45,4 2002 45,5
52,8 54,4 52,7
42,1 38,9 38,5
-
-
-
-
-
-
-
2003 aug. sept. okt. nov. dec.
4,35 4,40 4,44 4,57 4,52
4,70 4,73 4,85 4,98 4,86
4,65 4,76 4,96 5,10 4,94
-
-
2004 jan.
4,35
4,65
4,84
-
-
HICP
Begrotingssaldo, tekort (-)/overschot (+), % bbp -
-
-
Bruto schuld overheid, % bbp -
-
-
Rendement op langlopende overheidsobligaties,% per jaar, gemiddelde per periode -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Reëel bbp 2001 2002
1,6 1,0
0,9 1,9
2,1 1,7
3,1 2,0
6,5 6,0
4,0 2,0
7,9 6,1
6,5 6,8
3,8 3,5
-1,2 1,7
1,0 1,3
2,9 2,9
3,8 4,4
1,4 -1,2 -0,5
1,9 0,5 2,0
1,9 2,7 1,9
2,4 2,4 3,4
5,2 3,5 4,6
2,8 0,7 2,2
8,8 6,2 7,3
9,3 6,7 8,8
2,7 2,4 2,9
-1,9 0,7 1,9
2,2 3,8 3,9
2,2 2,1 2,3
4,1 3,8 4,2
2001 2002
3,1 2,6
3,8 4,3
-2,2 -1,6
-5,4 -6,0
-5,9 -11,9
-4,3 -5,4
-9,0 -7,4
-4,8 -4,9
-2,8 -3,7
-4,4 -1,2
-2,9 -2,6
0,2 1,4
-8,0 -7,6
2003 I II III
2,2 2,9 4,5
5,4 5,3 6,2
-0,2 -3,5 -2,6
-2,5 -7,2 -7,8
-18,3 -12,4 -12,5
-14,9 . .
-5,4 -10,2 -10,0
-3,5 -7,3 -5,3
-5,3 -8,4 -6,0
-11,0 -6,2 3,2
-3,6 -2,0 -1,0
-0,4 -0,4 1,9
-1,7 -0,8 2,1
2001 2002
3,7 2,0
5,5 0,4
3,6 2,7
-
2,0 2,0
-
-2,1 0,0
-6,8 -9,4
12,0 8,2
-
-
. .
3,0 4,4
2003 I II III
1,2 2,2 2,7
-
3,0 3,2 .
-
7,1 7,4 5,8
-
-
. . .
-
-
-
-
-
2002 2003
4,6 5,6
4,9 5,6
5,1 .
7,3 7,6
9,5 10,1
3,9 4,5
12,5 10,5
13,6 12,7
5,6 5,8
7,4 7,8
19,8 .
6,1 6,5
18,7 17,1
2003 II III IV
5,5 5,8 6,0
5,5 5,6 6,0
5,0 4,9 .
7,7 7,6 7,6
10,4 10,1 9,8
4,5 4,6 4,7
10,4 10,4 10,4
13,0 12,5 12,0
5,8 5,7 5,8
7,7 8,0 8,1
19,2 19,2 .
6,5 6,6 6,5
17,2 16,8 16,6
2003 juli aug. sept. okt. nov. dec.
5,7 5,8 5,9 6,0 6,0 6,1
5,6 5,6 5,6 5,9 6,0 6,0
5,0 4,9 4,9 4,9 . .
7,6 7,6 7,6 7,6 7,6 7,6
10,3 10,1 10,0 9,9 9,7 9,7
4,6 4,6 4,6 4,6 4,6 4,8
10,3 10,3 10,4 10,4 10,4 10,5
12,5 12,5 12,4 12,1 12,0 11,8
5,7 5,7 5,8 5,8 5,8 5,9
7,9 8,0 8,0 8,1 8,1 8,1
19,2 19,2 19,1 19,1 19,1 .
6,6 6,6 6,7 6,6 6,5 6,4
16,9 16,7 16,7 16,6 16,6 16,6
2003 I II III
Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening, % bbp
Arbeidskosten per eenheid product
Gestandaardiseerd werkloosheidspercentage, % beroepsbevolking (seizoenvrij)
Bronnen: Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden en Eurostat); nationale gegevens; berekeningen van de ECB,
S68
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Ontwikkelingen buiten het eurogebied
9 . 2 I n d e Ve re n i g d e S t a t e n e n J a p a n (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Economische en financiële ontwikkelingen Consumptieprijsindex
Arbeidskosten per eenheid product (verwerkende industrie)
Reëel bbp
1
2
3
Industriële Werkloosproductieheid, % index beroeps(verwerkenbevolking, de industrie) (seizoenvrij) 4
Ruim gedefinieerde geldhoeveelheid 1)
Driemaands interbancaire depositorente 2), % per jaar
Rendement 10-jaars overheidsobligaties 2), % per jaar
6
7
8
9
10
11
9,4 11,4 8,0 6,5
6,53 3,78 1,80 1,22
6,03 5,01 4,60 4,00
0,924 0,896 0,946 1,131
1,4 -0,5 -3,4 .
44,2 43,6 45,7 .
5
Wissel- Begrotingskoers 3) saldo, tekort t.o.v. euro (-) / overschot (+) , % bbp
Bruto schuld overheid 4), % bbp
Verenigde Staten 2000 2001 2002 2003
3,4 2,8 1,6 2,3
3,2 0,6 -1,7 .
2002 IV
2,2
-0,9
2,8
1,2
5,9
6,4
1,55
3,99
0,999
-3,9
45,7
2003 I II III IV
2,9 2,1 2,2 1,9
0,1 0,5 0,0 .
2,1 2,4 3,6 4,3
0,7 -1,3 -0,6 1,8
5,8 6,1 6,1 5,9
6,4 6,9 7,8 4,8
1,33 1,24 1,13 1,17
3,90 3,61 4,22 4,27
1,073 1,137 1,125 1,189
-4,2 -4,7 -5,2 .
46,2 47,1 47,7 .
2003 sept. okt. nov. dec.
2,3 2,0 1,8 1,9
-
-
0,1 0,9 1,8 2,7
6,1 6,0 5,9 5,7
7,3 6,5 4,6 3,4
1,14 1,16 1,17 1,17
4,29 4,27 4,29 4,26
1,122 1,169 1,170 1,229
-
-
.
-
-
.
.
.
1,13
4,13
1,261
-
-
2004 jan.
3,7 0,5 2,2 3,1
4,8 -3,9 -0,5 0,1
4,0 4,8 5,8 6,0
Japan 2000 2001 2002 2003
-0,7 -0,7 -0,9 -0,3
-6,0 5,1 -3,2 .
2,8 0,4 -0,4 .
5,7 -6,8 -1,2 3,1
4,7 5,0 5,4 .
2,1 2,8 3,3 1,7
0,28 0,15 0,08 0,06
1,76 1,34 1,27 0,99
99,5 108,7 118,1 131,0
-7,4 -6,1 . .
126,1 134,6 . .
2002 IV
-0,5
-8,5
1,7
6,0
5,4
2,9
0,07
1,01
122,4
.
.
2003 I II III IV
-0,2 -0,2 -0,2 -0,3
-6,8 -3,2 -1,8 .
2,8 2,3 1,9 .
5,5 2,2 0,9 4,0
5,4 5,4 5,2 .
1,9 1,6 1,8 1,5
0,06 0,06 0,05 0,06
0,80 0,60 1,20 1,38
127,6 134,7 132,1 129,4
. . . .
. . . .
2003 sept. okt. nov. dec.
-0,2 0,0 -0,5 -0,4
-5,1 -4,3 . .
-
4,1 3,8 2,6 5,7
5,1 5,2 5,2 .
1,8 1,5 1,6 1,5
0,05 0,06 0,06 0,06
1,45 1,40 1,38 1,35
128,9 128,1 127,8 132,4
-
-
.
.
-
.
.
.
0,06
1,33
134,1
-
-
2004 jan.
G35. Reëel bbp
G36. Consumptieprijsindices
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalcijfers)
(mutaties in procenten per jaar; maandcijfers)
6
Verenigde Staten Japan eurogebied
6
4
4
2
2
0
0
-2 -4
-2
1999
2000
2001
2002
2003
-4
4
Verenigde Staten Japan eurogebied
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
1999
2000
2001
2002
2003
-2
Bronnen: Nationale gegevens (de kolommen 1, 2 (Verenigde Staten), 3, 4, 5, 6, 9 en 10); OESO (kolom 2 (Japan)); Eurostat (gegevens voor het eurogebied in de grafieken); Reuters (de kolommen 7 en 8), berekeningen van de ECB (kolom 11). 1) Gemiddelden per periode; M3 voor de Verenigde Staten, M2 en CD’s voor Japan. 2) Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Tabellenreeksen 4.6 en 4.7. 3) Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Tabellenreeks 8. 4) Bruto geconsolideerde schuld overheid (per ultimo).
ECB Maandbericht Februari 2004
S69
9 . 2 I n d e Ve re n i g d e S t a t e n e n J a p a n (% bbp)
2. Besparings-, investerings-, beleggings- en financieringsoverzicht Nationale besparingen, investeringen en beleggingen
Investeringen, beleggingen en financiering niet-financiële vennootschappen
Bruto besparingen
Bruto investeringen
Financieringssaldo t.o.v. rest van de wereld
Bruto investeringen
1
2
3
4
Netto Bruto verwerving financiële investeactiva ringen in vaste activa 5
Investeringen, beleggingen en financiering huishoudens 1)
Bruto Netto bespaschuldringen verwerving
6
Effecten en aandelen
Bruto Netto investe- verwerving ringen financiële activa
Bruto besparingen
Netto schuldwerving
7
8
9
10
11
12
13
8,0 7,5 7,6 8,2
10,7 12,6 0,6 1,9
2,9 2,6 1,8 0,2
12,6 12,7 13,2 13,0
4,7 3,7 6,5 5,1
11,0 11,1 11,1 11,3
6,2 5,9 6,0 7,0
Verenigde Staten 1999 2000 2001 2002
18,1 18,0 16,4 14,7
20,7 20,8 19,1 18,4
-3,0 -4,0 -3,8 -4,4
9,4 9,4 7,9 7,5
8,6 8,9 8,3 7,4
10,5 12,3 1,9 2,3
2001 IV
16,2
18,1
-3,2
7,1
7,7
0,7
8,5
-1,3
2,1
13,5
3,9
11,0
4,2
2002 I II III IV
15,4 15,1 14,5 13,8
18,3 18,4 18,5 18,4
-4,0 -4,6 -4,5 -4,7
7,3 7,4 7,6 7,5
7,6 7,4 7,3 7,2
1,6 2,5 2,2 2,8
8,2 8,2 8,1 8,3
1,3 1,8 2,0 2,5
0,4 0,7 -1,5 1,1
12,9 12,9 13,2 12,9
6,0 5,1 4,9 4,4
11,4 11,6 11,3 10,8
7,0 5,8 6,4 8,6
2003 I II III
12,9 13,2 13,2
18,1 18,2 18,4
-4,9 -5,0 -4,7
7,2 7,2 7,2
7,2 7,2 7,3
5,7 5,5 5,6
7,9 8,5 8,9
5,4 4,6 4,1
0,6 1,7 0,2
12,8 13,1 13,5
6,1 13,0 5,2
10,6 11,3 11,4
8,4 12,9 7,4
1999 2000 2001 2002
27,9 27,8 26,5 .
26,0 26,3 25,8 24,1
2,2 2,3 2,0 .
14,5 15,8 15,7 .
14,8 15,5 15,3 .
0,5 0,9 -2,8 -2,9
13,8 14,3 14,2 .
-5,0 -1,0 -6,3 -7,1
0,6 0,2 0,2 -0,9
5,2 5,2 4,9 .
5,7 3,9 2,8 0,7
11,5 10,7 8,6 .
0,3 -0,1 0,2 -2,1
2001 IV
25,5
25,5
2,0
.
.
4,3
.
5,7
-0,3
.
9,9
.
-0,6
2002 I II III IV
29,6 . . .
22,8 22,7 23,7 25,0
3,4 . . .
. . . .
. . . .
9,1 -27,8 1,2 5,9
. . . .
-4,8 -23,6 -9,7 9,2
-3,0 0,8 -2,3 0,7
. . . .
-6,6 5,8 -6,8 9,4
. . . .
2,5 -8,5 -0,6 -1,5
2003 I II III
. . .
22,9 23,3 24,1
. . .
. . .
. . .
16,0 -25,1 -2,7
. . .
-4,6 -21,4 -13,6
0,3 -0,9 -2,9
. . .
-11,2 4,1 -5,1
. . .
2,9 -5,5 -3,7
Japan
G37. Financieringssaldo niet-financiële ve n n o o t s c h a p p e n
G38. Financieringssaldo huishoudens
1)
(% bbp)
(% bbp) Verenigde Staten Japan eurogebied
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2
-3
-3
-4
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
-4
Verenigde Staten Japan eurogebied
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
1994
1995
Bronnen: ECB, Federal Reserve Board, Bank van Japan en Economic and Social Research Institute. 1) Waaronder instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
S70
ECB Maandbericht Februari 2004
8
1996
1997
1998
1999
2000
2001
-4
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Grafieken
GRAFIEKEN G1 Monetaire aggregaten G2 Tegenposten G3 Componenten van de monetaire aggregaten G4 Componenten van de langerlopende financiële passiva G5 Leningen aan financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen G6 Leningen aan huishoudens G7 Leningen aan de overheid en aan niet-ingezetenen van het eurogebied G8 Door financiële intermediairs aangehouden deposito’s G9 Door niet-financiële vennootschappen en huishoudens aangehouden deposito’s G10 Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s G11 Door MFI’s aangehouden effecten G12 Totale activa van de beleggingsfondsen G13 Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied G14 Uitstaande bedragen aan effecten m.u.v. aandelen, naar sector G15 Bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen, naar sector G16 Kortlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen G17 Langlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen G18 Twaalfmaands groei van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied G19 Bruto uitgiften van genoteerde aandelen, naar sector van de emittent G20 Nieuwe deposito’s met vaste looptijd G21 Nieuwe leningen met een variabele rente of met een voor maximaal 1 jaar vaste rente G22 Geldmarktrente in het eurogebied G23 Driemaands geldmarktrente G24 Rendement op overheidsobligaties, eurogebied G25 Rendement op tienjaars overheidsobligaties G26. Dow Jones EURO STOXX Ruim, Standard & Poor’s 500 en Nikkei 225 G27 Saldo op lopende rekening G28 Netto directe investeringen en effectenverkeer G29 Goederenverkeer G30 Dienstenverkeer G31 Belangrijkste betalingsbalanstransacties die ten grondslag liggen aan de ontwikkelingen in de externe activa van de MFI’s G32 Internationale investeringspositie: uitsplitsing per ultimo 2002 G33 Effectieve wisselkoersen G34 Bilaterale wisselkoersen G35 Reëel bbp G36 Consumptieprijsindices G37 Financieringssaldo niet-financiële vennootschappen G38 Financieringssaldo huishoudens
ECB Maandbericht Februari 2004
S12 S12 S13 S13 S14 S15 S16 S17 S18 S19 S20 S24 S31 S32 S33 S34 S35 S36 S37 S39 S39 S40 S40 S41 S41 S42 S54 S54 S55 S55 S60 S63 S66 S66 S69 S69 S70 S70
S71
S72
ECB Maandbericht Februari 2004
TECHNISCHE AANTEKENINGEN B I J D E OV E R Z I C H T S TA B E L VO O R H E T E U RO G E B I E D ( 1 . M O N E TA I R E O N T W I K K E L I N G E N E N R E N T E VO E T E N )
waar L t-3 het per de ultimo van maand t-3 (de ultimo van het voorgaande kwartaal) uitstaande bedrag is en bijvoorbeeld C Qt de herrubriceringsmutatie in het kwartaal dat eindigt in maand t.
Het gemiddelde groeipercentage voor het kwartaal tot en met maand t wordt berekend als: Voor die kwartaalreeksen waarvoor thans maandgegevens beschikbaar zijn (zie onderstaand), kan de stroom op kwartaalbasis worden afgeleid als de som van de drie stromen op maandbasis gedurende het kwartaal.
waar I t de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen per maand t is (zie ook onderstaand). Evenzo wordt voor het jaar tot en met maand t het gemiddelde groeipercentage berekend als:
B E R E K E N I N G VA N G RO E I C I J F E R S VO O R MAANDREEKSEN Groeicijfers kunnen worden berekend uit stroomgegevens of uit de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen. Als F Mt en L t als hierboven gedefinieerd worden, dan wordt index I t van de gecorrigeerde uitstaande bedragen in maand t gedefinieerd als:
B I J D E TA B E L L E N R E E K S E N 2 . 1 TOT E N M E T 2.8 B E R E K E N I N G VA N S T RO O M G E G E V E N S
De basis van de index (van de niet-seizoenvrije reeks) wordt thans gesteld op december 2001 = 100. Tijdreeksen van de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen zijn beschikbaar in het onderdeel ‘Monetary statistics‘ in het statistische deel van de website van de ECB (www.ecb.int).
Stroomgegevens op maandbasis worden berekend uit verschillen van maand op maand in uitstaande bedragen, gecorrigeerd voor herrubriceringen, overige herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. De procentuele mutatie op jaarbasis at voor maand t, d.w.z. de mutatie in de twaalf maanden Als L t het uitstaande bedrag per de ultimo van tot en met maand t, kan worden berekend met maand t is, C Mt de herrubriceringsmutatie in behulp van één van de volgende twee formules: maand t, E Mt de wisselkoersmutatie en V Mt de overige herwaarderingsmutaties, dan wordt stroom F Mt in maand t gedefinieerd als:
Evenzo wordt stroom F Qt op kwartaalbasis, voor het kwartaal dat in maand t eindigt, gedefinieerd als: Tenzij anders aangegeven, verwijzen twaalfmands groeipercentages naar het eind van de aangegeven periode. Bijvoorbeeld, de procentuele mutatie op jaarbasis voor het jaar 2002 ECB Maandbericht Februari 2004
S73
wordt berekend in g) door de index van decem- S E I Z O E N C O R R E C T I E VA N D E M O N E TA I R E ber 2002 te delen door de index van december S TAT I S T I E K E N VO O R H E T E U RO G E B I E D 1 2001. De cijfers zijn verkregen met behulp van multiProcentuele mutaties van groeicijfers binnen plicatieve decompositie via X-12-ARIMA. 2 In een periode van een jaar worden verkregen door de seizoencorrectie is voor sommige compoaanpassing van formule g). Bijvoorbeeld, de nenten een correctie voor de dag van de week procentuele mutatie a Mt op maandbasis kan begrepen. De seizoencorrectie wordt voor somworden berekend als: mige reeksen indirect uitgevoerd via een lineaire combinatie van componenten. Met name is dit het geval voor M3, waarbij de afleiding plaatsvindt door de seizoenvrije reeksen voor Ten slotte wordt het voortschrijdende drie- M1, M2 minus M1, en M3 minus M2 te aggremaands gemiddelde voor de twaalfmaands geren. mutatie van M3 verkregen als (a t + a t-1 + a t-2 )/3, waarbij a t wordt gedefinieerd als vorenstaand De seizoencorrectie wordt eerst toegepast op de bij f) of g). index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen. 3 De daaruitvolgende schattingen van de seizoenfactoren worden vervolgens toegepast B E R E K E N I N G VA N G RO E I C I J F E R S VO O R op de standen en op de uit herrubriceringen en K WA R TA A L R E E K S E N herwaarderingen voortvloeiende mutaties, zodat seizoenvrije stromen worden verkregen. Na de inwerkingtreding per 1 januari 2003 van De seizoeninvloeden (en de correcties voor Verordening ECB/2001/13 is een aantal uit- werkdagen) worden jaarlijks, of zoveel vaker splitsingen van balansgegevens van de MFI- als nodig, herzien. sector, die voorheen op kwartaalbasis werden gerapporteerd, thans op maandbasis beschikbaar, zoals bijvoorbeeld leningen aan huishou- BIJ DE TABELLENREEKSEN 3.1 TOT EN MET 3.3 dens. Voorlopig worden, tenminste totdat de maandgegevens over een geheel jaar beschik- B E R E K E N I N G VA N G RO E I C I J F E R S baar zijn, de groeipercentages echter nog berekend aan de hand van de kwartaalgegevens. Groeicijfers worden berekend op basis van financiële transacties en zijn derhalve niet Als F Qt en L t-3 als hierboven gedefinieerd wor- gecorrigeerd voor herrubriceringen, den, dan wordt index I t van de gecorrigeerde herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andeuitstaande bedragen voor het kwartaal dat ein- 1 Zie voor meer gegevens “Seasonal adjustment of monetary aggregates and HICP for the euro area”, ECB (augustus digt in maand t gedefinieerd als: 2000) en het statistische deel, onderdeel “Monetary Sta2
De procentuele mutatie op jaarbasis in de vier kwartalen tot en met maand t, dat wil zeggen at, kan berekend worden met behulp van formule g). 3
S74
ECB Maandbericht Februari 2004
tistics”, op de website van de ECB (www.ecb.int). Zie voor meer gegevens Findley, D., Monsell, B., Bell, W., Otto, M. en Chen, B.C. (1998) “New Capabilities and Methods of the X-12-ARIMA Seasonal Adjustment Program”, Journal of Business and Economics Statistics, 16, 2, bld. 127-152, of “X-12-ARIMA Reference Manual”, december 1998, Time Series Staff, Bueau of the Census, Washington, D.C. Voor interne doeleinden wordt tevens de modelmatige benadering TRAMO-SEATS gebruikt. Zie voor meer gegevens over TRAMO-SEATS, Gomez, V. en Maravall, A. (1996), “Programs TRAMO and SEATS. Instructions for the User”, Banco de España, Working Paper nr 9628, Madrid. Het logische gevolg hiervan is dat voor de seizoenvrije reeks het niveau van de index voor de basisperiode, dat wil zeggen december 2001, over het algemeen verschilt van 100, hetgeen aangeeft in hoeverre die maand aan seizoeninvloeden onderhevig is.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED
re niet uit transacties voortvloeiende mutaties. wordt in plaats van een ‘F‘. Hiermee wordt aangeduid dat er een verschil is tussen de wijze Als T t de stroom in kwartaal t vertegenwoordigt waarop de ‘stromen‘ voor de monetaire aggreen L t het per de ultimo van kwartaal t uitstaan- gaten worden verkregen, en de wijze waarop de de bedrag, dan wordt het groeicijfer voor kwar- ‘netto uitgiften‘ voor de statistieken omtrent effectenuitgiften worden verkregen, omdat de taal t berekend als: ECB de informatie omtrent bruto uitgiften en aflossingen afzonderlijk verzamelt.
B I J D E TA B E L L E N R E E K S E N 4 . 3 E N 4 . 4 B E R E K E N I N G VA N G RO E I C I J F E R S VO O R S C H U L D B E W I J Z E N E N G E N OT E E R D E AANDELEN Groeicijfers worden berekend op basis van financiële transacties en zijn derhalve niet gecorrigeerd voor herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. Zij kunnen worden berekend uit stromen of uit de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen. Als N tM de stroom (netto uitgiften) in maand t vertegenwoordigt en L t het per de ultimo van maand t uitstaande niveau, dan wordt de index I t van de gecorrigeerde uitstaande bedragen in maand t berekend als:
Als basis wordt de index gelijkgesteld aan 100 per december 2001. De procentuele mutatie op jaarbasis a t voor maand t, dat wil zeggen de mutatie in de twaalf maanden tot en met maand t, kan worden berekend met behulp van één van de volgende twee formules:
De berekeningsmethode voor de groeicijfers voor effecten met uitzondering van aandelen is dezelfde als die voor de monetaire aggregaten, met dien verstande dat hier een ‘N‘ gebruikt
Technische aantekeningen
De voor de Tabellenreeks 4.3 gebruikte berekeningsformule wordt ook voor de Tabellenreeks 4.4 gebruikt, en is eveneens gebaseerd op de formule voor de monetaire aggregaten. De Tabellenreeks 4.4 is op basis van marktwaarden, en de berekening is gebaseerd op financiële transacties, die niet gecorrigeerd zijn voor herrubriceringen, herwaarderingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. De cijfers zijn ook niet gecorrigeerd voor wisselkoersmutaties omdat alle door de Tabellenreeks gedekte genoteerde aandelen in euro luiden.
B I J TA B E L 5 . 1 . 1 S E I Z O E N C O R R E C T I E VA N D E H I C P
4
De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA (zie voetnoot 2 op bld. S74). De seizoencorrectie van de totale HICP voor het eurogebied wordt indirect uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied van bewerkte voedingsmiddelen, onbewerkte voedingsmiddelen, industriële goederen m.u.v. energie, en diensten te aggregeren. Energie wordt ongecorrigeerd toegevoegd omdat er geen statistische aanwijzingen voorhanden zijn dat zich hier seizoeninvloeden doen gevoelen. De seizoeninvloeden worden jaarlijks, of zoveel vaker als nodig, herzien.
4
Zie voetnoot 1.
ECB Maandbericht Februari 2004
S75
B I J TA B E L 7 . 1 . 2 S E I Z O E N C O R R E C T I E VA N D E L O P E N D E R E K E N I N G VA N D E B E TA L I N G S B A L A N S De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA (zie voetnoot 2 op bld. S74). In de seizoencorrectie voor goederen is een correctie voor het aantal werkdagen, schrikkeljaren en Pasen begrepen. De gegevens voor diensten worden slechts gecorrigeerd voor het aantal werkdagen. De seizoencorrectie van de gegevens voor goederen en diensten wordt uitgevoerd op deze vooraf gecorrigeerde reeksen. Inkomensuitgaven en inkomensoverdrachten worden niet vooraf gecorrigeerd. De seizoencorrectie van de totale lopende rekening wordt uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied voor goederen, diensten, inkomens en inkomensoverdrachten te aggregeren. De seizoeninvloeden worden jaarlijks, of zoveel vaker als nodig, herzien.
S76
ECB Maandbericht Februari 2004
TO E L I C H T I N G De in het Maandbericht vervatte ‘Statistieken voor het eurogebied’ richten zich primair op het eurogebied als geheel. Meer gedetailleerde en langere reeksen zijn, met toelichting, op de website van de ECB (www.ecb.int) te vinden onder ‘Statistics’. De onder ‘Statistics on-line’ geboden diensten omvatten onder meer een browser interface met zoekmogelijkheden, toegang tot verschillende reeksen en de mogelijkheid tot rechtstreeks downloaden in de vorm van gecomprimeerde csv-bestanden. De afsluitingsdatum voor de in het Maandbericht opgenomen statistieken is in het algemeen de dag vóór de eerste bijeenkomst in de maand van de Raad van Bestuur. Voor deze uitgave was dat 4 februari 2004.
omrekening van de nationale valuta’s tegen de onherroepelijke, op 31 december 1998 vastgestelde wisselkoersen ten opzichte van de euro. Tenzij anders aangegeven, zijn de statistieken aangaande prijzen en kosten vóór 1999 gebaseerd op gegevens in de nationale valuta’s. Voor de aggregatie en/of consolidatie (met inbegrip van consolidatie tussen landen) zijn geëigende methoden toegepast. Recente gegevens zijn veelal voorlopig en kunnen onderhevig zijn aan wijziging. Als gevolg van afronding kunnen zich tussen de totalen en de afzonderlijke posten verschillen voordoen.
De ‘toetredende landen‘ zijn Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Alle gegevens hebben betrekking op de Euro- Polen, Slovenië en Slowakije. 12, tenzij anders aangegeven. Wat de monetaire gegevens, de Geharmoniseerde Consumptie- In de meeste gevallen volgt de in de tabellen prijsindex (HICP) en de statistieken met gebruikte terminologie de internationale stanbetrekking tot de beleggingsfondsen en de daarden vervat in onder meer het Europees financiële markten betreft dekken de statisti- Systeem van Rekeningen 1995 (ESR 95) en de sche reeksen voor het eurogebied die EU-lid- IMF Balance of Payments Manual. Transacties staten die in de periode waarop de gegevens hebben betrekking op (hetzij direct gemeten of betrekking hebben reeds op de euro waren over- afgeleid) vrijwillig verkeer, terwijl stromen gegaan. Waar nodig wordt dit in de tabellen ook mutaties in uitstaande bedragen omvatten aangegeven in een voetnoot; in de grafieken die het gevolg zijn van prijs- en wisselkoerswordt de breuk aangegeven met een stippellijn. mutaties, afboekingen en andere mutaties. Waar onderliggende gegevens beschikbaar zijn, wordt voor absolute en procentuele mutaties OV E R Z I C H T voor 2001, die berekend zijn uit gegevens voor 2000, gebruik gemaakt van een reeks waarin De ontwikkelingen in de belangrijkste indicatorekening gehouden wordt met het effect van de ren voor het eurogebied worden in een overtoetreding van Griekenland tot het eurogebied. zichtstabel uiteengezet. Omdat de samenstelling van de ecu niet overeenkomt met de vroegere valuta’s van de landen die op de euro zijn overgegaan, worden de bedragen voor perioden vóór 1999, verkregen door omrekening in ecu’s van de deelnemende valuta’s tegen lopende ecuwisselkoersen, beïnvloed door het beloop van de valuta’s van EUlidstaten die niet op de euro zijn overgegaan. Om dit effect op de monetaire statistieken te elimineren, zijn de gegevens voor de perioden vóór 1999 in de Tabellenreeksen 2.1 tot en met 2.8 uitgedrukt in eenheden verkregen door
S TAT I S T I E K E N M O N E TA I R B E L E I D In de Tabellenreeks 1.4 worden statistieken met betrekking tot de minimumreserves en de liquiditeit gepresenteerd. De jaar- en kwartaalcijfers zijn gemiddelden voor de laatste reserveaanhoudingsperiode van het jaar/kwartaal. Tot en met december 2003 beginnen de reserveaanhoudingsperioden op de 24ste dag van de kalendermaand en eindigen op de 23ste van de volgende maand. Op 23 januari 2003 heeft de ECB wijzigingen van het operationele kader ECB Maandbericht Februari 2004
S77
aangekondigd, die op 10 maart 2004 van kracht worden. De reserve-aanhoudingsperioden zullen dientengevolge beginnen op de dag waarop de basis-herfinancieringstransactie wordt verrekend die volgt op de bijeenkomst van de Raad van Bestuur waarvoor de maandelijkse bespreking van het monetaire-beleidsstandpunt is geagendeerd. Als overgangsmaatregel is besloten dat de reserve-aanhoudingsperiode die op 24 januari 2004 begint zal eindigen op 9 maart 2004.
dingsperiode naast de verplichte reserves aangehouden worden. De tekorten (kolom 4) tonen de mate waarin de aangehouden tegoeden de reserveverplichtingen gedurende de reserveaanhoudingsperiode gemiddeld onderschrijden, en worden berekend op basis van die kredietinstellingen die niet aan hun reserveverplichtingen hebben voldaan. De rente op verplichte reserves (kolom 5) is gelijk aan de gemiddelde gedurende de reserve-aanhoudingsperiode door de ECB op de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem toegepaste rente (gewoTabel 1.4.1 toont de componenten van de reser- gen op basis van het aantal kalenderdagen) (zie vebasis van reserveplichtige kredietinstellin- de Tabellenreeks 1.3). gen. In de reservebasis zijn geen passiva ten opzichte van andere kredietinstellingen die Tabel 1.4.3 toont de liquiditeitspositie van het onderhevig zijn aan de reserveverplichtingen bankwezen, die gedefinieerd wordt als de, in van het ESCB, de ECB en de deelnemende euro luidende, door kredietinstellingen in het nationale centrale banken begrepen. Een kre- eurogebied bij het Eurosysteem aangehouden dietinstelling die niet kan aantonen welk bedrag rekening-couranttegoeden. Alle bedragen zijn aan uitgiften van schuldbewijzen met een loop- afgeleid uit de geconsolideerde financiële reketijd tot en met twee jaar door bovengenoemde ning van het Eurosysteem. In de overige liquiinstellingen wordt aangehouden mag een diteitsverkrappende transacties (kolom 7) is niet bepaald percentage van deze passiva van de de in de Tweede Fase van de EMU door natioreservebasis aftrekken. Voor de berekening van nale centrale banken geïnitieerde uitgifte van de reservebasis tot en met november 1999 was schuldbewijzen begrepen. De netto overige factoren (kolom 10) vertegenwoordigen de gesaldit percentage 10%, daarna 30%. deerde overige posten op de geconsolideerde Tabel 1.4.2 bevat gemiddelden voor volledige financiële rekening van het Eurosysteem. De reserve-aanhoudingsperioden. Eerst wordt het rekeningen-courant van kredietinstellingen bedrag van de reserveverplichtingen van elke (kolom 11) zijn gelijk aan het verschil tussen de individuele kredietinstelling berekend door de som van de liquiditeitsverruimende factoren (de reservecoëfficiënt voor de overeenkomstige kolommen 1 tot en met 5) en de som van de categorieën passiva toe te passen op de desbe- liquiditeitsverkrappende factoren (de kolomtreffende passiva, waarbij gebruik gemaakt men 6 tot en met 10). Het basisgeld (kolom 12) wordt van de balansgegevens per de ultimo van wordt berekend als de som van de depositofacielke kalendermaand; van de uitkomst wordt liteit (kolom 6), de bankbiljetten in omloop vervolgens door iedere kredietinstelling een (kolom 8) en de door kredietinstellingen aangevast bedrag van EUR 100,000 afgetrokken. De houden rekening-couranttegoeden (kolom 11). resulterende reserveverplichtingen worden vervolgens op het niveau van het eurogebied geag- M O N E TA I R E E N B A N C A I R E gregeerd (kolom 1). De rekeningen-courant O N T W I K K E L I N G E N E N (kolom 2) zijn de geaggregeerde gemiddelde B E L E G G I N G S F O N D S E N door kredietinstellingen dagelijks op rekeningcourant aangehouden tegoeden; hierin zijn de De Tabellenreeks 2.1 toont de geaggregeerde tegoeden die ter voldoening van de reservever- balans van de sector Monetaire Financiële plichtingen dienen begrepen. De overreserves Instellingen (MFI’s), zijnde de som van de (kolom 3) zijn de gemiddelde rekening-cou- geharmoniseerde balansen van alle in het euroranttegoeden die gedurende de reserve-aanhou- gebied gevestigde MFI’s. MFI’s zijn centrale
S78
ECB Maandbericht Februari 2004
banken, kredietinstellingen zoals in communautaire wetgeving gedefinieerd, geldmarktfondsen en overige instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking krijgen van deposito’s en/of daarmee vergelijkbare gelden van niet-MFI’s en van het voor eigen rekening (althans in economische zin) krediet verlenen en/of in effecten beleggen. Op de website van de ECB is een volledige lijst MFI’s te vinden. De Tabellenreeks 2.2 toont de geconsolideerde balans van de MFI-sector, die wordt verkregen door saldering van de geaggregeerde balansposities tussen MFI’s in het eurogebied. Als gevolg van enkele gebreken bij de rapportage is de som van de inter-MFI posities niet noodzakelijkerwijs nul; het saldo is opgenomen in kolom 10 aan de passiefzijde van de Tabellenreeks 2.2. De Tabellenreeks 2.3 toont de monetaire aggregaten voor het eurogebied en de tegenposten daarvan. Deze zijn afgeleid uit de geconsolideerde balans van de MFI’s; ook zijn enkele monetaire activa/passiva van de centrale overheid opgenomen. De statistieken aangaande de monetaire aggregaten en de tegenposten ervan zijn voor seizoeninvloeden en aantal werkdagen gecorrigeerd. In de Tabellenreeksen 2.1 en 2.2 zijn, onder de externe passiva, de door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden i) aandelen/participaties uitgegeven door in het eurogebied gevestigde geldmarktfondsen opgenomen alsook ii) door in het eurogebied gevestigde MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. In de Tabellenreeks 2.3 daarentegen zijn deze aangehouden waarden niet in de monetaire aggregaten opgenomen en maken zij onderdeel uit van de netto externe activa. In de Tabellenreeks 2.4 wordt een uitsplitsing gegeven van door in het eurogebied gevestigde MFI’s, met uitzondering van het Eurosysteem (het bankwezen), verstrekte leningen, naar sector, categorie en oorspronkelijke looptijd. De Tabellenreeks 2.5 bevat een uitsplitsing van de bij het bankwezen in het eurogebied aangehouden deposito’s, naar sector en instrument. De Tabellenreeks 2.6 toont de door het bankwezen in het eurogebied aangehouden effecten, naar
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED
sector van de emittent.
Toelichting
De Tabellenreeksen 2.2 tot en met 2.6 zijn berekend als de verschillen tussen uitstaande bedragen gecorrigeerd voor herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. In de Tabellenreeks 2.7 zijn enkele herwaarderingen opgenomen die zijn gebruikt voor de berekening van de stroomgegevens. In de Tabellenreeksen 2.2 tot en met 2.6 zijn tevens op de stroomgegevens gebaseerde twaalfmaands groeipercentages opgenomen. De Tabellenreeks 2.8 bevat een uitsplitsing op kwartaalbasis van enkele posten op de balans van de MFIsector, naar valuta. Voor nadere gegevens omtrent de definities van de verschillende sectoren wordt verwezen naar ‘Money and Banking Statistics Sector Manual: Guidance for the statistical classification of customers‘ (ECB, november 1999). In de handleiding bij Verordening ECB/2001/13 met betrekking tot de balans van MFI’s (ECB, november 2002) worden de aanbevolen door de nationale centrale banken te volgen procedures uiteengezet. Met ingang van 1 januari 1999 worden de statistische gegevens verzameld en samengesteld op basis van Verordening ECB/1998/16 van 1 december 1998 met betrekking tot de geconsolideerde balans van de sector monetaire financiële instellingen 1, laatstelijk gewijzigd in Verordening ECB/2003/10 2. In overeenstemming met deze Verordening is de balanspost ‘geldmarktpapier’ aan zowel de actiefzijde als de passiefzijde van de balans van de MFI’s opgegaan in de post ‘schuldbewijzen’. De Tabellenreeks 2.9 toont de per de kwartaalultimo uitstaande bedragen op de balans van de beleggingsfondsen (niet zijnde geldmarktfondsen) in het eurogebied. Omdat de balans geaggregeerd is omvatten de passiva ook de door beleggingsfondsen aangehouden aandelen/participaties uitgegeven door andere 1) 2)
PB L 356, 30.12.1998, bld. 7. PB L 250, 2.10.2003, bld. 19.
ECB Maandbericht Februari 2004
S79
beleggingsfondsen. De totale activa/passiva worden tevens uitgesplitst naar fondstype (aandelenfondsen, obligatiefondsen, gemengde fondsen, vastgoedfondsen en overige fondsen) en naar beleggerstype (fondsen voor het publiek en fondsen voor bijzondere beleggers). De Tabellenreeks 2.10 toont de geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen uitgesplitst naar fondstype en naar beleggerstype. F I N A N C I Ë L E E N N I E T- F I N A N C I Ë L E REKENINGEN De Tabellenreeksen 3.1 en 3.2 tonen kwartaalgegevens met betrekking tot de financiële rekeningen voor de niet-financiële sectoren in het eurogebied, waartoe de overheid (S13 in het ESR 95), niet-financiële vennootschappen (S11) en huishoudens (S14) met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S15) worden gerekend. De gegevens hebben betrekking op niet voor seizoen gecorrigeerde uitstaande bedragen en financiële transacties gerubriceerd volgens het ESR 95 en betreffen de belangrijkste beleggings- en financieringsactiviteiten van de nietfinanciële sectoren. Aan de financieringszijde (passiva) zijn de gegevens uitgesplitst in sectoren volgens ESR 95 en naar oorspronkelijke looptijd (waarbij ‘kortlopend’ verwijst naar een oorspronkelijke looptijd tot en met een jaar, en ‘langlopend’ naar een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar). Waar mogelijk wordt de van MFI’s verkregen financiering afzonderlijk getoond. De informatie over de beleggingen (activa) is voorlopig minder uitgebreid dan die over de financiering, met name omdat uitsplitsing naar sector niet mogelijk is. De Tabellenreeks 3.3 toont kwartaalgegevens met betrekking tot de financiële rekeningen voor verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125 in het ESR 95) in het eurogebied. Evenals in de Tabellenreeksen 3.1 en 3.2 hebben de gegevens betrekking op niet voor seizoen gecorrigeerde uitstaande bedragen en financiële transacties en betreffen de belangrijkste beleggings- en financieringsactiviteiten van deze sector.
S80
ECB Maandbericht Februari 2004
De kwartaalgegevens van deze drie tabellenreeksen zijn gebaseerd op de nationale financiële kwartaalrekeningen, de balansen van de MFI-sector en de statistieken aangaande effectenuitgiften. De Tabellenreeksen 3.1 en 3.2 hebben tevens betrekking op gegevens ontleend aan de statistieken omtrent het internationale bankwezen van de BIS. Hoewel alle eurolanden gegevens verstrekken voor de statistieken omtrent de balans van de MFI’s en de effectenuitgiften, leveren Ierland en Luxemburg vooralsnog geen kwartaalgegevens met betrekking tot de nationale financiële rekeningen. In de Tabellenreeks 3.4 zijn jaargegevens opgenomen omtrent de besparingen, de beleggingen en de investeringen, alsmede de financiering daarvan, voor het eurogebied als geheel, en voor de niet-financiële vennootschappen en de huishoudens afzonderlijk. Deze jaargegevens omvatten met name uitgebreidere sectorale informatie over de verwerving van financiële activa en stemmen overeen met de kwartaalgegevens in de twee voorgaande tabellenreeksen. FINANCIËLE MARKTEN De serie statistieken betreffende de financiële markten van het eurogebied heeft betrekking op EU-lidstaten die in de periode waarop de statistieken betrekking hebben reeds op de euro waren overgegaan. Statistieken betreffende effecten met uitzondering van aandelen, en genoteerde aandelen (de Tabellenreeksen 4.1 tot en met 4.4) worden door de ECB samengesteld op basis van gegevens van het ESCB en de BIS. De Tabellenreeks 4.5 toont de door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven. Statistieken betreffende de geldmarktrente, rendementen op langlopende overheidsobligaties en effectenbeursindices (de Tabellenreeksen 4.6 tot en met 4.8) worden door de ECB samengesteld op basis van gegevens van nieuwsagentschappen.
De statistieken omtrent uitgiften van effecten hebben betrekking op effecten met uitzondering van aandelen (schuldbewijzen), die in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 worden getoond, en op genoteerde aandelen, die in de Tabellenreeks 4.4 te vinden zijn. Schuldbewijzen worden uitgesplitst naar lang- en kortlopend. ‘Kortlopend’ verwijst naar effecten met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of minder (in uitzonderlijke gevallen twee jaar of minder). Effecten met een langere looptijd, of met een vervaldatum naar keuze, waarvan de laatste meer dan een jaar in de toekomst ligt, of met een onbepaalde looptijd worden gerubriceerd onder ‘langlopend’. De statistieken met betrekking tot schuldbewijzen dekken naar raming ongeveer 95% van de totale uitgiften door ingezetenen van het eurogebied. De in euro luidende effecten opgenomen in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 omvatten ook effecten die in de nationale uitdrukkingen van de euro luiden.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED
giften van in het eurogebied gevestigde emittenten die in overeenstemming is met het ESR 95 3. De ECB is in het Eurosysteem begrepen.
Toelichting
De totale uitstaande bedragen in kolom 1 van de Tabellenreeks 4.2 zijn identiek aan de gegevens met betrekking tot de uitstaande bedragen van kolom 5 in de Tabellenreeks 4.1. De uitstaande bedragen aan door MFI’s uitgegeven effecten in kolom 2 in de Tabellenreeks 4.2 komen globaal overeen met de uitgegeven schuldbewijzen aan de passiefzijde van de geaggregeerde balans van de MFI’s in kolom 8 van de Tabellenreeks 2.1.
De Tabellenreeks 4.3 toont de twaalfmaands groeipercentages van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven schuldbewijzen (uitgesplitst naar looptijd en naar sector van de emittent), op basis van financiële transacties die plaatsvinden wanneer een instelling financiële activa verwerft of afstoot en passiva aangaat of aflost. In de groeicijfers op jaarbasis zijn derDe Tabellenreeks 4.1 toont de effectenuitgiften, halve geen herrubriceringen, herwaarderingen, aflossingen, netto uitgiften en uitstaande bedra- wisselkoersmutaties en andere niet uit transacgen voor alle looptijden, met een extra uitsplit- ties voortvloeiende mutaties begrepen. sing van lange looptijden. De verschillen tussen de netto uitgiften en de mutatie in de uitstaande De kolommen 1, 4, 6 en 8 in de Tabellenreeks bedragen zijn te wijten aan herwaarderingen, 4.4 tonen de uitstaande bedragen aan door ingeherrubriceringen en andere aanpassingen. zetenen van het eurogebied uitgegeven genoteerde aandelen, uitgesplitst naar de sector van De kolommen 1 tot en met 4 tonen de uitstaan- de emittent. De maandgegevens met betrekking de bedragen, bruto uitgiften, aflossingen en tot door niet-financiële vennootschappen uitgenetto uitgiften voor alle in euro luidende uitgif- geven genoteerde aandelen komen overeen met ten. De kolommen 5 tot en met 8 tonen de uit- de kwartaalreeksen die in de Tabellenreeks 3.2 staande bedragen, bruto uitgiften, aflossingen te vinden zijn (belangrijkste passiva, kolom en netto uitgiften voor alle door ingezetenen 21). van het eurogebied uitgegeven effecten met uitzondering van aandelen (schuldbewijzen). De De kolommen 3, 5, 7 en 9 in de Tabellenreeks kolommen 9 tot en met 11 tonen het procentu- 4.4 tonen twaalfmaands groeipercentages van ele aandeel van de uitstaande bedragen, bruto uitgiften en aflossingen van effecten die door 3) De in het ESR 95 benoemde codes voor de sectoren die in de tabellen van het Maandbericht voorkomen zijn: MFI’s ingezetenen van het eurogebied in euro zijn uit(met inbegrip van het Eurosysteem), d.w.z. de ECB, de nationale centrale banken van de landen van het eurogegegeven. Kolom 12 toont de in euro luidende bied (S.12I) en andere monetaire-financiële instellingen (S.122); niet-monetaire financiële vennootschappen, netto uitgiften door ingezetenen van het eurod.w.z. overige financiële intermediairs (S.123), financiëgebied. le hulpbedrijven (S.124) en verzekeringsinstellingen en De Tabellenreeks 4.2 bevat een uitsplitsing naar sector van de uitstaande bedragen en bruto uit-
pensioenfondsen (S.125); niet-financiële vennootschappen (S.11); centrale overheid (S.1311); en overige overheid, d.w.z. deelstaatoverheid (S.1312), lagere overheid (S.1313) en wettelijke sociale-verzekeringsinstellingen (S.1314).
ECB Maandbericht Februari 2004
S81
door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven genoteerde aandelen (uitgesplitst naar de sector van de emittent), op basis van financiële transacties die plaatsvinden wanneer een emittent aandelen tegen contanten verkoopt of aflost, met uitzondering van beleggingen in de eigen aandelen van de emittent. In de transacties zijn zowel beursintroducties als de creatie of eliminatie van nieuwe instrumenten begrepen. In de twaalfmaands groeipercentages zijn geen herrubriceringen, herwaardingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen. De Tabellenreeks 4.5 bevat statistieken betreffende alle rentetarieven die MFI’s in het eurogebied toepassen op in euro luidende deposito’s van en leningen aan huishoudens en nietfinanciële vennootschappen in het eurogebied. Deze rentetarieven worden berekend als gewogen gemiddelde (op volumebasis) van de in de landen van het eurogebied geldende rentevoeten voor elke categorie.
de rente op interbancaire deposito’s (biedkoersen). Met ingang van januari 1999 toont kolom 1 van de Tabellenreeks 4.6 de EONIA (euro overnight index average). Tot en met december 1998 zijn dit ultimocijfers, daarna gemiddelden per periode. Met ingang van januari 1999 zijn de rentevoeten op eenmaands, driemaands, zesmaands en twaalfmaands deposito’s EURIBOR-tarieven (euro interbank offered rates), tot en met december 1998 waar beschikbaar LIBOR-tarieven (London interbank offered rates). Voor de Verenigde Staten en Japan wordt de rente op driemaands deposito’s weergegeven door LIBOR-tarieven. De Tabellenreeks 4.7 toont het rendement op overheidsobligaties voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. Tot en met december 1998 wordt het rendement op twee-, drie-, vijf- en zevenjaars obligaties in het eurogebied weergegeven als ultimocijfers en gemiddelden per periode voor rendementen op tienjaars obligaties. Daarna worden gemiddelden per periode weergegeven. Tot en met december 1998 worden de rendementen voor het eurogebied berekend op basis van met het bbp gewogen geharmoniseerde nationale rendementen op overheidsobligaties; daarna bestaan de gewichten uit de nominale uitstaande bedragen aan overheidsobligaties in elke looptijdklasse. Voor de Verenigde Staten en Japan zijn de rendementen op tienjaars obligaties gemiddelden per periode.
De statistieken betreffende de door MFI’s toegepaste rentetarieven worden uitgesplitst naar nieuwe contracten dan wel uitstaande bedragen, sector, instrumentcategorie en looptijd, opzegtermijn of oorspronkelijke rentelooptijd. De nieuwe statistieken met betrekking tot de door MFI’s toegepaste rentetarieven zijn in de plaats gekomen van de tien voorlopige statistische reeksen betreffende bancaire rentevoeten in het eurogebied die sinds januari 1999 in het MaandDe Tabellenreeks 4.8 toont de effectenbeursinbericht van de ECB waren gepubliceerd. dices voor het eurogebied, de Verenigde Staten De Tabellenreeks 4.6 toont de geldmarktrente en Japan. voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. Voor het eurogebied wordt een brede P R I J Z E N , P RO D U C T I E , V R A A G E N reeks geldmarktrentevoeten getoond, van de A R B E I D S M A R K T rente op girale deposito’s tot die op twaalfmaands deposito’s. Vóór januari 1999 zijn voor Het merendeel van de in deze tabellenreeks verhet eurogebied rentevoeten geconstrueerd op melde gegevens is samengesteld door de Eurobasis van nationale, met het bbp gewogen, ren- pese Commissie (hoofdzakelijk Eurostat) en de tevoeten. Met uitzondering van de rente op gir- nationale bureaus voor de statistiek. De gegeale deposito’s tot en met december 1998, zijn de vens voor het eurogebied zijn verkregen door maand-, kwartaal- en jaarcijfers gemiddelden aggregatie van de gegevens voor de afzonderper periode. Tot en met december 1998 wordt lijke landen. Waar mogelijk zijn de gegevens de rente op girale deposito’s weergegeven door geharmoniseerd en vergelijkbaar. De statistie-
S82
ECB Maandbericht Februari 2004
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED
De arbeidskostenindices (Tabel 5.1.3) geven de gemiddelde arbeidskosten per gewerkt uur weer. Zij hebben geen betrekking op landbouw, visserij, openbaar bestuur, onderwijs en gezondheidszorg en niet elders gerubriceerde diensten. De ECB berekent de indicator van contractlonen (de PM-post in Tabel 5.1.3) op basis van niet-geharDe Geharmoniseerde Consumptieprijsindex moniseerde nationale gegevens. (HICP) voor het eurogebied (Tabellenreeks 5.1) is vanaf 1995 beschikbaar. De index is geba- De componenten van de arbeidskosten per eenseerd op de nationale HICP’s waarbij in alle heid product (Tabel 5.1.4), het bbp en de comlanden van het eurogebied dezelfde methodiek ponenten ervan (Tabellen 5.2.1 en 5.2.2), de wordt toegepast. De uitsplitsing naar goederen- bbp-deflatoren (Tabel 5.1.5) en de werkgeleen dienstencomponenten is afgeleid uit de genheidsstatistieken (Tabel 5.3.1) zijn afgeleid ‘Classification of individual consumption by uit de nationale kwartaalrekeningen volgens purpose‘ (Coicop/HICP). De HICP dekt mone- ESR 95. taire uitgaven terzake van consumptie door huishoudens op het economisch grondgebied De detailhandelsverkopen (Tabel 5.2.4) geeft van het eurogebied. De Tabellenreeks omvat de omzet weer, met inbegrip van alle accijnzen ook voor seizoen gecorrigeerde gegevens met en belastingen behalve de btw, van de gehele betrekking tot de HICP die door de ECB zijn detailhandel met uitzondering van de verkopen samengesteld. van motorvoertuigen en motorfietsen, en reparaties. De registratie van nieuwe personenDe industriële producentenprijzen (Tabel auto’s dekt de registratie van zowel particulie5.1.2), de industriële productie en de detailhan- re als commerciële personenauto’s. delsverkopen (de Tabellenreeks 5.2) worden samengesteld op basis van Raadsverordening De kwalitatieve gegevens met betrekking tot de (EG) nr. 1165/98 van 19 mei 1998 omtrent kor- conjunctuurenquêtes onder producenten en te-termijnstatistieken 4. De uitsplitsing naar consumenten (Tabel 5.2.5) worden afgeleid uit eindgebruik van de producten voor de indus- de conjunctuurenquêtes van de Europese Comtriële producentenprijzen en de industriële pro- missie onder producenten en consumenten. ductie is de geharmoniseerde onderverdeling van de industrie met uitzondering van de bouw- De werkloosheidscijfers (Tabel 5.3.2) zijn connijverheid (NACE-categorieën C tot en met E) form de richtlijnen van de ILO (Internationale in industriële hoofdsectoren zoals gedefinieerd Arbeidsorganisatie). Zij betreffen personen die in Verordening nr. 586/2001 van de Commissie actief werk zoeken, als percentage van de (EG) van 26 maart 2001. 5 De industriële pro- beroepsbevolking, waarbij gebruik gemaakt ducentenprijzen zijn de prijzen af-fabriek. wordt van geharmoniseerde criteria en definiHierin zijn indirecte belastingen begrepen met ties. De aan het werkloosheidscijfer ten gronduitzondering van de btw en andere aftrekbare slag liggende ramingen van de beroepsbevolbelastingen. In de industriële productie is de king verschillen van het totaal van de in de door de desbetreffende sectoren toegevoegde Tabellenreeks 5.3 gepubliceerde werkgelegenwaarde begrepen. heids- en werkloosheidsniveaus. ken betreffende het bbp en de uitgavencomponenten van het bbp, de toegevoegde waarde naar bedrijfstak, de industriële productie, detailhandelsverkopen en de registratie van nieuwe personenauto’s zijn gecorrigeerd voor verschillen in het aantal werkdagen.
In de wereldmarktprijzen van grondstoffen (Tabel 5.1.2) zijn de prijsmutaties van de in euro luidende invoer ten opzichte van de basisperiode begrepen.
4) 5)
Toelichting
PB L 162, 5.6.1998, bld. 1. PB L 86, 27.3.2003, bld. 11.
ECB Maandbericht Februari 2004
S83
OV E R H E I D S F I N A N C I Ë N De Tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.3 tonen de overheidsfinanciën in het eurogebied. De gegevens zijn grotendeels geconsolideerd en op basis van ESR 95. De voor het eurogebied geaggregeerde gegevens zijn door de ECB samengesteld uit door de nationale centrale banken aangeleverde geharmoniseerde gegevens, die regelmatig worden geactualiseerd. De gegevens met betrekking tot het tekort en de schuld van de landen van het eurogebied kunnen daardoor verschillen van de door de Europese Commissie in de context van de buitensporigetekortprocedure gebruikte gegevens.
tie van Eurostat. Meer informatie over de voor de statistieken omtrent de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied gebruikte methodieken en bronnen is te vinden in de publicatie van de ECB getiteld ‘European Union balance of payments/international investment position statistical methods‘ (november 2003) die van de website van de ECB gedownload kan worden.
In de presentatie van netto stromen in de financiële rekening worden de door het IMF Balance of Payments Manual voorgeschreven tekens gebruikt: een toename van activa heeft een minteken, een toename van de passiva een plusteken. In de lopende rekening en de vermoworden zowel De Tabellenreeks 6.1 toont de ontvangsten en gensoverdrachtenrekening uitgaven van de overheid op basis van definities ontvangsten als uitgaven met een plusteken die in de Verordening van de Commissie (EG) getoond. nr. 1500/2000 van 10 juli 2000 6 ter amendering van ESR 95 zijn vastgelegd. De Tabellenreeks De betalingsbalans voor het eurogebied wordt 6.2 bevat de bruto geconsolideerde door de ECB samengesteld. Recente maandcijoverheidsschuld (nominale waarde), overeen- fers voor de betalingsbalans moeten als voorkomstig de Verdragsbepalingen inzake de bui- lopig worden beschouwd. De cijfers worden tensporige-tekortprocedure. De Tabellenreek- herzien wanneer cijfers voor de volgende sen 6.1 en 6.2 bevatten overzichtsgegevens maand en/of de uitgebreide kwartaalgegevens voor afzonderlijke landen van het eurogebied in voor de betalingsbalans gepubliceerd worden. het kader van het Pact voor Stabiliteit en Groei. Eerdere cijfers worden periodiek herzien of als De Tabellenreeks 6.3 toont de mutaties in de gevolg van methodologische wijzigingen in de overheidsschuld. Het verschil tussen de mutatie samenstelling van de brongevens. in de overheidsschuld en die in het overheidstekort, de tekort-schuld aanpassing, wordt Tabel 7.1.2 bevat voor seizoen gecorrigeerde hoofdzakelijk veroorzaakt door overheidstrans- gegevens met betrekking tot de lopende rekeacties in financiële activa en wisselkoerseffec- ning. Waar nodig wordt tevens gecorrigeerd voor de effecten van het aantal werkdagen, ten. schrikkeljaren en Pasen. E X T E R N E S T RO M E N E N S TA N D E N Tabel 7.1.7 bevat een uitsplitsing naar sector De gebruikte begrippen en definities met van door ingezetenen van het eurogebied betrekking tot de betalingsbalans en de interna- verrichte aankopen van door niet-ingezetenen tionale investeringspositie (de Tabellenreeksen uitgegeven effecten. Het is voorlopig niet 7.1, 7.2, 7.4 en 7.5) komen in het algemeen mogelijk om een uitsplitsing naar sector te overeen met die in de 5e editie van het IMF geven van aankopen door niet-ingezetenen van Balance of Payments Manual (oktober 1993), effecten uitgegeven door ingezetenen van het het Richtsnoer van de ECB van mei 2003 eurogebied. (ECB/2003/7) 7 betreffende de statistische rapportagevereisten van de ECB en de documenta- De Tabellenreeks 7.2 bevat een monetaire presentatie van de betalingsbalans, waarbij de 6) PB L 172, 12.7.2000, bld. 3. 7) PB L 131, 28.5.2003, bld. 20. betalingsbalanstransacties de transacties in de
S84
ECB Maandbericht Februari 2004
externe tegenpost van M3 weerspiegelen. De gegevens hebben de voor de betalingsbalans gebruikelijke tekens, behalve de aan de monetaire en bancaire statistieken ontleende transacties in de externe tegenpost van M3 Kolom 12), waar een plusteken een toename van de activa of een afname van de passiva aangeeft. Aan de passiefzijde van het effectenverkeer zijn in de betalingsbalanstransacties verkopen en aankopen van door MFI’s uitgegeven aandelen en schuldbewijzen begrepen, naast de aandelen in geldmarktfondsen en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. Een uitgebreide toelichting op de monetaire opstelling van de betalingsbalans voor het eurogebied is te vinden onder ‘Statistics’ op de website van de ECB. Zie ook Kader 1 in het Maandbericht van juni 2003. In de Tabellenreeks 7.3 wordt de externe goederenhandel van het eurogebied getoond. De belangrijkste gegevensbron is Eurostat. De ECB leidt van de indices voor de waarde en de waarde per eenheid van Eurostat volume-indices af en verzorgt de seizoencorrectie van de indices voor de waarde per eenheid; de waardecijfers worden door Eurostat gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. De indeling van de goederen in de kolommen 4 tot en met 6 en 9 tot en met 11 in Tabel 7.3.1 is conform de indeling Broad Economic Categories. Die voor fabrikaten (de kolommen 7 en 12) en olie (kolom 13) is conform de definitie volgens SITC Rev. 3. De geografische uitsplitsing betreft de belangrijkste handelspartners hetzij afzonderlijk hetzij regionaal gecombineerd. Als gevolg van verschillen in definitie, rubricering, dekking en tijdstip van registratie zijn de gegevens omtrent de externe handel, met name de invoer, niet geheel vergelijkbaar met de goederenpost in de betalingsbalansstatistieken (de Tabellenreeksen 7.1 en 7.2). Het verschil is deels het gevolg van het feit dat bij de registratie van de goedereninvoer de kosten van verzekering en vracht worden meegerekend, die in 2001 naar raming van de ECB ongeveer 5% van
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED
de waarde van de invoer (c.i.f.) uitmaakten.
Toelichting
De gegevens betreffende de internationale investeringspositie van het eurogebied in de Tabellenreeks 7.4 zijn gebaseerd op posities ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied, waarbij het eurogebied als één geheel wordt gezien (zie ook Kader 9 in het Maandbericht van december 2002). De internationale investeringspositie wordt gewaardeerd tegen lopende marktprijzen, behalve de directe investeringen, waar meestal tegen boekwaarde wordt gewaardeerd. De uitstaande bedragen betreffende de officiële reserves van het Eurosysteem en aanverwante activa en passiva zijn in de Tabellenreeks 7.5 opgenomen tezamen met het door de ECB aangehouden deel daarvan. Door verschillen in dekking en waardering zijn deze gegevens niet geheel vergelijkbaar met die in de door het Eurosysteem wekelijks opgestelde financiële rekening. De gegevens in de Tabellenreeks 7.5 zijn in overeenstemming met de aanbevelingen voor de IMF/BIS opstelling voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. Mutaties in de door het Eurosysteem aangehouden goudreserves (kolom 3) zijn het gevolg van goudtransacties conform de Overeenkomst tussen Centrale Banken inzake goud van 26 september 1999. Meer informatie over de statistische behandeling van de internationale reserves van het Eurosysteem is te vinden in een publicatie getiteld ‘Statistical treatment of the Eurosystem’s international reserves‘ (oktober 2000), die van de website van de ECB kan worden gedownload. Op de website staan meer gegevens die in overeenstemming zijn met de bovengenoemde opstelling voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. W I S S E L KO E R S E N De Tabellenreeks 8.1 toont de door de ECB op basis van de gewogen gemiddelden van bilaterale eurowisselkoersen berekende nominaaleffectieve en reëel-effectieve wisselkoersindices voor de euro. Een positieve mutatie geeft ECB Maandbericht Februari 2004
S85
een appreciatie van de euro aan. De gewichten Tabellenreeks 9.2) zijn afkomstig uit nationale zijn gebaseerd op de handel in fabrikaten met bronnen. de handelspartners in de periode 1995-1997 en omvatten ook de effecten op derde markten. De beperkte groep landen bestaat uit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Japan, Zwitserland, Zweden, Zuid Korea, Hongkong, Denemarken, Singapore, Canada, Noorwegen, en Australië. Daarnaast omvat de grotere groep ook de volgende landen: Algerije, Argentinië, Brazilië, China, Cyprus, Estland, de Filippijnen, Hongarije, India, Indonesië, Israël, Kroatië, Maleisië, Marokko, Mexico, Nieuw Zeeland, Polen, Roemenië, Rusland, Slovenië, Slowakije, Taiwan, Thailand, Tsjechië, Turkije en Zuid-Afrika. De reële koersen worden berekend aan de hand van de consumptieprijzen (CPI), de producentenprijzen (PPI), het bruto binnenlandse product (bbp-deflator), de arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie (AEPVI) en de arbeidskosten per eenheid product uit de gehele economie (AEPGE). Waar nog geen deflatoren voorhanden zijn, dienen ramingen als basis. Voor nadere informatie over de berekening van de effectieve wisselkoersen wordt verwezen naar het artikel ‘Ontwikkeling van het internationale concurrentievermogen van het eurogebied in termen van kosten en prijzen‘ in het Maandbericht van augustus 2003 en de Occasional Paper Series van de ECB, nr. 2 (‘The effective exchange rates of the euro‘ door Luca Buldorini, Stelios Makrydakis en Christian Thimann, februari 2002), die vanaf de website van de ECB kan worden gedownload. De in de Tabellenreeks 8.2 getoonde bilaterale wisselkoersen zijn maandgemiddelden van de dagelijks gepubliceerde referentiekoersen voor de desbetreffende valuta’s. ONTWIKKELINGEN BUITEN HET E U RO G E B I E D Bij de statistieken voor de overige lidstaten van de EU en de toetredenden landen (Tabellenreeks 9.1) zijn dezelfde grondslagen gebruikt als bij de gegevens voor het eurogebied. Gegevens voor de Verenigde Staten en Japan (de
S86
ECB Maandbericht Februari 2004
OV E R Z I C H T VA N D E M O N E TA I R E B E L E I D S M A AT R E G E L E N VA N H E T E U RO S Y S T E E M 1 ) 3 J A N UA R I 2 0 0 2
del van basis-herfinancieringstransacties in het grootste deel van die behoefte te voorzien.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de minimale inschrijvingrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de margina- 1 A U G U S T U S , 1 2 S E P T E M B E R , 1 0 le beleningsfaciliteit en de rente op de deposi- O K TO B E R , 7 N OV E M B E R 2 0 0 2 tofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 3,25%, 4,25% en 2,25%. De Raad van Bestuur van de ECB besluit de mini-male inschrijvingsrente op de basis-herfiDe Raad van Bestuur besluit tevens voor de in nancieringstransacties, de rente op de margina2002 af te sluiten langerlopende herfinancie- le beleningsfaciliteit en de rente op de ringstransacties een toewijzing van EUR 20 deposito-faciliteit onveranderd te laten op miljard per transactie vast te stellen. In dit respectievelijk 3,25%, 4,25% en 2,25%. bedrag is rekening gehouden met de voor 2002 verwachte liquiditeitsbehoefte van het bankwezen in het eurogebied en met de wens van het 5 D E C E M B E R 2 0 0 2 Eurosysteem om door middel van basis-herfinancieringstransacties in het grootste deel van De Raad van Bestuur van de ECB besluit de de herfinanciering van de financiële sector te minimale inschrijvingsrente op de basis-herfiblijven voorzien. Indien zich onverwachte ont- nancieringstransacties met ingang van de op 11 wikkelingen in de liquiditeitsbehoefte voor- december 2002 te verrichten transactie met doen kan de Raad van Bestuur het toewijzings- 0,50 procentpunt te verlagen tot 2,75%. De Raad besluit tevens de rente op zowel de marbedrag in de loop van het jaar aanpassen. ginale beleningsfaciliteit als de depositofaciliteit met ingang van 6 december 2002 met 0,50 7 F E B R UA R I , 7 M A A R T, 4 A P R I L , 2 M E I , procentpunt te verlagen tot respectievelijk 6 JUNI , 4 JULI 2002 3,75% en 1,75%. De Raad van Bestuur van de ECB besluit de mini-male inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 3,25%, 4,25% en 2,25%.
Voorts besluit de Raad de referentiewaarde voor de jaarlijkse groei van het ruim gedefinieerde monetaire aggregaat M3 te handhaven op 41/2%.
9 J A N UA R I 2 0 0 3 10 JULI 2002 De Raad van Bestuur besluit de toewijzing voor elk van de in de tweede helft van 2002 af te sluiten langerlopende herfinancieringstransacties te verlagen van EUR 20 miljard naar EUR 15 miljard. In dit bedrag is rekening gehouden met de in de tweede helft van 2002 verwachte liquiditeitsbehoefte van het bankwezen in het eurogebied en met de wens van het Eurosysteem om door mid1)
Voor een overzicht van de monetaire-beleidsmaatregelen van het Eurosysteem in 1999 en 2000 wordt verwezen naar pagina’s 179-182 van het ECB Jaarverslag over 1999 respectievelijk naar pagina’s 224-226 van het ECB Jaarverslag over 2000.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 2,75%, 3,75% en 1,75%. 23 januari 2003 De Raad van Bestuur van de ECB besluit tot invoering van de volgende twee maatregelen ter verbetering van het operationele kader voor het monetaire beleid: De eerste wijziging houdt in dat de reserve-aanhoudingsperiode zal aanvangen op de dag van ECB Maandbericht Februari 2004
I
verrekening van de basis-herfinancieringstransactie die plaatsvindt na de vergadering van de Raad van Bestuur waarvoor de maandelijkse beoordeling van het monetaire-beleidsstandpunt gepland staat. Bovendien zullen wijzigingen van de permanente faciliteit van kracht worden op de dag van aanvang van de nieuwe reserve-aanhoudingsperiode. Daarnaast zal de looptijd van de basis-herfinancieringstransacties verkort worden van twee weken tot één week. Deze maatregelen worden volgens planning in de loop van het eerste kwartaal van 2004 van kracht.
3 APRIL, 8 MEI 2003 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 2,50%, 3,50% en 1,50%.
8 MEI 2003
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginaOvereenkomstig het persbericht van 10 juli le beleningsfaciliteit en de rente op de deposionveranderd te laten op 2002 besluit de Raad van Bestuur de toewijzing tofaciliteit voor elk van de in 2003 af te sluiten langerlo- respectievelijk 2,50%, 3,50% en 1,50%. pende herfinancieringstransacties te handhaven op EUR 15 miljard. In dit bedrag is rekening De Raad van Bestuur maakt tevens de uitkomst gehouden met de in 2003 verwachte liquidi- bekend van zijn evaluatie van de monetaireteits-behoefte van het bankwezen in het euro- beleidsstrategie van de ECB. Deze strategie, gebied en met de wens van het Eurosysteem om die op 13 oktober 1998 werd bekendgemaakt, door middel van basis-herfinancieringstransac- kent drie hoofdelementen: een kwantitatieve ties in het grootste deel van die behoefte te definitie van prijsstabiliteit, een vooraanstaande rol van de geldhoeveelheid bij de beoordevoorzien. ling van risico’s voor prijsstabiliteit en een breed gefundeerde beoordeling van de vooruit6 F E B R UA R I 2 0 0 3 zichten voor het prijsbeloop. De Raad van Bestuur van de ECB besluit de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de deposito-faciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 2,75%, 3,75% en 1,75%.
De Raad van Bestuur bevestigt de definitie van prijsstabiliteit zoals die in oktober 1998 is geformuleerd: "Prijsstabiliteit wordt gedefinieerd als een jaarlijkse stijging van de Geharmoniseerde Consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied met minder dan 2%. Prijsstabiliteit moet op de middellange termijn worden gehandhaafd." Tegelijkertijd is de Raad van 6 MAART 2003 Bestuur overeengekomen zich bij het streven naar prijsstabiliteit te richten op handhaving De Raad van Bestuur van de ECB besluit de van de inflatie dicht bij 2% op de middellange minimale inschrijvingsrente op de basis-herfi- termijn. nancieringstransacties met ingang van de op 12 maart 2003 te verrichten transactie met 0,25 De Raad van Bestuur heeft bevestigd dat de procentpunt te verlagen tot 2,50%, alsook de monetaire-beleidsbesluiten gestoeld zullen rente op de marginale beleningsfaciliteit en de blijven op een uitgebreide analyse van de risirente op de depositofaciliteit met ingang van 7 co’s voor prijsstabiliteit. Tegelijkertijd besluit maart 2003 met 0,25 procentpunt te verlagen tot de Raad van Bestuur in zijn communicaties uitrespectievelijk 3,50% en 1,50%. leg te geven over de rol die zowel door de eco-
II
ECB Maandbericht Februari 2004
nomische analyse als door de monetaire analyse wordt vervuld bij de totstandkoming van de algehele beoordeling van de Raad ten aanzien van de risico’s voor prijsstabiliteit. Om het langere-termijnkarakter van de referentiewaarde voor de geldgroei als maatstaf voor de beoordeling van de monetaire ontwikkelingen te benadrukken heeft de Raad van Bestuur tevens besloten geen jaarlijkse herbeoordeling van de referentiewaarde meer uit te voeren. De Raad zal echter de onderliggende omstandigheden en aannames wel blijven beoordelen.
zal echter door middel van basis-herfinancieringstransacties in het grootste deel van die behoefte blijven voorzien. De Raad van Bestuur kan begin 2005 besluiten het toewijzingsbedrag opnieuw aan te passen.
5 F E B R UA R I 2 0 0 4 De Raad van Bestuur besluit de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 2,0%, 3,0% en 1,0%.
5 JUNI 2003 De Raad van Bestuur besluit de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties met ingang van de op 9 juni 2003 te verrichten transactie te verlagen met 0,50 procentpunt tot 2,0%. De Raad besluit tevens de rente op zowel de marginale beleningsfaciliteit als de depositofaciliteit met ingang van 6 juni 2003 met 0,50 procentpunt te verlagen tot respectievelijk 3,0% en 1,0%.
10 JULI, 31 JULI, 4 SEPTEMBER, 2 O K TO B E R , 6 N OV E M B E R , 4 D E C E M B E R 2 0 0 3 E N 8 J A N UA R I 2 0 0 4 De Raad van Bestuur besluit de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 2,0%, 3,0% en 1,0%.
1 2 J A N UA R I 2 0 0 4 De Raad van Bestuur besluit de toewijzing voor elk van de in 2004 af te sluiten langerlopende herfinancieringstransacties te verhogen van EUR 15 miljard naar EUR 25 miljard. In dit bedrag is rekening gehouden met de in 2004 verwachte grotere liquiditeits-behoefte van het bankwezen in het eurogebied. Het Eurosysteem ECB Maandbericht Februari 2004
III
P U B L I C AT I E S VA N D E E U RO P E S E C E N T R A L E BANK SINDS 2003 De volgende lijst bevat een selectie uit de door de Europese Centrale Bank sinds januari 2003 gepubliceerde documenten. De lijst bevat alleen Working Papers die in de periode november 2003- januari 2004 gepubliceerd zijn. De publicaties zijn gratis verkrijgbaar bij de Afdeling Pers en Informatie. Lezers wordt verzocht schriftelijke verzoeken daartoe te richten aan het postadres op de achterzijde van het titelblad. Een volledige lijst publicaties van de Europese Centrale Bank en het Europees Monetaire Instituut is te vinden op de website van de ECB (http://www.ecb.int). J A A RV E R S L A G “Jaarverslag 2002”, april 2003.
ARTIKELEN IN HET MAANDBERICHT “De vraag naar chartaal geld in het eurogebied en de invloed van de overgang op de chartale euro”, januari 2003. “CLS – doel, opzet en gevolgen”, januari 2003. “De verhouding tussen het monetaire beleid en het begrotingsbeleid in het eurogebied”, februari 2003. “Wisselkoersstelsels voor de opkomende markteconomieën”, februari 2003. “Uitgebreide hervormingen noodzakelijk om aan vergrijzing het hoofd te bieden”, april 2003. “Ontwikkelingen in de algemene economische statistieken voor het eurogebied”, april 2003. “Een enquête naar kredietverlening door banken in het eurogebied”, april 2003. “Recente tendensen in de huizenprijzen binnen het eurogebied”, mei 2003 “Elektronificering van betalingen in Europa”, mei 2003 “De aanpassing van de stemprocedure in de Raad van bestuur”, mei 2003. “De uitkomsten van de door de ECB uitgevoerde evaluatie van haar monetaire-beleidstrategie”, juni 2003. “De tendensen binnen de bruto investeringen in vaste activa in het eurogebied”, juli 2003. “Eerste ervaringen met het drukken en uitgeven van eurobankbiljetten”, juli 2003. “Wijzigingen in het operationele kader voor het monetaire beleid van het Eurosysteem”, augustus 2003. “Recente ontwikkelingen binnen het bankwezen in het eurogebied”, augustus 2003. “Ontwikkeling van het internationale concurrentievermogen van het eurogebied in termen van kosten en prijzen”, augustus 2003. “Recente ontwikkelingen binnen de financiële structuur in het eurogebied”, oktober 2003. “De integratie van de financiële markten in Europa”, oktober 2003 “De ontwikkelingen van de schuldfinanciering van de particuliere sector in het eurogebied”, november 2003. “Crisisafwikkeling in opkomende markteconomieën – uitdagingen voor de internationale gemeenschap”, november 2003. “De internationale rol van de euro: de belangrijkste ontwikkelingen sinds de aanvang van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie”, november 2003. “De EMU en de tenuitvoerlegging van begrotingsbeleid”, januari 2004. “Enquêtes met betrekking tot de bedrijvigheid, de prijzen en de arbeidsmarktontwikkelingen in het eurogebied: kenmerken en toepassingen”, januari 2004. “De winstontwikkeling in het eurogebied: meting en analyse”, januari 2004. ”De economieën van de toetretende landen op de drempel van de Europese Unie”, februari 2004. ECB Maandbericht Februari 2004
V
“De invloed van fair value accounting op het Eurpoes bankwezen – vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit”, februari 2004. “Ontwikkelingen in de financiële balans van de particuliere sector in het eurogebied en de Verenigde Staten”, februari 2004.
O C C A S I O N A L PA P E R S E R I E S 8 “An introduction to the ECB’s survey of professional forecasters“ door J.A. Garcia, september 2003. “Fiscal adjustment in 1991-2002: stylised facts and policy implications” door M.G. Briotti, februari 2004. WO R K I N G PA P E R S E R I E S 283 “US, Japan and the euro area: comparing business-cycle features” door P. McAdam, november 2003. 284 “The credibility of the monetary policy ‘free lunch’” door J. Yetman, november 2003. 285 “Government deficit, wealth effects and the price level in an optimizing model” door B. Annicchiarico, november 2003. 286 “Country and sector-specific spillover effects in the euro area, the United States and Japan” door B. Kaltenhaeuser, november 2003. 287 “Consumer inflation expectations in Poland” door T. Kyziak, november 2003. 288 “Implementing optimal control cointegrated I(I) structural VAR models” door F.V. Monti, november 2003. 289 “Monetary and fiscal interactions in open economies” door G. Lombardo en A. Sutherland, november 2003. 290 “Inflation persistence and robust monetary policy design” door G. Coenen, november 2003. 291 “Measuring the time-inconsitency of US monetary policy” door P. Surico, november 2003. 292 “Bank mergers, competition and liquidity” door E. Carletti, P. Hartmann en G. Spagnolo, november 2003. 293 “Committees and special interests” door M. Felgenhauer en P. Grüner, november 2003. 294 “Does the yield spread predict recessions in the euro area?” door F. Moneta, december 2003. 295 “Optimal allotment policy in the eurosystem’s main refinancing operations?” door C. Ewerhart, N. Cassola, S. Ejerskov en N. Valla, december 2003. 296 “Monetary policy analysis in a small open economy using bayesian cointegrated structural VARs?” door M. Villani en A. Warne, december 2003. 297 “Measurement of contagion in banks’ equity prices” door R. Gropp en G. Moerman, december 2003. 298 “The lender of last resort: a 21st century approach” door X. Freixas, B. M. Parigi en J.-C. Rochet, december 2003. 299 “Import prices and pricing-to-market effects in the euro area” door T. Wannedinger, januari 2004. 300 “Developing statistical indicators of the integration of the euro area banking system”, door M. Manna, januari 2004. 301 “Inlation and relaltive price asymmetry” door A. Ratfai, januari 2004. OV E R I G E P U B L I C AT I E S “EU banking sector stability”, februari 2003.
VI
ECB Maandbericht Februari 2004
PUBLICATIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK SINDS 2003
“List of Monetary Financial Institutions and institutions subject to minimum reserves”, februari 2003. “Review of the foreign exchange market structure”, maart 2003. “Structural factors in the EU housing markets”, maart 2003. “List of Monetary Financial Institutions in the accession countries”, maart 2003. “Memorandum of Understanding of the exchange of information among credit registers for the benefit of reporting institutions”, maart 2003. “Memorandum of Understanding on Economic and Financial Statistics between the Directorate General Statistics of the European Central Bank and the Statistical Office of the European Communities (Eurostat). Annex 1: Share of responsibilities in the field of balance of payments and international investment position statistics”, maart 2003. “TARGET Annual Report 2002”, april 2003. “Supplementary guidance notes concerning statistics on the holders of money market fund shares/units”, april 2003. “Money, banking and financial market statistics in the accession countries. Methodological manual. Vol. 1: The current definition and structure of money and banking statistics in the accession countries”, mei 2003. “Money, banking and financial market statistics in the accession countries. Methodological manual. Vol. 2: Statistics on other financial intermediaries, financial markets and interest rates in the accession countries”, mei 2003. “Electronic money system security objectives according to the common criteria methodology”, mei 2003. “The transformation of the European financial system, Second ECB Central Banking Conference, Oktober 2002, Frankfurt am Main”, juni 2003. “Letter from the ECB President to the President of the Convention regarding the draft Constitutional Treaty”, juni 2003. “Developments in national supervisory structures”, juni 2003. “Standaarden in het kader van het toezicht op betalingssystemen voor retailbetalingen in euro”, juni 2003. “Naar een gemeenschappelijk eurobetalingsgebied – Voortgangsrapport”, juni 2003. “Wijzigingen in het risicobeheersingskader voor beleenbare activa op lijst 1 en lijst 2”, juli 2003. “Information Guide for credit institutions using TARGET”, juli 2003. “ECB Statistics: A brief overview”, augustus 2003. “Portfolio investment income: Task force report”, augustus 2003. “Payment and securities settlement systems in the European Union: Addendum incorporating 2001 figures”, september 2003. “The new Basel Capital Accord”, augustus 2003. “Letter from the ECB President to the President of the Council of the European Union regarding the Opinion of the ECB of 19 September 2003 at the request of the Council of the European Union on the draft Treaty establishing a Constitution for Europe (CON/2003/20)”, september 2003. “Inflation differentials in the euro area: potential causes and policy implications”, september 2003. “Correspondent central banking Model (CCBM): procedure for Eurosystem counterparties”, september 2003 “Bond markets and long-term interest rates in European Union accession countries”, oktober 2003. ECB Maandbericht Februari 2004
VII
“European Union balance of payments/international investment position statistical methods", november 2003. “Money market study 2002”, november 2003. “Background studies for the ECB’s evaluation of its monetary policy strategy”, november 2003. “EU banking sector stability”, november 2003. “Structural analysis of the EU banking sector, year 2002”, november 2003. “TARGET: the Trans-European Automated Real-Time Gross settlement Express Transfer system – update 2003”, november 2003. “TARGET2: the payment system of the Eurosystem”, november 2003. “Seasonal adjustment”, december 2003. “Comments of the ECB on the third consultative document of the European Commission on regulatory capital review”, november 2003. “EU banking sector stability”, november 2003. “Review of the international role of the euro”, december 2003. “Policy position of the Governing Council of the European Central Bank on exchange rate issues relating to the acceding countries”, december 2003. “Assessment of accesion countries’ securities settlement systems against the standards for the use of EU securities settlement systems in Eurosystem credit operations”, januari 2004. “The monetary policy of the ECB”, januari 2004. “The implementation of monetary policy in the euro area: General documentation on Eurosystem monetary policy instruments and procedures”, februari 2004. B RO C H U R E S “Information guide for credit institutions using TARGET”, juli 2003.
VIII
ECB Maandbericht Februari 2004
L I J S T VA N T E R M E N Aandelen: vertegenwoordigen eigendomsrechten in een onderneming. Omvatten aandelen die worden verhandeld op aandelenbeurzen (genoteerde aandelen), ongenoteerde aandelen en andere vormen van aandelenkapitaal. Aandelen leveren gewoonlijk inkomen op in de vorm van dividend. Arbeidskosten per eenheid product: een maatstaf van de totale arbeidskosten per eenheid product, berekend voor het eurogebied als de verhouding tussen de totale loonsom van werknemers en het bruto binnenlands product tegen constante prijzen. Arbeidsproductiviteit: een maatstaf van de productie die met een gegeven arbeidsinzet kan worden bereikt. De arbeidsproductiviteit kan op verschillende manieren worden gemeten. Gewoonlijk wordt de arbeidsproductiviteit gemeten als het bbp tegen constante prijzen gedeeld door hetzij de totale werkgelegenheid hetzij het totaal aantal gewerkte uren. Autonome liquiditeitsfactoren: liquiditeitsfactoren die gewoonlijk niet voortvloeien uit het gebruik van monetaire-beleidsinstrumenten. Omvatten bijvoorbeeld bankbiljetten in omloop, overheidsdeposito’s bij de centrale bank en de netto externe activa van de centrale bank. Basis-herfinancieringstransactie: een door het Eurosysteem wekelijks uitgevoerde openmarkttransactie. In 2003 heeft de Raad van Bestuur besloten dat, met ingang van maart 2004, de looptijd van deze transacties wordt teruggebracht van twee weken naar één week. De transacties worden uitgevoerd als variabele-rentetenders met een tevoren aangekondigde minimale inschrijvingsrente. Belangrijkste rentetarieven van de ECB: de door de Raad van Bestuur vastgestelde rentetarieven die de monetaire-beleidskoers van de ECB tot uitdrukking brengen. Dit zijn de minimale inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit. Beroepsbevolking: het totaal van het aantal werkenden en het aantal werklozen. Bruto binnenlands product (bbp): het uiteindelijke resultaat van de bedrijvigheid. Het bbp komt overeen met de productie van goederen en diensten binnen de economie minus het intermediaire verbruik, plus netto belastingen op producten en invoer. Het bbp kan worden uitgesplitst naar productie-, uitgaven- en inkomstencomponenten. De belangrijkste uitgaven die tezamen het bbp vormen zijn de consumptie van huishoudens, de consumptie van de overheid, de bruto investeringen, de voorraadmutaties, en de in- en uitvoer van goederen en diensten (met inbegrip van de handel tussen de landen van het eurogebied). Bruto maandinkomens: een maatstaf van het bruto maandloon en -salaris van werknemers, met inbegrip van werknemerspremies voor de sociale verzekering. Conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie: ten behoeve van de Europese Commissie onder producenten en consumenten gehouden kwalitatieve enquêtes. De vragen zijn gericht aan hoge functionarissen in de verwerkende industrie, de bouwnijverheid, de detailhandel en de dienstensector alsmede aan consumenten. De vertrouwensindicatoren zijn samengestelde indicatoren, berekend als rekenkundige gemiddelden van de saldi (in procenten) van verschillende componenten (zie voor nadere gegevens Tabel 5.2.5 in “Statistieken voor het eurogebied”).
ECB Maandbericht Februari 2004
IX
Depositofaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegenpartijen kan worden benut om bij een nationale centrale bank kortlopende deposito’s te plaatsen tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. Directe investeringen: grensoverschrijdende investeringen met het oogmerk een blijvend belang in een andere economie (in de praktijk een eigendomsrecht gelijk aan tenminste 10% van de stemrechten) te verwerven. In de directe-investeringsrekening worden de netto verwerving van activa buiten het eurogebied door ingezetenen van het eurogebied (“directe investeringen buiten het eurogebied”) en de netto verwerving van activa in het eurogebied door niet-ingezetenen (“directe investeringen in het eurogebied”) vastgelegd. Directe investeringen omvatten kapitaaldeelnemingen, herinvestering van winsten en overige financiële transacties in verband met leningen tussen gelieerde ondernemingen. Effectenverkeer: vastlegging van de netto verwerving door ingezetenen van het eurogebied van door niet-ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (“activa”) en de netto verwerving door niet-ingezetenen van het eurogebied van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (“passiva”). Omvat aandelen, schuldbewijzen in de vorm van obligaties en notes en geldmarktinstrumenten. De transacties worden geregistreerd tegen de effectief betaalde of ontvangen prijs, minus provisie en kosten. Om te worden beschouwd als beleggingen moeten de aldus verworden eigendomsrechten in een onderneming minder dan 10% van de stemrechten vertegenwoordigen. Effectieve wisselkoersen van de euro (nominaal/reëel): nominaal-effectieve wisselkoersen van de euro zijn gewogen gemiddelden van de bilaterale wisselkoersen van de euro ten opzichte van de handelspartners van het eurogebied. Door de ECB worden nominale indices gepubliceerd van de effectieve wisselkoersen van de euro ten opzichte van de valuta’s van een beperkte en een grotere groep handelspartners. De daarbij gebruikte gewichten geven het aandeel aan van elk van de handelspartners in de handel van het eurogebied. Reëel-effectieve wisselkoersen zijn nominaal-effectieve wisselkoersen gedefleerd met een gewogen gemiddelde van de buitenlandse ten opzichte van de binnenlandse prijzen of kosten en vormen dan ook een maatstaf voor het concurrentievermogen in termen van prijzen en kosten. EONIA (euro overnight index average): een op transacties gebaseerde maatstaf van de rente op de interbancaire eurodaggeldmarkt. EPI (Eurozone Manufacturing Input Prices Index): een gewogen gemiddelde van de gegevens met betrekking tot de prijzen van de door de verwerkende industrie verbruikte grondstoffen en halffabrikaten, afgeleid uit enquêtes in de verwerkende industrie in een aantal eurolanden. ERM-II (exchange rate mechanism II): het wisselkoersarrangement dat het kader vormt voor de samenwerking op het terrein van het wisselkoersbeleid tussen de landen van het eurogebied en die lidstaten van de EU die niet deelnemen aan de derde fase van de EMU. EURIBOR (euro interbank offered rate): de rente waartegen een eersteklasbank bereid is krediet in euro te verlenen aan een andere eersteklasbank, dagelijks berekend voor interbancaire deposito’s met verschillende looptijden tot en met twaalf maanden. Externe goederenhandel: uitvoer en invoer van goederen binnen het eurogebied en tussen het eurogebied en de landen buiten het eurogebied, gemeten in termen van waarde, volume en indices
X
ECB Maandbericht Februari 2004
LIJST VAN TERMEN
van de waarde per eenheid. De binnenhandel betreft de in- en uitvoer van goederen tussen de eurolanden onderling, terwijl de buitenhandel de handel met landen buiten het eurogebied betreft. De statistieken aangaande de buitenhandel zijn niet rechtstreeks vergelijkbaar met de in de nationale rekeningen opgenomen in- en uitvoer, aangezien daarin zowel de handel tussen de eurolanden onderling als die met landen buiten het eurogebied is opgenomen en daarin ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen de handel in goederen en handel in diensten. Geconsolideerde balans van de MFI-sector: wordt verkregen door het salderen van de posities tussen MFI’s onderling (in hoofdzaak door MFI’s aan andere MFI’s verstrekte leningen) op de geaggregeerde balans van de MFI-sector. Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP): een maatstaf van de consumptieprijzen die wordt samengesteld door Eurostat en voor alle landen van de EU is geharmoniseerd.. Geïndexeerde overheidsobligaties: schuldbewijzen waarvan de couponbetalingen en de hoofdsom zijn gekoppeld aan een bepaalde consumptieprijsindex. Impliciete volatiliteit: een maatstaf van de verwachte volatiliteit (standaarddeviatie in termen van procentuele mutaties op jaarbasis) in de koersen van bijvoorbeeld obligaties en aandelen (of de daarmee overeenkomende futures-contracten), die uit optiekoersen kan worden afgeleid. Incidentele component: een maatstaf van het verschil tussen het stijgingstempo van de werkelijk betaalde lonen en salarissen en dat van de contractlonen (bijvoorbeeld als gevolg van extra componenten als bonussen, loonsverhogingen bij promoties en bepalingen met betrekking tot onverwachte inflatie). Ook wel incidenteel genoemd. Index van de arbeidskosten per uur: een maatstaf van de arbeidskosten, waaronder de bruto lonen en salarissen (met inbegrip van allerlei soorten bonussen), werkgeverspremies voor de sociale verzekering en overige arbeidskosten (zoals kosten van vakopleiding, wervingskosten en met de werkgelegenheid verband houdende belastingen), na aftrek van subsidies, per werkelijk gewerkt uur. De kosten per uur worden berekend door het totaal van deze kosten voor alle werknemers te delen door alle door hen gewerkte uren (met inbegrip van overwerk). Index van de contractlonen: een maatstaf van de rechtstreekse uitkomst van arbeidsvoorwaardenonderhandelingen met betrekking tot de basislonen (d.w.z. ongerekend bonussen) op het niveau van het eurogebied. Het begrip heeft betrekking op de impliciete gemiddelde mutatie van de maandlonen en -salarissen. Industriële producentenprijzen: een maatstaf van de prijzen af fabriek (ongerekend transportkosten) van alle door de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid op de binnenlandse markt van de eurolanden verkochte producten, ongerekend ingevoerde producten. Industriële productie: een maatstaf van de door de industrie toegevoegde waarde tegen constante prijzen. Internationale investeringspositie: de waarde en samenstelling van de uitstaande financiële vorderingen en financiële verplichtingen van een economie ten opzichte van de rest van de wereld. Ook wel netto externe activa genoemd.
ECB Maandbericht Februari 2004
XI
Kredietverlening door MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied: omvat leningen van MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied en door MFI’s aangehouden effecten uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied. “Effecten” omvatten aandelen, deelnemingen en schuldbewijzen. Langerlopende financiële passiva van MFI’s: omvatten deposito’s met een vaste looptijd van meer dan twee jaar, deposito’s met een opzegtermijn van meer dan drie maanden, schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan twee jaar en het kapitaal en de reserves van de MFI-sector van het eurogebied. Langerlopende herfinancieringstransactie: een door het Eurosysteem maandelijks uitgevoerde open-markttransactie, gewoonlijk met een looptijd van drie maanden. De transacties worden uitgevoerd als variabele-rentetenders met een tevoren aangekondigde toewijzing. Loonsom per werknemer: de loonsom wordt gedefinieerd als de totale beloning, in geld of in nature, die door werkgevers aan werknemers wordt betaald. De loonsom omvat de bruto lonen en salarissen, alsmede bonussen, betaling voor overwerk en werkgeverspremies voor de sociale verzekering. De loonsom per werknemer wordt gedefinieerd als de totale loonsom gedeeld door het totale aantal werknemers. M1: eng monetair aggregaat. Omvat de chartale geldomloop plus bij MFI’s en de centrale overheid (bijvoorbeeld bij postkantoren of de schatkist) aangehouden girale deposito’s. M2: intermediair monetair aggregaat. Omvat M1 en deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden (d.w.z. kortlopende spaartegoeden) en bij MFI’s en de centrale overheid aangehouden deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar (d.w.z. kortlopende termijndeposito’s). M3: ruim monetair aggregaat. Omvat M2 en verhandelbare instrumenten, d.w.z. repo’s, aandelen en participaties in geldmarktfondsen en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. Marginale beleningsfaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegenpartijen kan worden benut voor het verkrijgen van een nationale centrale bank, tegen onderpand, van krediet tot de volgende ochtend tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. MFI’s (Monetaire financiële instellingen): financiële instellingen die de geldscheppende sector van het eurogebied vormen. Zij omvatten de ECB, de nationale centrale banken van de eurolanden en de in het eurogebied gevestigde kredietinstellingen en geldmarktfondsen. Netto externe activa van MFI’s: omvatten de externe activa van de MFI’s in het eurogebied (zoals goud, bankbiljetten in andere valuta’s dan de euro, effecten uitgegeven door nietingezetenen van het eurogebied en leningen verstrekt aan niet-ingezetenen van het eurogebied) minus de externe passiva van de MFI-sector in het eurogebied (zoals de door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s, repo’s, aandelen en participaties in geldmarktfondsen en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar). Overheid: omvat centrale overheid, deelstaatoverheid, lagere overheid en wettelijke sociale-
XII
ECB Maandbericht Februari 2004
LIJST VAN TERMEN
verzekeringsinstellingen. Eenheden in handen van de overheid die commerciële transacties uitvoeren, zoals overheidsbedrijven, maken in beginsel geen deel uit van de overheid. Prijsstabiliteit: het handhaven van prijsstabiliteit is de voornaamste doelstelling van het Eurosysteem. De Raad van Bestuur definieert prijsstabiliteit als een jaarlijkse stijging van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied van minder dan 2%. De Raad van Bestuur heeft ook duidelijk gemaakt dat bij het nastreven van prijsstabiliteit wordt getracht op de middellange termijn de inflatie onder, maar dichtbij, een niveau van 2% te handhaven. Purchasing Managers-enquêtes: in een aantal eurolanden worden enquêtes gehouden in de verwerkende industrie en de dienstensector, op grond waarvan indices worden samengesteld. De Purchasing Managers’ Index (PMI) voor de verwerkende industrie is een gewogen indicator, berekend op basis van indices van de productie, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de levertijden van leveranciers en de voorraden ingekocht product. Bij de enquête in de dienstensector worden vragen gesteld met betrekking tot de bedrijvigheid, de verwachtingen ten aanzien van de bedrijvigheid in de toekomst, de orderportefeuille, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de prijzen van verwerkte grondstoffen, halffabrikaten en ingekochte diensten en de in rekening gebrachte prijzen. De samengestelde index voor het eurogebied wordt berekend door de resultaten van de enquête in de verwerkende industrie en die in de dienstensector te combineren. Referentiewaarde voor de groei van M3: het jaarlijkse groeitempo van M3 op de middellange termijn dat verenigbaar is met het handhaven van prijsstabiliteit. Thans is de referentiewaarde voor de jaarlijkse groei van M3 4 1/ 2%. Rendementscurve: beschrijft de op een gegeven ogenblik bestaande verhouding tussen de rentevoeten voor verschillende looptijden. De helling van de rendementscurve kan worden gemeten als het verschil tussen de rentevoeten voor twee gekozen looptijden. Reserveverplichting: het door een kredietinstelling bij het Eurosysteem aan te houden minimale bedrag aan reserves. Of een instelling aan de reserveverplichting voldoet wordt bepaald op basis van het gemiddelde van de dagelijks aangehouden saldi gedurende een aanhoudingsperiode van ongeveer één maand. Schuld (financiële rekeningen): omvat leningen, schuldbewijzen en pensioenreserves van nietfinanciële vennootschappen, gewaardeerd op marktwaarde per de ultimo van de periode. In de financiële kwartaalrekeningen omvat schuld geen leningen verstrekt door niet-financiële sectoren (zoals leningen tussen gelieerde ondernemingen) of door banken buiten het eurogebied; in de financiële jaarrekeningen zijn dergelijke posten wél begrepen. Schuldbewijzen: vertegenwoordigen een belofte van de emittent (kredietnemer) om op een bepaald tijdstip of bepaalde tijdstippen in de toekomst een of meerdere betalingen aan de houder (kredietverstrekker) te verrichten. Schuldbewijzen kennen doorgaans een specifieke rentevoet (coupon) en/of worden verkocht tegen een lager bedrag dan het op de vervaldatum af te lossen bedrag. Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar worden als langlopend beschouwd. Schuldquote (overheid): de schuld van de overheid wordt gedefinieerd als de totale per de jaarultimo uitstaande, tussen en binnen de overheidssectoren geconsolideerde, bruto schuld tegen ECB Maandbericht Februari 2004
XIII
nominale waarde. De overheidsschuldquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 104, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgelegde convergentiecriteria voor de begrotingspositie. Spilkoers: de wisselkoers van de aan het ERM-II deelnemende valuta’s ten opzichte van de euro, waaromheen de fluctuatiemarges binnen het ERM-II zijn vastgesteld. Tekortquote (overheid): het tekort van de overheid wordt gedefinieerd als het vorderingensaldo en komt overeen met het verschil tussen de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven. De tekortquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het tekort van de overheid en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 104, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgelegde convergentiecriteria voor de begrotingspositie. Ook wel begrotingstekortquote genoemd. Vacatures: een maatstaf van nieuw geschapen banen, onvervulde banen of banen die in de nabije toekomst zullen vrijkomen, waarvoor de werkgever onlangs actief stappen heeft genomen om een geschikte kandidaat te vinden. Variabele-rentetender: Een tenderprocedure waarbij de tegenpartijen inschrijven voor zowel het bedrag waarvoor als de rentevoet waartegen zij een transactie met de centrale bank wensen aan te gaan. Vaste-rentetender: een tenderprocedure waarbij de rentevoet tevoren door de centrale bank is vastgesteld en waarbij deelnemende tegenpartijen inschrijven voor het bedrag waarvoor zij tegen die vaste rentevoet een transactie wensen aan te gaan.
XIV
ECB Maandbericht Februari 2004