E U R O P E S E
C E N T R A L E
B A N K
E U R O S Y S T E E M
maandbericht d e c EMBER 2 0 1 4
In 2014 verschijnt in alle publicaties van de ECB een motief van het bankbiljet van EUR 20
© Europese Centrale Bank, 2014 Adres Kaiserstrasse 29 60311 Frankfurt am Main Duitsland Postadres Postfach 16 03 19 60066 Frankfurt am Main Deutschland Telefoon +49 69 1344 0 Website: http://www.ecb.europa.eu Fax +49 69 1344 6000
Dit Maandbericht is tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van de Directie van de ECB. De vertalingen worden gemaakt en gepubliceerd door de nationale centrale banken. Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan op voorwaarde dat de bron wordt vermeld. De statistieken in deze uitgave zijn afgesloten op 3 december 2014. ISSN 1725-3004 Online versie
TEN G E L EIDE
5
EC O N O MI S CHE EN M O NETAIRE O NT W I K K E L IN G EN 1 De externe omgeving van het eurogebied 9
2 Monetaire en financiële ontwikkelingen 21
Kader 1 Recente ontwikkelingen in de financiële rekening van de betalingsbalans voor het eurogebied28
Kader 2 Liquiditeitsverhoudingen en monetaire beleidstransacties van woensdag 13 augustus tot dinsdag 11 november 2014 35
3 Prijzen en kosten
5 7
Kader 3 Indirecte effecten van de olieprijsontwikkelingen op de inflatie in het eurogebied59
4 Productie, vraag en de arbeidsmarkt 69
Kader 4 De huidige zwakte van de investeringen in het eurogebied in vergelijking met voorgaande crisisperiodes 72
5 Begrotingsontwikkelingen 85
Kader 5 Nieuwe statistische indicatoren voor overheidsschuld en hun toepassing bij begrotingsanalyses en begrotingstoezicht 86
Kader 6 De beoordeling van de ontwerpbegrotingen voor 2015 92
A rt i k e l December 2014, door medewerkers van de ecb samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied95
Kader 1 Technische aannames betreffende de rente, de wisselkoersen, de grondstoffenprijzen en het begrotingsbeleid
Kader 2 Opname van de recente onconventionele monetairbeleidsmaatregelen in de projecties
1 02
Kader 3 Gevoeligheidsanalyses
1 05
Kader 4 Prognoses door andere instellingen
1 08
9 6
S TATI S TIE K EN VO O R HET E U RO G EBIED
SI
BI J L A G EN Overzicht van de monetaire-beleidsm aatregelen van het EurosysteemI Het TARGET (Trans-European A utomated Real-time Gross settlement Express Transfer) systeem
V
Publicaties van de Europese Centrale Bank sinds 2003 V II
Lijst van termen V III
ECB Maandbericht December 2014
3
a f ko rt i n g e n Landen BE BG CZ DK DE EE IE GR ES FR IT CY LV LT LU
België Bulgarije Tsjechische Republiek Denemarken Duitsland Estland Ierland Griekenland Spanje Frankrijk Italië Cyprus Letland Litouwen Luxemburg
HU MT NL AT PL PT RO SI SK FI SE UK JP US
Hongarije Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Finland Zweden Verenigd Koninkrijk Japan Verenigde Staten
A n d e r e a f ko rt i n g e n bbp bruto binnenlands product BIS Bank voor International Settlements BPM5 IMF Balance of Payments Manual (5e editie) CD’s depositocertificaten c.i.f. c.i.f. aan de grens van het importerende land CPI consumptieprijsindex ECB Europese Centrale Bank EMI Europees Monetair Instituut EMU Economische en Monetaire Unie ESCB Europees Stelsel van Centrale Banken ESR 95 Europees System van Rekeningen 1995 EU Europese Unie EUR euro f.o.b. f.o.b. aan de grens van het exporterende land HICP geharmoniseerde consumptieprijsindex ILO Internationale Arbeidsorganisatie IMF Internationaal Monetair Fonds MFI’s monetaire financiële instellingen NACE Rev. 1 Statistische indeling van de economische bedrijvigheid in de Europese Gemeenschap OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling PPI Producentenprijsindex SITC Rev. 4 Standard International Trade Classification (revision 4) Conform het binnen de Gemeenschap bestaande gebruik worden de landen van de EU in dit Bericht gerangschikt in alfabetische volgorde van de namen in de nationale talen.
4
ECB Maandbericht December 2014
Ten geleide Op basis van de reguliere economische en monetaire analyses en in overeenstemming met zijn indicaties omtrent het rentebeleid heeft de Raad van Bestuur bij zijn op 4 december 2014 gehouden vergadering besloten de basisrentetarieven van de ECB onveranderd te laten. Wat de bijzondere monetairbeleidsmaatregelen betreft: het Eurosysteem is begonnen met het aankopen van gedekte obligaties en effecten op onderpand van activa. Deze aankoopprogramma’s lopen ten minste twee jaar. Binnenkort wordt de tweede gerichte langerlopende herfinancieringstransactie uitgevoerd, gevolgd door zes verdere transacties tot en met juni 2016. Samen zullen de maatregelen van aanzienlijke invloed zijn op de balans van het Eurosysteem. De bedoeling is dat de balans geleidelijk de omvang krijgt die zij begin 2012 had. In de komende maanden zullen de maatregelen de monetairbeleidskoers in bredere zin verder versoepelen, de door de Raad van Bestuur gegeven indicaties omtrent de basisrentetarieven van de ECB ondersteunen en het feit versterken dat er aanzienlijke en toenemende verschillen bestaan tussen de monetairbeleidscycli van de belangrijkste geavanceerde economieën. De meest recente macro-economische projecties voor het eurogebied duiden echter op een lagere inflatie, een zwakkere groei van het reële bbp en een gematigde monetaire dynamiek. In deze context zal de Raad van Bestuur begin volgend jaar het effect van de monetaire stimuleringsmaatregelen, de verlenging van de balans en de vooruitzichten voor de prijsontwikkeling opnieuw beoordelen. De Raad zal dan tevens de bredere impact van de recente olieprijsontwikkelingen op de inflatie op middellange termijn in het eurogebied evalueren. Mocht het noodzakelijk worden de risico’s van een te lange periode van lage inflatie verder tegen te gaan, dan blijft de Raad van Bestuur unaniem in zijn vastberadenheid om binnen zijn mandaat aanvullende onconventionele instrumenten te gebruiken. Dit impliceert dat begin volgend jaar de omvang, het tempo en de samenstelling van de maatregelen kan worden gewijzigd. In reactie op een verzoek van de Raad van Bestuur hebben medewerkers van de ECB en de desbetreffende commissies van het Eurosysteem de technische voorbereidingen geïntensiveerd voor verdere maatregelen, die zo nodig tijdig ten uitvoer zouden kunnen worden gelegd. Alle monetairbeleidsmaatregelen zijn erop gericht de inflatieverwachtingen voor de middellange tot lange termijn stevig te verankeren – in lijn met het hoofddoel van de Raad van Bestuur om de inflatie onder, maar dicht bij 2% te houden – en te helpen de inflatie weer op dat niveau te brengen. Wat de economische analyse betreft: het reële bbp in het eurogebied is in het derde kwartaal van dit jaar met 0,2% op kwartaalbasis gegroeid. Dat was in lijn met eerdere aanwijzingen voor een verzwakking van de groeidynamiek in het eurogebied, wat ertoe heeft geleid dat de vooruitzichten voor de reële bbp-groei van het eurogebied in de meest recente prognoses neerwaarts werden bijgesteld. De meest recente gegevens en enquêteresultaten tot november bevestigen dit beeld van een zwakker groeiprofiel in de komende periode. Tegelijkertijd blijft het vooruitzicht op een bescheiden economisch herstel in het eurogebied van kracht. Enerzijds zou de binnenlandse vraag moeten worden ondersteund door de monetairbeleidsmaatregelen, de aanhoudende verbeteringen in de financiële voorwaarden, de vooruitgang die is geboekt met begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen, en de aanzienlijk lagere energieprijzen die het reëel besteedbaar inkomen ondersteunen. Voorts zou de vraag naar uitvoerproducten moeten profiteren van het mondiale herstel. Anderzijds blijven de hoge werkloosheid, aanzienlijke onbenutte capaciteit en de noodzakelijke balansaanpassingen in de particuliere en overheidssector het herstel waarschijnlijk drukken. Deze elementen komen tot uitdrukking in de door medewerkers van de Eurosysteem in december 2014 samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied, waarin wordt voorECB Maandbericht December 2014
5
zien dat het reële bbp op jaarbasis in 2014 zal stijgen met 0,8%, in 2015 met 1,0% en in 2016 met 1,5%. Vergeleken met de door medewerkers van de ECB in september 2014 samengestelde macro-economische projecties, zijn de projecties voor de groei van het reële bbp fors neerwaarts bijgesteld. De projecties voor zowel de binnenlandse vraag als het uitvoersaldo werden naar beneden bijgesteld. De risico’s voor de economische vooruitzichten van het eurogebied zijn van neerwaartse aard. Met name de zwakke groeidynamiek in het eurogebied en de grote geopolitieke risico’s kunnen het vertrouwen en vooral de particuliere investeringen drukken. Daarnaast wordt in de landen van het eurogebied onvoldoende voortgang geboekt met de structurele hervormingen, wat een belangrijk neerwaarts risico vormt voor de economische vooruitzichten. Volgens de flash raming van Eurostat bedroeg de HICP-inflatie van het eurogebied op jaarbasis in november 2014 0,3%, tegen 0,4% in oktober. Vergeleken met de voorafgaande maand weerspiegelt dit voornamelijk een sterkere daling van de energieprijsinflatie en een iets lagere stijging van de dienstenprijzen op jaarbasis. Gezien de zeer lage inflatie op dit moment is het belangrijk om de bredere impact van de recente olieprijsontwikkelingen op de inflatie op middellange termijn te beoordelen en overloopeffecten naar de inflatieverwachtingen en loonvorming te voorkomen. Tegen de achtergrond van de recente olieprijsontwikkelingen is het van groot belang te bedenken dat prognoses en projecties zijn gebaseerd op technische aannames, vooral ten aanzien van olieprijzen en wisselkoersen. Op basis van de gegevens die medio november – het tijdstip waarop de in december 2014 door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied werden afgerond – beschikbaar waren, werd voorzien dat de HICP-inflatie op jaarbasis in 2014 op 0,5% zou uitkomen, in 2015 op 0,7% en in 2016 op 1,3%. In vergelijking met de door medewerkers van de ECB in september 2014 samengestelde macro-economische projecties zijn ze aanzienlijk naar beneden bijgesteld. Deze herzieningen zijn voornamelijk het gevolg van de lagere olieprijs in euro’s en de impact van de neerwaarts bijgestelde groeivooruitzichten. De daling van de olieprijzen in de weken sinds de afsluitdatum voor de projecties is er echter nog niet in opgenomen. Gezien de recente verdere daling van de olieprijzen, zou de HICP-inflatie op jaarbasis in de komende maanden opnieuw aan neerwaartse bewegingen onderhevig kunnen zijn. De Raad van Bestuur blijft de risico’s voor de vooruitzichten voor de prijsontwikkeling op de middellange termijn nauwlettend volgen. In dit verband zal de Raad in het bijzonder letten op de mogelijke gevolgen van de getemperde groeidynamiek, de geopolitieke ontwikkelingen, de wisselkoers- en energieprijsontwikkelingen en de doorwerking van de monetairbeleidsmaatregelen. De Raad van Bestuur zal bijzonder waakzaam zijn ten aanzien van de bredere impact van de recente olieprijsontwikkelingen op de inflatie in het eurogebied op middellange termijn. Wat de monetaire analyse betreft: de gegevens voor oktober 2014 ondersteunen de beoordeling van een gematigde onderliggende groei van het ruime monetaire aggregaat (M3), waarbij het groeitempo op jaarbasis in oktober uitkwam op 2,5%, onveranderd ten opzichte van september. De groei van M3 op jaarbasis blijft ondersteuning vinden van de meest liquide componenten, waarbij het enge monetaire aggregaat M1 in oktober een groeitempo vertoonde van 6,2% op jaarbasis.
6
ECB Maandbericht December 2014
Ten geleide
Het mutatietempo op jaarbasis van leningen aan niet-financiële vennootschappen (gecorrigeerd voor de verkoop en securitisatie van leningen) was in oktober -1,6%, tegenover -1,8% in september, en laat een geleidelijk herstel zien vanaf een dieptepunt van -3,2% in februari. Over de afgelopen maanden bezien, liggen de netto aflossingen gemiddeld genomen onder de historisch hoge niveaus van een jaar geleden. De kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen blijft een weerspiegeling van het achterblijven van deze vennootschappen bij de huidige conjunctuurfase, van kredietrisico’s, van kredietverstrekkingsfactoren en van de voortgaande balansaanpassingen in de financiële en niet-financiële sector. Het groeitempo op jaarbasis van leningen aan huishoudens, gecorrigeerd voor leningverkopen en -securitisatie, was in oktober 0,6%, vergeleken met 0,5% in september. De genomen monetairbeleidsmaatregelen en de voltooiing van de alomvattende beoordeling van de ECB zouden een verdere stabilisatie van de kredietstromen moeten ondersteunen. Kortom: een toetsing van de uitkomsten van de economische analyse aan de signalen uit de monetaire analyse bevestigt de noodzaak om de risico’s voor de vooruitzichten van de prijsontwikkeling op de middellange termijn nauwlettend te volgen, en erop voorbereid te zijn om zo nodig verdere monetairbeleidsaccommodatie te verschaffen. Het monetair beleid is gericht op het handhaven van prijsstabiliteit op de middellange termijn en de accommoderende beleidskoers ondersteunt de economische bedrijvigheid. Om de investeringsactiviteiten te versterken, werkgelegenheidscreatie te stimuleren en de productiviteit te verhogen, moeten ook andere beleidsterreinen op doortastende wijze bijdragen. Met name dient in een aantal landen een krachtiger impuls te worden gegeven aan de vastberaden tenuitvoerlegging van hervormingen op de product- en arbeidsmarkten en aan maatregelen om het ondernemingsklimaat voor bedrijven te verbeteren. Het is van essentieel belang dat de structurele hervormingen geloofwaardig en doelmatig worden doorgevoerd, aangezien dit de verwachtingen van hogere inkomens zal doen toenemen en bedrijven zal aanmoedigen om meer te investeren en het economisch herstel te bespoedigen. Het begrotingsbeleid moet het economisch herstel ondersteunen en tegelijkertijd de houdbaarheid van schulden waarborgen, in overeenstemming met het Pact voor Stabiliteit en Groei, dat het anker voor het vertrouwen blijft. Alle landen moeten de beschikbare speelruimte gebruiken om het begrotingsbeleid groeivriendelijker vorm te geven. Het investeringsplan voor Europa dat de Europese Commissie op 26 november 2014 aankondigde, zal het herstel eveneens ondersteunen. Dit nummer van het Maandbericht bevat één artikel, getiteld: “Door medewerkers van het Eurosysteem in december 2014 samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied”.
ECB Maandbericht December 2014
7
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
E C O N O M I S C H E E N M O N E TA I R E O N T W I K K E L I N G E N 1 D E E X T E R N E O M G E V I N G VA N H E T E U RO G E B I E D De wereldeconomie is zich geleidelijk aan het herstellen. Na de vrij matige groei aan het begin van het jaar is in enkele geavanceerde economieën het groeitempo aangetrokken, geholpen door afnemende economische tegenwind en stimulerend beleid. Intussen nemen de verschillen in economische vooruitzichten tussen en binnen regio’s echter toe, waarbij de oorzaken steeds vaker niet zozeer conjunctureel als wel structureel zijn, met gevolgen voor het vertrouwen, de financiële markten en lokaal economisch beleid. De jongste indicatoren op basis van enquêtes wijzen op een afname van het groeitempo in het vierde kwartaal. De geopolitieke risico’s in Oekraïne/Rusland en het Midden-Oosten zijn onveranderd hoog, al blijft de uitstraling daarvan naar de wereldeconomie en de energieprijzen vooralsnog beperkt. De groei van de wereldhandel is nog steeds zwak als gevolg van achterblijvende investeringen in veel landen. Toch was er in het derde kwartaal enig herstel, zij het ten opzichte van een laag uitgangsniveau. De mondiale inflatie is de laatste maanden afgenomen, voornamelijk door de scherpe daling van de olieprijs. Naar verwachting blijft de inflatoire druk laag in een klimaat van overcapaciteit en dalende grondstoffenprijzen.
1.1
MONDIALE ECONOMISCHE BEDRIJVIGHEID EN HANDEL
Het mondiale herstel blijft traag en onbestendig. Na een eerste halfjaar met matige en tamelijk volatiele groei is de mondiale bedrijvigheid in de tweede helft aangetrokken, voornamelijk door consolidatie van de fundamentele economische verhoudingen in een aantal geavanceerde economieën, al tekent zich in het vierde kwartaal een zekere nivellering af. Op de wat langere termijn zal de mondiale bedrijvigheid naar verwachting verbeteren, al zal het herstel bescheiden blijven. De groeivooruitzichten voor de middellange termijn ondervinden druk van een opeenstapeling van economische onevenwichtigheden, structurele belemmeringen, politieke en economische onzekerheid en een krappe financiële markt in meerdere landen. De geopolitieke risico’s in verband met het conflict in Oekraïne en de spanningen in een aantal olieproducerende landen zijn Tabel 1 Reële bbp-groei in enkele economieën Twaalfmaands groeicijfers
Groeicijfers op kwartaalbasis
2012
2013
2014 I
2014 II
2014 III
2014 I
2014 II
2014 III 1,0
G20 1)
2,9
3,0
3,5
3,3
3,1
0,6
0,7
G20 m.u.v. het eurogebied 1)
3,7
3,7
4,0
3,8
3,8
0,7
0,8
1,1
Verenigde Staten
2,3
2,2
1,9
2,6
2,4
-0,5
1,1
1,0
Japan
1,5
1,5
2,6
-0,1
-1,1
1,6
-1,9
-0,4
Verenigd Koninkrijk
0,7
1,7
2,9
3,2
3,0
0,7
0,9
0,7
-0,4
0,4
1,3
0,0
-
0,6
-0,3
-
1,3
1,6
1,8
1,9
-
-0,1
0,2
-
Denemarken Zweden Zwitserland
1,1
1,9
2,4
1,6
1,9
0,4
0,3
0,6
Brazilië
1,0
2,5
1,9
-0,9
-0,2
-0,2
-0,6
0,1
China
7,7
7,7
7,4
7,5
7,3
1,5
2,0
1,9
India
4,9
4,7
6,1
5,8
6,0
2,0
0,8
2,0
Rusland 2)
3,4
1,3
0,9
0,8
0,7
0,1
0,2
-
Turkije
2,1
4,1
4,7
2,1
-
1,8
-0,5
-
2,1
1,6
3,5
3,3
-
1,1
0,6
Tsjechië
Polen
-0,9
-0,9
2,9
2,7
-
0,8
0,0
-
Hongarije
-1,7
1,2
3,3
3,7
-
1,1
0,8
-
Bronnen: Nationale gegevens, BIS, Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Het derde kwartaal van 2014 betreft een raming op basis van de meest recente gegevens. 2) Voor Rusland is geen voor seizoen gecorrigeerd cijfer beschikbaar over het cijfer voor het derde kwartaal van 2014.
ECB Maandbericht December 2014
9
onverminderd hoog, maar de invloed ervan op de olieprijs, de wereldeconomie en de inflatie is tot dusver bescheiden en werkt vooral door via het vertrouwenskanaal. Volgens voorlopige ramingen groeide de economische bedrijvigheid in de G20 (uitgezonderd het eurogebied) in het tweede kwartaal van 2014 met 1,1% op kwartaalbasis, al waren er forse verschillen van land tot land (zie Tabel 1). De groei trok aan in de Verenigde Staten en bleef robuust in het Verenigd Koninkrijk, geholpen door de forse en stabiele binnenlandse vraag. In Japan daarentegen kromp het bbp voor het tweede achtereenvolgende kwartaal, wat aanleiding gaf tot verdere kwantitatieve verruimingsmaatregelen van de Bank of Japan. In China werd de bedrijvigheid enigszins getemperd, vooral door afvlakkende investeringen. Net als andere opkomende markteconomieën maakt Brazilië de afgelopen kwartalen een fase van lage groei en hoge inflatie door, terwijl in Rusland de groei mede wordt afgeremd door een verkrapping van het financiële klimaat en door de internationale sancties. In India trekt de economie juist aan. De meest recente mondiale stemmingsindicatoren wijzen vooruit naar een positief maar wat zwakker groeitempo in het vierde kwartaal. De samengestelde Purchasing Managers’ Index (PMI) voor productie, ongerekend het eurogebied, bleef in november op ongeveer hetzelfde niveau, iets beneden het langetermijngemiddelde en het cijfer over het derde kwartaal, als gevolg van een forse daling bij de verwerkende industrie (zie Grafiek 1). Het beloop van de samengestelde PMI verschilde van land tot land, waarbij die voor het Verenigd Koninkrijk, Japan en India steeg, maar die voor de Verenigde Staten, China en Rusland daalde. De factor nieuwe orders in de mondiale samengestelde PMI daalde iets – een indicatie van een meer geleidelijk herstel van de mondiale bedrijvigheid in november. Tegelijkertijd voorspelden de samengestelde voorlopende indicatoren van de OESO, bedoeld om trendafwijkingen in de economische bedrijvigheid te anticiperen, een gemengd beeld voor de belangrijkste economieën in Grafiek 1 Mondiale productie (PMI) m.u.v. het eurogebied
G r a f i e k 2 S a m e n g e s t e l d e vo o r l o p e n d e i n d i c a t o r e n i n d u s t r i ë l e p ro d u c t i e
(voor seizoen gecorrigeerd; maandgegevens) totaal verwerkende industrie dienstensector
(links: genormaliseerd indexgemiddelde = 100; rechts: driemaands op driemaands mutaties in procenten) samengestelde voorlopende indicator (links) industriële productie (rechts)
65
65
60
60
55
55 50
50 45
45
40
40
104
4
103
3
102
2
101
1
100
0
99
-1
98
-2
97
-3
96
-4
35
35
30
30
95
-5
25
94
-6
93
-7 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
25
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bron: Markit.
Bronnen: OESO en berekeningen van de ECB. Toelichting: De indicatoren betreffen de OESO-landen plus Brazilië, China, India, Indonesië, Rusland en ZuidAfrika. De horizotale lijn op 100 toont de trend van economische bedrijvigheid. De industriële productie betreft dezelfde groep landen m.u.v. Indonesië.
10
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
de maand september, met afzwakkende groei in Japan, stabiele groei in de Verenigde Staten, Brazilië en China, een lichte afvlakking van de groei in het Verenigd Koninkrijk (ten opzichte van een hoog niveau) en aantrekkende groei in India (zie Grafiek 2). Intussen vertoonde de mondiale economisch-klimaatindicator van het Ifo voor het vierde kwartaal van 2014 een significante daling, tot het laagste niveau sinds het derde kwartaal van 2013. De wereldhandel, hoewel nog zwak, herstelt zich geleidelijk van een diepe inzinking. Na een stijging in het begin van 2014 boette het herstel van de wereldhandel enigszins aan kracht in, om vervolgens in het derde kwartaal weer sterk op te veren. Volgens het Nederlandse Centraal Planbureau is het volume van de mondiale goedereninvoer in het derde kwartaal met 2,1% toegenomen. Dit herstel deed zich bij een breed scala aan ontwikkelde en opkomende markteconomieën voor, met als voornaamste uitzondering de Verenigde Staten, waar de goedereninvoer significant daalde. Grote verbeteringen werden opgetekend in Japan en in opkomende landen in Azië en Latijns-Amerika. Daarentegen daalde de PMI voor nieuwe uitvoerorders in de verwerkende industrie in november licht, een aanwijzing dat de groei van de wereldhandel tegen het eind van het jaar iets zal afzwakken. Globaal beschouwd zijn de oorzaken van de fundamentele zwakte van de wereldhandel geleidelijk aan het verschuiven van de geavanceerde naar de opkomende landen (zie Grafiek 3). De verschuiving van de wereldhandelsgroei volgde op een opmerkelijke vertraging van de handelsgroei in de opkomende landen in Azië, Latijns-Amerika, Rusland en Midden- en OostEuropa als gevolg van landspecifieke remmende factoren. Op de langere termijn beschouwd, is de zwakke respons van de wereldhandel op het geleidelijke herstel van de wereldeconomie verrassend. De elasticiteit van de wereldhandel, gemeten als het quotiënt van de gemiddelde importgroei en de gemiddelde bbp-groei in procenten is gedaald van 1,7 in de periode vóór de financiële wereldcrisis (1990–2007) tot slechts 1,0 sinds 2011. Dit is deels te verklaren uit de ongewoon slappe investeringsgroei, doorgaans een sterk handelgerelateerde vraagcomponent, in een aantal toonaangevende economieën. Al met al geeft de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2014 (zie het artikel elders in dit Maandbericht) slechts een bescheiden stijging van de mondiale economische groei te zien. Terwijl een aantal belangrijke ontwikkelde economieën profiteert van de afnemende tegenwind en een bedrijfsstimulerend beleid zijn de groeivooruitzichten voor opkomende markteconomieën beperkt als gevolg van toenemende structurele problemen en verkrapping van de financiële markten. Ook het herstel van de wereldhandelsgroei zal naar verwachting zeer geleidelijk zijn, waarbij de elasticiteit van de handel voor variatie in bedrijvigheid op de middellange termijn beneden haar langjarig gemiddelde blijft.
Grafiek 3 Groei van de invoer (mutaties in procenten per kwartaal; kwartaalgegevens) wereldeconomie ontwikkelde economieën opkomende markten 3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0 maart sept. 2011
maart sept. 2012
maart sept. 2013
-1,0 maart 2014
Bron: Berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht December 2014
11
De risicobalans voor de wereldwijde vooruitzichten slaat nog altijd negatief uit. Hoge geopolitieke risico’s evenals ontwikkelingen binnen mondiale financiële markten en opkomende markteconomieën houden wellicht een bedreiging voor het economische klimaat in.
1.2
MONDIALE PRIJSONTWIKKELINGEN
De mondiale inflatie neemt sinds juni licht af, na een geringe stijging eerder in het jaar. De totale twaalfmaands consumptieprijsinflatie in de OESO-landen stabiliseerde zich in oktober op 1,7%. Deze inflatiedaling was vooral het gevolg van een marginaal negatieve bijdrage van de energiecomponent, en daartegenover een stijging van de voedselprijzen. Ongerekend voedingsmiddelen en energie bleef de twaalfmaands CPI-inflatie in de OESO-landen in oktober eveneens stabiel, op 1,8% (zie Tabel 2). Bij de geavanceerde economieën daalde de consumptieprijsstijging in Japan, was ze stabiel in de Verenigde Staten en steeg ze in het Verenigd Koninkrijk. Ook de opkomende markteconomieën vertoonden een gemengd beeld. In India daalde de twaalfmaands consumptieprijsinflatie, in China en Brazilië bleef ze nagenoeg gelijk en in Rusland steeg ze. Het ziet ernaar uit dat de inflatie laag blijft gezien de zeer langzame absorptie van overcapaciteit en de zwakke grondstoffenprijzen. De vooruitzichten voor de mondiale inflatie staan sterk onder invloed van het beloop van de prijzen van grondstoffen, met name olie. Sinds begin juli 2014 is de olieprijs dalende, tot een niveau van rond USD 84 per vat gemiddeld in het lopende kwartaal. De prijs van een vat Brent stond op 3 december op USD 71, ongeveer 35% beneden het niveau van een jaar eerder (zie Grafiek 4). De olieprijs daalt omdat het aanbod groter is dan de vraag. Ondanks de conflicten in Libië en Irak heeft de OPEC haar officiële productiedoelstelling overschreden, terwijl ook buiten de OPEC de productie toenam door de schalieoliewinning in de VS. Tegelijkertijd bleef de vraag naar olie gering mede als gevolg van groeivertraging bij de Chinese industrie. Op de middellange termijn verwacht de markt voor olie-futures een iets hogere olieprijs; Brent-futures Tabel 2 Prijsontwikkelingen in enkele economieën (mutaties in procenten per jaar)
2012
2013
2014 mei
2014 juni
2014 aug.
2014 sept.
2014 okt.
OESO
2,3
1,6
2,1
2,1
1,9
1,8
1,7
1,7
Verenigde Staten
2,1
1,5
2,1
2,1
2,0
1,7
1,7
1,7
Japan
0,0
0,4
3,7
3,6
3,4
3,3
3,2
2,9
Verenigd Koninkrijk
2,8
2,6
1,5
1,9
1,6
1,5
1,2
1,3
Denemarken
2,4
0,5
0,3
0,4
0,5
0,3
0,3
0,3
Zweden
0,9
0,4
0,1
0,5
0,4
0,2
0,0
0,3
-0,7
-0,2
0,3
0,1
0,0
0,0
-0,1
0,0
5,4
6,2
6,4
6,5
6,5
6,5
6,7
6,6
Zwitserland Brazilië China
2,6
2,6
2,5
2,3
2,3
2,0
1,6
1,6
India
9,7
10,1
8,3
7,5
8,0
7,7
6,5
5,5
Rusland
5,1
6,8
7,6
7,8
7,4
7,6
8,0
8,3
Turkije
8,9
7,5
9,7
9,2
9,3
9,5
8,9
9,0 -0,3
Polen
3,7
0,8
0,3
0,3
0,0
-0,1
-0,2
Tsjechië
3,5
1,4
0,5
0,0
0,6
0,7
0,8
0,7
Hongarije
5,7
1,7
0,0
-0,1
0,5
0,3
-0,5
-0,3
PM: OESO m.u.v. voedingsmiddelen en energie
1,8
1,6
1,9
1,9
1,9
1,9
1,8
1,8
Bronnen: OESO, nationale gegevens, BIS, Eurostat en berekeningen van de ECB.
12
2014 juli
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
met een looptijd tot december 2015 doen momenteel USD 76 per vat. De ontwikkeling van grondstoffenprijzen ongerekend energie vertoont een licht stijgende lijn sinds het begin van het vierde kwartaal, na een daling in september. Sinds begin oktober zijn de prijzen ongerekend energie met 2% omhooggegaan, de resultante van een stijging bij graan (8%) en metalen (2%). Ongewoon koud weer in de Verenigde Staten en het slepende conflict tussen twee grote graanleveranciers, Oekraïne en Rusland, dat gevolgen heeft voor zowel teelt als handel, hebben de prijzen recent nog verder opgestuwd. Vergeleken met een jaar geleden, is de totale grondstoffenprijsindex (in USD en zonder energie) ongeveer 8% gedaald, vooral als gevolg van lagere graanprijzen na een recordoogst in de Verenigde Staten.
1.3
Grafiek 4 Belangrijke ontwikkelingen op de grondstoffenmarkten ruwe olie, Brent (USD per vat; links) grondstoffen m.u.v. energie (USD; index: 2010 = 100; rechts) 180
140
160
130
140
120
120
110
100
100
80
90
60
80
40
70
20
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
60
Bronnen: Bloomberg en HWWI.
ONTWIKKELINGEN IN ENKELE ECONOMIEËN
V erenigde S taten In de Verenigde Staten is de economische bedrijvigheid de afgelopen kwartalen flink toegenomen, na een periode van tamelijk volatiele cijfers in het begin van dit jaar. Na een krachtige opleving in het tweede kwartaal van 2014 bestendigde de economische groei zich in het derde kwartaal. Volgens de tweede raming van het Bureau of Economic Analysis is het reële bbp met 3,9% op jaarbasis gestegen (1,0% kwartaal op kwartaal), mede door toedoen van zowel de binnen- als de buitenlandse vraag. De netto buitenlandse handel droeg krachtig bij aan de groei, waarbij de uitvoer fors toenam en de invoer daalde. Ook de particuliere consumptie en particuliere vaste investeringen leverden een positieve bijdrage en bevestigden daarmee de gezondheid van de onderliggende economische verhoudingen. De beschikbare hoogfrequente indicatoren geven aan dat de Amerikaanse economie in het laatste kwartaal van 2014 haar positieve groeitempo waarschijnlijk zal weten te handhaven, al kan de reële bbp-groei wellicht iets afvlakken ten opzichte van de voorgaande twee kwartalen. De particuliere consumptie wordt gesteund door positieve vermogenseffecten, een duurzame verbetering van het arbeidsmarktklimaat die leidt tot hogere besteedbare inkomens, een sterk consumentenvertrouwen en recent een significante daling van de benzineprijs. Ook de kortetermijnvooruitzichten voor het bedrijfsleven blijven gunstig, gezien het hoge ondernemersvertrouwen. Wat betreft de woningmarkt duiden recente gegevens op een duurzaam gematigd herstel: de afgelopen maanden is er sprake van een stijgende lijn in de woningverkopen, aantallen starters en bouwvergunningen. Intussen tekent zich ook bij de huizenprijzen een stijgende trend af, al is die de laatste maanden enigszins afgevlakt naarmate de huur/koopquote haar historisch gemiddelde nadert. Wat betreft de buitenlandse handel zal de verwachte stijging van de binnenlandse vraag, met name van sterk invoerafhankelijke uitgavenposten zoals investeringen, waarschijnlijk leiden tot hogere invoercijfers over het laatste kwartaal van dit jaar. De dynamiek ECB Maandbericht December 2014
13
van de exportgroei zal daarentegen waarschijnlijk worden getemperd door de recente stijging van de dollarkoers. Op de wat langere termijn zal het Amerikaanse economische herstel waarschijnlijk doorzetten, waarbij een boventrendmatige groei wordt gevoed door duurzame verbetering van de arbeidsmarkt en de woningmarkt, een stimulerend financieel klimaat en afnemende tegenwind in de vorm van balansherstel bij huishoudens en een strak begrotingsbeleid. De inflatie is na de recente piek in mei afgenomen en heeft zich in de afgelopen drie maanden gestabiliseerd. De CPI-inflatie bedroeg in oktober 1,7% per jaar, 0,5 procentpunt lager dan in mei. Hierin uit zich vooral het wegvallen van tijdelijke factoren, zoals een scherpe daling van de energielasten (van 3,4% inflatie op jaarbasis in mei naar -1,6% in oktober) en de stabilisatie van de prijsinflatie in de dienstensector. Daartegenover staat een lichte stijging van de prijsinflatie van voedingsmiddelen en huisvesting in de afgelopen vijf maanden. De CPI-inflatie ongerekend voedingsmiddelen en energie is de afgelopen maanden stabiel gebleven en bedroeg in oktober 1,8%. Op termijn zal de inflatie naar verwachting geleidelijk oplopen naarmate het overschot op de arbeidsmarkt afneemt, al wordt deze voorlopig nog afgeremd door de recente stijging van de dollarkoers en daling van de olieprijs. Gezien de algehele verbetering van de economische vooruitzichten heeft het Federal Open Market Committee (FOMC) bij zijn vergadering van 28 en 29 oktober 2014 bekendgemaakt dat het programma voor de opkoop van obligaties aan het eind van oktober zou worden beëindigd. Het FOMC herbevestigde dat het bij zijn beslissing over de vraag hoe lang het de doelstelling voor de beleidsrente (de federal funds rate) op 0%-¼% zal handhaven, “rekening zal houden met een scala aan informatie, waaronder arbeidsmarktindicatoren, indicatoren voor inflatiedruk en inflatieverwachtingen, en signalen betreffende financiële ontwikkelingen.”
Japan In Japan was de economische bedrijvigheid in het derde kwartaal geringer dan verwacht, na sterke krimp in het tweede kwartaal. Volgens een eerste voorlopige raming van het Cabinet Office is het reële bbp in het derde kwartaal onverwacht met 0,4% gekrompen, na een daling met 1,9% in het tweede kwartaal die verband hield met het economisch evenwichtsherstel na de verhoging van de omzetbelasting per 1 april 2014. De krimp in bedrijvigheid in het derde kwartaal werd vooral veroorzaakt door voorraadbeheer, naast een daling van de investeringen in zowel woningen als commercieel vastgoed. Bij de particuliere consumptie tekende zich in het derde kwartaal weer een heel bescheiden positieve groei af, terwijl de uitvoer opveerde na de slapte die heerste sinds de tweede helft van 2013. Aangezien ook de invoer toenam, droeg de buitenlandse handel in het derde kwartaal slechts in geringe mate bij aan de groei. Tijdens het vierde kwartaal zal de groei naar verwachting weer een positieve waarde aannemen. De meest recente harde cijfers over de woningmarkt geven aan dat de woninginvesteringen weer aantrekken en dat de daling van het derde kwartaal deels wordt goedgemaakt. Volgens voorlopige cijfers is de industriële productie in oktober 0,2% op maandbasis gegroeid terwijl de PMI voor de productie in de verwerkende industrie steeg tot 52,7. Wat betreft prijsontwikkelingen geldt dat naarmate de invloed van de eerdere koersdaling van de yen wegebde en de energieprijzen daalden, de CPI-inflatie sinds mei 2014 een dalende lijn heeft gevolgd, tot een niveau van 2,9% op jaarbasis in oktober. Hoewel de daling van de ener-
14
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
gieprijzen op de middellange termijn een positieve uitwerking op het besteedbaar inkomen zou moeten hebben, kan ze op de korte termijn een afremmend effect hebben op de stijgende tendens in de prijs- en inflatieverwachtingen die in Japan wordt waargenomen sinds de invoering van het ‘Abenomics’-beleid. Op basis van de jongste cijfers van de Bank of Japan wordt de CPI, geschoond voor de directe effecten van de verhoging van de omzetbelasting, geraamd op rond 1%. Tijdens de monetaire beleidsvergadering van 19 november 2014 heeft de Bank of Japan besloten de belangrijkste beleidsrichtlijnen ongewijzigd te laten. Dit volgde op haar besluit in oktober om haar kwantitatieve en kwalitatieve stimuleringsprogramma (Quantitative and Qualitative Easing Programme) uit te breiden door de doelstelling voor de jaarlijkse aangroei van de monetaire basis te verhogen van JPY 60-70 biljoen tot rond JPY 80 biljoen. Dit besluit beoogde de neerwaartse risico’s voor het prijspeil te ondervangen die verband hielden met de zwakke vraag na de verhoging van de omzetbelasting en de forse daling van de olieprijs.
V erenigd Koninkrijk In het Verenigd Koninkrijk zat er de eerste negen maanden van 2014 nog flink vaart in de economische bedrijvigheid. De groei was te danken aan de sterke binnenlandse vraag (particuliere consumptie en investeringen in huisvesting in het bijzonder), die op haar beurt werd gevoed door relatief soepele kredietomstandigheden en afnemende macro-economische onzekerheid. De arbeidsmarkt won verder aan kracht en het werkloosheidspercentage is in het derde kwartaal gedaald naar het laagste punt in vijf jaar: 6% tegen 7% in hetzelfde kwartaal van 2013. Uit zeer frequent gepubliceerde gegevens en onderzoek naar de verwachtingen valt op te maken dat de Britse economie in de nabije toekomst blijft groeien, al neemt het groeitempo in vergelijking met de eerste drie kwartalen van 2014 waarschijnlijk iets af. Op de middellange termijn kan de economische bedrijvigheid hinder ondervinden van de noodzakelijke balansaanpassingen in de particuliere sector en bij de overheid. De inflatie is in 2014 onder het streefdoel van 2% van de Bank of England gebleven. De twaalfmaands CPI-inflatie is in oktober licht gestegen naar 1,3%, hoofdzakelijk onder invloed van positieve basiseffecten van transportprijzen. De consumptieprijsinflatie ongerekend voedingsmiddelen en energie bleef in oktober circa 1,5%. De inflatiedruk blijft per saldo gematigd. Op de korte termijn kan de inflatie onder invloed van de lagere energie- en importprijzen nog verder dalen. Bij zijn vergadering van 4 december 2014 handhaafde het Monetary Policy Committee van de Bank of England de beleidsrente op 0,5% en het activa-aankoopprogramma op GBP 375 miljard.
Overige E uropese landen In Zweden is het reële bbp het derde kwartaal van 2014 met 0,3% gestegen, na een toename van 0,5% in het voorgaande kwartaal. In Denemarken versnelde de economische bedrijvigheid van 0,1% op kwartaalbasis in het tweede kwartaal van 2014 naar 0,5% op kwartaalbasis in het derde kwartaal. In beide landen werd de economische bedrijvigheid vooral door de binnenlandse vraag gedragen. De reële bbp-groei kan in beide landen de komende tijd aantrekken. De ontwikkeling van de HICP-inflatie bleef ook in de afgelopen maanden nog in grote lijnen gematigd en bedroeg in oktober 0,3% in zowel Denemarken als Zweden. In Zwitserland hapert de bedrijvigheid sinds het begin van 2014 een beetje: de binnenlandse vraag is zwakker en ook de export ontwikkelt zich matig. De inflatie blijft rond het nulpunt. De verwachting is dat het bbp de komende tijd ECB Maandbericht December 2014
15
slechts bescheiden groeit bij een zwakkere particuliere consumptie, geleidelijk toenemende investeringen en zwakke externe-vraagomstandigheden. Het stijgende besteedbaar inkomen, de lage rente en de immigratie blijven positieve factoren voor de groeivooruitzichten op de middellange termijn. In de grootste Midden- en Oost-Europese (MOE) lidstaten van de EU bleef de economische bedrijvigheid zich het derde kwartaal van 2014 in een verschillend tempo ontwikkelen, na krachtige groei over de hele linie in de eerste jaarhelft. In het derde kwartaal ontwikkelde de groei zich vooral heel sterk in Roemenië, waar het reële bbp op kwartaalbasis met 1,9% steeg, na in het tweede kwartaal met 0,3% te zijn gekrompen. Ook in Polen bleef de economische bedrijvigheid stevig: de kwartaalmutatie in het reële bbp versnelde naar 0,9% in het derde kwartaal, tegen 0,7% in het tweede kwartaal. De reële bbp-groei is ook in Tsjechië versneld met 0,4% op kwartaalbasis in het derde kwartaal, na 0,2% in het tweede kwartaal. In Hongarije is de reële bbp-groei daarentegen verder vertraagd naar 0,5% in het derde kwartaal. In het tweede kwartaal was dat nog 0,8%. De verwachting is dat de economische bedrijvigheid in Midden- en Oost-Europa door een geleidelijk sterkere binnenlandse vraag de komende tijd relatief krachtig blijft. De exportactiviteit verzwakt daarentegen als gevolg van de lagere vraag van de belangrijkste handelspartners in de regio en handelsverstoringen door de geopolitieke spanningen tussen Rusland en Oekraïne. De twaalfmaands HICP-inflatie blijft in de MOE-regio vooralsnog matig. De afgelopen maanden was er weliswaar sprake van enige versnelling in Tsjechië en Roemenië, maar dit inflatiecijfer bevindt zich op een historisch dieptepunt (bijna op nul) in Polen en Hongarije. Dit was toe te schrijven aan de dalende prijs van voeding en energie (veelal in overeenstemming met internationale ontwikkelingen) en de relatief geringe binnenlandse kostendruk. In Turkije kromp de economische bedrijvigheid in het tweede kwartaal met 0,5% op kwartaalbasis, na het afgelopen jaar fors te zijn gestegen. Dit werd veroorzaakt door een algemeen zwakke ontwikkeling in de meeste componenten. Voor de rest van 2014 geven de frequent gepubliceerde en voorlopende indicatoren een matig groeitempo aan. Positief is dat er de laatste tijd weer wat meer vaart zit in de industriële productie en detailhandelsverkopen, omdat de versoepeling van het monetaire beleid sinds mei voelbaar wordt in de economie. Aan de andere kant zijn de externe financiële omstandigheden verslechterd: de buitenlandse vraag is afgezwakt onder invloed van de matige groei in de EU, de oplopende spanningen in Irak en de afnemende vraag uit Rusland. De inflatie blijft ondertussen verhoogd en tast de koopkracht van gezinnen aan. In Rusland bleef de economische groei in 2014 bloedeloos. Het reële bbp is het tweede kwartaal van 2014 met slechts 0,2% omhoog gekropen onder invloed van de merkbaar dalende particuliere consumptie. De economie had het tweede halfjaar ernstig last van de escalatie van het conflict met Oekraïne. Krappere financiële omstandigheden waren het gevolg, naast de versnelling van de inflatiedruk en de verhoogde onzekerheid. De recente daling van de olieprijs doet daar nog een schepje bovenop: voor een economie die toch al wordt ingeperkt door aanzienlijke structurele rigiditeit kan dit potentieel negatieve gevolgen hebben voor investeringen in energieprojecten. De consumptieprijsinflatie bleef toenemen en bereikte in oktober een niveau van 8,3% op jaarbasis, aanzienlijk boven het streefdoel van 4% van de centrale bank (met een tolerantie-interval van plusminus 1,5 procentpunt). Deze ontwikkelingen hangen vooral samen met de sterke depreciatie van de roebel en de stijgende voedselprijzen. De centrale bank heeft in verband hiermee het monetaire beleid verder aangescherpt door middel van een serie verhogingen van het belangrijkste rentetarief in de loop van het jaar, tot 9,5% in november (+ 400 basispunten sinds het begin van het jaar).
16
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
O pkomend A z ië De geleidelijke daling van de bbp-groei in China sinds eind 2013 ging ook in het derde kwartaal verder. De belangrijkste aanjagers van de groei waren de consumptie en de handel, terwijl de bijdrage van de investeringen afnam voornamelijk onder invloed van lagere investeringen in huisvesting en de matiging van de kredietgroei. Hoewel de huizenmarkt in China nog altijd verslechtert, zijn er tekenen van een voorzichtige stabilisering. Aan het begin van het vierde kwartaal was er een terugval te zien in het tempo waarin de activiteit op de woningmarkt en de huizenprijzen dalen. Dit was te danken aan de accomoderende maatregelen die de centrale en lokale autoriteiten de afgelopen maanden hebben genomen, waaronder lagere aanbetalingseisen en minder beperkingen bij de aankoop van een woning. De voortgaande verstedelijking en sterke inkomensgroei legden bovendien positief gewicht in de schaal. Door de zwakke vraag en overcapaciteit in de zware industrie neemt de prijsdruk in de hele economie af en schommelt rond het laagste punt in tweeëneenhalf jaar. De PPI-inflatie zit al 32 maanden in de min, de langste periode sinds 1997. De Chinese centrale bank heeft daarom op 21 november 2014 de referentie krediet- en depositorente verlaagd. Dat was voor het eerst sinds juli 2012. In overeenstemming met de doelstelling van de autoriteiten om de stijging van de schuldhefboom in de hele economie beperkt te houden, blijven de kredietstromen afzwakken. Dit is vooral te danken aan strenger toezicht op schaduwbankieren. Mogelijk als gevolg van de opeenstapeling van schulden stijgen de oninbare leningen al sinds 2012 gestaag. In het derde kwartaal van 2014 schoten ze verder omhoog. Historisch gezien gaat het nog steeds om een extreem klein percentage: circa 1% van de uitstaande leningen. Bij de andere opkomende Aziatische economieën blijft de economie zich na een periode van zwakke groei geleidelijk herstellen. De vertraging van de Chinese economie heeft de afgelopen maanden vooral de op export gerichte landen in de regio geraakt. In India is het vertrouwen hoog gebleven sinds de verkiezing van de nieuwe regering. De aandelenmarkten blijven stijgen. Het gunstige economische sentiment is in overeenstemming met de bbp-groei van 6% op jaarbasis (tegen marktprijzen) in het derde kwartaal van 2014. Als netto-importeur van grondstoffen profiteert India van dalende grondstofprijzen, terwijl de op diensten gebaseerde export minder last heeft van de huidige zwakke internationale vraag naar fabricaten. De inflatie is bovendien het afgelopen jaar sterk gedaald, onder invloed van lagere voedsel- en energieprijzen naast een strakker begrotings- en monetair beleid. In Indonesië heeft de verbetering van de economische stemming door de verkiezing van de nieuwe president zich nog niet vertaald in betere economische prestaties. De bbp-groei bleef ook het derde kwartaal van 2014 zwak met 1,2% op kwartaalbasis. Vooral de moeizame externe vraagomstandigheden waren hier debet aan. Na een sterke daling in de eerste acht maanden van het jaar is de inflatie onlangs versneld door de verlaging van de subsidie op brandstof door de nieuwe regering. De centrale bank van Indonesië besloot in reactie op de hogere brandstofprijzen de beleidsrente met 25 basispunten te verhogen naar 7,75%. In Korea is de bbp-groei het derde kwartaal van 2014 licht toegenomen (0,9% op kwartaalbasis). De consumptie profiteerde hier van de monetaire en budgettaire stimuleringsmaatregelen. De geringe vraag vanuit China werkte in combinatie met de zwakke Japanse yen nadelig door op de export. Die kromp in het derde kwartaal en zorgde voor onzekerheid over het op de export leunende herstel van Korea. Omdat de consumptieprijsinflatie laag blijft, heeft de Bank of Korea besloten de rente in oktober met nog eens 25 basispunten te verlagen. ECB Maandbericht December 2014
17
L atijns - A merika De economische groeivertraging van Latijns-Amerika zette zich ook de tweede helft van het jaar door. De verschillen in de economische ontwikkelingen in de regio zijn nu nog uitgesprokener, wat in de meeste gevallen wordt veroorzaakt door zwakke binnenlandse ontwikkelingen. Dit hangt niet alleen samen met lagere grondstoffenprijzen en hogere productiekosten, maar ook met aanzienlijke onevenwichtigheden in een aantal belangrijke economieën. Het economische klimaat in Brazilië staat in het teken van lage groei in combinatie met hoge inflatie. Na twee kwartalen negatieve groei is het reële bbp in het derde kwartaal van 2014 op kwartaalbasis met 0,1% gestegen. Dit was te danken aan de overheidsconsumptie en -investeringen, want de particuliere consumptie is verder verslechterd. De groei wordt gedrukt door de forse verkrapping van het monetaire beleid, de zwakkere externe vraag, het geringe vertrouwen en de beleidsonzekerheden. De inflatiedruk is de afgelopen maanden sterk opgelopen en ligt nu vooral door de dalende wisselkoers boven de bovengrens van de inflatiedoelstelling van 6,5%. In combinatie met de hoge inflatieverwachting was dit aanleiding voor de centrale bank om de monetaire beleidsrente in oktober verder te verhogen met 25 basispunten naar 11,25%. Argentinië bevindt zich op dit moment in een recessie. Volgens de maandelijkse indicator voor de economische activiteit is de reële productie in september 2014 op jaarbasis met 0,2% gedaald. De verhoogde binnenlandse onevenwichtigheden, de hoge inflatie en de zwakke begrotingspositie staan de groei in de weg. De lagere vraag uit Brazilië, een van de belangrijkste handelspartners, en de verhoogde onzekerheid doordat Argentinië eind oktober technisch in gebreke bleef met de aflossing op buitenlandse obligaties drukken daarnaast extra op de economie. De economische bedrijvigheid in Mexico herstelde daarentegen van een fikse neergang in 2013. Het land profiteerde van de sterkere vraag uit de Verenigde Staten, het expansieve begrotingsbeleid en de lage rente. De reële bbp-groei bedroeg het derde kwartaal 0,5% in vergelijking met 1% in het voorgaande kwartaal. Dat de vaart uit de groei was, kwam vooral op het conto van een zwakke industriële en dienstensector; de landbouwproductie verbeterde juist. Dat neemt niet weg dat de Mexicaanse overheid op dit moment nog harder werkt aan de uitvoering van een reeks structurele hervormingsmaatregelen die in 2013 werden aangenomen ter stimulering van de groei in de komende jaren. Voornamelijk door de landbouw- en energieprijzen trok de consumentenprijsinflatie op jaarbasis in de afgelopen maanden aan naar 4,3% in oktober 2014.
1 . 4 W I S S E L KO E R S E N In de periode van begin september tot 3 december 2014 daalde de waarde van de euro ten opzichte van de valuta’s van de meeste belangrijke handelspartners van het eurogebied. Het koersverloop hield grotendeels verband met de ontwikkeling van de verwachtingen over het toekomstige monetaire beleid en met aanpassingen van marktverwachtingen over de economische vooruitzichten voor het eurogebied vergeleken met andere grote economieën. Op 3 december 2014 lag de nominaal effectieve wisselkoers van de euro, afgemeten aan de valuta’s van de 20 belangrijkste handelspartners van het eurogebied, 1,8% onder het niveau van begin september en 3,9% onder het niveau van een jaar eerder (zie Grafiek 5 en Tabel 3). De totale neerwaartse beweging van de effectieve wisselkoers van de euro tijdens de verslagperiode maskeert echter een aantal afwijkende patronen van de bilaterale wisselkoers
18
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
van de euro ten opzichte van de valuta’s buiten de Europese Unie. Bilateraal daalde de waarde van de euro sinds begin september ten opzichte van de Amerikaanse dollar (met 6,1%) en in veel mindere mate ook ten opzichte van het Britse pond. Ten opzichte van de Japanse yen is de Europese munt daarentegen sterk gestegen (met 7,5%), nadat de Bank of Japan eind oktober had aangekondigd het kwantitatieve en kwalitatieve monetaire verruimingsprogramma verder te zullen uitbreiden. Gedurende die periode nam de waarde van de euro ook toe ten opzichte van de valuta’s van de opkomende economieën in Azië, met uitzondering van de renminbi. Ten opzichte van de laatste munt verzwakte de euro met 6,1%. Sinds begin september is de euro daarnaast met 33,5% aangetrokken ten opzichte van de Russische roebel.
Grafiek 5 Nominaal-effectieve wisselkoers van de euro, de Amerikaanse dollar en de Japanse yen (daggegevens; index: 1999-I = 100) euro Amerikaanse dollar Japanse yen 140
140
130
130
120
120
110
110
100
100
90
90
80
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
80
Bron: ECB.
Toelichting: De nominaal-effectieve wisselkoers van de In vergelijking met de valuta’s van EU-lidstaten euro wordt berekend ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurobuiten het eurogebied is de koers van de euro gebied. De nominaal-effectieve wisselkoersen van de de afgelopen drie maanden sterker geworden Amerikaanse dollar en de Japanse yen worden berekend ten opzichte van de valuta’s van 39 van de belangrijkste ten opzichte van de Zweedse kroon (0,9%), handelspartners van de VS en Japan. de Kroatische kuna (0,8%) en de Roemeense leu (0,7%). De Europese munt verzwakte daarentegen ten opzichte van de Hongaarse forint (2,4%) en de Poolse zloty (1,2%). De Litouwse litas en de Deense kroon, die aan het ERM II deelnemen, bleven min of meer stabiel ten opzichte
Tabel 3 Beloop van de wisselkoers van de euro (daggegevens; eenheden valuta per euro; mutaties in procenten) Gewicht in de effectieve wissel koers van de euro (EER-20) EER-20
Mutaties in de wisselkoers van de euro stand per 3 december 2014 t.o.v. 1 september 2014 3 december 2013 -1,8
-3,9
Chinese renminbi
18,7
-6,1
-8,4
Amerikaanse dollar
16,8
-6,1
-9,2
Britse pond
14,8
-0,5
-4,9
Japanse yen
7,2
7,5
5,7
Zwitserse frank
6,4
-0,3
-2,1
Poolse zloty
6,2
-1,2
-1,0
Tsjechische kroon
5,0
-0,4
0,6
Zweedse kroon
4,7
0,9
4,6
Koreaanse won
3,9
3,3
-4,6
Hongaarse forint
3,2
-2,4
1,3
Deense kroon
2,6
-0,1
-0,2
Roemeense leu
2,0
0,7
-0,8
Kroatische kuna
0,6
0,8
0,5
Bron: ECB. Toelichting: De nominaal-effectieve wisselkoers wordt berekend ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied.
ECB Maandbericht December 2014
19
van de euro en noteerden waarden op of rond hun respectievelijke spilkoers. Wat betreft de indicatoren van het internationale concurrentievermogen van het eurogebied in termen van prijzen en kosten lag de reële effectieve wisselkoers van de euro op basis van consumentenprijzen in november 2014 4,0% onder het niveau van een jaar eerder (zie Grafiek 6). Dit viel behalve aan de afname van de effectieve wisselkoers ook toe te schrijven aan de licht lagere consumptieprijsinflatie in het eurogebied ten opzichte van de belangrijkste handelspartners.
Grafiek 6 Reëel-effectieve wisselkoersen van de euro (maand-/kwartaalgegevens; index: 1999-I = 100) CPI-gedefleerd gedefleerd met de arbeidskosten per eenheid product in de totale economie gedefleerd met het bbp PPI-gedefleerd 115
115
110
110
105
105
100
100
95
95
90
90
85
85
80
1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013
80
Bron: ECB. Toelichting: De reëel-effectieve wisselkoersen van de euro worden berekend ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied. De series zijn gedefleerd met respectievelijk de consumptieprijsindex (CPI), de arbeidskosten per eenheid product in de totale economie (ULCT), de bbp-deflator (bbp) en de producentenprijsindex (PPI).
20
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
2 M o n e ta i r e e n f i n a n c i ë l e o n t w i k k e l i n g e n 2 . 1 D e g e l dvo o r r a a d e n d o o r M FI ’ s v e r s t r e k t e k r e d i e t e n De over het derde kwartaal en oktober 2014 beschikbare informatie bevestigt dat er sprake is van aanhoudend gematigde groei van de onderliggende geld- en kredietdynamiek in een klimaat van lage inflatie. De groei van M3 is daarentegen iets hersteld ten opzichte van het dieptepunt in april. Bovendien zijn tekenen van een omslagpunt in de dynamiek van de kredietverlening in het tweede kwartaal (vooral wat betreft kredieten aan niet-financiële vennootschappen) bevestigd. In samenhang hiermee wordt verwacht dat de afname van de onzekerheid na de afronding van de alomvattende beoordeling (comprehensive assessment – CA) door de ECB en de meest recente monetaire beleidsmaatregelen banken ertoe zullen bewegen om meer kredieten te verstrekken en gunstige financieringscondities voor banken in de kredietvoorwaarden te verwerken. Wat de overige tegenposten van M3 betreft, is de geldcreatie in het eurogebied in het derde kwartaal en oktober gestimuleerd door een verdere daling van langlopende financiële passiva en een afname van het dempend effect van de krimp in de kredietverlening. Op jaarbasis is de accumulatie van netto extern vermogen door MFI’s de belangrijkste bron van geldcreatie in het eurogebied gebleven, zij het dat het tempo van deze accumulatie is afgenomen. De belangrijkste activa van MFI’s zijn in oktober weer verder gedaald, hoofdzakelijk als gevolg van sterkere krimp in nietprobleemlanden De twaalfmaands groei van M3 is in oktober verder hersteld tot 2,5%, ten opzichte van 2,0% in het derde kwartaal en 1,1% in het tweede kwartaal (zie Grafiek 7 en Tabel 4). De ontwikkelingen in de twaalfmaands groei van M3 laten zien dat geldaanhoudende instellingen een onverminderde voorkeur hebben voor monetaire liquiditeit gezien de zeer lage rentetarieven. Vanwege het zeer lage rendement op monetaire activa verkozen geldaanhoudende instellingen wederom girale deposito’s boven de overige deposito’s die deel uitmaken van M3, wat heeft bijgedragen aan de robuuste twaalfmaands groei van M1. Maar ook risico/rendementsoverwegingen kunnen beleggers op zoek naar rendement Grafiek 7 De groei van M3 ertoe hebben aangezet om een deel van hun monetaire activa over te hevelen naar minder (mutaties in procenten; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) liquide instrumenten buiten M3 met een beter M3 (twaalfmaands groei) rendement, zoals beleggingsfondsen. M3 (driemaands voortschr. gecentreerd gemiddelde De kredietverlening aan de overheid is in het derde kwartaal verder afgenomen, zij het langzamer. Ook de kredietverstrekking aan de niet-financiële particuliere sector was zowel in het derde kwartaal als in oktober weer weinig dynamisch, maar het tempo van de krimp nam verder af. Ook dit bevestigt de beoordeling dat de dynamiek van de kredietverlening in het tweede kwartaal een omslagpunt heeft bereikt, vooral wat betreft kredieten aan nietfinanciële vennootschappen. Een dergelijke omslag zou in overeenstemming zijn met de historische ‘lead/lag’-verhouding tussen sectorale MFI-leningen en de conjunctuurcyclus. Daarnaast zal de kredietverlening aan de particuliere sector naar verwachting profiteren
van de twaalfmaands groei) M3 (zesmaands groei op jaarbasis)
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013
-2
Bron: ECB.
ECB Maandbericht December 2014
21
Ta b e l 4 O ve r z i c h t m o n e t a i re va r i a b e l e n (kwartaalcijfers zijn gemiddelden; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) Uitstaand bedrag als percentage van M3 1) M1 56,7 Chartale geldomloop 9,4 Girale deposito’s 47,3 M2 – M1 (= overige kortlopende deposito’s) 37,1 Deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar 16,0 Deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden 21,0 93,8 M2 M3 – M2 (= verhandelbare instrumenten) 6,2 100,0 M3 Kredietverlening aan ingezetenen van het eurogebied Kredietverlening aan de overheid Leningen aan de overheid Kredietverlening aan de private sector Leningen aan de private sector Leningen aan de private sector, gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties 2) Langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves)
Twaalfmaands groei 2013 IV 6,4 4,1 6,9 -1,2 -6,3 3,3 3,1 -17,1 1,5 -1,2 0,1 -6,7 -1,6 -2,2
2014 I 6,0 6,0 6,0 -2,4 -6,8 1,4 2,4 -13,1 1,2 -1,9 -0,2 -4,0 -2,3 -2,3
2014 II 5,3 5,6 5,2 -2,1 -5,4 0,7 2,1 -12,4 1,1 -2,3 -1,3 -2,6 -2,5 -1,9
2014 III 5,8 5,7 5,8 -1,7 -4,3 0,3 2,6 -6,8 2,0 -1,9 -1,5 -1,0 -2,0 -1,5
2014 sept. 6,2 6,0 6,2 -1,6 -3,9 0,3 3,0 -4,4 2,5 -1,6 -0,5 -0,7 -1,9 -1,2
2014 okt. 6,2 5,6 6,3 -2,1 -4,9 0,2 2,7 -1,0 2,5 -1,3 -0,1 -1,3 -1,7 -1,1
-1,8
-2,0
-1,5
-0,9
-0,6
-0,5
-3,6
-3,4
-3,4
-3,4
-3,7
-4,8
Bron: ECB. 1) Per ultimo van de laatste maand waarvoor cijfers beschikbaar zijn. Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. 2) Gecorrigeerd voor het afvoeren van leningen van de statistische balans van de MFI-sector, indien deze zijn verkocht of gesecuritiseerd.
van de afname van de onzekerheid na de afronding van de CA door de ECB en van de invoering van de onconventionele monetaire beleidsmaatregelen die in juni en september zijn aangekondigd. Tot deze maatregelen behoren met name gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO’s), het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (“assetbacked securities” – ABS) en het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties. Die maatregelen beogen de financieringsvoorwaarden voor banken en hun kredietverstrekkend vermogen te verbeteren, maar er zal enige tijd overheen gaan alvorens het effect van deze maatregelen zichtbaar wordt in de kredietvolumes. Ook de in oktober 2014 gehouden enquête naar bancaire kredietverlening levert verdere aanwijzingen op van een omslagpunt in de kredietdynamiek. Banken geven namelijk aan dat er geleidelijk verbetering komt in de kredietvoorwaarden voor ondernemingen en huishoudens in het eurogebied, en dat de kredietvraag zich herstelt. De accumulatie van netto extern vermogen door MFI’s is in het derde kwartaal en in oktober de belangrijkste bron van de jaarlijkse geldcreatie in het eurogebied gebleven, zij het dat het tempo van deze accumulatie is afgenomen. In de twaalf maanden tot en met oktober is de netto externe vermogenspositie van MFI’s in het eurogebied met EUR 306 miljard toegenomen, minder dan het piekniveau van EUR 413 miljard in de twaalf maanden tot en met juli. Ook de daling van langerlopende financiële passiva (met uitzondering van eigen vermogen) heeft in het derde kwartaal weer bijgedragen aan de geldcreatie; deze bijdrage werd in oktober nog groter. Daar staat tegenover dat banken hun kapitaal in het derde kwartaal en in oktober verder hebben versterkt, wat heeft geleid tot een verdere instroom van eigen vermogen. De belangrijkste activa van MFI’s zijn in oktober nog verder afgenomen. Zo zijn de belangrijkste activa van MFI’s in de drie maanden tot en met oktober met EUR 119 miljard gedaald, ten opzichte van een afname met EUR 21 miljard in de voorgaande drie maanden. Deze sterkere afname werd hoofdzakelijk veroorzaakt door een grotere terugval in niet-probleemlanden. Wat de activacategorieën betreft, was de terugval van de belangrijkste activa vooral te wijten aan
22
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
een aanzienlijke afname van de interbancaire kredietverlening en een daling van de bancaire kredietverlening aan de particuliere sector, die deels werden gecompenseerd door een stijging van de kredietverlening aan de overheid. Per saldo bevestigen de monetaire ontwikkelingen in de periode tot en met oktober dat er sprake is van een algemene zwakte van de geld- en kredietdynamiek in een klimaat van lage inflatie, hoewel er sinds het tweede kwartaal van 2014 aanwijzingen zijn van een omslagpunt.
Grafiek 8 Belangrijkste componenten van M3 (mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) M1 overige kortlopende deposito’s verhandelbare instrumenten 25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
B ELANGRI J KSTE CO M P ONENTEN VAN M 3 -5 -5 De twaalfmaands groei van M3 is in het derde -10 -10 kwartaal en in oktober wederom hoofdzake-15 -15 lijk bepaald door de ontwikkelingen in M1. -20 -20 Vanwege het zeer lage rendement op mone2004 2006 2008 2010 2012 2014 taire activa gaven geldaanhoudende instellinBron: ECB. gen wederom de voorkeur aan girale deposito’s boven de overige deposito’s die deel uitmaken van M3. De aanhoudende verschuiving naar girale deposito’s is een aanwijzing dat fragmentarische berichten dat over grote zakelijke deposito’s een negatieve rente wordt berekend, klanten er nog niet toe hebben aangezet om grote bedragen over te hevelen naar termijndeposito’s met zeer korte looptijden. Vandaar dat de eng gedefinieerde geldhoeveelheid (M1) de enige component was die een positieve bijdrage heeft geleverd aan de twaalfmaands groei van M3 (zie Grafiek 8). De negatieve bijdrage door andere kortlopende deposito’s (M2 - M1) is in het derde kwartaal gestabiliseerd, alvorens in oktober negatiever te worden. De negatieve bijdrage van verhandelbare instrumenten (M3 - M2) nam daarentegen verder af. Wat de individuele componenten van M3 betreft, is het twaalfmaands groeitempo van M1 op kwartaalbasis verder toegenomen van 5,3% in het tweede kwartaal naar 5,8% in het derde kwartaal en 6,2% in oktober (zie Tabel 4). Dat was de weerslag van een toename in girale deposito’s, die in het derde kwartaal hoofdzakelijk voor rekening kwam van huishoudens (en in mindere mate van niet-financiële vennootschappen). In oktober droegen ook niet-monetaire financiële intermediairs bij aan deze instroom, met uitzondering van verzekeraars en pensioenfondsen (OFI’s). De twaalfmaands groei van de chartale geldomloop is met 5,7% in het derde kwartaal min of meer stabiel gebleven, vergeleken met 5,6% in het tweede kwartaal, en bedroeg 5,6% in oktober. De groei in andere kortlopende deposito’s is afgenomen; de negatieve twaalfmaands groei bedroeg respectievelijk -1,7% en -2,1% in het derde kwartaal en in oktober, terwijl de twaalfmaands groei van verhandelbare instrumenten wederom minder negatief was: van -12,4% in het tweede kwartaal naar -6,8% in het derde kwartaal en -1,0% in oktober. Wat overige kortlopende deposito’s betreft, is de uitstroom voor kortlopende termijndeposito’s (deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar) in oktober weer toegenomen, met een twaalfmaands groei van -4,9% (vergeleken met -4,3% in het derde kwartaal en -5,4% in het tweede kwartaal). De twaalfmaands groei van kortlopende spaartegoeden (deposito’s met ECB Maandbericht December 2014
23
een opzegtermijn tot en met drie maanden) is verder afgenomen tot 0,2% in oktober en 0,3% in het derde kwartaal (ten opzichte van 0,7% in het tweede kwartaal). Deze algemene ontwikkelingen werden wederom voor een groot deel bepaald door de uitzonderlijk lage rendementen vergeleken met andere beleggingsvormen met langere looptijden, terwijl geldaanhoudende instellingen vanwege het zeer lage rendement op monetaire activa (met name in oktober) de voorkeur gaven aan girale deposito’s boven overige deposito’s die deel uitmaken van M3.
Grafiek 9 Kortlopende deposito’s en repo’s (mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalender effecten gecorrigeerd) nietfinanciële vennootschappen huishoudens financiële intermediairs totaal 35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
Wat de ontwikkelingen van de verhandelbare instrumenten betreft, is het twaalfmaands 0 0 mutatietempo van repo’s in het derde kwartaal -5 -5 uitgekomen op 4,6% ten opzichte van -5,8% -10 -10 2004 2006 2008 2010 2012 2014 in het tweede kwartaal, alvorens in oktober verder te stijgen tot 10,2%. Het twaalfmaands Bron: ECB. Toelichting: MFIsector m.u.v. het Euro systeem. mutatietempo van aandelen/participaties in geldmarktfondsen is ook duidelijk toegenomen van -9,2% in het tweede kwartaal tot -4,8% in het derde kwartaal, alvorens in oktober uit te komen op +1,0%. Het twaalfmaands mutatietempo van kortlopende schuldbewijzen van MFI’s van de geldaanhoudende sector (met een oorspronkelijke looptijd van maximaal twee jaar) is daarentegen met -26,6% in het derde kwartaal en -21,8% in oktober sterk negatief gebleven ten opzichte van 30,7% in het tweede kwartaal. Waarschijnlijk hebben risico/rendementsoverwegingen en een grotere liquiditeitsvoorkeur beleggers ertoe aangezet minder gelden van M3 over te hevelen naar hoger renderende activa. Desalniettemin blijft het rendement op in M3 begrepen verhandelbare instrumenten nog altijd laag. Dit is een aanwijzing dat de zoektocht van beleggers naar rendement nog steeds een belangrijke aanjager is, zij het dat deze minder belangrijk is dan in voorgaande kwartalen. Tegelijkertijd worden banken er in het kader van de Bazel III-regelgeving nog steeds toe aangezet om hun financiering via bankdeposito’s te versterken, hetgeen bijdraagt aan de geringe uitgifte van schuldbewijzen van MFI’s. Waarschijnlijk zijn ook langlopende middelen verkregen via de TLTRO’s in september deels aangewend om deze bronnen van bankfinanciering te vervangen. 5
5
De twaalfmaands groei van het totaal aan M3-deposito’s – met inbegrip van alle kortlopende deposito’s en repo’s – is toegenomen van 1,7% in het tweede kwartaal tot 2,3% in het derde kwartaal, alvorens in oktober verder te stijgen tot 2,5% (zie Grafiek 9). Huishoudens leverden opnieuw de grootste bijdrage aan deze groei, hoewel de twaalfmaands groei van door huishoudens aangehouden M3-deposito’s historisch laag bleef (2,1% in oktober). De twaalfmaands groei van M3-deposito’s aangehouden door niet-financiële vennootschappen is daarentegen gedaald van 5,9% in het tweede kwartaal en het derde kwartaal naar 4,8% in oktober (maar bleef hoog). Zowel huishoudens als niet-financiële vennootschappen hadden de neiging om binnen M3 aangehouden gelden te blijven overhevelen naar girale deposito’s – de meest liquide component van M3-deposito’s. Dit was waarschijnlijk het gevolg van een brede voorkeur voor meer liquiditeit vanwege de lage rente, alsook van de potentiële onzekerheid bij ondernemingen over
24
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
de beschikbaarheid van financiering (vooral vanwege eisen in het kader van Bazel III ten aanzien van kredietfaciliteiten). De kwaliteit van de maandelijkse toename in M3-deposito’s was in oktober echter anders dan in de voorgaande maanden. Deze toename vloeide namelijk hoofdzakelijk voort uit een stijging van de door niet-monetaire financieel intermediairs aangehouden deposito’s, terwijl de ontwikkelingen in de door huishoudens en niet-financiële vennootschappen aangehouden M3-deposito’s voornamelijk voortkwamen uit een verschuiving binnen M3 in de vorm van overheveling naar meer liquide componenten. B ELANGRI J KSTE TEGEN P OSTEN VAN M 3 Wat de tegenposten van M3 betreft, droeg de sterkere uitstroom van langerlopende financiële passiva bij aan de groei van M3 in het derde kwartaal en in oktober; dat deed ook een afname van het dempende effect van de krimp in de kredietverlening. Tegelijkertijd is de bijdrage aan de jaarlijkse groei van de ruime geldhoeveelheid door externe bronnen van geldcreatie in de verslagperiode afgenomen. Het twaalfmaands mutatietempo van de kredietverlening van MFI’s aan de overheid is in het derde kwartaal verder gedaald (tot -1,5% vergeleken met -1,3% in het tweede kwartaal), maar veerde vervolgens op tot -0,1% in oktober (zie Tabel 4). Intussen zette het geleidelijke herstel van de twaalfmaands groei van de kredietverlening door MFI’s aan de particuliere sector door; deze groei ging van -2,5% in het tweede kwartaal en -2,0% in het derde kwartaal naar -1,7% in oktober. Wat de componenten van deze groei betreft, is het twaalfmaands mutatietempo van effecten met uitzondering van aandelen sterk negatief gebleven: 8,0% in oktober ten opzichte van -7,8% in het derde kwartaal en -8,1% in het tweede kwartaal. De twaalfmaands groei van aandelen en deelnemingen is in oktober gestegen tot 2,5%, ten opzichte van 2,1% in het derde kwartaal en 0,1% in het tweede kwartaal. Gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties is het twaalfmaands mutatietempo van aan de particuliere sector verstrekte leningen gestegen tot -0,5% in oktober vergeleken met -0,9% in het derde kwartaal en 1,5% in het tweede kwartaal. Op sectorniveau is de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan huishoudens in het derde kwartaal en in oktober wederom licht toegenomen en bleef deze matig positief, terwijl de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan zowel niet-financiële vennootschappen als niet-monetaire financieel intermediairs negatief bleef (hoewel bij beide sectoren sprake was van een stijging). De ontwikkelingen in alle drie sectoren kwamen voor in alle landen van het eurogebied. De twaalfmaands groei van door MFI’s aan huishoudens verstrekte leningen (gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties) is de afgelopen kwartalen min of meer stabiel gebleven (zij het dat de toename fractioneel was); deze kwam uit op 0,6% in oktober vergeleken met 0,5% in het derde kwartaal en 0,4% in het tweede kwartaal. Het totaal van de verstrekte leningen uit hoofde van consumptief krediet en overige kredietverlening aan huishoudens is in het derde kwartaal en in oktober nagenoeg onveranderd gebleven. Woninghypotheken leverden in het derde kwartaal en in oktober daarentegen een positieve bijdrage. Dit komt overeen met aanwijzingen uit de enquête naar de bancaire kredietverlening en de ontwikkeling van de huizenprijzen, waaruit blijkt dat de markt voor woninghypotheken geleidelijk opveert. Het twaalfmaands mutatietempo van door MFI’s aan niet-financiële vennootschappen verstrekte leningen (gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties) heeft zich verder hersteld (maar bleef negatief) tot -1,6% in oktober, ten opzichte van -2,1% in het derde kwartaal en -2,7% in het tweede kwartaal. Dit was het gevolg van de grotere invloed van leningen met een ECB Maandbericht December 2014
25
Grafiek 10 M3 en de langerlopende financiële passiva van de MFI’s
Grafiek 11 Tegenposten van M3
(mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalender effecten gecorrigeerd)
(twaalfmaands stromen; EUR miljard; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd)
M3 langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves)
kredietverlening aan de private sector (1) kredietverlening aan de overheid (2) netto externe activa (3) langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) (4) overige tegenposten (m.i.v. kapitaal en reserves) (5) M3
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
-4
-6
-6
-8
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bron: ECB.
-8
1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800
Bron: ECB. Toelichting: M3 is alleen als referentie opgenomen (M3 = 1+2+3–4+5). De langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) zijn met een omgekeerd teken opgenomen, omdat zij passiva van de MFI-sector vormen.
korte looptijd. Op langere termijn bezien komen de ontwikkelingen in de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen in oktober overeen met de verwachting dat zich in het tweede kwartaal van 2014 een omslag heeft voorgedaan in de jaarlijkse dynamiek van dergelijke kredieten. Tegelijkertijd kan worden gesteld dat de maandelijkse stromen zich hebben gestabiliseerd op een laag, maar negatief niveau (met name voor probleemlanden). Breder gezien werd de bancaire kredietverlening in het eurogebied nog steeds gedrukt door vraag- en aanbodfactoren, zij het met aanzienlijke verschillen tussen landen. De fragmentatie van de financiële markten langs nationale lijnen zorgt in sommige landen nog steeds voor de hoge financieringskosten voor de niet-financiële sector, met als gevolg lagere bestedingen in de particuliere sector en lagere investeringen. Daarnaast zorgt mogelijk ook de noodzaak van schuldafbouw in de particuliere sector in diverse landen voor een lagere kredietvraag. Ten slotte hebben ondernemingen vanwege de beperkte beschikbaarheid van bancaire financiering in sommige landen in toenemende mate hun toevlucht genomen tot alternatieve financieringsbronnen, zoals eigen middelen, en proberen vooral grotere niet-financiële vennootschappen rechtstreeks toegang te krijgen tot kapitaalmarkten (zie Paragraaf 2.6). Bij de overige tegenposten van M3 is het twaalfmaands mutatietempo van langlopende financiële verplichtingen (met uitzondering van eigen vermogen) van MFI’s verder afgenomen tot -4,8% in oktober ten opzichte van -3,4% in zowel het tweede als het derde kwartaal (zie Grafiek 10). Die aanhoudende krimp in langerlopende financiële passiva van MFI’s geeft een extra impuls aan de groei van M3, met name wat betreft verschuivingen van langerlopende deposito’s naar girale deposito’s. Overigens is die terugval in langerlopende schuldbewijzen van MFI’s
26
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 12 Ramingen van de nominale m o n e y g a p 1)
Grafiek 13 Ramingen van de reële m o n e y g a p 1)
(als percentage van het uitstaande bedrag aan M3; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd; december 1998 = 0)
(als percentage van het uitstaande bedrag aan reëel M3; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd; december 1998 = 0)
nominale money gap op basis van officiële M3-cijfers nominale money gap op basis van M3 gecorrigeerd voor het geraamde effect van portefeuilleherschikkingen 2)
reële money gap op basis van officiële M3-cijfers reële money gap op basis van M3 gecorrigeerd voor het geraamde effect van portefeuilleherschikkingen
2)
30
30
25
25
25
25
20
20
20
20
15
15
15
15
10
10
10
10
5
5
5
5
0
0
0 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
0
Bron: ECB. 1) De nominale money gap geeft het verschil weer tussen het werkelijke niveau van M3 en het niveau waarvan sprake zou zijn geweest bij een constante M3-groei in overeenstemming met de referentiewaarde van 4½%, met december 1998 als basisperiode. 2) Ramingen van de omvang van de portefeuilleherschikkingen naar M3 vinden plaats op basis van de alge mene benadering zoals behandeld in het artikel “Monetary analysis in real time” in het Monthly Bulletin van oktober 2004.
-5 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-5
Bron: ECB. 1) De reële money gap geeft het verschil weer tussen het werkelijke niveau van M3, gedefleerd met de HICP, en het gedefleerde niveau van M3 waarvan sprake zou zijn geweest bij een constante nominale M3-groei in overeenstemming met de referentiewaarde van 4½% en een HICP-inflatie conform de door de ECB gehanteerde definitie van prijsstabiliteit, met december 1998 als basisperiode. 2) Ramingen van de omvang van de portefeuilleherschikkingen naar M3 vinden plaats op basis van de algemene bena dering zoals behandeld in het artikel “Monetary anal ysis in real time” in het Monthly Bulletin van oktober 2004.
het gevolg van de afgenomen financieringsbehoeften van banken vanwege schuldafbouw alsook van prikkels om over te stappen op langerlopende middelen van het Eurosysteem die via de TLTRO’s beschikbaar worden gesteld. Voor het netto extern vermogen van MFI’s werd een gematigder instroom opgetekend van EUR 28 miljard in het derde kwartaal en EUR 10 miljard in oktober (zie Grafiek 11). Die kleinere instroom – die volgde op een reeks grote instromen sinds medio 2012 – betekende dat de steun voor de geldgroei minder werd. In de netto externe vermogenspositie van MFI’s in het eurogebied komen de via MFI’s geleide kapitaalstromen van de geldaanhoudende sector en de overdracht van door de geldaanhoudende sector uitgegeven activa tot uitdrukking. Die stromen weerspiegelen zo de afnemende voorkeur van beleggers voor activa uit het eurogebied, zoals bevestigd wordt door onlangs onder beleggers gehouden enquêtes. (Voor nadere bijzonderheden over recente ontwikkelingen op de betalingsbalans voor het eurogebied wordt verwezen naar Kader 1). ALGE M ENE B EOOR D ELING VAN D E M ONETAIRE LI Q U I D ITEIT De in de periode ultimo december 2013-oktober 2014 voor M3 waargenomen zwakke ontwikkelingen hebben per saldo tot een verdere daling van de vóór de financiële crisis in het eurogebied geaccumuleerde monetaire liquiditeit geleid, maar wijzen ook op enige stijging van de reële monetaire liquiditeit in de afgelopen maanden (zie Grafiek 12 en 13). ECB Maandbericht December 2014
27
Kader 1
RECENTE ONTWIKKELINGEN IN DE FINANCIËLE REKENING VAN DE BETALINGSBALANS VOOR HET EUROGEBIED In dit Kader worden de ontwikkelingen in de financiële rekening van de betalingsbalans voor het eurogebied tot en met het derde kwartaal van 2014 geanalyseerd. De onderliggende gegevens zijn samengesteld in overeenstemming met de nieuwe richtlijnen uit de zesde editie van de Balance of Payments and International Investment Position Manual (BPM6) van het IMF. De ECB is in oktober 2014 begonnen met de publicatie van in het kader van de BPM6 verzamelde gegevens over de betalingsbalans voor het eurogebied en de internationale investeringspositie voor de periode vanaf januari 2013. 1 In de eerste negen maanden van 2014 stond tegenover het overschot op de lopende rekening van het eurogebied een totale netto financiële uitstroom van circa EUR 200 miljard. Deze uitstroom is grotendeels toe te schrijven aan de netto uitstroom in het overig financieel verkeer (met name deposito's en leningen) van EUR 177 miljard en een netto-uitstroom bij financiële derivaten van EUR 25 miljard. Het saldo van de directe investeringen en het effectenverkeer kwam in de buurt van de nul uit (zie de Tabel). Belangrijkste posten op de financiële rekening van de betalingsbalans voor het euro gebied (EUR miljard; niet voor seizoen gecorrigeerde gegevens) Driemaands gecumuleerde cijfers 2014 2014 juni Activa Passiva Financiële rekening Directe investeringen en effectenverkeer tezamen Directe investeringen Effectenverkeer Aandelen en participaties in beleggingsfondsen Schuldbewijzen langlopend kortlopend Overig financieel verkeer Netto financiële derivaten Reserves Waarvan: MFI’s Directe investeringen Effectenverkeer Aandelen en participaties in beleggingsfondsen Schuldbewijzen Overig financieel verkeer
september Saldo
Activa Passiva
82,8
1)
Negenmaands gecumuleerde cijfers 2013 2014 september Saldo
Activa Passiva
september Saldo
37,5
Activa Passiva
283,3
Saldo 202,4
127,7 -24,9 152,6
162,6 -29,1 191,7
-34,9 4,2 -39,1
136,1 43,3 92,8
83,7 24,2 59,5
52,4 19,1 33,3
510,8 303,7 207,2
462,1 281,7 180,4
48,7 21,9 26,8
341,7 27,2 314,5
342,6 -34,9 377,5
-1,0 62,0 -63,0
65,0 87,5 71,5 16,0 47,7
110,4 81,3 60,8 20,4 -54,0
-45,3 6,3 10,7 -4,4 101,7 15,7
14,1 78,7 53,5 25,2 11,1
63,1 -3,7 16,6 -20,3 28,2
-49,0 82,3 36,8 45,5 -17,2 3,4
124,9 82,3 74,6 7,7 -6,0
128,1 52,3 -0,2 52,5 -215,1
-3,2 30,0 74,8 -44,8 209,1 21,1
97,3 217,2 163,4 53,8 299,0
235,8 141,7 137,8 3,9 121,8
-138,5 75,5 25,7 49,8 177,2 24,9
0,3
-1,2
4,4
1,3
4,3 9,5
2,3 29,6
2,1 -20,1
3,6 39,7
1,1 38,7
2,5 1,0
-2,0 -19,6
6,1 -33,7
-8,1 14,0
13,7 39,4
1,9 95,7
11,8 -56,3
-6,2 15,7
20,3 9,3
-26,5 6,4
8,3 31,4
20,5 18,2
-12,2 13,2
35,5 -55,1
-12,2 -21,5
47,7 -33,7
-12,9 52,3
55,5 40,1
-68,5 12,2
58,1 -22,5 80,6 11,1 43,0 -31,9 -51,6 -197,9 146,4 213,1 91,5 121,6 Bron: ECB. Toelichting: Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. 1) Activa (passiva) verwijzen naar netto aankopen door ingezetenen (niet-ingezetenen) van door niet-ingezetenen (ingezetenen) uitgegeven financiële instrumenten. Het saldo betreft activastromen minus passivastromen. 1
28
Zie http://www.ecb.europa.eu/stats/external/bpm6/html/index.en.html voor overige details.
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Het saldo van de directe investeringen en het effectenverkeer verschoof van een nettouitstroom van EUR 49 miljard in de eerste drie kwartalen van 2013 naar een netto-instroom van EUR 1 miljard in de eerste drie kwartalen van 2014. De verschuiving hing samen met de beleggingsstromen: de netto-uitstroom van EUR 27 miljard veranderde in een nettoinstroom van EUR 63 miljard. De eerste drie kwartalen van 2014 werden gekenmerkt door een sterke belangstelling van buitenlandse beleggers voor aandelen en participaties in beleggingsfondsen uit het eurogebied. Per saldo is er voor EUR 236 miljard aangekocht, tegen EUR 128 miljard in dezelfde periode van 2013. Investeringen van ingezetenen van het eurogebied in buitenlandse aandelen en beleggingsfondsen zijn in diezelfde periode gedaald van EUR 125 miljard naar EUR 97 miljard. Bij schuldbewijzen was sprake van een aanzienlijke toename van de grensoverschrijdende beleggingsactiviteit in het eurogebied, zowel aan de activa- als aan de passivakant. De netto-verwerving door beleggers in het eurogebied van buitenlandse schuldinstrumenten is gestegen van EUR 82 miljard in de eerste drie kwartalen van 2013 naar EUR 217 miljard in de eerste drie kwartalen van 2014. De netto-aankopen van schuldinstrumenten uit het eurogebied door buitenlandse beleggers stegen van EUR 52 miljard naar EUR 142 miljard doordat zij per saldo langlopende schuldbewijzen uit het eurogebied aankochten. De netto uitstroom uit hoofde van het overig financieel verkeer daalde van EUR 209 miljard in de eerste drie kwartalen van 2013 naar EUR 177 miljard in de vergelijkbare periode van 2014. Zowel aan de activa- als aan de passiva-kant veranderde de stroom van richting, waaruit blijkt dat de MFI’s binnen en buiten het eurogebied de repatriëring van beleggingen uit het buitenland en het eurogebied hebben gestaakt en dat zij hun grensoverschrijdende posities aanzienlijk hebben vergroot. Dit wijst op voortgaande normalisering van de door MFI’s in het eurogebied verrichte grensoverschrijdende transacties. In de eerste drie kwartalen van 2014 had de toename van de netto externe vermogenspositie van MFI’s in het eurogebied een positieve uitwerking op de liquiditeit in het eurogebied, wat deels terug was te zien in het beloop van het ruim gedefinieerde monetaire aggregaat M3. Zoals blijkt uit de monetaire opstelling van de betalingsbalans was de toename van de netto externe vermogenspositie van MFI’s gedurende deze periode hoofdzakelijk het gevolg van transacties van niet MFI’s in verband met het overschot op de lopende rekening van het eurogebied. De netto-instroom uit hoofde van het effectenverkeer van niet-MFI's was vrijwel in evenwicht. Het saldo van directe investeringen en effectenverkeer samen liet het derde kwartaal van 2014 een netto-uitstroom van EUR 52 miljard zien, in vergelijking met een netto-instroom van EUR 35 miljard in het voorgaande kwartaal (zie Grafiek). Deze verschuiving had te maken met de netto-uitstroom in het effectenverkeer en de toename van de netto-uitstroom uit hoofde van directe investeringen. Binnen het effectenverkeer is de netto-instroom aan aandelen en participaties in beleggingsfondsen licht gestegen van EUR 45 miljard naar EUR 49 miljard. Zowel ingezetenen als niet-ingezetenen verlaagden in het derde kwartaal hun grensoverschrijdende netto-aankopen van aandelen. De netto-uitstroom van schuldbewijzen is tegelijkertijd aanzienlijk toegenomen naar EUR 82 miljard (van EUR 6 miljard in het tweede kwartaal). Buitenlandse beleggers werden netto-verkopers van kortlopende schuldbewijzen uit het eurogebied en hebben daarnaast het tempo van de netto-verwerving van langlopende schuldinstrumenten aanzienlijk vertraagd. Beleggers uit het eurogebied hebben de netto-aankoop van kortlopende schuldbewijzen in het buitenland verhoogd van EUR 16 miljard naar EUR 25 miljard. De netto-verwerving van langetermijnschuldinstrumenten uit het buitenland nam daarentegen af van EUR 72 miljard tot EUR 54 miljard. De daaruit voortvloeiende netto uitstroom uit kortlopende schuldinstrumenten heeft wellicht te maken ECB Maandbericht December 2014
29
met het teruglopende rendement op de geldmarkten in het eurogebied.
Directe investeringen en effectenverkeer tezamen
In het derde kwartaal van 2014 hebben niet-ingezetenen van het eurogebied hun netto-aankopen van aandelen en schuldbewijzen die zijn uitgegeven door MFI’s in het eurogebied verhoogd naar EUR 39 miljard. MFI’s in het eurogebied hebben per saldo meer buitenlandse effecten verworven, wat een verdere indicatie is van de geleidelijke normalisering van de MFI-sector in het eurogebied. Het overig financieel verkeer liet een netto-instroom zien in het derde kwartaal: MFI’s in het eurogebied vertraagden het tempo van de deelnemingen in het buitenland terwijl buitenlandse beleggers de deelnemingen in deposito’s en geldleningen bij MFI’s in het eurogebied juist verhoogden.
(EUR miljard; driemaands som van netto kwartaalstromen) aandelen en participaties in beleggingsfondsen langlopende schuldbewijzen kortlopende schuldbewijzen directe investeringen totaal 150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150 -150 maart mei juli sept. nov. jan. maart mei juli sept. 2013 2014 Bron: ECB. Toelichting: Netto stromen betreffen activastromen minus passivastromen.
Volgens sommige monetaire liquiditeitsindicatoren van de ECB is een aanzienlijk deel van de vóór de crisis geaccumuleerde overliquiditeit nu verdwenen. De monetaire liquiditeitsverhoudingen in het eurogebied lijken nu evenwichtiger dan in het verleden. Niet vergeten mag echter worden dat deze indicatoren met omzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd omdat het bepalen van het evenwicht met betrekking tot de aangehouden monetaire activa met aanzienlijke onzekerheid is omgeven. Per saldo is de onderliggende geld- en kredietgroei in het derde kwartaal opgeveerd, maar zwak gebleven. De groei van de ruime geldhoeveelheid is sinds het voorjaar toegenomen, mede dankzij een aanhoudende voorkeur voor monetaire liquiditeit, een sterke daling van langerlopende financiële verplichtingen en een afname van het dempend effect van de kredietkrimp. De gematigde groei van de kredietverlening aan de particuliere sector was wederom het gevolg van cyclische en structurele vraagfactoren, evenals van strenge voorwaarden voor kredietverlening in een aantal landen. Gegevens over de periode tot en met oktober bevestigen echter dat in het tweede kwartaal een omslagpunt is bereikt, in het bijzonder wat betreft kredieten aan niet-financiële vennootschappen. Een belangrijke voorwaarde op middellange termijn voor een duurzame opleving van de kredietverstrekking aan de particuliere sector is dat banken weer risico kunnen nemen en de particuliere sector weer behoefte krijgt aan bankkrediet. Die opleving zal mede worden veroorzaakt door de afname van de onzekerheid na de afronding van de CA door de ECB en de meest recente monetaire beleidsmaatregelen, die ervoor moeten zorgen dat banken meer
30
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Tabel 5 Financiële activa van de niet-financiële sectoren in het eurogebied Uitstaand be drag als percentage van totale financiële activa 1)
Financiële activa Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen, m.u.v. financiële derivaten waarvan: kortlopend waarvan: langlopend Aandelen en deelnemingen, m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen waarvan: genoteerde aandelen waarvan: niet-genoteerde aandelen en deelnemingen Aandelen in beleggingsfondsen Verzekeringstechnische reserves Overige 2) M3
3)
Twaalfmaands groei 2011 2012 2012 2012 2012 2013 2013 2013 2013 2014 III IV I II III IV I IV I II
100 24 5 0 45
2,4 3,1 2,8 14,6 1,5
2,4 4,1 1,1 13,6 -0,3
2,3 3,5 0,9 15,5 -0,8
2,4 3,6 -0,4 15,0 -2,1
2,3 2,3 2,0 1,9 1,5 3,5 2,6 2,9 2,9 2,4 -5,4 -7,8 -10,0 -10,8 -10,0 -7,4 -15,6 -20,8 -25,2 -17,7 -5,2 -6,8 -8,5 -8,9 -9,1
30 6
3,4 2,1
3,5 2,8
3,0 3,4
2,8 0,9
2,1 0,5
2,3 0,3
1,6 2,0
1,5 2,1
25 4 16 21
3,8 -9,0 2,1 2,8
3,7 -6,6 1,8 1,5
3,0 -5,6 1,9 2,2
3,2 -3,1 2,0 2,4
2,4 0,3 2,4 3,5
2,7 1,8 2,6 4,2
1,5 3,4 2,7 3,9
1,6
2,8
3,0
2,8
3,5
2,5
2,4
2014 II
1,5 2,7 -8,0 -8,3 -7,9
1,6 2,8 -8,5 -6,0 -8,7
0,8 1,8
0,3 1,2
0,4 -0,9
1,4 3,6 2,8 3,3
0,6 2,7 2,8 2,9
0,1 1,9 2,8 2,8
0,7 3,5 2,9 3,0
2,0
1,0
1,0
1,6
Bron: ECB. 1) Per ultimo van het laatste kwartaal waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Als gevolg van afronding kunnen zich ver schillen voordoen. 2) Overige financiële activa omvatten leningen en overige vorderingen waarin door niet-financiële vennootschappen verstrekt handelskrediet is begrepen. 3) Per kwartaalultimo. Het monetaire aggregaat M3 omvat mede door niet-MFI’s (d.w.z. de niet-financiële sectoren en niet-monetaire financiële intermediairs) in het eurogebied bij MFI’s in het eurogebied en de centrale overheid aangehouden monetaire instrumenten.
kredieten verstrekken en gunstige financieringscondities voor banken in de kredietvoorwaarden verwerken.
2 . 2 B ELEGGINGEN VAN D E NIET- FINANCIËLE SECTOR EN INSTIT U TIONELE B ELEGGERS De twaalfmaands groei van de beleggingen door de niet-financiële sectoren is in het tweede kwartaal van 2014 licht toegenomen. Zwakke economische omstandigheden en een tegenvallende ontwikkeling van het besteedbaar inkomen verklaren voor een deel de zwakke groei van de beleggingen. De twaalfmaands groei van beleggingen door verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen is in het tweede kwartaal van 2014 gestegen. In het derde kwartaal tekenden beleggingsfondsen wederom een aanzienlijke instroom op, met name in de obligatiemarkt. NIET- FINANCIËLE SECTOREN In het tweede kwartaal van 2014 (het meest recente kwartaal waarover integrale gegevens over de rekeningen in het eurogebied beschikbaar zijn) is de twaalfmaands groei van de totale beleggingen door de niet-financiële sector iets gestegen van 1,5% in het eerste kwartaal van het jaar naar 1,6% (zie Tabel 5). Zwakke economische omstandigheden en een tegenvallende ontwikkeling van het besteedbaar inkomen verklaren voor een deel de zwakke groei van de beleggingen. Uit een opsplitsing naar financieel instrument blijkt dat de twaalfmaands groei van beleggingen in schuldbewijzen (exclusief financiële derivaten) in het tweede kwartaal enigszins is afgenomen. Een opsplitsing naar sector (zie Grafiek 14) laat zien dat de twaalfmaands groei van beleggingen in financiële activa door huishoudens en niet-financiële vennootschappen in het tweede kwartaal is gedaald, terwijl de twaalfmaands groei van beleggingen door de overheid verder toenam. Voor meer informatie over ontwikkelingen in de financiële stromen en balansen van de niet-financiële particuliere sector wordt verwezen naar Paragraaf 2.6 en 2.7. ECB Maandbericht December 2014
31
Grafiek 14 Financiële activa van nietfinanciële sectoren
Grafiek 15 Financiële activa van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten)
(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten)
totale overheid niet-financiële vennootschappen huishoudens niet-financiële sectoren
schuldbewijzen m.u.v. financiële derivaten genoteerde aandelen nietgenoteerde aandelen en deelnemingen aandelen in beleggingsfondsen overige 1) totaal financiële activa
6
6
5
5
4
4
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
3
3
2
2
1
1
1
1
0 -1 2004
0 2006
2008
2010
2012
2014
-1
Bron: ECB.
INSTIT U TIONELE B ELEGGERS De twaalfmaands groei van beleggingen door verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen is in het tweede kwartaal van 2014 naar 3,6% gestegen, ten opzichte van 3,0% in het voorgaande kwartaal (zie Grafiek 15). Uit een opsplitsing naar financieel instrument blijkt dat deze positieve twaalfmaands groei met name het gevolg is geweest van beleggingen in schuldbewijzen en aandelen van beleggingsfondsen. Volgens gegevens over beleggingsfondsen die al beschikbaar zijn voor het derde kwartaal van 2014 is er bij beleggingsfondsen uit het eurogebied (met uitzondering van geldmarktfondsen) sprake van een kwartaalinstroom van EUR 173 miljard. Deze instroom was EUR 25 miljard lager dan in het voorgaande kwartaal. Een opsplitsing van transacties naar soort belegging laat zien dat de instroom in obligatiefondsen in totaal EUR 73 miljard bedraagt; dat is ongeveer EUR 17 miljard hoger dan in het vorige kwartaal. Dit is goed voor het leeuwendeel van de totale kwartaalinstroom in beleggingsfondsen uit het eurogebied in het
32
9
ECB Maandbericht December 2014
0
0
-1
-1
-2 2004
2006
2008
2010
2012
2014
-2
Bron: ECB. 1) Met inbegrip van leningen, deposito’s, verzekerings technische reserves en overige vorderingen.
Grafiek 16 Netto inleg per jaar bij geldmarkt- en beleggingsfondsen (EUR miljard) geldmarktfondsen aandelenfondsen 1) obligatiefondsen 1) gemengde fondsen 1) overige fondsen 1), 2) 300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150
-200 2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-200
Bronnen: ECB en EFAMA. 1) Tot het eerste kwartaal van 2009 worden de kwartaalstroomramingen verkregen uit de niet-geharmoniseerde beleggingsfondsstatistieken van de ECB, berekeningen van de ECB op basis van door EFAMA aangeleverde nationale gegevens, en ramingen van de ECB. 2) Met inbegrip van vastgoedfondsen, hedgefondsen en niet elders geclassificeerde fondsen.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 17 Geldmarktrente
Grafiek 18 Driemaands EUREPO, EURIBOR en daggeldrenteswap
(procenten per jaar; ecart in procentpunten; daggegevens)
(procenten per jaar; daggegevens) driemaands EUREPO driemaands daggeldrenteswap driemaands EURIBOR
eenmaands EURIBOR (links) driemaands EURIBOR (links) twaalfmaands EURIBOR (links) ecart tussen twaalfmaands en eenmaands EURIBOR (rechts)
2,50 2,25 2,00 1,75 1,50 1,25 1,00 0,75 0,50 0,25
1,50
2,0
2,0
1,25
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
1,00 0,75 0,50 0,25
0,00 0,00 juli nov. maart juli nov. maart juli nov. maart juli nov. 2011 2012 2013 2014 Bronnen: ECB en Thomson Reuters.
-0,5 mei nov. 2011
mei nov. 2012
mei nov. 2013
-0,5 mei nov. 2014
Bronnen: ECB, Bloomberg en Thomson Reuters.
derde kwartaal. Aandelenfondsen en gemengde fondsen tekenden een instroom op van respectievelijk EUR 25 miljard en EUR 54 miljard, terwijl geldmarktfondsen in het derde kwartaal een bescheiden instroom van EUR 14 miljard noteerden (zie Grafiek 16).
2 . 3 GEL D M ARKTRENTE Na de besluiten van de Raad van Bestuur in september is de geldmarktrente in de periode ultimo augustus-begin december 2014 over het geheel genomen iets verder gedaald, met slechts een tijdelijke onderbreking in de vorm van volatiliteit rond het einde van de maand. Intussen nam de overliquiditeit iets af omdat een afname van de lopende open-markttransacties slechts deels werd gecompenseerd door een licht gedaalde absorptie door autonome factoren. De ongedekte geldmarktrente is in de periode ultimo augustus-begin december 2014 over de hele linie gedaald. De eenmaands, driemaands, zesmaands en twaalfmaands EURIBOR verloor respectievelijk 5, 8, 9 en 11 basispunten en kwam op 3 december uit op respectievelijk 0,02%, 0,08%, 0,18% en 0,33%. De grootste dalingen van de ongedekte geldmarktrente deden zich voor na de vergadering van de Raad van Bestuur op 4 september, toen besloten werd de basisrente van de ECB te verlagen en activa van de niet-financiële particuliere sector aan te kopen. Na deze dalingen vertoonde de ongedekte geldmarktrente zeer weinig volatiliteit gedurende de rest van de verslagperiode (zie Grafiek 17). De ecart tussen de twaalfmaands en de eenmaands EURIBOR – een graadmeter voor de helling van de geldmarktrendementscurve – is gedurende de verslagperiode licht afgenomen en bedroeg op 3 december circa 31 basispunten. De rentevoet zoals impliciet begrepen in de prijzen van driemaands EURIBOR-futures met vervaldata in december 2014 en maart, juni en september 2015 is ook licht gedaald met circa 4 tot ECB Maandbericht December 2014
33
6 basispunten ten opzichte van het niveau per eind augustus en kwam op 3 december uit op circa 0,08% voor alle looptijden (zie Grafiek 19). De onzekerheid op de markten, zoals afgemeten aan de impliciete volatiliteit afgeleid van kortlopende opties op driemaands EURIBOR-futures, is iets afgenomen na de besluiten die de Raad van Bestuur op 4 september heeft genomen, maar kwam aan het einde van de verslagperiode weer op het niveau van eind augustus uit (zie Grafiek 20). De driemaands EONIA-swaprente was gedurende het grootste deel van de verslagperiode licht negatief; de grootste dalingen deden zich voor na de septembervergadering van de Raad van Bestuur. Deze rente werd door de afnemende overliquiditeit licht positief in oktober, maar werd vervolgens weer licht negatief; op 3 december sloot de EONIA-swaprente net onder nul. Daardoor bedroeg de ecart tussen de driemaands EURIBOR en de driemaands EONIA-swaprente op 3 december 8 basispunten, een daling van 8 basispunten ten opzichte van het niveau vóór 4 september (zie Grafiek 18). Onder invloed van de heersende overliquiditeit fluctueerde de EONIA binnen een smalle bandbreedte rond nul. Zowel in september als in oktober deden zich dalingen voor in de overliquiditeit, die kleine stijgingen van de EONIA veroorzaakten. Deze kleine stijgingen zijn vervolgens tenietgedaan door een nieuwe toename van de overliquiditeit; daardoor werd de EONIA weer licht negatief (zie Grafiek 21). Als gevolg van de toegenomen liquiditeitsvraag werden rond het einde van de maand uitschieters van de EONIA waargenomen. De ECB bleef liquiditeiten verschaffen via herfinancieringstransacties met looptijden van een week en van drie maanden. Al deze transacties zijn uitgevoerd als vaste rentetenders met vol-
Grafiek 19 Driemaands rentetarieven en de rente op futures-contracten in het eurogebied
Grafiek 20 Impliciete volatiliteiten met constante looptijden afgeleid van opties op driemaands EURIBOR-futures
(procenten per jaar; daggegevens)
(procenten per jaar; daggegevens) driemaands constante looptijd zesmaands constante looptijd negenmaands constante looptijd twaalfmaands constante looptijd
driemaands EURIBOR rente op futures-contracten op 29 augustus 2014 rente op futures-contracten op 3 december 2014 2,00
2,00
1,75
1,75
1,50
1,50
1,25
1,25
1,00
1,00
0,75
0,75
0,50
0,50
0,25
0,25
0,00 juli jan 2011
juli jan 2012
juli jan 2013
juli jan juli 2014 2015
0,00
Bron: Thomson Reuters. Toelichting: Driemaands futures-contracten voor levering aan het eind van het lopende kwartaal en de volgende drie kwartalen, zoals op Liffe genoteerd.
34
ECB Maandbericht December 2014
0,30
0,30
0,25
0,25
0,20
0,20
0,15
0,15
0,10
0,10
0,05
0,05
0,00
juli jan juli jan 2010 2011
juli jan 2012
juli jan juli 2013 2014
0,00
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: Deze maatstaf wordt berekend in twee stappen. Allereerst worden de impliciete volatiliteiten afgeleid van opties op driemaands EURIBOR-futures omgezet door deze uit te drukken in termen van prijzen in plaats van rendementen. Vervolgens worden de daaruit resulterende impliciete volatiliteiten, die een constante looptijd kennen, omgezet naar data met een constante resterende looptijd.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 21 ECB-rentetarieven en de daggeldrente
ledige toewijzing. Op 18 september heeft de ECB bovendien haar eerste gerichte langerlopende herfinancieringstransactie (TLTRO) uit, waarbij EUR 82,6 miljard werd toegewezen (zie ook Kader 2).
(procenten per jaar; daggegevens) vaste rente bij basisherfinancieringstransacties depositorente daggeldrente (EONIA) marginale beleningsrente
De periode tussen het begin van de negende aanhoudingsperiode van het jaar (10 september) en 3 december werd gekenmerkt door een 2,0 2,0 afname van de overliquiditeit, met name als gevolg van een daling van de lopende openmarkttransacties. De daling van de lopende 1,5 1,5 open-markttransacties was voornamelijk te wijten aan aanhoudende vervroegde aflossing 1,0 1,0 van de driejaars langerlopende herfinancieringstransacties (LTRO’s) en werd slechts 0,5 0,5 deels gecompenseerd door de eerste TRTRO en een iets lagere absorptie door autonome factoren. De overliquiditeit schommelde tus0,0 0,0 sen EUR 70,9 miljard en EUR 159,1 miljard en bedroeg in de verslagperiode gemiddeld -0,5 -0,5 EUR 111,3 miljard (een daling ten opzichte juli jan juli jan juli jan juli van de EUR 130,9 miljard in de voorgaande 2011 2012 2013 2014 drie aanhoudingsperiodes). Op 3 december Bronnen: ECB en Thomson Reuters. bedroeg het liquiditeitsoverschot EUR 115,7 miljard. Het dagelijks beroep op de depositofaciliteit bedroeg gemiddeld EUR 27,7 miljard, terwijl de tegoeden in rekening-courant voor zover die de reserveverplichtingen te boven gaan gemiddeld EUR 83,8 miljard bedroegen en het beroep op de marginale beleningsfaciliteit gemiddeld EUR 0,2 miljard bedroeg. Tot dusverre hebben tegenpartijen vrijwillig EUR 719,8 miljard afgelost van de EUR 1.018,7 miljard die in de twee driejaars LTRO’s werd verkregen. 2,5
2,5
Kader 2
LIQUIDITEITSVERHOUDINGEN EN MONETAIRE BELEIDSTRANSACTIES VAN WOENSDAG 13 AUGUSTUS TOT DINSDAG 11 NOVEMBER 2014 In dit Kader wordt een beschrijving gegeven van de monetaire beleidstransacties van de ECB in de reserveaanhoudingsperiodes die eindigden op 9 september, 7 oktober en 11 november 2014, dat wil zeggen de achtste, negende en tiende reserveaanhoudingsperiode van dit jaar. Op 4 september heeft de ECB de rente op de basisherfinancieringstransacties met 10 basispunten verlaagd tot 0,05%, met ingang van de transactie die aan het begin van de reserveaanhoudingsperiode op 10 september werd verrekend. Tegelijkertijd verlaagde de ECB het rente tarief op de marginale beleningsfaciliteit en op de depositofaciliteit met 10 basispunten naar respectievelijk 0,30% en 0,20%. De Raad van Bestuur heeft verder op 4 september een nieuw aankoopprogramma voor gedekte obligaties ('covered bond purchase programme 3' - CBPP3) ECB Maandbericht December 2014
35
Liquiditeitssituatie in het Eurosysteem
13 aug. t/m 11 nov.
14 mei t/m 12 aug.
Tiende aanhoudingsperiode
Negende aanhoudingsperiode
Achtste aanhoudingsperiode
Passiva – liquiditeitsbehoefte (gemiddelden; EUR miljard) Autonome liquiditeitsfactoren Bankbiljettencirculatie Overheidsdeposito’s Overige autonome factoren
1.561,4 972,3 73,8 515,3
(+3,2) (+12,7) (-29,9) (+20,4)
1.558,2 959,6 103,7 494,9
196,3 105,4 27,1
(-9,6) (+0,9) (+1,6)
205,9 104,5 25,5
0,0
(-47,1)
47,1
1.560,1 971,3 78,4 510,4
(+17,2) (-0,5) (+12,2) (+5,5)
1.542,9 971,8 66,2 504,9
(-17,3) (+4,1) (-26,2) (+4,8)
188,3 (-4,4) 105,7 (+0,4) 31,0 (+6,7)
192,6 105,3 24,3
(-17,5) (+0,1) (-1,0)
210,1 105,2 25,2
(-0,1) (+1,5) (+0,6)
0,0 (+0,0)
0,0
(+0,0)
0,0
(+0,0)
1.577,2 973,6 76,1 527,5
(+17,1)) (+2,3) (-2,3) (+17,2)
Monetairbeleidsinstrumenten Lopende rekeningen Reserveverplichtingen Depositofaciliteit Liquiditeitsverkrappende ‘fine-tuning’-transacties
Activa – liquiditeitsvoorziening (gemiddelden; EUR miljard) Autonome liquiditeitsfactoren Netto extern vermogen Netto activa luidend in euro
1.087,5 554,6 532,9
(+37,4) (+12,7) (+24,7)
1.050,2 541,9 508,2
1.,095,4 562,0 533,5
(+10,1) (+9,9) (+0,3)
1.085,3 552,1 533,2
(+5,4) (+4,3) (+1,2)
1.079,9 547,8 532,0
(+8,3) (+0,2) (+8,1)
697,4 502,7 102,3
(-42,2) (-28,4) (-18,6)
739,6 531,1 121,0
701,1 507,7 95,2
(+9,3) (+10,5) (-3,7)
691,8 497,1 98,9
(-6,6) (-4,9) (-15,8)
698,4 502,1 114,7
(-25,1) (-19,2) (+8,1)
0,0
(-13,0)
25,8
(-7,6)
13,0 33,4
0,0 26,3
(+0,0) (+1,6)
0,0 24,7
(+0,0) (-1,7)
0,0 26,4
(+0,0) (-5,7)
330,1
(-80,8)
410,8
303,6
(-28,6)
332,2
(-28,8)
361,0
(-21,6)
44,5 194,7
(+44,5) (-13,8)
0,0 208,5
82,6 193,4
(+41,3) (-1,3)
41,3 194,7
(+41,3) (-1,7)
0,0 196,3
(+0,0) (-5,8)
31,9
(-3,1)
35,0
30,9
(-1,3)
32,2
(-0,7)
32,9
(-0,5)
13,6
(-0,5)
14,1
13,4
(-0,3)
13,6
(-0,2)
13,8
(-0,1)
1,1
(+1,1)
0,0
2,8
(+2,8)
0,0
(+0,0)
0,0
(+0,0)
148,1
(-11,3)
159,4
146,3
(-2,5)
148,8
(-0,8)
149,6
(-5,2)
0,0 0,2
(+0,0) (+0,0)
0,0 0,2
0,0 0,3
(+0,0) (+0,1)
0,0 0,2
(+0,0) (+0,0)
0,0 0,2
(+0,0) (-0,1)
(+7,2) (+6,9) (+1,9) (-16,4)
580,5 475,1 111,4 39,9
(+12,0) (+11,9) (-18,6) (+28,0)
568,5 463,2 130,0 11,9
(-25,4) (-25,7) (+0,4) (-23,6)
0,05 (+0,00) 0,30 (+0,00) -0,20 (+0,00) -0,003 (+0,002)
0,05 0,30 -0,20 -0,005
(-0,10) (-0,10) (-0,10) (-0,021)
0,15 0,40 -0,10 0,016
(+0,00) (+0,00) (+0,00) (-0,022)
Monetairbeleidsinstrumenten Openmarkttransacties Uitgevoerde tendertransacties Basisherfinancieringstransacties Herfinancieringstransacties met een bijzondere termijn Driemaands langerlopende herfinancieringstransacties Driejaars langerlopende herfinancieringstransacties Gerichte langerlopende herfinancieringstransacties Rechtstreeks effectenverkeer Eerste programma voor de aankoop van gedekte obligaties Tweede programma voor de aankoop van gedekte obligaties Derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties Programma voor de effectenmarkten Programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa Marginale beleningsfaciliteit
Overige liquiditeitsgegevens (gemiddelden; EUR miljard) Gezamenlijke liquiditeitsbehoefte Autonome factoren Overliquiditeit Aflossingen op driejaars LTRO’s1)
579,6 474,1 117,8 75,2
(-33,3) (-34,3) (-9,0) (-10,0)
612,9 508,3 126,8 85,2
587,7 482,0 113,3 23,5
Rentebeloop (procenten) Basisherfinancieringstransacties Marginale beleningsfaciliteit Depositofaciliteit Gemiddelde EONIA
0,08 0,33 -0,17 0,002
(-0,10) (-0,18) (-0,10) (-0,099)
0,18 0,51 -0,07 0,101
Bron: ECB. Toelichting: Alle cijfers in de tabel zijn afgerond, waardoor in enkele gevallen het cijfer dat de mutatie ten opzichte van de voorgaande periode aangeeft niet het verschil tussen de voor de twee periodes vermelde afgeronde cijfers vertegenwoordigt (verschil EUR 0,1 miljard). 1) Voor de aflossingen op driejaars langerlopende herfinancieringstransacties (LTRO’s) wordt het totaal in EUR miljard gebruikt in plaats van het gemiddelde.
36
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
geïntroduceerd, naast ook het opkoopprogramma voor door activa gedekte effecten (assetbacked securities – ABS). De ECB is het op 2 oktober 2014 eens geworden over de belangrijkste operationele details van beide programma’s. De aankoop van gedekte obligaties is de tweede helft van oktober gestart; die van ABS begint in het vierde kwartaal van 2014. Tijdens de verslagperiode werden de basisherfinancieringstransacties opnieuw uitgevoerd als vaste rentetenders met volledige toewijzing. Dezelfde procedure bleef in gebruik voor de driemaands langerlopende herfinancieringstransacties. De rente op deze transacties is vastgesteld op het gemiddelde van de basisherfinancieringstransacties gedurende de looptijd van de betreffende langerlopende herfinancieringstransactie. Op 18 september vond de eerste van een serie gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer term refinancing operations - TLTRO’s) plaats. Deze transacties worden uitgevoerd als vaste rentetenders met volledige toewijzing. Het tarief wordt voor de looptijd van de transactie vastgesteld op het rentetarief van de basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem op het moment van de opneming, plus een vaste spread van 10 basispunten. Liquiditeitsbehoefte Tijdens de verslagperiode bedroeg de totale liquiditeitsbehoefte van het bankwezen – gedefinieerd als de som van de autonome factoren en de reserveverplichtingen – gemiddeld EUR 579,6 miljard per dag; EUR 33,3 miljard minder dan het dagelijkse gemiddelde in de voorgaande verslagperiode (van 14 mei tot 12 augustus 2014). 1 De autonome factoren daalden aanzienlijk, met EUR 34,3 miljard naar gemiddeld EUR 474,1 miljard. De reserveverplichtingen zijn licht gestegen met EUR 0,9 miljard naar gemiddeld EUR 105,4 miljard (zie de Tabel). De wijziging van de gemiddelde autonome factoren was het gevolg van een samenspel van wijzigingen in een aantal afzonderlijke componenten. Van de liquiditeitsverruimende factoren nam de post in euro luidende netto activa met EUR 24,7 miljard toe tot gemiddeld EUR 532,9 miljard, na in de voorgaande verslagperiode met EUR 30,3 miljard te zijn gestegen. Dit weerspiegelde onder andere de lagere door buitenlandse officiële instellingen bij het Eurosysteem aangehouden in euro luidende deposito's. In reactie op de invoering van een negatief rentetarief op de depositofaciliteit en de verdere renteverlaging van september heeft een aantal buitenlandse officiële instellingen de bij centrale banken van het Eurosysteem aangehouden kasvoorraad verder teruggebracht. Bij de liquiditeitsverkrappende factoren stegen de bankbiljetten in omloop met EUR 12,7 miljard tot gemiddeld EUR 972,3 miljard. Het tempo van de groei vertraagde in vergelijking met de voorgaande verslagperiode als gevolg van de geringere seizoensvraag naar bankbiljetten (na het toerisme in de zomer). De overheidsdeposito’s daalden met EUR 29,9 miljard naar gemiddeld EUR 73,8 miljard. De invoering van een negatief rentetarief op de depositofaciliteit had eveneens effect op de bij het Eurosysteem aangehouden overheidsdeposito's: nationale ministeries van financiën trachtten in toenemende mate hun overliquiditeit tegen positieve nominale rentetarieven in de markt onder te brengen. Daarin waren ze niet altijd even succesvol.
1 Tenzij anders vermeld, hebben alle vergelijkingen betrekking op de vorige periode.
ECB Maandbericht December 2014
37
De volatiliteit van autonome factoren is licht gedaald, zij het ten opzichte van een relatief hoge vergelijkingsbasis. De wekelijkse ramingen, zoals deze bij de aankondiging van de basisherfinancieringstransacties zijn gepubliceerd, varieerden van EUR 451,7 miljard tot EUR 500,9 miljard; in de vorige verslagperiode varieerden deze van EUR 451,7 miljard tot EUR 532,1 miljard. Deze volatiliteit was hoofdzakelijk toe te schrijven aan schommelingen in overige autonome factoren en overheidsdeposito's. De gebruikelijke uit de belastingcyclus voortvloeiende volatiliteit van de overheidsdeposito's werd nog versterkt door de eerdergenoemde pogingen van ministeries van financiën en afnemers van de dienstverlening van het Eurosysteem op het gebied van reservebeheer om een groter gedeelte van hun aanhoudingen in de markt onder te brengen. De wekelijke prognoses van autonome factoren vertoonden gemiddeld een absolute fout van EUR 4,8 miljard, een daling ten opzichte van de gemiddelde absolute fout van EUR 6,7 miljard in de vorige verslagperiode. Hoewel de gemiddelde geschatte fout daalde, is de bandbreedte voor de wekelijkse schatting hoger: tussen de EUR 6,6 miljard negatief en EUR 16,2 miljard. Zowel de lagere gemiddelde absolute fout als de grotere bandbreedte vallen toe te schrijven aan overheidsdeposito's die gemiddeld een absolute fout van EUR 4,9 miljard vertoonden. Hoewel de prognoses van overheidsdeposito’s gemiddeld preciezer waren, bleef het lastig om de beleggingsactiviteiten van ministeries van financiën te voorspellen in een klimaat met vaak negatieve kortlopende geldmarkttarieven, in het bijzonder nadat de ECB in september de rente nog verder had verlaagd. Overige autonome factoren droegen eveneens bij, met een gemiddelde absolute fout van EUR 3,0 miljard.2 Liquiditeitsverschaffing In de verslagperiode daalde het gemiddelde bedrag van de liquiditeit die werd verschaft via open-marktransacties met EUR 42,2 miljard naar EUR 697,4 miljard. De daling werd veroorzaakt door de combinatie van de aflossing van de driejaars langerlopende herfinancieringstransacties en de gemiddeld mindere belangstelling voor basisherfinancieringstransacties. Voor een deel werd dit goedgemaakt door een hogere liquiditeitsverschaffing in de vorm van de eerste gerichte langerlopende herfinancieringstransactie. Gemiddeld werd EUR 502,7 miljard aan liquiditeit verschaft via tendertransacties. Dat is EUR 28,4 miljard minder dan in de vorige verslagperiode. De door basisherfinancieringstransacties van één week verschafte liquiditeit daalde met EUR 18,6 miljard naar gemiddeld EUR 102,3 miljard, doordat een aantal tegenpartijen gedeeltelijk van de basisherfinancieringstransactie op de gerichte langerlopende herfinancieringstransactie zijn overgestapt. De wekelijks toegewezen bedragen bleven sterk schommelen (tussen een piek van EUR 131,8 miljard op 26 augustus en een laagste punt van EUR 82,5 miljard op 14 oktober), doordat banken de vraag aanpasten naar gelang de ontwikkelingen in liquiditeitsverhoudingen en de omstandigheden op de geldmarkt. De aflossingen van de driejaars langerlopende herfinancieringstransacties gingen door met een gemiddeld tempo van EUR 5,8 miljard per week, een fractie minder dan in de voorgaande periode (EUR 6,3 miljard). Aan het einde van de verslagperiode bedroeg het totaal aan aflos2 De gemiddelde prognosefouten voor afzonderlijke componenten van autonome factoren verschillen van die voor de totale autonome factoren. Sommige autonome factoren worden namelijk gesaldeerd. Dat wil zeggen dat wijzigingen in de componenten worden meegenomen in de herwaardering van de balans per kwartaalultimo.
38
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
singen EUR 697,0 miljard, wat overeenkomt met 70% van het in totaal opgenomen bedrag en 133% van de oorspronkelijke netto liquiditeitsinjectie. De wekelijkse aflossingen bleven schommelingen vertonen, waarbij de grootste verrekening, op 24 september, EUR 19,9 miljard bedroeg. De oorzaak: sommige tegenpartijen betrokken hun financiering via de eerste gerichte langerlopende herfinancieringstransactie. Rechtstreekse portefeuilles zijn gemiddeld met EUR 13,8 miljard gedaald, hoofdzakelijk door het aflopen van overheidsobligaties in de SMP-portefeuille (Securities Markets Programme). De inkoop van gedekte obligaties in het kader van CBPP3 is op 20 oktober van start gegaan, oftewel pas tegen het einde van de verslagperiode. Gemiddeld heeft de aankoop van gedekte obligaties in de verslagperiode een liquiditeit van EUR 1,1 miljard opgeleverd. Aan het einde van de verslagperiode was er in het kader van CBPP3 voor EUR 7,4 miljard afgewikkeld. Overliquiditeit De overliquiditeit is in de verslagperiode met EUR 9 miljard gedaald naar gemiddeld EUR 117,8 miljard, tegen EUR 126,8 miljard in de vorige verslagperiode. De dagelijkse aanhoudingen in rekening courant bovenop de reserveverplichtingen daalden met EUR 10,5 miljard naar gemiddeld EUR 90,9 miljard, terwijl het beroep op de depositofaciliteit met EUR 1,6 miljard toenam tot gemiddeld EUR 27,1 miljard. Na sinds begin 2013 gestaag te zijn gedaald, schommelt de overliquiditeit sinds maart 2014 rond het niveau van circa EUR 120 miljard. In de negende aanhoudingsperiode van 2014 is de overliquiditeit daar iets onder gezakt tot gemiddeld EUR 111,4 miljard – het laagste niveau sinds de afwikkeling van de eerste driejaars langerlopende herfinancieringstransactie eind 2011. Door de volatiliteit van de autonome factoren en de fluctuatie van de toegewezen bedragen in de basisherfinancieringstransacties wisselde de overliquiditeit sterk, in het bijzonder in de negende aanhoudingsperiode. Die periode werd gekenmerkt door een samenloop van lage overheidsdeposito’s en een hoge deelneming aan de basisherfinancieringstransactie in verband met het kwartaalultimo. Een piek van EUR 159 miljard in de overliquiditeit was het gevolg. Op andere momenten zakte de overliquiditeit tijdelijk onder de EUR 100 miljard; het laagste punt van EUR 77 miljard werd genoteerd op 23 september. Wat betreft de verdeling van de overliquiditeit hebben tegenpartijen gedurende de verslagperiode gemiddeld 23% van hun overliquiditeit in de depositofaciliteit en 77% in de vorm van overreserves aangehouden. Aangezien op de overreserves (dat wil zeggen de gemiddelde aanhoudingen in rekening courant bovenop de minimumreserveverplichtingen) sinds juni eveneens het negatieve rentetarief van toepassing is dat voor de depositofaciliteit geldt, zou het voor tegenpartijen in principe geen verschil moeten maken in welke vorm zij hun overliquiditeit aanhouden. Niettemin kan vanwege een aantal technische en operationele aspecten de rekening courant net iets aantrekkelijker zijn voor sommige tegenpartijen, terwijl weer andere uit overwegingen van bedrijfsvoering of regelgeving meer baat hebben bij het gebruik van de depositofaciliteit. In de loop van de verslagperiode is het aandeel van de in de depositofaciliteit aangehouden overliquiditeit gestegen van 19% naar 27%. Die toename was zowel het gevolg van een hoger gemiddeld gebruik van de depositofaciliteit als van afnemende aanhoudingen in rekening courant.
ECB Maandbericht December 2014
39
Renteverloop De gewogen gemiddelde daggeldrente (EONIA) bedroeg de achtste aanhoudingsperiode gemiddeld 1,6 basispunten, voorafgaand aan de renteverlaging van de ECB per 10 september, tegen 10,1 basispunten in de drie voorgaande aanhoudingsperiodes. Onder invloed van schommelingen in de overliquiditeit fluctueerde de EONIA tussen een hoogste punt van 10,1 basispunten op 13 augustus en een dieptepunt van -0,4 basispunten op 28 augustus. Na de verlaging van de rentetarieven op de basisherfinancieringstransacties, de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit heeft de EONIA in de negende aanhoudingsperiode voor het eerst een negatieve gemiddelde waarde genoteerd (-0,5 basispunten). In de tiende aanhoudingsperiode was dat -0,3 basispunten; op 3 oktober werd een nieuw dieptepunt van -4,5 basispunten opgetekend. De volatiliteit was zeer beperkt: de EONIA bleef, afgezien van maandultimo-pieken, binnen een betrekkelijk smalle bandbreedte en schommelde tussen 2,2 basispunten op 24 september en -4,5 basispunten op 3 oktober.
2 . 4 O B LIGATIE M ARKTEN In de periode ultimo augustus-begin december 2014 nam het rendement op langlopende overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied af, na een periode van zwakke economische cijfers voor het eurogebied en algemene onzekerheid in de markt over de mondiale groeivooruitzichten. In de Verenigde Staten en Japan daalde het rendement op langlopende overheidsobligaties minder sterk, maar was Grafiek 22 Rendement op langlopende er sprake van enige volatiliteit. Het rendeoverheidsobligaties ment op langlopende overheidsobligaties van probleemlanden in het eurogebied liep medio (procenten per jaar; daggegevens) oktober op, als gevolg van de onzekere moneurogebied (links) diale groeivooruitzichten en landspecifieke Verenigde Staten (links) Japan (rechts) ontwikkelingen. Deze stijging werd echter in 2,4 3,2 de meeste landen later weer tenietgedaan. 2,2 3,0 De onzekerheid bij beleggers over de ontwik2,0 2,8 kelingen op de obligatiemarkten in de diverse 1,8 2,6 economische regio’s op de korte termijn fluc1,6 2,4 tueerde sterk in de verslagperiode, wat resul1,4 2,2 teerde in een lichte daling in het eurogebied 1,2 2,0 en een stijging in de Verenigde Staten en 1,0 1,8 Japan. 0,8 1,6 1,4
0,6
1,2
0,4
1,0
0,2
0,8
0,0 2013
2014
Bronnen: EuroMTS, ECB, Bloomberg en Thomson Reuters. Toelichting: De rendementen op langlopende overheids obligaties hebben betrekking op tienjaars obligaties of obligaties met de meest vergelijkbare looptijd. Het rende ment op in het eurogebied uitgegeven obligaties is geba seerd op gegevens van de ECB over obligaties met een AAArating. Dit betreft thans Duitse, Finse, Nederlandse en Oostenrijkse obligaties.
40
ECB Maandbericht December 2014
In de periode ultimo augustus- 3 december 2014 is het rendement op tienjaars overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied met circa 16 basispunten afgenomen tot 0,9% (zie Grafiek 22). In de Verenigde Staten en Japan daalde het rendement op tienjaars overheidsobligaties in dezelfde periode minder hard, tot respectievelijk circa 2,3% en 0,4% op 3 december. Het rendement op korterlopende overheidsobligaties met een AAArating in het eurogebied bleef globaal onver-
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
anderd op een licht negatief niveau, met als resultaat dat de helling van de rendementscurve, afgemeten aan het rendementsverschil tussen tien- en tweejaars overheidsobligaties, gedurende de verslagperiode met circa 15 basispunten afnam. De rendementen op langlopende obligaties met een AAA-rating in het eurogebied namen in het eerste deel van september licht toe. Deze stijging werd onmiddellijk weer tenietgedaan door zwakke economische cijfers in het eurogebied, waarna de rendementen op langlopende obligaties met een AAA-rating gedurende de rest van de verslagperiode een licht dalende trend lieten zien. De sterkste daling van deze rendementen deden zich medio oktober voor, na de publicatie van zwakke economische cijfers in het eurogebied en landspecifieke ontwikkelingen, maar ook vanwege algemene bezorgdheid in de markt over de mondiale groei. De rendementen op langlopende obligaties in probleemlanden in het eurogebied liepen als gevolg van deze gebeurtenissen juist op, maar deze stijging was tegen het einde van de verslagperiode in de meeste landen al weer tenietgedaan. In de Verenigde Staten namen de rendementen op langlopende obligaties in het eerste deel van de verslagperiode toe, dankzij een algemene verbetering in de economische cijfers en de verwachting in de markt van een snellere verkrapping van het monetaire beleid in de Verenigde Staten. Vervolgens zette vanaf medio september tot medio oktober een daling in, met uitschieters medio oktober. Deze rendementsdaling had te maken met bezorgdheid in de markt over de mondiale groei en de verwachting in de markt dat de monetaire teugels langzamer zullen worden aangetrokken. Tegen het einde van de verslagperiode veerden de rendementen op langlopende Amerikaanse obligaties weer op, dankzij positieve cijfers over de Amerikaanse economie, om uiteindelijk iets onder het niveau van eind augustus uit te komen. De besluiten van het Federal Open Market Committee, het beleidscomité van de Fed, om in september het tempo van de steunaankopen met USD 10 miljard te verlagen en vervolgens in oktober om de steunaankopen te beëindigen, waren al in de markt ingeprijsd en hadden geen belangrijk effect op de rendementen op langlopende obligaties in de Verenigde Staten. In Japan daalden de rendementen op langlopende obligaties licht gedurende het grootste deel van de verslagperiode. Het besluit van de Bank of Japan op 31 oktober om het monetaire beleid fors verder te versoepelen had slechts een licht neerwaarts effect op de langetermijnrendementen in Japan, hoewel dit besluit voor de meeste marktpartijen onverwachts kwam. De onzekerheid bij beleggers over de ontwikkelingen op de obligatiemarkt op de korte termijn, afgemeten aan de impliciete volatiliteit zoals afgeleid uit obligatieopties met een korte looptijd, gaf gedurende de verslagperiode in zowel het eurogebied als de Verenigde Staten sterke schommelingen te zien, met uitschieters rond medio oktober, als gevolg van de hiervoor genoemde bezorgdheid in de markt over de mondiale groei (Grafiek 23). Al met al lag de impliciete volatiliteit op de obligatiemarkten in het eurogebied begin december echter onder het niveau van eind augustus, op circa 3,9%. In de Verenigde Staten steeg de impliciete volatiliteit daarentegen tot circa 4,9% op 3 december. Ook in Japan nam de impliciete volatiliteit toe, met pieken rond het eind van oktober toen de Bank of Japan een forse verdere versoepeling van het beleid fors aankondigde, gevolgd door een verdere stijging na negatieve reële bbp-cijfers over het derde kwartaal van 2014. Het reële rendement op obligaties in het eurogebied, afgemeten aan het rendement op geïndexeerde overheidsobligaties, nam gedurende de verslagperiode toe. Het reële rendement op vijf- en tienjaars obligaties steeg met respectievelijk circa 0,12% en 0,03% tot respectievelijk circa -0,55% en -0,29%. De reële termijnrente voor lange looptijden steeg in de eerste dagen van september als gevolg van een lichte toename van de nominale termijnrente voor lange looptijden. De toename ECB Maandbericht December 2014
41
Grafiek 23 Impliciete volatiliteit in de markt voor overheidsobligaties
Grafiek 24 Rendement op geïndexeerde nulcouponobligaties in het eurogebied
(procenten per jaar; vijfdaags voortschrijdende gemiddelden van daggegevens)
(procenten per jaar; vijfdaags voortschrijdend gemiddelde van daggegevens; voor seizoen gecorrigeerd) vijfjaars voor de toekomstige inflatie geïndexeerd obligatierendement vijf jaar vooruit vijfjaars voor de huidige inflatie geïndexeerd obligatierendement tienjaars voor de huidige inflatie geïndexeerd obligatierendement
eurogebied Verenigde Staten Japan
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
3
0,0
0,0
2
2
-0,5
-0,5
1
1
-1,0
-1,0
0
0
-1,5 -1,5 jan. maart mei juli sept nov jan. maart mei juli sept. nov. 2013 2014
Bron: Bloomberg. Toelichting: De impliciete volatiliteit op de obligatiemarkten is een maatstaf voor de onzekerheid op de korte termijn (maximaal drie maanden) voor de koersen van Duitse en Amerikaanse tienjaars overheidsobligaties. Deze is gebaseerd op de marktwaarde van overeenkomstige verhandelde optiecontracten. Bloomberg hanteert voor zowel puts als calls de impliciete volatiliteit van de uitoefenprijs die het dichtst bij de ‘at-the-money’-prijs ligt, daarbij gebruikmakend van futures die de eerstvolgende maand aflopen.
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: De reële percentages worden berekend als een met het bbp gewogen gemiddelde van de afzonderlijke reële percentages voor Frankrijk en Duitsland.
2013
2014
werd vervolgens tenietgedaan, waardoor – over de gehele periode – de reële termijnrente voor lange looptijden met circa 0,05% daalde tot circa 0,04% (zie Grafiek 24). De financiële indicatoren voor de inflatieverwachtingen op de lange termijn, berekend als het verschil tussen het rendement op nominale obligaties en dat op voor inflatie geïndexeerde obligaties met een vergelijkbare looptijd, zijn gedurende de verslagperiode gedaald. De ‘break-even’ inflatie bedroeg op 3 december circa 0,7% voor obligaties met een looptijd van vijf jaar en circa 1,2% voor obligaties met een looptijd van tien jaar. De vijfjaars toekomstige ‘break-even’ inflatie vijf jaar vooruit trok gedurende de verslagperiode eveneens licht aan, tot circa 1,7% op 3 december (zie Grafiek 25). De minder volatiele toekomstige ‘break-even’ inflatie voor langlopende obli-
42
ECB Maandbericht December 2014
Grafiek 25 Nulcoupon-‘break-even’inflatie en rente op inflatieswaps in het eurogebied (procenten per jaar; vijfdaags voortschrijdend gemiddelde van daggegevens; voor seizoen gecorrigeerd) vijfjaars toekomstige ‘break-even’-inflatie vijf jaar vooruit vijfjaars toekomstige rente op inflatieswaps vijf jaar vooruit 2,8
2,8
2,6
2,6
2,4
2,4
2,2
2,2
2,0
2,0
1,8
1,8
1,6 jan.
april
juli 2013
okt.
jan.
april juli 2014
okt.
1,6
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: De ‘break-even’-inflatie wordt berekend als een met het bbp gewogen gemiddelde van de afzonderlijk geraamde ‘break-even’-inflatie voor Frankrijk en Duitsland.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 26 Impliciete termijndaggeldrente in het eurogebied (procenten per jaar; daggegevens) 3 december 2014 29 augustus 2014
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0 -0,5 2014
0,0 2016
2018
2020
2022
-0,5 2024
Bronnen: ECB, EuroMTS (onderliggende gegevens) en Fitch Ratings (ratings). Toelichting: De impliciete termijnrendementscurve, die is af geleid van de in de markt waargenomen rentetermijn structuur, geeft de marktverwachtingen weer ten aanzien van de toekomstige niveaus van de korte rente. De voor het berekenen van deze impliciete termijnrendements curven gebruikte methode is beschreven in het onderdeel ‘Euro area yield curve’ op de website van de ECB. De voor de raming gebruikte gegevens bestaan uit rendemen ten op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties met AAArating.
gaties, zoals afgeleid uit geïndexeerde swaps, liep tevens terug, tot circa 1,8% aan het einde van de verslagperiode. Marktpartijen schatten het risico van een inflatie hoger dan 2% momenteel relatief laag in, waardoor er sprake is van een historisch gezien zeer large marktprijs voor het inflatierisico, zoals verdisconteerd in marktgerelateerde indicatoren van de langetermijn inflatieverwachtingen. Daar komt bij dat de recente toename van het aanbod van obligaties die gekoppeld zijn aan de inflatie in het eurogebied, extra neerwaartse druk zet op marktgerelateerde indicatoren van de inflatieverwachtingen. Op enquêtes gebaseerde indicatoren van de inflatieverwachtingen voor de komende zes tot tien jaar duiden momenteel op een inflatie van 1,9%. De korte termijnrendementscurve voor het eurogebied bleef in de periode ultimo augustus-3 december in het korte segment globaal ongewijzigd, maar gaf voor de middellange tot langere looptijden een neerwaartse verschuiving te zien (zie Grafiek 26). Zo daalde de impliciete termijnrente voor de langere termijn met circa 25 basispunten voor looptijden circa tien jaar vooruit, met als gevolg dat de termijnrendementscurve gedurende de verslagperiode duidelijk is afgevlakt.
De rendementsecarts op obligaties van niet-financiële emittenten (ten opzichte van de Merrill Lynch EMU AAA-rated government bond index) gaven in de hogere ratingcategorieën een daling te zien, maar bleven in de lagere ratingcategorieën op 3 december globaal ongewijzigd ten opzichte van de niveaus eind augustus. De rendementsecarts op obligaties van financiële emittenten namen in de hogere ratingcategorieën eveneens af, maar bleven in de lagere ratingcategorieën onveranderd. De rendementsecarts op financiële en niet-financiële bedrijfsobligaties met een lagere rating vertoonden gedurende de verslagperiode een lichte volatiliteit, waarbij de sterkste stijgingen zich voordeden rond medio oktober.
2 . 5 AAN D ELEN M ARKTEN In de periode ultimo augustus-begin december 2014 gaven de aandelenkoersen een volatiel beeld te zien, onder invloed van gemengde economische berichten vanuit de verschillende economische regio’s en de algemene onzekerheid in de markt over de mondiale groei. De aandelenkoersen in het eurogebied gingen over de hele linie omhoog, dankzij een herstel in het laatste deel van de verslagperiode. In de Verenigde Staten trokken de aandelenkoersen eveneens aan, dankzij positieve cijfers over de Amerikaanse economie. In Japan stegen de aandelenkoersen scherp na het besluit van de Bank of Japan om het monetaire beleid fors verder te versoepelen. ECB Maandbericht December 2014
43
Grafiek 27 Aandelenindices
De aandelenkoersen in het eurogebied, afgemeten aan de brede Dow Jones EURO STOXX-index, zijn tussen ultimo augustus en 3 december met circa 3% gestegen. De aandelenkoersen in de Verenigde Staten, afgemeten aan de Standard & Poor’s 500-index, stegen per saldo met circa 4%, terwijl de aandelenkoersen in Japan, afgemeten aan de Nikkei 225-index, een forse stijging van circa 15% lieten optekenen (zie Grafiek 27).
(index: 1 januari 2013 = 100; daggegevens) eurogebied Verenigde Staten Japan (rechts) 150
200
140
180 160
130
140
120
De ontwikkelingen op de aandelenmarkten in het eurogebied werden gekenmerkt door twee 110 100 verschillende fases. De aandelenkoersen in het 100 80 eurogebied gaven vanaf begin september een langdurige neerwaartse trend zien. De sterkste 90 60 dalingen deden zich voor rond medio oktober, jan. maart mei juli sept. nov. jan. maart mei juli sept. nov. 2013 2014 als gevolg van tegenvallende economische cijfers in het eurogebied, landspecifieke ontwikBronnen: Thomson Reuters. Toelichting: Ruime Dow Jones EURO STOXX-index voor kelingen en algemene bezorgdheid in de markt het eurogebied, Standard & Poor’s 500-index voor de over de mondiale groei. De aandelenkoersen Verenigde Staten en Nikkei 225-index voor Japan. bereikten daardoor het laagste peil sinds september 2013. De koersen veerden vervolgens iets op toen de financiële markten weer tot rust kwamen, om uiteindelijk ruim boven het niveau van ultimo augustus te eindigen. 120
Het beloop van de aandelenkoersen in het eurogebied verschilde per sector (zie Tabel 6), waarbij de sterkste stijging werd opgetekend in de telecomsector en bij de consumptiegoederen. De sterkste koersdalingen deden zich voor bij olie en gas en in de gezondheidszorg. Na de publicatie van de resultaten van de CA door de ECB op 26 oktober daalden de koersen van de financiële fondsen in het eurogebied in eerste instantie, met grote uitschieters op individueel ondernemingsniveau. In de dagen daarna werden de meeste van deze koersverliezen weer goedgemaakt, Tabel 6 Koersmutaties in de indices voor de verschillende economische sectoren in de Dow Jones EURO STOXX (procenten; einde periode) EURO STOXX Aandeel sector in marktkapitalisatie Koersmutaties 2013-III 2013-IV 2014-I 2014-II 2014-III okt. 2014 nov. 2014 29 aug. - 3 dec. 2014
Diensten voor Con Grond consu sumptie stoffen menten goederen
44
Gezond heids zorg
Indus trie
Tele Tech commu nologie nicatie
Nuts bedrij ven
100,0
9,7
6,9
16,9
5,8
23,9
5,5
14,9
5,2
4,9
6,3
10,1 7,3 10,4 0,9 -1,3 -3,1 0,8 2,7
4,7 9,5 8,2 3,6 -3,4 -1,0 1,7 4,1
8,2 7,1 9,4 -2,0 -3,3 -5,4 3,9 5,7
6,5 3,4 5,3 2,6 -5,6 -2,2 4,2 6,8
7,3 0,9 6,1 9,1 -5,0 -5,8 -15,4 -12,2
18,9 12,5 18,1 -3,6 2,3 -5,2 -1,7 1,7
-4,5 6,0 4,5 2,8 12,0 4,0 6,9 -0,2
12,0 7,5 9,5 -0,9 -4,7 -7,4 -3,2 1,9
14,4 7,2 6,3 -1,5 4,8 -0,3 9,3 3,2
16,8 6,8 10,0 6,7 -2,5 5,1 10,1 13,3
9,6 4,3 18,2 4,6 -0,3 1,2 5,9 2,4
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht December 2014
Olie en Finan gas cieel
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
maar per saldo zijn de koersen van financiële fondsen in de periode rond het balansonderzoek licht gedaald. In de Verenigde Staten liepen de aandelenkoersen in het eerste deel van de verslagperiode terug. Net als in het eurogebied deden de grootste dalingen zich voor rond medio oktober, vanwege de gemengde economische cijfers en algemene bezorgdheid in de markt over de mondiale groei. In het laatste deel van de verslagperiode herstelden de Amerikaanse aandelenkoersen zich sterk, uiteindelijk tot ruim boven het niveau van eind augustus. Deze koersstijging kan worden toegeschreven aan algeheel betere economische cijfers, bijvoorbeeld positieve Amerikaanse cijfers over de reële bbp-groei en de situatie op de arbeidsmarkt. De aandelenkoersen deden het in de meeste sectoren goed, waarbij de sterkste stijgingen werden genoteerd in de gezondheidszorg en de nutssector. De sterkste dalingen deden zich voor in de olie- en gasindustrie en de telecomsector. Van de drie economische blokken noteerde Japan met circa 15% de grootste koersstijging gedurende de verslagperiode. In lijn met de ontwikkelingen in het eurogebied en de Verenigde Staten daalden ook in Japan de aandelenkoersen in oktober vanwege bezorgdheid over de mondiale groei. Deze herstelden zich vervolgens fors na het besluit van de Bank of Japan op 31 oktober om het monetaire beleid verder te versoepelen. Tegen het einde van de verslagperiode zakten de Japanse aandelenkoersen tijdelijk in, na de publicatie van een negatieve reële bbp-groei in het derde kwartaal van 2014 en de uitschrijving van nieuwe algemene verkiezingen, maar de koersen veerden snel weer op, uiteindelijk tot ver Grafiek 28 Impliciete volatiliteit van de boven het niveau van ultimo augustus. aandelenmarkt
(procenten per jaar; vijfdaags voortschrijdend gemiddelde van daggegevens) eurogebied Verenigde Staten Japan 45
45
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5 5 jan. maart mei juli sept. nov. jan. maart mei juli sept. nov. 2013 2014 Bron: Bloomberg. Toelichting: De impliciete volatiliteiten geven de verwachte standaarddeviatie weer van de procentuele mutaties van de beurskoersen gedurende een periode van maximaal drie maanden, zoals impliciet begrepen in de koersen van opties op aandelenindices. De koersindices waarop de impliciete volatiliteiten betrekking hebben zijn de Dow Jones EURO STOXX 50-index voor het eurogebied, de Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten en de Nikkei 225-index voor Japan.
De onzekerheid op de mondiale aandelenmarkten, afgemeten aan de impliciete volatiliteit, nam in het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan toe. In het eurogebied en de Verenigde Staten lag er een piek rond medio oktober, na een scherpe daling van de aandelenkoersen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan vanwege de toegenomen onzekerheid in de markt over de mondiale groei. Deze toegenomen onzekerheid op de aandelenmarkten in het eurogebied en de Verenigde Staten ebde tot op zekere hoogte weg toen de situatie op de financiële markten zich stabiliseerde. Ondanks deze omslag nam de onzekerheid op de aandelenmarkt in het eurogebied en de Verenigde Staten gedurende de verslagperiode per saldo toe, tot respectievelijk circa 16% en 11% op 3 december (zie Grafiek 28). Ook in Japan piekte de onzekerheid op de aandelenmarkt medio oktober, maar in tegenstelling tot de beide andere economische regio’s hield de stijging aan, waarbij de verslagperiode op een beduidend hoger niveau van 22% werd afgesloten. ECB Maandbericht December 2014
45
Uit beschikbare winstcijfers van de financiële en niet-financiële ondernemingen die in de Dow Jones EURO STOXX index zijn opgenomen, blijkt dat de bedrijfswinsten, berekend over de voorgaande twaalf maanden, zijn omgeslagen van een daling van circa 3% ultimo augustus in een stijging van circa 2% ultimo november 2014. In november verwachtten marktpartijen een stijging van de winst per aandeel in de komende twaalf maanden met 16% en op de lange termijn (vijf jaar) met circa 12% per jaar (zie Grafiek 29).
2 . 6 FINANCIERINGSSTRO M EN EN VER M O GENS P OSITIE VAN NIET- FINANCIËLE VENNOOTSC H A P P EN
Grafiek 29 Verwachte ontwikkeling van de bedrijfswinst per aandeel in het eurogebied en de Verenigde Staten (procenten per jaar; maandgegevens) eurogebied, korte termijn 1) eurogebied, lange termijn 2) Verenigde Staten, korte termijn 1) Verenigde Staten, lange termijn 2) 36
36
30
30
24
24
18
18
12
12
6
6
0
0
-6 -6 In de periode juli-oktober 2014 zijn de reële 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 financieringskosten van niet-financiële venBronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. nootschappen in het eurogebied licht gedaald. Toelichting: Verwachte winstgroei van bedrijven opgenomen in de Dow Jones EURO STOXX-index voor het Dit was het gevolg van de lagere reële kosten eurogebied en de Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten. van eigen vermogen en kortlopende bancaire 1) Winstverwachtingen van analisten op een termijn van leningen, waardoor de hogere reële kosten van twaalf maanden (twaalfmaands groeicijfers). 2) Winstverwachtingen van analisten op een termijn van in de markt gefinancierde schuld en langlodrie tot vijf jaar (twaalfmaands groeicijfers). pende bancaire leningen ruim werden gecompenseerd. De acceptatiecriteria voor leningen aan niet-financiële vennootschappen zijn in het derde kwartaal van 2014 per saldo versoepeld - voor de tweede maal sinds het tweede kwartaal van 2007. De externe financieringsstromen naar niet-financiële vennootschappen zijn in het najaar naar schatting gestabiliseerd, maar blijven zwak. Deze zwakte houdt verband met enerzijds een netto-afname van de aflossingen op MFI-leningen aan niet-financiële vennootschappen en anderzijds een netto-afname van de uitgifte van effecten door ondernemingen.
FINANCIERINGSKLI M AAT De reële kosten van externe financiering voor niet-financiële vennootschappen in het eurogebied – berekend door de kosten van de verschillende financieringsbronnen te wegen op basis van de uitstaande bedragen, gecorrigeerd voor waarderingseffecten – zijn in de periode juli-oktober 2014 licht gedaald (-4 basispunten) tot 3,5% in oktober 2014 (zie Grafiek 30). De algemene index gaf voor de reële kosten van eigen vermogen een daling te zien van 12 basispunten en voor de korte debetrente een daling van 8 basispunten. Zowel de reële kosten van in de markt gefinancierde schuld als de lange debetrente zijn gestegen, met respectievelijk 12 en 11 basispunten. Uit de gegevens die beschikbaar zijn over november 2014 blijkt dat zowel de reële kosten van eigen vermogen als de reële kosten van in de markt gefinancierde schuld zijn gedaald. Bij nadere beschouwing van de externe financieringscomponenten blijkt dat de nominale rente op leningen van MFI’s aan niet-financiële vennootschappen in de periode juli-oktober 2014 zichtbaar is gedaald. De daling was iets sterker bij de langlopende leningen (dat wil zeggen leningen met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar). De rente op deze leningen
46
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 30 Reële kosten van de externe financiering van de niet-financiële vennootschappen in het eurogebied (procenten per jaar; maandgegevens) totale financieringskosten reële korte bancaire rente reële lange bancaire rente reële kosten van schuldfinanciering in de markt reële kosten van genoteerde aandelen 9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
0
Bronnen: ECB, Thomson Reuters, Merrill Lynch en prognoses van Consensus Economics. Toelichting: De reële kosten van de externe financiering van de niet-financiële vennootschappen zijn berekend als gewogen gemiddelde van de kosten van bankkrediet, de kosten van schuldbewijzen en de kosten van aandelen, gebaseerd op de daaraan uitstaande bedragen, gedefleerd met de inflatiewerwachtingen (zie het kader genaamd ‘Een maatstaf van de reële kosten van externe financiering van niet-financiële vennootschappen in het eurogebied’ in het Maandbericht van maart 2005). De invoering van de geharmoniseerde reeks bancaire rentevoeten begin 2003 heeft geleid tot een statistische reeksbreuk. Het is mogelijk dat met ingang van juni 2010 de gegevens niet volledig vergelijkbaar zijn met de gegevens daarvoor in verband met veranderingen in de methodiek als gevolg van de invoering van Verordeningen ECB/2008/32 en ECB/2009/7 (tot wijziging van Verordening ECB/2001/18).
is in de verslagperiode met 35 basispunten gedaald. De nominale rente op nieuwe kleine leningen (tot en met EUR 1 miljoen) met een kortere initiële rentevaste periode daalde met 31 basispunten en de nominale rente op grote leningen (van meer dan EUR 1 miljoen) met 18 basispunten (zie Tabel 7). De ecarts tussen de debetrente op kleine en grote leningen zijn in deze periode met 12 basispunten afgenomen voor leningen met een kortere initiële rentevaste periode en met 12 basispunten gestegen voor leningen met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar. In de periode juli-oktober 2014 zijn ook de rendementen op overheidsobligaties in het eurogebied gedaald, net als de geldmarkrente. Vanwege een geringere daling van de geldmarktrente gaven de ecarts tussen de korte debetrente op kleine en grote leningen enerzijds en de driemaands EURIBOR anderzijds een daling te zien van respectievelijk 19 en 7 basispunten. De ecart tussen de lange debetrente op grote leningen en het rendement op zevenjaars overheidsobligaties met een AAA-rating daalde met 7 basispunten, terwijl de ecart tussen de lange debetrente op kleine leningen en de marktrente op overheidsobligaties met 5 basispunten steeg.
Wat betreft de vraag naar en het aanbod van bancaire leningen aan niet-financiële vennootschappen in het eurogebied, blijkt uit de in oktober 2014 gehouden enquête naar de bancaire kredietverlening dat de acceptatiecriteria voor leningen aan niet-financiële vennootschappen in het derde kwartaal van 2014 voor de tweede maal sinds het tweede kwartaal van 2007 per saldo zijn versoepeld (-2% van de banken meldde een aanscherping van de acceptatiecriteria vergeleken met -3% in het vorige kwartaal). Factoren die verband houden met de financieringskosten van banken en balansrestricties leverden opnieuw een lichte bijdrage aan de versoepeling van de acceptatiecriteria voor bedrijfsleningen in het derde kwartaal van 2014. De belangrijkste aanjagers waren de aanhoudende verbetering van de liquiditeitspositie van banken in het eurogebied en het feit dat banken steeds beter toegang hebben tot marktfinanciering; de kapitaalpositie van banken had een fractioneel aanscherpend effect. Daarentegen hadden de risicoperceptie bij banken over de bedrijfsspecifieke vooruitzichten en de macro-economische onzekerheid per saldo een licht aanscherpende invloed (2%, was -3%) op de acceptatiecriteria voor bedrijfsleningen in het derde kwartaal, ECB Maandbericht December 2014
47
Ta b e l 7 B a n c a i re re n t e o p n i e u we l e n i n g e n a a n n i e t - f i n a n c i ë l e ve n n o o t s c h a p p e n (procenten per jaar; basispunten)
Mutaties in basispunten tot oktober 2014 1) 2013 III
2013 IV
2014 I
2014 II
2014 sept.
2014 okt.
2013 juli
2014 juli
2014 sept.
Bancaire rente op leningen Bancaire rekening-courantkredieten aan niet-financiële vennootschappen
3,86
3,79
3,78
3,71
3,52
3,42
-42
-17
-10
Leningen aan niet-financiële vennootschappen tot en met €1 miljoen met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar
3,75 3,26
3,78 3,27
3,78 3,29
3,59 3,11
3,31 2,84
3,29 2,82
-56 -45
-31 -24
-2 -2
Leningen aan niet-financiële vennootschappen van meer dan €1 miljoen met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar
2,15 3,06
2,29 2,96
2,25 2,98
2,09 2,71
1,89 2,40
1,81 2,43
-41 -63
-18 -35
-8 3
PM Driemaands geldmarktrente Rendement op tweejaars overheidsobligaties Rendement op zevenjaars overheidsobligaties
0,23 0,22 1,42
0,29 0,25 1,58
0,31 0,17 1,21
0,21 0,02 0,87
0,08 -0,10 0,57
0,09 -0,08 0,51
-14 -26 -83
-12 -9 -29
1 2 -6
Bron: ECB, Toelichting: Het rendement op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties is gebaseerd op gegevens van de ECB over obligaties met een AAA-rating (Fitch Ratings), Dit betreft thans Duitse, Finse, Franse, Nederlandse en Oostenrijkse obligaties. 1) Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen,
Grafiek 31 Rendementsecarts tussen obligaties van niet-financiële vennootschappen en overheidsobligaties (basispunten; maandgemiddelden) in euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met AA-rating (links) in euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met A-rating (links) in euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met BBB-rating (links) in euro luidende hoogrenderende obligaties (rechts) 600
2.400
500
2.000
400
1.600
300
1.200
200
800
100
400
0 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013
0
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: De rendementsecarts betreffen die ten opzichte van overheidsobligaties met AAA-rating.
48
ECB Maandbericht December 2014
na een per saldo licht versoepelend effect in de voorgaande twee kwartalen, in lijn met het bescheiden economische herstel. Debet hieraan zijn de verwachtingen van banken omtrent de macro-economische en bedrijfsspecifieke vooruitzichten, die eerder positiever waren, maar nu zijn verslechterd. Ook de inschatting van banken van het risico op aan te houden onderpand zorgden voor een fractioneel aanscherpende invloed op de kredietacceptatiecriteria. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het kader “The results of the euro area bank lending survey for the third quarter of 2014” in het ECB Monthly Bulletin van november 2014. Wat het marktfinancieringsklimaat betreft, gaven de kosten van in de markt gefinancierde schuld voor niet-financiële vennootschappen in de periode juli-oktober 2014 een gemengd beeld te zien, afhankelijk van de rating van bedrijfsobligaties. De ecarts tussen obligaties in de hogere ratingcategorieën, zoals bedrijfsobligaties met een A- of een AA-rating en overheidsobligaties met een AAA-rating, namen fractioneel af, terwijl die op obligaties met een lagere rating (‘hoogrenderende
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 32 Winst per aandeel van genoteerde niet-financiële vennootschappen in het eurogebied
Grafiek 33 Uitsplitsing van externe financiering van niet-financiële vennootschappen naar instrument
(mutaties in procenten per jaar; maandgegevens)
(mutaties in procenten per jaar)
werkelijk verwacht 50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
leningen van MFI’s genoteerde aandelen schuldbewijzen 35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-10
-10
-20
-20
-30
-30
-40
-40
-5 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013
-50
Bron: ECB. Toelichting: Genoteerde aandelen luiden in euro.
-50
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
-5
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
obligaties’) met 38 basispunten zijn gestegen (zie Grafiek 31). Uit recentere gegevens over het marktfinancieringsklimaat blijkt dat de ecarts op obligaties met een lagere rating in november 2014 zijn afgenomen. FINANCIERINGSSTRO M EN De twaalfmaands groei van de winst per aandeel van niet-financiële vennootschappen in het eurogebied is in de periode juli-oktober 2014 toegenomen. Zo kwam de twaalfmaands groei van de winst per aandeel van beursgenoteerde ondernemingen in het eurogebied in oktober 2014 uit op 0,7%, een stijging ten opzichte van -4,8% in juli 2014 (zie Grafiek 32). Uit van marktbronnen afkomstige indicatoren valt op te maken dat de markt verwacht dat de ontwikkeling van de winst per aandeel in het vierde kwartaal van dit jaar weer positief wordt. De externe financieringsstromen naar niet-financiële vennootschappen zijn in het najaar naar schatting gestabiliseerd, na een periode van krimp. Dit herstel houdt verband met enerzijds een afname van de netto-aflossingen op MFI-leningen aan niet-financiële vennootschappen en anderzijds een afname van de netto-uitgifte van effecten door ondernemingen (zie Grafiek 33). Het niveau van de externe financiering van niet-financiële vennootschappen blijft echter zwak als gevolg van de kwakkelende economie, de nog altijd noodzakelijke schuldafbouw bij ondernemingen in een aantal landen, torenhoge liquiditeiten en de hardnekkige problemen ten aanzien van de kredietverlening aan met name het midden- en kleinbedrijf (MKB). Gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties steeg de twaalfmaands groei van MFI-leningen aan niet-financiële vennootschappen in het derde kwartaal van 2014 tot -2,1% ten opzichte van -2,7% in het voorgaande kwartaal. In oktober 2014 steeg de twaalfmaands groei verder tot -1,6%. De twaalfmaands groei van de uitgifte van schuldbewijzen daalde in het derde ECB Maandbericht December 2014
49
Tabel 8 Financiering van niet-financiële vennootschappen (procentuele mutaties; kwartaalultimo) 2013 III
Twaalfmaands groeipercentages 2013 2014 2014 IV I II
2014 III
Leningen van MFI’s tot en met één jaar meer dan één tot en met vijf jaar meer dan vijf jaar
-3,6 -3,1 -5,6 -3,2
-3,0 -4,0 -5,6 -1,7
-3,1 -4,9 -5,0 -1,6
-2,3 -2,8 -3,3 -1,8
-2,0 -1,4 -3,3 -1,9
Uitgegeven schuldbewijzen kortlopend langlopend, waarvan: 1) met vaste rente met variabele rente
10,0 0,5 11,0 11,1 11,3
8,1 -9,0 9,7 9,3 12,6
7,8 -9,1 9,5 8,9 14,9
8,6 -11,3 10,5 10,1 12,7
6,7 -10,0 8,2 8,1 8,7
0,1
0,2
0,6
0,6
0,6
0,9 -1,2 1,2
1,0 -1,9 1,2
0,7 -2,1 1,1
0,5 -2,0 1,2
0,5 -1,3 1,4
Uitgegeven genoteerde aandelen PM 2) Totale financiering Leningen aan niet-financiële vennootschappen Verzekeringstechnische reserves 3)
Bronnen: ECB, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens in deze tabel (met uitzondering van de PM-posten) zijn ontleend aan de monetaire en bancaire statistieken en de statistieken aangaande effectenuitgiften. Geringe verschillen ten opzichte van de in de statistieken met betrekking tot de financiële rekeningen opgenomen cijfers vloeien in hoofdzaak voort uit verschillen in waarderingsmethoden. De gegevens over MFI-leningen zijn niet gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties. 1) Het totaal van de langlopende schuldbewijzen met een vaste en een variabele rente kan verschillen van het totale bedrag aan uitgegeven langlopende schuldbewijzen omdat langlopende nulcouponleningen, waarin waarderingseffecten zijn begrepen, in deze tabel niet apart worden vermeld. 2) De gegevens zijn ontleend aan Europese kwartaalrekeningen per institutionele sector. De totale financiering van nietfinanciële vennootschappen omvat leningen, uitgegeven schuldbewijzen, uitgegeven aandelen en deelnemingen, verzekeringstechnische reserves, overige schulden en financiële derivaten. 3) Met inbegrip van pensioenfondsreserves.
kwartaal van 2014 tot 6,7% ten opzichte van 8,6% in het vorige kwartaal, terwijl het groeitempo van beursgenoteerde aandelen onveranderd bescheiden bleef (zie Tabel 8). De lagere uitgifte van schuldpapier door bedrijven ter financiering van de activiteiten is deels het gevolg van een verbetering van de voorwaarden voor kredietverlening en de ruime liquiditeitsbuffers. De zwakke kredietvraag en de recente ontwikkelingen in de uitgifte van schuldpapier in het bedrijfsleven zijn echter ook het resultaat van het zwakke economische klimaat. Bovendien blijft de uitgifte van schuldpapier absoluut gezien geconcentreerd in een aantal landen van het eurogebied, waarbij de toegang tot de obligatiemarkt in de meeste gevallen beperkt is tot grote ondernemingen met een hoge rating. MKB-bedrijven zijn doorgaans te klein om de vaste kosten van een schulduitgifte op de financiële markt te absorberen. Het MKB is dan ook in veel hogere mate afhankelijk van bancaire financiering dan grote ondernemingen en wordt daardoor onevenredig getroffen door de aanhoudende krimp van de bancaire kredietverlening. De sterkste krimp in de kredietverlening door MFI’s aan niet-financiële vennootschappen in het derde kwartaal van 2014 was te zien bij leningen met een middellange looptijd (dat wil zeggen met een initiële rentevaste periode tussen één en vijf jaar). Ten opzichte van het vorige kwartaal nam het tempo van de krimp af bij leningen met een korte looptijd (leningen met een initiële rentevaste periode tot en met één jaar), maar nam dit tempo licht toe bij leningen met een lange looptijd (leningen met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar). Het accent bij de uitgifte van schuldpapier door niet-financiële vennootschappen ligt al sinds 2007 op instrumenten met een langere looptijd. Deze ontwikkeling zette in september 2014 door, waarbij het aandeel van schuldinstrumenten met een lange looptijd toenam tot 93% (ten opzichte van 84% in 2007).
50
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 34 Groei van en bijdragen aan de vraag naar leningen van nietfinanciële vennootschappen
Grafiek 35 Besparingen, financiering en investeringen van niet-financiële vennootschappen
(mutaties in procenten per jaar; netto percentages)
(vierkwartaals voortschrijdende totalen; procenten bruto toegevoegde waarde)
investeringen in vaste activa (rechts) voorraden en werkkapitaal (rechts) fusies & overnames en herstructureringen (rechts) schuldherstructurering (rechts) interne financiering (rechts) leningen aan nietfinanciële vennootschappen (links)
3.0
30
2.0
20 10
1.0
0
0.0
-10
-1.0
-20
-2.0
-30
-3.0 -4.0
-40 II III IV I 2011
II III IV I 2012
II III IV I II 2013 2014
-50
Bron: ECB. Toelichting: De netto percentages geven het verschil weer tussen het percentage banken dat aangeeft dat de des betreffen de factor bijgedragen heeft tot een toename van de vraag en het percentage dat aangeeft dat deze factor bij ge dragen heeft tot een afname daarvan. De variabelen van de rechterschaal zijn netto percentages.
bruto besparingen en netto kapitaaloverdrachten uitgifte van genoteerde aandelen bruto investeringen netto verwerving van deelnemingen schuldfinanciering uitgifte van niet-genoteerde aandelen netto verwerving van financiële activa m.u.v. deelnemingen overige financieringskloof (rechts)
60
9
40
6
20
3
0
0
-20
-3
-40
-6
-60
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-9
Bron: Rekeningen van het eurogebied. Toelichting: In de schuldfinanciering zijn leningen, schuldbewijzen en pensioenfondsreserves begrepen. In ‘overige’ zijn finan ciële derivaten, het saldo van overige te betalen/ontvangen rekeningen en correcties begrepen. Intragroepsleningen zijn gesaldeerd. De financieringskloof is de netto kredietverlening/kredietopname; dit is ruwweg het verschil tussen bruto besparingen en bruto investeringen.
Uit de in oktober 2014 gehouden enquête naar de bancaire kredietverlening blijkt dat de vraag naar leningen vanuit niet-financiële vennootschappen (het verschil tussen het totale percentage banken dat melding maakt van een aantrekkende vraag en het percentage banken dat melding maakt van een afnemende vraag) in het derde kwartaal van 2014 per saldo verder is hersteld (6%, tegen 4% in het vorige kwartaal). Schuldsanering en fusies en overnames waren in het derde kwartaal de belangrijkste aanjagers van de vraag naar bedrijfsleningen. Investeringen in vaste activa leverden opnieuw een negatieve bijdrage aan de ontwikkelingen in de vraag (zie Grafiek 34). Banken in het eurogebied verwachten in het vierde kwartaal van 2014 per saldo een verdere stijging van de vraag naar bedrijfsleningen. Het financieringsoverschot van niet-financiële vennootschappen – dat wil zeggen het verschil tussen de intern gegenereerde financiële middelen (bruto-besparingen) en de bruto-investeringen, ten opzichte van de door niet-financiële vennootschappen gegenereerde bruto toegevoegde waarde – is in het tweede kwartaal van 2014 fractioneel gedaald tot 0,9%, ten opzichte van 1,0% in het vorige kwartaal (zie Grafiek 35). Deze afname van het financieringsoverschot kwam met name tot uiting in een afname van de netto-aankoop van aandelen.
ECB Maandbericht December 2014
51
Grafiek 36 Schuldquoten van niet-financiële vennootschappen
Grafiek 37 Bancaire rentelast van niet-financiële vennootschappen
(procenten)
(vierkwartaals voortschrijdend totaal; percentage van het bruto exploitatieoverschot)
geconsolideerde schuld in verhouding tot het bbp (links) geconsolideerde schuld als percentage van het balanstotaal (rechts)
bruto bancaire rentelast (links) netto bancaire rentelast (rechts)
90
34
21
85
32
19
80
30
17
75
28
15
70
26
13
65
24
11
60 2000
22
9
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
Bronnen: ECB, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens aangaande de schuld zijn ont leend aan de Europese kwartaalrekeningen per insti tutionele sector. De schuld omvat leningen (m.u.v. intragroepsleningen), uitgegeven schuldbewijzen en pensioenfondsreserves.
11 10 9 8 7 6 5 4 3 20032004200520062007200820092010201120122013
2
Bron: ECB. Toelichting: De netto bancaire rentelast wordt gedefi nieerd als het verschil tussen de debetrente en de depo sitorente voor nietfinan ciële vennootschappen in relatie tot hun bruto exploitatie overschot.
VER M OGENS P OSITIE Volgens integrale gegevens over het eurogebied is de schuldenlast van niet-financiële vennootschappen als percentage van het bbp in het tweede kwartaal van 2014 toegenomen tot 82,4%, tegen 81,9% in het eerste kwartaal. Daarmee is de trend van gestage dalingen in de afgelopen jaren tot stilstand gekomen. Daarbij is het tempo van de balansaanpassingen bij niet-financiële vennootschappen ten opzichte van de eerder opgetekende piekniveaus op het hoogtepunt van de financiële crisis verder vertraagd, deels vanwege het hardnekkig zwakke economische herstel. De schuldenlast als percentage van het balanstotaal nam in het tweede kwartaal van 2014 fractioneel af, van 27,8% tot 27,7% (zie Grafiek 36). De houdbaarheid van de schuldenlast van niet-financiële vennootschappen is daarmee verder verbeterd: de bruto-rentelast nam – ten opzichte van het bruto-exploitatieoverschot – af tot 9,9%, ten opzichte van 10,2% in het eerste kwartaal van 2014. Per saldo is de rentelast van niet-financiële vennootschappen in het tweede kwartaal van 2014 gedaald tot 2,8%. Dat is 0,1 procentpunt lager dan in het voorgaande kwartaal en ongeveer een derde lager dan het piekniveau dat in het laatste kwartaal van 2008 werd bereikt (zie Grafiek 37).
2 . 7 FINANCIERINGSSTRO M EN EN VER M OGENS P OSITIE VAN D E SECTOR H U IS H O U D ENS In het derde kwartaal van 2014 werd het financieringsklimaat voor huishoudens in het euro gebied gekenmerkt door de dalende bancaire debetrente, alhoewel aanhoudend grote verschillen tussen landen en instrumenten werden waargenomen. Diverse factoren hebben ervoor gezorgd dat de kredietopname door huishoudens gematigd bleef, waaronder de zwakke dynamiek van het besteedbaar inkomen van huishoudens, de hoge werkloosheid, de zwakke huizenmarkt, de
52
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
noodzakelijke correctie op de buitensporige accumulatie van schulden in het verleden en onzekerheid over de economische vooruitzichten. De ramingen voor het derde kwartaal van 2014 geven echter aan dat de twaalfmaands groei van de totale kredietverlening aan huishoudens in dat kwartaal fractioneel is gegroeid, terwijl de schuldenlast van huishoudens als percentage van het bruto besteedbaar inkomen vermoedelijk is gestabiliseerd.
Grafiek 38 Bancaire rente op woninghypotheken voor huishoudens (procenten per jaar; ongerekend kosten; nieuwe contracten) met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van één tot en met vijf jaar met een initiële rentevaste periode van vijf tot en met tien jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan tien jaar
6
6
FINANCIERINGSKLI M AAT 5 5 De financieringslasten van huishoudens in het eurogebied zijn in het derde kwartaal van 2014 gedaald en zijn nog steeds afhankelijk 4 4 van de soort lening en de looptijd, waarbij er ook verschillen per land zijn. Uitgesplitst naar 3 3 individuele componenten is de rente op hypotheekleningen ten opzichte van het tweede 2 2 kwartaal gedaald (zie Grafiek 38). Uitgesplitst 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 naar looptijd blijkt dat de rente voor hypoBron: ECB. theekleningen met een korte looptijd (d.w.z. leningen met een variabele rente of een initiële rentevaste periode van maximaal één jaar) en voor leningen met een middellange looptijd (met een initiële rentevaste periode tussen één en vijf jaar) met 5 basispunten is gedaald. Bij de langere looptijden (met een initiële rentevaste periode tussen vijf en tien jaar en meer dan tien jaar) daalde de rente ten opzichte van het tweede kwartaal met respectievelijk 10 basispunten en 4 basispunten. In oktober 2014 is de rente op hypotheekleningen voor alle looptijden verder afgenomen. Bij nieuw consumptief krediet daalde de rente in het derde kwartaal voor alle looptijden: dit gold voor leningen met een korte looptijd (d.w.z. met een initiële rentevaste periode tot een jaar), leningen met een middellange looptijd (d.w.z. met een initiële rentevaste periode tussen één en vijf jaar) en leningen met een lange looptijd (d.w.z. met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar). Uit de in oktober 2014 gehouden enquête naar de bancaire kredietverlening blijkt dat banken in het eurogebied over het derde kwartaal per saldo melding maken van een versoepeling van de acceptatiecriteria voor hypotheekleningen aan huishoudens (netto versoepeling van -2%, vergeleken met -4% in het voorgaande kwartaal). De concurrentiedruk leverde een positieve bijdrage aan de netto versoepeling, waarbij terugkerende bezorgdheid over de risico-omgeving een zwak tegengesteld effect had. Volgens de enquête zijn de acceptatiecriteria voor consumptief krediet en overige kredietverlening aan huishoudens in het derde kwartaal per saldo eveneens versoepeld (-7%, vergeleken met -2% in het voorgaande kwartaal). De verdere versoepeling van de acceptatiecriteria voor consumptief krediet en overige kredietverlening aan huishoudens om het eurogebied was enerzijds het gevolg van lagere financieringskosten en minder balans restricties bij banken en anderzijds van enige concurrentiedruk. Wel ging hierachter schuil dat de bezorgdheid over de risico-omgeving weer enigszins terugkeerde. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het kader "The results of the euro area bank lending survey for the third ECB Maandbericht December 2014
53
quarter of 2014" in het ECB Monthly Bulletin van november 2014.
Grafiek 39 Totaal leningen aan huishoudens
FINANCIERINGSSTRO M EN De twaalfmaands groei van de totale kredietverlening aan huishoudens, die in het voorgaande kwartaal een historisch dieptepunt bereikte, was iets minder negatief in het derde kwartaal van 2014 en kwam uit op -0,5%, vergeleken met -0,6% in het tweede kwartaal. De lichte toename van de twaalfmaands groei in dat kwartaal was het gevolg van een minder negatieve bijdrage van door MFI’s verstrekte woninghypotheken (zie Grafiek 39).
(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten; kwartaalultimo) door MFI’s verstrekt consumptief krediet door MFI’s verstrekte woninghypotheken overige door MFI’s verstrekte leningen totaal door MFI’s verstrekte leningen totaal leningen 10
10
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4 De twaalfmaands groei van de totale krediet3 3 verlening door MFI’s aan huishoudens, gecor2 2 rigeerd voor verkopen van leningen en securi1 1 tisaties, is fractioneel toegenomen en bedroeg 0 0 in het derde kwartaal 0,5% ten opzichte van -1 -1 0,4% in het tweede kwartaal. Daarmee werd 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 de bescheiden opwaartse trend vanaf het Bron: ECB. begin van het jaar voortgezet. Vervolgens Toelichting: Het totaal van de verstrekte leningen omvat leningen aan huishoudens van alle institutionele sectois de groei verder aangetrokken tot 0,6% in ren, met inbegrip van de rest van de wereld. Het totaal van de in het derde kwartaal van 2014 aan huishoudens oktober. Uitgesplitst naar gebruiksdoel blijkt verstrekte leningen is geraamd op basis van de in de dat de twaalfmaands groei van de hypotheekmone taire en bancaire statistieken opgenomen transacties. Voor nadere gegevens over de verschillen tussen de verstrekking van MFI’s aan huishoudens (niet door MFI’s verstrekte leningen en het totaal aan leningen in de wijze van berekening van de groeipercentages gecorrigeerd voor verkopen van leningen en wordt verwezen naar de desbetreffende technische aansecuritisaties) negatief is geworden en in het tekeningen. De gegevens over MFI-leningen zijn niet gecorrigeerd voor verkopen of securitisaties. derde kwartaal van 2014 is uitgekomen op -0,1% ten opzichte van 0,2% in het vorige kwartaal, om daarna in oktober nog verder terug te vallen naar -0,2%. De vraag naar consumptief krediet is in het derde kwartaal van 2014 opnieuw gekrompen, zij het in een trager tempo. De twaalfmaands groei bedroeg -1,5% ten opzichte van -2,0% in het tweede kwartaal. In oktober kwam de twaalfmaands groei van consumptief krediet echter uit op 0,1%. De twaalfmaands groei van de overige kredietverlening (waaronder kredietverlening aan ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid) was in het derde kwartaal iets minder negatief. Deze kwam uit op -1,5% ten opzichte van -1,7% in het voorgaande kwartaal, maar daalde in oktober vervolgens weer verder naar -1,8%. 4
De hardnekkig gematigde ontwikkeling van de kredietopname door huishoudens is het gevolg van een combinatie van factoren, zoals de zwakke dynamiek van het besteedbaar inkomen van huishoudens, de hoge werkloosheid, de zwakke huizenmarkt, de noodzakelijke correctie op de buitensporige accumulatie van schulden in het verleden en onzekerheid over de economische vooruitzichten. Volgens de enquête naar de bancaire kredietverlening verwachten banken dat in het vierde kwartaal de vraag in alle kredietcategorieën per saldo zal toenemen. Wat betreft de activazijde van de balans van de sector huishoudens in het eurogebied is de twaalfmaands groei van de totale beleggingen door huishoudens in het tweede kwartaal van
54
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 40 Financiële activa van huishoudens
Grafiek 41 Schuld en rentelast van huishoudens
(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten)
(procenten) rentelasten als percentage van het bruto besteedbaar inkomen (rechts) schuld van huishoudens als percentage van het bruto besteedbaar inkomen (links) schuld van huishoudens als percentage van het bbp (links)
chartaal geld en deposito’s schuldbewijzen m.u.v. financiële derivaten aandelen en deelnemingen verzekeringstechnische reserves overige 1) totaal financiële activa
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Met inbegrip van leningen en overige vorderingen.
-1
110
4,5
100
4,0
90
3,5
80
3,0
70
2,5
60
2,0
50
1,5
40 2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
1,0
Bronnen: ECB en Eurostat. Toelichting: De schuld van huishoudens omvat de totale leningen aan huishoudens van alle institutionele secto ren, met inbegrip van de rest van de wereld. De rentelasten omvatten niet alle door huishoudens betaalde financieringskosten, omdat de voor financiële dienstverlening verschuldigde vergoedingen niet zijn inbegrepen. De ge ge vens voor het laatste kwartaal zijn deels geraamd.
2014 uitgekomen op 1,7% (ten opzichte van 1,6% in het voorgaande kwartaal; zie Grafiek 40). Er zijn namelijk minder schuldbewijzen (exclusief financiële derivaten) verkocht. De twaalfmaands groei van deze beleggingen bedroeg in het tweede kwartaal -10%. Intussen is de twaalfmaands groei van de beleggingen in valuta’s en deposito’s in het tweede kwartaal met 2,4% stabiel gebleven, terwijl de twaalfmaands groei van beleggingen in beleggingsfondsen is gedaald naar 1,7% ten opzichte van 2,0% in het voorgaande kwartaal. Per saldo is er al vanaf medio 2010 sprake van een langdurige periode van zwakke groei van de door huishoudens aangehouden financiële activa. Die valt vooral toe te schrijven aan de noodzaak om schulden verder af te bouwen, het hoge werkloosheidscijfer en de zwakke conjunctuur (waardoor de groei van het besteedbaar inkomen wordt gedrukt en huishoudens zich gedwongen zien om hun spaargeld aan te spreken). VER M OGENS P OSITIE De schuldenlast van huishoudens in het eurogebied blijft hoog. De schuldenlast van huishoudens als percentage van het bruto nominaal besteedbaar inkomen heeft zich in het tweede kwartaal van 2014 gestabiliseerd op 96,5%. Ook als percentage van het bbp stabiliseerde de schuldenlast van huishoudens zich in het tweede kwartaal op 61,4%. Ondertussen daalde de rentelast van de sector huishoudens verder naar 1,6% van het totale besteedbaar inkomen, het laagst opgetekende percentage ooit (zie Grafiek 41). De ramingen voor het derde kwartaal van 2014 wijzen op een ongewijzigde schuldenlast van huishoudens in dat kwartaal, terwijl de rentelast van de sector huishoudens fractioneel verder is gedaald. ECB Maandbericht December 2014
55
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
3 P R I J Z E N E N KO S T E N Volgens de flashraming van Eurostat kwam de jaar-op-jaar HICP-inflatie in het eurogebied in november 2014 op 0,3% uit, tegen 0,4% in oktober. Vergeleken met de maand daarvoor was dit voornamelijk het gevolg van een sterkere jaar-op-jaar daling van de energieprijzen en een ietwat tragere jaar-op-jaar stijging van de dienstenprijzen. Volgens de informatie die omstreeks medio november beschikbaar was, op het ogenblik dat de medewerkers van het Eurosysteem hun macro-economische projecties van december 2014 afrondden, zou de jaar-op-jaar HICP-inflatie 0,5% bedragen in 2014, 0,7% in 2015 en 1,3% in 2016. Vergeleken met de van september 2014 daterende macro-economische projecties die werden opgesteld door medewerkers van de ECB zijn die cijfers aanzienlijk neerwaarts herzien, het meest voor 2015. Die neerwaartse herziening was voornamelijk het gevolg van de lagere in euro luidende olieprijzen en de impact van de neerwaarts bijgestelde groeivooruitzichten; deze houdt echter nog geen rekening met de tijdens de afgelopen weken, na de afsluitingsdatum van de projecties waargenomen daling van de olieprijzen. De risico’s verbonden aan de vooruitzichten ten aanzien van het prijsverloop op middellange termijn zullen nauwlettend worden gevolgd, vooral de eventuele gevolgen van de gematigde groeidynamiek, de geopolitieke ontwikkelingen, het verloop van de wisselkoersen en de energieprijzen, en de doorwerking van de monetairbeleidsmaatregelen. Bijzondere waakzaamheid zal gelden voor de ruimere weerslag die het recente verloop van de olieprijzen zal hebben op de middellange-termijn inflatietendensen in het eurogebied.
3.1 CONSUMPTIEPRIJZEN De neerwaartse tendens van de HICP-inflatie in het eurogebied, die eind 2011 inzette, had voornamelijk te maken met wereldwijde ontwikkelingen, zoals het verloop van de grondstoffenprijzen en de wisselkoers, en kwam hoofdzakelijk tot uiting in geringere bijdragen van de energiecomponent van de HICP, maar ook van de voedingsmiddelencomponent. In 2014 is het verloop van de grondstoffenprijzen de inflatie blijven drukken, maar dat effect werd deels gematigd door de depreciatie van de wisselkoers van de euro. In de huidige context zou de geringere totale inflatie, die gepaard gaat met de lagere grondstoffenprijzen, de economische bedrijvigheid moeten stimuleren via een verhoging van het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens en ondernemingen. In tegenstelling tot de totale inflatie, is de onderliggende inflatie, gemeten aan de hand van de HICP ongerekend energie en voedingsmiddelen, in 2014 laag maar overwegend stabiel gebleven. De lagere grondstoffen- en energieprijzen oefenen doorgaans echter ook neerwaartse druk uit op de HICP-inflatie ongerekend energie en voedingsmiddelen, aangezien lagere inputkosten worden doorberekend in de prijsketen (zie Kader 3). Uit de meest recente gegevens blijkt dat de totale HICP-inflatie, volgens de flashraming van Eurostat, in november 2014 0,3% bedroeg, tegen 0,4% in oktober (zie Tabel 9). Tezelfdertijd kwam de HICP-inflatie ongerekend energie en voedingsmiddelen in november op 0,7% uit, onveranderd ten opzichte van de maand daarvoor. Gaat men nader in op de hoofdcomponenten van de HICP (zie Grafiek 42), dan blijkt uit de flashraming van Eurostat voor november dat de stijging van de energieprijzen met 0,5 procentpunt is vertraagd, tot -2,5%. De stijging van de energieprijzen is in vrijwel alle maanden van 2014 negatief geweest, vooral vanwege de lagere in euro uitgedrukte olieprijzen. De in euro ECB Maandbericht December 2014
57
Tabel 9 Prijsontwikkelingen (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) en componenten 1) Totale index Energie Voedingsmiddelen Onbewerkt Bewerkt Industriële goederen m.u.v. energie Diensten
2012
2013
2014 juni
2014 juli
2014 aug.
2014 sept.
2014 okt.
2014 nov.
2,5 7,6 3,1 3,0 3,1 1,2 1,8
1,4 0,6 2,7 3,5 2,2 0,6 1,4
0,5 0,1 -0,2 -2,8 1,4 -0,1 1,3
0,4 -1,0 -0,3 -2,6 1,1 0,0 1,3
0,4 -2,0 -0,3 -2,4 1,0 0,3 1,3
0,3 -2,3 0,3 -0,9 1,0 0,2 1,1
0,4 -1,8 0,5 -0,1 0,8 -0,1 1,2
0,3 -2,5 0,5 0,0 0,8 0,0 1,1
2,8 86,6 -5,2
-0,2 81,7 -8,0
-0,9 82,3 -4,2
-1,3 79,9 -4,8
-1,4 77,6 -4,2
-1,4 76,4 -4,6
-1,3 69,5 -2,7
. 64,1 .
Overige prijsindicatoren Industriële producentenprijzen Olieprijzen (EUR per vat) Grondstoffenprijzen m.u.v. energie
Bronnen: Eurostat, ECB en berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Thomson Reuters. 1) De HICP-inflatie en de componenten voor november 2014 betreffen de voorlopige raming van Eurostat.
luidende prijs van ruwe aardolie, die medio juni een piek bereikte, is met ongeveer 25% gedaald. Ook de lagere gasprijzen hebben in 2014 een negatieve bijdrage geleverd aan de prijsstijging voor energie als gevolg van, onder meer, weersgebonden factoren en het feit dat de opslagfaciliteiten voor gas over heel Europa zo goed als integraal benut zijn1. Het twaalfmaands mutatietempo van de totale voedingsmiddelencomponent, die de prijzen van zowel bewerkte als onbewerkte voedingsmiddelen omvat, beliep in november 0,5%, onveranderd ten opzichte van de maand daarvoor. De prijzen van de voedingsmiddelen bleven in 2014 gematigd, deels vanwege weersgebonden factoren. De in vergelijking met een jaar eerder relatief zachte winter aan het begin van 2014 drukte in de eerste helft van het jaar de prijzen van onbewerkte voedingsmiddelen (vooral fruit en groenten). Sedert juni zwakt de weersgebonden impact evenwel af, waarbij het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van onbewerkte Grafiek 42 Uitsplitsing HICP-inflatie naar belangrijkste componenten (mutaties in procenten per jaar; maandgegevens) totale HICP (links) voedingsmiddelen (links) energie (rechts) 7
35
6
30
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-15
totale HICP m.u.v. energie en voedingsmiddelen industriële goederen m.u.v. energie diensten
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
2004
2006
2008
2010
2012
2014
Bron: Eurostat. 1 Zie ook het Kader ‘Developments in consumer gas prices in the euro area’ in het Monthly Bulletin van oktober 2014.
58
ECB Maandbericht December 2014
-1
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
voedingsmiddelen geleidelijk aantrekt van zijn dieptepunt van 2,8% in juni tot ongeveer nul in november. Ook de prijsstijging voor bewerkte voedingsmiddelen is in 2014 vertraagd; in november kwam ze op 0,8% uit. Vermoedelijk is ze grotendeels het gevolg van de daling van de internationale grondstoffenprijzen en van de Europese agrarische producentenprijzen. Al met al is de inflatie voor de twee resterende HICP-componenten, namelijk de industriële goederen, ongerekend energie, en de diensten, in 2014 laag maar overwegend stabiel gebleven. De geringe inflatie bij de industriële goederen, ongerekend energie, en de diensten is het resultaat van de vrij zwakke consumptievraag, het geringe prijszettingsvermogen van de ondernemingen, de gematigde loonontwikkelingen en de vertraagde effecten van de waardevermeerdering van de euro tot de maand mei. Volgens de meest recente gegevens is de prijsstijging van de industriële goederen, ongerekend energie, in november licht aangetrokken tot 0,0%, terwijl de prijsstijging voor de diensten ietwat vertraagd is tot 1,1%. De maandelijkse wijziging in de jaar-op-jaar groeicijfers van deze beide componenten kan worden toegeschreven aan seizoeneffecten, zoals het tijdstip van de uitverkoop in de kledingbranche of de overgang van zomernaar winterbestemmingen in het geval van pakketreizen.
Kader 3
Indirecte effecten van de olieprijsontwikkelingen op de inflatie in het eurogebied Na een scherpe stijging van begin 2009 tot 2011 schommelden de olieprijzen van begin 2012 tot medio 2014 rond een vrij stabiel niveau van USD 110 per vat. Door de appreciatie van de euro ten opzichte van de dollar liepen de in euro luidende olieprijzen gedurende die periode iets terug. Sinds medio 2014 namen de olieprijzen sterk af tot ongeveer USD 70 per vat eind november, waarbij de daling van de wisselkoers van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro tot op zekere hoogte de invloed op de prijzen in euro temperde (zie Grafiek A).
Grafiek A Beloop van de olieprijs en de USD/EUR-wisselkoers (EUR; USD; daggegevens) ruwe olie, Brent (USD per vat; links) ruwe olie, Brent (USD per vat; links) USD/EUR-wisselkoers (rechts) 130 120 110
1,55 1,50
100
1,45
90
1,40
80 70
1,35
60
1,30
50
Via de energiecomponent van de HICP 1,25 40 droeg het verloop van de olieprijzen aan1,20 30 2009 2010 2011 2012 2013 2014 merkelijk bij tot de daling van de totale HICP-inflatie sinds eind 2011 .1 Aanvankelijk Bronnen: Bloomberg en berekeningen van de ECB. was deze daling het gevolg van basiseffecten, aangezien de opwaartse invloed van eerdere olieprijsstijgingen uit de jaarlijkse vergelijking verdween. Vervolgens weerspiegelde ze de geleidelijke afname van de olieprijzen in euro. Niettemin had het verloop van de olieprijzen waarschijnlijk ook een meer algemene weerslag op de 1 Voor een uitvoeriger bespreking wordt verwezen naar het Kader getiteld “De rol van mondiale factoren in de recente ontwikkelingen van de inflatie in het eurogebied”, Maandbericht, ECB, Frankfurt am Main, juni 2014.
ECB Maandbericht December 2014
59
Grafiek B Beloop van de olieprijs en producentenprijzen (mutaties in procenten per jaar; maandgegevens) producentenprijsindex voor handelspartners van het eurogebied 1) ruwe olie, Brent (USD per vat; rechts)
producentenprijsindex voor het eurogebied ruwe olie, Brent (EUR per vat; rechts)
15
100
15
100
12
80
12
80
9
60
9
60
6
40
6
40
3
20
3
20
0
0
0
0
-3
-20
-3
-20
-6
-40
-6
-40
-9
-60
-9
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
-60
Bronnen: Bloomberg, Eurostat, OESO en berekeningen van medewerkers van de ECB. 1) Zoals impliciet in de reëel-effectieve wisselkoers van de euro (nominale wisselkoers ten opzichte van 20 handelspartners, gedefleerd met de relatieve producentenprijzen).
HICP-componenten ongerekend energie. In dit Kader worden de indirecte effecten van de olieprijsontwikkelingen op de HICP-inflatie ongerekend energie en voedingsmiddelen behandeld. Het begrip indirecte effecten In tegenstelling tot de directe effecten op de HICP-inflatie die de veranderingen in de olieprijzen uitoefenen via hun invloed op de energieprijzen voor consumenten, hebben indirecte effecten betrekking op de invloed van de olieprijswijzigingen via de productiekosten. Voor bepaalde transportdiensten zijn dergelijke indirecte effecten tamelijk vanzelfsprekend, zoals voor de luchtvaart, waar brandstoffen een belangrijke kostenfactor zijn. Ze gelden waarschijnlijk echter ook voor consumptiegoederen en diensten die worden geproduceerd met een relatief hoge olie- en, meer in het algemeen, energie-intensiteit, zoals sommige farmaceutische producten en bepaalde materialen die worden gebruikt voor onderhoud en reparaties in het huishouden. Gelet op de belangrijke rol van ingevoerde goederen als inputs voor binnenlandse productieprocessen of als finale consumptiegoederen, kunnen veranderingen in de olieprijzen bovendien indirecte effecten op de inflatie in het eurogebied hebben indien ze leiden tot aanpassingen van de outputprijzen in de economieën van de handelspartners. In Grafiek B wordt getoond dat de olieprijzen en de producentenprijzen grotendeels gelijklopen. Zowel de producentenprijzen van de handelspartners van het eurogebied, die de invoerprijzen van het eurogebied bepalen, als de producentenprijzen van de ondernemingen in het eurogebied die produceren voor de binnenlandse economie, volgen de olieprijsontwikkelingen doorgaans met enige vertraging.
60
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Het meten van de kwantitatieve rol van indirecte effecten Van nature zijn indirecte effecten op de consumptieprijsinflatie moeilijk te onderscheiden in de gegevens en is de kwantificering ervan onderhevig aan enige onzekerheid. Dit is toe te schrijven aan de minder duidelijke aard ervan, evenals aan het feit dat olie of aan olie gerelateerde inputkosten slechts één factor in de prijszetting van bedrijven vormen en ook andere zaken, zoals strategische overwegingen ten aanzien van concurrenten of de conjunctuurpositie van de economie, een rol kunnen spelen. De onzekerheid wordt nog versterkt doordat de indirecte effecten van de olieprijzen kunnen worden vertroebeld door compenserende of versterkende factoren, zoals wisselkoersontwikkelingen of de mondiale economische groei.
Grafiek C Geraamd effect van de ontwikkeling van de prijs voor ruwe olie op HICP-inflatie ongerekend voedingsmiddelen en energie (mutaties in procenten per jaar en bijdragen; kwartaalgegevens) geraamd effect van de olieprijs effect van andere factoren HICP ongerekend voedingsmiddelen en energie 1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 -0,2
2011
2012
2013
2014
1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 -0,2
Bronnen: Berekeningen van de ECB op grond van macroeconomische modellen van het Eurosysteem – zie voetnoot 2.
Volgens een in 2010 door medewerkers van het Eurosysteem uitgevoerde studie, die gebaseerd was op macro-economische modellen, zou bij het huidige olieprijspeil van USD 60-80 per vat ongeveer twee derde van de invloed van de olieprijzen op de consumptieprijsinflatie voortvloeien uit directe effecten op de energiecomponent van de HICP, terwijl circa een derde zou zijn toe te schrijven aan de effecten op de HICP-inflatie ongerekend energie.2 Meer bepaald werd geschat dat een verandering van de olieprijzen met 10% aanleiding zou geven tot een invloed via de directe effecten op de energiecomponent ten belope van 0,4 procentpunt waarvan het grootste deel relatief snel voelbaar is en een weerslag van ongeveer 0,2 procentpunt via andere HICP-componenten gedurende een periode tot drie jaar. Tegen die achtergrond blijkt uit een hypothetische analyse die gebaseerd was op dergelijke elasticiteiten, dat de olieprijzen ongeveer 0,6 procentpunt bijdroegen tot de daling met 0,9 procentpunt van de HICP-inflatie ongerekend energie en voedingsmiddelen sinds eind 2011 (zie Grafiek C). Dit is grotendeels het gevolg van het wegebben van de opwaartse invloed die tot dat tijdstip gepaard ging met de olieprijsstijging. Aangezien de invloed in die analyse wordt geraamd op basis van de HICP ongerekend energie en voedingsmiddelen, zijn de directe effecten op de energiecomponent er niet in opgenomen.
2 Zie het artikel “Oil prices – their determinants and impact on euro area inflation and the macroeconomy”, Monthly Bulletin, ECB, Frankfurt am Main, augustus 2010. Gelet op de belangrijke rol die accijnzen in de energie-inflatie spelen, is de invloed van een bepaalde verandering van de olieprijzen op de energie-inflatie groter indien de olieprijs toeneemt. Hogere (lagere) olieprijzen vergroten (verkleinen) dus doorgaans het relatieve belang van directe effecten in de totale invloed. Er zijn drie aanvullende benaderingen gehanteerd om de invloed van de indirecte en tweederondeeffecten te ramen: (i) een analyse van input-outputtabellen, (ii) een vector-autoregressief structuurmodel (VAR), en (iii) door het Eurosysteem gebruikte macro-economische modellen. In de praktijk was het moeilijk de indirecte effecten te onderscheiden van de tweederonde-effecten, maar de weerslag van de tweederonde-effecten lijkt in de loop der tijd te zijn afgenomen, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van veranderingen in de loonvorming (minder automatische loonindexering) en de verankering van de inflatieverwachtingen via het monetair beleid.
ECB Maandbericht December 2014
61
Een meer op gegevens gerichte manier om de aanwezigheid van indirecte effecten te meten, bestaat erin zich toe te spitsen op de producten in de HICP ongerekend energie en voedingsmiddelen die meer kans lopen te worden beïnvloed door de olieprijsontwikkelingen. Uit het beschikbare productenpakket worden die producten geselecteerd aan de hand van eenvoudige regressies van veranderingen op kwartaalbasis in het afzonderlijke HICPproduct op een autoregressieve term en van relevante vertragingen van de veranderingen in de olieprijzen. Grafiek D toont het verloop van het HICP-aggregaat dat de producten omvat waarvoor significante vertraagde effecten van de olieprijzen werden gevonden. 3 Die producten hebben een gewicht van ongeveer 10% in de HICP ongerekend energie en voedingsmiddelen. Gelet op hun grotere amplitude droegen ze echter ongeveer 25% bij aan de daling van de HICP-inflatie ongerekend energie en voedingsmiddelen tijdens de afgelopen twee jaar.
Grafiek D Beloop van de olieprijs, HICP ongerekend voedingsmiddelen en energie, en enkele HICP-componenten (EUR; USD; daggegevens)
5,0
HICP ongerekend voedingsmiddelen en energie enkele HICP-componenten 1) ruwe olie, Brent (EUR per vat; rechts) 75
4,5 4,0
50
3,5 3,0
25
2,5 2,0
0
1,5 -25
1,0 0,5 0,0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
-50
Bronnen: Eurostat en berekeningen van medewerkers van de ECB. 1) Deze HICP-componenten zijn zeer gevoelig voor fluctuaties in de olieprijs. Zie voetnoot 3 voor een uitgebreidere toelichting.
Naast de vrij aanzienlijke en onmiddellijk zichtbare directe neerwaartse effecten van de recente dalingen van de olieprijzen op de energiecomponent van de HICP, kan al met al ook redelijkerwijs een neerwaartse invloed worden verwacht op andere HICP-componenten via indirecte effecten. De exacte omvang en het precieze tijdstip van die effecten is algemeen onzeker. Net als directe effecten, echter, zouden indirecte effecten op de prijsveranderingen op jaarbasis in principe tijdelijk moeten zijn en moeten samenhangen met de periode van aanpassing aan de veranderingen in de olieprijzen. Daarom zouden ze de inflatie niet aanhoudend moeten beïnvloeden. Niettemin is het belangrijk dat dergelijke tijdelijke ontwikkelingen niet doorwerken in de inflatieverwachtingen voor de langere termijn en geen langer aanhoudende invloed hebben op de loon- en prijsvorming, via tweederonde-effecten. 3 Voor de component van de industriële goederen ongerekend energie omvatten die geselecteerde producten (i) Niet-duurzame huishoudelijke goederen (056100), (ii) Producten voor onderhoud en reparatie van de woning (043100), (iii) Huisdieren en producten voor huisdieren (0934_5), (iv) Onderdelen en toebehoren voor privé-voertuigen (072100) en (v) Kledingstoffen (031100). Voor de dienstencomponent omvatten ze hoofdzakelijk transportgebonden diensten, in het bijzonder (i) Andere aankopen van vervoersdiensten (073600), (ii) Personenvervoer over de weg (073200), (iii) Overige diensten i.v.m. de woning n.e.g. (044400), (iv) Personenvervoer over zee of over binnenwateren (073400), (v) Personenvervoer door de lucht (073300), en (vi) Pakketreizen (096000). Deze producten werden gekozen op basis van hun verband met de olieprijsontwikkelingen. Een relatief eenvoudig (en gedeeltelijk) autoregressive distributed lag model werd geraamd voor elk van de 93 gedetailleerde HICP-deelcomponenten i in ieder van de landen van het eurogeqoq qoq bied c gedurende de waarnemingsperiode van 2000 tot 2014, HICPi ,qoq : OIL qoq c ,t = f ( HICPi ,c ,t −1 , OIL t t − 4 ) , waarin HICP het veranderingspercentage op kwartaalbasis aanduidt van de seizoengezuiverde HICP-component i in land c op het tijdstip t, en OIL het veranderingspercentage op kwartaalbasis van de olieprijzen (luidend in euro) op het tijdstip t. Als gevolg van het parallelle verloop van de grondstoffenprijzen is het mogelijk dat deze methodologie ook de invloed vastlegt van andere grondstoffenprijzen zoals de prijzen voor voedingsmiddelen en industriële grondstoffen.
62
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
3 . 2 I N D U S T R I Ë L E P RO D U C E N T E N P R I J Z E N De druk op de consumptieprijzen van industriële goederen ongerekend energie is in 2014 gering gebleven als gevolg van de zwakke vraag en het gematigde verloop van de energieprijzen en van de grondstoffenprijzen ongerekend energie. Een redelijk goede voorlopende indicator van de prijsstijging voor industriële goederen ongerekend energie is de PPI-component consumptiegoederen ongerekend voedingsmiddelen. Sinds begin 2013 schommelt de jaar-op-jaarmutatie van deze component net boven 0%. De producentenprijzen voor halffabricaten, alsook de in euro luidende prijzen voor ruwe aardolie en andere grondstoffen, wijzen op soortgelijke gematigde ontwikkelingen tijdens de eerdere stadia van de producentenprijsketen. Bij ongewijzigde historische patronen zou de stabilisatie van de producentenprijsinflatie in 2014 overeenstemmen met, in de toekomst, stabiele prijzen van of lichte prijsstijgingen voor industriële goederen ongerekend energie. Volgens de laatste gegevens is de stijging van de industriële producentenprijzen ongerekend de bouw in oktober negatief gebleven (-1,3%, tegen -1,4% in september), terwijl het twaalfmaands mutatietempo van de producentenprijzen van de consumptiegoederen ongerekend voedingsmiddelen onveranderd bleef op 0,2% (zie Tabel 9 en Grafiek 43). In tegenstelling tot de consumptiegoederen ongerekend voedingsmiddelen is de druk op de consumptieprijzen voor voedingsmiddelen in 2014 enigszins afgezwakt. Tijdens de latere stadia van de prijsketen is het twaalfmaands mutatietempo van de producentenprijzen van voor consumptie bestemde voedingsmiddelen geleidelijk vertraagd en sinds juli is het negatief. Tijdens de eerdere stadia is de informatie over de druk in het productieproces enigszins gemengd. Enerzijds is het twaalfmaands mutatietempo van de agrarische producentenprijzen in het eurogebied verder vertraagd (in oktober werd een negatief jaar-op-jaar groeitempo van 9,6% opgetekend) terwijl anderzijds de in euro luidende internationale prijzen van voedingsmiddelengrondstoffen de afgelopen maanden zijn gestegen. Grafiek 43 Uitsplitsing industriële producentenprijzen
Grafiek 44 Door producenten betaalde en berekende prijzen
(mutaties in procenten per jaar; maandgegevens)
(spreidingsindices; maandgegevens) verwerkende industrie; betaalde prijzen verwerkende industrie; afzetprijzen dienstensector; betaalde prijzen dienstensector; afzetprijzen
totale industrie m.u.v. bouwnijverheid (links) halffabricaten (links) investeringsgoederen (links) consumptiegoederen (links) energie (rechts)
90
90
80
80
10
70
70
2
5
0
0
60
60
-2
-5
50
50
-4
-10
40
40
-6
-15
-8
-20
30
30
10
25
8
20
6
15
4
-10
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
-25
20
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
20
Bron: Markit. Toelichting: Een indexwaarde hoger dan 50 geeft een prijsstijging aan, een waarde lager dan 50 een prijsdaling.
ECB Maandbericht December 2014
63
Uit sectoraal oogpunt wordt de gematigde druk in het productieproces tevens bevestigd door op enquêtes gebaseerde gegevens. Volgens de Purchasing Managers’ Index (PMI) zijn de indexcijfers van de inputprijzen voor de verwerkende industrie en de diensten gedurende heel 2014 geleidelijk gedaald, terwijl de indexcijfers van de verkoopprijzen een overwegend zijwaarts verloop te zien hebben gegeven (zie Grafiek 44). Alle vier de indexcijfers bevinden zich onder hun langetermijngemiddelde en, behalve het indexcijfer van de inputprijzen bij de diensten, bevinden ze zich ietwat onder de drempelwaarde 50, wat erop wijst dat de prijzen aan het stijgen zijn. Uit de enquête van de Europese Commissie blijkt dat ook de verwachtingen ten aanzien van de verkoopprijzen voor de totale industrie (ongerekend de bouw) en voor de diensten op een niveau onder hun langetermijngemiddelde blijven schommelen. De recente enquêtegegevens wijzen derhalve niet op een significante wijziging in de verwachting van een lage inflatie tijdens de komende maanden.
3 . 3 A R B E I D S KO S T E N I N D I C ATO R E N Het verloop van de arbeidskosten is in 2014 enigszins vertraagd ten opzichte van de twee voorgaande jaren, gedurende welke de loondruk relatief stabiel maar gering was (zie Tabel 10 en Grafiek 45). Het patroon van de loongroei op het niveau van het eurogebied blijft aanzienlijke discrepanties verhullen inzake het loonverloop tussen de landen. In een aantal landen weerspiegelt de algemene van de lonen afkomstige lichte kostendruk niet enkel de zwakke vraag naar arbeid, maar ook de impact van de structurele hervormingen die erop gericht zijn de rigiditeiten weg te nemen teneinde het concurrentievermogen te stimuleren. Tussen het eerste kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2014 schommelde de jaarop-jaar mutatie van de loonsom per werknemer binnen een smalle marge rond 2% (behalve in het vierde kwartaal van 2012, toen de lonen in
Grafiek 45 Enkele arbeidskostenindicatoren (mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) loonsom per werknemer arbeidskosten per uur contractlonen 4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB.
Tabel 10 Arbeidskostenindicatoren (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
Contractlonen Loonsom per werknemer Arbeidskosten per uur PM: Arbeidsproductiviteit Arbeidskosten per eenheid product
2012
2013
2013 III
2013 IV
2014 I
2014 II
2014 III
2,2 1,7 2,7
1,8 1,7 2,2
1,7 1,8 2,0
1,7 2,0 2,0
1,9 1,7 1,2
1,9 1,3 1,4
1,7 . .
-0,2
0,3
0,4
0,8
1,0
0,4
.
1,9
1,4
1,4
1,2
0,7
0,9
.
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB.
64
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Grafiek 46 Arbeidskosten naar sector (mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) Loonsom per werknemer: industrie m.u.v. bouwnijverheid bouwnijverheid marktgerichte dienstverlening niet-marktgerichte dienstverlening
Arbeidskostenindex op uurbasis: industrie m.u.v. bouwnijverheid bouwnijverheid marktgerichte dienstverlening niet-marktgerichte dienstverlening
7
7
7
7
6
6
6
6
5
5
5
5
4
4
4
4
3
3
3
3
2
2
2
2
1
1
1
1
0
0
0
0
-1
-1
-1
-1
-2
-2
-2
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
-2
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB. Toelichting: ‘Niet-marktgerichte dienstverlening’ betreft activiteiten van de totale overheid en private instellingen zonder winstoogmerk op het terrein van bijvoorbeeld openbaar bestuur, onderwijs of gezondheidszorg (bij benadering het totaal van de secties O, P en Q in NACE Revision 2). ‘Marktgerelateerde dienstverlening’ omvat het resterende verschil met de totale dienstverlening (secties G tot en met U in NACE Revision 2).
de overheidssector in sommige landen werden verlaagd tegen de achtergrond van de maatregelen inzake begrotingsconsolidatie). In het tweede kwartaal van 2014 liet het twaalfmaands mutatietempo van de loonsom per werknemer een lichte vertraging zien, namelijk tot 1,3%, tegen 1,7% in het voorgaande kwartaal, voornamelijk vanwege een geringere bijdrage van de industrie inclusief de bouwnijverheid (zie Grafiek 46). De loongroei, afgemeten aan de loonsom per uur, trok in het tweede kwartaal van 2014 aan tot 1,4%, ten opzichte van 1,2% in het voorgaande kwartaal. Het verschil tussen deze beide indicatoren weerspiegelt een vertraging in de jaar-op-jaar groei van het aantal per werknemer gewerkte uren. De contractlonen in het eurogebied stegen jaarop-jaar met 1,9% in het tweede kwartaal en met 1,7% in het derde kwartaal. Het sneller twaalfmaands groeitempo van de contractlonen ten opzichte van de loonsom per werknemer wijst erop dat er in het eurogebied in 2014 tot dusver een negatieve loondrift is geweest. Tot medio 2014 volgde het twaalfmaands groeitempo van de arbeidskosten per eenheid product een neerwaartse tendens, voornamelijk als gevolg van een toename van de arbeidsproductiviteit en een verzwakking van de loongroei. Uit de jongste gegevens blijkt dat de jaar-op-jaar groei van de arbeidskosten per eenheid product in het tweede kwartaal van 2014 licht is versneld tot 0,9%, aangezien de zwakkere productiviteitsgroei de verdere matiging van de loongroei ruimschoots heeft gecompenseerd.
ECB Maandbericht December 2014
65
Grafiek 47 Uitsplitsing van de winstgroei in het eurogebied naar productie en winst per eenheid product
Grafiek 48 Ontwikkeling van bedrijfswinsten in het eurogebied naar de belangrijkste bedrijfstakken
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens)
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) gehele economie industrie marktgerichte dienstverlening
productie (bbp-groei) winst per eenheid product winst (bruto exploitatieoverschot) 10
10
20
20
8
8
6
6
15
15
4
4
2
2
10
10
5
5
0
0
0
0
-2
-2
-5
-5
-4
-4
-6
-6
-10
-10
-8
-8
-15
-15
-10
-10
-20
-20
-12
-12 2014
-25
-25 2014
2002
2004
2006
2008
2010
2012
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
2002
2004
2006
2008
2010
2012
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
3 . 4 V E R L O O P VA N D E B E D R I J F S W I N S T E N In overeenstemming met de teruggang van de economische bedrijvigheid is het sinds begin 2013 opgetekend matig winstherstel (afgemeten aan het bruto-exploitatieoverschot) in het tweede kwartaal van 2014 aanzienlijk vertraagd, tot een jaar-op-jaar groei van 1,1%, tegen 2,3% in het eerste kwartaal (zie Grafiek 47). Die vertraging is zowel het gevolg van de zwakkere reële bbp-groei als van een zelfs nog krachtiger vertraging in het groeitempo van de winsten per eenheid product. Uit sectoraal oogpunt weerspiegelt deze vertraging een tragere winstgroei in zowel de industrie als de marktdiensten. In de conjunctuurgevoeligere industrie werd het jaar-op-jaar groeitempo zelfs negatief. De matiging van de groei van de toegevoegde waarde maar, in het bijzonder, de inkrimping van de winsten per eenheid product als gevolg van de zwakke economische omgeving leidde tot een jaar-op-jaar daling van de winsten in de industrie, namelijk tot 0,7% in het tweede kwartaal, tegen 1,1% in het eerste kwartaal (zie Grafiek 48). In de marktdiensten, waar de winsten in de twee voorgaande jaren krachtiger waren opgeveerd dan in de industrie, vertraagde de winstgroei in het tweede kwartaal van 2014, tot 1,3% ten opzichte van ongeveer 2,0% in het voorgaande kwartaal.
3 . 5 I N FLAT I E VO O R U I T Z I C H T E N De inflatie is reeds geruime tijd laag. Volgens de medio november beschikbare informatie, toen de medewerkers van het Eurosysteem hun macro-economische projecties van december 2014 voor het eurogebied afrondden, zal de jaar-op-jaar HICP-inflatie in 2014 en 2015 naar verwachting respectievelijk 0,5% en 0,7% belopen. Voor 2016 wordt uitgegaan van een gematigde toename tot 1,3%, een gevolg van het verdere herstel van de bedrijvigheid. Wat de belangrijkste HICP-componenten betreft, gaan de medewerkers van het Eurosysteem er in hun projecties van uit dat de prijsstijgingen voor energie in de eerste drie kwartalen van
66
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
2015 als gevolg van de sterke olieprijsdalingen tijdens de afgelopen maanden duidelijk negatief zullen blijven. Gelet op de veronderstelde lichte opwaartse helling van de oliefuturescurve, wordt de prijsstijging voor energie na maximaal een jaar licht positief, wanneer de recente daling van de olieprijzen niet langer een rol speelt bij de berekening van het cijfer op jaarbasis. Na de gunstige voedselvoorzieningsschokken in 2014, die de prijzen temperden, wordt ervan uitgegaan dat de prijsstijging voor onbewerkte voedingsmiddelen in de eerste helft van 2015 aantrekt en zich in de tweede helft van het jaar in de buurt van haar historisch gemiddelde stabiliseert. In de veronderstelling dat het aanbod van onbewerkte voedingsmiddelen zich zou normaliseren, wordt verwacht dat de opwaartse basiseffecten de aanhoudende opwaartse tendens van het twaalfmaands mutatietempo van de afgelopen maanden ondersteunen. De verwachting is dat de prijsstijgingen voor bewerkte voedingsmiddelen de komende maanden verder afnemen als gevolg van de doorwerking van de recente dalingen in de Europese agrarische producentenprijzen. Uitgaande van een stijging van de grondstoffenprijzen en opwaartse basiseffecten, wordt verwacht dat deze prijsstijgingen gedurende heel 2015 geleidelijk aantrekken. Er wordt van uitgegaan dat de prijsstijging voor industriële goederen ongerekend energie de komende maanden gematigd blijven; vanaf het tweede kwartaal van 2015 trekken ze vervolgens geleidelijk aan dankzij de doorwerking van de lagere wisselkoers van de euro, in combinatie met een verbetering van de consumptievraag in sommige landen. Verwacht wordt dat het gemiddelde mutatietempo op jaarbasis in 2015 iets onder het langetermijngemiddelde van 0,7% ligt. De dienstenprijsinflatie blijft volgens de prognoses gematigd, alvorens tegen eind 2015 te stijgen. De voorziene opleving van de dienstenprijsinflatie weerspiegelt de verwachte versnelling van de loonstijging en een geleidelijk herstel van de economische bedrijvigheid. De risico’s verbonden aan de vooruitzichten ten aanzien van het prijsverloop op middellange termijn zullen nauwlettend worden gevolgd, vooral de eventuele gevolgen van de gematigde groeidynamiek, de geopolitieke ontwikkelingen, het verloop van de wisselkoersen en de energieprijzen, en de doorwerking van de monetairbeleidsmaatregelen. Gelet op de verdere dalingen van de olieprijzen tijdens de afgelopen weken, zou de jaar-op-jaar HICP-inflatie de komende weken opnieuw onder neerwaartse druk kunnen komen. Bijzondere waakzaamheid zal gelden voor de ruimere weerslag die het recente verloop van de olieprijzen zal hebben op de middellange-termijn inflatietendensen in het eurogebied.
ECB Maandbericht December 2014
67
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
4 P RO D U C T I E , V R A A G E N D E A R B E I D S M A R K T Het reële bbp in het eurogebied steeg tijdens het derde kwartaal van dit jaar met 0,2% op kwartaalbasis. Dit stemde overeen met eerdere indicaties van een verzwakking van de groeidynamiek in het eurogebied, die leidden tot een neerwaartse bijstelling van de vooruitzichten voor de groei van het reële bbp in het eurogebied in de meest recente voorspellingen. De jongste gegevens en enquêteresultaten tot november bevestigen dit beeld van een zwakkere groei in de komende periode. Tegelijkertijd blijven de vooruitzichten voor een gematigd economisch herstel overeind. Enerzijds zou de binnenlandse vraag moeten worden geschraagd door de monetairbeleidsmaatregelen, de aanhoudende verbeteringen in de financiële voorwaarden, de vooruitgang die is geboekt met begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen, en door aanmerkelijk lagere energieprijzen die het reëel beschikbaar inkomen ondersteunen. Bovendien zou de uitvoervraag profijt moeten trekken van het mondiale herstel. Anderzijds zal de opleving wellicht verder worden getemperd door hoge werkloosheid, aanzienlijke ongebruikte capaciteit en de noodzakelijke balansaanpassingen in de overheids- en de private sector. Deze elementen worden weerspiegeld in de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van december 2014, waarin wordt voorzien dat het reële bbp op jaarbasis zal toenemen met 0,8% in 2014, met 1,0% in 2015 en met 1,5% in 2016. Ten opzichte van de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties van september 2014 zijn de projecties voor de reële bbp-groei aanzienlijk neerwaarts bijgesteld. Zowel de projecties voor de binnenlandse vraag als die voor de netto-uitvoer werden naar beneden herzien. De risico’s voor de economische vooruitzichten van het eurogebied zijn van neerwaartse aard.
4.1 REËEL BBP EN VRAAGCOMPONENTEN Volgens de flashraming van Eurostat steeg het reële bbp tijdens het derde kwartaal van 2014 met 0,2% op kwartaalbasis (zie Grafiek 49), het zesde opeenvolgende kwartaal van positieve, zij het matige productiegroei. De productie steeg tijdens het derde kwartaal in de meeste grote landen van het euroge bied. Hoewel op de afsluitdatum van dit Maandbericht geen uitsplitsing naar uitgaven voorhanden was, duiden de beschikbare lan dengegevens en kortetermijnindicatoren erop dat de particuliere consumptie verder aantrok en positief bijdroeg tot de groei, terwijl de investeringen afnamen en zo een negatieve bijdrage leverden. De bijdrage van het uit voersaldo aan de groei was vrijwel neutraal, aangezien de uitvoer mogelijk profijt trok van de opleving van de wereldhandel die samenging met de depreciatie van de wis selkoers van de euro. Wat de toegevoegde waarde betreft, lijkt een positieve bijdrage van de dienstensector gedeeltelijk teniet gedaan te zijn door een negatieve bijdrage van de industriële sector met inbegrip van de bouwnijverheid.
Grafiek 49 Reële bbp-groei en bijdragen, samengestelde PMI voor de productie en vertrouwen in de economie (groei op kwartaalbasis; bijdragen in procentpunten per kwartaal; indices; voor seizoen gecorrigeerd) binnenlandse vraag – ongerekend voorraden (links) voorraadmutaties (links) uitvoersaldo (links) totale bbp-groei (links) samengestelde PMI voor de productie (rechts) economische vertrouwensindex (ESI) 1) (rechts) 0,6
56
0,4
54
0,2
52
0,0
50
-0,2
48
-0,4
III
IV
I
II
III
IV
46
2013 2014 Bronnen: Eurostat, Markit, conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie en berekeningen van de ECB. Toelichting: De meest recente observatie voor de totale bbp-groei betreft de voorlopige raming van Eurostat. 1) De Economic Sentiment Indicator (ESI) is genormaliseerd met het gemiddelde en de standaarddeviatie van de Purchasing Managers’ Index (PMI) voor de weergegeven periode.
ECB Maandbericht December 2014
69
De productiegroei versnelde in het derde kwartaal ten opzichte van het voorgaande kwartaal, maar weerspiegelde tot op zekere hoogte tijdelijke en technische factoren in verband met het late tijdstip van de schoolvakantie in sommige delen van Europa, die een temperend effect hadden op de groei. Een andere temperende factor waren de geopolitieke spanningen, vooral de situatie in Oekraïne en Rusland. De economische bedrijvigheid werd rechtstreeks getroffen door annuleringen van bestellingen, alsook door overloopeffecten van geringer vertrouwen en toegenomen onzekerheid. De enquêteresultaten in oktober en november gaven een vrij gemengd verloop te zien. Terwijl de Economic Sentiment Indicator (ESI) van de Europese Commissie, gemiddeld genomen, ongeveer op hetzelfde niveau bleef als tijdens het derde kwartaal, nam de samengestelde Purchasing Managers’ Index (PMI) af ten opzichte van het voorgaande kwartaal. Het peil van beide indicatoren blijft niettemin in overeenstemming met een positieve, zij het gematigde groei voor het laatste kwartaal van dit jaar. De groei zal naar verwachting geschraagd worden door het accommoderende monetaire beleid en door de vooruitgang die tot dusver is geboekt bij de begrotingsconsolidatie en de structurele hervormingen. Verwacht wordt bovendien dat ook de daling van de grondstoffenprijzen en de depreciatie van de wisselkoers van de euro de groei zullen ondersteunen via een stijging van het beschikbaar inkomen en een toename van de uitvoervraag. Wellicht zal het herstel echter verder worden getemperd door hoge werkloosheid, aanzienlijke ongebruikte capaciteit en de noodzakelijke balansaanpassingen in de overheidsen de private sector. (zie het artikel ‘Door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied voor december 2014’). PA RT I C U L I E R E C O N S U M P T I E De particuliere consumptie nam tijdens het tweede kwartaal van 2014 met 0,3% toe, in overeen stemming met het patroon van gematigde groei dat in het tweede kwartaal van 2013 was ingezet. Deze toename was te danken aan een stijging van de consumptie van detailhandelsgoederen en de autoaankopen. De dienstenconsumptie leverde dan weer een grotendeels neutrale bijdrage aan de consumptieve bestedingen. Recente ontwikkelingen in kortetermijnindicatoren en enquê tes zijn, globaal genomen, in overeenstemming met een voortzetting van de positieve groei in de uitgaven van huishoudens tijdens de tweede helft van dit jaar. Over een iets langere periode beschouwd, weerspiegelt de in het tweede kwartaal van 2013 inge zette verbetering van de onderliggende dynamiek van de particuliere consumptie grotendeels de ontwikkelingen van het reëel beschikbaar inkomen. Het geaggregeerd inkomen, dat gedurende een lange periode negatief beïnvloed werd door de slinkende werkgelegenheid, trekt steeds meer profijt van de stabilisatie en de lichte verbetering op de arbeidsmarkt, alsook van een matiger remmend effect van het begrotingsbeleid. Bovendien worden de reële inkomens geschraagd door de lage inflatie, die op haar beurt grotendeels de dalende energieprijzen weerspiegelt. Meer recentelijk vertraagde de groei van het nominaal beschikbaar inkomen van huishoudens op jaarbasis echter, van 2,5% in het vierde kwartaal van 2013 tot 0,8% in het tweede kwartaal van dit jaar. Deze vertraging kan grotendeels worden verklaard door een kleinere bijdrage van de zelfstandigen aan de inkomensgroei. Ook geringere netto-overdrachten, gedeeltelijk als gevolg van de werking van de belasting- en uitkeringsstelsels, droegen bij tot de afname van de inkomensgroei. Tegen de achtergrond van de zwakke prijsdynamiek was de groei van het reële inkomen in het tweede kwartaal van dit jaar stabiel ten opzichte van een jaar eerder, 0,3 pro centpunt lager dan het voorgaande kwartaal en 1,6% lager dan in het laatste kwartaal van vorig jaar. Aangezien de groei van de nominale consumptie verder toenam en sneller steeg dan die van het inkomen, daalde de spaarquote van huishoudens in het tweede kwartaal met 0,2 procentpunt
70
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
tot 12,9%, waarmee deze rond een laag peil bleef schommelen.
Grafiek 50 Detailhandelsverkopen, vertrouwen binnen de detailhandel en consumentenvertrouwen
(maandgegevens) Wat de kortetermijndynamiek van de con sumptieve bestedingen betreft, duiden de totale detailhandelsverkopen 1) (links) consumentenvertrouwen 2) (rechts) ‘harde’ en ‘zachte’ gegevens per saldo op vertrouwen binnen de detailhandel 2) (rechts) een aanhoudende groei in het derde kwartaal, PMI 3) feitelijke verkopen t.o.v. voorgaande maand (rechts) terwijl de vooruitzichten voor het vierde 40 4 kwartaal een meer gemengd beeld te zien geven. Hoewel de detailhandelsverkopen toe 30 3 namen met 0,1% op kwartaalbasis in het 20 2 derde kwartaal, en met 0,4% op maandbasis 10 1 in oktober, kwamen ze in deze maand 0,1% 0 0 lager uit ten opzichte van het derde kwartaal. Terwijl de PMI voor detailhandelsverkopen -10 -1 tussen september en oktober eveneens toe -20 -2 nam, bleef hij onder de groeidrempel van 50. -30 -3 Tegelijkertijd stond de vertrouwensindicator -40 -4 van de Europese Commissie voor de detail 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 handel in oktober en november licht boven Bronnen: Eurostat, conjuctuurenquêtes van de Europese zijn langetermijngemiddelde, min of meer Commissie, Markit en berekeningen van de ECB. 1) Mutaties in procenten per jaar; driemaands voortop een vergelijkbaar niveau als tijdens het schrijdende gemiddelden; gecorrigeerd voor aantal werkvoorgaande kwartaal. Bovendien steeg het dagen; met inbegrip van brandstof. 2) Procentuele saldi; voor seizoen en afwijkingen van aantal registraties van nieuwe personenauto’s het gemiddelde gecorrigeerd. 3) Purchasing Managers’ Index; afwijkingen van een kwartaal-op-kwartaal met bijna 0,4% in het indexwaarde van 50. derde kwartaal, en vervolgens, op maandba sis, in oktober, tot meer dan 2% boven het gemiddelde van het derde kwartaal, hetgeen wijst op een positief begin voor het vierde kwartaal. Het consumentenvertrouwen in het eurogebied, tot slot, dat een vrij goede aanwijzing geeft voor de trendmatige ontwikkelingen van de bestedingen van de huishoudens, liep tussen oktober en november terug en zette zo de neerwaartse tendens voort die in mei van dit jaar was ingezet (zie Grafiek 50). De afname van het consumentenvertrouwen in de laatste zes maanden weerspie gelt de beoordeling van de huishoudens inzake de werkloosheidsvooruitzichten en de algemene economische situatie. De perceptie over de financiële positie en de toekomstige besparingen is slechts licht verslechterd. Hoewel de ontwikkelingen in de verschillende landen een vrij uiteen lopend beeld te zien gaven, is het consumentenvertrouwen in elk van de grootste landen van het eurogebied enigszins afgenomen ten opzichte van mei.
INVESTERINGEN In het tweede kwartaal van 2014 kwam, na vier opeenvolgende kwartalen, een einde aan de stij ging van de bruto-investeringen in vaste activa. Daardoor liepen de totale reële investeringen in verhouding tot het bbp terug tot het laagste peil sinds de start van de crisis (zie ook Kader 4). De totale investeringen daalden in het tweede kwartaal met 0,9% op kwartaalbasis. Hoewel er geen uitsplitsing van de investeringen beschikbaar is op kwartaalbasis, geven de productiegegevens aan dat zowel de niet-bouwinvesteringen als de bouwinvesteringen afnamen. De daling van de bouwinvesteringen lijkt het resultaat te zijn van een achteruitgang in zowel de woningbouw als de weg- en waterbouw, die een compenserend effect weerspiegelt van de bedrijvigheid in het eerste kwartaal, die sterker dan normaal was als gevolg van de gunstige weersomstandigheden in verschillende landen van het eurogebied. ECB Maandbericht December 2014
71
De zwakte van de totale investeringen lijkt zich in het derde kwartaal te hebben voortgezet en kwam tot uiting in een zeer bescheiden toename van de productie van kapitaalgoederen, ter wijl de bezettingsgraad in de verwerkende industrie onder zijn langetermijngemiddelde bleef. Tegelijkertijd liep de productie in de bouwnijverheid verder terug. Voor het vierde kwartaal van 2014 wijzen de beschikbare indicatoren op een zeer licht herstel van de investeringen, onder meer dankzij de niet-bouwinvesteringen. Deze vooruitzichten worden ondersteund door lage groei, stijgende winsten en een iets betere toegang tot financie ring, volgens de door de ECB in oktober gehouden enquête naar de bancaire kredietverlening. Verwacht wordt evenwel dat het herstel van de investeringen gematigd zal zijn, als gevolg van de verdere afbouw van de schuldenlast van ondernemingen en de aanhoudende onbenutte productiecapaciteit, aangezien de bezettingsgraad in de verwerkende industrie in het vierde kwartaal van 2014 naar verwachting onder het langetermijngemiddelde zal blijven. Bovendien bleef het producentenvertrouwen gematigd en liepen de productieverwachtingen voor de kapi taalgoederensector in oktober en november gemiddeld terug ten opzichte van het derde kwartaal van het jaar. Voor eind 2014 en begin 2015 blijven de belangrijkste enquêtegegevens over de bouwnijverheid wijzen op een zwakke of afnemende bouwbedrijvigheid, aangezien de PMIindexcijfers voor de productie in de bouwnijverheid en de bedrijvigheid op de huizenmarkt, alsook de vertrouwensindicator van de Europese Commissie voor de bouwsector duidelijk onder hun langetermijngemiddelde blijven. Ook recente gegevens over bouwvergunningen en de orderontvangsten in de bouwnijverheid in een aantal grote landen van het eurogebied geven een zekere daling te zien. De aanhoudende correcties op de woningmarkten in vele landen van het eurogebied en onderbenutte gebouwenvoorraden zullen wellicht de bedrijvigheid in de sector blijven afremmen. Op middellange termijn wordt een geleidelijke opleving van de totale investeringen verwacht, als gevolg van een verbetering van de vraag, de rentabiliteit, het inkomen van de huishoudens, betere financieringsvoorwaarden en minder bezuinigingen op de begroting. Volgens de halfjaar lijkse investeringsenquête van de Europese Commissie, die gepubliceerd werd in november, zul len de investeringen in de industrie naar verwachting met 3% stijgen in 2015, tegen 2% in 2014.
KADER 4
DE HUIDIGE ZWAKTE VAN DE INVESTERINGEN IN HET EUROGEBIED IN VERGELIJKING MET VOORGAANDE CRISISPERIODES Vanuit historisch oogpunt beschouwd, is het huidige beloop van de investeringen in het euro gebied uitgesproken zwak. In dit Kader worden de tendensen in de investeringen – alsook in een aantal verwante macro-economische variabelen – vergeleken met de ervaringen van voorgaande ‘financiële crises’ en ‘systeemcrises’. 1 Over het algemeen is het herstel van de investeringen tot dusver aanzienlijk zwakker geweest dan in vorige financiële crises, maar 1 De reeks van financiële crises waarnaar hier verwezen wordt, omvat elf crises die gepaard gingen met spanningen in de bankensector tijdens de jaren tachtig en negentig, zoals de bankencrises van Groot-Brittannië (1973), Griekenland en Italië (1992) en Japan (1996). Ter vergelijking, de systeemcrises omvatten vijf grootschalige financiële crises in Spanje (1977), Noorwegen (1987), Finland (1991), Zweden (1991) en Japan (1992). Zie Reinhart, C.M. en Rogoff, K.S., ‘Is the 2007 US Sub-prime Financial Crisis So Different? An International Historical Comparison’, The American Economic Review, Vol. 98, nr. 2, mei 2008. Het moet worden opgemerkt dat de term ‘gemiddelde cyclus’ verwijst naar alle andere recessies in OESO-landen sinds 1970, dat wil zeggen recessies die niet gepaard gingen met een financiële of een systeemcrisis. Enige voorzichtigheid is bovendien geboden, aangezien systeemcrises een zeer kleine steekproef van crises uitmaken en beïnvloed werden door bijzondere factoren, zoals cruciale beleidsveranderingen in verband met financiële liberalisering of de versoepeling van de prudentiële regelgeving.
72
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
meer vergelijkbaar met de na systeemcrises opgetekende ontwikkelingen. Een vergelijking met voorgaande financiële crises en systeemcrises
Grafiek A Trends in reële investeringen na crisisperioden (index) interkwartiel bereik gemiddelde conjunctuur financiële crises systeemcrises eurogebied (huidige)
Het peil van de reële investeringen in het 140 140 eurogebied (weergegeven door de dunne rode stippellijn in Grafiek A) ligt op dit moment 130 130 duidelijk onder het algemene niveau dat in het 120 120 verleden zowel na ‘gemiddelde’ recessies als na een groot aantal mondiale niet-systeem 110 110 relevante financiële crises werd opgetekend. 100 100 De totale teruggang van de investeringen tijdens de recente crisisperiode is echter in 90 90 grote mate vergelijkbaar met de gemiddelde 80 80 daling die tijdens systeemcrises werd gere gistreerd. Tegelijkertijd vertoont het huidige 70 70 herstel een vrij specifiek patroon als gevolg T-16 T-8 T T+8 T+16 T+24 T+32 van het ‘double-dip’-karakter van de crisis. Bronnen: OESO, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: T geeft een piek in de bbp-groei aan vóór de Hoewel de investeringen in eerste instantie desbetreffende crisis. De meest recente piek werd geregistreerd in het eerste kwartaal van 2008. sneller terugliepen dan tijdens vorige sys teemcrises, waren ze op hun eerste dieptepunt minder sterk afgenomen dan gewoonlijk tijdens een systeemcrisis. Na het dieptepunt van 2010 begonnen de investeringen zich bovendien in een vergelijkbaar tempo te herstellen als na normale recessies. Na minder dan twee jaar kwam deze groei echter tot stilstand met het uitbreken van de overheidsschuldencrisis, waarop het peil van de investeringen verder kromp. Sindsdien zijn er weinig aanwijzingen geweest voor een herstel (Grafiek A). Als gevolg daarvan ligt het niveau van de investeringen op dit moment bijna 20% onder dat van 2008. Factoren die samengaan met de huidige zwakte van de investeringen In vergelijking met voorgaande financiële crises en systeemcrises viel het trage herstel van de investeringen na de meest recente crisis samen met een aantal unieke economische omstan digheden. Ten eerste zijn de overheidsuitgaven – met inbegrip van investeringen in infrastructuur – gematigd gebleven als gevolg van de consolidatie van de overheidsfinanciën en de nood zakelijke afbouw van de overheidsschuld. Na het uitbreken van de grote recessie beliep de overheidsschuld in het eurogebied ruim 90% bbp, wat veel meer is dan het gemiddelde dat vóór voorgaande crises werd opgetekend (Grafiek B). Dit beperkte de toch al krappe bud gettaire ruimte om de investeringen te stimuleren en zette de overheden er juist toe aan hun financiën al relatief vroeg te consolideren. Ten tweede zijn de investeringen in woningen, net zoals bij voorgaande systeemcrises, aan zienlijk geslonken, maar is er nog altijd vrijwel geen teken van herstel (Grafiek C). Het moet worden opgemerkt dat het als referentie gehanteerde initiële peil, namelijk de piek in de bbpgroei tijdens het eerste kwartaal van 2008, de onhoudbaar hoge investeringen in woningen ECB Maandbericht December 2014
73
weerspiegelen die vóór de crisis werden opgetekend in een aantal landen van het eurogebied. Bovendien zal de aan de gang zijnde correctie van de investeringen in woningen naar ver wachting nog enige tijd aanhouden, wat de totale investeringen neerwaarts beïnvloedt. Ten derde kunnen de zwakke bedrijfsinvesteringen tijdens de overheidsschuldencrisis gedeel telijk verband houden met het uitvoerverloop. 2 In de nasleep van de synchrone mondiale recessie liep de uitvoer in 2008 aanzienlijk terug en daarna herstelde deze zich geleidelijker dan na normale recessies (Grafiek D). Algemeen gesproken waren de vorige financiële crises en systeemcrises geografisch meer begrensd, waarbij de mondiale groei relatief intact bleef en zo de grondslag legde voor een krachtiger herstel onder impuls van de uitvoer. Tot slot is de grote onzekerheid, onder meer over het toekomstig economisch beleid van de nationale regeringen, een belangrijke belemmerende factor voor de bedrijfsinvesteringen in het huidige klimaat. Enquêtes naar beleidsonzekerheid 3 in de vijf grootste Europese econo mieën tonen aan dat de onzekerheid sinds het uitbreken van de crisis is toegenomen en over het algemeen op een veel hoger peil is gebleven dan vóór de crisis. Bij gebrek aan gegevens is het echter niet mogelijk het huidige peil van de onzekerheid te vergelijken met dat van vroegere recessies. Grafiek B Overheidsschuld na crisisperioden
Grafiek C Reële woninginvesteringen na crisisperioden
(in procenten bbp)
(index)
interkwartiel bereik gemiddelde conjunctuur financiële crises systeemcrises eurogebied (huidige)
interkwartiel bereik gemiddelde conjunctuur financiële crises systeemcrises eurogebied (huidige)
110
110
140
140
100
100
130
130
90
90
120
120
80
80
110
110
70
70
60
60
100
100
50
50
90
90
40
40
80
80
30
30
70
70
20
60 T-16
20
T-8
T
T+8
T+16
T+24
T+32
Bronnen: OESO en berekeningen van de ECB. Toelichting: T geeft een piek in de bbp-groei aan vóór de desbetreffende crisis. De meest recente piek werd geregistreerd in het eerste kwartaal van 2008.
T-8
T
T+8
T+16
T+24
60 T+32
Bronnen: OESO, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: T geeft een piek in de bbp-groei aan vóór de desbetreffende crisis. De meest recente piek werd geregistreerd in het eerste kwartaal van 2008. Voor crises uit het verleden zijn gegevens over woninginvesteringen gebruikt uit de database van de OESO. Voor de meest recente crisisperiode zijn de gegevens over woninginvesteringen in het eurogebied van Eurostat gebruikt.
2 Voor een uitvoeriger bespreking van de oorzaken van de daling van de bedrijfsinvesteringen, zie het Kader ‘Factors behind the fall and recovery in business investment’ in het Monthly Bulletin van april 2014. 3 Bijvoorbeeld de Economic Policy Uncertainty Index, samengesteld door N. Bloom et al., beschikbaar via http://www.policyuncertainty.com
74
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek D Niveau van de uitvoer na crisisperioden
Grafiek E Investeringen tijdens de Grote Depressie in enkele landen
(index)
(index) interkwartiel bereik gemiddelde conjunctuur financiële crises systeemcrises eurogebied (huidige)
Duitsland Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Bouwnijverheid in de Verenigde Staten eurogebied (huidige crisis)
150
150
120
120
140
140
100
100
130
130
80
80
120
120 60
60
110
110
100
100
40
40
90
90
20
20
80
T-8
T
T+8
T+16
T+24
T+32
80
Bronnen: OESO, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: T geeft een piek in de bbp-groei aan vóór de desbetreffende crisis. De meest recente piek werd geregistreerd in het eerste kwartaal van 2008.
0
1928 1929 1930 1931 1932 1933 1934 (2008) (2009) (2010) (2011) (2012) (2013) (2014)
0
Bronnen: Berringer, C., Sozialpolitik in der Weltwirtschaftskrise Die Arbeitslosenversicherungspolitik in Deutschland und Großbritannien im Vergleich 1928-1934, Duncker & Humblot, 1966; Bureau of Economic Analysis van het Amerikaanse Ministerie van Economische Zaken. Toelichting: Voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk worden investeringen in lopende prijzen gebruikt, aangezien gegevens over reële investeringen niet beschikbaar zijn. Voor de Verenigde Staten zijn de investeringen in 1929 gelijkgesteld aan 100. De investeringsgroei in het eurogebied voor 2014 wordt verkregen door extrapolatie van de gegevens over de eerste twee kwartalen.
Voor een nog langer perspectief op de crisis kunnen de recente ontwikkelingen ook worden vergeleken met de meest extreme crisis van de moderne tijd, namelijk de depressie van de jaren dertig. Investeringsgegevens voor deze periode zijn schaars. In het geval van de Verenigde Staten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk kan echter gesteld worden dat de investeringen tijdens de huidige crisis veel minder sterk lijken te zijn teruggelopen dan tij dens de depressie (Grafiek E). Er zijn veel verklaringen en theorieën daarvoor. Zo ging de depressie gepaard met een aantal bankfaillissementen die een sterkere weerslag hadden op de investeringen en met een beurskrach in de Verenigde Staten. De Federal Reserve, zo wordt gezegd, slaagde er niet in het verkrappend effect van de bankfaillissementen tegen te gaan en haar strakke monetaire beleid droeg bij tot de ernst van de crisis. 4 In vergelijking daarmee is het monetair beleid van de belangrijkste centrale banken sinds 2008 zeer accommoderend.
4 Zie bijvoorbeeld Friedman, F. en Schwartz, A. J., ‘A Monetary History of the United States 1867-1960’, Princeton University Press, Princeton, 1963.
ECB Maandbericht December 2014
75
Conclusie De aanzienlijke daling van de investeringen in het eurogebied komt tot uiting in alle inves teringscomponenten. De overheidsinvesteringen liepen terug als gevolg van de zeer beperkte budgettaire ruimte. De investeringen in woningen tonen amper tekenen van herstel en de huidige correctie op de huizenmarkt zal naar verwachting een belangrijke belemmerende factor blijven. Voorts vallen de geringe bedrijfsinvesteringen samen met uitzonderlijk zwakke uitvoerresultaten en grote onzekerheid, onder meer over het toekomstige overheidsbeleid. Tegen de achtergrond van de matige productiegroei en de noodzakelijke verdere schuld afbouw bij de overheid en in de private sector, zal het herstel van de investeringen in de nabije toekomst wellicht gematigd blijven. 5 Ook de verhoogde geopolitieke spanningen verte genwoordigen een neerwaarts risico. Bovendien zal het herstel van de investeringen afhangen van doortastende structurele hervormingen die (i) de productie stimuleren, (ii) de vraag naar fysiek kapitaal aanwakkeren, en (iii) de rigiditeiten in de producten- en arbeidsmarkten terug brengen. Hierdoor zullen de bedrijfsvooruitzichten in het eurogebied verbeteren en worden de voorwaarden gecreëerd voor een krachtigere opleving. 5 Zie het artikel ‘Door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van december 2014’ elders in dit Maandbericht.
OV E R H E I D S C O N S U M P T I E Naar verwachting is de overheidsconsumptie in een traag tempo blijven groeien tijdens het derde kwartaal en heeft deze daarmee een kleine positieve bijdrage geleverd aan de binnen landse vraag. Wat de onderliggende tendensen in de belangrijkste afzonderlijke componenten betreft, lijkt de loonsom van het overheidspersoneel, die goed is voor bijna de helft van de totale overheidsconsumptie, opnieuw slechts zeer licht te zijn toegenomen. Ook het groeitempo van de sociale overdrachten in natura, die posten zoals de uitgaven voor gezondheidszorg omvatten, lijkt de afgelopen kwartalen stabiel te zijn gebleven. De bijdrage van de overheidsconsumptie tot de binnenlandse vraag zal de komende kwartalen wellicht beperkt blijven, als gevolg van het feit dat verdere begrotingsinspanningen noodzakelijk blijven in een aantal landen (zie Hoofdstuk 5). VO O R R A D E N De gemiddelde bijdrage van voorraadwijzigingen tijdens de laatste vijf kwartalen, met andere woorden tijdens de jongste fase van geringe groei, is nagenoeg nihil. Die ontwikkeling spoort grotendeels met de verwachtingen op basis van het trage groeipatroon dat zich aftekent in het eurogebied. Uit recente enquêtes van de Europese Commissie (beschikbaar tot november) blijkt dat ondernemingen het voorraadpeil in de verwerkende industrie (gereed product) en in de detailhandel tijdens het derde en het vierde kwartaal nog altijd als tamelijk laag beoordelen ten opzichte van historische gemiddelden, in weerwil van de stijging in de loop van 2014 (zie Grafiek 51, deel a). Ondanks enige volatiliteit, is een neutrale of bescheiden voorraadaanvul ling later in 2014 dus al met al waarschijnlijk, naarmate de economie zich herstelt. Verder blijkt uit recente PMI-gegevens (beschikbaar tot november), met name voor mutaties in grondstoffen en eindproducten in de verwerkende industrie, dat de voorraden in de laatste twee kwartalen van het jaar een grotendeels neutrale of licht positieve bijdrage aan de reële bbp-groei zouden moeten leveren (zie Grafiek 51, deel b).
76
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek 51 Voorraden in het eurogebied b) Voorraadmutaties: perceptie en bijdragen aan de bbp-groei (mutatie in spreidingsindices; procentpunten)
a) Perceptie van het voorraadpeil (procentuele saldi; gecorrigeerd voor seizoen, niet voor aantal werkdagen) verwerkende industrie – gereed product (links) detailhandel (rechts) 25
nationale rekeningen (links) PMI-mutatie (rechts) 25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
20042005200620072008200920102011201220132014
Bronnen: Conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie.
0,8
4
0,6
3
0,4
2
0,2
1
0,0
0
-0,2
-1
-0,4
-2
-0,6
-3
-0,8
-4
-1,0
-5 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bronnen: Markit, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: Nationale rekeningen: bijdrage van de voorraadmutatie tot de reële bbp-groei op kwartaalbasis. PMI: gemiddelde van de absolute mutatie in voorraden input- en gereed product in de verwerkende industrie.
BUITENLANDSE HANDEL Na het volatiele verloop van de handel in de afgelopen kwartalen, leverde het uitvoer saldo in het tweede kwartaal van dit jaar een kleine positieve bijdrage aan de bbp-groei op kwartaalbasis. De uitvoer van goederen en diensten vanuit het eurogebied nam toe met 1,3% op kwartaalbasis (zie Grafiek 52), onder invloed van de sterke uitvoer naar de Verenigde Staten en Azië (inclusief China), terwijl de uitvoer naar Europese landen bui ten het eurogebied en Latijns-Amerika terug liep. Tegelijkertijd steeg de invoer in het eurogebied tijdens het tweede kwartaal even eens met 1,3%, met name als gevolg van de invoer uit China en Europese landen buiten het eurogebied.
Grafiek 52 Reële invoer, uitvoer en bijdrage van het uitvoersaldo aan de bbp-groei
De beschikbare enquête-indicatoren wijzen op een matige groei van de uitvoer uit het eurogebied in het derde kwartaal, met meer gemengde signalen voor het laatste kwartaal
(mutaties in procenten op kwartaalbasis; procentpunten) uitvoersaldo (rechts) uitvoer (links) invoer (links) 10
1,0
8
0,8
6
0,6
4
0,4
2
0,2
0
0,0
-2
-0,2
-4
-0,4
-6
-0,6
-8
-0,8
-10
-1,0 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht December 2014
77
van dit jaar. De PMI voor nieuwe uitvoerorders liet gemiddeld een verslechtering zien in het derde kwartaal, maar bleef zowel boven de groeidrempel van 50 als boven het langetermijn gemiddelde. De algemene daling hield tijdens het vierde kwartaal aan, waarbij de index in okto ber en november gemiddeld 50,7 bedroeg, iets onder het langetermijngemiddelde. Tegelijkertijd bleef de indicator van de Europese Commissie voor de uitvoerorderportefeuilles in het derde kwartaal stabiel, maar steeg deze in oktober en november. Het peil van beide indicatoren strookt met een matige uitvoergroei in de nabije toekomst, wat ook wordt gestaafd door de zeer gelei delijke verbetering van de mondiale bedrijvigheid en de depreciatie van de wisselkoers van de euro. De invoer van het eurogebied zal in de nabije toekomst wellicht eveneens groeien, zij het in een gematigd tempo, wat grotendeels in overeenstemming is met de matige toename van de binnenlandse vraag. Al met al wijzen de ontwikkelingen op overwegend neutrale bijdragen van het uitvoersaldo aan de bbp-groei op kwartaalbasis in de komende periode.
4 . 2 S E C TO R A L E P RO D U C T I E Aan de productiezijde van de nationale rekeningen bleef de totale reële toegevoegde waarde in het tweede kwartaal van 2014 vrijwel vlak, na vier kwartalen met een groei op kwartaalbasis tussen 0,2% en 0,3%. Terwijl de bouwnijverheid een negatieve bijdrage leverde, droegen de industrie ongerekend de bouwnijverheid en de toegevoegde waarde van de dienstensector beide positief bij tot de groei. Voor het niveau van de bedrijvigheid bleven de grote verschillen tussen de sectoren dus bestaan. De reële toegevoegde waarde in de dienstensector stond in het tweede kwartaal van 2014 op een recordhoogte, terwijl de reële toegevoegde waarde van de bouwnijverheid slechts ongeveer drie vierde van de piek aan het begin van 2008 beliep. Tegelijkertijd lag de toegevoegde waarde in de industrie ongerekend de bouwnijverheid 6% onder het hoogtepunt van vóór de crisis. De beschikbare indicatoren geven aan dat de totale toegevoegde waarde in het derde kwartaal van 2014 licht toenam en dat dit in het vierde kwartaal zou kunnen worden gevolgd door een verdere geringe groei. INDUSTRIE ONGEREKEND DE BOUWNIJVERHEID De toegevoegde waarde in de industriële sector ongerekend de bouwnijverheid steeg tijdens het tweede kwartaal van 2014 met 0,2% op kwartaalbasis. Terzelfder tijd was de productie op kwar taalbasis constant in dat kwartaal en daalde deze met 0,4% in het derde kwartaal (zie Grafiek 53). Eveneens in het derde kwartaal nam de kwartaalproductie van investeringsgoederen en energie toe, terwijl die van halffabricaten en consumptiegoederen terugliep. In vergelijking met de harde cijfers wezen de resultaten van zowel de enquêtes van de Europese Commissie als de PMI-enquêtes op een tragere groei van de bedrijvigheid in dat kwartaal. Tot die aanwijzingen behoorden een lichte verslechtering van de productietendens in de afgelopen maanden, zoals bleek uit de conjunctuurenquête van de Europese Commissie, alsook een daling van de PMIindex voor de productie in de verwerkende industrie, die niettemin boven de nulgroeidrempel van 50 bleef. Voor de toekomst wijzen kortetermijnindicatoren op een lage groei van de bedrijvigheid in de industriële sector gedurende het vierde kwartaal. De ECB-indicator voor de orderontvangsten in de industrie met uitzondering van zware transportmiddelen, die minder sterk wordt beïn vloed door omvangrijke orders dan de totale orderontvangsten, steeg in het derde kwartaal met 0,2% op kwartaalbasis. Deze stijging was hoofdzakelijk te danken aan de orderontvangsten van
78
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek 53 Groei van de industriële productie en bijdragen
Grafiek 54 Industriële productie, producentenvertrouwen en PMI
(groei in procenten en bijdragen in procentpunten; maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
(maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
investeringsgoederen consumptiegoederen halffabricaten energie totaal m.u.v. bouwnijverheid 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7 -8 -9 -10 -11
20042005200620072008200920102011201220132014
industriële productie 1) (links) producentenvertrouwen 2) (rechts) PMI 3) m.b.t. de productie in de verwerkende industrie (rechts) 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7 -8 -9 -10 -11
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De getoonde gegevens zijn berekend als driemaands voortschrijdende gemiddelden ten opzichte van het overeenkomstige gemiddelde drie maanden eerder.
4
16
2
8
0
0
-2
-8
-4
-16
-6
-24
-8
-32
-10
-40
-12
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
-48
Bronnen: Eurostat, conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie, Markit en berekeningen van de ECB. Toelichting: De enquêtegegevens hebben betrekking op de verwerkende industrie. 1) Procentuele mutaties per driemaands periode. 2) Procentuele saldi. 3) Purchasing Managers’ Index; afwijkingen van een indexwaarde van 50.
buiten het eurogebied, die een recordniveau bereikten. Uit enquêtegegevens van de Europese Commissie blijkt dat de uitvoerorderportefeuille in oktober en november 2014 licht verbeterde in vergelijking met het derde kwartaal. Tijdens dezelfde periode zakte de PMI-index voor orderontvangsten onder de theoretische nulgroeidrempel van 50, hoewel de PMI-index voor de productie in de verwerkende industrie ongeveer even hoog was als in het derde kwartaal (zie Grafiek 54). Bovendien waren de productieverwachtingen van de Europese Commissie voor de komende maanden tijdens de eerste twee maanden van het vierde kwartaal vergelijkbaar met die in het voorgaande kwartaal. BOUWNIJVERHEID De toegevoegde waarde in de bouwnijverheid daalde in het tweede kwartaal van 2014 met 1,6% op kwartaalbasis. Deze afname strookte met de daling van de bouwnijverheidsproductie in hetzelfde kwartaal met 1,1% en werd beïnvloed door een compenserend effect na de onge bruikelijk sterke productie van de bouwnijverheid in het eerste kwartaal, die werd aangewak kerd door de zeer zachte weersomstandigheden in verschillende landen van het eurogebied. In het derde kwartaal van dit jaar liep de bouwnijverheidsproductie-index verder terug met 0,6% op kwartaalbasis. Andere kortetermijnindicatoren verslechterden eveneens ten opzichte van het tweede kwartaal, wat wees op een zekere algehele verzwakking in de bouwnijverheid. De PMIindicatoren voor de productie en de orderontvangsten bleven bijvoorbeeld lager dan 50, wat in overeenstemming is met een krimpende bedrijvigheid. Gelet op het toenemende inkomen van ECB Maandbericht December 2014
79
de huishoudens en de gunstiger wordende financieringsvoorwaarden kan niet eerder dan eind dit jaar of begin 2015 een lichte verbetering van de bedrijvigheid in de bouwnijverheid worden verwacht. Deze verbetering zal wellicht bescheiden blijven, aangezien de meest recente waar den van de op enquêtes gebaseerde indicatoren (de PMI tot oktober en de indicatoren van de Europese Commissie betreffende het vertrouwen en de orderontvangsten in de bouwnijverheid tot november) ruim onder hun historische gemiddelden bleven. Daarnaast wijzen de beschikbare indicatoren inzake bouwvergunningen, orderontvangsten in de bouwnijverheid en in aanbouw genomen huizen, die indicatief zijn voor de verwachte bedrijvigheid in de bouwnijverheid tij dens de komende maanden, op een daling van de bedrijvigheid in de bouwnijverheid als geheel. D I E N S T E N S E C TO R De reële toegevoegde waarde van de diensten nam in het tweede kwartaal toe met 0,1%, en groeide daarmee voor het vijfde opeenvolgende kwartaal. Aan deze lichte stijging lagen gemengde ontwikkelingen in de deelsectoren ten grondslag. De toegevoegde waarde van de niet marktdiensten nam in hetzelfde kwartaal af, terwijl die van de marktdiensten steeg. In de marktdiensten deed zich een stijging voor in de vastgoedactiviteiten, de vrije beroepen, zake lijke dienstverlening en ondersteunende diensten, en de handel, transport, logies en voedings diensten, terwijl de overige marktdiensten achteruitgingen. De bedrijvigheid, afgemeten aan de reële toegevoegde waarde, lag iets boven eerdere recordniveaus tijdens het derde kwartaal van 2011 en het eerste kwartaal van 2008. De enquêtes wijzen op een verdere groei van de toegevoegde waarde in de dienstensector tijdens het derde kwartaal van dit jaar. De PMI-index voor de bedrijvigheid in de dienstensector was in het derde kwartaal vergelijkbaar met die in het voorgaande kwartaal. Ook de vertrouwensindicator van de Europese Commissie voor de dienstensector veranderde nauwelijks en bleef op hetzelfde peil als aan het begin van het jaar. Op langere termijn zal de groei in de dienstensector naar verwachting aanhouden in het vierde kwartaal. Het aandeel van de dienstenbedrijven waarvoor de ontoereikende vraag een belem mering was voor hun activiteit, steeg licht in de driemaands periode tot oktober, maar terzelfder tijd liep de bezettingsgraad voor de dienstensector op tot het hoogste peil sinds eind 2011. De gemelde financiële beperkingen namen zeer licht toe, maar bleven dicht bij hun langetermijnge middelde. Bovendien zal de toegevoegde waarde van de dienstensector, op basis van de beschik bare enquêtegegevens voor de eerste twee maanden van het vierde kwartaal, naar verwachting verder toenemen, zij het hoogstwaarschijnlijk in een langzamer tempo. De PMI-index voor de bedrijvigheid in de dienstensector daalde in de eerste twee maanden van het vierde kwartaal ten opzichte van het voorgaande kwartaal, maar het gemiddelde peil van 51,7 wijst op een aanhou dende groei van de bedrijvigheid in de dienstensector. Terzelfder tijd gaf de vertrouwensindica tor van de Europese Commissie voor de dienstensector in de eerste twee maanden van het vierde kwartaal een verbetering te zien ten opzichte van het derde kwartaal, maar bleef deze onder zijn langetermijngemiddelde en het peil van begin 2011. Het vertrouwen was verhoudingsgewijs hoog en lag ruim boven het langetermijngemiddelde voor de goederenopslag en de vervoerson dersteunende activiteiten. De vertrouwensindicator voor de financiële sector, die niet in de ver trouwensindicator voor de dienstensector is begrepen, verslechterde tijdens diezelfde periode. De voor de komende maanden verwachte vraag verbeterde volgens de enquête van de Europese Commissie voor de dienstensector tijdens de eerste twee maanden van het vierde kwartaal licht ten opzichte van het voorgaande kwartaal, maar bleef onder het langetermijngemiddelde en de niveaus van eind 2010 en de eerste helft van 2011. De PMI index voor de toekomstige econo mische bedrijvigheid (over twaalf maanden) daalde verder in de eerste twee maanden van het vierde kwartaal, en bleef aldus onder het langetermijngemiddelde. Deze ontwikkelingen stroken met een verdere, zij het tragere groei in de toekomst.
80
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
4.3 ARBEIDSMARKT De arbeidsmarkt in het eurogebied is sinds het voorjaar van 2013 verbeterd. Tegen de achter grond van de lage economische groei sinds het tweede kwartaal van 2013, wijst dit erop dat de arbeidsmarkten iets beter reageren op conjuncturele ontwikkelingen. De werkloosheid vertoonde sinds medio 2013 opeenvolgende, zij het bescheiden, kwartaal op kwartaal dalingen en tegen het einde van dat jaar werd de werkgelegenheidsgroei op kwartaalbasis opnieuw positief. Terwijl de ontwikkelingen in de landen blijven uiteenlopen, is een algemene verbetering merkbaar. Het aantal werkenden in het eurogebied nam in het tweede kwartaal van 2014 toe met 0,2% op kwartaalbasis, na een stabiel verloop in het eerste kwartaal (zie Tabel 11). De stijging in het tweede kwartaal vormt de grootste toename op kwartaalbasis sinds het eerste kwartaal van 2008 en weerspiegelt grotendeels de kentering in de stagnatie van de werkgelegenheidsgroei tijdens het eerste kwartaal van 2014. Bovendien weerspiegelt deze stijging waarschijnlijk ook een grotere gevoeligheid van de werkgelegenheid voor economische ontwikkelingen, aangezien de flexibiliteit van de arbeidsmarkt toeneemt, bijvoorbeeld via het intensievere gebruik van tij delijke en deeltijdse arbeidsovereenkomsten of een groter aantal zelfstandigen. Ook het aantal gewerkte uren steeg in het tweede kwartaal, met 0,2% op kwartaalbasis, nadat het in het eerste kwartaal van het jaar stabiel was gebleven. Achter de bescheiden totale werkgelegenheidsgroei in het eurogebied gaan nog steeds aanzien lijke verschillen van land tot land schuil, zij het minder dan in 2013, waarbij de werkgelegen heid in de meeste economieën van het eurogebied in 2014 een aanhoudende, zij het gematigde groei op kwartaalbasis liet zien. Op sectorniveau steeg de werkgelegenheid tijdens het tweede kwartaal van 2014 in zowel de industrie (ongerekend de bouwnijverheid) als de dienstensector, met respectievelijk 0,4% en 0,2% op kwartaalbasis, terwijl de werkgelegenheid in de bouw nijverheid terugliep met 0,1% op kwartaalbasis. Tabel 11 Werkgelegenheidsgroei (procentuele mutaties t.o.v. voorgaande periode; voor seizoen gecorrigeerd) Personen Twaalfmaands cijfers 2012 2013
Gehele economie waarvan: Landbouw en visserij Industrie Industrie m.u.v. bouwnijverheid Bouwnijverheid Dienstensector Handel en transport Informatie en communicatie Financiële dienstverlening en verzekeringen Onroerend-goedactiviteiten Professionele dienstverlening Openbaar bestuur Overige diensten
1)
Uren
Kwartaalcijfers 2013
2014
2014
IV
I
II
Twaalfmaands cijfers 2012 2013
Kwartaalcijfers 2013
2014
2014
IV
I
II
-0,5
-0,8
0,1
0,0
0,2
-1,5
-1,2
0,1
0,0
0,2
-1,6 -1,9 -0,8 -4,6 0,0 -0,5 0,8 -0,4 -0,1 0,5 -0,1
-1,4 -2,3 -1,3 -4,5 -0,3 -0,7 0,2 -1,1 -1,3 0,2 -0,2
-0,5 -0,1 0,0 -0,6 0,2 0,2 0,7 -0,1 -0,5 0,2 0,3
-0,5 -0,2 0,2 -1,0 0,1 -0,1 0,2 -0,1 1,3 0,3 0,2
0,4 0,3 0,4 -0,1 0,2 0,5 0,3 -0,8 0,1 0,6 -0,1
-2,9 -3,4 -2,1 -6,3 -0,8 -1,6 0,4 -0,6 -1,2 -0,2 -0,4
-0,5 -2,5 -1,3 -5,3 -0,8 -1,3 0,3 -1,4 -2,2 -0,5 -0,5
0,6 -0,4 -0,1 -1,0 0,2 0,0 0,8 0,1 -0,8 0,1 0,6
-1,0 -0,2 0,0 -0,6 0,1 0,1 0,0 -0,1 1,3 0,4 -0,1
-0,6 0,1 0,2 -0,2 0,2 0,5 0,6 -0,8 -0,3 0,5 0,0
0,6
-0,2
-0,1
0,2
0,2
-0,4
-0,7
-0,6
0,5
-0,3
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Met inbegrip van huishoudelijke diensten, de kunst en activiteiten van exraterritoriale organisaties.
ECB Maandbericht December 2014
81
Grafiek 55 Werkgelegenheidsgroei en -verwachtingen (mutaties in procenten per jaar; procentuele saldi; voor seizoen gecorrigeerd) werkgelegenheidsgroei in de industrie m.u.v. bouwnijverheid (links) werkgelegenheidsverwachtingen in de verwerkende industrie (rechts) 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
25 20 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20 -25 -30 -35
werkgelegenheidsverwachtingen in de bouwnijverheid werkgelegenheidsverwachtingen in de detailhandel werkgelegenheidsverwachtingen in de dienstensector 25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
-15
-20
-20
-25
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 20132014
-25
Bronnen: Eurostat en conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie. Toelichting: De procentuele saldi zijn gecorrigeerd voor afwijkingen van het gemiddelde.
De enquêteresultaten voor het werkgelegenheidsverloop in het derde kwartaal en voor het begin van het vierde kwartaal van 2014 wijzen op enige matiging van de werkgelegenheidsgroei (zie Grafiek 55). Vooruitlopende indicatoren duiden eveneens op een verdere stabilisering van het werkgelegenheidsverloop in de komende kwartalen. De arbeidsproductiviteit per werknemer vertraagde van een stevige 1,0% in het eerste kwartaal tot 0,4% op jaarbasis in het tweede kwartaal van 2014 (zie Grafiek 56). De productiviteit per gewerkt uur trok licht aan, tot 0,5% op jaarbasis, nadat deze in het eerste kwartaal 0,4% bedroeg. Het recente verloop van de productiviteitsgroei in het eurogebied vloeit grotendeels voort uit het conjunctuurherstel van de jaar op jaar productiegroei dat in het laatste kwartaal van 2013 begon, terwijl de vertraging in het tweede kwartaal ook de sterkere werkgelegenheidsgroei tijdens dit kwartaal weerspiegelt. De werkloosheidsgraad van het eurogebied daalde ten opzichte van de piek van 12,0% in het tweede kwartaal van 2013 met ongeveer 0,1 procentpunt per kwartaal, tot een gemiddelde van 11,5% in het derde kwartaal van 2014 (zie Grafiek 57). De werkloosheidsgraad bleef tussen augustus en oktober stabiel op dat peil, wat doet vermoeden dat de daling van de werkloosheid mogelijk licht vertraagt. Terwijl het erop lijkt dat de recente dalingen zich in alle leeftijdsgroe pen en voor beide geslachten hebben voorgedaan, blijven de werkloosheidscijfers sterk verschil len tussen de economieën van het eurogebied. Verwacht wordt dat de werkloosheid, ondanks enige volatiliteit op maandbasis, tijdens de komende kwartalen verder gematigd zal afnemen.
4 . 4 VO O R U I T Z I C H T E N VO O R D E E C O N O M I S C H E B E D R I J V I G H E I D De jongste gegevens en de enquêtegegevens tot november bevestigen het beeld van een zwakker groeiprofiel in de komende periode. Tegelijkertijd zijn er nog vooruitzichten op een bescheiden
82
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek 56 Arbeidsproductiviteit per werkende
Grafiek 57 Werkloosheid
(mutaties in procenten per jaar)
(maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd) mutatie per maand in duizenden (links) percentage van de beroepsbevolking (rechts)
gehele economie (links) industrie m.u.v. bouwnijverheid (rechts) dienstensector (links) 8
16
7
14
6
12
5
800
12,5
700
12,0
10
600
11,5
4
8
500
11,0
3
6
2
4
1
400
10,5 10,0
2
300
0
0
-1
-2
200
9,5
-2
-4
100
9,0
-3
-6
0
8,5
-4
-8
-5
-10
-100
8,0
-6
-12
-200
7,5
-7
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
-14
-300
2004 2005 20062007 200820092010 2011 2012 2013 2014
7,0
Bron: Eurostat.
economisch herstel. Enerzijds zou de binnenlandse vraag moeten worden ondersteund door de monetairbeleidsmaatregelen, de aanhoudende verbeteringen in de financiële voorwaarden, de vooruitgang die werd geboekt via begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen, en de aanzienlijk lagere energieprijzen die het reëel beschikbaar inkomen ondersteunen. Bovendien zou de uitvoervraag profijt moeten trekken van het mondiale herstel. Anderzijds zal het herstel wellicht verder worden getemperd door de hoge werkloosheid, de aanzienlijke onbenutte pro ductiecapaciteit en de noodzakelijke balansaanpassingen bij de overheid en in de private sector. Deze elementen worden weerspiegeld in de door medewerkers van het Eurosysteem samenge stelde macro economische projecties voor het eurogebied van december 2014, op grond waarvan het reële bbp op jaarbasis zal toenemen met 0,8% in 2014, 1,0% in 2015 en 1,5% in 2016. Ten opzichte van de door medewerkers van de ECB samengestelde macro economische projecties van september 2014 zijn de prognoses voor de reële bbp groei fors neerwaarts bijgesteld. De projecties voor de binnenlandse vraag en voor de netto uitvoer werden beide neerwaarts herzien (zie het artikel ‘Door medewerkers van de het Eurosysteem samengestelde macro economische projecties voor het eurogebied voor december 2014’). De risico’s voor de economische vooruitzichten voor het eurogebied zijn neerwaarts gericht. Met name de zwakke groeidynamiek in het eurogebied en de grote geopolitieke risico’s kun nen het vertrouwen en, vooral, de particuliere investeringen afremmen. Bovendien vormt de onvoldoende vooruitgang inzake structurele hervormingen in de landen van het eurogebied een belangrijk neerwaarts risico voor de economische vooruitzichten.
ECB Maandbericht December 2014
83
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
5 B E G ROT I N G S O N T W I K K E L I N G E N Volgens de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties voor december 2014 zal het begrotingstekort van het eurogebied in 2015 en 2016 verder dalen als gevolg van het verwachte economische herstel in het eurogebied. De overheidsschuldquote voor het eurogebied zal volgens de projecties in 2014 zijn hoogste punt bereiken. Structurele begrotingsaanpassingen zullen echter nauwelijks plaatsvinden, ondanks de verplichtingen van sommige landen in het kader van het stabiliteits- en groeipact (SGP). De landen moeten ernaar blijven streven om aan hun verplichtingen te voldoen, binnen de ruimte die het SGP daarvoor biedt.
B E G ROT I N G S O N T W I K K E L I N G E N E N P RO J E C T I E S De gevalideerde cijfers voor het eurogebied (inclusief Litouwen) over 2013 met betrekking tot de buitensporigtekortprocedures (BTP) die in het najaar van 2014 zijn gepubliceerd, wijzen op een daling van het overheidstekort in het eurogebied van 3,6% in 2012 naar 2,9% van het bbp in 2013 (zie Tabel 12). 1 Deze verbetering is voornamelijk het gevolg van belastingverhogingen die hebben geleid tot hogere inkomsten in verhouding tot het bbp. De uitgavenquote is vrijwel gelijk gebleven. De veranderingen als gevolg van de overgang naar het Europees Stelsel van Rekeningen 2010 (ESA 2010) zijn voor het eurogebied als geheel marginaal te noemen, met een daling van 0,1 procentpunt van het tekort in 2013. Voor sommige landen in het eurogebied heeft de invoering echter substantiëlere gevolgen gehad. 2 In 2013 bedroeg de overheidsschuld in het eurogebied 90,8% van het bbp. Dat is 1,9 procentpunt meer dan in 2012 (zie Tabel 12). Het oplopen van de staatsschuld is voornamelijk te wijten aan de aanhoudend negatieve groei/rente-ecart, hoewel de rentelast als gevolg van de lagere rentes daalde. (Kader 5 geeft een overzicht van de Gecentraliseerde Effecten Database van de ECB, die de mogelijkheid biedt om statistische indicatoren voor overheidsschuldbewijzen te creëren, zoals het gemiddeld nominaal rendement). Bovendien was de verhoging van de overheidsschuld Tabel 12 Begrotingsontwikkelingen in het eurogebied (in procenten bbp) 2012 a. Totale inkomsten b. Totale uitgaven waarvan: c. Rentelasten d. Primaire uitgaven (b – c) Begrotingssaldo (a – b) Primair begrotingssaldo (a – d) Voor de conjunctuur gecorrigeerd begrotingssaldo Structureel begrotingssaldo Bruto schuld PM: reëel bbp (mutaties in procenten)
2013
2014
2015
2016
45,8 49,4
46,5 49,4
46,7 49,3
46,7 49,0
46,4 48,5
3,0 46,4 -3,6 -0,6 -2,5 -2,1 88,9 -0,7
2,8 46,6 -2,9 -0,1 -1,3 -1,2 90,8 -0,5
2,7 46,6 -2,6 0,1 -1,1 -1,1 94,5 0,8
2,7 46,4 -2,4 0,3 -1,1 -1,1 94,8 1,1
2,6 45,9 -2,1 0,5 -1,4 -1,3 93,8 1,7
Bronnen: Eurostat, de economische najaarsprognose 2014 van de Europese Commissie en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens betreffen het aggregaat van de totale overheid van het eurogebied, inclusief Litouwen. De cijfers voor 2014 tot en met 2016 betreffen prognoses van de Europese Commissie. Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. Het niveau van de schuldquote in de prognose van de Europese Commissie is niet geconsolideerd. 1 H et aggregaat van het eurogebied in dit hoofdstuk omvat ook Litouwen in overeenstemming met de samenstelling die wordt gebruikt voor de macro-economische projecties voor het eurogebied (Zie Tabel 2 in het artikel ‘Door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde macro-economische prognoses voor het eurogebied van december 2014’ elders in dit Maandbericht). 2 Zie het Kader ‘The impact of the European System of Accounts 2010 on euro area macroeconomic statistics’, ECB Monthly Bulletin November 2014
ECB Maandbericht December 2014
85
als gevolg van het primaire tekort en de stock-flow adjustment beperkt. De schuldquote voor 2013 komt 1,6 procentpunt lager uit als gevolg van de overgang naar ESA 2010, wat grotendeels overeenkomt met de opwaartse herziening van het bbp in de noemer. De macro-economische projecties van de medewerkers van het Eurosysteem wijzen op een daling van het overheidstekort in het eurogebied in de komende twee jaar, voornamelijk als gevolg van de verwachte geleidelijke conjunctuurverbetering, terwijl het tempo van structurele begrotingsaanpassingen nagenoeg tot stilstand zal komen. 3 Voor de tekortquote wordt een afname voorzien tot 2,6% van het bbp in 2014 en een lichte verdere daling tot respectievelijk 2,5% in 2015 en 2,2% in 2016. Deze cijfers komen vrijwel overeen met de najaarsprognose 2014 van de Europese Commissie (zie Tabel 12). De daling van het begrotingstekort is naar verwachting van de Commissie volledig te danken aan bezuinigingen op de uitgaven. Volgens de prognose daalt de uitgavenquote over de gehele projectieperiode met 0,9 procentpunt ten opzichte van 2013. In 2016 wordt dan een niveau bereikt van 48,5%, terwijl de inkomsten zich grotendeels in overeenstemming met het bbp zullen ontwikkelen. De overheidsschuld in het eurogebied zal volgens de macro-economische projecties van de medewerkers van het Eurosysteem in 2014 zijn hoogste punt bereiken. Volgens de economische najaarsprognose 2014 van de Europese Commissie stijgt de schuldquote in 2014 naar 94,5% en in 2015 verder naar 94,8% vanwege het schuldverhogende effect van de stock-flow adjustment en de nog steeds hoge rentelast, en daalt deze quote in 2016 weer tot 93,8%. 4 Dat de schuldquote in 2016 weer daalt, valt hoofdzakelijk te verklaren door de verwachte toename van het primair overschot en het schuldverlagende effect van de groei/rente-ecart. 3 Zie het artikel ‘Door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde macro-economische prognoses voor het eurogebied van december 2014’ elders in dit Maandbericht. 4 Het niveau van de schuldquote is in de prognose van de Europese Commissie hoger dan in de macro-economische prognoses van de medewerkers van het Eurosysteem. Terwijl de Commissie schuldcijfers op niet-geconsolideerde basis publiceert, worden de prognoses van het Eurosysteem voor het eurogebied gecorrigeerd voor intergouvernementele leningen, conform de bij Eurostat geldende praktijk.
Kader 5
Nieuwe statistische indicatoren voor overheidsschuld en hun toepassing bij begrotingsanalyses en begrotingstoezicht Dit kader biedt een beknopt overzicht van de mogelijkheden van nieuwe statistische indicatoren betreffende overheidsschuldbewijzen die zijn ontwikkeld op basis van de informatie uit de Centrale Effectendatabase van de ECB (Centralised Securities Database – CSDB). Deze indicatoren zijn gebaseerd op uitstaande effecten, nieuwe emissies, aflossingen en schuldendienst inclusief de geldende rentevoet (nominaal rendement), uitgesplitst naar oorspronkelijke en resterende looptijd, valuta en soort couponrente voor het eurogebied als geheel en voor individuele landen. De indicatoren zijn voor het eerst gepubliceerd in het statistische deel van het Maandbericht van november 2014 (Tabel 6.4 en 6.5) en zijn eveneens beschikbaar in de vorm van gerichte gegevensoverzichten in het Statistical Data Warehouse van de ECB. 1
1 Z ie ‘Debt securities issuance and service by EU governments’ in de rubriek “Reports” van het Statistical Data Warehouse (http://sdw.ecb.europa.eu).
86
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
De Centrale Effectendatabase (CSDB) De CSDB is in 2009 door de ECB opgezet als een multifunctioneel systeem en wordt door de samenwerkende leden van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) gezamenlijk beheerd. De CSDB betrekt haar gegevens bij commerciële gegevensverstrekkers en uit andere bronnen (via de leden van het ESCB) en is beschikbaar voor gebruikers binnen het ESCB. Het systeem maakt gebruik van binnen het ESCB aanwezige expertise om de gegevenskwaliteit te verhogen. 2 De CSDB bevat inmiddels informatie over meer dan zes miljoen lopende schuldbewijzen, aandelen en deelnemingen in beleggingsfondsen. De informatie is opgeslagen op basis van individuele effecten en omvat referenties betreffende effecten (bijv. uitstaand bedrag, datum van uitgifte en vervaldatum, coupon- en dividendgegevens en statistische classificatie) alsook informatie over emittenten en prijzen (marktprijs, taxatie of executieprijs). Er wordt momenteel gewerkt aan een manier om via het CSDB-platform ook informatie over kredietbeoordelingen te verschaffen (per effect, emittent, garant of emissieprogramma). Voorbeelden van statistische indicatoren: schuldendienst en gemiddeld nominaal rendement De CSDB biedt de mogelijkheid om nieuwe indicatoren voor overheidsschuldbewijzen te creëren die informatie verschaffen over de te verwachten schulddiscipline (betaling van rente en aflossing) en het bijbehorende rentetarief dat de debiteur per tijdseenheid aan de crediteuren toezegt te vergoeden (gemiddeld nominaal rendement), uitgesplitst naar oorspronkelijke en resterende looptijd, valuta en soort couponrente. Aan het eind van oktober 2014 verwachtten vijf landen in het eurogebied (België, Frankrijk, Italië, Portugal en Spanje) in de periode november 2014–oktober 2015 als percentage van het bbp een schuldendienst te zullen betalen die hoger is, als percentage van het bbp, dan het gemiddelde voor het eurogebied (17,2% van het bbp) (zie Grafiek A). In de periode november 2013–oktober 2014 slaagden alle landen van het eurogebied behalve Cyprus en Slowakije erin nieuwe overheidsschuldbewijzen uit te geven tegen een lager gemiddeld nominaal rendement dan gold voor het totaal van hun uitstaande schuldbewijzen. Mede hierdoor geldt voor alle nationale overheden behalve Cyprus dat het gemiddelde nominale rendement op het totaal aan uitstaande schuldbewijzen thans lager is dan een jaar geleden (zie Grafiek B). 3
2 Conform het Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 26 september 2012 inzake het beheerskader betreffende de kwaliteit van gegevens voor de gecentraliseerde effectendatabase (ECB/2012/21). 3 Het nominale rendement (uitgedrukt in procenten op jaarbasis) omvat de couponrente (de bij uitgifte op een obligatie vermelde rentevoet) en het verschil, indien aanwezig, tussen het toegezegde aflossingsbedrag op de vervaldatum en de uitgifteprijs (dus een disconto of premie). Het gemiddelde nominale rendement, gewogen naar uitstaand bedrag per uitstaand schuldbewijs, kan worden berekend voor schuldbewijzen uitgegeven in de afgelopen twaalf maanden. Door het te vergelijken met het gemiddelde nominale rendement op het totaal aan uitstaande schuldbewijzen kan men vaststellen of de nieuwe emissie duurder of goedkoper is geweest. Het gemiddelde nominale rendement op het totaal aan uitstaande schuldbewijzen wordt beïnvloed door a) het gemiddelde nominale rendement op nieuwe overheidsschuld, b) het voorafgaande gemiddelde nominale rendement op vervallende overheidsschuld en c) het beloop van de rente op uitstaande overheidsschuldbewijzen (bijvoorbeeld bij een variabele couponrente). Het gemiddelde nominale rendement op nieuwe overheidsschuld (uitgegeven in de voorafgaande twaalf maanden) staat niet alleen bloot aan diverse marktinvloeden (bijv. beleggersvraag, debiteurenrisico en actuele en verwachte marktrente), maar hangt ook af van keuzes van de emittent zoals looptijd (langere looptijden gaan doorgaans samen met een hoger nominaal rendement) en emissieomvang.
ECB Maandbericht December 2014
87
Grafiek A Rente- en aflossingsverplichtingen op schuldbewijzen van overheden uit het eurogebied aflopend tussen november 2014 en oktober 2015
Grafiek B Gemiddeld nominaal rendement op schuldbewijzen van overheden in het eurogebied
(in procenten bbp; EUR miljard)
(procenten per jaar) y-as: uitstaand ultimo oktober 2014 x-as: uitgegeven tussen november 2013 en oktober 2014
25 20 15 10 5 0
eurogebied
1 2 3 4 5 1 IT 2 FR 3 ES 4 BE
5 PT 6 DE 7 GR 8 MT
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 9 NL 10 SI 11 AT 12 CY
30
5,0
25
4,5
5,0
20
4,0
15
3,5
10
3,0
AT FR
DE 0,5
1,0
LU
5
2,5
0
2,0 0,0
NL
4,0
SK
LV
IT BE
CY
SI
PT
ES
4,5
IE
MT
eurogebied
30
€378,3 mld €472,7 mld €209,4 mld €77,3 mld €29,9 mld €1701,2 mld €375,4 mld €22,7 mld €0,9 mld €72,6 mld €3,4 mld €29,1 mld €1,3 mld €5,2 mld €13,2 mld €9,2 mld €0,6 mld
rentelasten tot 1 jaar betaling hoofdsom na 3 maanden betaling hoofdsom tot 3 maanden
3,5
GR eurogebied
FI
1,5
3,0 2,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
4,5
2,0 5,0
13 SK 14 FI 15 IE 16 LV
Bronnen: CSDB en berekeningen van de ECB.
Bronnen: CSDB en berekeningen van de ECB. Toelichting: De stippellijnen tonen de mutatie ten opzichte van een jaar eerder per land. De pijlen geven de richting aan van de mutatie naar het meest recente gegevenspunt.
Gebruik in analyses De CSDB is tijdens de opeenvolgende crises veelvuldig gebruikt als een bron van gedetailleerde informatie over de financieringsbehoeften van landen in het kader van het economisch aanpassingsprogramma van de EU en het IMF. Bovendien is de database een onmisbare bron van informatie voor het halfjaarlijkse Financial Stability Review4 van de ECB en voor de begrotingsprognoses in het kader van de macro-economische prognose voor het eurogebied zoals opgesteld door medewerkers van de ECB. Behalve zeer gedetailleerd zijn de gegevens die beschikbaar komen in de CSDB ook zeer actueel, wat een snelle analyse van ontwikkelingen en trends op de financiële markten mogelijk maakt.5 Aangezien schuldbewijzen rond 80% van de overheidsschuld in het eurogebied uitmaken, kan de CSDB bijdragen aan de nauwkeurigheid van prognoses betreffende de financieringsbehoefte van centrale overheden, zowel op de korte termijn (het signaleren van liquiditeitsrisico’s) als op de middellange termijn (het anticiperen van potentiële pieken bij de aflossing van overheidsobligaties). Liquiditeitsrisico’s en gevaren voor de houdbaarheid van overheidsschulden zijn niet alleen belangrijk in het kader van het begrotingstoezicht maar ook 4 Zie het jongste Financial Stability Review, ECB, Frankfurt am Main, november 2014. (Alle eerdere edities zijn beschikbaar op de website van de ECB, www.ecb.europa.eu/pub/fsr/html/index.en.html.) 5 De CSDB verwerkt dagelijks informatie en verschaft eindemaandgegevens met een vertraging van één à twee weken. Gebruikers hebben zo veel eerder toegang tot de gegevens dan via andere geaggregeerde statistieken.
88
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
voor het bewaken van de financiële stabiliteit. Een hoge financieringsbehoefte bij de centrale overheid kan emittenten in andere sectoren (de financiële sector en het bedrijfsleven) uit de markt drukken. Anderzijds kan het feit dat een financiële instelling hoge kredietvorderingen heeft op overheden die een significant houdbaarheidsrisico lopen, duiden op de kwetsbaarheid van een dergelijke instelling. Gedetailleerde informatie over de risico’s die centrale overheden lopen kan dus als input worden gebruikt bij het in kaart brengen van kwetsbaarheden in andere sectoren, met name de financiële sector.
B E G ROT I N G S O N T W I K K E L I N G E N E N - P L A N N E N I N I N D I V I DU E L E L A N D E N Hieronder volgt een kort verslag van recente begrotingsontwikkelingen en -plannen voor de grootste landen van het eurogebied en voor de landen waarvoor op dit moment een EU-IMF ombuigingsprogramma geldt of die dit programma kortgeleden achter zich hebben gelaten. In Duitsland neemt de ontwerpbegroting de streefcijfers van het stabiliteitsprogramma voor 2014 grotendeels ongewijzigd over en is een nominaal begrotingsevenwicht en een structureel overschot voorzien van 0,5% van het bbp voor 2015. De laatste overheidsprognoses, met een naar beneden bijgesteld bbp, en de laatste officiële prognoses van de belastinginkomsten, die voorzien in een inkomstendaling van 0,25% van het bbp in 2015 (ten opzichte van de eerdere cijfers van mei 2014), zijn echter niet meegenomen in deze ontwerpbegroting. Toch ligt het in de verwachting dat Duitsland het beter zal doen dan de begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn, te weten een structureel tekort van 0,5% van het bbp in 2015. De Duitse overheid voorziet in de komende jaren een aanzienlijke daling van de schuldquote, die verder gaat dan de nationale eis van een ‘schuldenrem’ en de schuldreductienorm uit het SGP. In Frankrijk zijn de primaire begrotingsdoelstellingen in de ontwerpbegroting aanzienlijk versoepeld vergeleken met de doelstellingen in het geactualiseerde SGP: 4,4% van het bbp in plaats van 3,6% in 2014 en 4,3% van het bbp in plaats van 2,8% in 2015. De ontwerpbegroting voorziet echter pas in 2017 in een correctie van het buitensporig tekort, terwijl de BTP-deadline in 2015 ligt. Dit betekent dat de consolidatie over BTP-periode 2013-2015 sterk achterblijft. Het geplande nominale tekort voor 2015 overschrijdt het BTP-streefdoel dan ook aanzienlijk (met 1,5 procentpunt) en ook de structurele consolidatie-achterstand is zeer fors (1,5 procentpunt over BTP-periode 2013-2015). Op 27 oktober heeft Frankrijk aanvullende consolidatiemaatregelen voor 2015 aangekondigd, ter grootte van een aanvullende structurele inspanning van ongeveer 0,2% van het bbp volgens de Franse overheid. Deze aanvullende inspanningen zijn echter onvoldoende om de consolidatie-achterstand volledig te overbruggen, waardoor Frankrijk het risico loopt niet te kunnen voldoen aan de SGP-vereisten. In Italië wijst de ontwerpbegroting op een tekortdoelstelling van 2,6% van het bbp in 2015, wat ruimer is dan de doelstelling van 1,8% uit het geactualiseerde SGP van 2014. De ontwerpbegroting voorziet onder meer in een verlaging van de sociale premies voor nieuwe werknemers en van de regionale belasting over productieactiviteiten en in een structureel belastingvoordeel voor de lage inkomens dat aanvankelijk als tijdelijke maatregel was geïntroduceerd in april 2014. Deze stimuleringsmaatregelen worden gedeeltelijk opgevangen door bezuinigingen op de overheidsuitgaven, vooral op regionaal niveau. In totaal zou de ontwerpbegroting in 2015 leiden tot een verhoging van de netto- financieringsbehoefte van 0,4% van het bbp. Daarnaast wijzen de overheidsplannen op het uitstellen van de deadline voor de begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn tot 2017 – dat is twee jaar later dan aangeraden door de Ecofin-raad in zijn advies van juli 2014 – en een afwijking van de schuldregel. Het is belangrijk dat Italië ECB Maandbericht December 2014
89
ervoor zorgt dat het volledig aan de vereisten voor het SGP en aan de schuldregel kan voldoen, om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën niet in gevaar te brengen en het vertrouwen in de markt op peil te houden. In Spanje bedroeg het gezamenlijk tekort van de nationale en regionale overheden en de sociale zekerheidssector (exclusief steun aan financiële instellingen) 4,1% van het jaarlijkse bbp over de periode januari-september 2014. Dit is een daling ten opzichte van dezelfde periode in 2013, toen het tekort uitkwam op 4,6%. Op basis van de uitkomsten tot nu toe lijkt het waarschijnlijk dat de overheidstekortquote dit jaar het streefpercentage van 5,5% uit het aangepaste SGP zal benaderen. De ontwerpbegroting voor oktober bevestigt dit beeld: volgens dit plan zal de tekortquote in 2015 moeten dalen naar 4,2% en in 2016 nog verder moeten zakken naar 2,8%, conform de BTP-doelstellingen. De begrotingsprognose gaat echter uit van een vrij sterke verbetering van de inkomsten en doorlopende uitgavenhervorming. In Cyprus laten de begrotingscijfers voor de eerste negen maanden van 2014 een sterke jaarop-jaargroei van de btw- en vennootschapsbelastinginkomsten zien en een voortgaande weloverwogen begrotingsuitvoering. Deze cijfers komen overeen met de EC-najaarsprognose 2014, die ervan uitgaat dat Cyprus in 2014 een klein primair overschot zal boeken en zijn buitensporige tekort twee jaar voor de BTP-deadline van 2016 zal weten op te lossen – waarbij het tekort onder de referentiewaarde van 3% bbp zal uitkomen. In Ierland wijst de ontwerpbegroting op een tekort van 3,7% van het bbp in 2014, 1,1% van het bbp lager dan het streefdoel dat in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma is geformuleerd. Hoewel er expansieve maatregelen ter grootte van EUR 1 miljard zijn genomen (0,5% van het bbp), stelt de ontwerpbegroting zich een tekortreductie tot 2,7% van het bbp in 2015 ten doel. Dit dankzij aanhoudende ondersteunende economische omstandigheden en lagere renteuitgaven, deels vanwege de vervroegde aflossing van de lening van het IMF. Deze doelstelling sluit aan bij het streven van Ierland om in 2015 de BTP achter zich te laten. Op middellange termijn voorziet de ontwerpbegroting een geleidelijke verbetering van het tekort die aansluit op het behalen van de begrotingsdoelstelling voor de middellange termijn uiterlijk in 2018, dankzij aanhoudende groei en een vlak profiel van de primaire bestedingen. Niettemin zullen aanvullende maatregelen nodig zijn om het ten doel gestelde bestedingsprofiel realistisch te doen zijn. De Europese Commissie heeft in haar najaarsprognose 2014 voor 2015 een tekort van 2,9% van het bbp geraamd en voor 2016 een lichte verslechtering tot 3,0% van het bbp. In Portugal ligt de nieuwe doelstelling van de regering voor het primaire tekort voor 2014, zoals in de conceptbegroting genoemd, aanzienlijk boven die in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma (4,8% van het bbp in plaats van 4,0%), hoofdzakelijk als gevolg van hogere eenmalige uitgaven. Voor 2015 ligt de in de ontwerpbegroting geformuleerde doelstelling eveneens iets boven die van het geactualiseerde stabiliteitsprogramma en het SGP-streefdoel (2,7% van het bbp in plaats van 2,5%). De ontwerpbegroting bevat een veelheid aan discretionaire begrotingsconsolidatiemaatregelen ten bedrage van 0,7% van het bbp, waarvan er een aantal eenmalig zijn of aan invoeringsrisico’s onderhevig zouden kunnen zijn. Bovendien baseert de regering haar ramingen op optimistische aannames over het effect van macro-economische ontwikkelingen op de begroting en de bestrijding van fraude en belastingontduiking. De Europese Commissie gaat in haar najaarsprognose 2014 uit van een begrotingstekort van 3,3% van het bbp in 2015.
90
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
U I T DA G I N G E N VO O R H E T B E G ROT I N G S B E L E I D Het tempo van de begrotingsconsolidatie, gemeten naar de verandering in het structurele begrotingssaldo, is sinds 2013 aanzienlijk afgenomen. Dit brengt voor een aantal landen het risico op overtreding van de verplichtingen onder het SGP met zich mee. De verwachte achterstand houdt slechts in geringe mate verband met tegenvallend economisch herstel en komt voort uit onvoldoende structurele inspanningen in een aantal landen. Dit blijkt ook uit de ontwerpbegrotingen die de landen medio oktober 2014 moesten indienen. Een aantal landen hebben aanvullende maatregelen aangekondigd, nadat de Europese Commissie hun om aanvullende informatie en nadere uitwerking had verzocht. In haar op 28 november gepubliceerde beoordeling heeft de Europese Commissie van geen van ontwerpbegrotingen vastgesteld dat daarin de verplichtingen onder het SGP bij lange na niet werden nagekomen. In dat geval had zij om indiening van een herziene ontwerpbegroting gevraagd. 5 Wel heeft de Commissie vastgesteld dat de ontwerpbegrotingen van zeven landen het ‘risico van niet-nakoming’ van het SGP met zich meebrengen (zie Kader 6). Waar aanvullende ontwikkelingsinspanningen voor sommige landen onmisbaar zijn om aan de vereisten te kunnen voldoen, kan het begrotingsbeleid in het kader van het SGP worden ingezet ter ondersteuning van het fragiele economische herstel in het eurogebied. De speelruimte binnen het begrotingsbeleid ter ondersteuning van de groei is echter vrij beperkt en geldt slechts voor enkele landen. Bovendien is het positieve overloopeffect naar andere landen van potentieel expansiever begrotingsbeleid in een aantal landen binnen de marge van het stabiliteits- en groeipactraamwerk onzeker en waarschijnlijk gering. Om de economische groei in Europa te stimuleren, heeft de Europese Commissie op 26 november een ‘investeringsplan voor Europa’ gepresenteerd, waarmee over een periode van drie jaar EUR 315 miljard voor investeringsprojecten bijeen moet worden gebracht. In dit kader wordt een Europees Fonds voor strategische investeringen opgericht dat de voornaamste risico’s van nieuwe investeringsprojecten moet afdekken. Volgens de Commissie zou het aantrekken van particuliere investeerders voor een vermenigvuldigingsfactor van rond de 15 moeten zorgen. Het fonds wordt gegarandeerd met overheidsgeld uit de EU-begroting en de Europese Investeringsbank van in totaal EUR 21 miljard. Het fonds zal vooral groeibevorderende investeringsprojecten op het gebied van energie, vervoer en breedbandnetwerken financieren, terwijl een kwart van de beschikbare middelen bij het midden- en kleinbedrijf terecht dient te komen. De groeivooruitzichten in Europa kunnen door dit initiatief weliswaar verbeteren, maar het is van essentieel belang dat inspanningen om overheidsinvesteringen te stimuleren worden gebaseerd op doordachte kernprojecten met een groeibevorderend effect en een gedegen kostenbatenanalyse vooraf. De inspanningen gericht op het stimuleren van structurele hervormingen moeten worden geïntensiveerd en de begrotingsconsolidatie dient op een groeivriendelijke wijze te worden uitgevoerd. In landen waar begrotingsaanpassingen om verdere bezuinigingen op overheidsuitgaven vragen, dient een herschikking van de prioriteiten ten aanzien van de overheidsbestedingen te worden gestimuleerd in de richting van posten die vooral de mogelijke groei ondersteunen, zoals overheidsinvesteringen. Aan de inkomstenkant van de begroting moeten hervormingen zich richten op de verstorende effecten van belastingen en op belastingontwijking. Wat vermindering van de belastingwig betreft, heeft de Eurogroep in een verklaring haar voornemen geuit 5 Zie de op 28 november 2014 gepubliceerde beoordelingen van de Europese Commissie http://ec.europa.eu/economy_finance/ economic_governance/sgp/budgetary_plans/index_en.htm.
ECB Maandbericht December 2014
91
om tot een samenstel van gemeenschappelijke beginselen te komen dat richting aan toekomstige belastinghervormingen moet gaan geven. 6 Uiterlijk eind 2014 dient de verplichte beoordeling van het toezichtsraamwerk van de EU plaats te vinden (de ‘six-pack’- en de ‘two-pack’-regels). De Europese Commissie heeft op 28 november een korte beoordeling gepubliceerd, waarin zij concludeerde dat het hervormde toezichtsraamwerk het begrotingstoezicht op effectieve wijze versterkt.7 Ook kondigde de Commissie voor 2015 een discussie aan over mogelijke verbeterpunten. Een versterkt toezichtsraamwerk zorgt weliswaar voor een welkome vergroting van de begrotingsdiscipline, maar de complexiteit neemt steeds verder toe, wat het moeilijker maakt om de regels consequent toe te passen. Verder is er ruimte voor verbetering van de samenhang tussen de diverse elementen van de regelgeving, met name ten aanzien van de doelstelling voor de middellange termijn en voor de schuldregel in de preventieve en de correctieve arm van het SGP. Daarnaast is het voor de geloofwaardigheid van het pact onmisbaar om de transparantie over de toepassing van het raamwerk te vergroten en ervoor te zorgen dat het volledig ten uitvoer wordt gebracht. Dit impliceert ook dat alle gegevens die aan de besluiten in het kader van het SGP ten grondslag liggen moeten worden gepubliceerd. 6 Zie de op 8 juli 2014 gepubliceerde verklaring van de Eurogroep (http://www.eurozone.europa.eu/media/539623/20140707eurogroup-statement-on-reducing-tax-wedge-on-labour.pdf). 7 Zie de op 28 november 2014 gepubliceerde beoordeling van de Europese Commissie http://ec.europa.eu/economy_finance/ economic_governance/documents/com(2014)905_en.pdf
Kader 6
De beoordeling van de ontwerpbegrotingen voor 2015 Op 28 november heeft de Europese Commissie haar oordeel bekendgemaakt over de ontwerpbegrotingen voor 2015 van de niet onder een steunprogramma vallende eurolanden. Het oordeel vloeit voort uit een beoordeling van de mate waarin overheidsplannen, zoals uiteengezet in de ontwerpbegrotingen, voldoen aan de eisen van het stabiliteits- en groeipact (SGP). Hiermee wordt opvolging gegeven aan de door de Europese Raad verstrekte adviezen in de op 8 juli vastgestelde landspecifieke aanbevelingen.1 Naar het oordeel van de Commissie ‘voldoen’ de ontwerpbegrotingen van vijf van de zestien beoordeelde landen aan de eisen van het SGP (Duitsland, Ierland, Luxemburg, Nederland en Slowakije). Daarentegen beoordeelt de Commissie de ontwerpbegrotingen van vier landen als slechts ‘in grote lijnen in overeenstemming’ met het SGP (Estland, Letland, Slovenië en Finland), terwijl er bij de ontwerpbegrotingen van zeven landen naar het oordeel van de Commissie sprake is van een ‘risico van niet-naleving’ van het SGP. Laatstgenoemde groep bestaat uit Spanje, Frankrijk, Malta en Portugal, die nog aan een buitensporigtekortprocedure (BTP) zijn onderworpen, evenals Italië, België en Oostenrijk, die in 2012 (Italië) en 2013 (België en Oostenrijk) uit de BTP werden ontslagen. De Commissie roept de elf landen wier begrotingen niet volledig aan het SGP voldoen om zodanige maatregelen te treffen dat hun begroting wel voldoet. 1 Zie ook het Kader ‘Landspecifieke aanbevelingen voor het begrotingsbeleid in het kader van het Europees Semester 2014’ in het ECB Maandbericht van september 2014. De landspecifieke aanbevelingen voor het begrotingsbeleid in het kader van het Europees Semester 2014 roepen negen van de zestien eurolanden op om nog in 2014 hun begrotingsstrategie aan te scherpen. Concreet wordt deze landen verzocht om nadere maatregelen tegen het risico van niet-naleving van het SGP.
92
ECB Maandbericht December 2014
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
Het oordeel van de Commissie weerspiegelt dus de verwachting dat de structurele inspanning in 2015 waarschijnlijk in veel eurolanden tekort zal schieten vergeleken met de toezeggingen in het kader van het SGP. Dit hangt enerzijds samen met het achterblijven van stappen in de richting van de begrotingsdoelstellingen op middellange termijn binnen de preventieve arm van het SGP. Anderzijds leveren landen ontoereikende structurele inspanningen in de correctieve arm (BTP). In het bijzonder op grond van de najaarsprognose 2014 van de Commissie zullen landen in de preventieve arm hun begrotingsbeleid slechts licht, met 0,2 procentpunt bbp, 2 aanscherpen op weg naar hun doelstellingen op middellange termijn, terwijl landen onderworpen aan een BTP gemiddeld genomen geen enkele voortgang boeken met structurele consolidatie, ondanks dat er een relatief grotere inspanning nodig is om houdbare begrotingsposities te bereiken. Tot slot zijn landen die het SGP volledig naleven en hun begrotingsdoelstellingen gedeeltelijk onderschrijden voornemens om de begrotingsteugels in 2015 licht, met 0,1 procentpunt bbp, te laten vieren. Frankrijk heeft naar het oordeel van de Commissie in 2014 geen effectieve maatregelen genomen in het kader van de BTP en is volgens de ontwerpbegroting niet van plan om deze in 2015 te treffen, terwijl de ontwerpbegrotingen van Italië en België op overtreding van de schuldregel wijzen. Als de Raad voor Frankrijk zijn huidige beoordeling van niet-naleving Ontwerpbegrotingen voor 2015 Oordeel van de commissie over naleving van het SGP in de ontwerpbegrotingen voor 2015 (SGP-toezegging)
Werkelijke structurele inspanning in 2015 (najaarsprognose 2014 van de Europese Commissie)
Structurele inspanning 2015 krachtens het SGP (in procentpunten)
“Voldoet” Duitsland (preventieve tak)
-0,1
0,0 (op koers)
Luxemburg (preventieve tak)
-0,7
0,0 (op koers)
Nederland (preventieve tak)
-0,3
0,0 (op koers)
Slowakije (preventieve tak)
0,8
0,6
Ierland (BTP-deadline 2015)
0,4
1,9
“Voldoet in grote lijnen” Estland (preventieve tak)
0,1
0,5
Letland (preventieve tak)
-0,2
-0,4 1)
Slovenië (BTP-deadline 2015)
0,3
0,5
Finland (preventieve tak)
0,0
0,1
“Risico van niet-naleving” België (preventieve tak)
0,4
0,7 (schuldregel)
Italië (preventieve tak)
0,1
2,5 (schuldregel)
Malta (BTP-deadline 2014)
-0,2
0,6
Oostenrijk (preventieve tak)
0,1
0,6
Spanje (BTP-deadline 2016)
-0,2
0,8
Frankrijk (BTP-deadline 2015)
0,1
0,8
Portugal (BTP-deadline 2015)
-0,3
0,5
Bronnen: Ontwerpbegrotingen voor 2015 (http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/budgetary_ plans/index_en.htm) en de najaarsprognose 2014 van de Europese Commissie. 1) Vermindering van de vereiste aanpassing vanwege pensioenhervorming en investeringsclausule. 2 Voor twee aan de preventieve arm onderworpen landen (België en Italië) geldt dat de schuldregel momenteel de knellende restrictie is. In het voorjaar van 2015 zal de Commissie voor beide landen besluiten over de noodzaak voor het starten van een BTP op grond van het schuldcriterium.
ECB Maandbericht December 2014
93
van het SGP bevestigt, zou dit eventueel kunnen leiden tot een aanscherping van de BTP voor Frankrijk, inclusief mogelijke sancties. Als de Commissie voor België en Italië haar beoordeling van overtreding van de schuldregel bevestigt, zou de Commissie vervolgens een rapport moeten opstellen krachtens artikel 126, lid 3 van het Verdrag. Dat zou kunnen leiden tot een BTP op grond van het schuldcriterium, tenzij er verzachtende factoren zijn voor niet-naleving van het schuldcriterium. Bovendien oordeelt de Commissie dat de samenstelling van de openbare financiën op landniveau ontoereikend is. Hoewel recente stappen om de belastingdruk op arbeid te verminderen in de juiste richting gaan naar de noodzakelijke, meer groeivriendelijke samenstelling van de openbare financiën, benadrukt de Commissie dat er weinig of geen voortgang is geboekt bij het groeivriendelijker maken van de samenstelling van de bestedingen. Hoewel structurele hervormingen momenteel cruciaal zijn om het groeipotentieel van economieën te versterken, zouden dergelijke hervormingen, indien hiermee bij de beoordeling van SGP-naleving rekening moet worden gehouden, moeten plaatsvinden binnen de bestaande SGP-eisen. Volgens de preventieve arm kan rekening worden gehouden met meetbare budgettaire kosten van structurele hervormingen die positief op de houdbaarheid op lange termijn uitwerken. Bij een verlengingsbesluit van de deadline kunnen structurele hervormingen op grond van de correctieve arm een rol spelen als een zogenoemde relevante factor, maar verlenging is slechts mogelijk als aan beide randvoorwaarden – effectieve maatregelen en ongunstige economische ontwikkelingen – is voldaan. Op 8 december heeft de Eurogroep die lidstaten waarvan de ontwerpbegrotingen in grote lijnen voldoen aan de bepalingen uit het SGP opgeroepen om de naleving van deze bepalingen binnen hun nationale begrotingsprocessen te waarborgen en ze aangespoord om gepaste compenserende maatregelen te nemen. Daarnaast heeft de Eurogroep de lidstaten met ontwerpbegrotingen die het gevaar lopen niet aan de regels van de preventieve arm te kunnen voldoen, opgeroepen om tijdig aanvullende maatregelen te nemen met het oog op een passende convergentie naar hun begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn en om de schuldregel na te leven. Anderzijds moeten landen in de correctieve arm van het SGP ervoor zorgen dat ze hun buitensporige tekorten tijdig corrigeren. Daarna dienen zij een passende convergentie naar de begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn te realiseren en de schuldregel na te leven. Als gevolg van deze oproep maken Malta, Oostenrijk, België, Italië, Frankrijk, Portugal en Spanje zich op om maatregelen nemen om de door de Commissie vastgestelde tekorten aan te vullen en zodoende te kunnen voldoen aan de bepalingen uit het SGP. Het is belangrijk om de beoordeling van ontwerpbegrotingen op gestructureerde wijze op te volgen. Een volledige en consequente implementatie van het bestaande begrotings- en macroeconomische beheerskader in het eurogebied is hiervoor noodzakelijk.
94
ECB Maandbericht December 2014
artikel
A rt i k e l D E C E M B ER 2 0 1 4 : D O O R M E D E W ERKER S VA N H ET E U RO S YS TEE M S A M E N G E S TEL D E M A C RO ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
De bedrijvigheid is zwakker gebleken dan aan het begin van dit jaar werd verwacht. Dat kwam vooral door de onverwacht gematigde groei van de investeringen en de uitvoer. De huidige fase van bescheiden groei zal, zo wordt voorzien, tot in 2015 voortduren. Een aantal ondersteunende externe en binnenlandse factoren, waaronder de uiterst accommoderende monetairbeleidskoers in het eurogebied – die door de gewone en bijzondere maatregelen van juni en september 2014 wordt versterkt – zouden zich in de loop van 2015 echter duidelijker moeten aftekenen, waarop de reële bbp-groei, zo wordt verwacht, in een iets hogere versnelling zal geraken. Volgens de projectie stijgt het reële bbp in 2014 met 0,8%, in 2015 met 1,0% en in 2016 met 1,5%. Aangezien deze cijfers de geraamde potentiële groei in toenemende mate te boven gaan, wordt de outputgap gedurende de projectieperiode langzaam kleiner. Deze blijft in 2016 echter negatief. Ten opzichte van de in het Maandbericht van september 2014 gepubliceerde projectie werden de vooruitzichten voor de reële bbp-groei aanzienlijk naar beneden bijgesteld. Volgens de projectie blijft de HICP-inflatie in het eurogebied op korte termijn laag en stijgt zij gedurende de projectieperiode slechts geleidelijk, om in 2014 uit te komen op gemiddeld 0,5%, in 2015 op gemiddeld 0,7% en in 2016 op gemiddeld 1,3%. De recente daling van de olieprijzen heeft de inflatievooruitzichten voor de korte termijn aanzienlijk getemperd. De geleidelijke verkleining van de negatieve outputgap alsmede de toenemende externe prijsdruk, versterkt door de lagere eurokoers, zullen een stijging van de HICP-inflatie gedurende de projectieperiode naar verwachting echter ondersteunen. De voortdurende economische onderbenutting zal desalniettemin verhinderen dat de inflatie sterk stijgt. De vooruitzichten voor de HICP-inflatie zijn aanzienlijk naar beneden bijgesteld ten opzichte van projectie uit het Maandbericht van september 2014. Dit artikel geeft een overzicht van de macro-economische projecties voor het eurogebied voor de periode 2014-2016. Projecties voor een dergelijk lange periode zijn onderhevig aan een zeer hoge mate van onzekerheid. 2 Daarmee dient rekening te worden gehouden bij de interpretatie ervan. Voorts moet worden benadrukt dat de recente onconventionele monetairbeleidsmaatregelen slechts in deze projectie zijn meegenomen voor zover zij reeds van invloed zijn geweest op financiële variabelen, terwijl andere transmissiekanalen niet zijn opgenomen. Dit impliceert dat in de basisprojectie de effecten van de monetairbeleidsprogramma’s zeer waarschijnlijk onderschat worden.
H ET I N TER N ATI O N A LE KLI M A AT Het wereldwijde herstel blijft volgens de projectie aan kracht winnen, zij het geleidelijk. Volgens de projectie zal de groei van het reële mondiale bbp (exclusief het eurogebied) gedurende de projectieperiode geleidelijk aantrekken en van 3,6% in 2014 stijgen naar 4,2% in 2016. De verwachting is echter dat het herstel ongelijk over de regio’s verdeeld blijft. Begin 2014 groeide de bedrijvigheid in een tamelijk gematigd tempo, daarna is het groeitempo in enkele geavanceerde economieën buiten het eurogebied over het algemeen aangetrokken. Het groeitempo in de opkomende markten blijft daarentegen gematigd, met enige divergentie tussen de regio’s. Op de wat langere termijn zou de mondiale bedrijvigheid geleidelijk krachtiger moeten worden, 1 De Raad van Bestuur gebruikt de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties bij de beoordeling van de economische ontwikkelingen en de risico’s voor prijsstabiliteit. Informatie over de procedures en technieken staat in “A guide to Eurosystem staff macroeconomic projection exercises”, ECB, juni 2001. Deze is te vinden op de website van de ECB. De afsluitdatum voor opname van de laatste gegevens in deze projecties was 20 november 2014. 2 Zie het artikel getiteld “An assessment of Eurosystem staff macroeconomic projections” in het Maandbericht van mei 2013.
ECB Maandbericht December 2014
95
Tabel 1 Het internationale klimaat (procentuele mutaties op jaarbasis) december 2014 Wereld (excl. het eurogebied) – reëel bbp Wereld (excl. het eurogebied) – handel 1) Buitenlandse vraag naar goederen uit het eurogebied 2)
herzieningen sinds september 2014
september 2014
2013
2014
2015
2016
2014
2015
2016
2014
2015
2016
3,7
3,6
4,0
4,2
3,7
4,2
4,3
-0,1
-0,1
-0,1
3,4
2,7
3,9
5,2
3,9
5,5
5,9
-1,2
-1,6
-0,7
2,9
2,3
3,4
4,9
3,5
5,0
5,6
-1,2
-1,6
-0,6
N.B.: Bijstellingen worden berekend op grond van niet afgeronde gegevens. 1) Berekend als een gewogen gemiddelde van de invoer. 2) Berekend als een gewogen gemiddelde van de invoer van de handelspartners van het eurogebied.
al wordt nog steeds slechts een bescheiden herstel verwacht. Waar sommige grote geavanceerde economieën profiteren van afnemende economische tegenwind, is het door toenemende structurele uitdagingen en aanscherping van de financieringsvoorwaarden onwaarschijnlijk dat de opkomende economieën de vóór de crisis behaalde groeicijfers opnieuw zullen bereiken. De groei van de wereldhandel was in de eerste helft van het jaar wederom gering, maar zal naar verwachting in het tweede kwartaal het dieptepunt hebben bereikt en volgens de projectie in de projectieperiode weer aantrekken: van 2,7% in 2014 tot 5,2% in 2016 (wereld exclusief het eurogebied). Aan het einde van de projectieperiode is de elasticiteit van de wereldhandel ten opzichte van de mondiale bedrijvigheid naar verwachting nog steeds geringer dan vóór de crisis. Doordat de invoervraag vanuit de belangrijkste handelspartners van het eurogebied naar verwachting langzamer groeit dan de vraag vanuit de rest van de wereld, luidt de projectie dat de groei van de buitenlandse vraag naar goederen uit het eurogebied enigszins achterblijft bij de groei van de wereldhandel (zie Tabel 1). Ten opzichte van de macro-economische projecties uit het Maandbericht van september 2014 zijn de vooruitzichten voor de wereldhandel licht naar beneden bijgesteld en de vooruitzichten voor de buitenlandse vraag naar goederen uit het eurogebied sterker naar beneden bijgesteld. De herziening van de vooruitzichten voor de buitenlandse vraag naar goederen uit het eurogebied hangt samen met lagere cijfermatige uitkomsten en met een neerwaartse herziening – in de richting van het langetermijnniveau – van de ontwikkeling van de elasticiteitstoename van de wereldhandel ten opzichte van de bedrijvigheid. Dit ter verantwoording van eerdere prognosefouten.
Kader 1
TECHNISCHE AANNAMES BETREFFENDE DE RENTE, DE WISSELKOERSEN, DE GRONDSTOFFENPRIJZEN EN HET BEGROTINGSBELEID De technische aannames met betrekking tot de rente en de prijzen van grondstoffen zijn gebaseerd op marktverwachtingen (waarvoor de afsluitdatum 13 november 2014 was). De korte rente verwijst naar de driemaands EURIBOR, waarbij de marktverwachtingen worden afgeleid van de termijnrentes. Deze methodologie levert een gemiddeld niveau van de korte rente
96
ECB Maandbericht December 2014
artikel MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
Technische aannames december 2014
Driemaandse EURIBOR (in % per jaar) Rendement op tienjaars overheidsobligaties (in % per jaar) Olieprijs (USD/vat) Grondstoffenprijzen m.u.v. energie in USD (percentuele mutaties op jaarbasis) Wisselkoers USD/EUR Nominale effectieve wisselkoers euro (EER20) (percentuele mutaties op jaarbasis)
september 2014
herzieningen sinds september 20141)
2013
2014
2015
2016
2014
2015
2016
2014
2015
2016
0,2
0,2
0,1
0,1
0,2
0,2
0,3
0,0
-0,1
-0,1
2,9 108,8
2,0 101,2
1,8 85,6
2,1 88,5
2,3 107,4
2,2 105,3
2,5 102,7
-0,2 -5,7
-0,4 -18,8
-0,4 -13,8
- -5,0 1,33
-6,3 1,33
-4,8 1,25
3,8 1,25
-4,8 1,36
0,1 1,34
4,4 1,34
-1,5 -1,9
-4,9 -6,7
-0,6 -6,7
3,8
0,5
-2,8
0,0
1,4
-0,8
0,0
-0,9
-2,0
0,0
N.B.: Bijstellingen worden berekend op grond van niet afgeronde gegevens. 1) Bijstellingen worden uitgedrukt in procenten als het niveaus betreft, in verschillen als het groeicijfers betreft en in procentpunten als het rentetarieven en obligatierendementen betreft.
van 0,2% voor 2014 en 0,1% voor 2015 en 2016 op. De marktverwachtingen betreffende het nominale rendement op tienjaars overheidsobligaties in het eurogebied impliceren een gemiddelde rente van 2,0% in 2014, 1,8% in 2015 en 2,1% in 2016.1 In lijn met het beloop van de rentetarieven op de termijnmarkten en de geleidelijke doorwerking van wijzigingen in deze marktrentetarieven in de kredietrentetarieven, zal de samengestelde bancaire debetrente voor leningen aan de niet-financiële particuliere sector binnen het eurogebied naar verwachting licht dalen in 2014 en 2015 en in de loop van 2016 gematigd stijgen. Wat de grondstoffenprijzen betreft, op grond van het prijsbeloop op de termijnmarkt in de twee weken tot en met de afsluitdatum van 13 november wordt verondersteld dat de prijs van een vat Brent-olie daalt van USD 102,6 in het derde kwartaal van 2014 naar USD 85,6 in 2015, om in 2016 te stijgen naar USD 88,5. De in Amerikaanse dollar luidende prijzen van andere grondstoffen dan energie zullen, zo wordt verondersteld, in 2014 en 2015 aanzienlijk dalen en in 2016 stijgen. 2 Aangenomen wordt dat de bilaterale wisselkoersen gedurende de projectieperiode onveranderd zullen blijven op het gemiddelde niveau van de twee weken tot en met de afsluitdatum van 13 november 2014. Dit impliceert een EUR/USD-wisselkoers van 1,33 in 2014 en van 1,25 in 2015 en 2016.
1 De aanname ten aanzien van de rendementen op overheidsobligaties uit het eurogebied met een looptijd van tien jaar is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van het rendement op tienjaars referentieobligaties van de eurolanden. Dit gemiddelde is gewogen voor de jaarlijkse bbp-cijfers en is geëxtrapoleerd met behulp van het termijnbeloop dat is afgeleid van de door de ECB samengestelde tienjaars parirendementscurve voor alle obligaties, waarbij het aanvankelijke verschil tussen de twee series voor de gehele projectieperiode gelijk gehouden is. Er wordt van uitgegaan dat het ecart tussen het rendement op overheidsobligaties van bepaalde landen en het overeenkomstige gemiddelde van het eurogebied gedurende de projectieperiode gelijk blijft. 2. De aannames voor de grondstoffenprijzen van olie en voedsel zijn gebaseerd op de futureskoersen tot en met het einde van de projectieperiode. Voor de overige grondstoffen anders dan voedsel wordt aangenomen dat de prijzen tot het vierde kwartaal van 2015 de futures volgen en zich daarna in lijn met de mondiale economische bedrijvigheid ontwikkelen. De projecties van EU-producentenprijzen (in euro) die gebruikt worden voor een prognose van de consumentenprijzen voor voedsel, zijn gebaseerd op een econometrisch model dat rekening houdt met ontwikkelingen in de internationale grondstoffenprijzen voor voedsel.
ECB Maandbericht December 2014
97
De begrotingsaannames zijn gebaseerd op de gerealiseerde begrotingen van 2014, informatie uit voorgestelde of aangenomen begrotingswetgeving voor 2015, conceptbegrotingen die in het kader van het Europees Semester zijn ingediend en nationale begrotingsplannen voor de middellange termijn die op 20 november 2014 beschikbaar waren. Zij omvatten alle beleidsmaatregelen die reeds door het betreffende nationale parlement zijn goedgekeurd of die reeds in voldoende detail door overheden zijn bepaald en het wetgevingsproces waarschijnlijk zullen doorstaan. Al met al komt uit de informatie over de uitvoering van de begrotingen in 2014 en de voor 2015 geplande begrotingsmaatregelen een over het algemeen neutraal discretionair begrotingsbeleid op het niveau van het eurogebied naar voren. Begrotingsconsolidatiemaatregelen in sommige landen worden min of meer gecompenseerd door directe belastingverlagingen in diverse landen en door stijgende bestedingen. De wijzigingen in de technische aannames ten opzichte van het Maandbericht van september 2014 zijn onder andere: aanzienlijk lagere in dollar luidende prijzen van olie en andere grondstoffen dan energie, een daling van de effectieve wisselkoers van de euro en een lagere korte en lange rente in het eurogebied.
P RO J E C TIE S Voo r D E RE Ë LE B B P - G RO EI De recente economische ontwikkelingen hebben het begin dit jaar verwachte herstel niet bevestigd. Het reële bbp vertoonde in het tweede en derde kwartaal van 2014 slechts een bescheiden groei, nadat de tijdelijke factoren die de bedrijvigheid in het eerste kwartaal hadden gestimuleerd, aan kracht hadden ingeboet. De achtergrond van deze bij de verwachting achterblijvende bedrijvigheid wordt gevormd door de gematigde ontwikkeling van de wereldhandel, toenemende bezorgdheid over de vooruitzichten voor binnenlandse groei – welke mogelijk wordt gevoed door de tot stilstand gekomen economische hervormingen in sommige landen – aanhoudende geopolitieke spanningen en het feit dat in sommige landen de investeringen in woningbouw minder sterk aantrekken dan was voorzien. Volgens de projectie blijft de reële groei van het bbp op korte termijn gematigd. Het effect van de negatieve factoren die de groei eerder dit jaar hinderden, zal de groei ook in de komende paar kwartalen drukken. Indicatoren voor het vertrouwen onder ondernemers en consumenten wijzen daarop. Die zijn sinds het voorjaar gedaald, en staan nu op een niveau dat wijst op aanhoudende doch niet meer dan bescheiden groei van de bedrijvigheid op korte termijn. Met name de private investeringsactiviteiten zullen tot begin 2015 naar verwachting gematigd blijven. Toch blijft er sprake van enkele positieve fundamentele factoren die de verwachting ondersteunen dat de groei in 2015 en daarna aantrekt. De binnenlandse vraag zou moeten profiteren van de accommoderende monetairbeleidskoers en het beter functioneren van het beleidstransmissieproces (beider effect wordt verder versterkt door de conventionele en onconventionele maatregelen die de ECB recentelijk heeft genomen), van een min of meer neutrale begrotingskoers na jaren van aanzienlijke bezuinigingen, en van enige verbetering in de kredietaanbodsituatie. Bovendien zou de particuliere consumptie moeten profiteren van de toename van het reëel besteedbaar inkomen. Die toename is vooral het gevolg van de gunstige effecten van dalende
98
ECB Maandbericht December 2014
artikel MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
grondstoffenprijzen, maar ook van de (zij het bescheiden) groei van de lonen en de werkgelegenheid, alsmede, in de context van toenemende winstgroei, van groeiende andere bronnen van persoonlijk inkomen (waaronder winstuitkeringen). Bovendien zal de bedrijvigheid in het algemeen gedurende de projectieperiode in toenemende mate steun ondervinden van de gunstige exporteffecten die uitgaan van een veronderstelde geleidelijke verbetering van de externe vraag, waarbij de effecten van de depreciatie van de euro een extra ondersteuning vormen. Volgens de projectie blijft het herstel naar historische maatstaven echter gematigd, aangezien een aantal factoren de groei op de middellange termijn nog steeds drukt. De noodzaak van balansaanpassing in zowel de particuliere als de publieke sector zal in de projectieperiode naar verwachting slechts geleidelijk verminderen. Bovendien neemt de remmende werking die de hoge werkloosheid in sommige landen op de particuliere consumptie uitoefent, naar verwachting slechts langzaam af, terwijl ruime overcapaciteit in bepaalde landen de investeringsuitgaven blijven drukken. Uitgedrukt in jaargemiddelden komt de reële bbp-groei volgens de projectie uit op 0,8% in 2014, 1,0% in 2015 en 1,5% in 2016. Als we de componenten van de vraag nader bekijken, blijken de particuliere consumptieve bestedingen hun bescheiden groeitempo gedurende de projectieperiode vast te houden, dankzij een herstel van het reëel besteedbaar inkomen. Na enkele uitgesproken zwakke jaren versnelt de groei van het reëel besteedbaar inkomen weer, dankzij een stijging van het arbeidsinkomen (als gevolg van de groeiende werkgelegenheid en iets sterkere loonstijgingen), een grotere bijdrage van andere bronnen van persoonlijk inkomen (met name uit winst) en de lage grondstoffenprijzen. De particuliere consumptie wordt verder ondersteund door de stijgende vermogens van huishoudens en de geringe kosten van financiering. De spaarquote blijft naar verwachting gelijk op een historisch laag peil. Dit is het gevolg van tegengestelde effecten. Aan de ene kant werken de uiterst lage rente en geleidelijk dalende werkloosheid neerwaarts uit op de spaarquote. Daar staan opwaartse effecten tegenover nu het besteedbaar inkomen in sommige landen toeneemt en daardoor de noodzaak spaargeld voor consumptie aan te wenden, afneemt. De waargenomen afname van het consumentenvertrouwen zou het motief om uit voorzorg te sparen, kunnen versterken. Bovendien blijft in sommige landen de druk op huishoudens om hun schulden af te bouwen hoog, hetgeen eveneens een opwaarts effect op de spaarquote heeft. De vooruitzichten voor investeringen in woningen blijven gematigd. Investeringen in woningen zouden in de loop van 2015 iets moeten aantrekken, wanneer de bedrijvigheid zich herstelt in een klimaat van lage hypotheekrentes en een verbeterd kredietaanbod, en de noodzaak tot correcties op de woningmarkt geleidelijk verdwijnt. In sommige landen blijft de woningbouw echter achter door de correctie op de woningmarkt en/of de nog steeds zwakke groei van het reëel besteedbaar inkomen. In sommige landen lijkt het gunstige effect van de historisch lage hypotheekrente bovendien zwakker dan eerder werd verwacht. De bedrijfsinvesteringen zouden van een aantal factoren steun moeten ondervinden, namelijk de voorspelde, geleidelijke groei van de binnen- en buitenlandse vraag; de zeer lage rentetarieven; de noodzaak tot modernisering van de voorraad kapitaalgoederen na enkele jaren van geringe investeringen; een verbetering van het kredietaanbod, alsmede licht hogere winstopslagen naarmate de bedrijvigheid zich herstelt. Bovendien zal de economische tegenwind als gevolg van de noodzakelijke schuldenafbouw door het bedrijfsleven geleidelijk luwen nu de overheidsECB Maandbericht December 2014
99
schuldquote de afgelopen jaren gedaald is. Desalniettemin blijven de schuldniveaus hoog en de noodzaak schulden af te bouwen kan dan ook op de groei blijven drukken. Volgens de ramingen blijven de bedrijfsinvesteringen op korte termijn vrij laag. Ondanks genoemde ondersteunende factoren is het ondernemersvertrouwen de laatste tijd afgenomen. De effecten van enkele negatieve factoren lijken zwaar te drukken op de bedrijfsinvesteringen, met name de nog immer ongunstige, zij het wel beter wordende financieringscondities in sommige landen, de bezorgdheid omtrent de trage voortgang van de structurele hervormingen in bepaalde landen en het voortduren van geopolitieke spanningen. De bedrijfsinvesteringen worden verder gedrukt door onzekerheid over de toekomstige vraag. De projectie voorziet een gematigde toename van de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied naarmate de mondiale bedrijvigheid zich herstelt. De uitvoer uit het eurogebied neemt in de tweede helft van 2014 gematigd toe, min of meer gelijk met de buitenlandse vraag. Volgens de projectie zal de groei van de uitvoer in de loop van 2015 vaart winnen als gevolg van de geleidelijke toename van de buitenlandse vraag en het gunstige effect van de recente waardedaling van de euro. Het aandeel in de exportmarkten blijft gedurende de projectieperiode min of meer gelijk. De invoer van buiten het eurogebied neemt gedurende de projectieperiode slechts gematigd toe, vanwege de geringe groei van de vraag in het eurogebied en de lagere koers van de euro. Volgens de projecties zal het uitvoersaldo tegen het einde van de projectieperiode een positieve, zij het bescheiden, bijdrage leveren aan de groei van het reële bbp. Het overschot op de lopende rekening neemt gedurende de projectieperiode toe tot 2,4% bbp in 2016. De groei van de werkgelegenheid laat de laatste tijd een relatief snel en sterk herstel zien. Het herstel heeft al medio 2013 ingezet, in eerste instantie betrof dat het aantal gewerkte uren, daarna ook het aantal personen. In het tweede kwartaal van 2014 was de werkgelegenheid ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar met 0,4% toegenomen, bij een groei van het reële bbp met 0,8%. Dit relatief snelle herstel lijkt voort te komen uit het opwaartse effect van eerdere loonmatiging en waarschijnlijk ook uit de positieve invloed van recente arbeidsmarkthervormingen. Deze hervormingen, bijvoorbeeld verdergaande decentralisatie van loononderhandelingen, geringere arbeidsbescherming en flexibeler arbeidsregelingen, lijken te hebben geleid tot een relatief snellere en sterkere reactie van de werkgelegenheid op de ontwikkelingen in de productie dan historisch het geval was, zij het met enkele opvallende verschillen tussen de landen. De arbeidsmarktomstandigheden in het eurogebied zullen in de projectieperiode naar verwachting een gematigde verbetering te zien geven. Voor de tweede helft van 2014 wordt een voortzetting van het bescheiden herstel van de werkgelegenheid geraamd en de projecties voorzien dat dit groeitempo gedurende de projectieperiode aanhoudt. Het herstel van de werkgelegenheid weerspiegelt het voortdurende patroon van een verhoudingsgewijs snelle en sterke reactie op het herstel van de bedrijvigheid. De beroepsbevolking neemt naar verwachting gematigd toe als gevolg van immigratie en de geleidelijk aantrekkende arbeidsmarkt, die deelname van bepaalde segmenten van de bevolking stimuleert. De verwachting is dat de werkloosheid gedurende de projectieperiode daalt, al blijft zij veel hoger dan voor de crisis. Vergeleken met de macro-economische projecties uit het Maandbericht van september 2014 is de projectie voor de reële bbp-groei in 2014-2016 met 1,0 procentpunt naar beneden bijgesteld. De bijstelling wordt ingegeven door zwakkere vooruitzichten voor de export nu de vooruitzichten voor de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied aanzienlijk
100
ECB Maandbericht December 2014
artikel MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
Tabel 2 Macro-economische projecties voor het eurogebied1 (procentuele mutaties op jaarbasis) december 2014 2013 Reëel bbp
3)
-0,4
2014
2015
2016
0,8
1,0
1,5
2014
2015
2016
0,9
1,6
1,9
[ 0 , 7 -0,9]4) [ 0 , 4 -1,6]4) [ 0 , 4 -2,6]4) [ 0 , 7 -1,1]4) [ 0 , 6 -2,6]4) [ 0 , 6 -3,2]4) 0,8 1,3 1,2 0,7 1,4 1,6 0,9 0,5 0,4 0,7 0,4 0,4
herzieningen sinds september 20142) 2014 2015 2016 0,0
-0,6
0,1
0,1 0,2
-0,2 0,0
-0,4 -0,1
Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Bruto-investeringen in vaste activa Uitvoer 5) Invoer 5) Werkgelegenheid Werkloosheid (in % van de beroepsbevolking)
-2,5 2,2 1,3 -0,9
0,7 3,2 3,3 0,4
1,4 3,2 3,7 0,6
3,2 4,8 4,9 0,5
1,1 3,1 3,5 0,3
3,1 4,5 4,5 0,6
3,9 5,3 5,3 0,7
-0,5 0,0 -0,3 0,1
-1,8 -1,3 -0,8 0,0
-0,7 -0,5 -0,3 -0,2
11,9
11,6
11,2
10,9
11,6
11,2
10,8
0,0
0,0
0,2
HICP
1,4
0,5
0,7
1,3
0,6
1,1
1,4
-0,1
-0,4
-0,1
0,0
-0,2
-0,2
HICP excl. energie HICP excl. energie en voedsel HICP inflatie excl. energie, voedsel en wijzigingen van de indirecte belastingen 6) Arbeidskosten per eenheid product Loonsom per werknemer Arbeidsproductiviteit Algeheel begrotingssaldo overheid (als percentage van het bbp) Structureel begrotingssaldo (als percentage van het bbp) 7) Bruto overheidsschuld (als percentage van het bbp) Saldo op de lopende rekening (als percentage van het bbp)
-0,6 0,3
september 2014
1,4
[ 0 , 5 -0,5]4) [ 0 , 2 -1,2]4) [ 0 , 6 -2,0]4) [ 0 , 5 -0,7]4) [ 0 , 5 -1,7]4) [ 0 , 7 -2,1]4) 0,8 1,1 1,3 0,8 1,3 1,6
1,1
0,8
1,0
1,3
0,9
1,2
1,5
0,0
-0,2
-0,2
1,0
0,7
1,0
1,3
0,8
1,2
1,5
0,0
-0,2
-0,2
1,3
1,1
1,1
0,8
1,0
0,8
1,1
0,1
0,4
-0,3
1,7 0,4
1,6 0,5
1,5 0,4
1,8 1,0
1,6 0,6
1,8 1,0
2,2 1,1
0,0 -0,1
-0,3 -0,6
-0,4 -0,1
-2,9
-2,6
-2,5
-2,2
-2,6
-2,4
-1,9
0,0
-0,1
-0,3
-2,3
-2,1
-2,1
-2,0
-2,0
-2,0
-1,9
-0,2
-0,1
-0,1
90,8
92,0
91,8
91,1
93,9
93,1
91,5
-1,9
-1,3
-0,4
2,0
2,1
2,2
2,4
2,3
2,3
2,4
-0,1
0,0
0,0
1) In de projecties voor 2015 en 2016 is ook Litouwen opgenomen. De gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis voor 2015 zijn gebaseerd op een samenstelling van het eurogebied die in 2014 Litouwen reeds omvat. 2) Bijstellingen worden berekend op grond van niet afgeronde cijfers. 3) Cijfers gecorrigeerd voor het aantal werkdagen. 4) De marges rond de projecties zijn gebaseerd op de verschillen tussen de werkelijke uitkomsten en eerdere projecties die gedurende een aantal jaren zijn uitgevoerd. De breedte van de marges is tweemaal de gemiddelde absolute waarde van deze verschillen. Voor de berekening van de marges, waarin een correctie voor uitzonderlijke gebeurtenissen is opgenomen, wordt een methode gebruikt die beschreven is in de in december 2009 door de ECB gepubliceerde “New procedures for constructing Eurosystem and ECB staff projection ranges” en te vinden is op de ECB-website. 5) Inclusief de handel binnen het eurogebied. 6) De subindex is gebaseerd op ramingen van de werkelijke effecten van indirecte belastingen en kan afwijken van cijfers van Eurostat, dat ervan uitgaat dat belastingeffecten volledig en onmiddellijk in de HICP doorwerken. 7) Berekend als het overheidssaldo na voorbijgaande conjunctuureffecten en tijdelijke overheidsmaatregelen (voor de werkwijze van het ESCB, zie Working Paper Series, nr. 77, ECB, september 2001 en Working Paper Series, nr. 579, ECB, januari 2007). De projectie voor het structurele evenwicht is niet afgeleid van een geaggregeerde maatstaf voor de output gap. Volgens de ESCB-methodologie worden conjuncturele componenten afzonderlijk berekend voor verschillende inkomsten- en uitgavenposten. Voor nadere informatie, zie het kader getiteld “Conjuncturele correctie van begrotingssaldi” in het ECB-Maandbericht van maart 2012 en het kader getiteld “Het structurele saldo als indicator van de onderliggende begrotingspositie” in het Maandbericht van september 2014.
ECB Maandbericht December 2014
101
naar beneden zijn bijgesteld als gevolg van lagere cijfermatige uitkomsten en een neerwaartse herziening – in de richting van het langetermijnniveau – van de ontwikkeling van de elasticiteitstoename van de wereldhandel ten opzichte van de bedrijvigheid. De neerwaartse herziening van de groei is tevens het gevolg van een afzwakking van de bedrijfsinvesteringen vanwege de recente afname van het vertrouwen en de toenemende bezorgdheid over de binnenlandse groeivooruitzichten. De investeringen in woningen zijn eveneens aanzienlijk naar beneden bijgesteld. Dat komt door de sterkere noodzaak om in sommige landen de resterende aanpassingen van de woningmarkt door te voeren en door het feit dat de invloed van de historisch lage hypotheekrentetarieven in eerdere projecties te hoog lijkt te zijn geraamd. Ook de particuliere consumptie is naar beneden bijgesteld, hetgeen voortvloeit uit de neerwaartse bijstelling van de groei van de loonsom per werknemer en de lager dan verwachte winstuitkeringen, die beide het gevolg zijn van het over de gehele linie zwakkere economische klimaat. De recente onconventionele monetairbeleidsmaatregelen zijn slechts in de basisprojectie opgenomen via hun effecten op reeds waargenomen data en via hun effecten op de marktgebaseerde technisch-financiële aannames (via de marktrente en aandelenkoersen alsmede via de wisselkoers). Daardoor kan in de basisprojectie sprake zijn van een onderschatting van de gunstige effecten van de recente onconventionele monetairbeleidsmaatregelen, aangezien aanvullende kanalen daarin niet zijn meegenomen (zie Kader 2). Kader 2
OPNAME VAN DE RECENTE ONCONVENTIONELE MONETAIRBELEIDSMAATREGELEN IN DE PROJECTIES De kredietverruimende monetairbeleidsprogramma’s die op 5 juni en 4 september 2014 bekendgemaakt werden, omvatten een reeks onconventionele monetairbeleidsmaatregelen die worden uitgevoerd middels krediettransacties, namelijk gerichte langerlopende herfinancieringstransacties, en middels rechtstreekse transacties, namelijk een programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa en een programma voor de aankoop van gedekte obligaties. Het effect van deze maatregelen op de vooruitzichten voor groei en inflatie is slechts in de basisprojectie opgenomen voor zover financiële variabelen, met name de rentetarieven, aandelenkoersen en de wisselkoers van de euro, er reeds door beïnvloed zijn. Doordat deze technische benadering is gevolgd, zijn bepaalde aanvullende potentiële kanalen niet in de basisprojectie opgenomen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de directe doorwerking van de financieringssteun aan banken in het eurogebied die uit deze maatregelen voortvloeit. Een ander kanaal dat niet in de basisprojectie is opgenomen, is de herschikking van effectenportefeuilles. Dat komt doordat de grote liquiditeitsinjecties die met elk van de drie beleidsmaatregelen gepaard gaan, voor beleggers een sterkere prikkel kunnen vormen om hun overtollige contanten te verminderen door alternatieve financiële instrumenten (anders dan die welke door de centrale bank worden aangekocht) aan te schaffen en zo de prijs ervan op te drijven – en het rendement te verlagen. Al met al wordt de impact van de monetairbeleidsprogramma’s in de basisprojectie dus waarschijnlijk onderschat, hetgeen een opwaarts risico betekent voor de basisprojecties voor groei en inflatie.
102
ECB Maandbericht December 2014
artikel MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
P RO J E C TIE S B ETRE F F E N D E P RI J Z E N E N KO S TE N Volgens de flash-raming van Eurostat was de HICP-inflatie in november 2014 0,3%. Het lage inflatiecijfer van dit moment vloeit voort uit de gematigde energieprijzen als gevolg van de recente daling van de aardolieprijzen, de geringe inflatie van de voedselprijzen alsmede de bescheiden prijsontwikkeling bij de industriële goederen en diensten anders dan energie. De HICP-inflatie zal volgens de projectie op korte termijn laag blijven. Daarna zal zij naar verwachting tot het einde van de projectieperiode slechts geleidelijk verder stijgen tot 1,4% in het vierde kwartaal van 2016. De toename van de HICP-inflatie gedurende de projectieperiode wordt naar verwachting veroorzaakt door het geleidelijk kleiner worden van de negatieve outputgap en door toenemende externe prijsdruk. Met name die laatste vertegenwoordigen een omslag van neerwaartse naar opwaartse druk, als gevolg van de grondstoffenprijzen en de doorwerking van eerdere dalingen van de eurokoers. De nog steeds bestaande overcapaciteit in het eurogebied, alsmede de veronderstelde gematigde ontwikkeling van de grondstoffenprijzen, voorkomen dat de inflatie in het eurogebied verder toeneemt. Volgens de projecties zal de negatieve outputgap tot en met 2016 slechts gedeeltelijk verdwijnen, hetgeen een bescheiden groei van de lonen en de winstmarges impliceert. Al met al blijft de HICP-inflatie naar verwachting zeer gematigd: gemiddeld 0,5% in 2014, 0,7% in 2015 en 1,3% in 2016. De HICP-inflatie exclusief voedingsmiddelen en energie komt naar verwachting uit op gemiddeld 0,8% in 2014, 1,0% in 2015 en 1,3% in 2016. De externe prijsdruk heeft momenteel een temperend effect op de inflatievooruitzichten, maar zal gedurende de projectieperiode naar verwachting toenemen als gevolg van de voorziene stijging van de wereldwijde vraag, de lagere koers van de euro en, in 2016, een verwachte stijging van de grondstoffenprijzen. In het recente verleden hebben externe prijsontwikkelingen bijgedragen aan de neerwaartse prijsdruk in het eurogebied. Zwakke economische groei, dalende prijzen van olie en grondstoffen exclusief olie en de eerdere waardestijging van de euro hebben in 2013 en 2014 geleid tot prijsdalingen van de invoer in het eurogebied. Vooruitblikkend is de verwachting dat de deflator van de invoer van buiten het eurogebied in 2016 stijgt wanneer deze effecten wegebben. Verbeteringen op de arbeidsmarkt en vermindering van de economische overcapaciteit zullen naar verwachting de binnenlandse prijsdruk gedurende de projectieperiode doen toenemen. De projectie voorziet voor de projectieperiode een lichte stijging van de loonsom per werknemer. Deze blijft echter laag vanwege de voortdurende aanpassingsprocessen en de loonmatiging in diverse landen in het eurogebied. Ook het klimaat van geringe inflatie draagt bij aan de bescheiden loonvooruitzichten. De groei van de arbeidskosten per eenheid product zal, zo wordt voorzien, gedurende de projectieperiode licht dalen. Dit is een gevolg van het feit dat de geringe stijging van de loonsom per werknemer ruimschoots gecompenseerd wordt door de sterkere productiviteitsgroei. De gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product zijn een van de belangrijkste oorzaken dat de binnenlandse kostendruk tot aan het einde van de projectieperiode naar verwachting laag blijft. De winstmarges (gemeten op basis van het verschil tussen de bbp-deflator tegen basisprijzen en de arbeidskosten per eenheid product) zullen in 2014 naar verwachting dalen, zich in 2015 stabiliseren en in 2016 oplopen door het aantrekken van de economische bedrijvigheid en met name door een matiging van de arbeidskosten per eenheid product. ECB Maandbericht December 2014
103
Vergeleken met de macro-economische projecties uit het Maandbericht van september 2014 is de projectie van de totale inflatie voor 2014 met 0,1 procentpunt, voor 2015 met 0,4 procentpunt en voor 2016 met 0,1 procentpunt naar beneden bijgesteld. Dit is vooral het gevolg van lagere in euro luidende olieprijzen, enkele verrassende neerwaartse uitkomsten bij de HICP-componenten exclusief energie en het effect van de naar beneden bijgestelde groeivooruitzichten. In 2016 wordt die laatste factor deels gecompenseerd door een sterker opwaarts effect van de HICPenergie-inflatie als gevolg van een lagere wisselkoers en een opwaartse verandering in de oliefutures ten opzichte van de projectie van september. De HICP-inflatie exclusief voedingsmiddelen en energie is eveneens naar beneden bijgesteld als gevolg van de geringere dynamiek van de lonen en winstmarges en de indirecte doorwerking van de recente koersdaling. G r a f i e k 1 M a c r o - e c o n o m i s c h e p r o j e c t i e s 1) (kwartaalgegevens) Reëel bbp van het eurogebied 2) (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis)
HICP van het eurogebied (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis) 4,5
4,5
1,5
1,5
4,0
4,0
1,0
1,0
3,5
3,5
0,5
0,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0 -0,5 -1,0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0
-1,0
-1,5
-1,5
-2,0
-2,0
0,0
-2,5
-2,5
-0,5
-3,0
-3,0
-0,1
-3,5
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
-3,5
1) De marges rond de projecties zijn gebaseerd op de verschillen tussen de werkelijke uitkomsten en eerdere, over een aantal jaren uitgevoerde projecties. De breedte van de marges is tweemaal de gemiddelde absolute waarde van deze verschillen. Voor de berekening van de marges, waarin een correctie voor uitzonderlijke gebeurtenissen is opgenomen, wordt een methode gebruikt die beschreven is in “New procedures for constructing Eurosystem and ECB staff projection ranges”, in december 2009 door de ECB gepubliceerd en te vinden op de ECB-website. 2) Cijfers gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.
VO O R U IT Z I C H TE N VO O R D E OV ER H EI D S B E G ROTI N G E N Het begrotingsbeleid zal gedurende de projectieperiode overwegend neutraal georiënteerd zijn. In tegenstelling tot de aanzienlijke verkrapping die in voorgaande jaren werd waargenomen, is de begrotingskoers, gemeten als een mutatie in het voor conjunctuurinvloeden gecorrigeerde primaire saldo, in 2014-2015 naar verwachting licht expansief en in 2016 neutraal. Voorzien wordt dat de overheidstekortquote gedurende de projectieperiode geleidelijk zal dalen. Deze daling wordt ondersteund door de verbetering van de conjunctuurpositie van de economie van het eurogebied. Het structurele begrotingssaldo zal volgens de projecties gedurende de projectieperiode slechts licht verbeteren als gevolg van het over het algemeen neutrale begrotingsbeleid. De overheidsschuldquote begint vanaf 2015 te dalen als gevolg van de recente
104
ECB Maandbericht December 2014
artikel MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
verbeteringen in het primaire begrotingssaldo en een gunstiger ecart tussen de rente op de overheidsschuld en de bbp-groei. De vooruitzichten voor de overheidstekorten en de schulddynamiek hebben zich licht verslechterd ten opzichte van de begrotingsprojectie uit het Maandbericht van september 2014. Dat komt door de ongunstiger macro-economische vooruitzichten en een geringe versoepeling van de discretionaire begrotingsmaatregelen. De neerwaartse bijstelling van de overheidsschuldquote is vooral het resultaat van de invoering van de nieuwe statistische norm ESR 2010.
Kader 3
GEVOELIGHEIDSANALYSES De projecties zijn sterk afhankelijk van technische aannames betreffende de ontwikkeling van bepaalde kernvariabelen. Gezien het feit dat enkele van deze variabelen een grote invloed kunnen hebben op de projecties voor het eurogebied, kan de gevoeligheid van de projecties voor een alternatieve ontwikkeling van deze onderliggende aannames van pas komen bij het analyseren van de risico’s rond de projecties. In dit kader wordt de onzekerheid rond drie belangrijke onderliggende aannames besproken alsmede de gevoeligheid van de projecties voor deze aannames. 1 1) Een alternatieve ontwikkeling van de olieprijs De aannames ten aanzien van de olieprijzen in de huidige door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde projecties zijn afgeleid van de marktverwachtingen zoals die in de prijzen van oliefutures tot uiting komen. Op de afsluitdatum 13 november werd op grond van de ontwikkeling van de olieprijzen op de futuresmarkt in de voorafgaande twee weken voorspeld dat de prijs van een vat ruwe Brent-olie zou dalen van USD 102,6 in het derde kwartaal van 2014 naar USD 85,6 in 2015 om in 2016 te stijgen naar USD 88,5. Na de afsluitdatum zijn de olieprijzen en oliefutures echter verder gedaald, in een klimaat met een ruim aanbod van en een geringe vraag naar olie, met name nadat de OPEC op 27 november 2014 besloot het huidige productiepeil te handhaven. Op 2 december 2014 impliceerden de oliefutures dat de prijs van een vat ruwe Brent-olie in 2015 zou dalen naar USD 73,2 en in 2016 weer zou stijgen naar USD 78,1, d.w.z. een prijspeil respectievelijk 14,5% en 11,7% lager dan in de basisprojectie. Op grond van de macro-economische modellen van medewerkers van het Eurosysteem wordt geraamd dat de alternatieve ontwikkeling van de olieprijzen tot een HICP-inflatie in het eurogebied zou leiden die ca. 0,4 procentpunt onder de basisprojectie voor 2015 ligt en 0,1 procentpunt onder die voor 2016. Tegelijkertijd zou de alternatieve ontwikkeling van de olieprijzen de reële bbp-groei in zowel 2015 als 2016 met 0,1 procentpunt ondersteunen.
Alle simulaties zijn uitgevoerd op basis van de aanname dat het beleid niet zou veranderen en dat er geen verandering zou plaatsvin1 den in enige andere variabele ten aanzien van de technische aannames en de internationale omgeving van het eurogebied.
ECB Maandbericht December 2014
105
2) Een alternatieve ontwikkeling van de wisselkoers De basisprojectie gaat uit van een onveranderde effectieve wisselkoers van de euro tot aan het einde van de projectieperiode. De euro zou echter kunnen verzwakken door verslechterende groeivooruitzichten in het eurogebied ten opzichte van de Amerikaanse economie en door verwachte verschillen in de monetairbeleidskoers in de twee economieën, waarbij de markt uitgaat van een langdurige periode van lage rente in het eurogebied en een snellere normalisering in de Verenigde Staten. Uit het 25e percentiel van de verdeling verkregen door de uit de opties afgeleide impliciete risiconeutrale dichtheden voor de EUR/USD-wisselkoers op 13 november 2014, is een alternatieve ontwikkeling van de euro afgeleid die een sterkere depreciatie impliceert. Deze ontwikkeling impliceert een geleidelijke depreciatie van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar naar een wisselkoers van 1,17 in 2016, wat 6,1% onder de basisaanname ligt. De overeenkomstige aannames voor de nominale effectieve wisselkoers van de euro komen overeen met historische patronen, waarbij de veranderingen in de EUR/USD-wisselkoers veranderingen in de effectieve wisselkoers weerspiegelen met een elasticiteit van circa 52%. Hierdoor wijkt de effectieve wisselkoers van de euro geleidelijk af van de basisprojectie, om in 2016 op 3,2% onder de basisprojectie uit te komen. In dit scenario duiden de uitkomsten van diverse door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische modellen voor 2015 en 2016 op hogere groei van het reële bbp (0,1-0,3 procentpunt) en op hogere HICP-inflatie (0,1-0,4 procentpunt). 3) Aanvullende begrotingsconsolidatie Zoals in Kader 1 wordt vermeld, zijn in de aannames betreffende het begrotingsbeleid alle beleidsmaatregelen begrepen die reeds door het betreffende nationale parlement zijn goedgekeurd of die reeds in voldoende detail door overheden zijn gedefinieerd en het wetgevingsproces waarschijnlijk zullen doorstaan. Voor de meeste landen geldt dat de in de basisprojectie opgenomen maatregelen ontoereikend zijn om aan de eisen van hetzij de corrigerende hetzij de preventieve tak van het Stabiliteits- en Groeipact te voldoen. Het streven om aan deze eisen te voldoen komt in grote lijnen tot uiting in de stabiliteitsprogramma’s voor 2014 en in programmadocumenten van de EU en het IMF. De achterliggende maatregelen om deze doelen te bereiken ontbreken echter vaak of zijn onvoldoende uitgewerkt. Bij het samenstellen van de basisprojectie is er dan ook geen rekening mee gehouden. Het is daarom niet alleen noodzakelijk maar ook waarschijnlijk dat verschillende regeringen in 2016, naast de begrotingsmaatregelen uit de basisprojectie, aanvullende begrotingsmaatregelen zullen hebben genomen. Aannames die aan de begrotingsgevoeligheidsanalyse ten grondslag liggen Het uitgangspunt van de begrotingsgevoeligheidsanalyse is het “gat” tussen de begrotingsdoelen van de regeringen en de basisbegrotingsprojecties. Om te bepalen hoe waarschijnlijk het is dat er aanvullende begrotingsmaatregelen worden genomen, wordt gebruikgemaakt van zowel qua omvang als samenstelling landspecifieke informatie en omstandigheden. Landspecifieke informatie heeft met name tot doel onzekerheden over de begrotingsdoelen te achterhalen alsmede de waarschijnlijkheid van aanvullende begrotingsmaatregelen met een impact op de totale vraag in plaats van andere tekort verminderende factoren, en de daarmee samenhangende macro-economische terugkoppelingseffecten.
106
ECB Maandbericht December 2014
artikel MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
Op grond van deze benadering wordt het als waarschijnlijk ingeschat dat er in 2015 en 2016 enkele nadere begrotingsconsolidatiemaatregelen worden genomen met een impact op de vraag, waardoor het gecumuleerde bedrag van de aanvullende consolidatiemaatregelen eind 2016 uitkomt op ongeveer 0,2% bbp. Met betrekking tot de aard van de begrotingsmaatregelen wordt getracht land- en tijdspecifieke profielen van de meest waarschijnlijke consolidatiemaatregelen in de analyse te verwerken. Uit de geaggregeerde analyse voor het eurogebied blijkt dat de begrotingsmaatregelen tenderen naar de uitgavenkant van de begroting. De macro-economische effecten van aanvullende begrotingsconsolidatie In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven van de simulatie die met behulp van het New Area-Wide Model (NAWM 2) van de ECB is uitgevoerd teneinde de impact van de begrotingsgevoeligheidsanalyse op de groei van het reëel bbp en de HICP-inflatie vast te stellen. De impact van aanvullende begrotingsconsolidatie op de reële bbp-groei is in 2014 en 2015 beperkt, maar komt in 2016 uit op naar schatting zo’n -0,1 procentpunt. Het effect op de HICP-inflatie wordt voor de gehele projectieperiode als verwaarloosbaar geraamd. Ten aanzien van de basisprojectie voor de reële bbp-groei in 2016 blijkt uit de huidige analyse dus een bescheiden neerwaarts risico, aangezien niet alle beoogde begrotingsconsolidatiemaatregelen in de basisprojectie zijn opgenomen. Tegelijkertijd zijn er verwaarloosbare risico’s voor de inflatieprojectie. De geraamde macro-economische effecten van aanvullende begrotingsconsolidatie op de bbp-groei en de HICP-inflatie in het eurogebied (als percentage van het bbp) Overheidsbegrotingsinstellingen Basisbegrotingsprojecties Aanvullende begrotingsconsolidatie (cumulatief) 2) 1)
Effecten van aanvullende begrotingsconsolidatie (procentpunten)3) Reële bbp-groei HICP-inflatie
2014
2015
2016
-2,7 -2,6 0,0
-2,2 -2,5 0,0
-1,7 -2,2 0,2
0,0 0,0
0,0 0,0
-0,1 0,0
1) Nominale doelstellingen zoals opgenomen in de meest recente programmadocumenten van de EU en het IMF voor de desbetreffende landen en zoals opgenomen in de conceptbegrotingen of aangenomen begrotingswetten voor 2015 dan wel de geactualiseerde stabiliteitsprogramma’s voor 2014 voor de overige landen. 2) Gevoeligheidsanalyse gebaseerd op inschattingen door medewerkers van het Eurosysteem. 3) Bij de groei van het reëel bbp en de HICP- inflatie worden afwijkingen van de basisprojectie in procentpunten uitgedrukt (beide op jaarbasis). De macro-economische effecten zijn gesimuleerd met behulp van het New Area-Wide Model van de ECB.
Met nadruk zij gesteld dat deze begrotingsconsolidatieanalyse uitsluitend gericht is op de mogelijke kortetermijneffecten van waarschijnlijke aanvullende consolidatiemaatregelen. Hoewel zelfs goed ontworpen begrotingsconsolidatiemaatregelen op korte termijn vaak negatieve gevolgen hebben voor de reële bbp-groei, is er op (middel)lange termijn sprake van positieve effecten op de bedrijvigheid die buiten de door deze analyse bestreken peri-
2 Zie voor een beschrijving van het New Area-Wide Model: Christoffel, K., Coenen, G. en Warne, A., “The New Area-Wide Model of the euro area: a micro-founded open-economy model for forecasting and policy analysis”, Working Paper Series, nr. 944, ECB, oktober 2008.
ECB Maandbericht December 2014
107
ode vallen. 3 Daarom dienen de resultaten van deze analyse niet te worden uitgelegd alsof er vraagtekens worden geplaatst bij de noodzaak om gedurende de projectieperiode aanvullende begrotingsmaatregelen te nemen. Integendeel, verdere consolidatiemaatregelen zijn nodig om de overheidsfinanciën in het eurogebied weer gezond te maken. Zonder consolidatie bestaat het risico van negatieve effecten op de prijs van overheidsobligaties. Bovendien kunnen de effecten op het vertrouwen negatief zijn, en zo het economisch herstel belemmeren. 3 Voor een uitgebreider analyse van de macro-economische effecten van begrotingsconsolidatie wordt verwezen naar het artikel “Fiscal multipliers and the timing of consolidation”, Maandbericht, ECB, april 2014.
Kader 4
PROGNOSES DOOR ANDERE INSTELLINGEN Diverse instellingen, zowel internationale organisaties als organisaties in de particuliere sector, hebben prognoses voor het eurogebied uitgebracht. Strikt genomen zijn deze prognoses echter niet met elkaar of met de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties vergelijkbaar, aangezien zij zijn opgesteld op verschillende tijdstippen. Daarnaast maken zij gebruik van andere (deels niet nader gespecificeerde) methoden om aannames af te leiden betreffende de financiële, externe en begrotingsvariabelen, waaronder de olieprijs en andere grondstoffenprijzen. Ten slotte verschillen de prognoses in de gehanteerde methodes voor de correctie van de invloed van het aantal werkdagen (zie onderstaande tabel).
Vergelijking van prognoses voor de reële bbp-groei en de HICP-inflatie voor het eurogebied (procentuele mutaties op jaarbasis) Publicatie datum Door medewerkers van december 2014 het Eurosysteem samengestelde projecties Europese Commissie OESO Euro Zone Barometer Consensus Economics Forecast Survey of Professional Forecasters IMF
bbpgroei
HICPinflatie
2014
2015
2016
2014
2015
2016
0,8
1,0
1,5
0,5
0,7
1,3
[0,7-0,9]
[0,4-1,6]
[0,4-2,6]
[0,5-0,5]
[0,2-1,2]
[0,6-2,0]
november 2014 november 2014 november 2014 november 2014
0,8 0,8 0,8 0,8
1,1 1,1 1,2 1,1
1,7 1,7 1,6 1,5
0,5 0,5 0,5 0,5
0,8 0,6 0,9 0,9
1,5 1,0 1,3 1,3
november 2014
0,8
1,2
1,5
0,5
1,0
1,4
oktober 2014
0,8
1,3
1,7
0,5
0,9
1,2
Bronnen: Economische Najaarsprognose van de Europese Commissie 2014, IMF World Economic Outlook (oktober 2014), Economic Outlook van de OESO, november 2014, Consensus Economics Forecasts, MJEconomics en de “Survey of Professional Forecasters” van de ECB. N.B.: de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties en de OESO-prognoses hanteren voor het aantal werkdagen gecorrigeerde groeicijfers op jaarbasis, terwijl bij de Europese Commissie en het IMF de groeicijfers op jaarbasis niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen per jaar. Uit de andere prognoses wordt niet duidelijk of de gegevens al dan niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.
108
ECB Maandbericht December 2014
artikel MAART 2014, DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED 1
In de momenteel beschikbare prognoses van andere instellingen komt de groeiraming van het reële bbp in het eurogebied voor 2014 overeen met die uit de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde projecties. De projecties voor de reële bbp-groei in 2015 en 2016 zijn vergelijkbaar met of liggen iets hoger dan de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde projecties. De gemiddelde HICP-inflatie op jaarbasis in 2014, zo is de projectie, komt overeen met die in de door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde projecties. De projecties door de meeste andere instellingen voor de HICP-inflatie in 2015 liggen iets hoger dan die in de door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde projecties. Volgens de andere beschikbare projecties zal de HICP-inflatie in 2016 naar verwachting gemiddeld tussen 1,0% en 1,5% liggen, vergeleken met 1,3% in de door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde projectie. Momenteel liggen alle beschikbare prognoses binnen de bandbreedte van de Eurosysteem-projecties, die zijn weergegeven in de tabel.
© Europese Centrale Bank, 2014 Adres: Kaiserstrasse 29, 60311 Frankfurt am Main, Duitsland Postadres: Postbus 16 03 19, 60066 Frankfurt am Main, Duitsland Telefoon: +49 69 1344 0 Fax: +49 69 1344 6000 Website: http://www.ecb.europa.eu Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan op voorwaarde dat de bron wordt vermeld. ECB Maandbericht December 2014
109
S tat i s t i e k e n vo o r h e t e u ro g e b i e d
ECB Maandbericht December 2014
S 1
Inhoud 1 OVER Z I C HT S TABE L VOOR HET EUROGEBIED Overzichtstabel van de economische indicatoren voor het eurogebied
S5
1 S TATI S TIEKEN M ONETAIR BE L EID 1.1 Geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem 1.2 Belangrijkste rentetarieven van de ECB 1.3 Monetaire beleidstransacties van het Eurosysteem toegewezen via tenderprocedures 1.4 Statistieken minimumreserves en liquiditeit
S6 S7 S8 S9
2 M ONETAIRE e n BAN C AIRE ONT W IKKE L INGEN EN ov e r i g e f i n a n c i ë l e v e n n o ot sc h a p p e n 2.1 Geaggregeerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.2 Geconsolideerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.3 Monetaire statistieken 2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 2.6 Door MFI’s aangehouden effecten: uitsplitsing 2.7 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 2.8 Geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen in het eurogebied 2.9 Door beleggingsfondsen aangehouden effecten, uitgesplitst naar emittent van de effecten 2.10 Geaggregeerde balans van de lege financiële instellingen in het eurogebied 2.11 Geaggregeerde balans van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen in het eurogebied
S10 S11 S12 S15 S17 S20 S21 S22 S23 S24 S25
3 REKENINGEN VAN HET EUROGEBIED 3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector 3.2 Huishoudens 3.3 Niet-financiële vennootschappen 3.4 Financiële vennootschappen 3.5 Huisoudens en niet-financiële vennootschappen, samenvattende indicatoren
S26 S30 S31 S32 S33
4 FINAN C IË L E M ARKTEN 4.1 Effecten m.u.v. aandelen, naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van emittent en valuta 4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype 4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 4.6 Geldmarktrente 4.7 Rendementscurves in het eurogebied 4.8 Effectenbeursindices
S41 S43 S44 S45
5 PRI J Z EN , PRODU C TIE , VRAAG EN ARBEID S M ARKT 5.1 HICP, andere prijzen en kosten 5.2 Productie en vraag 5.3 Arbeidsmarkt
S46 S49 S53
S34 S35 S37 S39
1) Nadere gegevens zijn te vinden op:
[email protected]. Op de website van de ECB (in het Statistical Data Warehouse in het Statistics-deel) op http://sdw.ecb. europa.eu zijn langere reeksen en gedetailleerdere gegevens te vinden.
ECB Maandbericht December 2014
S 3
6 OVERHEID S FINAN C IËN 6.1 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot 6.2 Schuld 6.3 Tekort/schuldaanpassing, belangrijkste financiële activa en overheidsschuld tegen marktwaarde 6.4 Overheidsschuldbewijzen 6.5 Begrotingsontwikkelingen in de landen van het eurogebied
S55 S56 S57 S58 S59
7 E X TERNE S TRO M EN EN S TANDEN 7.1 Samenvattende betalingsbalans 7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 7.3 Financiële rekening 7.4 Monetaire opstelling van de betalingsbalans 7.5 Goederenhandel
S60 S61 S63 S69 S70
8 W I S S E L KOER S EN 8.1 Effectieve wisselkoersen 8.2 Bilaterale wisselkoersen
S72 S73
9 ONT W IKKE L INGEN BUITEN HET EUROGEBIED 9.1 Economische en financiële ontwikkelingen in andere EU-lidstaten 9.2 Economische en financiële ontwikkelingen in de Verenigde Staten en Japan
S74 S75
GRAFIEKEN
S76
TE C HNI S C HE AANTEKENINGEN
S77
TOE L I C HTING
S85
Vanaf begin september zijn de Europese statistieken aan het overgaan op geactualiseerde statistische normen, nl. het Europees Systeem van Rekeningen (ESR) 2010 en de zesde editie van de Balance of Payments and International Investment Position Manual (BPM6) van het IMF. Dit is van invloed op veel van de meest cruciale macro-economische indicatoren, zoals het bbp, de lopende rekening, overheidstekorten en sector-specifieke schuldindicatoren. Deze overgang heeft gevolgen voor Hoofdstuk 3, en voor Hoofdstukken 5 tot en met 9 van deze statistische bijlage. Voor gedetailleerder informatie betreffende de nieuwe normen en de invoering ervan in de verschillende statistische terreinen zie het artikel “New international standards in statistics – enhancements to methodology and data availability” in het Monthly Bulletin van augustus 2014. Verdere uitleg en aanverwante documenten kunnen worden gevonden op de website van de ECB onder http://www.ecb.europa.eu/stats/acc/ ESA2010/html/index.en.html voor ESR 2010 en onder http://www.ecb.europa.eu/stats/external/bpm6/html/index.en.html voor de BPM6. Voor ESR 2010 zie tevens de informatie die wordt verschaft op de website van Eurostat: http://epp.eurostat.ec. europa.eu/portal/page/portal/esa_2010/introduction.
Verklaring der tekens “-” geen gegevens beschikbaar “.” gegevens nog niet beschikbaar “…” nul of verwaarloosbaar (v) voorlopig
S 4
ECB Maandbericht December 2014
1
Ov e r z i c h t s ta b e l vo o r h e t e u ro g e b i e d Overzichtstabel van de economische indicatoren voor het eurogebied (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Monetaire ontwikkelingen en rentevoeten 1) M1 2)
M2 2)
M3 2), 3)
M3 2), 3) voortschrijdend driemaands gemiddelde (gecentreerd)
Leningen van MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied m.u.v. MFI’s en overheid 2)
1 4,0 7,0 6,4 6,0 5,3 5,8 5,4 5,6 5,9 6,2 6,2 .
2 3,1 4,0 3,1 2,4 2,1 2,6 2,4 2,5 2,7 3,0 2,7 .
3 2,9 2,4 1,5 1,2 1,1 2,0 1,6 1,8 2,0 2,5 2,5 .
4 1,5 1,8 2,1 2,3 . .
5 -0,2 -1,5 -2,2 -2,3 -1,9 -1,5 -1,8 -1,6 -1,5 -1,2 -1,1 . Industriële p roductie m.u.v. bouw nijverheid 5 -2,5 -0,7 1,3 1,0 0,6 0,3 1,6 -0,5 0,6 . .
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept. okt. nov.
In euro luidende effecten m.u.v. aandelen uitgegeven door niet-financiële en niet-monetaire financiële vennootschappen 2) 6 0,7 0,9 1,3 -1,3 -1,8 -0,8 -1,3 -0,3 -0,8 -1,3 . .
Driemaands rentevoet (EURIBOR; % per jaar; gemiddelden per periode)
10-jaars spot-rente (% per jaar, ultimocijfers) 4)
7 0,57 0,22 0,24 0,30 0,30 0,16 0,24 0,21 0,19 0,10 0,08 0,08
8 1,72 2,24 2,24 1,82 1,44 1,06 1,44 1,34 1,03 1,06 0,96 0,80
Bezettingsgraad Werkgelegenheid in verwerkende (seizoenvrij) industrie (%)
Werkloosheid (% beroeps bevolking; seizoenvrij) 8 11,3 12,0 11,8 11,6 11,5 11,6 11,6 11,5 11,5 11,5 .
2. Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
2012 2013 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept. okt. nov.
HICP 1)
Industriële producenten prijzen
Arbeidskosten per uur
Reëel bbp (seizoenvrij)
1 2,5 1,4 0,7 0,6 0,4 0,5 0,4 0,4 0,3 0,4 0,3
2 2,8 -0,2 -1,6 -1,1 -1,4 -0,9 -1,3 -1,4 -1,4 -1,3 .
3 2,0 1,4 0,6 1,2 . -
4 -0,7 -0,5 1,0 0,8 0,8 -
6 78,6 78,3 79,8 79,7 80,0 79,9 80,0 -
7 -0,5 -0,8 0,0 0,4 . -
3. Externe statistieken
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven) Betalingsbalans (netto stromen)
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept. okt. nov.
Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 1 . 218,4 89,4 40,8 48,7 83,7 22,8 33,5 18,6 31,7 . .
Goederen 2 132,3 206,4 57,2 43,4 60,4 53,9 21,1 23,6 9,8 20,5 . .
Directe investeringen en effectenverkeer samengenomen 3 . 39,2 -9,5 -18,5 -34,9 52,4 -2,9 -12,0 7,1 57,3 . .
Officiële Netto internareserves tionale investe(standen per ringspositie (als ultimo) % van bbp) 4 689,4 542,1 542,1 570,6 583,1 597,0 583,1 585,1 594,1 597,0 585,9 .
5 . -13,5 -13,5 -12,5 -10,7 . -
Bruto externe Effectieve wisselkoers euro t.o.v. schuld (als % 20 handelspartners 5) (1999 I = 100) van bbp) Nominaal Reëel (CPI) 6 . 114,2 114,2 116,0 116,8 . -
7 97,9 101,7 103,1 103,9 103,8 101,6 103,0 102,6 101,9 100,4 99,6 99,5
USD/EUR wisselkoers
8 95,6 98,9 100,0 100,7 100,1 97,9 99,3 98,8 98,2 96,7 95,7 95,6
9 1,2848 1,3281 1,3610 1,3696 1,3711 1,3256 1,3592 1,3539 1,3316 1,2901 1,2673 1,2472
Bronnen: ECB, Europese Commissie (Eurostat en DG Economische en financiële aangelegenheden) en Thomson Reuters. Toelichting: Voor meer gegevens wordt verwezen naar de desbetreffende tabellen verder in deze reeks. 1) D e gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) De mutaties in procenten per jaar in de maandgegevens verwijzen naar de maandultimo, terwijl die in kwartaal- en jaargegevens verwijzen naar de twaalfmaands mutatie in het gemiddelde per periode van de reeks. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. 3) In M3 en de componenten van M3 zijn geen door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden aandelen/participaties in geldmarktfondsen en schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar begrepen. 4) G ebaseerd op eurogebiedrendementscurves voor overheidsobligaties met een AAA-rating. Voor meer informatie, zie Tabel 4.7. 5) Voor een definitie van de groepen handelspartners en overige informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht December 2014
S 5
1
statistiekEN Monetair beleid
1.1 Geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem (EUR miljoen)
1. Activa Goud en goudvorderingen Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Kredietverlening aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Basis-herfinancieringstransacties Langerlopende herfinancieringstransacties “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Structurele transacties met wederinkoop Marginale beleningsfaciliteit Kredieten u.h.v margestortingen Overige vorderingen op kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Effecten uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Voor monetaire-beleidsdoeleinden aangehouden effecten Overige effecten Overheidsschuld, luidende in euro Overige activa Totaal
31 oktober 2014
7 november 2014
14 november 2014
21 november 2014
28 november 2014
334.532 262.933 27.904 22.340 527.627 118.152 408.472 0 0 1.003 0 59.831 557.088 192.933 364.154 26.727 233.088
334.532 261.379 28.077 22.148 502.816 98.189 404.622 0 0 4 0 57.694 560.547 195.562 364.985 26.727 235.817
334.532 263.159 28.020 22.608 496.721 98.421 398.190 0 0 110 0 56.042 563.038 198.048 364.989 26.727 237.308
334.532 264.449 28.064 19.702 498.964 102.587 396.240 0 0 3 133 60.956 563.441 198.964 364.477 26.727 236.330
334.530 264.250 28.764 18.668 513.786 114.304 398.800 0 0 682 0 58.112 570.243 204.161 366.082 26.727 238.812
2.052 070
2.029 737
2.028 156
2.033 165
2.053 892
31 oktober 2014
7 november 2014
14 november 2014
21 november 2014
28 november 2014
975.233 250.027 211.585 38.415 0 0 27
977.197 225.181 183.130 42.032 0 0 19
976.902 212.688 187.042 25.627 0 0 19
975.135 197.579 175.536 22.023 0 0 19
981.008 244.076 208.255 35.817 0 0 4
4.781 0 93.070 39.122 1.346 6.282 55.494 215.866 315.537 95.313
4.400 0 93.738 40.476 1.290 5.343 55.494 215.768 315.537 95.313
4.521 0 103.366 39.659 1.115 6.682 55.494 216.880 315.537 95.313
4.751 0 120.757 41.140 1.119 6.850 55.494 219.491 315.537 95.313
4.720 0 92.300 39.859 1.113 6.288 55.494 219.484 315.537 94.013
2.052 070
2.029 737
2.028 156
2.033 165
2.053 892
2. Passiva Bankbiljetten in omloop Verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) Depositofaciliteit Termijndeposito’s “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Deposito’s u.h.v. margestortingen Overige verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Uitgegeven schuldbewijzen Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF Overige passiva Herwaarderingsrekeningen Kapitaal en reserves Totaal Bron: ECB.
S 6
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Statistieken monetair beleid
1.2 Belangrijke rentetarieven van de ECB
(niveaus in procenten per jaar; mutaties in procentpunten) Per: 1)
Depositofaciliteit
Basis-herfinancieringstransacties Vasterentetenders Vaste rentevoet
Marginale beleningsfaciliteit
1999 4. jan 2) 22 9 april 5 nov.
Niveau 1 2,75 2,00 1,50 2,00
Mutatie 2 0,75 -0,75 -0,50 0,50
Niveau 3 3,00 3,00 2,50 3,00
Variabelerentetenders Minimale inschrijvingsrente Niveau 4 -
2000 4 feb. 17 maart 28 april 9 juni 28 3) 1 sept. 6 okt.
2,25 2,50 2,75 3,25 3,25 3,50 3,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
3,25 3,50 3,75 4,25 -
4,25 4,50 4,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
4,25 4,50 4,75 5,25 5,25 5,50 5,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
2001 11 mei 31 aug. 18 sept. 9 nov.
3,50 3,25 2,75 2,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
-
4,50 4,25 3,75 3,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
5,50 5,25 4,75 4,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
2002 6 dec.
1,75
-0,50
-
2,75
-0,50
3,75
-0,50
2003 7 maart 6 juni
1,50 1,00
-0,25 -0,50
-
2,50 2,00
-0,25 -0,50
3,50 3,00
-0,25 -0,50
2005 6 dec.
1,25
0,25
-
2,25
0,25
3,25
0,25
2006 8 maart 15 juni 9 aug. 11 okt. 13 dec.
1,50 1,75 2,00 2,25 2,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
-
2,50 2,75 3,00 3,25 3,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
3,50 3,75 4,00 4,25 4,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
2007 14 maart 13 juni
2,75 3,00
0,25 0,25
-
3,75 4,00
0,25 0,25
4,75 5,00
0,25 0,25
2008 9 juli 8 okt. 9 4) 15 5) 12 nov. 10 dec.
3,25 2,75 3,25 3,25 2,75 2,00
0,25 -0,50 0,50 ... -0,50 -0,75
3,75 3,25 2,50
4,25 -
0,25 -0,50 -0,50 -0,75
5,25 4,75 4,25 4,25 3,75 3,00
0,25 -0,50 -0,50 ... -0,50 -0,75
2009 21 jan. 11 maart 8 april 13 mei
1,00 0,50 0,25 0,25
-1,00 -0,50 -0,25 ...
2,00 1,50 1,25 1,00
-
-0,50 -0,50 -0,25 -0,25
3,00 2,50 2,25 1,75
... -0,50 -0,25 -0,50
2011 13 april 13 juli 9 nov. 14 dec.
0,50 0,75 0,50 0,25
0,25 0,25 -0,25 -0,25
1,25 1,50 1,25 1,00
-
0,25 0,25 -0,25 -0,25
2,00 2,25 2,00 1,75
0,25 0,25 -0,25 -0,25
2012 11 juli
0,00
-0,25
0,75
-
-0,25
1,50
-0,25
2013 8 mei 13 nov.
0,00 0,00
... ...
0,50 0,25
-
-0,25 -0,25
1,00 0,75
-0,50 -0,25
2014 11 juni 10 sept.
-0,10 -0,20
-0,10 -0,10
0,15 0,05
-
-0,10 -0,10
0,40 0,30
-0,35 -0,10
Mutatie 5 ... ... -0,50 0,50
Niveau 6 3,25 4,50 3,50 4,00
Mutatie 7 -1,25 1,25 -1,00 0,50
Bron: ECB. 1) Tussen 1 januari 1999 en 9 maart 2004 hebben de data betrekking op de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit. Voor de basis-herfinancieringstransacties gaan mutaties in de rentevoet in per de eerste transactie na de aangegeven datum. De mutatie per 18 september 2001 is op diezelfde dag ingegaan. Met ingang van 10 maart 2004 hebben de data betrekking op zowel de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit, als de basis-herfinancieringstransacties (waarbij de mutaties ingaan per de eerste basis-herfinancieringstransactie die plaatsvindt na het besluit van de Raad van Bestuur) tenzij anders aangegeven. 2) Op 22 december 1998 heeft de ECB aangekondigd dat, bij wijze van uitzondering, tussen 4 en 21 januari 1999 een smalle bandbreedte van 50 basispunten zou gelden tussen de marginale beleningsrente en de depositorente, om de overgang voor de marktdeelnemers naar het nieuwe stelsel te vergemakkelijken. 3) Op 8 juni 2000 heeft de ECB aangekondigd dat de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem, met ingang van de op 28 jun 2000 te verrekenen transactie, zouden worden uitgevoerd als variabele-rentetenders. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen. 4) D e ECB heeft per 9 oktober 2008 de bandbreedte van de permanente faciliteiten teruggebracht van.200 basispunten tot 100 basispunten rond de rentevoet op de basis-herfinancieringstransacties. Per 21 januari 2009 is de bandbreedte van de permanente faciliteiten weer teruggebracht tot 200 basispunten. 5) Op 8 oktober 2008 heeft de ECB aangekondigd dat, met ingang van de op 15 oktober te verrekenen transactie, de wekelijkse basis-herfinancieringstransacties zouden worden uitgevoerd door middel van een vaste-rentetender, met volledige toewijzing tegen de rentevoet op de basis-herfinancieringstransacties. Deze verandering ging voorbij aan de eerdere (op dezelfde dag genomen) beslissing de minimale inschrijvingsrente op de als variabele-rentetenders uitgevoerde basis-herfinancieringstransacties met 50 basispunten te verlagen.
ECB Maandbericht December 2014
S 7
1.3 Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem toegewezen via tenderprocedures 1), 2) (EUR miljoen; rentevoeten in procenten per jaar)
1. Basis- en langerlopende herfinancieringstransacties 3) Datum verrekening
2014 27 aug. 3 sept. 10 17 24 1 okt. 8 15 22 29 5 nov. 12 19 26 3 dec. 2014 9 april 2 mei 14 29 11 juni 26 31 juli 28 aug. 24 sept. 6) 257) 30 okt.7) 27 nov.7)
Inschrijvingen (bedrag)
Toewijzing Vaste rente (bedrag) tenderprocedures
Variabele-rentetenderprocedures
Looptijd (...) dagen
Vaste rentevoet
Minimale inschrijvingsrente
Marginale rentevoet 4)
Gewogen gemiddelde rentevoet
4
5
6
7
8
1
2
3
131.762 111.199 110.702 105.689 90.307 89.075 84.212 82.518 92.918 118.152 98.189 98.421 102.588 114.304 98.046
135 124 144 138 135 131 139 132 144 187 152 151 148 175 153
131.762 111.199 110.702 105.689 90.307 89.075 84.212 82.518 92.918 118.152 98.189 98.421 102.588 114.304 98.046
0,15 0,15 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05
-
-
-
7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7
28.023 13.193 32.335 10.949 9.970 10.386 6.786 7.244 82.602 10.971 10.161 18.348
35 97 54 89 44 84 91 72 255 90 102 96
28.023 13.193 32.335 10.949 9.970 10.386 6.786 7.244 82.602 10.971 10.161 18.348
0,25 0,19 0,25 0,16 0,15 0,13 0,10 0,06 0,15 . . .
-
-
-
35 90 28 91 28 91 91 91 1.463 84 91 91
Aantal deelnemers
Toewijzing Vaste (bedrag) rentetender procedures
2. Overige tendertransacties Datum verrekening
Aantal deelnemers
Soort transactie
Inschrijvingen (bedrag)
Basis-herfinancieringstransacties
Langerlopende herfinancieringstransacties 5)
Vaste rentevoet
Variabele-rentetenderprocedures Minimale inschrijvingsrente
Maximale inschrijvingsrente
Marginale rentevoet 4)
Looptijd (...) dagen
Gewogen gemiddelde rentevoet
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2014 12 maart Aantrekken van termijndeposito’s 219.077 159 175.500 0,25 0,23 0,21 7 19 Aantrekken van termijndeposito’s 223.227 160 175.500 0,25 0,22 0,21 7 26 Aantrekken van termijndeposito’s 180.901 138 175.500 0,25 0,25 0,22 7 2 april Aantrekken van termijndeposito’s 199.721 152 175.500 0,25 0,23 0,21 7 9 Aantrekken van termijndeposito’s 192.515 156 172.500 0,25 0,24 0,22 7 16 Aantrekken van termijndeposito’s 153.364 139 153.364 0,25 0,25 0,23 7 23 Aantrekken van termijndeposito’s 166.780 139 166.780 0,25 0,25 0,23 7 30 Aantrekken van termijndeposito’s 103.946 121 103.946 0,25 0,25 0,24 7 7 mei Aantrekken van termijndeposito’s 165.533 158 165.533 0,25 0,25 0,23 7 14 Aantrekken van termijndeposito’s 144.281 141 144.281 0,25 0,25 0,24 7 21 Aantrekken van termijndeposito’s 137.465 148 137.465 0,25 0,25 0,24 7 28 Aantrekken van termijndeposito’s 102.878 119 102.878 0,25 0,25 0,25 7 4 juni Aantrekken van termijndeposito’s 119.200 140 119.200 0,25 0,25 0,24 7 11 Aantrekken van termijndeposito’s 108.650 122 108.650 0,15 0,15 0,13 7 Bron: ECB. 1) De opgenomen bedragen kunnen enigszins afwijken van die in de Tabellenreeks 1.1 als gevolg van wel toegewezen maar niet verrekende transacties. 2) Met ingang van april 2002 worden gesplitste tendertransacties, (d.w.z. transacties met een looptijd van een week die als standaardtenderprocedures worden uitgevoerd naast een basis-herfinancieringstransactie), worden aangemerkt als basis-herfinancieringstransacties. 3) Op 8 juni 2000 heeft de ECB aangekondigd dat met ingang van de transactie die op 28 juni 2000 zou worden verrekend, de basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem als variabele-rentetenderprocedures zouden worden uitgevoerd. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen. Op 8 oktober 2008 heeft de ECB aangekondigd dat met ingang van de op 15 oktober 2008 te verrekenen transactie, de wekelijkse basisherfinancieringstransacties zouden worden uitgevoerd door middel van een vaste-rentetenderprocedure, met volledige toewijzing tegen de rentevoet op de basisherfinancieringstransacties. Op 4 maart 2010 heeft de ECB besloten terug te keren naar variabele-rentetenderprocedures bij de reguliere driemaands langerlopende herfinancieringstransacties, met ingang van de transactie die zou worden toegewezen op 28 april 2010 en worden verrekend op 29 april 2010. 4) Bij liquiditeitsverruimende (-verkrappende) transacties is de marginale rentevoet de laagste (hoogste) rente waartegen middelen worden toegewezen. 5) Voor de op 22 december 2011 en 1 maart 2012 verrekende transacties hebben tegenpartijen na één jaar de mogelijkheid welk deel dan ook van de liquiditeit die hen bij deze transacties is toegewezen terug te betalen, op welke dag dan ook die samenvalt met de verrekeningsdag van een basisherfinancieringstransactie.. 6) Gerichte langerlopende herfinancieringstransactie. Verdere informatie kan worden gevonden in het “Monetary policy”-gedeelte op de website van de ECB, onder “Instruments” en vervolgens “Open market operations”: https://www.ecb.europ.eu. 7) Bij deze langerlopende herfinancieringstransactie is de rentevoet waartegen alle inschrijvingen worden toegewezen geïndexeerd aan de gemiddelde minimale inschrijvingsrente bij de basisherfinancieringstransacties gedurende de looptijd van de transactie. De getoonde rentetarieven voor deze geïndexeerde langerlopende herfinancieringstransacties zijn tot twee decimalen afgerond. Voor de precieze berekeningsmethode wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
S 8
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Statistieken monetair beleid
1.4 Statistieken minimumreserves en liquiditeit
(EUR miljard; gemiddelden per periode van dagposities. Tenzij anders aangegeven; rente in procenten per jaar)
1. Reservebasis van reserveplichtige kredietinstellingen Reservebasis per (ultimo):
Totaal
2010 2011 2012 2013
1 18.948,1 18.970,0 18.564,7 17.847,1
2014 mei juni juli aug. sept.
18.077,2 17.990,3 18.038,7 17.417,3 18.100,5
Passiva waarop een positieve 1) reservecoëfficiënt wordt toegepast
Passiva waarop een reservecoëfficiënt van 0% wordt toegepast
Girale deposito’s en Schuldbewijzen deposito’s met een vaste uitgegeven met een vaste looptijd of opzeg- looptijd tot en met 2 jaar termijn tot en met 2 jaar 2 3 9.962,6 644,3 9.790,9 687,7 9.971,7 637,5 9.811,6 518,8 10.002,9 10.022,5 10.030,9 10.055,1 10.135,5
Deposito’s met vaste looptijd of opzegtermijn van meer dan 2 jaar
Repo’s
4 2.683,3 2.781,2 2.583,9 2.447,1
5 1.335,4 1.303,5 1.163,1 1.152,6
Schuldbewijzen uitgegeven met een vaste looptijd van meer dan 2 jaar 6 4.322,5 4.406,8 4.208,4 3.917,1
2.356,2 2.342,3 2.326,6 1.654,3 2.305,8
1.270,3 1.208,3 1.295,5 1.303,8 1.250,4
3.903,9 3.870,9 3.835,6 3.842,3 3.853,2
543,9 546,3 550,1 561,8 555,6
2. Reserve-aanhoudingen Aanhoudings periode eindigend:
Verplichte reserves
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Overreserves
Tekorten Rente op verplichte reserves
2010 2011 2012 2013
1 211,8 207,7 106,4 103,3
2 212,5 212,2 509,9 220,2
3 0,7 4,5 403,5 116,9
4 0,5 0,0 0,0 0,0
5 1,00 1,25 0,75 0,25
2014 8 juli 12 aug. 9 sept. 7 okt. 11 nov. 9 dec.
104,4 105,0 105,2 105,3 105,7 106,5
214,3 210,2 210,1 192,6 188,3 .
109,8 105,2 104,9 87,3 82,8 .
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 .
0,15 0,15 0,15 0,05 0,05 .
3. Liquiditeit Aanhoudings periode eindigend:
Liquiditeitsverruimende factoren
Liquiditeitsverkrappende factoren
Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem Netto activa BasisLangervan het herfinancielopende Eurosysteem ringstrans- herfinanciein goud en acties ringstransvreemde acties valuta
Marginale beleningsfaciliteit
Overige liquiditeitsverruimende transacties 2)
DepositoOverige Bankbiljetten Tegoeden faciliteit liquiditeits- in omloop van de verkrapcentrale pende overheid bij transhet Euro acties 3) systeem
Overige factoren (per saldo)
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Basisgeld
2010 2011 2012 2013
1 511,1 622,1 708,0 550,8
2 179,5 238,0 74,0 91,6
3 336,3 389,0 1.044,1 625,3
4 1,9 4,4 1,6 0,1
5 130,4 260,3 277,3 241,5
6 44,7 253,7 231,8 48,3
7 70,8 200,5 208,5 177,4
8 815,9 869,4 889,3 925,9
9 94,4 63,8 121,1 80,2
10 -79,1 -85,9 144,5 57,2
11 212,5 212,2 509,9 220,2
12 1.073,1 1.335,3 1.631,0 1.194,4
2014 10 juni 8 juli 12 aug. 9 sept. 7 okt. 11 nov.
536,8 540,0 547,6 547,8 552,1 562,0
148,1 111,7 106,6 114,7 98,9 95,2
507,8 460,1 414,7 387,4 398,2 412,5
0,1 0,1 0,3 0,2 0,2 0,3
215,9 209,0 202,2 196,3 194,7 193,3
28,3 23,9 24,6 25,2 24,3 31,0
126,0 27,2 0,0 0,0 0,0 0,0
951,0 958,1 967,6 971,8 971,3 973,6
111,5 110,0 92,4 66,2 78,4 76,1
-0,4 -12,5 -23,6 -27,0 -22,5 -5,7
192,3 214,3 210,2 210,1 192,6 188,3
1.171,6 1.196,3 1.202,5 1.207,1 1.188,2 1.192,8
Bron: ECB. 1) Een coëfficient van 1% wordt toegepast met ingang van de aanhoudingsperiode die begint op 18 januari 2012. Een coëfficient van 2% wordt toegepast op alle voorgaande aanhoudingsperiodes. 2) Met inbegrip van liquiditeit verschaft via de Eurosysteem-programma’s voor aankoop van gedekte obligaties en het Eurosysteem-Programma voor de effectenmarkten. 3) Met inbegrip van liquiditeit geabsorbeerd ten gevolge van deviezenswaptransacties van het Eurosysteem. Zie voor meer informatie: http://www.ecb.europ.eu/mopo/liq/html/index. en.html.
ECB Maandbericht December 2014
S 9
2
Monetaire EN BANCAIRE ONTWIKKELINGEN EN overige financiële vennootschappen
2.1 Geaggregeerde balans van de MFI’s in het eurogebied 1) (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Activa Totaal
Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, AandeAanuitgegeven door ingezetenen van het len/parti- gehouden eurogebied cipaties aandelen/ in gelddeelTotaal Overheid Overige MFI’s markt- nemingen ingezete2) fondsen uitgegenen van ven door het euroingezetegebied nen van het eurogebied 6 7 8 9 10 11
Externe activa
Vaste activa
Overige activa 3)
12
13
14
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
MFI’s
1
2
3
4
5
2012 2013
5.288,1 4.073,0
3.351,2 2.283,2
16,9 15,0
1,0 1,2
3.333,3 2.267,1
723,1 715,3
568,4 567,6
10,5 24,9
144,2 122,8
-
23,4 25,0
799,9 632,4
8,3 8,3
382,3 408,7
2014 II III
3.735,9 3.722,6
1.897,2 1.867,2
13,6 13,6
1,2 1,2
1.882,4 1.852,4
706,4 698,0
569,4 562,8
15,6 14,5
121,3 120,6
-
27,0 26,7
675,0 688,3
8,1 8,1
422,3 434,2
2014 juli aug. sept. okt. (v)
3.654,1 3.673,8 3.722,6 3.693,3
1.815,5 1.830,6 1.867,2 1.852,8
13,6 13,6 13,6 13,6
1,2 1,2 1,2 1,2
1.800,7 1.815,8 1.852,4 1.837,9
699,3 695,3 698,0 691,7
564,3 560,2 562,8 555,2
14,2 14,3 14,5 15,6
120,7 120,9 120,6 120,9
-
26,5 26,7 26,7 26,6
680,3 686,1 688,3 678,7
8,1 8,1 8,1 8,2
424,5 426,9 434,2 435,4
2012 2013
32.694,8 30.442,9
17.987,2 16.981,3
1.153,4 1.082,3
11.043,4 10.648,4
5.790,4 5.250,6
4.901,8 4.673,4
1.627,0 1.694,3
1.423,3 1.335,8
1.851,6 1.643,3
66,8 58,1
1.227,8 1.232,5
4.045,7 3.854,3
214,7 210,6
4.250,9 3.432,7
2014 II III
30.730,0 31.195,3
16.887,3 16.819,6
1.087,3 1.085,6
5.195,3 5.155,4
4.693,0 4.673,3
1.808,5 1.840,3
1.302,7 1.283,1
1.581,8 1.549,8
45,4 44,1
1.236,7 1.239,3
4.076,4 4.300,7
203,2 204,0
3.588,1 3.914,2
2014 juli aug. sept. okt. (v)
30.890,7 31.097,2 31.195,3 31.161,0
16.869,5 16.806,6 16.819,6 16.781,8
1.096,6 1.086,0 1.085,6 1.093,5
10.604,7 10.578,7 10.572,1 10.535,1 10.578,7 10.553,9
5.200,9 5.185,5 5.155,4 5.134,4
4.673,1 4.680,4 4.673,3 4.652,2
1.800,5 1.831,1 1.840,3 1.867,6
1.307,0 1.295,9 1.283,1 1.272,7
1.565,6 1.553,4 1.549,8 1.511,8
43,3 47,1 44,1 43,5
1.238,1 1.236,3 1.239,3 1.231,7
4.173,0 4.190,1 4.300,7 4.289,5
203,5 203,5 204,0 204,8
3.690,2 3.933,1 3.914,2 3.957,7
Eurosysteem
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem
2. Passiva Totaal
Chartale geldomloop
Deposito’s van ingezetenen van het eurogebied Totaal Centrale Overige MFI’s overheid overheid/ overige ingezetenen van het eurogebied 3 4 5 6
Aandelen/ participaties in geldmarktfondsen 3)
Uitgegeven schuldbewijzen 4)
Kapitaal en reserves
Externe passiva
Overige passiva
1
2
7
8
9
10
11
2012 2013
5.288,1 4.073,0
938,2 982,4
3.062,2 2.004,3
81,4 62,3
64,5 40,1
2.916,4 1.901,9
-
0,0 0,0
536,6 406,3
298,7 202,2
452,5 477,8
2014 II III
3.735,9 3.722,6
986,1 998,3
1.652,4 1.596,9
101,1 51,0
50,0 39,4
1.501,4 1.506,4
-
0,0 0,0
459,4 479,6
148,7 143,0
489,2 504,8
2014 juli aug. sept. okt. (v)
3.654,1 3.673,8 3.722,6 3.693,3
996,3 998,1 998,3 1.002,2
1.564,8 1.566,2 1.596,9 1.579,7
98,2 63,8 51,0 52,9
45,9 37,4 39,4 47,1
1.420,7 1.465,0 1.506,4 1.479,7
-
0,0 0,0 0,0 0,0
464,4 473,8 479,6 469,1
136,4 140,7 143,0 133,8
492,1 495,0 504,8 508,7
2012 2013
32.694,8 30.442,9
-
17.195,3 16.646,2
169,6 152,5
10.870,4 10.940,5
6.155,3 5.553,1
534,7 462,9
4.848,9 4.352,6
2.344,0 2.398,6
3.494,8 3.106,7
4.277,2 3.476,1
2014 II III
30.730,0 31.195,3
-
16.725,3 16.648,7
214,9 189,6
10.984,5 11.025,3
5.525,9 5.433,8
437,6 458,5
4.236,3 4.197,4
2.455,1 2.490,1
3.226,1 3.434,4
3.649,7 3.966,2
2014 juli aug. sept. okt. (v)
30.890,7 31.097,2 31.195,3 31.161,0
-
16.716,1 16.695,9 16.648,7 16.624,0
194,6 182,7 189,6 181,7
10.986,7 11.036,7 11.025,3 11.038,0
5.534,8 5.476,5 5.433,8 5.404,3
452,3 459,8 458,5 472,5
4.210,5 4.195,7 4.197,4 4.121,9
2.462,9 2.479,5 2.490,1 2.479,4
3.301,6 3.309,5 3.434,4 3.431,1
3.747,3 3.956,9 3.966,2 4.032,1
Eurosysteem
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) Door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven bedragen. De door niet-ingezetenen van het eurogebied uitgegeven bedragen zijn begrepen in de externe activa. 3) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. 4) De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen aan schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar zijn begrepen in de externe passiva.
S 10
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.2 Geconsolideerde balans van de MFI’s in het eurogebied 1)
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa Totaal
Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
1
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
2
3
4
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, Aanuitgegeven door ingezetenen van het gehouden eurogebied aandelen/ deelTotaal Overheid Overige nemingen ingezetenen uitgegeven van het eurogebied door overige ingezetenen van het eurogebied 5
Externe Vaste activa activa
Overige activa 2)
6
7
8
9
10
11
Uitstaande bedragen
2012 2013
26.251,1 24.647,4
12.214,6 11.746,8
1.170,3 1.097,3
11.044,3 10.649,6
3.629,2 3.622,6
2.195,4 2.261,8
1.433,8 1.360,8
767,0 792,1
4.845,6 4.486,8
222,9 218,9
4.571,8 3.780,2
2014 II III
25.130,8 25.682,3
11.706,8 11.679,0
1.100,9 1.099,2
10.605,9 10.579,8
3.696,2 3.700,8
2.377,9 2.403,2
1.318,3 1.297,7
805,5 804,2
4.751,3 4.989,0
211,3 212,2
3.959,6 4.297,1
2014 juli aug. sept. okt. (v)
25.303,0 25.536,4 25.682,3 25.696,2
11.683,4 11.635,8 11.679,0 11.662,2
1.110,1 1.099,5 1.099,2 1.107,1
10.573,3 10.536,3 10.579,8 10.555,1
3.686,1 3.701,4 3.700,8 3.711,2
2.364,8 2.391,3 2.403,2 2.422,8
1.321,3 1.310,1 1.297,7 1.288,3
805,7 802,7 804,2 800,3
4.853,3 4.876,2 4.989,0 4.968,1
211,5 211,6 212,2 213,0
4.063,1 4.308,6 4.297,1 4.341,4
Transacties 2012 2013
90,5 -1.619,0
-35,3 -279,2
-4,6 -73,7
-30,8 -205,4
112,1 -26,6
183,0 46,1
-70,9 -72,7
38,6 14,1
-150,0 -80,8
-14,0 -2,1
139,1 -1.244,5
2014 II III
164,2 335,3
-19,6 -20,2
-6,1 -3,7
-13,5 -16,5
-8,9 -16,8
2,6 7,7
-11,5 -24,4
5,3 0,8
68,3 37,9
1,4 1,0
117,7 332,6
2014 juli aug. sept. okt. (v)
137,0 190,5 7,8 42,3
-14,6 -46,3 40,7 -8,8
7,5 -10,6 -0,6 6,9
-22,1 -35,7 41,3 -15,7
-15,4 4,1 -5,4 14,3
-17,8 15,9 9,6 24,8
2,4 -11,8 -15,0 -10,5
4,0 -3,8 0,6 -0,7
61,2 -7,0 -16,3 -6,0
0,3 0,1 0,6 0,8
101,6 243,4 -12,4 42,6
2. Passiva Totaal
Chartale geldomloop
1
2
Deposito’s Deposito’s van Aandelen/ van de cen- overige over- participaties trale overheid heid/overige in geldmarktingezetenen fondsen 3) van het eurogebied 3
4
5
Uitgegeven schuldbewijzen 4)
Kapitaal en reserves
Externe passiva
Overige passiva 2)
Overschot inter-MFI passiva t.o.v. inter-MFI activa
6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen
2012 2013
26.251,1 24.647,4
876,8 921,2
251,0 214,8
10.934,9 10.980,7
467,9 404,8
2.853,2 2.586,5
2.396,4 2.339,4
3.793,4 3.308,9
4.729,6 3.953,9
-52,1 -62,6
2014 II III
25.130,8 25.682,3
935,3 947,0
315,9 240,6
11.034,4 11.064,7
392,2 414,4
2.533,2 2.526,9
2.456,4 2.507,9
3.374,8 3.577,4
4.138,9 4.471,0
-50,3 -67,6
2014 juli aug. sept. okt. (v)
25.303,0 25.536,4 25.682,3 25.696,2
944,7 946,8 947,0 950,6
292,8 246,4 240,6 234,6
11.032,6 11.074,1 11.064,7 11.085,1
409,0 412,6 414,4 429,1
2.524,2 2.521,4 2.526,9 2.489,2
2.468,4 2.493,0 2.507,9 2.490,4
3.438,0 3.450,2 3.577,4 3.564,9
4.239,4 4.451,8 4.471,0 4.540,7
-46,1 -59,9 -67,6 -88,3
Transacties 2012 2013
90,5 -1.619,0
19,5 44,4
-5,1 -37,0
180,5 162,2
-18,2 -46,6
-125,3 -199,2
156,0 78,1
-251,4 -441,6
151,4 -1.187,6
-16,9 8,3
2014 II III
164,2 335,3
18,8 11,7
48,8 -75,6
35,9 11,6
-11,6 9,0
-20,8 -26,1
17,1 46,7
-43,6 36,9
135,2 331,9
-15,6 -10,9
2014 juli aug. sept. okt. (v)
137,0 190,5 7,8 42,3
9,4 2,0 0,3 3,5
-23,1 -46,4 -6,1 -6,1
-4,5 37,0 -20,9 19,1
16,9 3,7 -11,6 14,8
-17,6 -3,5 -5,0 -31,1
15,2 9,7 21,8 0,8
34,0 -5,0 8,0 -12,5
102,9 204,9 24,1 78,6
3,9 -12,1 -2,7 -25,0
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) In december 2010 is de door een lidstaat gehanteerde rapportagepraktijk voor derivaten gewijzigd, hetgeen geresulteerd heeft in een stijging van deze positie. 3) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. 4) De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen aan schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar zijn begrepen in de externe passiva.
ECB Maandbericht December 2014
S 11
2.3 Monetaire statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
1. Monetaire aggregaten 2) en tegenposten M3 M2
M3-M2
2
3
4
5.107,5 5.391,9
3.884,8 3.814,4
8.992,3 9.206,3
2014 II III
5.559,3 5.693,8
3.802,2 3.784,0
2014 juli aug. sept. okt. (v)
5.606,2 5.657,0 5.693,8 5.746,6
2012 2013 2014 II III
M1
M2-M1
1
2012 2013
M3 voortschr. 3-maands gemiddelde (gecentreerd)
Langer- Kredietver- Kredietverlening aan overige ingezelopende lening aan tenen van het eurogebied 3) financiële de overheid passiva Leningen PM Leningen gecorrigeerd voor verkopen en securitisatie 5) 7 8 9 10 11
Netto externe activa 4)
5
6
788,7 624,3
9.780,9 9.830,6
-
7.570,1 7.304,4
3.410,8 3.407,5
13.069,5 12.709,4
10.860,0 10.546,4
-
1.029,8 1.153,9
9.361,5 9.477,8
602,5 610,5
9.964,0 10.088,3
-
7.294,6 7.331,6
3.447,9 3.508,9
12.587,3 12.560,8
10.463,9 10.444,0
-
1.358,3 1.420,2
3.801,0 3.792,0 3.784,0 3.757,2
9.407,2 9.449,0 9.477,8 9.503,8
607,8 606,9 610,5 630,2
10.015,0 10.055,9 10.088,3 10.134,0
-
7.298,8 7.317,2 7.331,6 7.270,5
3.469,4 3.500,5 3.508,9 3.526,2
12.570,0 12.559,4 12.560,8 12.540,7
10.438,3 10.433,7 10.444,0 10.430,5
-
1.405,3 1.416,5 1.420,2 1.415,3
309,5 291,7
78,9 -67,2
388,5 224,5
-55,7 -123,6
332,8 100,9
-
-115,3 -89,5
184,9 -24,5
-100,6 -304,5
-69,1 -247,3
-13,4 -221,1
99,4 359,2
68,3 125,7
8,0 -21,9
76,3 103,8
0,7 3,7
77,0 107,5
-
-65,1 -2,6
-27,6 41,5
-50,6 -18,7
-47,9 -10,4
7,9 -10,9
83,8 27,9
46,6 48,9 30,3 50,3
-2,2 -9,8 -9,9 -26,9
44,3 39,1 20,4 23,3
5,4 -1,0 -0,7 19,6
49,7 38,1 19,7 42,9
-
-2,5 1,4 -1,5 -34,5
15,1 20,5 5,9 21,4
-3,6 -10,9 -4,3 -8,9
-15,1 -3,3 8,1 -4,4
-16,4 -2,8 8,3 -3,3
35,5 -1,5 -6,0 9,9
Uitstaande bedragen
Transacties
2014 juli aug. sept. okt. (v)
12
Groeipercentages 2012 2013
6,4 5,7
2,1 -1,7
4,5 2,5
-6,6 -16,2
3,5 1,0
3,6 1,2
-1,5 -1,2
5,8 -0,7
-0,8 -2,3
-0,6 -2,3
-0,1 -2,0
99,4 359,2
2014 II III
5,4 6,2
-1,8 -1,6
2,4 3,0
-8,8 -4,4
1,6 2,5
1,5 2,3
-1,6 -1,1
-2,5 -0,5
-2,3 -1,9
-1,8 -1,2
-1,1 -0,6
385,4 333,0
2014 juli aug. sept. okt. (v)
5,6 5,9 6,2 6,2
-1,8 -1,7 -1,6 -2,1
2,5 2,7 3,0 2,7
-7,0 -6,7 -4,4 -1,0
1,8 2,0 2,5 2,5
1,8 2,1 2,3 .
-1,3 -1,1 -1,1 -1,8
-1,8 -1,2 -0,5 -0,1
-2,0 -1,9 -1,9 -1,7
-1,6 -1,5 -1,2 -1,1
-1,0 -0,9 -0,6 -0,5
412,9 379,2 333,0 305,7
G1. Monetaire aggregaten 1)
G2. Tegenposten
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
20
M1 M3
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
2000
2002
2004
2006
2008
2010
1)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
2012
2014
-5
20
langerlopende financiële passiva leningen aan de overheid leningen aan overige ingezetenen van het eurogebied
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-10
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) De monetaire aggregaten omvatten de monetaire passiva van de MFI’s en de centrale overheid (postkantoren, schatkist) ten opzichte van de niet tot de MFI-sector behorende ingezetenen van het eurogebied, met uitzondering van de centrale overheid (voor de definities van M1, M2 en M3 wordt verwezen naar de Lijst van termen). 3) Met uitzondering van repo’s met wederinkoopverplichting met centrale tegenpartijen per juni 2010. Transacties en groeicijfers zijn voor dit effect gecorrigeerd. 4) De cijfers in het onderdeel ‘Groeipercentages’ zijn totalen van transacties gedurende de twaalf maanden die aflopen in de aangegeven periode. 5) Correctie voor het niet langer opnemen van leningen in de balans van de MFI-sector ten gevolge van hun verkoop of securitisatie.
S 12
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.3 Monetaire statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
2. Componenten van de monetaire aggregaten en van de langerlopende financiële passiva Chartale geldomloop
Girale deposito’s
Deposito’s met vaste looptijd tot en met 2 jaar
Deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maanden
1
2
3
4
Repo’s 2)
Aandelen/ Schuld Schuld Deposito’s Deposito’s particibewijzen bewijzen met opzegmet vaste paties in met looptijd met looptijd termijn van looptijd van geldmarkttot en van meer meer dan meer dan fondsen met 2 jaar dan 2 jaar 3 maanden 2 jaar
5
Kapitaal en reserves
6
7
8
9
10
11
Uitstaande bedragen
2012 2013
863,4 908,8
4.244,0 4.483,2
1.803,3 1.691,2
2.081,5 2.123,2
125,0 120,0
483,1 417,7
180,6 86,5
2.680,8 2.506,3
106,0 91,5
2.395,9 2.373,3
2.387,4 2.333,3
2014 II III
931,5 948,2
4.627,8 4.745,6
1.671,0 1.647,4
2.131,2 2.136,6
129,7 122,4
397,0 419,2
75,8 68,8
2.455,1 2.457,0
90,1 92,4
2.301,8 2.278,6
2.447,6 2.503,5
2014 juli aug. sept. okt. (v)
936,3 943,3 948,2 949,5
4.669,8 4.713,7 4.745,6 4.797,1
1.669,4 1.657,9 1.647,4 1.624,6
2.131,7 2.134,2 2.136,6 2.132,5
128,6 128,6 122,4 130,7
409,1 404,2 419,2 432,6
70,1 74,1 68,8 66,9
2.453,3 2.448,4 2.457,0 2.420,4
90,7 91,9 92,4 91,8
2.292,7 2.289,8 2.278,6 2.265,6
2.462,1 2.487,2 2.503,5 2.492,6
2012 2013
20,0 45,3
289,5 246,3
-36,0 -111,1
114,9 43,9
-16,9 -12,0
-20,2 -48,8
-18,5 -62,8
-106,4 -137,6
-10,2 -14,3
-156,3 -18,6
157,6 81,0
2014 II III
6,7 16,7
61,6 109,1
2,2 -27,1
5,8 5,1
12,4 -8,2
-6,0 8,9
-5,8 3,0
-15,8 -27,7
-1,0 2,3
-54,7 -28,4
6,4 51,1
4,8 7,0 4,9 1,3
41,8 41,9 25,4 49,0
-2,6 -12,2 -12,2 -22,4
0,4 2,4 2,3 -4,5
-1,3 -0,2 -6,7 8,2
12,2 -4,8 1,5 13,6
-5,5 4,0 4,5 -2,2
-10,6 -5,5 -11,6 -29,6
0,6 1,1 0,6 -0,6
-10,2 -4,5 -13,7 -11,6
17,7 10,3 23,1 7,4
2012 2013
2,4 5,2
7,3 5,8
-1,9 -6,2
5,9 2,1
-11,6 -9,5
-3,9 -10,4
-9,9 -37,8
-3,8 -5,1
-8,8 -13,5
-6,1 -0,8
7,0 3,4
2014 II III
5,6 6,0
5,4 6,2
-4,6 -3,9
0,5 0,3
5,2 9,7
-8,2 -2,0
-25,8 -25,2
-3,2 -2,7
-6,8 -1,2
-3,9 -4,7
2,5 4,2
2014 juli aug. sept. okt. (v)
5,6 5,8 6,0 5,6
5,6 5,9 6,2 6,3
-4,3 -4,2 -3,9 -4,9
0,2 0,4 0,3 0,2
0,9 5,9 9,7 10,2
-4,0 -5,3 -2,0 1,0
-28,7 -25,7 -25,2 -21,8
-2,6 -2,3 -2,7 -4,3
-5,1 -2,9 -1,2 -0,9
-4,2 -4,2 -4,7 -5,4
3,3 3,2 4,2 4,6
Transacties
2014 juli aug. sept. okt. (v)
Groeipercentages
G3. Componenten van de monetaire aggregaten 1)
G4. Componenten van de langerlopende financiële passiva 1)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
60
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
chartale geldomloop girale deposito’s deposito’s met vaste looptijd tot en met 2 jaar deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maanden
schuldbewijzen met looptijd van meer dan 2 jaar deposito’s met vaste looptijd van meer dan 2 jaar kapitaal en reserves
60
20
40
40
15
15
20
20
10
10
0
0
5
5
0
0
-5
-5
-20
-20 -40
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-40
-10
2000
2002
2004
2006
2008
2010
20
2012
2014
-10
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) Met uitzondering van repo’s met centrale tegenpartijen per juni 2010. Transacties en groeicijfers zijn voor dit effect gecorrigeerd.
ECB Maandbericht December 2014
S 13
2.3 Monetaire Statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
3. Leningen als tegenpost van M3
Verzekerings- Overige instellingen financiële en pensioeninter fondsen mediairs 2) Totaal Totaal
1
2
Niet-financiële vennootschappen
3
Totaal Tot en Meer dan Leningen met 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar gecorrigeerd voor verkopen en securisatie 4) 4 5 6
2012 2013
Huishoudens totaal 3)
Meer dan 5 jaar
7
8
Totaal Leningen gecorrigeerd voor verkopen en securisatie 4) 9
Consumptief krediet
Woning hypotheken
Overige leningen
10
11
12
Uitstaande bedragen 89,0 98,3
984,3 872,6
4.544,6 4.354,1
-
1.127,9 1.065,6
795,6 740,8
2.621,0 2.547,8
5.242,3 5.221,4
-
602,0 573,5
3.823,6 3.851,5
816,7 796,4
2014 II III
99,0 103,3
867,8 861,5
4.306,1 4.284,5
-
1.058,1 1.055,7
734,0 726,0
2.514,1 2.502,8
5.191,0 5.194,6
-
570,3 567,1
3.835,3 3.844,1
785,4 783,4
2014 juli aug. sept. okt. (v)
102,1 97,8 103,3 102,9
851,3 853,9 861,5 857,1
4.293,9 4.290,6 4.284,5 4.273,5
-
1.051,2 1.049,4 1.055,7 1.051,3
731,1 730,1 726,0 723,7
2.511,5 2.511,0 2.502,8 2.498,5
5.191,0 5.191,5 5.194,6 5.196,9
-
571,1 566,8 567,1 568,7
3.836,6 3.843,6 3.844,1 3.848,1
783,3 781,2 783,4 780,1
Transacties 2012 2013
-2,0 9,6
14,5 -120,7
-107,6 -132,8
-60,3 -127,5
6,2 -44,5
-51,4 -44,5
-62,3 -43,7
26,0 -3,5
34,7 14,4
-17,7 -18,0
48,8 27,6
-5,1 -13,1
2014 II III
-1,7 4,2
8,0 -5,2
-18,9 -17,5
-8,3 -19,3
3,3 -3,3
5,9 -6,5
-28,1 -7,7
-35,4 8,2
9,3 9,5
-2,0 1,2
-32,7 10,4
-0,7 -3,4
2014 juli aug. sept. okt. (v)
3,1 -4,3 5,5 -0,4
-8,1 1,3 1,5 -4,9
-11,4 -3,4 -2,7 -2,9
-13,1 -3,1 -3,1 -3,3
-7,4 -1,9 6,0 -2,7
-1,8 -1,2 -3,5 -1,0
-2,2 -0,3 -5,3 0,7
1,2 3,1 3,8 3,8
1,9 3,3 4,3 5,2
0,7 -1,2 1,7 1,8
1,7 6,0 2,7 3,8
-1,2 -1,6 -0,6 -1,7
Groeipercentages 2012 2013
-2,2 10,8
1,5 -12,2
-2,3 -2,9
-1,3 -2,8
0,5 -4,0
-6,0 -5,6
-2,3 -1,7
0,5 -0,1
0,7 0,3
-2,8 -3,0
1,3 0,7
-0,6 -1,6
2014 II III
4,8 8,5
-6,0 -2,7
-2,3 -2,0
-2,2 -1,8
-2,7 -1,4
-3,3 -3,3
-1,9 -1,9
-0,6 -0,5
0,6 0,5
-1,4 -1,1
-0,4 -0,1
-1,4 -1,7
2014 juli aug. sept. okt. (v)
7,0 0,3 8,5 5,8
-4,9 -3,9 -2,7 -2,6
-2,3 -2,2 -2,0 -1,8
-2,2 -2,0 -1,8 -1,6
-2,4 -2,2 -1,4 -1,1
-3,6 -3,6 -3,3 -3,4
-1,9 -1,7 -1,9 -1,7
-0,5 -0,5 -0,5 -0,4
0,5 0,5 0,5 0,6
-1,6 -1,6 -1,1 0,1
-0,1 0,0 -0,1 -0,2
-1,4 -1,7 -1,7 -1,8
G5. Leningen aan overige financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen 1)
G6. Leningen aan huishoudens 1)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd) overige financiële intermediairs 2) niet-financiële vennootschappen 30
30
20
20
10
10
0
0
-10 -20
-10 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
-20
15
consumptief krediet woninghypotheken overige leningen
10
10
5
5
0
0
-5
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) Met uitzondering van repo’s met wederinkoopverplichting met centrale tegenpartijen per juni 2010. Transacties en groeicijfers zijn voor dit effect gecorrigeerd. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. 4) Aanpassing voor het niet langer opnemen van leningen op de MFI-balans ten gevolge van hun verkoop of securitisatie.
S 14
ECB Maandbericht December 2014
15
-5
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Leningen aan financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Totaal Tot en met 1 jaar
1
Overige financiële intermediairs 3)
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
3
4
2
Totaal Tot en met 1 jaar Repo’s met weder inkoop met centrale tegen partijen 5 6 7
2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt. (v)
Niet-financiële vennootschappen
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
8
9
10
11
12
13
438,6 447,3 440,4 412,0 440,4 431,4
223,4 234,2 238,0 237,9 238,0 243,5
321,7 312,6 311,2 312,8 311,2 302,0
4.345,0 4.316,1 4.285,1 4.282,1 4.285,1 4.271,2
1.059,2 1.066,1 1.054,9 1.036,9 1.054,9 1.046,1
739,7 735,5 726,7 731,4 726,7 725,4
2.546,1 2.514,5 2.503,5 2.513,8 2.503,5 2.499,7
-55,6 8,3 1,1 -12,5 26,5 -11,5
3,6 13,6 1,8 2,5 -1,0 6,1
-24,9 -4,8 -6,3 -0,8 -4,7 -7,8
-133,2 -8,1 -26,9 -20,4 6,3 -5,9
-44,4 7,1 -12,1 -20,3 17,8 -7,1
-44,6 8,5 -7,4 -2,0 -4,1 0,0
-44,2 -23,7 -7,5 1,9 -7,3 1,2
-10,5 -11,7 -7,7 -10,2 -7,7 -5,6
1,7 9,9 9,5 10,0 9,5 11,8
-7,1 -5,8 -3,3 -3,1 -3,3 -5,9
-3,0 -2,3 -2,0 -2,2 -2,0 -1,8
-4,0 -2,8 -1,4 -2,2 -1,4 -1,1
-5,6 -3,3 -3,3 -3,5 -3,3 -3,3
-1,7 -1,8 -1,9 -1,7 -1,9 -1,7
Uitstaande bedragen 90,0 99,1 107,0 100,7 107,0 106,5
72,6 82,9 89,8 84,0 89,8 89,3
4,1 3,9 4,6 4,5 4,6 4,7
13,3 12,2 12,6 12,1 12,6 12,5
983,6 994,0 989,6 962,6 989,6 977,0
122,1 119,0 121,7 116,9 121,7 121,1
Transacties 2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt. (v)
8,8 -0,2 7,8 -3,6 6,3 -0,5
8,8 0,9 6,8 -3,6 5,7 -0,6
-0,3 0,0 0,7 0,0 0,1 0,1
0,3 -1,1 0,3 -0,1 0,4 -0,1
-76,9 17,1 -3,4 -10,8 20,9 -13,1
43,9 2,3 2,6 -4,1 4,7 -0,5
Groeipercentages 2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt. (v)
10,7 4,6 8,6 0,6 8,6 6,0
13,7 5,2 9,4 -0,1 9,4 7,1
-7,0 5,5 32,9 28,5 32,9 30,5
2,2 0,3 -2,9 -3,2 -2,9 -7,4
-6,9 -5,7 -2,7 -3,6 -2,7 -1,9
23,5 -4,5 -3,2 -0,9 -3,2 2,1
2. Leningen aan huishoudens 3) Totaal
1
Consumptief krediet
Woninghypotheken
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
2
3
4
5
2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt. (v)
Overige leningen
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal Tot en Meer dan 1 jaar Eenmans met 1 jaar tot en met zaken 5 jaar
Meer dan 5 jaar
6
7
8
9
10
11
12
13
14
12,7 13,2 13,5 13,1 13,5 14,0
55,4 54,6 54,9 55,0 54,9 55,0
3.789,3 3.764,4 3.776,4 3.775,2 3.776,4 3.781,5
796,5 790,5 783,6 779,9 783,6 779,5
408,6 399,8 399,7 398,3 399,7 397,4
136,5 141,0 135,0 131,7 135,0 132,3
76,4 75,6 74,3 74,4 74,3 74,8
583,6 573,9 574,2 573,8 574,2 572,3
-1,4 0,1 0,3 -0,1 0,4 0,0
-1,5 -0,2 0,1 0,1 -0,1 0,1
30,0 -31,9 13,8 4,0 3,4 5,3
-13,3 7,0 -8,3 -1,9 0,9 -2,6
-10,7 0,0 -2,0 -1,2 1,0 -1,9
-3,5 6,8 -6,1 -1,3 2,9 -1,9
-3,7 0,2 -0,6 -0,3 0,0 0,6
-6,1 0,0 -1,7 -0,2 -2,0 -1,2
-2,6 -2,8 -2,7 -3,0 -2,7 -2,6
0,8 -0,3 -0,1 0,0 -0,1 -0,2
-1,6 -1,4 -1,7 -1,7 -1,7 -1,8
-2,6 -1,3 -1,4 -1,2 -1,4 -1,5
-2,5 -0,5 -0,7 -1,5 -0,7 -1,1
-4,6 -2,6 -2,4 -3,4 -2,4 -1,7
-1,0 -1,4 -1,9 -1,5 -1,9 -2,0
Uitstaande bedragen 5.229,7 5.195,5 5.196,9 5.189,7 5.196,9 5.199,2
575,8 572,8 568,5 566,6 568,5 569,3
128,6 125,7 122,2 120,8 122,2 120,8
169,5 169,6 170,1 169,7 170,1 171,5
277,7 277,5 276,2 276,1 276,2 276,9
3.857,5 3.832,2 3.844,9 3.843,3 3.844,9 3.850,5
Transacties 2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt. (v)
-4,2 -22,3 6,0 -0,8 7,9 3,8
-18,1 2,7 0,1 -3,0 3,2 0,9
-4,0 -1,0 -1,1 -1,4 2,1 -1,3
-6,8 4,3 0,9 -0,7 0,7 1,4
-7,3 -0,7 0,3 -0,9 0,5 0,9
27,2 -32,0 14,3 4,0 3,7 5,5
Groeipercentages 2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt. (v)
-0,1 -0,6 -0,5 -0,5 -0,5 -0,4
-3,0 -1,5 -1,1 -1,6 -1,1 0,1
-2,9 -2,2 -3,1 -3,4 -3,1 -1,8
-3,9 0,2 1,3 0,6 1,3 3,3
-2,5 -2,1 -1,6 -2,1 -1,6 -1,0
0,7 -0,4 -0,2 0,0 -0,2 -0,2
-9,9 -5,2 5,7 2,2 5,7 4,1
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
ECB Maandbericht December 2014
S 15
2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
3. Leningen aan de overheid en aan niet-ingezetenen van het eurogebied Overheid Totaal
Centrale overheid
1
Niet-ingezetenen van het eurogebied
Overige overheid DeelstaatLagere overheid overheid
2
3
4
Totaal Wettelijke socialeverzekeringsinstellingen 5
Totaal
Niet-banken Overheid
Overige
Banken 3)
6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen
2012 2013
1.153,4 1.082,3
341,8 279,6
221,6 213,7
565,9 560,7
24,1 28,3
2.868,2 2.726,0
1.906,7 1.788,0
961,5 937,9
60,7 56,5
900,7 881,5
2013 IV 2014 I II III (v)
1.082,3 1.092,9 1.087,3 1.085,6
279,6 289,2 295,2 294,9
213,7 213,5 207,4 204,9
560,7 562,0 556,1 552,8
28,3 28,2 28,5 32,9
2.726,0 2.864,4 2.933,4 3.064,5
1.788,0 1.904,3 1.957,6 2.021,0
937,9 960,1 975,8 1.041,3
56,5 58,4 57,7 63,4
881,5 901,7 918,1 978,0
Transacties 2012 2013 2013 IV 2014 I II III (v)
-3,6 -72,2
-4,1 -61,7
-4,9 -7,9
2,9 -6,7
2,4 4,2
-128,3 -72,7
-100,8 -76,0
-27,5 3,2
-1,0 -2,1
-26,5 5,4
-8,1 9,2 -4,7 -3,6
-5,4 8,5 6,2 -1,3
0,0 -0,3 -6,1 -2,5
0,6 1,1 -5,1 -4,1
-3,3 -0,1 0,3 4,3
-10,9 135,1 47,4 1,5
2,9 113,5 37,2 -28,2
-13,9 21,6 10,2 27,5
-2,2 2,2 -1,0 3,7
-11,7 19,4 11,2 23,8
Groeipercentages 2012 2013
-0,3 -6,3
-1,2 -18,1
-2,2 -3,6
0,5 -1,2
11,2 17,2
-4,2 -2,6
-4,9 -4,0
-2,8 0,3
-1,8 -3,6
-2,8 0,6
2013 IV 2014 I II III (v)
-6,3 -3,0 -1,5 -0,7
-18,1 -7,6 1,4 2,8
-3,6 -1,7 -5,0 -4,2
-1,2 -1,4 -1,7 -1,3
17,2 8,5 1,7 4,1
-2,6 1,8 2,9 6,3
-4,0 3,5 4,2 7,0
0,3 -1,3 0,4 4,8
-3,6 1,8 2,3 4,6
0,6 -1,5 0,3 4,8
G7. Leningen aan de overheid
G8. Leningen aan niet-ingezetenen van het eurogebied
2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd)
70
2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd)
overheid overige overheid
70
60
60
50
50
40
40
30
40
niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken
40
30
30
20
20
30
10
10
20
20
10
10
0
0
0
0
-10 -20
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-10
-10
-10
-20
-20
-20 2014
-30
2000
2002
2004
2006
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met “banken” worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
S 16
ECB Maandbericht December 2014
2008
2010
2012
-30 2014
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Door financiële intermediairs aangehouden deposito’s Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Totaal
Giraal
1
2
Overige financiële intermediairs
Met vaste looptijd Met opzegtermijn Tot en Meer dan Tot en Meer met 2 2 jaar met 3 dan 3 jaar maanden maanden 3
4
5
Repo’s
Totaal
Giraal
7
8
9
10
11
12
6
Met vaste looptijd Met opzegtermijn Tot en Meer dan Tot en Meer met 2 2 jaar met 3 dan 3 jaar maanden maanden
Repo’s
Met centrale tegen partijen
13
14
15
Uitstaande bedragen
2012 2013
691,4 653,6
106,5 96,1
81,4 76,5
484,4 462,8
6,4 7,0
0,2 0,1
12,5 11,0
2.020,0 1.861,3
410,1 424,7
236,6 221,4
1.021,0 942,5
13,6 16,4
0,3 0,5
338,6 255,7
260,8 183,8
2014 II III
654,5 648,8
109,3 110,2
75,4 71,0
449,5 444,2
8,1 8,4
0,1 0,2
12,1 14,9
1.796,8 1.798,8
442,0 461,5
212,9 229,0
871,2 852,9
16,5 17,0
0,2 0,4
254,0 238,0
171,2 163,6
2014 juli aug. sept. okt. (v)
661,7 658,1 648,8 643,9
114,6 111,0 110,2 110,5
75,5 76,8 71,0 71,7
447,2 445,9 444,2 438,6
8,1 8,0 8,4 8,3
0,1 0,2 0,2 0,2
16,2 16,2 14,9 14,5
1.790,8 1.793,6 1.798,8 1.820,3
435,1 430,4 461,5 465,0
214,3 224,0 229,0 226,8
865,6 863,7 852,9 842,8
16,6 16,6 17,0 16,6
0,2 0,4 0,4 0,4
259,0 258,7 238,0 268,8
169,6 171,9 163,6 183,1
2012 2013
-12,3 -36,0
15,2 -9,2
2,9 -5,3
-27,6 -21,9
2,0 1,3
0,0 -0,1
-4,7 -0,8
-181,2 -55,2
23,4 14,8
-49,5 -14,8
-166,0 -76,7
-2,0 3,0
-0,3 0,3
13,2 18,2
9,4 32,2
2014 II III
-11,1 -6,4
-2,1 0,4
-2,7 -4,4
-6,5 -5,5
0,0 0,3
0,0 0,0
0,0 2,9
-47,8 -3,8
1,1 18,3
-2,4 15,8
-44,7 -22,1
-1,5 0,4
-0,2 0,1
-0,1 -16,3
-5,8 -7,7
7,0 -3,8 -9,6 -3,4
5,2 -3,7 -1,1 0,4
0,1 1,3 -5,8 0,8
-2,4 -1,4 -1,8 -4,0
0,0 -0,1 0,4 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0
4,2 0,0 -1,2 -0,5
-5,3 1,3 0,1 19,0
-4,8 -5,4 28,5 1,1
1,1 9,6 5,1 -2,1
-6,6 -2,5 -13,0 -10,3
0,1 -0,1 0,4 -0,6
0,0 0,1 0,0 0,0
4,9 -0,4 -20,9 30,8
-1,6 2,2 -8,3 19,5
2012 2013
-1,7 -5,2
16,5 -8,8
3,8 -6,5
-5,4 -4,5
50,8 18,7
-
-32,1 -7,3
-8,2 -2,9
6,0 3,6
-17,3 -6,3
-14,0 -7,5
-14,0 21,8
-
2,9 2,5
2,5 10,3
2014 II III
-3,6 -3,3
4,8 2,8
-4,0 -5,2
-6,3 -5,6
9,3 1,9
-
34,7 56,6
-10,9 -7,5
-3,0 3,6
-7,7 -2,8
-11,7 -11,7
1,4 3,0
-
-20,5 -15,2
-23,8 -17,5
2014 juli aug. sept. okt. (v)
-3,3 -2,6 -3,3 -3,7
4,9 6,4 2,8 4,0
-6,8 -5,0 -5,2 -7,5
-5,9 -5,7 -5,6 -6,0
4,7 -2,2 1,9 4,2
-
53,6 82,6 56,6 45,1
-8,0 -7,8 -7,5 -5,2
0,3 -1,1 3,6 5,3
-8,1 -5,0 -2,8 0,3
-11,8 -11,2 -11,7 -12,4
-1,5 2,0 3,0 -1,3
-
-8,3 -9,4 -15,2 -1,4
-9,8 -11,5 -17,5 -3,1
2014 juli aug. sept. okt. (v)
Transacties
Groeipercentages
G9. Deposito’s van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen 2) (groeipercentages op jaarbasis)
G10. Deposito’s van overige financiële intermediairs 2) (groeipercentages op jaarbasis)
totale deposito’s deposito’s opgenomen in M3 3)
totale deposito’s deposito’s opgenomen in M3 3)
40
40
40
40
30
30
30
30
20
20
20
20
10
10
10
10
0
0
0
0
-10 -20
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-10
-10
-20
-20
-10 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-20
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Omvat deposito’s in kolommen 2, 3, 5 en 7. 4) Omvat deposito’s in kolommen 9, 10, 12 en 14.
ECB Maandbericht December 2014
S 17
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
2. Door niet-financiële vennootschappen en huishoudens aangehouden deposito’s Niet-financiële vennootschappen Totaal
Giraal
Met vaste looptijd Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar
1
2
3
Huishoudens 3)
Met opzegtermijn Tot en met 3 maanden
4
Totaal
Giraal
Meer dan 3 maanden
5
Repo’s
Met vaste looptijd Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar
6
7
Met opzegtermijn Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
Repo’s
8
9
10
11
12
13
14
Uitstaande bedragen
2012 2013
1.761,8 1.873,9
1.148,8 1.236,7
408,3 404,4
106,5 122,8
85,4 91,7
2,0 1,8
10,9 16,5
6.118,9 6.263,3
2.346,2 2.521,5
979,1 877,4
747,8 806,7
1.937,3 1.969,3
98,0 83,9
10,4 4,5
2014 II III
1.874,7 1.912,8
1.248,6 1.279,0
384,1 389,4
127,3 128,1
97,9 99,5
2,0 2,1
14,9 14,6
6.339,4 6.339,3
2.615,1 2.638,7
855,7 842,7
807,8 802,0
1.974,5 1.966,9
82,1 84,0
4,2 5,0
2014 juli aug. sept. okt. (v)
1.876,3 1.905,3 1.912,8 1.924,5
1.243,5 1.263,0 1.279,0 1.293,1
391,8 395,8 389,4 385,8
127,2 128,6 128,1 129,5
98,6 99,4 99,5 98,9
2,0 2,1 2,1 2,1
13,2 16,3 14,6 15,1
6.340,7 6.356,8 6.339,3 6.340,1
2.623,9 2.644,1 2.638,7 2.654,2
852,5 847,5 842,7 834,9
804,8 803,1 802,0 801,9
1.971,7 1.973,3 1.966,9 1.960,5
82,7 83,6 84,0 83,8
5,0 5,1 5,0 4,7
Transacties 2012 2013
82,2 119,6
99,6 92,4
-35,5 -3,7
12,9 17,8
9,5 7,5
0,0 -0,1
-4,3 5,7
224,6 148,4
90,2 176,8
33,9 -100,1
21,6 59,5
100,8 32,2
-9,5 -14,1
-12,3 -5,9
2014 II III
17,1 29,1
31,7 24,9
-17,0 3,3
0,9 -0,1
0,3 1,6
0,1 0,2
1,1 -0,6
54,5 -3,4
77,6 21,8
-14,1 -14,2
-6,0 -5,9
0,3 -7,8
-1,7 1,9
-1,5 0,8
2014 juli aug. sept. okt. (v)
-0,9 26,9 3,2 11,5
-6,9 18,6 13,2 13,9
7,2 3,5 -7,5 -3,4
-0,1 0,6 -0,7 1,3
0,6 0,8 0,1 -0,8
0,0 0,2 0,0 0,0
-1,8 3,1 -2,0 0,5
0,6 15,5 -19,4 0,8
8,3 20,0 -6,5 15,5
-3,4 -5,2 -5,6 -7,8
-3,0 -1,8 -1,1 -0,1
-2,8 1,6 -6,6 -6,4
0,6 0,9 0,4 -0,2
0,8 0,0 -0,1 -0,3
Groeipercentages 2012 2013
4,9 6,8
9,5 8,1
-8,0 -0,9
13,4 16,8
13,0 8,7
-1,4 -3,7
-26,5 52,4
3,8 2,4
4,0 7,5
3,6 -10,2
3,0 8,0
5,5 1,7
-8,9 -14,4
-54,2 -57,0
2014 II III
6,4 5,8
8,5 8,1
-1,8 -1,6
10,6 6,7
5,0 3,2
26,4 28,5
40,3 46,1
2,1 2,2
6,9 7,2
-8,0 -6,9
5,0 2,4
0,3 0,2
-7,0 -1,2
-30,5 -20,9
2014 juli aug. sept. okt. (v)
6,2 6,1 5,8 5,0
8,2 7,9 8,1 8,4
-0,7 -0,5 -1,6 -5,0
9,4 9,0 6,7 6,3
4,1 3,4 3,2 2,5
23,0 31,0 28,5 23,5
27,0 33,9 46,1 16,5
2,1 2,2 2,2 2,0
7,0 7,3 7,2 7,0
-7,6 -7,6 -6,9 -6,5
4,0 3,2 2,4 1,4
0,1 0,2 0,2 0,2
-5,1 -2,8 -1,2 -0,9
-27,0 -23,4 -20,9 -18,6
G11. Deposito’s van niet-financiële vennootschappen 2)
G12. Deposito’s van huishoudens 2)
(groeicijfers op jaarbasis)
(groeicijfers op jaarbasis)
totale deposito’s deposito’s opgenomen in M3 4)
totale deposito’s deposito’s opgenomen in M3 5)
20
20
20
20
15
15
15
15
10
10
10
10
5
5
5
5
0
0
0
0
-5
-5
-5
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
2000
2002
2004
2006
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. 4) Omvat deposito’s in kolommen 2, 3, 5 en 7. 5) Omvat deposito’s in kolommen 9, 10, 12 en 14.
S 18
ECB Maandbericht December 2014
2008
2010
2012
2014
-5
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
3. Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s Overheid Totaal
Centrale overheid
1
Niet-ingezetenen van het eurogebied
Overige overheid DeelstaatLagere overheid overheid
2
3
Totaal
4
5
Totaal
Niet-banken Overheid
Overige
Banken 3)
Wettelijke socialeverzekeringsinstellingen 6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen
2012 2013
447,9 441,0
169,6 152,5
62,8 64,1
111,7 109,2
103,8 115,3
2.895,4 2.519,8
2.016,8 1.626,0
878,6 893,8
39,8 29,8
838,7 864,0
2013 IV 2014 I II III (v)
441,0 488,0 534,0 515,1
152,5 181,0 214,9 189,6
64,1 73,1 72,5 80,1
109,2 110,7 113,2 111,5
115,3 123,3 133,5 133,9
2.519,8 2.594,9 2.581,9 2.703,4
1.626,0 1.667,7 1.659,2 1.698,2
893,8 927,2 922,7 1.003,3
29,8 33,8 31,2 33,5
864,0 893,4 891,5 969,8
-7,9 -8,0
-22,6 -17,9
-0,3 1,1
-0,4 -2,6
15,5 11,3
-240,1 -324,7
-135,6 -355,1
-104,5 30,4
-5,1 -8,8
-99,4 39,3
-55,2 45,4 45,5 -19,0
-39,1 28,5 33,9 -25,6
-6,6 9,0 -0,6 7,3
-4,5 1,3 2,6 -1,7
-5,0 6,7 9,7 1,0
-124,7 63,2 -29,7 43,3
-95,8 38,1 -18,9 -10,7
-28,9 25,1 -10,8 52,3
-13,0 3,9 -2,7 1,6
-15,9 21,2 -8,1 50,6
2012 2013
-1,4 -1,8
-11,7 -10,5
10,3 1,8
-0,4 -2,3
18,2 10,8
-7,5 -11,3
-6,2 -17,7
-10,7 3,4
-11,9 -22,7
-10,6 4,6
2013 IV 2014 I II III (v)
-1,8 -2,6 -2,7 3,3
-10,5 -13,5 -9,4 -1,5
1,8 9,0 2,3 12,9
-2,3 -1,2 -2,0 -2,0
10,8 9,0 6,5 10,2
-11,3 -9,0 -7,8 -1,8
-17,7 -14,4 -10,9 -5,0
3,4 2,8 -1,7 4,0
-22,7 -7,8 -11,0 -23,5
4,6 3,2 -1,3 5,4
Transacties
2012 2013 2013 IV 2014 I II III (v)
Groeipercentages
G13. Deposito’s van de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied 2) (groeipercentages)
overheid niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
-15
-20
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
-20
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met “banken” worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
ECB Maandbericht December 2014
S 19
2.6 Door MFI’s aangehouden effecten: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode) Effecten m.u.v. aandelen Totaal
MFI’s Euro
Andere valuta’s
2
3
1
Aandelen en deelnemingen
NietOverheid Overige ingezetenen van ingezetenen het eurogebied van het Euro Andere Euro Andere eurogebied valuta’s valuta’s 4
5
6
Totaal
MFI’s Niet-MFI’s
Nietingezetenen van het eurogebied
7
8
9
10
11
12
Uitstaande bedragen
2012 2013
5.774,7 5.472,0
1.748,7 1.540,6
102,9 102,7
1.594,2 1.674,0
32,8 20,3
1.399,6 1.307,1
23,6 28,7
872,8 798,6
1.528,5 1.560,0
475,7 457,0
752,1 775,5
300,7 327,4
2014 II III
5.523,8 5.585,3
1.469,0 1.428,4
112,8 121,4
1.788,8 1.816,5
19,7 23,9
1.270,2 1.249,9
32,5 33,3
830,8 912,0
1.546,9 1.561,6
449,2 452,9
787,4 786,5
310,2 322,2
2014 juli aug. sept. okt. (v)
5.513,7 5.536,0 5.585,3 5.564,4
1.450,9 1.439,0 1.428,4 1.390,1
114,6 114,4 121,4 121,8
1.779,9 1.809,8 1.816,5 1.845,9
20,6 21,3 23,9 21,7
1.275,4 1.264,3 1.249,9 1.238,6
31,7 31,6 33,3 34,1
840,6 855,7 912,0 912,2
1.545,4 1.545,8 1.561,6 1.552,5
449,9 451,4 452,9 449,1
788,2 785,0 786,5 782,6
307,3 309,5 322,2 320,8
Transacties 2012 2013
83,1 -288,3
-17,5 -220,3
16,0 -0,3
191,1 65,4
10,5 -11,3
-67,8 -92,9
-4,0 5,9
-45,2 -34,8
49,8 28,2
6,6 -12,4
37,9 13,4
5,3 27,2
2014 II III
-8,5 -26,1
-36,4 -47,4
-3,4 -2,4
16,6 15,4
0,0 3,0
-6,6 -22,2
2,4 -1,1
18,8 28,6
2,7 14,8
-1,0 2,5
5,3 1,1
-1,6 11,3
2014 juli aug. sept. okt. (v)
-22,8 6,6 -9,9 -15,9
-18,0 -13,5 -15,9 -36,0
0,4 -1,0 -1,7 0,7
-12,4 21,6 6,2 32,7
0,7 0,5 1,9 -2,1
5,0 -11,4 -15,8 -12,5
-1,3 -0,4 0,6 0,9
2,7 10,9 15,0 0,3
2,1 -1,7 14,4 -5,0
0,7 1,0 0,8 -3,1
4,4 -3,9 0,6 -0,7
-2,9 1,2 13,0 -1,2
Groeipercentages 2012 2013
1,5 -5,0
-1,0 -12,5
18,3 -0,4
14,0 4,1
47,7 -35,2
-4,6 -6,6
-14,6 25,2
-4,8 -4,0
3,3 1,8
1,3 -2,6
5,2 1,8
1,8 9,2
2014 II III
-5,3 -3,7
-11,4 -11,5
-5,1 6,3
-1,3 2,3
-33,2 -25,4
-7,4 -8,1
19,9 6,7
2,2 5,8
-0,9 0,9
-2,9 0,7
0,5 1,8
-1,5 -1,0
2014 juli aug. sept. okt. (v)
-4,8 -4,3 -3,7 -3,5
-11,8 -11,9 -11,5 -12,8
-6,6 -0,6 6,3 7,2
0,1 1,2 2,3 3,4
-30,5 -34,6 -25,4 -30,9
-6,9 -7,5 -8,1 -7,7
10,4 9,8 6,7 10,9
2,9 4,5 5,8 6,1
-0,8 0,8 0,9 0,8
-4,6 0,3 0,7 -0,4
2,6 2,5 1,8 2,4
-3,1 -2,5 -1,0 -1,4
G14. Door MFI’s aangehouden effecten 2) (twaalfmaands groeipercentages)
effecten m.u.v. aandelen aandelen en deelnemingen
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
S 20
ECB Maandbericht December 2014
2011
2012
2013
2014
-10
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.7 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 1), 2) (percentages van totaal; uitstaande bedragen in EUR miljard; ultimocijfers)
1. Leningen, aangehouden effecten met uitzondering van aandelen, en deposito’s MFI’s 3) Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
1
2
Niet-MFI’s Andere valuta’s
Totaal
3
USD
JPY
CHF
GBP
4
5
6
7
Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
USD
JPY
CHF
GBP
8
9
10
11
12
13
14
Andere valuta’s Totaal
Leningen Aan ingezetenen van het eurogebied 2012 2013
5.790,4 5.250,6
-
-
-
-
-
-
12.196,7 11.730,7
96,4 96,8
3,6 3,2
1,7 1,7
0,2 0,1
0,9 0,9
0,5 0,4
2014 II III (v)
5.195,3 5.155,4
-
-
-
-
-
-
11.692,0 11.664,2
96,7 96,6
3,3 3,4
1,8 1,9
0,1 0,1
0,9 0,8
0,4 0,3
2012 2013
1.906,7 1.788,0
47,3 41,0
52,7 59,0
31,9 38,7
1,9 1,8
3,5 3,4
10,1 9,5
961,5 937,9
40,1 40,2
59,9 59,8
38,2 38,1
2,0 3,0
2,9 2,7
9,9 9,3
2014 II III (v)
1.957,6 2.021,0
38,5 37,1
61,5 62,9
40,1 42,0
2,7 3,0
3,9 3,3
9,3 9,3
975,8 1.041,3
39,8 37,9
60,2 62,1
37,3 37,8
3,6 5,3
2,5 2,5
9,7 9,8
Aan niet-ingezetenen van het eurogebied
Aangehouden effecten met uitzondering van aandelen Uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
2012 2013
1.851,6 1.643,3
94,4 93,7
5,6 6,3
2,7 2,6
0,1 0,1
0,4 0,3
2,0 2,8
3.050,3 3.030,1
98,1 98,4
1,9 1,6
1,2 0,8
0,1 0,2
0,1 0,1
0,4 0,5
2014 II III (v)
1.581,8 1.549,8
92,9 92,2
7,1 7,8
2,8 3,2
0,1 0,1
0,3 0,3
3,4 3,7
3.111,2 3.123,5
98,3 98,2
1,7 1,8
0,9 1,0
0,1 0,1
0,1 0,1
0,5 0,5
2012 2013
434,0 421,9
54,9 52,4
45,1 47,6
19,8 20,2
0,3 0,2
0,3 0,5
19,1 20,0
438,8 376,7
34,1 38,2
65,9 61,8
39,1 37,5
5,4 4,1
0,9 1,0
11,8 10,7
2014 II III (v)
432,5 487,1
52,6 50,9
47,4 49,1
21,2 23,2
0,3 0,2
0,5 0,4
20,0 20,6
398,3 424,9
37,7 35,5
62,3 64,5
38,3 40,5
4,8 4,6
0,8 0,7
10,0 10,7
Uitgegeven door niet-ingezetenen van het eurogebied
Deposito’s Door ingezetenen van het eurogebied 2012 2013
6.155,3 5.553,1
93,8 93,4
6,2 6,6
3,9 4,2
0,2 0,2
1,1 1,0
0,6 0,7
11.040,0 11.093,0
97,0 96,8
3,0 3,2
2,0 2,2
0,1 0,1
0,1 0,1
0,4 0,4
2014 II III (v)
5.525,9 5.433,8
92,8 92,2
7,2 7,8
4,6 5,0
0,2 0,2
1,0 1,0
0,8 0,9
11.199,4 11.214,9
96,7 96,6
3,3 3,4
2,2 2,3
0,1 0,1
0,1 0,1
0,4 0,4
2012 2013
2.016,8 1.626,0
58,3 51,3
41,7 48,7
27,7 33,1
1,6 1,7
1,0 1,5
7,3 7,8
878,6 893,8
52,4 53,9
47,6 46,1
31,3 29,7
1,9 2,1
1,1 1,2
6,3 6,4
2014 II III (v)
1.659,2 1.698,2
49,5 47,8
50,5 52,2
35,4 36,2
2,0 2,5
1,6 1,6
7,4 7,6
922,7 1.003,3
52,0 50,6
48,0 49,4
30,3 31,2
2,6 3,6
1,1 1,0
7,3 7,3
Door niet-ingezetenen van het eurogebied
2. Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s in het eurogebied Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
Andere valuta’s Totaal USD
JPY
CHF
GBP
2012 2013
1 5.068,0 4.582,7
2 81,8 81,0
3 18,2 19,0
4 9,6 10,7
5 1,6 1,3
6 1,9 1,8
7 2,5 2,7
2014 II III (v)
4.493,7 4.465,2
79,6 78,2
20,4 21,8
11,6 12,6
1,2 1,3
1,8 1,8
3,0 3,1
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Zie voor aanvullende informatie de Toelichting. 3) Voor niet-ingezetenen van het eurogebied duidt de term “MFI’s” op instellingen die vergelijkbaar zijn met MFI’s in het eurogebied. 4) Waaronder posten luidende in de nationale uitdrukkingen van de euro.
ECB Maandbericht December 2014
S 21
2.8 Geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen in het eurogebied 1) (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa Totaal
Deposito’s en leningsvorderingen
1
2
Effecten m.u.v. Aandelen en overige aandelen deelnemingen (m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen/ geldmarktfondsen) 3 4
Aandelen in beleggingsfondsen/ geldmarktfondsen
Niet-financiële activa
Overige activa (m.i.v. financiële derivaten)
5
6
7
2.417,8 2.439,7 2.531,0 2.565,0 2.580,5 2.646,8 2.662,9
1.181,9 1.195,8 1.229,3 1.250,8 1.269,1 1.294,9 1.307,9
258,6 259,8 260,8 262,3 263,2 264,4 266,9
673,8 709,3 724,3 683,5 703,9 721,4 780,1
40,0 61,7 32,8
21,7 35,6 30,4
2,6 3,5 2,9
46,7 14,4 76,9
Uitstaande bedragen
2014 maart april mei juni juli aug. sept. (v)
8.365,9 8.498,2 8.719,0 8.758,5 8.871,2 9.072,1 9.155,0
573,0 583,7 588,4 580,0 600,1 617,1 594,3
3.260,7 3.309,9 3.385,4 3.416,9 3.454,4 3.527,5 3.542,9
Transacties 2014 I II III
257,8 208,1 245,2
39,8 5,4 13,3
107,0 87,5 88,9
2. Passiva Totaal
Ontvangen deposito’s en leningen
Totaal
2
3
1
Uitgegeven aandelen in beleggingsfondsen
Aangehouden door ingezetenen van het eurogebied 4
Beleggingsfondsen 5
5.549,7 5.604,7 5.741,4 5.792,0 5.858,6 5.968,3 5.997,5 108,9 120,1 124,2
Overige passiva (m.i.v. financiële derivaten)
Aangehouden door niet-ingezetenen van het eurogebied 6
7
929,1 939,3 968,6 985,4 998,5 1.019,9 1.033,9
1.982,7 2.017,3 2.090,9 2.128,4 2.148,8 2.207,8 2.185,5
643,3 678,8 694,7 658,9 682,2 705,4 774,9
18,1 28,9 33,2
51,5 78,9 49,2
61,7 20,0 54,6
Uitstaande bedragen
2014 maart april mei juni juli aug. sept. (v)
8.365,9 8.498,2 8.719,0 8.758,5 8.871,2 9.072,1 9.155,0
190,2 197,3 192,1 179,2 181,6 190,6 197,2
7.532,4 7.622,0 7.832,3 7.920,4 8.007,4 8.176,1 8.182,9
Transacties 2014 I II III
257,8 208,1 245,2
23,4 -10,4 17,3
172,6 198,6 173,3
3. Aandelen in beleggingsfondsen uitgesplitst naar beleggingsbeleid en type fonds Totaal 1
Obligatie fondsen 2
Aandelen fondsen 3
Fonds naar beleggingsbeleid Gemengde Vastgoed fondsen fondsen 4 5
2014 feb. maart april mei juni juli aug. sept. (v)
Hedge funds
Fondsen naar typen PM: GeldOpen-endClosed-end- marktfondsen fondsen fondsen 8 9 10
6
Overige fondsen 7
159,0 162,4 165,0 170,1 171,9 172,6 177,3 179,5
461,6 474,0 483,2 492,9 498,8 500,3 513,3 518,1
7.346,6 7.429,4 7.518,2 7.727,2 7.814,1 7.900,3 8.068,0 8.073,2
102,3 103,0 103,8 105,1 106,3 107,1 108,1 109,7
855,3 835,5 836,5 839,2 824,4 846,8 856,9 921,7
2,7 1,6 1,6 0,9 -1,5 0,8 2,0
2,3 9,1 3,8 3,4 3,0 7,1 4,9
69,2 75,4 69,3 53,0 64,5 50,5 57,6
-0,1 0,8 0,1 0,0 0,1 0,0 0,5
-19,6 0,8 -2,5 -16,5 16,7 7,9 -10,2
Uitstaande bedragen 7.448,9 7.532,4 7.622,0 7.832,3 7.920,4 8.007,4 8.176,1 8.182,9
2.530,9 2.555,6 2.580,0 2.637,6 2.661,1 2.699,7 2.749,8 2.717,0
2.084,9 2.100,0 2.120,3 2.204,1 2.230,8 2.243,2 2.304,5 2.315,6
1.865,8 1.891,0 1.921,1 1.972,1 1.999,2 2.029,4 2.065,1 2.083,8
346,7 349,4 352,5 355,4 358,6 362,2 366,1 369,0
Transacties 2014 maart april mei juni juli aug. sept. (v)
69,1 76,2 69,4 53,0 64,6 50,5 58,1
29,6 16,6 23,5 16,0 26,8 20,1 26,1
10,9 21,8 16,4 11,0 9,1 9,0 6,7
20,9 24,5 22,7 20,1 26,8 11,7 15,8
2,7 2,6 1,4 1,7 0,4 1,9 2,6
Bron: ECB. 1) Niet zijnde geldmarktfondsen (die als PM-post worden getoond in kolom 10 van Tabel 3 in deze reeks). Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting.
S 22
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.9 Door beleggingsfondsen 1) aangehouden effecten, uitgesplitst naar emittent van de effecten (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Effecten m.u.v. aandelen Totaal Totaal
MFI’s
2
3
1
Eurogebied Overheid Overige Verzekerings financiële instellingen intermediairs en pensioen fondsen 4
2013 IV 2014 I II III (v)
5
Rest van de wereld Nietfinanciële vennoot schappen
EU-lidstaten buiten het eurogebied
Verenigde Staten
Japan
6
7
8
9
10
11
10,4 12,0 11,4 12,2
235,5 262,3 273,5 280,1
1.404,4 1.415,9 1.502,2 1.585,6
346,6 395,2 398,4 417,0
548,2 529,5 564,0 597,4
13,7 14,4 15,2 16,7
0,8 0,7 0,9
14,2 6,9 5,2
43,9 52,6 71,5
15,3 -4,5 14,1
15,8 22,8 31,1
0,4 0,3 1,8
Uitstaande bedragen 3.112,6 3.260,7 3.416,9 3.542,9
1.708,2 1.844,7 1.914,7 1.957,3
390,3 413,9 420,8 428,9
807,4 856,9 887,9 914,5
264,5 299,5 321,2 321,5
Transacties 2014 I II III (v)
107,0 87,5 88,9
65,3 34,9 17,4
10,0 2,1 3,8
27,9 11,3 8,5
12,5 14,1 -1,0
2. Aandelen en overige deelnemingen (m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen en geldmarktfondsen) Totaal
Totaal
MFI’s
2
3
1
Eurogebied Overheid Overige Verzekerings financiële instellingen intermediairs en pensioen fondsen 4
2013 IV 2014 I II III (v)
EU-lidstaten buiten het eurogebied
Verenigde Staten
Japan
6
7
8
9
10
11
35,5 33,8 29,1 29,8
700,7 730,7 751,1 734,3
1.483,6 1.498,0 1.623,6 1.736,0
215,4 215,9 229,0 232,8
536,0 553,0 598,0 661,4
123,2 115,4 131,5 137,7
-0,5 -1,5 0,2
15,9 5,3 4,6
21,1 48,7 32,2
5,0 7,8 1,6
21,7 22,0 15,6
-0,2 5,5 -0,6
Eurogebied Overheid Overige Verzekerings financiële instellingen intermediairs 2) en pensioen fondsen
Nietfinanciële vennoot schappen
5
Rest van de wereld Nietfinanciële vennoot schappen
Uitstaande bedragen 2.370,0 2.417,8 2.565,0 2.662,9
886,3 919,8 941,4 926,9
85,4 92,2 94,5 92,5
-
64,7 63,1 66,6 70,3
Transacties 2014 I II III (v)
40,0 61,7 32,8
21,4 13,0 0,6
3,2 7,2 -3,2
-
2,9 2,1 -1,0
3. Aandelen in beleggingsfondsen/geldmarktfondsen Totaal
1
Totaal
MFI’s 2)
2
3
4
2013 IV 2014 I II III (v)
5
Rest van de wereld EU-lidstaten buiten het eurogebied
Verenigde Staten
Japan
6
7
8
9
10
11
-
-
146,6 164,5 173,2 180,3
36,6 40,9 46,6 45,5
49,4 60,7 60,8 67,5
0,5 0,4 0,9 0,6
-
-
1,9 4,7 -4,7
1,3 2,9 -2,5
1,6 0,8 0,9
0,0 0,3 -0,3
Uitstaande bedragen 1.117,9 1.181,9 1.250,8 1.307,9
971,2 1.017,4 1.077,6 1.127,6
85,1 88,4 92,1 93,7
-
886,1 929,1 985,4 1.033,9
Transacties 2014 I II III (v)
21,7 35,6 30,4
19,8 30,8 35,1
1,8 1,9 1,8
-
18,1 28,9 33,2
Bron: ECB. 1) Niet zijnde geldmarktfondsen. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Aandelen in beleggingsfondsen (m.u.v. aandelen in geldmarktfondsen) worden uitgegeven door overige financiële intermediairs. Aandelen in geldmarktfondsen worden uitgegeven door MFI’s.
ECB Maandbericht December 2014
S 23
2.10 Geaggregeerde balans van de lege financiële instellingen in het eurogebied
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa
Totaal Deposito’s en leningsvorderingen
1
2
2013 III IV 2014 I II III
1.964,4 1.919,4 1.887,1 1.865,9 1.846,4
264,4 252,6 254,8 238,3 237,6
2013 III IV 2014 I II III
-38,5 -45,8 -42,2 -17,4 -32,2
-6,4 -11,4 -10,5 -16,3 -4,8
Effecten Overige Aandelen m.u.v. gesecuri- en overige Afkomstig aandelen tiseerde deelnevan buiten aandelen mingen het euro gebied
Gesecuritiseerde leningen Totaal
3
Afkomstig van binnen het eurogebied MFI’s Overige Nietfinanciële financiële Op de MFIvennootbalans intermediairs, schappen blijvend 1) verzekeringsinstellingen en pensioen fondsen 4 5 6 7
Overheid
Uitstaande bedragen
1.330,3 1.033,1 1.295,4 1.011,2 1.258,6 976,9 1.252,3 975,7 1.235,3 961,5
449,6 442,6 430,4 421,9 421,3
157,3 146,5 158,6 164,0 164,0
-
-5,3 -10,6 0,1 4,7 -0,8
20,6 20,1 21,6 20,2 19,9
Overige activa
8
9
10
11
12
13
3,5 3,1 3,1 0,1 0,1
115,8 114,5 98,4 92,3 89,9
182,0 180,4 164,6 166,0 170,0
85,1 87,4 98,8 99,0 95,6
37,1 38,6 45,2 43,8 45,2
65,5 65,1 65,2 66,6 62,7
0,0 -0,4 0,0 -0,4 0,0
-2,4 -1,1 -0,2 -6,6 -2,8
-11,6 -0,8 -2,4 0,5 -0,3
-1,5 2,3 -1,7 0,7 -3,5
0,5 1,2 0,1 -1,5 0,6
1,7 -2,8 0,5 -2,2 -6,8
Transacties
2. Passiva
Totaal
-21,2 -34,3 -28,1 1,4 -17,3
-9,1 -21,6 -27,7 4,8 -13,0
-4,3 -0,6 -0,3 -1,2 -0,6
Uitgegeven schuldbewijzen
Ontvangen leningen en deposito’s
Totaal
1
2
3
2013 III IV 2014 I II III
1.964,4 1.919,4 1.887,1 1.865,9 1.846,4
125,0 117,9 142,6 128,1 129,2
1.583,5 1.543,7 1.477,7 1.472,9 1.451,3
2013 III IV 2014 I II III
-38,5 -45,8 -42,2 -17,4 -32,2
-3,8 -6,3 -1,5 -13,4 0,1
-34,5 -39,5 -44,5 -4,6 -26,6
Kapitaal en reserves
Overige passiva
5
6
7
56,2 61,0 82,9 79,7 77,1
1.527,3 1.482,7 1.394,8 1.393,3 1.374,2
29,3 29,3 28,3 27,2 27,5
226,7 228,6 238,5 237,7 238,4
0,0 4,8 -6,4 -3,2 -2,6
-34,4 -44,3 -38,2 -1,3 -24,0
-0,6 0,5 0,5 -1,2 0,2
0,4 -0,6 3,2 1,8 -5,9
Tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
4
Uitstaande bedragen
Transacties
3. Aangehouden gesecuritiseerde leningen afkomstig van MFI’s in het eurogebied en effecten m.u.v. aandelen Totaal
1
Gesecuritiseerde leningen afkomstig van MFI’s in het eurogebied Kredietnemende Kredietnemende sector binnen het eurogebied 2) Huis- Niet-financiële Overige VerzekeringsOverheid sector buiten het eurogebied houdens vennootfinanciële instellingen en schappen intermediairs pensioenfondsen 2 3 4 5 6 7
Uitstaande bedragen
2013 III IV 2014 I II III
1.033,1 1.011,2 976,9 975,7 961,5
757,9 744,6 729,3 732,5 723,6
217,1 205,4 193,3 191,5 187,7
21,8 23,3 21,2 20,7 20,1
0,2 0,2 0,2 0,2 0,3
5,7 5,5 5,4 5,4 4,6
2013 III IV 2014 I II III
-9,1 -21,6 -27,7 4,8 -13,0
-2,1 -13,5 -15,4 3,3 -8,0
-8,6 -11,3 -8,8 -0,1 -3,7
0,8 1,6 -0,7 -0,5 -0,5
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,1 -0,1 -0,1 0,0 -0,8
Totaal
8
Effecten m.u.v. aandelen Ingezetenen van het eurogebied Nietingezetenen Totaal MFI’s Niet-MFI’s van het Lege financiële eurogebied instellingen 9 10 11 12 13
30,5 32,2 27,4 25,4 25,2
182,0 180,4 164,6 166,0 170,0
111,1 109,3 100,4 103,2 104,5
29,0 28,8 26,0 24,1 25,1
82,1 80,5 74,5 79,1 79,4
32,1 34,9 35,6 39,3 36,6
70,9 71,1 64,2 62,7 65,5
0,7 1,6 -2,7 2,1 0,0
-11,6 -0,8 -2,4 0,5 -0,3
-4,1 -1,5 -2,4 2,2 -0,7
-4,1 0,0 -0,5 -1,9 0,9
0,0 -1,5 -1,9 4,1 -1,6
-0,5 2,1 -1,2 3,5 -2,2
-7,5 0,7 0,1 -1,7 0,4
Transacties
Bron: ECB. 1) Leningen aan niet-MFI’s die zijn gesecuritiseerd middels lege financiële instellingen in het eurogebied die op de balans van de desbetreffende MFI blijven, m.a.w. die niet niet langer op de balans worden opgenomen. Of leningen al dan niet niet op de balans van de MFI worden opgenomen hangt af van de desbetreffende financieel-administratieve regels. Voor verdere informatie, zie de Toelichting. 2) Met uitzondering van securitisaties van leningen tussen MFI’s onderling.
S 24
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.11 Geaggregeerde balans van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen in het eurogebied
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Activa Totaal Chartaal geld en deposito’s
2011 III IV 2012 I II III IV 2013 I II III IV 2014 I II (v)
1 7.148,0 7.158,9 7.444,1 7.467,3 7.679,4 7.768,2 7.957,0 7.899,6 7.992,7 8.080,7 8.328,8 8.592,8
Leningen
Effecten m.u.v. aandelen
Aandelen en overige deelnemingen
Aandelen in beleggingsfondsen
Aandelen in geldmarktfondsen
3 463,9 473,6 474,0 473,0 482,5 481,5 476,2 475,7 479,5 480,3 494,0 494,1
4 2.764,6 2.725,1 2.867,8 2.879,9 2.992,5 3.040,8 3.109,1 3.101,9 3.118,9 3.187,5 3.272,0 3.375,9
5 788,2 793,1 806,5 801,9 819,6 817,9 835,5 832,9 854,1 874,7 889,2 935,3
6 1.581,3 1.615,9 1.712,4 1.716,7 1.796,4 1.837,7 1.913,6 1.906,2 1.980,7 2.021,8 2.096,5 2.197,4
7 88,9 91,2 102,9 106,7 108,1 109,5 114,6 100,0 95,8 83,0 98,8 99,2
2 792,4 785,2 797,7 786,6 786,0 788,8 798,7 777,7 771,0 755,8 767,2 759,3
Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken 8 255,5 253,5 258,1 261,4 263,1 261,7 283,5 283,1 283,6 282,1 287,4 291,5
Overige te Niet-financiële ontvangen/ activa betalen rekeningen en financiële derivaten 9 264,7 271,1 276,3 292,0 281,9 279,0 275,0 269,9 256,1 240,5 267,8 283,6
10 148,4 150,1 148,4 149,1 149,3 151,4 150,8 152,2 152,9 155,0 155,9 156,4
2. Aangehouden effecten m.u.v. aandelen Totaal
2011 III IV 2012 I II III IV 2013 I II III IV 2014 I II (v)
Uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
1 2.764,6 2.725,1 2.867,8 2.879,9 2.992,5 3.040,8 3.109,1 3.101,9 3.118,9 3.187,5 3.272,0 3.375,9
Totaal
MFI’s
Overheid
Overige financiële intermediairs
2 2.346,9 2.303,1 2.418,0 2.411,5 2.500,3 2.535,6 2.617,4 2.600,3 2.606,6 2.656,4 2.726,1 2.810,2
3 635,0 635,5 667,7 675,3 705,8 690,3 722,6 703,5 702,0 676,3 674,6 688,6
4 1.309,3 1.264,2 1.320,8 1.303,7 1.342,5 1.381,1 1.412,8 1.414,6 1.409,1 1.476,5 1.543,0 1.600,4
5 227,4 223,9 236,5 234,6 241,6 249,9 257,6 257,3 265,8 266,6 266,3 279,9
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen 6 17,0 16,3 17,0 16,5 17,0 17,7 17,2 16,1 16,0 15,6 15,8 13,4
Niet-financiële vennootschappen
Uitgegeven door niet-ingezetenen van het eurogebied
7 158,2 163,2 176,0 181,4 193,4 196,7 207,1 208,9 213,7 221,4 226,4 227,8
8 417,7 422,1 449,8 468,4 492,2 505,1 491,7 501,6 512,4 531,1 545,9 565,7
3. Passiva en netto waarde Netto waarde
Passiva Totaal
2011 III IV 2012 I II III IV 2013 I II III IV 2014 I II (v)
1 7.061,6 7.076,2 7.233,1 7.300,5 7.372,1 7.472,6 7.585,2 7.633,8 7.656,1 7.741,7 7.913,3 8.057,1
Ontvangen leningen
Effecten m.u.v. aandelen
Aandelen en overige deelnemingen
2 270,7 263,7 271,3 280,8 292,0 266,5 278,5 278,7 278,0 265,5 278,2 284,0
3 41,2 41,2 43,3 42,0 43,7 49,1 48,7 45,6 46,2 47,2 48,0 52,7
4 409,3 408,1 438,9 419,7 450,1 477,7 492,8 500,0 515,2 537,6 536,6 531,8
Verzekeringstechnische reserves Totaal Netto aandelen van huishoudens in levensverzekeringsreserves
5 6.137,9 6.165,0 6.278,4 6.348,7 6.387,9 6.459,0 6.541,0 6.576,6 6.593,0 6.673,6 6.812,8 6.943,5
6 3.275,8 3.283,1 3.316,3 3.315,8 3.361,1 3.395,7 3.440,5 3.454,6 3.493,4 3.535,5 3.603,4 3.666,1
Netto Vooruitaandelen van betalingen van huishoudens verzekeringsin pensioenpremies en fondsreserves reserves voor uitstaande aanspraken 7 2.050,2 2.077,4 2.137,9 2.205,3 2.200,8 2.243,9 2.252,3 2.275,3 2.253,4 2.296,5 2.339,1 2.405,1
8 811,8 804,4 824,2 827,6 826,0 819,4 848,1 846,7 846,2 841,7 870,3 872,2
Overige te ontvangen/ betalen rekeningen en financiële derivaten
9 202,4 198,2 201,1 209,3 198,4 220,2 224,2 232,8 223,7 217,9 237,7 245,2
10 86,4 82,7 211,0 166,8 307,3 295,6 371,7 265,8 336,6 338,9 415,5 535,7
Bron: ECB.
ECB Maandbericht December 2014
S 25
3
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector
(EUR miljard)
Aanwendingen
Eurogebied
Huishoudens
2014 II
Nietfinanciële vennootschappen
Financiële vennootschappen
Overheid
Externe rekening Uitvoer van goederen en diensten Handelsbalans 1)
Rest van de wereld
656 -85
Gegenereerde inkomsten-rekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen 1)
1.219 43 455 540
107 9 116 280
796 26 258 221
57 5 12 39
258 4 70 0
Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen 1)
8 859 295 564 2.045
27 25 2 1.733
444 47 398 2
315 151 164 55
73 73 0 256
141 51 89
323 463 492 242 60 65 116 2.012
254 463 1 75 37
55
13
0
17 29 10
438 58 1
39 1.526
19 -69
36 80 12 65 2 63
5 1 1 16 8 2 6
Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen 1)
57 492
Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen / lopende externe rekening 1)
1.934 1.736 198
1.407 1.407
528 330 198
22
0
1
21
0
0
78
141
-69
42
-36
-43
490 502 -11
138 137 1
272 285 -13
12 12 0
68 68 1
-1 35 7 28
-1 9 7 2
0 1 0 0
0 2 0 2
0 24 24
1 5 0 5
47 1
119 -21
-68 20
43 0
-47 0
-47 -1
Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen / lopende externe rekening Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Netto aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening) 1) Statistische discrepantie
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Zie de Technische aantekeningen voor details betreffende de berekening van de sluitposten.
S 26
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Middelen
Externe rekening Invoer van goederen en diensten
Eurogebied
Huishoudens
2014 II
Nietfinanciële vennootschappen
Financiële vennootschappen
Overheid
Rest van de wereld
571
Handelsbalans Gegenereerde-inkomstenrekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) 2) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen
2.257 253 2.510
511
1.300
112
333
Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen
540 1.223 294 847 295 553
280 1.223
221
39
0
257 43 214
225 35 191
331 209 121
294 34 8 27
Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen
2.045 327 462 491 207 65 60 82
1.733
2
55
1 491 95
18
59
13
21
38 57
9 4
78 65 12 1
2.012
1.526
-69
63
492
22
22
78
141
-69
42
-36
455
116
258
12
70
39 7 31
8
17
3
8
17
3
11 7 3
Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves
4 1 152 52 101
256 327 384
1 2 2 50 3 8 40
0 20
0
Netto besparingen / lopende externe rekening Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen / lopende externe rekening Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Netto aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening)
-43
2 0 2
Statistische discrepantie Bronnen: ECB en Eurostat. 2) Bruto binnenlands product is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde van alle binnenlandse sectoren plus de netto belastingen (belastingen minus subsidies) op producten.
ECB Maandbericht December 2014
S 27
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Activa
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
103.560 406 22.401 1.149 14.407 22.107 29.371 5.947 17.685 5.739 7.023 6.696 2.842
20.466
17.852
7.217 42 1.106 100 4.938 855 2.675 1.408 6.507 555 116
2.109 116 220 3.329 8.477 1.261 6.899 317 190 3.411 2.591
440 0 -61 -19 102 127 152 81 -40 110 49 89 17
134
48
73 0 -35 0 30 2 -18 45 42 24 3
1.040 . . . . . . . . . . . .
105.040 415 22.382 1.135 14.712 22.328 30.173 6.209 17.912 6.052 7.098 6.798 2.888
2014 II
MFI’s Belegginsfondsen (m.u.v. geldmarktfondsen)
Overige financiële instellingen
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
Overheid
Rest van de wereld
Openingsbalans, financiële activa Totaal financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te ontvangen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Netto financiële waarde
31.289 406 9.280 479 5.816 12.648 1.726 377 1.127 222 29 905 5
7.789
13.088
8.308
4.768
20.414
357 266 3.063 86 3.610 2.317 111 1.182 0 407 0
1.773 107 557 4.321 5.915 458 5.250 207 1 413 65
835 101 3.216 636 3.067 366 496 2.205 285 168 5
830 38 429 987 1.636 313 1.126 197 12 836 60
2.941 556 4.610 3.068 8.547 . . . 322 318 0
202
41
61
137
-10 -3 -20 18 26 1 26 -1 0 37 16
-184 0 -177 -22 -3 -2 -8 -9 3 -2 0 28 0
6 16 98 5 93 57 2 33 0 -16 0
-27 -2 23 67 -30 24 -63 9 0 11 -1
-14 0 36 3 28 5 1 22 7 1 0
87 -7 4 36 12 1 9 2 0 5 0
117 0 -47 17 69 -5 73 . . . 11 -2 0
95 . . . . . . . . . . . .
246 . . . . . . . . . . . .
72 . . . . . . . . . . . .
207 . . . . . . . . . . . .
287 . . . . . . . . . . . .
134 . . . . . . . . . . . .
-1 . . . . . . . . . . . .
181 . . . . . . . . . . . .
20.695
18.146
8.199
13.416
8.503
4.904
20.712
7.288 39 1.089 101 5.031 858 2.689 1.485 6.565 582 119
2.113 112 209 3.355 8.698 1.310 7.064 324 199 3.460 2.631
31.177 415 9.126 459 5.860 12.623 1.727 373 1.132 222 34 933 6
365 291 3.201 90 3.855 2.491 116 1.249 0 396 0
1.754 103 605 4.485 6.035 488 5.271 275 1 431 66
822 101 3.309 642 3.173 380 501 2.292 288 170 5
915 30 439 1.032 1.652 309 1.139 204 11 825 61
2.912 588 4.700 3.075 8.670 . . . 406 308 0
Financiële rekening, transacties in financiële activa Totaal transacties in financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te ontvangen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties Overige mutaties-rekening, financiële activa Totaal overige mutaties in financiële activa waarvan: Herwaarderingen 1) Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te ontvangen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Overige mutaties in netto financiële waarde Eindbalans, financiële activa Totaal financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te ontvangen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Netto financiële waarde Bron: ECB. 1) Gegevens over herwaarderingen nog niet beschikbaar.
S 28
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Passiva
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
Totaal passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te betalen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Netto financiële waarde Financiële rekening, transacties in passiva Totaal transacties in passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te betalen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties 1) Overige mutaties-rekening, passiva Totaal overige mutaties in passiva waarvan: Herwaarderingen 1) Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te betalen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Overige mutaties in netto financiële waarde 1) Eindbalans, passiva
105.287
6.807
27.247
6.126 36
Totaal passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (m.i.v. geldmarktfondsaandelen) Verzekerings- en pensioenregelingen Overige te betalen posten en financiële derivaten waarvan: Handelskredieten en vooruitbetalingen Netto financiële waarde Bron: ECB. 1) Gegevens over herwaarderingen nog niet beschikbaar.
2014 II
MFI’s Belegginsfondsen (m.u.v. geldmarktfondsen)
Overige financiële instellingen
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
Overheid
Rest van de wereld
7.941
12.598
8.015
11.590
18.361
3 7 124 7.537 0 5 7.532 1 267 0 -152
116 3.062 3.574 5.592 477 5.115
1 62 335 558 158 399
284 642 7.446 2.426 32 0 32
5 211 65 490
6.849 203 5 293
5 755 157 -6.822
2.649 326 2.980 3.799 7.384 . . . 0 1.142 0
201
-7
64
185
163
0 4 4 198 0 0 198 0 -5 0 1
6 -4 4 -47 5 -52
0 4 4 -3 0 -3
0 -13 132 29 0 0 0
0 34 -1 47
60 -1 0 -3
0 36 0 -47
48 20 65 25 44 . . . 0 -40 0 -46
196 . .
160 . .
90 . .
. . . . . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. .
. .
152 . . . . . . . . . . . .
376 . . . . . . . . . . . .
Openingsbalans, passiva 31.089
22.692 1.379 16.037 21.376 30.534 5.692 16.467 8.376 7.345 5.872 2.842 -1.727
36
39 1.040 8.790 14.025 4.417 9.608
572 164 13.659
362 2.936 2.348 -9.395
2.753 640 1.270 843 50 927 40 200
394
36
96
-181
17 0 0
-7 18 39 44 21 24
19 6 98
2 0 10 -48
838 . . . . . . . . . . . .
-14 . .
215 . .
. . . . . .
. . . . . .
. .
. .
40 . . . . . . . . . . . .
203
110
31
32
11
128
44
-153
-194
106.519
6.829
27.558
30.948
8.338
12.751
8.169
11.927
18.900
6.141 37 37
32 1.063 8.842 14.222 4.474 9.748
139 3.061 3.609 5.646 493 5.153
1 67 340 554 149 404
292 630 7.707 2.468 33 0 32
577 169 13.867
364 2.980 2.384 -9.412
5 11 128 7.925 0 5 7.920 1 266 0 -139
5 254 66 665
7.007 193 5 334
5 793 156 -7.023
2.719 346 3.103 3.874 7.672 . . . 0 1.104 0
-155 -22 106 97 181 50 -50 180 61 127 17 46
22.575 1.377 16.309 21.529 31.170 5.742 16.676 8.752 7.504 6.002 2.888 -1.479
22.310 577 4.420
-155 -9 -48 -12 25 -19 -18 -1 44 2 -2
22.184 569 4.399 2.753 625 1.296 832 49 939 44 229
ECB Maandbericht December 2014
S 29
3.2 Huishoudens
(EUR miljard; vierkwartaals gecumuleerde stromen; uitstaande bedragen aan het einde van de periode) 2010
2011
2012
2012 III2013 II
2012 IV2013 III
2013 I2013 IV
2013 II2014 I
2013 III2014 II
4.570 1.488 191 128 736 869 1.718 1.812 71 6.153 5.367 72 859 429 35 644 1.109
4.672 1.530 212 147 758 901 1.766 1.837 70 6.267 5.512 73 828 440 7 -210 185
4.726 1.512 200 130 765 948 1.804 1.882 77 6.280 5.538 76 818 449 5 -142 232
4.738 1.522 186 116 746 965 1.819 1.903 77 6.273 5.535 76 814 452 6 -408 -40
4.751 1.528 180 110 754 972 1.827 1.913 76 6.294 5.551 78 821 453 2 -204 165
4.772 1.545 176 107 754 977 1.834 1.924 81 6.333 5.561 78 850 455 -3 -164 228
4.794 1.551 172 104 749 984 1.841 1.930 82 6.349 5.580 79 848 456 -4 253 640
4.818 1.554 170 102 744 990 1.851 1.938 83 6.362 5.602 80 841 459 -7 658 1.033
571 429 462 42 119 -50 -17 388 57 -23 104
580 440 363 126 118 -70 30 237 54 67 -1
557 449 342 193 225 8 0 144 10 -91 95
543 452 378 165 218 65 -22 167 10 -137 148
541 453 349 132 189 68 -30 192 28 -155 165
537 455 330 92 130 44 -24 199 58 -141 120
538 456 326 69 104 41 -15 231 61 -120 127
537 459 339 96 128 59 -9 207 43 -111 111
95 9 . 177 114 147
47 -47 . 87 88 81
56 39 32 32 11 23
53 95 116 -11 -17 -1
70 95 154 -24 -6 5
62 58 162 -24 -22 -6
67 60 163 1 -14 -6
30 81 165 54 -1 -35
78 198 52 . 376 1.109
-212 -379 -334 . 361 185
-1.182 600 372 44 381 232
-1.342 379 260 30 483 -40
-1.051 304 287 9 495 165
-1.142 403 427 -17 573 228
-781 487 381 72 538 640
-535 707 526 148 478 1.033
29.932 28.427 18.620 5.834 5.597 1.274 53 11.650 1.062 1.296 4.142
30.299 28.749 18.613 5.973 5.728 1.153 78 11.464 1.114 1.266 3.804
29.674 28.104 19.545 6.143 5.949 1.250 73 12.239 1.133 1.240 4.187
29.248 27.658 19.716 6.196 6.031 1.311 56 12.286 1.152 1.132 4.247
29.369 27.770 19.889 6.173 6.018 1.343 54 12.505 1.166 1.104 4.451
29.068 27.462 20.261 6.222 6.076 1.372 49 12.843 1.190 1.087 4.715
28.992 27.376 20.466 6.223 6.084 1.408 49 13.018 1.190 1.095 4.740
29.249 27.625 20.695 6.289 6.159 1.485 46 13.214 1.183 1.078 4.827
3.027 1.116 . 6.679 6.094 5.189 41.841
2.799 1.006 . 6.845 6.184 5.257 42.026
3.126 1.060 5.704 6.866 6.187 5.269 42.258
3.119 1.128 5.778 6.819 6.158 5.259 42.072
3.294 1.157 5.794 6.794 6.156 5.251 42.406
3.533 1.182 5.853 6.799 6.143 5.239 42.486
3.530 1.210 5.973 6.807 6.126 5.226 42.610
3.546 1.280 6.026 6.829 6.141 5.196 43.105
Inkomsten, besparingen en mutaties in netto waarde Loonsom (+) Bruto exploitatieoverschot en gemengd inkomen (+) Te ontvangen rente (+) Te betalen rente (-) Overige inkomsten uit onroerend goed, netto (+) Lopende belastingen op inkomen en vermogen (-) Netto sociale bijdragen (-) Netto sociale uitkeringen (+) Netto te ontvangen inkomensoverdrachten (+) = Bruto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven (-) Mutaties in netto waarde in pensioenfondsen (+) = Bruto besparingen Verbruik vast kapitaal (-) Netto te ontvangen kapitaaloverdrachten (+) Overige mutaties in netto waarde (+) = Mutaties in netto waarde Investeringen, financiering en mutaties in netto waarde Netto verwerving van niet-financiële activa (+) Verbruik vast kapitaal (-) Beleggingen (+), waarvan: Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (niet-geldmarktfondsen) Levensverzekerings- en pensioenfondsaanspraken Financiering (-), waarvan: Leningen waarvan: Bij MFI’s in het eurogebied Overige mutaties in activa (+) Niet-financiële activa 2) Financiële activa Aandelen en overige deelnemingen Levensverzekerings- en pensioenfondsaanspraken Resterende netto stromen (+) = Mutaties in netto waarde Balans Niet-financiële activa 2) (+) waarvan: Huisvermogen Financiële activa (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen (niet-geldmarktfondsen) Levensverzekerings- en pensioenfondsaanspraken Passiva (-) waarvan: Leningen waarvan: Bij MFI’s in het eurogebied = Netto waarde
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s met een looptijd van minder dan 2 jaar en schuldbewijzen uitgegeven door andere sectoren met een oorspronkelijke looptijd van minder dan 1 jaar. 2) De niet-financiële activa worden samengesteld volgens de ESR95-norm.
S 30
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.3 Niet-financiële vennootschappen
(EUR miljard; vierkwartaals gecumuleerde stromen; uitstaande bedragen aan het einde van de periode) 2010
2011
2012
2012 III2013 II
2012 IV2013 III
2013 I2013 IV
2013 II2014 I
2013 III2014 II
4.900 2.904 31 1.966 935 1.031 548 155 393 275 1.303 909 173 52 143
5.076 2.995 40 2.041 968 1.074 602 175 427 332 1.344 909 194 54 154
5.106 3.043 49 2.013 996 1.017 565 158 408 307 1.276 939 201 62 62
5.104 3.052 48 2.004 1.003 1.001 536 152 384 272 1.266 904 206 63 77
5.113 3.061 52 1.999 1.007 993 531 150 381 267 1.256 898 206 63 72
5.122 3.076 62 1.984 1.011 973 509 148 361 253 1.230 875 207 64 61
5.147 3.092 59 1.996 1.017 980 503 145 358 236 1.247 875 209 64 79
5.163 3.109 58 1.997 1.022 974 499 142 357 225 1.248 887 207 65 69
178 1.052 935 -9 750 89 23 182 243 236 -29 213 623 70 -5 75 113 -111 224 231 198 . -31 -92 143
146 1.122 968 -8 546 81 -15 100 292 297 -31 88 559 48 11 37 188 80 107 202 169 . -3 -78 154
127 1.124 996 2 164 59 -21 67 88 86 0 -29 201 115 1 113 -31 -4 -26 182 152 50 40 -78 62
111 1.108 1.003 -8 176 36 -44 -19 41 30 -2 161 216 90 -4 94 -111 15 -126 156 121 29 88 -81 77
105 1.108 1.007 -10 221 86 -41 -49 25 6 -2 201 255 88 3 85 -170 -20 -150 223 184 23 89 -72 72
99 1.112 1.011 -12 169 96 -36 -72 6 -22 2 175 170 79 -3 82 -185 -34 -151 224 199 8 42 -64 61
88 1.121 1.017 -17 164 103 -14 -47 -51 -51 -6 174 124 73 -11 84 -182 -29 -153 250 206 6 -22 -64 79
82 1.122 1.022 -17 199 102 -29 -24 7 14 4 142 135 72 -18 90 -111 29 -140 220 177 -9 -36 -62 69
16.058 . 363 3.254 7.107 5.721 318 3.455 25.494 842 30 811 9.039 2.296 6.743 12.030 8.480 . 396
16.239 . 361 3.379 6.950 5.795 268 3.593 24.907 834 40 794 9.181 2.354 6.827 11.312 8.272 . 406
16.898 . 362 3.413 7.548 6.228 296 3.503 25.958 995 41 954 9.104 2.310 6.794 12.313 8.820 2.392 1.100
16.985 . 333 3.356 7.678 6.348 285 3.606 26.016 1.010 50 960 9.042 2.365 6.677 12.537 8.942 2.353 1.019
17.451 . 333 3.364 8.072 6.641 293 3.614 26.815 1.041 50 991 9.004 2.324 6.681 13.394 9.448 2.343 978
17.765 . 325 3.341 8.254 6.717 311 3.704 27.201 1.052 36 1.016 8.829 2.229 6.599 13.890 9.619 2.398 978
17.852 . 336 3.329 8.477 6.899 317 3.716 27.247 1.079 39 1.040 8.790 2.274 6.516 14.025 9.608 2.348 950
18.146 . 321 3.355 8.698 7.064 324 3.659 27.558 1.096 32 1.063 8.842 2.335 6.508 14.222 9.748 2.384 959
Inkomsten en besparingen Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) (+) Loonsom (-) Overige belastingen minus productiesubsidies (-) = Bruto exploitatieoverschot (+) Verbruik van vast kapitaal (-) = Netto exploitatieoverschot (+) Te ontvangen inkomsten uit onroerend goed (+) Te ontvangen rente Overige te ontvangen inkomsten uit onroerend goed Te betalen rente en huren (-) = Netto inkomsten uit onderneming (+) Uitgekeerde inkomsten (-) Te betalen belastingen op inkomen en vermogen (-) Netto overige inkomensoverdrachten (-) = Netto besparingen Investeringen, financiering en besparingen Netto verwerving van niet-financiële activa (+) Bruto investeringen in vaste activa (+) Verbruik vast kapitaal (-) Netto verwerving van overige niet-financiële activa (+) Beleggingen (+) Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen waarvan: Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen waarvan: Beleggingsfondsaandelen Overige financiële activa Financiering (-) Schuldbewijzen Kortlopend Langlopend Leningen Kortlopend Langlopend Aandelen en overige deelnemingen waarvan: Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Handelskredieten en vooruitbetalingen Overige passiva Netto te ontvangen inkomensoverdrachten (-) = Netto besparingen Financiële balans Financiële activa (+) Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen waarvan: Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen waarvan: Beleggingsfondsaandelen Overige financiële activa Overige financiële activa (-) Schuldbewijzen Kortlopend Langlopend Leningen Kortlopend Langlopend Aandelen en overige deelnemingen waarvan: Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Handelskredieten en vooruitbetalingen Overige passiva Bronnen: ECB en Eurostat.
ECB Maandbericht December 2014
S 31
3.4 Financiële vennootschappen
(EUR miljard; vierkwartaals gecumuleerde stromen; uitstaande bedragen aan het einde van de periode)
2010
2011
2012
2012 III2013 II
2012 IV2013 III
2013 I2013 IV
2013 II2014 I
2013 III2014 II
393 229 13 151 976 739 358 266 480 70 249 40 104 184 293 477
385 232 16 137 1.079 819 376 279 495 68 248 41 84 171 -268 -98
382 233 21 128 1.027 760 335 279 451 70 236 45 130 216 97 313
379 234 20 125 949 699 333 278 429 71 248 48 138 182 -36 146
379 234 20 125 916 670 328 278 422 74 248 50 142 173 -135 38
380 235 19 126 886 644 320 277 412 74 237 50 110 136 -222 -86
385 235 19 131 865 628 326 283 411 75 244 50 103 122 -253 -131
389 235 20 135 848 616 321 325 401 76 224 50 98 126 54 180
1 1.377 87 -152 532 520 376 84 1.195 281 -152 169 131 562 38 286 238 284 49 756 47 519 476 477
6 2.644 1.774 110 251 210 321 21 2.479 1.838 110 38 19 379 56 333 -10 116 -3 -539 -258 -542 -304 -98
-1 1.144 34 -110 328 234 382 -60 927 234 -110 127 9 595 30 266 299 159 -77 1.181 579 671 946 313
-2 -1.034 -1.964 -288 92 71 444 -3 -1.218 -1.924 -288 78 17 680 44 267 368 184 54 243 36 530 156 146
-2 -1.363 -1.950 -345 -122 5 490 -54 -1.538 -1.968 -345 -63 -29 604 34 163 407 192 43 -237 -185 465 -201 38
3 -1.341 -1.847 -474 -208 -100 657 -52 -1.475 -1.910 -474 -4 61 658 33 232 393 191 65 -266 -247 465 -138 -86
-1 -957 -1.243 -409 -245 -111 562 -118 -1.080 -1.418 -409 -40 50 575 45 137 393 191 22 -122 -48 415 143 -131
2 -736 -1.204 -353 -183 -118 614 -83 -861 -1.338 -353 -70 17 603 39 42 522 212 86 1.132 349 933 1.259 180
57.013 12.506 12.327 17.495 13.805 12.069 2.616 56.328 22.471 8.595 3.770 2.329 13.582 998 5.685 6.898 6.099 1.757
59.104 14.412 12.341 17.781 14.023 11.870 2.700 58.517 24.362 8.738 3.988 2.582 13.399 803 5.917 6.678 6.230 1.745
61.436 14.374 13.377 18.136 14.352 12.932 2.618 60.536 24.549 8.824 4.148 2.603 14.809 938 6.382 7.488 6.558 1.593
60.807 13.320 13.471 18.163 14.297 13.195 2.657 59.897 23.577 8.565 4.274 2.664 15.028 963 6.379 7.686 6.657 1.741
60.255 12.889 13.342 17.799 14.151 13.566 2.659 59.363 23.065 8.423 4.046 2.610 15.410 1.068 6.442 7.901 6.691 1.674
59.868 12.391 13.279 17.668 14.148 14.050 2.480 59.054 22.531 8.253 3.982 2.630 15.936 1.184 6.661 8.092 6.749 1.551
60.474 12.245 13.605 17.692 14.199 14.319 2.613 59.643 22.354 8.248 4.034 2.716 16.440 1.274 6.790 8.376 6.906 1.608
61.295 12.066 13.929 17.840 14.220 14.791 2.668 60.205 22.228 8.253 4.077 2.700 16.878 1.267 6.858 8.752 7.062 1.652
Inkomsten en besparingen Netto toegevoegde waarde (basisprijzen) (+) Loonsom (-) Overige belastingen minus productiesubsidies (-) = Netto exploitatieoverschot (+) Te ontvangen rente (+) Te betalen rente (-) Overige te ontvangen inkomsten uit onroerend goed Inkomsten uit onroerend goed toegewezen aan verzekeringspolishouders en huren (-) = Netto inkomsten uit onderneming (+) Mutaties in netto waarde in pensioenfondsen (-) Uitgekeerde inkomsten (-) Te betalen belastingen op inkomen en vermogen (-) Netto vermogensoverdrachten en netto overige overdrachten (+) = Mutaties in netto waarde t.g.v. transacties (+) Overige mutaties in netto waarde (+) = Mutaties in netto waarde Investeringen, financiering en besparingen Netto verwerving van niet-financiële activa (+) Beleggingen (+) Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen Leningen Waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Overige financiële activa Financiering (-) Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen Leningen Waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekerings- en pensioenregelingen Overige passiva Overige mutaties in financiële activa (+) Waarvan: Schuldbewijzen Waarvan: Aandelen en overige deelnemingen Overige mutaties in financiële passiva (-) = Mutaties in netto waarde Financiële balans Financiële activa (+) Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Overige financiële activa Financiële passiva (-) Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekerings- en pensioenregelingen Overige passiva Bronnen: ECB en Eurostat.
S 32
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.5 Huishoudens en niet-financiële vennootschappen, samenvattende indicatoren
(percentages gebaseerd op vierkwartaals gecumuleerde stromen; mutaties in procenten per jaar) 2009
2010
2011
15,0 9,3 96,6 662,2
13,8 9,1 97,9 672,6
13,1 9,0 97,6 663,6
12,9 8,7 97,3 666,3
-0,2 -0,3 -1,8 9,2 2,8 2,4
1,4 1,0 2,4 -7,1 2,4 2,7
2,2 1,8 2,7 -3,6 1,9 1,3
1,1 0,3 0,5 -1,2 1,8 0,5
24,7 21,5 -
26,6 21,5 -
26,5 22,1 -
25,0 22,0 -
-4,9 -9,8 -12,2 -14,6 1,0 0,1
2,9 5,2 11,0 2,8 4,8 2,4
3,6 3,9 3,1 6,6 3,3 2,1
0,6 -1,4 -5,1 0,2 1,0 0,8
Huishoudens
2013 II
2012
2013 III
2013 IV
2014 I
2014 II
13,3 8,3 95,8 663,4
13,2 8,4 95,3 663,5
13,0 8,3 95,3 669,2
1,7 2,5 0,7 14,5 1,7 -0,4
1,9 1,1 1,4 -0,9 1,6 0,0
2,0 0,9 1,6 -2,8 1,7 0,8
24,0 21,7 128,0 46,5
24,2 21,8 126,8 46,2
24,2 21,7 127,4 46,0
0,7 -0,3 -9,1 1,3 1,0 0,7
2,0 2,3 6,0 3,6 1,0 0,5
1,3 0,1 0,5 0,2 1,2 0,5
percentage aangepast bruto besteedbaar inkomen
Spaarquote Investeringsquote Schuldratio Nettowaarderatio
12,8 8,5 97,0 663,8
12,9 8,5 96,6 666,5
mutaties in procenten per jaar Loonsom Bruto besteedbaar inkomen (aangepast) Finale-consumptie-uitgaven Bruto besparingen Beleggingen Financiering Niet-financiële vennootschappen
0,5 -0,3 0,2 -3,0 2,0 -0,1
1,1 1,5 1,2 3,9 1,8 -0,3
percentage bruto toegevoegde waarde (tenzij anders aangegeven)
Winstdeel Investeringsquote Schuldratio (schuld tot bbp) Leverage-ratio (schuld op totale passiva)
24,8 21,7 130,2 49,1
24,6 21,7 129,6 47,5
mutaties in procenten per jaar Bruto toegevoegde waarde Bruto exploitatieoverschot en gemengde inkomsten Netto inkomsten uit onderneming Bruto vast kapitaal Beleggingen Financiering
G15. Schuld en netto waarde van huishoudens
(respectievelijk percentages bbp en percentages van totale passiva)
schuldratio (linkerschaal) nettowaarderatio (rechterschaal)
schuldratio (schuld tot bbp, linkerschaal) leverage ratio (schuld op totale passiva, rechterschaal)
98,0
680,0
97,5
675,0
97,0
670,0
96,5
665,0
96,0
660,0
95,5
655,0
95,0
650,0
2009
2010
2011
0,7 -0,8 -3,2 0,1 1,4 1,0
G16. Schuld en leverage van niet-financiële vennootschappen
(percentages van aangepast bruto besteedbaar inkomen)
94,5
0,6 -0,3 -2,2 -0,8 1,2 0,9
2012
2013
645,0
131,5
50,5
131,0
50,0
130,5
49,5
130,0
49,0
129,5
48,5
129,0
48,0
128,5
47,5
128,0
47,0
127,5
46,5
127,0
46,0
126,5
IV
I
II
2013
III
IV
I
II
45,5
Bronnen: ECB en Eurostat.
ECB Maandbericht December 2014
S 33
4
Financiële markten
4.1 Effecten m.u.v. aandelen, naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van emittent en valuta
(EUR miljard en groeipercentages gedurende de periode; voor seizoen gecorrigeerd; transacties gedurende de maand en uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen) Totaal in euro 1)
Door ingezetenen van het eurogebied
Uitstaande bedragen
Bruto uitgiften
Netto uitgiften
Uitstaande bedragen
In euro Bruto uitgiften
1
2
3
4
5
In alle valuta’s Netto Twaalf uitgiften maands groei
Netto uitgiften
Uitstaande bedragen
Bruto uitgiften
Seizoenvrij 2) Netto Zesmaands uitgiften groei
6
7
8
9
10
11
12
-6,8 -9,8 81,9 -183,1 30,9 53,9 -34,0 -34,1 104,0 -44,3 -42,1 -61,7 -27,0
16.517,5 16.484,0 16.571,1 16.352,1 16.459,7 16.516,9 16.464,1 16.424,2 16.570,6 16.552,8 16.532,7 16.480,0 16.512,4
668,1 706,8 670,8 577,4 890,4 694,6 677,8 711,6 784,8 637,5 609,2 402,8 547,7
-5,2 -22,3 85,7 -220,0 89,8 66,3 -53,4 -36,6 130,5 -18,2 -35,9 -63,7 -0,8
-0,7 -1,0 -0,8 -1,3 -0,8 -0,6 -0,8 -1,0 -0,8 -0,5 -0,2 -0,5 -0,5
29,0 -32,0 9,2 -109,8 63,2 2,8 -43,9 -41,6 42,2 28,1 1,7 -27,5 29,5
-0,3 -0,5 -0,5 -1,6 -0,3 -0,5 -1,3 -1,4 -1,1 0,6 -0,1 -0,5 0,4
15.080,7 15.074,6 15.182,0 15.070,8 15.080,6 15.129,6 15.073,1 15.061,8 15.205,6 15.221,3 15.164,5 15.114,1 15.171,2
216,7 228,6 240,2 149,6 290,3 228,5 238,5 250,3 322,5 246,7 206,6 76,0 216,8
15,5 2,9 105,8 -102,6 -3,9 61,4 -57,5 -9,4 130,8 15,2 -72,7 -59,5 26,9
0,1 -0,1 0,2 0,1 0,0 0,3 -0,1 -0,1 0,2 0,4 0,5 0,2 0,2
43,1 -6,7 30,4 -27,8 1,3 -0,3 -38,0 -19,0 51,8 29,6 -13,7 -20,6 50,1
0,4 0,5 0,7 0,4 0,9 0,5 -0,5 -0,7 -0,4 0,3 0,1 -0,1 1,0
Totaal 2013 sept. okt. nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
16.808,3 16.809,8 16.919,2 16.742,9 16.764,3 16.835,2 16.814,5 16.792,7 16.897,0 16.874,3 16.853,1 16.796,3 16.807,9
607,9 644,0 598,4 517,6 795,4 628,8 650,9 682,9 731,2 598,1 558,5 336,3 511,2
10,2 2,5 109,7 -186,1 21,4 66,7 -21,6 -20,3 104,2 -23,4 -21,7 -56,9 12,3
14.559,4 14.548,5 14.630,1 14.456,8 14.487,8 14.545,8 14.512,7 14.477,1 14.581,3 14.537,7 14.496,6 14.435,1 14.407,0
557,3 573,8 539,6 479,4 739,4 575,6 581,8 619,7 658,2 522,5 500,6 300,7 428,9
Langlopend 2013 sept. okt. nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
15.542,7 15.569,7 15.685,5 15.586,4 15.550,8 15.614,3 15.566,2 15.575,1 15.672,7 15.687,1 15.644,3 15.586,4 15.618,0
223,7 249,5 252,0 155,1 273,7 231,8 257,1 273,7 327,5 253,9 218,9 76,2 237,6
16,9 27,0 114,6 -99,6 -34,5 63,3 -49,4 9,1 98,4 12,7 -44,6 -57,8 31,6
13.372,6 13.381,0 13.472,6 13.382,3 13.349,3 13.402,9 13.350,4 13.339,1 13.445,4 13.447,0 13.381,2 13.324,9 13.328,0
190,6 199,4 210,1 134,2 237,4 197,6 209,1 227,5 278,4 200,7 180,2 65,1 179,7
6,0 8,6 90,6 -90,8 -31,8 53,4 -53,9 -11,2 107,1 0,0 -68,3 -56,3 3,4
G17. Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied (EUR miljard)
totale bruto uitgiften (rechter schaal) totale uitstaande bedragen (linker schaal) uitstaande bedragen in euro (linker schaal)
18000
1800
16000
1600
14000
1400
12000
1200
10000
1000
8000
800
6000
600
4000
400
2000
200
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bronnen: ECB en BIS (voor uitgiften door niet-ingezetenen van het eurogebied). 1) Totale in euro luidende effecten met uitzondering van aandelen, uitgegeven door ingezetenen en niet-ingezetenen van het eurogebied. 2) Voor details betreffende de berekening van de groei wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De zesmaands groeipercentages zijn op jaarbasis.
S 34
ECB Maandbericht December 2014
2013
2014
0
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype
(EUR miljard; transacties gedurende de maand en uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen)
1. Uitstaande bedragen en bruto uitgiften Uitstaande bedragen Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennoot vennoot schappen schappen 3 4
Bruto uitgiften 1)
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
Overheid Centrale Overige overheid overheid
1
2
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept.
16.594 16.352 16.352 16.464 16.553 16.512 16.553 16.533 16.480 16.512
5.400 4.888 4.888 4.820 4.738 4.672 4.738 4.702 4.684 4.672
3.256 3.183 3.183 3.188 3.209 3.239 3.209 3.248 3.219 3.239
980 1.050 1.050 1.076 1.096 1.123 1.096 1.113 1.116 1.123
6.274 6.558 6.558 6.699 6.828 6.783 6.828 6.790 6.775 6.783
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept.
1.489 1.281 1.281 1.391 1.331 1.341 1.331 1.368 1.366 1.341
601 474 474 530 516 509 516 516 527 509
136 111 111 143 113 126 113 145 133 126
82 74 74 82 79 81 79 87 86 81
606 571 571 579 572 576 572 577 573 576
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept.
15.106 15.071 15.071 15.073 15.221 15.171 15.221 15.164 15.114 15.171
4.799 4.414 4.414 4.290 4.223 4.163 4.223 4.186 4.157 4.163
3.120 3.072 3.072 3.045 3.095 3.113 3.095 3.103 3.086 3.113
898 975 975 994 1.017 1.042 1.017 1.027 1.030 1.042
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept.
10.431 10.676 10.676 10.748 10.931 10.933 10.931 10.896 10.862 10.933
2.809 2.646 2.646 2.563 2.539 2.507 2.539 2.524 2.500 2.507
1.211 1.316 1.316 1.316 1.390 1.417 1.390 1.404 1.401 1.417
809 875 875 888 909 929 909 915 919 929
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept.
4.245 3.980 3.980 3.908 3.875 3.837 3.875 3.856 3.839 3.837
1.734 1.562 1.562 1.529 1.491 1.465 1.491 1.470 1.466 1.465
1.812 1.651 1.651 1.615 1.581 1.571 1.581 1.575 1.562 1.571
86 97 97 100 101 105 101 105 105 105
5
6 Totaal 684 674 674 681 682 696 682 680 687 696
Kortlopend
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
7
8
958 730 652 754 711 520 638 609 403 548
589 385 341 371 325 212 286 233 191 211
81 65 58 71 83 64 68 88 38 64
490 315 269 289 246 165 218 181 162 153
64 703 52 513 52 446 57 502 51 438 49 353 51 391 44 403 47 327 49 331 Langlopend 2) 5.668 620 255 5.988 622 217 5.988 622 206 6.120 624 252 6.256 631 273 6.206 647 166 6.256 631 247 6.213 636 207 6.201 640 76 6.206 647 217 waarvan: Langlopend met vaste rente 5.157 444 165 5.386 452 144 5.386 452 137 5.521 461 183 5.626 467 183 5.597 483 117 5.626 467 170 5.582 471 142 5.567 475 48 5.597 483 161 waarvan: Langlopend met variabele rente 439 175 78 501 169 61 501 169 61 501 163 58 538 163 77 531 164 39 538 163 61 542 165 52 542 165 19 531 164 45
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennoot vennoot schappen schappen 9 10
Overheid Centrale Overige overheid overheid
11
12
68 64 65 69 74 49 62 64 33 49
187 188 163 202 195 165 183 190 119 185
33 29 25 41 35 31 39 34 22 38
37 27 23 35 21 34 18 52 27 22
52 47 45 50 54 37 40 45 30 36
104 103 91 100 92 97 86 105 91 95
21 21 18 27 25 21 29 21 16 25
99 69 72 82 79 46 67 52 29 58
45 38 35 36 62 30 50 37 11 43
16 17 20 19 20 12 22 20 3 13
84 85 72 102 103 68 97 85 28 90
12 8 7 14 9 11 10 13 6 13
54 36 37 46 38 24 40 30 11 31
18 19 18 20 38 16 19 17 7 23
15 14 18 16 18 10 19 16 2 12
71 69 59 90 82 59 86 72 23 82
7 6 5 11 7 8 7 8 4 12
38 28 31 31 37 17 22 16 12 22
25 17 16 13 20 12 25 17 2 17
1 2 2 3 2 2 2 4 0 1
8 11 10 8 17 6 8 11 2 4
5 2 2 3 2 2 4 5 2 1
Bron: ECB. 1) Maandgegevens betreffende bruto uitgiften hebben betrekking op transacties gedurende de maand. Voor vergelijkingsdoeleinden hebben kwartaal- en jaargegevens betrekking op de respectieve maandgemiddelden. 2) Het verschil tussen het totaal aan langlopende schuldbewijzen en langlopende schuldbewijzen met een vaste of variabele rente bestaat uit obligaties met een nul-couponrente en herwaar deringseffecten.
ECB Maandbericht December 2014
S 35
4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype
(EUR miljard tenzij anders aangegeven; transacties gedurende de periode; nominale bedragen)
2. Netto uitgiften Niet seizoenvrij Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
1
2
Seizoenvrij
1)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennoot vennoot schappen schappen 3 4
Overheid Centrale Overige overheid overheid
5
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept.
20,5 -17,4 -52,2 34,2 25,2 -33,4 -18,2 -35,9 -63,7 -0,8
-8,2 -39,8 -35,4 -21,0 -28,4 -30,3 -46,5 -40,9 -23,4 -26,7
2,0 -7,6 -22,5 -2,5 5,8 4,4 -23,7 32,4 -31,3 12,0
10,4 6,6 3,2 8,6 6,0 5,3 3,1 14,4 1,0 0,6
13,1 24,0 0,9 46,9 41,6 -16,4 41,7 -39,0 -16,1 5,8
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept.
30,3 0,7 2,0 0,0 45,5 -35,1 15,2 -72,7 -59,5 26,9
0,4 -29,4 -14,5 -38,9 -23,2 -27,0 -39,6 -41,9 -32,6 -6,5
-0,1 -4,2 -11,5 -11,9 15,6 0,2 -3,3 1,1 -19,7 19,1
10,2 7,2 8,5 5,9 7,1 4,7 7,1 6,8 1,7 5,6
15,6 26,9 19,8 44,1 44,1 -17,6 46,9 -43,7 -12,2 3,1
6
Totaal
3,1 -0,6 1,4 2,3 0,2 3,6 7,3 -2,9 6,2 7,6
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
7
8
-44,2 7,4 9,6 1,2 28,1 1,7 -27,5 29,5
-29,8 -29,9 -27,8 -27,4 -29,4 -45,8 -23,2 -13,2
-37,1 2,2 5,2 14,2 9,3 33,1 -14,8 24,3
-1,4 -12,3 20,8 5,3 29,6 -13,7 -20,6 50,1
-9,7 -42,1 -28,7 -22,9 -39,9 -40,7 -27,4 -0,5
-23,3 -5,8 13,0 7,9 23,7 1,2 -3,8 26,2
1)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennoot vennoot schappen schappen 9 10
Overheid Centrale Overige overheid overheid
11
12
5,8 6,7 5,9 4,7 9,5 12,8 5,5 -4,2
16,2 27,6 25,4 4,6 31,4 2,3 -2,4 13,8
0,8 0,8 0,8 5,1 7,2 -0,7 7,4 8,7
8,7 6,2 6,9 4,4 7,3 8,2 5,8 -0,8
22,4 30,1 28,9 9,2 36,8 8,4 1,0 18,3
0,5 -0,7 0,7 6,6 1,7 9,2 3,9 6,8
Langlopend 4,2 0,3 -0,2 0,7 2,0 4,7 4,2 5,0 3,3 5,7
G18. Netto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen: wel en niet voor seizoen gecorrigeerd (EUR miljard; transacties gedurende de maand; nominale bedragen)
250
netto uitgiften netto uitgiften, seizoenvrij
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150
-200
-200
-250
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
-250
Bron: ECB. 1) Maandgegevens betreffende netto uitgiften hebben betrekking op transacties gedurende de maand. Voor vergelijkingsdoeleinden hebben kwartaal- en jaargegevens betrekking op de respectieve maandgemiddelden.
S 36
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1)
(mutaties in procenten)
Twaalfmaands groei (niet seizoenvrij) Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
1
2
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennoot vennoot schappen schappen 3
Zesmaands groei (seizoenvrij)
Overheid Centrale Overige overheid overheid
4
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
7
8
9
10
11
12
-3,8 -4,1 -2,6 -1,1 -2,0 0,7 -0,7 -1,9 -1,2 0,8 1,6 1,7 3,4
-0,3 -0,5 -0,5 -1,6 -0,3 -0,5 -1,3 -1,4 -1,1 0,6 -0,1 -0,5 0,4
-8,3 -7,4 -6,2 -7,3 -4,9 -5,9 -7,0 -7,7 -8,0 -6,9 -9,2 -8,2 -6,8
1,6 -0,5 -1,3 -5,8 -4,4 -4,3 -6,3 -6,9 -3,6 1,4 2,1 0,9 3,7
8,1 7,8 10,8 9,8 12,6 9,7 7,3 5,0 5,3 7,3 5,7 7,0 6,0
4,4 4,4 3,0 3,1 3,3 3,9 4,0 4,9 4,5 4,9 4,6 3,3 2,7
-2,8 -4,6 -2,0 0,1 1,8 2,3 1,4 1,0 -0,5 1,4 1,3 1,0 5,3
0,3 0,8 0,4 0,6 -1,1 1,8 1,0 0,5 0,7 1,3 2,8 2,7 3,5
0,4 0,5 0,7 0,4 0,9 0,5 -0,5 -0,7 -0,4 0,3 0,1 -0,1 1,0
-8,2 -6,8 -5,1 -4,7 -3,8 -5,8 -6,9 -7,7 -8,6 -9,4 -9,8 -8,7 -7,1
1,4 -0,2 -1,0 -3,7 -2,6 -2,9 -5,5 -6,3 -2,5 1,4 0,5 0,3 4,1
9,2 9,1 13,1 12,9 13,8 11,7 9,6 7,5 7,9 8,2 7,3 7,7 6,9
5,4 5,5 4,3 4,4 4,6 5,3 5,4 6,4 5,6 6,0 5,9 4,4 3,8
2,1 1,4 1,6 2,6 1,2 2,7 -0,2 -0,5 -0,3 0,0 4,4 2,6 7,2
5
2013 sept. okt. nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
-0,7 -1,0 -0,8 -1,3 -0,8 -0,6 -0,8 -1,0 -0,8 -0,5 -0,2 -0,5 -0,5
-8,9 -9,0 -8,8 -8,9 -8,1 -7,8 -7,7 -7,6 -7,1 -7,1 -7,1 -7,1 -6,9
1,6 0,6 0,6 -2,8 -1,8 -2,0 -2,4 -3,7 -2,4 -2,2 -1,2 -1,8 -1,4
10,0 9,9 10,0 8,1 9,6 8,6 7,8 6,4 7,8 8,6 9,0 8,3 6,7
4,1 3,8 4,0 4,6 4,4 4,5 4,2 4,7 3,8 4,0 3,9 3,6 3,3
2013 sept. okt. nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
0,1 -0,1 0,2 0,1 0,0 0,3 -0,1 -0,1 0,2 0,4 0,5 0,2 0,2
-7,5 -7,5 -7,4 -7,4 -7,6 -7,7 -7,6 -7,3 -6,9 -7,1 -6,9 -7,3 -7,0
1,2 0,4 0,5 -1,6 -0,9 -0,5 -2,2 -3,3 -1,7 -1,2 -1,1 -1,3 -0,7
11,0 10,7 10,7 9,7 10,1 10,0 9,5 8,4 10,4 10,5 10,5 9,7 8,2
4,4 4,2 4,8 5,7 5,5 5,6 5,4 5,9 4,9 5,2 5,2 4,8 4,6
6
Totaal
Langlopend
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennoot vennoot schappen schappen
Overheid Centrale Overige overheid overheid
G19. Twaalfmaands groei langlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen (mutaties in procenten per jaar)
overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
-10
Bron: ECB. 1) Voor details betreffende de berekening van de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De zesmaands groeipercentages zijn op jaarbasis.
ECB Maandbericht December 2014
S 37
4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1) (vervolg)
(mutaties in procenten) Totaal
Langlopend met vaste rente MFI’s Niet-MFI’s (m.i.v. het NietNietEuro monetaire financiële systeem) financiële vennoot vennoot schappen schappen
13
14
15
Overheid Centrale Overige overheid overheid
16
17
18
Totaal
Langlopend met variabele rente MFI’s Niet-MFI’s Overheid (m.i.v. het NietNietCentrale Overige Euro monetaire financiële overheid overheid systeem) financiële vennoot vennoot schappen schappen
19
20
21
22
23
24
In alle valuta’s tezamen 2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 april mei juni juli aug. sept.
5,3 3,3 2,3 1,8 1,9 2,1 1,7 2,1 2,2 2,3 1,8 2,0
4,1 -3,2 -5,0 -5,9 -6,2 -6,1 -6,5 -5,8 -6,1 -5,6 -6,5 -6,2
1,9 6,7 5,3 1,4 2,0 3,0 0,9 3,5 2,7 3,0 2,8 3,4
10,4 13,5 10,4 9,6 9,2 9,4 8,0 10,1 10,1 9,9 9,3 8,1
5,9 4,6 4,3 4,9 4,8 4,5 5,0 4,6 4,9 4,7 4,2 4,4
2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 april mei juni juli aug. sept.
5,5 3,1 2,0 1,6 1,8 1,6 1,5 2,1 1,9 1,9 1,3 1,5
4,6 -4,0 -6,0 -7,1 -7,6 -8,1 -7,8 -7,2 -7,7 -7,5 -8,7 -8,6
0,7 4,1 2,9 -1,2 1,2 2,2 -0,6 3,8 2,0 2,5 1,7 2,5
10,7 14,6 11,3 9,4 8,4 8,3 7,6 9,2 8,9 8,5 8,5 7,0
6,0 4,6 4,3 4,9 4,9 4,4 5,1 4,7 4,8 4,6 4,2 4,2
7,3 4,1 2,6 1,8 2,6 4,6 2,6 2,1 3,0 4,5 4,8 6,1
-0,9 -7,2 -6,7 -5,1 -5,3 -5,0 -5,4 -5,5 -5,0 -4,9 -5,0 -5,1
-0,3 -7,5 -9,8 -8,5 -6,9 -7,5 -6,8 -6,9 -6,9 -7,7 -7,8 -7,5
-4,9 -9,6 -8,1 -7,5 -9,5 -8,8 -10,2 -9,7 -8,8 -8,8 -9,0 -8,4
-0,4 5,1 12,2 14,2 14,4 12,3 14,3 15,2 12,7 14,3 12,1 8,7
6,6 -1,3 6,5 12,8 11,3 13,2 13,8 9,5 10,8 14,3 14,3 11,0
23,3 -0,8 -4,1 -2,5 -3,9 -2,6 -5,0 -3,0 -3,1 -1,7 -2,9 -3,4
7,2 4,1 2,8 1,7 2,2 4,7 2,3 1,8 2,6 4,4 4,8 7,0
-0,6 -7,6 -7,2 -5,8 -6,0 -5,6 -6,0 -6,2 -6,0 -5,5 -5,5 -5,7
2,0 -7,2 -10,3 -9,3 -7,8 -8,4 -7,6 -7,8 -8,0 -8,6 -8,6 -8,1
-6,5 -10,8 -9,0 -8,7 -10,9 -10,4 -11,6 -11,1 -10,8 -10,5 -10,2 -10,2
-1,5 6,4 13,4 13,5 13,6 11,4 13,4 14,4 11,7 13,0 10,9 8,9
6,3 -1,8 6,4 12,9 11,6 13,7 14,2 9,8 11,2 14,9 15,0 11,6
22,9 -1,2 -4,5 -2,7 -3,1 -0,5 -4,3 -2,1 -1,6 0,6 -0,7 -1,2
in euro
G20. Twaalfmaands groei kortlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen (mutaties in procenten per jaar)
overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
-20
-20
-40
-40
-60
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
-60
Bron: ECB. 1) De mutaties in procenten per jaar in maandgegevens hebben betrekking op het einde van de maand, die in de kwartaal- en jaargegevens hebben daarentegen betrekking op de mutatie op jaarbasis van het periodegemiddelde. Zie voor details de Technische aantekeningen.
S 38
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; marktwaarde)
1. Uitstaande bedragen en twaalfmaands groeipercentages (uitstaande bedragen per ultimo)
Totaal Totaal
MFI’s
Index: dec. 2008 = 100
Twaalfmaands groeipercentage
Totaal
Twaalfsmaands groeipercentage
Niet-monetaire financiële Niet-financiële vennootschappen vennootschappen Totaal Twaalfsmaands Totaal Twaalfsmaands groeipercentage groeipercentage
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2012 sept. okt. nov. dec.
4.320,1 4.402,0 4.480,1 4.594,2
106,8 106,9 106,8 107,0
0,9 1,0 0,9 0,9
365,9 384,9 397,5 404,6
4,9 5,0 5,5 4,9
383,1 395,8 393,2 415,0
2,3 2,4 1,9 2,0
3.571,2 3.621,4 3.689,3 3.774,6
0,4 0,4 0,3 0,4
2013 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
4.758,7 4.749,5 4.752,5 4.849,9 4.978,3 4.775,5 4.988,7 4.969,0 5.209,3 5.478,0 5.571,3 5.642,7
107,1 106,9 106,7 106,6 106,9 107,7 107,7 107,7 107,7 107,6 107,8 107,9
0,8 0,6 0,4 0,2 0,4 1,0 1,0 0,9 0,9 0,7 0,9 0,9
445,2 418,5 382,4 412,5 443,4 415,7 449,7 463,8 495,4 557,2 562,7 569,0
2,6 2,7 2,2 0,9 1,9 7,6 7,9 7,8 7,8 7,6 7,1 7,2
435,4 433,2 440,5 463,9 484,6 470,2 465,8 464,4 480,9 512,7 524,2 540,7
2,1 2,2 2,2 2,3 2,2 2,2 1,6 1,1 0,7 0,9 0,9 0,6
3.878,2 3.897,8 3.929,6 3.973,5 4.050,3 3.889,5 4.073,2 4.040,9 4.233,0 4.408,1 4.484,3 4.533,0
0,5 0,3 0,0 -0,1 0,1 0,2 0,2 0,2 0,1 -0,1 0,2 0,2
2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
5.556,9 5.832,9 5.883,6 5.914,3 6.009,2 6.017,2 5.872,6 5.923,1 5.936,1
108,1 108,2 108,3 108,5 108,7 109,2 109,2 109,2 109,3
1,0 1,3 1,5 1,7 1,7 1,4 1,4 1,4 1,5
597,7 637,8 642,6 639,1 642,6 629,3 626,8 638,0 651,4
8,9 8,9 9,0 11,1 10,7 6,5 6,9 6,9 6,9
527,0 548,6 549,4 548,3 543,6 537,8 531,9 545,4 547,6
0,7 1,8 1,9 1,7 1,7 2,9 3,8 3,6 3,7
4.432,2 4.646,5 4.691,6 4.726,9 4.823,0 4.850,1 4.713,9 4.739,8 4.737,1
0,1 0,3 0,6 0,7 0,6 0,6 0,4 0,5 0,6
G21. Twaalfmaandse groei van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied (mutaties in procenten per jaar)
MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen niet-financiële vennootschappen
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
-4
Bron: ECB. 1) Voor details betreffende de berekening van de index en de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
ECB Maandbericht December 2014
S 39
4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
(EUR miljard; marktwaarde)
2. Transacties gedurende de maand Totaal
2012 sept. okt. nov. dec.
MFI’s
Bruto Aflossingen uitgiften 1 2 2,9 0,5 6,3 1,8 3,9 5,9 21,6 16,2
Netto uitgiften 3 2,3 4,5 -2,0 5,4
Bruto Aflossingen uitgiften 4 5 0,1 0,0 0,5 0,0 2,5 0,0 0,0 0,5
Netto uitgiften 6 0,1 0,5 2,5 -0,5
Niet-monetaire financiële vennootschappen Bruto Aflossingen Netto uitgiften uitgiften 7 8 9 1,2 0,1 1,0 0,5 0,1 0,4 0,1 0,1 0,0 1,8 0,0 1,8
Niet-financiële vennootschappen Bruto Aflossingen uitgiften 10 11 1,7 0,4 5,3 1,7 1,3 5,8 19,8 15,7
Netto uitgiften 12 1,3 3,6 -4,5 4,1
2013 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
4,6 4,1 0,7 3,2 13,4 39,1 5,5 1,7 0,9 2,6 10,9 16,6
0,3 11,4 10,6 5,9 1,8 1,9 3,0 2,3 1,7 7,5 2,1 9,4
4,3 -7,3 -9,9 -2,8 11,5 37,1 2,4 -0,7 -0,8 -4,9 8,8 7,2
0,0 0,3 0,0 0,4 5,5 29,2 1,4 0,0 0,1 0,1 0,8 0,0
0,0 0,0 0,1 5,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,3 -0,1 -4,8 5,5 29,1 1,4 0,0 0,1 0,1 0,8 0,0
0,2 0,3 0,0 1,7 0,8 0,3 0,6 0,5 0,0 1,3 0,2 1,1
0,1 0,0 0,3 0,0 0,0 0,3 1,9 0,5 0,6 0,1 0,1 0,0
0,1 0,3 -0,3 1,6 0,8 0,1 -1,4 0,0 -0,6 1,2 0,1 1,1
4,3 3,5 0,6 1,1 7,0 9,6 3,5 1,1 0,7 1,2 9,9 15,6
0,2 11,4 10,1 0,7 1,8 1,7 1,1 1,8 1,1 7,4 2,0 9,4
4,1 -7,8 -9,4 0,4 5,2 7,9 2,4 -0,7 -0,3 -6,2 7,9 6,2
2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
18,9 8,7 2,9 13,9 13,8 30,7 11,1 2,2 6,9
7,8 2,3 2,4 3,1 2,8 1,9 7,7 1,9 1,7
11,1 6,4 0,5 10,9 11,0 28,8 3,4 0,3 5,2
9,1 0,7 0,0 4,5 6,0 16,0 4,5 0,0 0,0
0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
8,9 0,7 0,0 4,5 6,0 16,0 4,5 0,0 0,0
0,5 6,4 0,6 1,4 1,3 7,0 3,1 0,1 0,0
0,1 0,3 0,6 0,2 0,4 0,3 0,1 0,9 0,3
0,3 6,1 0,0 1,3 0,8 6,6 3,0 -0,8 -0,3
9,4 1,6 2,3 8,0 6,5 7,8 3,4 2,1 6,9
7,4 2,0 1,8 2,9 2,3 1,6 7,6 0,9 1,3
1,9 -0,4 0,5 5,1 4,1 6,2 -4,1 1,2 5,5
G22. Bruto uitgiften van genoteerde aandelen, naar sector van de emittent (EUR miljard; transacties gedurende de maand; marktwaarde) niet-financiële vennootschappen MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen
90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
1999
2000
Bron: ECB.
S 40
ECB Maandbericht December 2014
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
0
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 1)
(procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
1. Rente op deposito’s (nieuwe contracten) Deposito’s van huishoudens Met vaste looptijd
Giraal
Tot en met 1 jaar 2013 nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt.
1 0,29 0,29 0,28 0,28 0,28 0,27 0,27 0,27 0,24 0,24 0,23 0,22
2 1,60 1,58 1,66 1,60 1,57 1,57 1,42 1,35 1,32 1,23 1,21 1,12
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar 3 1,76 1,66 1,64 1,63 1,50 1,44 1,31 1,24 1,21 1,12 1,08 1,02
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Giraal Met vaste looptijd
Met opzegtermijn 2)
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
4 2,02 1,91 1,95 1,93 1,86 1,83 1,72 1,74 1,75 1,66 1,70 1,65
5 1,12 1,11 1,09 1,11 1,07 1,06 1,05 1,04 1,01 0,93 0,92 0,91
6 1,11 1,07 1,05 1,03 1,01 0,99 0,96 0,92 0,90 0,90 0,88 0,85
Tot en met 1 jaar 7 0,34 0,34 0,33 0,33 0,35 0,34 0,34 0,31 0,28 0,28 0,26 0,25
8 0,75 0,79 0,71 0,63 0,65 0,70 0,61 0,57 0,57 0,47 0,50 0,48
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar 9 1,57 1,52 1,42 1,42 1,37 1,24 1,26 1,13 1,14 1,13 1,01 0,91
Repo’s
Meer dan 2 jaar 10 1,73 1,63 1,81 1,75 1,58 1,60 1,38 1,52 1,49 1,63 1,53 1,40
11 0,46 0,70 0,57 0,79 0,85 0,28 0,29 0,20 0,50 0,23 0,66 0,38
2. Rente op leningen aan huishoudens (nieuwe contracten)
2013 nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt.
Doorlopen de krediet en en rekening courant kredieten
Verlengde krediet kaart schuld 3)
1 7,65 7,64 7,70 7,66 7,66 7,62 7,56 7,59 7,43 7,43 7,49 7,33
2 16,96 16,94 17,08 17,08 17,08 17,24 17,25 17,21 17,06 17,02 17,07 16,98
Consumptief krediet
Woninghypotheken
Naar oorspronkelijke rentelooptijd Effectieve Naar oorspronkelijke rente Effectieve rente in looptijd rente in procenten Variabele Meer dan Meer dan Meer dan Meer dan Meer dan procenten4) 4) Variabele per jaar per jaar rente tot 1 jaar tot 5 jaar rente tot 1 jaar tot 5 jaar tot 10 jaar en met 1 en met en met 1 en met en met jaar 5 jaar jaar 5 jaar 10 jaar 3 4 5 6 7 8 9 10 11 5,81 6,05 7,75 7,21 2,79 3,06 3,15 3,31 3,37 5,63 6,20 7,44 7,05 2,78 3,00 3,15 3,32 3,37 5,73 6,08 7,73 7,34 2,76 3,01 3,12 3,31 3,36 5,87 6,02 7,68 7,38 2,79 2,95 3,09 3,27 3,35 5,83 5,94 7,54 7,28 2,78 2,90 3,03 3,23 3,29 5,61 5,83 7,50 7,18 2,72 2,91 3,00 3,24 3,29 5,64 5,96 7,58 7,27 2,71 2,87 2,96 3,14 3,23 5,47 5,89 7,45 7,11 2,66 2,85 2,89 3,09 3,20 5,57 5,80 7,38 6,97 2,63 2,75 2,81 2,99 3,10 5,58 5,73 7,34 7,02 2,56 2,74 2,73 2,87 3,04 5,39 5,79 7,29 6,98 2,50 2,69 2,63 2,83 2,97 5,48 5,69 7,27 7,00 2,43 2,63 2,56 2,79 2,90
Leningen aan eenmanszaken en personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid Naar oorspronkelijke rente looptijd Variabele Meer dan Meer dan rente tot 1 jaar tot 5 jaar en met 1 en met jaar 5 jaar 12 13 14 3,30 4,08 3,19 3,07 3,86 3,05 3,18 3,80 3,01 3,23 3,97 3,07 3,23 4,03 3,12 3,10 3,87 3,07 3,29 3,96 2,98 3,15 3,85 2,94 3,00 3,78 2,88 3,05 3,88 2,72 2,84 3,81 2,65 2,81 3,82 2,70
3. Rente op leningen aan niet-financiële vennootschappen (nieuwe contracten) Doorlopende kredieten en rekeningcourant kredieten
2013 nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt.
1 3,95 3,97 4,03 3,99 3,95 3,98 3,92 3,88 3,76 3,71 3,69 3,61
Variabele rente tot en met 3 maanden 2 4,54 4,52 4,59 4,52 4,58 4,57 4,50 4,29 4,32 4,18 3,98 3,98
Overige leningen tot en met EUR 0,25 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd Meer dan Meer dan Meer dan Meer dan 3 maanden 1 jaar tot 3 jaar tot 5 jaar tot tot en met en met en met en met 1 jaar 3 jaar 5 jaar 10 jaar 3 4 5 6 4,71 4,34 4,29 3,56 4,49 4,20 4,19 3,43 4,68 4,25 3,99 3,40 4,59 4,26 4,07 3,48 4,49 4,22 4,10 3,51 4,48 4,10 3,95 3,45 4,51 4,22 4,06 3,41 4,37 4,12 4,04 3,37 4,31 3,86 3,89 3,24 4,28 3,83 3,82 3,15 4,04 3,79 3,80 3,06 3,94 3,69 3,80 3,12
Meer dan 10 jaar 7 3,50 3,41 3,48 3,46 3,47 3,45 3,41 3,21 3,21 3,09 3,10 3,05
Variabele rente tot en met 3 maanden 8 2,23 2,17 2,15 2,08 2,17 2,20 2,06 1,94 1,91 1,74 1,82 1,74
Overige leningen van meer dan EUR 1 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd Meer dan Meer dan Meer dan Meer dan 3 maanden 1 jaar tot 3 jaar tot 5 jaar tot tot en met en met en met en met 1 jaar 3 jaar 5 jaar 10 jaar 9 10 11 12 2,62 2,96 2,90 2,98 2,73 2,67 2,81 2,82 2,74 2,76 2,94 3,03 2,78 2,91 2,77 2,88 2,74 2,83 2,99 2,77 2,55 2,88 2,57 2,82 2,40 2,67 2,80 2,62 2,75 2,55 2,69 2,51 2,43 2,74 2,37 2,70 2,43 2,73 2,50 2,39 2,38 2,66 2,23 2,28 2,26 3,00 2,36 2,26
Meer dan 10 jaar 13 3,10 3,13 3,12 3,13 3,23 3,20 3,04 2,91 2,91 2,66 2,54 2,67
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Voor deze categorie zijn de huishoudens en de niet-financiële vennootschappen tezamen genomen en toegewezen aan huishoudens, omdat de uitstaande bedragen van de niet-financiële vennootschappen te verwaarlozen zijn, vergeleken bij die van huishoudens wanneer alle deelnemende lidstaten tezamen worden genomen. 3) Onder deze categorie valt niet de verleende gemakskredietkaartschuld, d.w.z. krediet verleend tegen 0% rente gedurende de factureringscyclus. 4) De effectieve rente in procenten per jaar omvat de totale kosten van een lening. dece totale kosten omvatten zowel rente als andere (aanverwante) kosten zoals informatiekosten, beheerskosten, documentaire kosten en garanties.
ECB Maandbericht December 2014
S 41
4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 1)
(procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
4. Rente op deposito’s (uitstaande bedragen) Giraal 1 0,29 0,29 0,28 0,28 0,28 0,27 0,27 0,27 0,24 0,24 0,23 0,22
2013 nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt.
Deposito’s van huishoudens Met opzegtermijn 2) Met vaste looptijd Tot en met Meer dan Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar 3 maanden 3 maanden 2 3 4 5 2,02 2,60 1,12 1,11 1,94 2,57 1,11 1,07 1,87 2,55 1,09 1,05 1,84 2,59 1,11 1,03 1,79 2,53 1,07 1,01 1,75 2,52 1,06 0,99 1,70 2,48 1,05 0,96 1,65 2,48 1,04 0,92 1,59 2,44 1,01 0,90 1,54 2,43 0,93 0,90 1,50 2,43 0,92 0,88 1,44 2,39 0,91 0,85
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Giraal Met vaste looptijd Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar 6 7 8 0,34 1,32 2,84 0,34 1,29 2,79 0,33 1,24 2,77 0,33 1,23 2,78 0,35 1,20 2,76 0,34 1,18 2,73 0,34 1,18 2,71 0,31 1,15 2,67 0,28 1,11 2,61 0,28 1,08 2,57 0,26 1,07 2,60 0,25 1,02 2,54
Repo’s
9 1,34 1,05 1,01 1,08 1,11 1,02 0,87 0,78 0,90 0,82 0,92 0,92
5. Rente op leningen (uitstaande bedragen) Leningen aan huishoudens
2013 nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt.
Woninghypotheken, met een looptijd van Tot en met Meer dan Meer dan 5 jaar 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar 1 2 3 3,51 3,22 3,34 3,59 3,24 3,33 3,61 3,17 3,31 3,59 3,21 3,37 3,57 3,18 3,33 3,63 3,16 3,31 3,59 3,15 3,29 3,27 3,15 3,29 3,22 3,10 3,26 3,14 3,08 3,23 3,13 3,06 3,24 3,07 3,03 3,21
G23. Nieuwe deposito’s met vaste looptijd
huishoudens, tot en met 1 jaar niet-financiële vennootschappen, tot en met 1 jaar huishoudens, meer dan 2 jaar niet-financiële vennootschappen, meer dan 2 jaar
5,00 4,00
3,00
3,00
2,00
2,00
1,00
1,00
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
S 42
7 3,59 3,61 3,67 3,63 3,62 3,63 3,57 3,51 3,44 3,38 3,34 3,25
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar 8 3,28 3,29 3,29 3,33 3,30 3,30 3,28 3,28 3,22 3,18 3,13 3,07
Meer dan 5 jaar
0,00
huishoudens, consumptief krediet huishoudens, woninghypotheken niet-financiële vennootschappen, tot en met EUR 1 miljoen niet-financiële vennootschappen, meer dan EUR 1 miljoen
9,00
9 3,12 3,14 3,13 3,17 3,13 3,14 3,13 3,13 3,08 3,06 3,05 3,02
9,00
8,00
8,00
7,00
7,00
6,00
6,00
5,00
5,00
4,00
4,00
3,00
3,00
2,00
2,00
1,00
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Bron: ECB. 1) Voor de bron van de gegevens in de tabel en de daarmee verband houdende voetnoten, zie blz. S41.
ECB Maandbericht December 2014
Tot en met 1 jaar
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode)
4,00
0,00
Met een looptijd van
G24. Nieuwe leningen met een variabele rente en met een voor maximaal 1 jaar vaste rente
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode)
5,00
Leningen aan niet-financiële vennootschappen
Consumptief krediet en overige leningen, met een looptijd van Tot en met Meer dan Meer dan 5 jaar 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar 4 5 6 7,52 6,11 4,79 7,49 6,08 4,77 7,59 6,08 4,77 7,64 6,20 4,84 7,62 6,10 4,77 7,51 6,11 4,79 7,50 6,10 4,77 7,49 6,12 4,79 7,40 6,05 4,76 7,39 6,04 4,76 7,45 6,05 4,75 7,36 5,99 4,72
1,00
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.6 Geldmarktrente
(procenten per jaar; gemiddelden per periode)
Girale deposito’s (EONIA)
Eenmaands deposito’s (EURIBOR)
Eurogebied 1), 2) Driemaands deposito’s (EURIBOR)
Zesmaands deposito’s (EURIBOR)
Twaalfmaands (EURIBOR)
Verenigde Staten Driemaands deposito’s (LIBOR)
Japan Driemaands deposito’s (LIBOR)
2011 2012 2013
1 0,87 0,23 0,09
2 1,18 0,33 0,13
3 1,39 0,57 0,22
4 1,64 0,83 0,34
5 2,01 1,11 0,54
6 0,34 0,43 0,27
7 0,19 0,19 0,15
2013 III IV 2014 I II III
0,09 0,12 0,18 0,19 0,02
0,13 0,16 0,23 0,22 0,07
0,22 0,24 0,30 0,30 0,16
0,34 0,35 0,40 0,39 0,27
0,54 0,53 0,56 0,57 0,44
0,26 0,24 0,24 0,23 0,23
0,15 0,14 0,14 0,13 0,13
2013 nov. dec.
0,10 0,17
0,13 0,21
0,22 0,27
0,33 0,37
0,51 0,54
0,24 0,24
0,14 0,15
2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
0,20 0,16 0,19 0,25 0,25 0,08 0,04 0,02 0,01 0,00 -0,01
0,22 0,22 0,23 0,25 0,26 0,15 0,10 0,09 0,02 0,01 0,01
0,29 0,29 0,31 0,33 0,32 0,24 0,21 0,19 0,10 0,08 0,08
0,40 0,39 0,41 0,43 0,42 0,33 0,30 0,29 0,20 0,18 0,18
0,56 0,55 0,58 0,60 0,59 0,51 0,49 0,47 0,36 0,34 0,33
0,24 0,24 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23
0,14 0,14 0,14 0,14 0,14 0,13 0,13 0,13 0,12 0,11 0,11
G25. Geldmarktrente in het eurogebied 1), 2)
G26. Driemaands geldmarktrente
(maandgemiddelden; procenten per jaar)
eenmaands driemaands twaalfmaands
(maandgemiddelden; procenten per jaar) eurogebied 1), 2) Japan Verenigde Staten
9,00
9,00
8,00
8,00
8,00
8,00
7,00
7,00
7,00
7,00
6,00
6,00
6,00
6,00
5,00
5,00
5,00
5,00
4,00
4,00
4,00
4,00
3,00
3,00
3,00
3,00
2,00
2,00
2,00
2,00
1,00
1,00
1,00
1,00
0,00
0,00
9,00
0,00
1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
9,00
1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
0,00
Bron: ECB. 1) Vóór januari 1999 werden op basis van de nationale, met het bbp gewogen rentevoeten, rentevoeten voor het eurogebied geconstrueerd. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting. 2) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht December 2014
S 43
4.7 Rendementscurves in het eurogebied 1)
(overheidsobligaties, eurogebied met AAA-rating; ultimo rentes in procenten per jaar; ecarts in procentpunten)
3 maanden
1 jaar
2 jaar
Spot-rentes 5 jaar 7 jaar
10 jaar
10 jaar - 3 maanden (ecart) 6 7
Onmiddellijke termijnrentes 1 jaar 2 jaar 5 jaar
10 jaar - 2 jaar (ecart) 8
10 jaar
1
2
3
4
5
9
10
11
12
0,00 0,06 0,08
0,09 -0,04 0,09
0,41 -0,01 0,25
1,56 0,58 1,07
2,13 1,09 1,62
2,65 1,72 2,24
2,65 1,66 2,16
2,24 1,74 1,99
0,32 -0,09 0,18
1,15 0,17 0,67
3,24 1,84 2,53
3,84 3,50 3,88
2013 III IV 2014 I II III
0,02 0,08 0,16 0,05 -0,03
0,07 0,09 0,11 -0,01 -0,09
0,22 0,25 0,17 0,02 -0,10
0,94 1,07 0,76 0,47 0,24
1,45 1,62 1,23 0,88 0,57
2,05 2,24 1,82 1,44 1,06
2,03 2,16 1,66 1,39 1,09
1,84 1,99 1,65 1,42 1,16
0,17 0,18 0,11 -0,04 -0,14
0,60 0,67 0,40 0,16 -0,02
2,25 2,53 1,94 1,46 1,03
3,74 3,88 3,50 3,09 2,53
2013 nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
0,08 0,08 0,09 0,14 0,16 0,13 0,09 0,05 0,04 0,00 -0,03 -0,02 -0,02
0,05 0,09 0,04 0,09 0,11 0,09 0,03 -0,01 -0,02 -0,06 -0,09 -0,08 -0,06
0,14 0,25 0,11 0,16 0,17 0,16 0,06 0,02 0,01 -0,05 -0,10 -0,08 -0,07
0,82 1,07 0,77 0,79 0,76 0,71 0,56 0,47 0,43 0,28 0,24 0,22 0,17
1,34 1,62 1,27 1,27 1,23 1,15 0,98 0,88 0,81 0,59 0,57 0,52 0,42
1,99 2,24 1,89 1,88 1,82 1,72 1,56 1,44 1,34 1,03 1,06 0,96 0,80
1,91 2,16 1,80 1,74 1,66 1,60 1,47 1,39 1,30 1,03 1,09 0,99 0,82
1,84 1,99 1,79 1,72 1,65 1,56 1,49 1,42 1,33 1,08 1,16 1,05 0,87
0,08 0,18 0,04 0,09 0,11 0,10 0,01 -0,04 -0,04 -0,09 -0,14 -0,12 -0,10
0,43 0,67 0,37 0,41 0,40 0,38 0,23 0,16 0,14 0,04 -0,02 -0,01 -0,02
2,14 2,53 2,06 2,03 1,94 1,81 1,60 1,46 1,35 1,01 1,03 0,93 0,74
3,79 3,88 3,61 3,56 3,50 3,36 3,23 3,09 2,91 2,38 2,53 2,33 2,01
2011 2012 2013
G27. Spot-rendementscurves, eurogebied 2)
G28. Spot-rentes en ecarts, eurogebied 2)
(procenten per jaar; ultimo)
(daggegevens; rentes in procenten per jaar; ecarts in procentpunten)
november 2014 oktober 2014 september 2014
1-jaars rente 10-jaars rente ecart tussen 10-jaars en 3-maandsrentes ecart tussen 10-jaars en 2-jaarsrentes
2,5
2,5
2,5
2,5
2,0
2,0
2,0
2,0
1,5
1,5
1,5
1,5
1,0
1,0
1,0
1,0
0,5
0,5
0,5
0,5
0,0
0,0
0,0
0,0
-0,5
0
5 jaar
10 jaar
15 jaar
20 jaar
25 jaar
-0,5
30 jaar
-0,5
III IV 2012
I
II
III 2013
IV
Bron: ECB-berekeningen gebaseerd op onderliggende gegevens verschaft door EuroMTS en op ratings verschaft door Fitch Ratings. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) De gegevens hebben betrekking op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties met een AAA-rating.
S 44
ECB Maandbericht December 2014
I
II
2014
III
IV
-0,5
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.8 Effectenbeursindices
(indices in punten; gemiddelden per periode)
Referentie Ruime index
50
Dow Jones EURO STOXX indices 1) Belangrijkste sectoren Grond- Diensten Consump- Olie en gas Financieel Industrie stoffen voor con tiegoesumenten deren
Verenigde Staten Technologie
Nuts- Telecom- Gezondbedrijven municatie heidszorg
Japan
Standard Nikkei 225 & Poor’s 500
2011 2012 2013
1 256,0 239,7 281,9
2 2.611,0 2.411,9 2.794,0
3 493,4 503,7 586,3
4 158,1 151,9 195,0
5 351,2 385,7 468,2
6 311,6 307,2 312,8
7 152,6 122,1 151,5
8 349,4 330,2 402,7
9 222,5 219,2 274,1
10 301,7 235,9 230,6
11 358,4 268,5 253,4
12 432,7 523,3 629,4
13 1.267,6 1.379,4 1.643,8
14 9.425,4 9.102,6 13.577,9
2013 III IV 2014 I II III 2013 nov. dec.
282,1 304,9 315,9 326,5 319,4 308,7 304,7
2.782,3 3.017,6 3.090,8 3.214,0 3.173,1 3.056,0 3.010,2
581,1 620,6 639,0 657,3 645,9 630,5 631,3
197,7 211,9 218,7 219,5 213,8 214,1 211,7
477,6 492,2 500,1 524,2 509,8 498,7 490,9
312,1 325,7 323,4 360,3 351,1 330,9 316,3
150,4 169,9 182,2 184,5 178,9 171,1 170,3
406,2 442,8 461,0 471,9 446,0 448,8 443,9
277,3 301,9 306,3 305,3 315,3 306,1 307,2
224,0 249,5 262,3 284,9 288,7 253,7 245,0
245,3 287,4 293,9 311,9 304,0 289,1 282,0
631,3 631,8 640,7 656,5 686,1 646,6 633,9
1.674,9 1.768,7 1.834,9 1.900,4 1.975,9 1.783,5 1.807,8
14.127,7 14.951,3 14.958,9 14.655,0 15.553,1 14.931,7 15.655,2
2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
314,7 315,9 317,0 323,2 324,7 331,5 322,3 311,3 324,0 304,2 315,7
3.092,4 3.085,9 3.094,0 3.171,5 3.197,4 3.271,7 3.192,3 3.089,1 3.233,4 3.029,6 3.126,1
640,7 643,7 632,7 637,8 660,9 672,1 659,8 625,9 650,4 612,5 643,8
217,4 219,2 219,5 219,9 217,7 220,9 215,3 210,7 215,3 202,4 217,8
497,9 502,0 500,7 518,8 521,7 531,9 522,6 497,0 508,7 481,0 514,8
318,8 318,9 332,4 348,9 362,3 369,2 361,0 341,5 350,0 315,8 316,4
181,3 183,0 182,5 185,8 181,9 185,9 178,3 173,6 184,5 173,4 174,3
462,3 460,0 460,6 470,5 470,2 475,0 453,8 435,3 447,9 416,4 439,7
308,2 304,3 306,2 304,1 300,4 311,6 311,5 309,8 324,5 301,8 317,6
251,3 261,1 275,0 278,7 280,6 295,2 292,0 281,2 292,6 276,6 280,2
297,4 291,9 292,2 298,6 315,0 321,4 308,7 296,7 306,1 294,6 322,7
647,6 638,3 635,8 642,4 657,2 669,1 660,0 674,1 725,0 695,0 680,4
1.822,4 1.817,0 1.863,5 1.864,3 1.889,8 1.947,1 1.973,1 1.961,5 1.993,2 1.937,3 2.044,6
15.578,3 14.617,6 14.694,8 14.475,3 14.343,1 15.131,8 15.379,3 15.358,7 15.948,5 15.394,1 17.179,0
G29. Dow Jones EURO STOXX ruime index, Standard & Poor’s 500 en Nikkei 225 (januari 1994 = 100; maandgemiddelden)
1)
Dow Jones EURO STOXX broad index Standard & Poor’s 500 Nikkei 225
450
450
400
400
350
350
300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
0
Bron: ECB 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht December 2014
S 45
5
PRIJZEN, PRODUCTIE, VRAAG EN ARBEIDSMARKT
5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Geharmoniseerde consumptieprijsindex 1) Totaal Goederen Totaal Totaal m.u.v. onbewerkte voedingsmiddelen en energie
Index: 2005 = 100
% totaal 2014
Diensten
Memorandumpost: Door de overheid Totaal (seizoenvrij; procentuele mutatie t.o.v. voorgaande periode) gereguleerde prijzen 2) Totaal Bewerkte Onbewerkte Industriële Energie Diensten Totaal HICP Door de voedings- voedingsgoederen (niet uitgezonderd overheid middelen middelen m.u.v. seizoendoor de gereguenergie vrij) overheid leerde gereguleerde prijzen prijzen
2010 2011 2012 2013
100,0 1 109,8 112,8 115,6 117,2
100,0 2 1,6 2,7 2,5 1,4
81,7 3 1,0 1,7 1,8 1,3
57,2 4 1,8 3,3 3,0 1,3
42,8 5 1,4 1,8 1,8 1,4
100,0 6 -
12,3 7 -
7,5 8 -
26,7 9 -
10,8 10 -
42,8 11 -
87,3 12 1,6 2,6 2,3 1,2
12,7 13 1,7 3,6 3,8 2,1
2013 III IV 2014 I II III
117,3 117,6 117,2 118,2 117,7
1,3 0,8 0,7 0,6 0,4
1,3 1,0 1,0 0,9 0,9
1,3 0,5 0,3 0,0 -0,3
1,4 1,2 1,2 1,3 1,2
0,4 -0,1 0,2 0,0 0,2
0,7 0,3 0,3 0,1 0,2
0,4 -1,2 0,0 -1,0 0,2
-0,1 0,1 0,0 -0,1 0,1
1,0 -1,1 0,0 -0,3 -0,4
0,5 0,1 0,3 0,3 0,4
1,3 0,7 0,5 0,3 0,2
1,8 1,4 2,0 2,2 1,6
2014 juni juli aug. sept. okt. nov. 3)
118,2 117,4 117,6 118,1 118,0 117,8
0,5 0,4 0,4 0,3 0,4 0,3
0,8 0,8 0,9 0,8 0,7 0,7
-0,1 -0,3 -0,3 -0,3 -0,2 .
1,3 1,3 1,3 1,1 1,2 1,1
0,1 0,0 0,1 0,0 -0,1 .
0,0 0,1 0,0 0,1 0,0 .
0,0 0,1 0,2 0,5 0,1 .
0,0 0,0 0,1 0,0 -0,1 .
0,2 -0,2 -0,6 0,1 -0,9 -1,3
0,2 0,1 0,1 0,0 0,0 .
0,3 0,2 0,2 0,1 0,2 .
2,1 1,8 1,4 1,5 1,7 .
Goederen Voedingsmiddelen (m.i.v. alcoholische dranken en tabak) Totaal Bewerkte Onbewerkte voedingsmid- voedingsmiddelen delen % totaal 2014
Diensten Industriële goederen
Huisvesting
Totaal
Industriële goederen m.u.v. energie
Energie
Transport Communicatie
Huur
Recreatie en persoonlijke diensten
Diversen
19,8 14 1,1 2,7 3,1 2,7
12,3 15 0,9 3,3 3,1 2,2
7,5 16 1,3 1,8 3,0 3,5
37,5 17 2,2 3,7 3,0 0,6
26,7 18 0,5 0,8 1,2 0,6
10,8 19 7,4 11,9 7,6 0,6
10,5 20 1,8 1,8 1,8 1,7
6,2 21 1,5 1,4 1,5 1,5
7,3 22 2,3 2,9 2,9 2,4
3,1 23 -0,8 -1,3 -3,2 -4,2
14,7 24 1,0 2,0 2,2 2,2
7,2 25 1,5 2,1 2,0 0,7
2013 III IV 2014 I II III
3,1 1,8 1,4 0,2 -0,1
2,5 2,1 1,8 1,5 1,0
4,2 1,3 0,7 -1,8 -2,0
0,3 -0,1 -0,3 -0,1 -0,4
0,4 0,3 0,3 0,0 0,1
0,1 -0,9 -1,9 -0,4 -1,8
1,8 1,7 1,8 1,8 1,7
1,7 1,4 1,4 1,4 1,3
2,3 1,8 1,6 1,8 1,7
-4,0 -3,5 -2,7 -2,8 -3,1
2,2 2,0 1,3 1,6 1,5
0,8 0,4 1,2 1,3 1,3
2014 juni juli aug. sept. okt. nov. 3)
-0,2 -0,3 -0,3 0,3 0,5 0,5
1,4 1,1 1,0 1,0 0,8 0,8
-2,8 -2,6 -2,4 -0,9 0,0 0,0
0,0 -0,3 -0,4 -0,6 -0,6 .
-0,1 0,0 0,3 0,2 -0,1 0,0
0,1 -1,0 -2,0 -2,3 -2,0 -2,5
1,8 1,7 1,7 1,6 1,6 .
1,4 1,3 1,3 1,4 1,4 .
1,6 1,8 1,9 1,5 1,5 .
-2,9 -2,9 -2,9 -3,3 -2,6 .
1,6 1,5 1,5 1,5 1,5 .
1,4 1,4 1,3 1,3 1,4 .
2010 2011 2012 2013
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Deze experimentele statistieken bieden slechts een ruwe maatstaf voor prijsregulering aangezien wijzigingen in door de overheid gereguleerde prijzen niet volledig kunnen worden geïsoleerd van de andere invloeden. Zie de website van Eurostat (http://epp.eurostat.ec.europe.eu/portal/page/portal/hicp/introduction), waar de methodologie wordt toegelicht die is gebruikt bij het samenstellen van deze indicator. 3) Een raming op basis van voorlopige nationale cijfers, die gewoonlijk rond 95% van het eurogebied dekken, alsmede vroege gegevens omtrent energieprijzen.
S 46
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
2. Industrie, bouwnijverheid en onroerend goed Totaal (index: 2010 = 100) % totaal 2010
Totaal
Industriële producentenprijzen m.u.v. bouwnijverheid Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector VerwerTotaal Half- InvesteringsConsumptiegoederen kende fabrikaten goederen Totaal Duurzaam Nietindustrie duurzaam 78,1 72,1 29,4 20,1 22,6 2,3 20,3 3 4 5 6 7 8 9 3,3 1,7 3,6 0,2 0,4 0,7 0,4 5,3 3,8 5,8 1,5 3,3 1,9 3,5 2,0 1,4 0,7 1,0 2,5 1,6 2,6 -0,1 0,4 -0,6 0,6 1,7 0,7 1,8
Bouwnijverheid 1)
Woningen 2)
Experimentele indicator commercieel onroerend goed 2), 3)
27,9 10 6,2 10,9 6,6 -1,6
11 1,9 3,3 1,7 0,6
12 0,9 1,0 -1,8 -2,1
13 0,0 3,1 0,4 -1,2
Energie
2010 2011 2012 2013
100,0 1 100,0 105,7 108,6 108,5
100,0 2 2,7 5,7 2,8 -0,2
2013 III IV 2014 I II III
108,4 108,0 107,6 107,1 106,9
-0,6 -1,1 -1,6 -1,1 -1,4
-0,3 -0,9 -1,1 -0,4 -0,6
0,3 -0,3 -0,5 -0,2 -0,1
-1,1 -1,7 -1,8 -1,2 -0,6
0,6 0,5 0,3 0,3 0,4
1,8 0,9 0,6 0,5 -0,1
0,6 0,6 0,9 0,9 1,0
2,0 1,0 0,5 0,5 -0,2
-2,7 -2,8 -4,1 -3,1 -4,3
0,5 0,7 0,2 0,3 .
-1,5 -1,6 -0,7 0,0 .
-1,4 -1,2 . . .
2014 mei juni juli aug. sept. okt.
107,0 107,1 106,9 106,7 107,0 106,6
-1,1 -0,9 -1,3 -1,4 -1,4 -1,3
-0,4 -0,1 -0,4 -0,7 -0,8 -0,9
-0,2 -0,1 -0,1 -0,2 -0,2 -0,2
-1,2 -0,9 -0,6 -0,6 -0,5 -0,4
0,3 0,4 0,4 0,4 0,5 0,6
0,5 0,4 0,2 0,0 -0,4 -0,6
0,9 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
0,5 0,3 0,1 -0,2 -0,5 -0,8
-3,1 -2,5 -4,1 -4,7 -4,3 -3,9
-
-
-
3. Grondstoffen en bbp-deflatoren OlieGrondstoffenprijzen exclusief energie prijzen 4) Invoergewogen 5) Aanwendingsgewogen 6) (EUR per Niet- Totaal Voedings Nietvat) Totaal Voedings middelen voedings middelen voedings middelen middelen % totaal
Bbp deflatoren Totaal Totaal Binnenlandse vraag Uitvoer 7) (seizoensTotaal Particuliere OverheidsBruto vrij consumptie consumptie investeindex: ringen 2010 = 100) in vaste activa
Invoer 7)
2010 2011 2012 2013
1 60,7 79,7 86,6 81,7
100,0 2 44,0 15,9 -5,2 -8,0
35,0 3 19,3 21,3 0,2 -13,4
65,0 4 57,9 13,6 -7,6 -5,3
100,0 5 40,4 15,0 -1,7 -7,7
45,0 6 22,6 20,0 5,8 -10,1
55,0 7 54,5 11,8 -6,9 -5,8
8 100,0 101,1 102,4 103,7
9 0,7 1,1 1,3 1,3
10 1,4 1,9 1,5 0,9
11 1,6 2,3 1,9 1,1
12 0,7 0,8 0,8 1,3
13 1,3 1,7 1,3 0,3
14 3,1 3,6 1,9 -0,3
15 5,1 5,9 2,5 -1,3
2013 III IV 2014 I II III
82,5 80,3 78,6 79,9 78,0
-10,6 -10,1 -12,9 -6,2 -4,5
-22,2 -18,4 -8,8 -1,3 -1,6
-4,3 -5,9 -14,7 -8,6 -5,8
-11,4 -10,9 -11,1 -3,7 -1,1
-18,2 -15,4 -6,8 1,1 0,2
-5,7 -7,2 -14,1 -7,4 -2,1
103,8 104,0 104,3 104,5 .
1,3 1,0 0,9 0,8 .
0,9 0,6 0,6 0,5 .
1,3 0,8 0,8 0,7 .
1,2 1,3 0,8 0,6 .
0,2 0,1 0,3 0,3 .
-0,7 -0,9 -1,0 -0,8 .
-1,8 -2,0 -2,0 -1,5 .
2014 juni juli aug. sept. okt. nov.
82,3 79,9 77,6 76,4 69,5 64,1
-4,2 -4,8 -4,2 -4,6 -2,7 -1,5
-2,2 -5,2 1,0 -0,5 3,7 6,1
-5,1 -4,6 -6,4 -6,4 -5,4 -4,7
-1,6 -1,5 -1,0 -0,8 1,0 3,9
0,6 -1,5 1,3 1,0 4,2 9,6
-3,3 -1,6 -2,7 -2,0 -1,3 -0,2
-
-
-
-
-
-
-
-
Bronnen: Eurostat, berekeningen van de ECB op basis van Eurostat-gegevens (kolom 7 in Tabel 5.1.2 en kolommen 8-15 in Tabel 5.1.3), berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Thomson Reuters (kolom 1 in Tabel 5.1.3) en berekeningen van de ECB (kolom 12 in Tabel 5.1.2 en kolommen 2-7 in Tabel 5.1.3). 1) Inputprijzen voor woningen. 2) Experimentele gegevens op basis van niet-geharmoniseerde nationale bronnen (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html/experiment.eu.html voor nadere details). 3) De gegevens hebben betrekking op de Euro 18. 4) Brent Blend (voor éénmaands-termijnlevering). 5) Heeft betrekking op in euro luidende prijzen. Gewogen naar de structuur van de invoer van het eurogebied in de periode 2004-2006. 6) Heeft betrekking op in euro luidende prijzen. Gewogen naar de binnenlandse vraag van het eurogebied (binnenlandse productie plus invoer minus uitvoer) in de periode 2004-2006. Experimentele gegevens (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html voor nadere details). 7) De deflatoren voor de uitvoer en invoer hebben betrekking op goederen en diensten, met inbegrip van de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied.
ECB Maandbericht December 2014
S 47
5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar)
4. Arbeidskosten per eenheid product, loonsom per arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit (kwartaalgegevens, voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet gecorrigeerd) Totaal (index: 2010 = 100)
Totaal
1
2
Naar bedrijfstak Landbouw, Verwerken- Bouwnijverbosbouw de industrie, heid en visserij energie en nutsbedrijven
3
4
Handel, transport en horeca
5
Informatie Financiële en commu- dienstverlenicatie ning en verzekeringen
6
7
Onroerend Professio goed nele, zakelijke en ondersteunende diensten
8
9
10
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en sociale dienstverlening 11
Kunst- en entertainmentsector en overige dienstverlening
-0,4 2,5 3,0 4,1 0,9 0,7
2,1 -2,4 -2,5 -1,8 0,6 1,0
3,5 1,0 0,5 0,9 1,6 2,2
0,5 1,6 1,4 2,8 0,9 0,7
2,4 2,2 1,6 2,2 1,0 1,1
1,0 2,4 2,5 3,3 1,4 2,3
2,0 -0,3 -0,7 -0,2 0,9 1,2
2,3 1,0 1,0 1,3 1,6 1,8
0,9 1,8 1,6 2,8 1,1 0,9
2,3 1,7 1,3 1,9 1,5 0,8
1,4 -0,1 -0,5 -0,8 0,5 1,6
-0,1 2,2 1,8 1,6 0,2 0,2
-1,1 -0,1 0,5 0,4 0,0 -0,4
0,4 0,2 0,1 0,0 0,2 0,2
-0,2 -0,6 -0,2 -0,3 0,6 -0,3
1,2 2,7 2,4 2,5 0,9 2,3
2,2 1,0 1,4 1,2 1,7 2,8
3,0 1,8 1,7 1,3 1,5 1,4
1,1 2,1 2,0 2,9 0,9 1,0
3,4 2,2 2,2 2,2 0,8 1,0
1,7 0,2 -0,7 -1,5 -0,2 1,7
1,1 3,2 3,2 2,8 0,9 1,7
-0,4 0,6 1,0 0,5 0,1 -0,4
0,7 0,5 0,6 0,1 0,0 0,4
0,9 0,0 0,2 0,1 0,0 0,2
12
Arbeidskosten per eenheid product 1) 2012 2013 2013 III IV 2014 I II
102,5 103,9 104,1 104,2 104,3 104,7
1,9 1,4 1,4 1,2 0,7 0,9
3,6 -2,5 -2,7 -3,7 -3,3 -1,8
2,1 2,1 2,7 0,1 0,8 1,5
2,6 0,4 0,9 0,0 -0,1 0,8
2012 2013 2013 III IV 2014 I II
103,8 105,6 106,0 106,3 106,7 106,9
1,7 1,7 1,8 2,0 1,7 1,3
1,9 1,1 1,4 0,6 0,4 1,5
2,3 2,7 3,3 2,4 2,4 1,7
2,5 1,6 2,3 2,1 3,5 2,3
2012 2013 2013 III IV 2014 I II
101,3 101,6 101,9 102,0 102,3 102,1
-0,2 0,3 0,4 0,8 1,0 0,4
-1,6 3,7 4,2 4,5 3,8 3,4
0,2 0,6 0,5 2,3 1,5 0,2
-0,1 1,2 1,3 2,1 3,6 1,5
2012 2013 2013 III IV 2014 I II
104,7 107,0 107,3 107,5 108,0 108,2
2,7 2,2 2,0 2,0 1,2 1,4
3,6 1,6 1,5 -0,2 0,8 3,3
3,7 2,5 2,2 1,6 0,9 1,7
4,8 2,7 2,2 2,2 1,9 2,1
2012 2013 2013 III IV 2014 I II
102,3 103,0 103,1 103,3 103,6 103,5
0,8 0,7 0,6 0,8 0,4 0,5
-0,3 2,8 3,1 2,9 3,4 3,4
1,6 0,5 -0,4 1,6 0,1 0,3
1,8 2,0 1,3 2,5 2,4 1,8
2,6 1,5 1,2 0,4 0,2 0,3
0,2 1,5 2,5 1,6 4,4 4,4
Loonsom per werknemer 1,7 1,4 1,6 1,3 1,8 1,1
2,0 0,9 0,8 0,9 2,4 2,0
Arbeidsproductiviteit per werknemer 2) -0,9 -0,1 0,4 0,9 1,7 0,8
1,8 -0,6 -1,6 -0,7 -1,9 -2,3
Loonsom per gewerkt uur 2,8 2,1 2,1 1,6 1,4 1,1
2,3 0,7 1,1 0,5 2,2 2,1
Arbeidsproductiviteit per uur 2) 0,2 0,5 0,9 1,0 1,1 0,6
2,1 -0,8 -1,3 -1,3 -2,0 -2,2
5. Arbeidskosten per uur 3)
% totaal in 2008 2012 2013 2013 IV 2014 I II III
Totaal (seizoenvrij, index: 2008 = 100)
Totaal
100,0 1 108,9 110,4 117,1 103,6 115,6 .
100,0 2 2,0 1,4 1,3 0,6 1,2 .
Naar component Lonen
75,2 3 2,0 1,5 1,6 1,0 1,2 .
Naar bedrijfstak
Door werkgevers Delfstoffenwinning, betaalde socialeverwerkende verzekerings industrie en premies energie 24,8 4 2,0 0,9 0,3 -0,6 1,0 .
32,4 5 2,4 2,2 2,0 0,9 2,5 .
Bouwnijverheid
Dienstensector
PM: indicatoren van contractlonen 4)
9,0 6 2,5 0,9 0,4 0,8 0,7 .
58,6 7 2,4 0,8 0,5 0,7 0,9 .
8 2,2 1,8 1,7 1,9 1,9 1,7
Bronnen: Eurostat, berekeningen van de ECB op basis van Eurostat-gegevens (Tabel 5.1.4) en berekeningen van de ECB (kolom 8 in Tabel 5.1.5). 1) Loonsom (tegen lopende prijzen) per werknemer gedeeld door de arbeidsproductiviteit per werknemer. 2) Totale bbp en toegevoegde waarde per bedrijfstak (volumes) per arbeidsinzet (werknemers en gewerkte uren). 3) De arbeidskosten per uur voor de gehele economie, met uitzondering van landbouw, openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en diensten die niet elders zijn gerubriceer Door verschillen in dekking kan het voorkomen dat de schattingen voor de componenten niet consistent zijn met het totaal. 4) Experimentele gegevens (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html/experiment.eu.html voor nadere details).
S 48
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.2 Productie en vraag
(kwartaalgegevens voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet gecorrigeerd)
1. Bbp en uitgavencomponenten 1) Bbp Totaal Totaal
1
2
Binnenlandse vraag Particuliere OverheidsBruto consumptie consumpties investeringen in vaste activa 3
4
Voorraadmutaties 2)
Totaal
Extern saldo 1) Uitvoer 1)
Invoer 1)
6
7
8
9
5
Lopende prijzen (EUR miljard) 2010 2011 2012 2013
9.512,1 9.768,2 9.824,4 9.904,4
9.382,8 9.629,4 9.563,8 9.564,2
5.363,9 5.498,5 5.527,7 5.551,4
2.032,7 2.046,4 2.059,5 2.090,1
1.964,4 2.026,9 1.982,9 1.941,7
21,8 57,7 -6,4 -18,9
129,3 138,9 260,6 340,2
3.692,0 4.074,3 4.252,4 4.325,7
3.562,7 3.935,4 3.991,8 3.985,5
2013 II III IV 2014 I II
2.475,4 2.483,2 2.493,9 2.508,6 2.513,5
2.386,2 2.401,5 2.401,7 2.418,0 2.419,8
1.385,1 1.392,5 1.392,8 1.399,5 1.404,2
521,6 524,4 523,4 528,2 529,2
483,8 487,4 491,3 492,2 487,8
-4,4 -2,8 -5,8 -2,0 -1,3
89,2 81,7 92,2 90,7 93,6
1.083,1 1.086,2 1.096,4 1.096,2 1.109,1
993,9 1.004,5 1.004,1 1.005,5 1.015,5
100,0
96,6
56,0
21,1
19,6
-0,2
3,4
-
-
-
-
0,6 1,1 0,3 1,3 .
1,4 0,4 0,6 1,3 .
% bbp 2013
Kettingvolumes (prijzen van het voorgaande jaar) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2013 III IV 2014 I II III
0,1 0,3 0,3 0,1 0,2
0,5 -0,1 0,4 0,0 .
0,3 -0,1 0,2 0,3 .
0,2 -0,2 0,7 0,2 .
0,5 0,6 0,3 -0,9 .
2010 2011 2012 2013
2,0 1,6 -0,7 -0,5
1,5 0,7 -2,2 -0,9
0,8 0,2 -1,3 -0,7
0,8 -0,2 -0,2 0,2
-0,5 1,5 -3,4 -2,4
-
-
11,0 6,6 2,4 2,0
9,7 4,3 -1,0 1,2
2013 III IV 2014 I II III
-0,3 0,4 1,0 0,8 0,8
-0,2 0,2 1,0 0,9 .
-0,4 0,1 0,5 0,7 .
0,4 0,3 0,7 0,9 .
-1,6 -0,3 2,0 0,5 .
-
-
1,7 3,5 3,8 3,2 .
2,1 3,2 3,9 3,7 .
2013 III IV 2014 I II III
0,1 0,3 0,3 0,1 0,2
0,5 -0,1 0,4 0,0 .
-0,3 0,3 -0,1 0,1 .
-
-
2010 2011 2012 2013
2,0 1,6 -0,7 -0,5
1,4 0,7 -2,2 -0,9
0,5 0,1 -0,7 -0,4
0,2 0,0 0,0 0,0
-0,1 0,3 -0,7 -0,5
0,9 0,3 -0,7 -0,1
0,6 0,9 1,4 0,4
-
-
2013 III IV 2014 I II III
-0,3 0,4 1,0 0,8 0,8
-0,2 0,2 0,9 0,8 .
-0,2 0,0 0,3 0,4 .
0,1 0,1 0,1 0,2 .
-0,3 -0,1 0,4 0,1 .
0,3 0,1 0,1 0,2 .
-0,1 0,2 0,1 -0,1 .
-
-
mutaties in procenten per jaar
bijdrage tot de mutaties in procenten in het bbp van kwartaal op kwartaal; procentpunten 0,1 0,0 0,1 0,1 .
0,0 0,0 0,1 0,0 .
0,1 0,1 0,1 -0,2 .
0,2 -0,1 0,1 0,0 .
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar in het bbp; procentpunten
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Uitvoer en invoer hebben betrekking op goederen en diensten en omvatten mede de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied. Zij stemmen niet geheel overeen met de gegevens in Tabellen 3.1, 7.1.1, 7.2.3 en 7.51 en 7.5.3. 2) Inclusief aankopen minus verkopen van waarden.
ECB Maandbericht December 2014
S 49
5.2 Productie en vraag
(kwartaalgegevens voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet gecorrigeerd)
2. Toegevoegde waarde naar bedrijfstak Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Totaal
1
Landbouw, Verwerken- BouwnijverHandel, bosbouw de industrie, heid transport en en visserij energie en horeca nutsbedrijven
2
3
4
5
Informatie Financiële en commu- dienstverlenicatie ning en verzekeringen
6
Onroerend goed
7
8
Belastingen minus Openbaar Kunst- en subsidies op bestuur, entertain- producten onderwijs, mentsector gezonden overige heidszorg dienstverleen sociale ning dienstverlening 9 10 11 12
Professio nele, zakelijke en ondersteunende diensten
Lopende prijzen (EUR miljard) 2010 2011 2012 2013
8.560,8 8.781,5 8.833,5 8.899,1
140,8 146,7 150,8 154,5
1.649,6 1.712,6 1.719,2 1.728,6
487,9 484,9 472,2 462,9
1.617,9 1.663,9 1.671,8 1.678,7
395,5 406,9 409,8 401,0
442,7 434,6 439,1 438,4
969,5 1.007,6 1.013,1 1.030,1
884,6 918,3 926,8 939,9
1.667,6 1.695,0 1.714,0 1.744,1
304,7 310,9 316,8 320,7
951,3 986,7 990,8 1.005,3
2013 II III IV 2014 I II
2.222,1 2.230,9 2.242,1 2.254,7 2.254,8
39,4 38,1 38,5 38,8 38,5
432,8 432,6 437,3 436,0 436,8
115,4 115,9 116,9 117,2 115,4
418,7 421,7 422,4 424,1 423,3
100,6 99,9 100,2 100,2 99,7
110,0 109,8 109,7 112,9 113,2
256,5 258,3 260,1 261,8 263,0
234,3 236,4 237,2 238,8 240,2
434,4 437,4 439,0 443,3 443,2
80,1 80,7 80,7 81,5 81,5
253,3 252,4 251,9 254,0 258,6
100,0
1,7
19,4
5,2
18,9
11,6
10,6
19,6
3,6
-
0,2 0,3 0,3 0,2 0,3
0,5 0,3 0,0 0,4 0,2
-0,1 0,2 0,3 0,3 0,0
0,0 0,1 -0,3 0,7 -0,3
1,3 -0,3 0,1 0,3 1,1
% toegevoegde waarde 2013
4,5
4,9
Kettingvolumes (prijzen van het voorgaande jaar) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2013 II III IV 2014 I II
0,2 0,2 0,3 0,3 0,0
0,6 1,0 1,3 1,4 -1,1
0,7 0,1 0,5 -0,3 0,2
-0,2 0,3 0,4 0,3 -1,6
0,4 0,3 0,2 0,7 0,0
0,1 -0,6 0,2 -0,9 -0,1
-0,9 -0,4 -0,1 1,3 -0,3
2010 2011 2012 2013
2,1 1,7 -0,5 -0,4
-3,4 0,8 -3,1 2,3
8,1 3,0 -0,6 -0,7
-3,9 -2,8 -4,7 -3,4
1,1 2,2 -1,4 -0,8
1,6 5,1 2,6 -0,4
1,0 1,2 1,1 -1,3
0,7 1,8 -0,2 0,9
2,1 2,3 -0,6 0,1
1,1 0,7 0,3 0,0
0,1 0,4 0,4 -0,7
1,7 0,7 -2,5 -1,0
2013 II III IV 2014 I II
-0,6 -0,3 0,4 1,0 0,7
2,1 3,5 4,5 4,4 2,6
-0,9 -1,0 1,3 1,0 0,5
-4,2 -2,8 -1,1 0,9 -0,6
-1,0 -0,4 0,6 1,6 1,3
-0,2 -1,1 -0,4 -1,1 -1,3
-1,8 -1,5 -1,6 -0,1 0,5
0,9 1,0 0,8 1,0 1,1
0,4 0,5 0,9 1,2 1,0
-0,1 0,1 0,0 0,8 0,8
-0,4 -0,6 -1,0 0,5 0,1
-0,7 -0,4 0,0 1,4 1,2
2013 II III IV 2014 I II
0,2 0,2 0,3 0,3 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,1 0,0 0,1 -0,1 0,0
0,0 0,0 0,1 0,1 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-
2010 2011 2012 2013
2,1 1,7 -0,5 -0,4
-0,1 0,0 -0,1 0,0
1,5 0,6 -0,1 -0,1
-0,2 -0,2 -0,3 -0,2
0,2 0,4 -0,3 -0,1
0,1 0,2 0,1 0,0
0,1 0,1 0,1 -0,1
0,1 0,2 0,0 0,1
0,2 0,2 -0,1 0,0
0,2 0,1 0,1 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0
-
2013 II III IV 2014 I II
-0,6 -0,3 0,4 1,0 0,7
0,0 0,1 0,1 0,1 0,0
-0,2 -0,2 0,2 0,2 0,1
-0,2 -0,1 -0,1 0,0 0,0
-0,2 -0,1 0,1 0,3 0,2
0,0 -0,1 0,0 -0,1 -0,1
-0,1 -0,1 -0,1 0,0 0,0
0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
0,0 0,1 0,1 0,1 0,1
0,0 0,0 0,0 0,1 0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-
mutaties in procenten per jaar
bijdrage tot de mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal in de toegevoegde waarde, procentpunten 0,0 0,0 0,0 0,0 -0,1
0,1 0,1 0,0 0,1 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,1 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,1 0,0 0,0 0,0 0,0
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar in de toegevoegde waarde, procentpunten
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
S 50
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.2 Productie en vraag
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
3. Industriële productie Totaal
Industrie m.u.v. bouwnijverheid Totaal (seizoenvrij; index: 2010 = 100
% totaal in 2010
Totaal Verwerkende industrie
100,0
79,4
79,4
68,3
2011 2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept.
1 2,0 -3,0 -1,1 1,0 2,2 1,5 0,2 0,9 0,1 0,9 -0,5 -0,2
2 103,5 101,0 100,3 100,9 101,1 101,1 100,7 100,9 100,5 101,4 100,0 100,6
3 3,5 -2,5 -0,7 1,5 1,3 1,0 0,6 0,7 0,3 1,6 -0,5 0,6
4 4,7 -2,7 -0,7 1,9 3,1 1,7 1,3 1,3 0,7 2,5 -0,1 1,2
2014 mei juni juli aug. sept.
-1,2 0,0 0,6 -1,0 -0,1
-
-1,1 -0,3 0,9 -1,4 0,6
Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector Totaal HalfInveste Consumptiegoederen fabrikaten ringsTotaal Duurzaam Nietgoederen duurzaam 67,7
26,7
23,2
17,8
5 6 7 8 4,8 4,2 8,4 0,9 -2,8 -4,5 -1,1 -2,5 -0,7 -1,0 -0,5 -0,5 2,1 2,5 2,8 0,3 3,2 3,1 4,0 2,4 1,8 1,4 1,0 3,5 1,3 0,5 1,5 1,8 1,4 0,4 1,4 2,6 0,7 0,3 0,3 1,9 2,5 1,4 4,0 2,0 -0,2 0,1 -2,2 2,4 1,2 0,0 2,0 1,1 mutaties in procenten van maand op maand (seizoenvrij) -1,6 -1,8 -2,0 -0,9 -1,8 -0,3 -0,1 0,3 0,1 -1,7 1,3 1,2 0,9 2,6 0,4 -1,9 -1,8 -1,0 -4,5 0,3 0,6 0,4 -0,6 2,9 -1,5
Bouw nijverheid
Energie
2,3
15,5
11,7
20,6
9 0,6 -4,9 -3,7 -2,5 -0,6 -1,0 -2,4 -1,4 -1,7 -1,7 -1,8 -3,3
10 0,9 -2,2 -0,1 0,8 2,8 4,2 2,4 3,2 2,4 2,6 2,8 2,0
11 -4,3 -0,4 -0,8 -1,4 -9,1 -5,1 -3,3 -3,3 -3,8 -5,0 -2,3 -2,5
12 -3,5 -5,0 -2,8 -1,3 6,6 3,6 -1,4 4,4 -0,8 -0,7 1,5 -1,7
-2,2 2,0 -1,1 -0,5 -2,6
-1,7 -2,2 0,7 0,1 -0,9
3,1 -1,2 -1,3 2,4 0,3
-1,5 -0,3 0,2 0,7 -1,8
4. Orderontvangsten en omzet in de industrie, detailhandelsverkopen en registratie nieuwe personenauto’s Indicator orderontvangsten in de industrie 1)
Omzet in de Industrie
Detailhandelsverkopen m.u.v. autobrandstoffen
Verwerkende industrie Verwerkende industrie Lopende (lopende prijzen) prijzen Totaal (seizoenvrij; index: 2010 = 100)
Totaal
100,0 1
2011 2012 2013 2013 IV 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept. okt. 2014 juni juli aug. sept. okt.
% totaal in 2010
Totaal (seizoenvrij; index: 2010 = 100)
Totaal
100,0 2
100,0 3
100,0 4
108,6 104,4 104,3 106,1 107,0 107,2 107,6 106,2 108,5 106,4 107,7 .
8,6 -3,8 -0,1 2,8 4,3 3,9 2,2 1,7 4,5 1,1 1,1 .
109,2 108,9 107,4 108,0 108,8 108,3 108,1 108,4 108,6 108,0 107,8 .
9,2 -0,4 -1,4 0,3 1,7 1,4 0,8 1,2 1,5 -0,2 0,9 .
-
-1,0 2,2 -2,0 1,2 .
-
0,6 0,2 -0,6 -0,2 .
Totaal
100,0 5
Registratie nieuwe personenauto’s
Constante prijzen Totaal (seizoenvrij; index: 2010 = 100) 100,0 6
Totaal Voedings middelen, dranken en tabak 100,0 7
39,3 8
Niet-voedingsmiddelen Textiel, Huishoud kleding en artikelen schoeisel 51,5 9
1,7 99,3 -0,7 -1,1 -0,2 0,5 97,6 -1,7 -1,3 -1,6 -0,4 96,8 -0,8 -1,0 -0,6 0,2 96,9 0,3 -0,2 0,9 0,6 97,5 1,0 -0,4 2,3 0,8 97,9 1,4 1,2 2,0 0,2 98,0 1,0 -0,2 2,1 1,4 98,2 2,0 1,6 2,7 -0,2 97,8 0,6 -1,0 2,2 1,1 98,7 1,8 -0,3 3,9 -0,3 97,5 0,5 1,0 0,3 0,6 97,9 1,4 0,4 2,1 mutaties in procenten van maand op maand (seizoenvrij) 0,4 0,4 0,5 0,3 -0,4 -0,4 -0,9 0,1 0,8 0,9 0,2 1,4 -1,3 -1,2 0,2 -2,5 0,4 0,4 0,0 0,7
TankTotaal stations (seizoen vrij; duizenden) 2)
Totaal
9,2 10
12,0 11
9,1 12
13
14
-1,4 -2,5 -1,4 0,4 3,5 1,9 0,4 2,4 1,1 5,5 -5,4 .
-0,3 -2,8 -2,6 -0,8 0,6 0,2 0,5 0,1 0,5 1,7 -0,7 .
-3,3 -5,0 -0,9 0,3 0,8 -0,5 -0,5 -0,2 -1,9 -0,1 0,7 2,9
840 745 713 743 725 738 741 738 744 744 735 756
-0,9 -11,1 -4,4 5,3 5,0 3,9 4,1 3,3 5,7 4,1 2,5 4,4
-0,1 -1,3 4,9 -8,7 .
-0,4 0,5 1,0 -1,5 .
0,2 -0,4 0,9 -0,1 0,7
-
1,1 0,7 0,0 -1,2 2,9
Bronnen: Eurostat, met uitzondering van de kolommen 1 en 2 in Tabel 5.2.4, die bestaan uit op nationale gegevens gebaseerde experimentele statistieken van de ECB, en kolommen 13 en 14 in Tabel 5.2.4, die bestaan uit berekeningen van de ECB op basis van gegevens van de European Automobile Manufacturers’ Association. 1) Zie voor nadere details: de Bondt, G.J., Dieden, H.C., Muzikarova, S. en Vincze, I., “Introducing the ECB indicator on euro area industrial new orders”, Occasional Paper Series, Nr. 149, ECB, Frankfurt am Main, juni 2013. 2) De jaar- en kwartaalcijfers zijn gemiddelden van maandcijfers in de desbetreffende periode.
ECB Maandbericht December 2014
S 51
5.2 Productie en vraag
(procentuele saldi 1) , tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
5. Conjunctuurenquêtes onder producenten en consumenten Conjunctuurindicator 2) (langlopend gemiddelde = 100)
Indicator van consumentenvertrouwen
Verwerkende industrie Indicator van producentenvertrouwen OrderVoorraden ProductieTotaal 4) portefeuille gereed verwach product tingen
Bezettingsgraad 3) (%)
Totaal 4)
Financiële Economische Werkloosheid situatie in situatie in in komende komende komende 12 maanden 12 maanden 12 maanden
Besparing in komende 12 maanden
2010 2011 2012 2013
1 101,4 102,2 90,8 93,8
2 -4,5 0,2 -11,7 -9,3
3 -24,2 -6,4 -24,4 -26,0
4 1,0 2,3 6,8 4,7
5 11,6 9,4 -3,9 2,8
6 77,0 80,6 78,6 78,3
7 -14,1 -14,3 -22,1 -18,6
8 -5,2 -7,3 -11,1 -8,9
9 -12,3 -18,0 -27,4 -20,0
10 31,1 23,0 38,1 34,4
11 -8,0 -9,0 -11,7 -11,2
2013 III IV 2014 I II III
95,3 99,1 101,6 102,2 100,9
-8,3 -4,1 -3,5 -3,6 -4,9
-24,9 -18,6 -16,5 -15,3 -15,8
4,6 2,8 2,8 3,6 4,7
4,4 9,1 8,8 8,0 5,9
78,4 79,3 79,8 79,7 80,0
-15,9 -14,4 -11,2 -7,7 -9,9
-7,9 -6,3 -4,6 -3,5 -3,7
-16,7 -11,6 -6,9 -2,9 -7,0
29,6 29,8 23,7 16,5 21,5
-9,2 -9,8 -9,6 -8,0 -7,4
2014 juni juli aug. sept. okt. nov.
102,1 102,2 100,6 99,9 100,7 100,8
-4,3 -3,8 -5,3 -5,5 -5,1 -4,3
-15,9 -15,5 -15,6 -16,3 -15,5 -13,8
4,0 4,1 4,5 5,4 5,6 5,1
6,9 8,2 4,3 5,2 5,9 6,1
79,9 80,0 -
-7,5 -8,3 -10,0 -11,4 -11,1 -11,6
-2,9 -3,0 -4,0 -4,0 -3,8 -4,0
-2,8 -4,0 -7,3 -9,8 -9,4 -9,9
16,1 19,1 21,4 23,9 23,3 24,4
-8,0 -7,1 -7,4 -7,8 -7,8 -8,4
Indicator van vertrouwen bouwnijverheid
Indicator van vertrouwen detailhandel
Indicator van vertrouwen dienstensector
Totaal 4)
Orderportefeuille
Verwach tingen ten aanzien van werk gelegenheid
Totaal 4)
Huidig onder nemings klimaat
Volume voorraden
Verwacht onder nemings klimaat
2010 2011 2012 2013
12 -28,5 -25,2 -27,6 -30,0
13 -39,3 -33,1 -34,3 -38,2
14 -17,6 -17,2 -21,0 -21,7
15 -3,9 -5,4 -15,1 -12,5
16 -6,1 -5,3 -18,5 -18,8
17 7,4 11,6 14,4 9,3
18 1,8 0,6 -12,5 -9,2
19 3,9 5,3 -6,8 -6,1
20 1,4 2,2 -11,8 -9,9
21 3,0 5,4 -7,6 -8,6
22 7,3 8,3 -1,0 0,2
23 . . 86,6 86,9
2013 III IV 2014 I II III
-31,0 -28,6 -29,0 -30,7 -28,1
-39,7 -37,7 -39,6 -40,2 -38,9
-22,3 -19,5 -18,5 -21,2 -17,3
-10,3 -6,8 -3,1 -2,3 -4,7
-16,2 -10,5 -5,7 -3,5 -5,7
8,6 6,6 5,6 6,7 7,9
-6,1 -3,3 2,1 3,3 -0,6
-5,3 -1,3 3,4 3,9 3,3
-8,2 -4,2 1,0 2,7 1,3
-8,6 -3,4 1,9 1,9 2,3
0,8 3,6 7,2 7,1 6,3
87,1 87,1 87,2 87,3 87,6
2014 juni juli aug. sept. okt. nov.
-31,7 -28,2 -28,4 -27,7 -24,6 -26,3
-40,1 -39,0 -39,8 -38,0 -35,2 -38,3
-23,3 -17,3 -17,1 -17,4 -14,1 -14,3
-1,9 -2,3 -4,6 -7,3 -6,4 -5,9
-1,7 -1,6 -6,3 -9,1 -8,7 -6,0
6,0 6,8 7,3 9,6 9,0 11,2
2,1 1,5 -0,2 -3,2 -1,4 -0,3
4,4 3,6 3,1 3,2 4,4 4,4
2,6 1,7 1,1 1,0 1,5 2,3
1,9 3,1 2,3 1,5 3,2 2,2
8,6 6,1 5,9 7,0 8,6 8,9
87,3 87,8 -
Indicator van dienstensectorvertrouwen OnderVraag Vraag Totaal 4) nemingsafgelopen komende klimaat maanden maanden
Bezettingsgraad 3) (%)
Bron: Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden). 1) Het verschil tussen het percentage positieve en het percentage negatieve antwoorden. 2) De conjunctuurindicator is samengesteld uit de vertrouwensindicatoren voor producenten, diensten, consumenten, de bouwnijverheid en de detailhandel; aan de indicator van producentenvertrouwen wordt een gewicht van 40% toegekend, aan de indicator van vertrouwen in de dienstensector een gewicht van 30%, aan de indicator van consumentenvertrouwen een gewicht van 20% en aan de overige twee indicatoren een gewicht van elk 5%. Waarden van de conjunctuurindicator van meer (minder) dan 100 geven een boven (beneden) gemiddelde beoordeling van het economisch sentiment voor de periode vanaf 1990. 3) De gegevens worden jaarlijks verzameld in januari, april, juli en oktober. De kwartaalcijfers zijn het gemiddelde van twee opeenvolgende enqûetes. De jaarcijfers zijn afgeleid uit kwartaalgemiddelden. 4) De vertrouwensindicatoren worden berekend als enkelvoudig gemiddelde van de aangegeven componenten; de beoordelingen van de voorraden (de kolommen 4 en 17) en de werkloosheid (kolom 10) krijgen bij de berekening van de vertrouwensindicatoren een omgekeerd teken.
S 52
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.3 Arbeidsmarkt 1)
(kwartaalgegevens voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet seizoen gecorrigeerd)
1. Werkgelegenheid Totaal
2013 2013
Naar soort werkgelegenheid Werk Zelf Landbouw, Verwer- BouwnijverHandel, nemers standigen bosbouw en kende indusheid transport en visserij trie, energie horeca en nutsbedrijven
1
2
3
4
5
6
147.314
125.236
22.078
4.936
22.485
9.079
100,0
85,0
15,0
3,4
15,3
2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II
0,1 -0,5 -0,8 -0,8 -0,4 0,0 0,4
0,2 -0,5 -0,7 -0,7 -0,3 0,2 0,6
-0,1 -0,4 -1,1 -1,0 -0,8 -0,6 -1,2
-2,1 -1,6 -1,4 -0,7 0,0 0,6 -0,8
0,0 -0,8 -1,3 -1,5 -1,0 -0,5 0,4
2013 III IV 2014 I II
0,0 0,1 0,0 0,2
0,0 0,1 0,1 0,4
-0,2 0,0 -0,6 -0,4
-0,1 -0,5 -0,5 0,4
230.906
184.562
46.344
10.119
2013 2013
100,0
79,9
20,1
4,4
Informatie en communicatie
Financiële dienstverlening en verzekeringen
7 Werknemers
8
9
10
36.626
4.016
4.012
niveaus (duizenden)
% van totale werknemers
-0,3 0,0 0,2 0,4
36.262 15,7
0,2 -1,5 -1,2 -1,0 -0,4 0,6 0,3
0,3 -1,5 -1,2 -0,9 -0,3 0,7 0,6
-0,3 -1,6 -1,2 -1,1 -0,5 0,0 -1,1
-2,2 -2,9 -0,5 0,4 1,5 1,0 -0,8
0,6 -2,1 -1,3 -0,6 -0,4 0,9 0,2
2013 III IV 2014 I II
0,0 0,1 0,0 0,2
0,0 0,2 0,1 0,3
0,1 -0,4 -0,3 -0,5
0,2 0,6 -1,0 -0,6
1.567
1.474
2.099
2.050
1.613
2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II
0,0 -1,0 -0,4 -0,2 0,1 0,5 -0,1
0,1 -1,0 -0,5 -0,2 0,0 0,6 0,0
-0,2 -1,2 -0,1 -0,1 0,3 0,7 0,1
-0,1 -1,3 0,9 1,1 1,5 0,4 0,0
2013 III IV 2014 I II
0,0 0,0 0,0 -0,1
0,0 0,1 -0,1 0,0
0,3 -0,4 0,3 -0,1
0,3 1,2 -0,4 -1,0
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en sociale dienstverlening
Kunst- en entertainmentsector en overige dienstverlening
11
12
13
1.465
18.937
35.339
10.419
24,9
2,7
2,7
1,0
12,9
24,0
7,1
-3,6 -4,6 -4,5 -4,0 -3,1 -2,6 -2,0
0,5 -0,5 -0,7 -0,8 -0,3 -0,1 0,4
1,2 0,8 0,2 0,5 0,3 0,8 1,0
-0,6 -0,4 -1,1 -1,0 -0,8 -0,6 -1,0
0,6 -0,1 -1,3 -0,8 -0,8 0,8 1,0
2,5 0,5 0,2 0,0 0,5 1,2 1,4
0,0 -0,1 -0,2 -0,1 0,0 0,5 0,6
0,0 0,6 -0,2 -0,3 -0,7 -0,1 0,5
-0,1 0,7 0,2 0,3
-0,1 -0,1 -0,1 -0,8
0,0 -0,5 1,3 0,1
0,3 0,2 0,3 0,6
0,2 0,3 0,2 -0,1
0,2 -0,1 0,2 0,2
6.563
6.427
2.238
29.008
50.158
14.646
2,8
1,0
12,6
21,7
6,3
-0,2 -0,6 -1,4 -0,8 -0,1 0,1 -1,1
0,4 -1,2 -2,2 -2,2 -1,9 0,0 -0,6
2,7 -0,2 -0,5 -0,4 0,4 1,2 1,4
0,4 -0,4 -0,5 -0,5 -0,1 0,8 0,4
0,2 -0,4 -0,7 -0,8 -1,1 0,5 -0,1
-0,5 0,8 0,0 0,6
-0,3 0,1 -0,1 -0,8
-0,7 -0,8 1,3 -0,3
0,4 0,1 0,4 0,5
0,0 0,6 -0,1 0,0
0,3 -0,6 0,5 -0,3
-0,3 -0,1 -0,6 0,2 -1,0 -0,1 -0,1 0,5 Gewerkte uren
niveaus (miljoenen)
15.930
59.555
% van totale gewerkte uren 6,9
25,8
2,8
mutaties in procenten per jaar -3,8 -6,3 -5,3 -4,0 -3,5 -1,5 -2,4
0,1 -1,6 -1,3 -1,3 -0,4 0,5 0,6
1,0 0,4 0,3 0,2 0,9 0,9 0,9
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 0,0 -0,1 0,0 0,2
Onroerend Professionele, goed zakelijke en ondersteunende diensten
6,2
mutaties in procenten per jaar
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal
2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II
2013
Naar bedrijfstak
-0,5 0,0 -1,0 0,0 -0,6 0,1 -0,2 0,5 Gewerkte uren per werknemer
niveaus (duizenden)
1.755
1.626
1.634
1.602
1.528
1.532
1.419
1.406
0,6 -1,3 0,1 0,9 0,6 1,4 -0,1
-0,3 -1,8 -0,9 0,0 -0,4 1,1 -0,3
-0,4 -1,1 -0,6 -0,5 -0,1 0,6 0,2
-0,1 -0,3 0,2 -0,3 0,6 0,1 -0,2
0,4 -0,3 -0,3 0,1 0,7 0,7 -0,1
-0,2 -1,1 -1,0 -1,4 -1,1 -0,7 -1,5
0,2 -0,7 -0,7 -0,4 0,0 0,0 0,0
0,4 -0,3 -0,4 -0,5 -0,1 0,3 -0,1
0,2 -1,0 -0,6 -0,5 -0,4 0,6 -0,5
0,3 -0,1 -0,1 -0,2
-0,2 -0,4 0,4 -0,1
0,1 -0,2 0,2 0,0
-0,3 0,1 -0,2 0,3
-0,2 0,2 0,0 -0,1
-0,8 -0,4 0,0 -0,4
0,1 -0,1 0,1 -0,1
-0,2 0,3 -0,3 0,1
0,1 -0,5 0,3 -0,5
mutaties in procenten per jaar
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal
Bron: ECB-berekeningen op basis van Eurostat-gegevens. 1) De werkgelegenheidscijfers zijn gebaseerd op ESR 95.
ECB Maandbericht December 2014
S 53
5.3 Arbeidsmarkt
(voor seizoen gecorrigeerd, tenzij anders aangegeven)
2. Werkloosheid en vacatures 1) Werkloosheid Totaal Miljoenen
Naar leeftijd 3)
% beroeps bevolking
Volwassenen Miljoenen % beroeps bevolking
Vacature cijfers 2)
Naar geslacht 4)
Jeugd Miljoenen % beroeps bevolking
Mannen Miljoenen % beroeps bevolking
Vrouwen Miljoenen % beroeps bevolking
% totaal aantal banen
2010 2011 2012 2013
100,0 1 15,865 15,957 18,009 19,023
2 10,1 10,1 11,3 12,0
79,3 3 12,579 12,737 14,504 15,479
4 8,9 8,9 10,1 10,7
20,7 5 3,287 3,220 3,504 3,544
6 21,0 21,0 23,3 24,1
54,1 7 8,582 8,518 9,681 10,215
8 10,0 9,9 11,2 11,9
45,9 9 7,283 7,439 8,327 8,809
10 10,2 10,4 11,5 12,1
11 1,5 1,7 1,6 1,5
2013 III IV 2014 I II III
19,073 18,883 18,682 18,459 18,359
12,0 11,9 11,8 11,6 11,5
15,534 15,410 15,248 15,088 15,012
10,8 10,7 10,6 10,4 10,4
3,539 3,473 3,434 3,371 3,347
24,2 23,9 23,9 23,6 23,5
10,272 10,097 10,042 9,841 9,763
11,9 11,8 11,7 11,5 11,4
8,801 8,787 8,640 8,618 8,596
12,0 12,0 11,8 11,8 11,7
1,4 1,6 1,7 1,7 .
2014 mei juni juli aug. sept. okt.
18,478 18,397 18,438 18,305 18,335 18,395
11,6 11,6 11,6 11,5 11,5 11,5
15,102 15,039 15,079 14,966 14,992 15,038
10,4 10,4 10,4 10,3 10,3 10,4
3,376 3,358 3,360 3,339 3,343 3,356
23,5 23,5 23,5 23,4 23,4 23,5
9,831 9,754 9,786 9,730 9,774 9,831
11,4 11,4 11,4 11,3 11,4 11,4
8,647 8,643 8,653 8,575 8,561 8,563
11,8 11,8 11,8 11,7 11,7 11,7
-
% totaal in 2010
G30. Werkgelegenheid – werknemers en gewerkte uren
G31. Werkloosheidscijfer en vacaturecijfer 2)
(mutaties in procenten per jaar)
werkgelegenheid in termen van werknemers werkgelegenheid in termen van gewerkte uren
werkloosheidscijfer (linkerschaal) vacaturecijfer (rechterschaal)
3,0
12,5
2,0
2,0
12,0
2,0
1,0
1,0
11,5
1,8
0,0
0,0
11,0
1,6
-1,0
-1,0
10,5
1,4
-2,0
-2,0
10,0
1,2
-3,0
-3,0
9,5
1,0
-4,0
-4,0
9,0
0,8
-5,0
8,5
3,0
-5,0
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2009
2010
2011
2,2
2012
2013
2014
Bron: Eurostat. 1) De werkloosheidsgegevens hebben betrekking op personen en zijn berekend volgens de aanbevelingen van de ILO. 2) Industrie, bouwnijverheid en diensten (m.u.v. huishoudens als werkgevers en buiten het eurogebied gevestigde organisaties en organen); niet voor seizoen gecorrigeerd. 3) Volwassenen: 25 jaar en ouder; jeugd; onder de 25; de cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor de desbetreffende leeftijdsgroep. 4) De cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor het desbetreffende geslacht.
S 54
ECB Maandbericht December 2014
0,6
6
Overheidsfinanciën 6.1 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot 1)
(% bbp; vierkwartaals voortschrijdend totaal als % bbp)
1. Eurogebied – ontvangsten Totaal
Lopende ontvangsten Directe belastingen
2009 2010 2011 2012 2013 2014 I II
1 44,4 44,3 44,8 45,7 46,4 46,6 46,6
2 44,0 44,0 44,5 45,5 46,1 46,1 46,1
Huishoudens
Bedrijven
4 9,0 8,8 8,9 9,4 9,6 . .
5 2,3 2,5 2,6 2,7 2,8 . .
3 11,4 11,4 11,7 12,2 12,5 12,5 12,5
Indirecte belastingen
Kapitaalontvangsten Socialeverzekeringspremies
6 12,5 12,6 12,8 13,0 13,1 13,0 13,0
Verkopen
Werk gevers 2)
Huis houdens 2)
8 8,0 7,9 7,9 8,0 8,0 . .
9 6,1 6,0 6,0 6,1 6,2 . .
7 15,2 15,1 15,1 15,3 15,5 15,4 15,5
Vermogensbelasting
10 3,0 3,1 3,1 3,2 3,2 3,2 3,2
11 0,3 0,2 0,2 0,2 0,3 0,5 0,5
PM: belastingdruk 3)
12 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 . .
13 39,5 39,4 39,9 40,8 41,4 41,2 41,3
2. Eurogebied – uitgaven Totaal
Lopende uitgaven Loonsom Intermediaire consumptie
2009 2010 2011 2012 2013 2014 I II
1 50,3 50,1 48,6 49,1 48,9 49,3 49,2
2 45,2 44,9 44,3 44,6 44,9 45,4 45,4
3 10,9 10,7 10,4 10,3 10,4 10,3 10,3
Kapitaaluitgaven
Rente
Sociale uitkeringen 4)
Subsidies
5 2,8 2,7 3,0 3,0 2,8 2,8 2,7
6 23,4 23,4 23,1 23,4 23,8 23,0 23,0
7 1,9 1,8 1,8 1,7 1,7 1,4 1,4
4 5,4 5,4 5,3 5,3 5,3 5,3 5,3
Investeringen Kapitaalover drachten 8 5,0 5,2 4,3 4,5 4,1 4,0 3,8
9 3,6 3,4 3,1 2,9 2,8 2,8 2,8
PM: primaire uitgaven
10 1,4 1,9 1,2 1,6 1,3 1,1 1,0
11 47,5 47,3 45,7 46,1 46,2 46,6 46,5
3. Eurogebied – tekort/overschot en effect van EU-begroting Totaal
Centrale overheid
Tekort (-)/overschot (+) Deelstaatoverheid
Lagere overheid
Sociale uitkeringen
Effect van EU-begroting
PM: primaire tekort (-)/ overschot (+)
1 -5,9 -5,8 -3,8 -3,3 -2,5 -2,8 -2,6
2 -5,0 -5,0 -3,3 -3,4 -2,5 . .
3 -0,5 -0,7 -0,7 -0,3 -0,2 . .
4 -0,3 -0,4 -0,2 0,0 0,0 . .
5 -0,3 -0,1 0,0 0,0 -0,1 . .
6 0,3 0,3 0,3 0,3 0,4 . .
7 -3,1 -3,1 -0,9 -0,4 0,3 0,0 0,1
2009 2010 2011 2012 2013 2014 I II
4. Eurogebied – overheidsconsumptie Overheidsconsumptie Totaal
2009 2010 2011 2012 2013
1 21,6 21,4 21,0 21,0 21,1
Loonsom
Intermediaire consumptie
Sociale overdrachten in natura
Verbruik vast kapitaal
Verkopen
Collectieve consumptie
Individuele consumptie
2 10,9 10,7 10,4 10,3 10,4
3 5,4 5,4 5,3 5,3 5,3
4 5,6 5,6 5,5 5,6 5,7
5 2,5 2,5 2,5 2,6 2,6
6 3,0 3,1 3,1 3,2 3,2
7 8,3 8,1 7,9 8,0 8,0
8 13,4 13,3 13,0 13,0 13,1
Bronnen: ECB voor jaargegevens; Eurostat voor kwartaalgegevens. 1) EU-begrotingstransacties worden opgenomen en geconsolideerd in de jaargegevens. 2) De gegevens hebben betrekking op werkelijke socialeverzekeringspremies. 3) De belastingdruk bestaat uit belastingen en sociale uitkeringen. 4) Huidige overdrachten aan instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens worden opgenomen in de jaargegevens.
ECB Maandbericht December 2014
S 55
6.2 Schuld 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – schuld naar financieel instrument en sector van de houder Totaal
Financiële instrumenten Chartaal geld en deposito’s
Leningen
2 2,2 2,4 2,4 2,4 2,5 2,5
3 11,7 12,8 15,5 15,5 17,4 16,9
1 68,6 78,2 83,6 85,5 88,7 90,7
2008 2009 2010 2011 2012 2013
Houders Ingezeten crediteuren 2)
Kortlopende Langlopende schuldbewijzen schuldbewijzen
4 6,3 8,0 7,1 7,1 6,6 6,1
5 48,4 55,0 58,5 60,4 62,2 65,2
Totaal
MFI’s
Overige financiële vennoot schappen
Overige sectoren
6 32,8 36,5 40,5 42,4 45,1 45,7
7 18,2 21,1 23,9 24,1 26,0 26,0
8 7,7 9,0 10,3 11,1 12,2 12,8
9 7,0 6,5 6,4 7,2 6,9 6,9
Niet-ingezeten crediteuren 3)
10 35,8 41,7 43,1 43,1 43,6 45,0
2. Eurogebied – schuld naar emittent, looptijd en valuta Totaal
2008 2009 2010 2011 2012 2013
Emittent 4)
Oorspronkelijke looptijd
Centrale overheid
Deelstaatoverheid
Lagere overheid
Sociale- Tot en met Meer dan 1 verzeke1 jaar jaar ringsfondsen
1
2
3
4
5
68,6 78,2 83,6 85,5 88,7 90,7
55,4 63,1 67,5 68,9 71,7 74,0
6,7 7,7 8,3 8,5 8,9 8,6
5,2 5,7 5,8 5,8 5,9 5,9
1,3 1,7 1,9 2,2 2,2 2,2
6 7 Uitstaande bedragen 9,7 11,7 12,7 12,2 11,5 10,4
G32. Schuld naar financieel instrument chartaal geld en deposito’s leningen schuldbewijzen totaal schuld
100 80
60
60
40
40
20
20
2002
2004
2006
2008
Euro of deelnemende valuta’s
Overige valuta’s
8
9
10
11
12
13
5,7 6,0 6,1 7,2 8,6 9,2
17,2 19,0 20,7 20,3 19,5 19,3
23,0 26,7 28,6 29,6 31,4 32,0
28,5 32,6 34,3 35,5 37,8 39,4
67,4 76,9 82,2 83,6 86,5 88,7
1,1 1,2 1,3 1,8 2,2 2,0
(% bbp)
80
0
Valuta’s
Meer dan Meer dan 5 1 en tot en jaar met 5 jaar
G33. Schuld naar houder
(% bbp)
100
58,9 66,5 70,9 73,2 77,3 80,3
Resterende looptijd
Tot en met 1 jaar Variabele rente
2010
2012
0
MFI’s overige financiële vennootschappen overige ingezeten sectoren niet-ingezeten sectoren totaal schuld
100
100
90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
2002
2004
2006
2008
2010
2012
10
Bron: ECB. 1) Bruto, tussen subsectoren van de overheid geconsolideerde, nominale overheidsschuld. De door niet-ingezeten overheden aangehouden schuld is niet geconsolideerd. De kredietverschaffing tussen overheden in de context van de financiële crisis is geconsolideerd. De gegevens zijn deels geraamd. 2) Houders die ingezetenen zijn van het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 3) Waaronder ingezetenen van landen van het eurogebied niet zijnde het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 4) Uitgezonderd schuld aangehouden door overheidsinstanties in het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven.
S 56
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Overheidsfinanciën
6.3 Tekort/schuld-aanpassing, belangrijkste financiële activa en overheidsschuld tegen marktwaarde 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – tekort/schuldaanpassing Mutatie Tekort in (-)/ schuld overschot (+)
2008 2009 2010 2011 2012 2013
1 5,2 7,1 7,4 4,1 3,8 2,7
Tekort/schuld-aanpassing Transacties in de belangrijkste door de overheid aangehouden activa Totaal
2 -2,1 -6,2 -6,1 -4,1 -3,6 -2,9
3 3,1 0,9 1,3 0,0 0,1 -0,2
4 2,9 1,0 1,7 -0,3 1,2 -0,5
Chartaal Leningen geld en deposito’s 5 0,7 0,3 0,0 0,2 0,3 -0,4
6 0,6 0,0 0,5 -0,2 0,4 -0,4
Schuld bewijzen
7 0,7 0,3 0,9 -0,2 -0,1 -0,1
Aandelen en beleggings fondsaandelen Privati Kapitaalseringen injecties 8 0,8 0,4 0,2 -0,1 0,5 0,4
PM: FinancieringsHerwaarderingsOverige behoefte effecten 2) mutaties in 3) Wissel volume koerseffecten 12 13 14 15 0,2 0,0 0,0 5,0 -0,2 0,0 0,0 7,3 -0,1 0,0 0,0 7,5 0,1 0,0 0,0 3,9 -1,3 0,0 0,0 5,1 -0,1 0,0 0,0 2,8 Overige stromen
9 -0,1 -0,3 0,0 -0,1 -0,2 -0,2
Totaal
10 0,7 0,5 0,2 0,2 0,3 0,4
11 0,2 -0,2 -0,1 0,2 -1,3 -0,1
2. Eurogebied – uitstaande bedragen van de belangrijkste financiële activa en overheidsschuldpassiva 4) Belangrijkste financiële activa
Overheidsschuldpassiva
Totaal
Chartaal geld en deposito’s
Leningen
Schuldbewijzen
Aandelen en beleggingsfondsaandelen
Totaal
Chartaal geld en deposito’s
Leningen
Schuldbewijzen
1 24,1 26,8 29,2 28,6 31,8 31,6
2 5,6 6,3 6,1 6,2 6,6 6,1
3 3,8 3,9 4,5 4,9 6,2 6,4
4 2,3 2,6 3,5 3,2 3,2 3,0
5 12,4 14,0 15,0 14,4 15,8 16,0
6 71,7 81,9 86,0 87,1 97,8 99,3
7 3,0 3,2 3,2 3,5 3,7 3,3
8 11,8 12,9 15,8 16,1 19,3 19,5
9 57,0 65,9 67,0 67,5 74,8 76,5
2008 2009 2010 2011 2012 2013
G34. Mutatie in schuld
G35. Uitstaande bedragen overheidsactiva en -passiva
(mutatie op jaarbasis in de schuld/bbp-ratio en onderliggende factoren)
tekort/schuld aanpassing primair tekort/overschot ecart rentegroei mutatie in schuld/bbp-ratio
10
(% bbp)
belangrijkste financiële activa overheidsschuldpassiva
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-4
120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
2002
2004
2006
2008
2010
2012
0
Bronnen: ECB en ECB-berekeningen op basis van gegevens van Eurostat en nationale gegevens voor overheidsactiva en -passiva. 1) De gegevens zijn deels geraamd. De kredietverschaffing tussen overheden in de context van de financiële crisis is geconsolideerd. 2) Waaronder, naast het effect van wisselkoersontwikkelingen, effecten die verband houden met de meting tegen nominale waarde (bijv. agio en disagio op uitgegeven effecten). 3) Waaronder met name het effect van herrubriceringen van participaties en bepaalde soorten schuldverwerving. 4) Uitstaande bedragen van de belangrijkste financiële activa en overheidsschuldpassiva tegen marktwaarde en geconsolideerd tussen subsectoren van de overheid.
ECB Maandbericht December 2014
S 57
6.4 Overheidsschuldbewijzen
1)
(hoofdsom en rente gedurende de schuldaflossingsperiode; uitstaande bedragen per ultimo; stromen als twaalfmaands gemiddelde)
1. Eurogebied – schuldaflossing verschuldigd in twee jaar Schuldaflossing Totaal
Tot en met 1 jaar Totaal
Hoofdsom 2)
Rente
Totaal
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
1
2
3
4
5
2011 2012 2013 IV 2014 I II 2014 mei juni juli aug. sept. okt.
2.632,2 2.598,4 2.674,3 2.666,8 2.652,5 2.707,0 2.652,5 2.672,7 2.749,5 2.751,4 2.724,4
1.691,0 1.597,9 1.639,3 1.693,2 1.669,9 1.667,7 1.669,9 1.685,9 1.769,1 1.742,6 1.701,2
1.479,4 1.391,6 1.430,9 1.481,8 1.459,9 1.456,1 1.459,9 1.474,6 1.561,0 1.534,3 1.494,3
589,3 478,8 497,0 489,8 542,7 506,4 542,7 511,9 607,7 578,4 564,3
890,2 912,9 933,9 992,0 917,2 949,7 917,2 962,7 953,3 955,9 930,0
2011 2012 2013 IV 2014 I II 2014 mei juni juli aug. sept. okt.
27,1 26,6 27,1 27,0 26,8 27,4 26,8 27,0 27,8 27,8 27,5
17,4 16,3 16,6 17,1 16,9 16,9 16,9 17,0 17,9 17,6 17,2
15,1 14,2 14,4 15,0 14,7 14,7 14,7 14,9 15,8 15,5 15,1
6,0 4,9 5,0 4,9 5,5 5,1 5,5 5,2 6,1 5,8 5,7
9,1 9,3 9,4 10,0 9,3 9,6 9,3 9,7 9,6 9,7 9,4
Gemiddelde resterende looptijd 3)
Meer dan 1 en tot en met 2 jaar
Totaal
Tot en met 3 maanden
6 EUR miljard 211,6 206,3 208,4 211,4 210,0 211,6 210,0 211,3 208,1 208,3 206,9 % bbp 2,2 2,2 2,2 2,1 2,1 2,2 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1
Totaal
Hoofdsom
Rente
Meer dan 3 maanden
7
8
9
10
11
12
54,4 52,9 53,4 54,4 53,8 54,3 53,8 54,2 53,4 53,5 53,1
157,2 153,4 155,0 157,0 156,2 157,3 156,2 157,1 154,6 154,8 153,8
941,1 1.000,4 1.035,1 973,6 982,6 1.039,3 982,6 986,8 980,4 1.008,7 1.023,1
753,9 815,2 849,8 784,7 793,4 849,1 793,4 796,1 792,4 820,1 835,7
187,2 185,3 185,2 189,0 189,2 190,2 189,2 190,7 188,0 188,7 187,5
6,4 6,3 6,3 6,4 6,4 6,4 6,4 6,4 6,3 6,3 6,3
0,6 0,6 0,6 0,6 0,5 0,6 0,5 0,6 0,5 0,5 0,5
1,7 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6
9,7 10,2 10,5 9,8 9,9 10,5 9,9 10,0 9,9 10,2 10,3
7,7 8,3 8,6 7,9 8,0 8,6 8,0 8,0 8,0 8,3 8,4
2,0 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9
-
2. Eurogebied – gemiddelde nominale rendementen Uitstaande bedragen Totaal
2011 2012 2013 IV 2014 I II 2014 mei juni juli aug. sept. okt.
Nulcoupon
Variabele rente
Transacties Vaste rente
Totaal
1
2
3
4
4,0 3,7 3,4 3,2 3,2 3,2 3,2 3,2 3,1 3,1 3,1
3,0 3,0 1,0 0,8 0,8 0,7 0,8 0,9 0,5 0,5 0,4
2,5 1,6 1,6 1,6 1,5 1,5 1,5 1,6 1,5 1,5 1,5
4,2 3,9 3,7 3,7 3,6 3,6 3,6 3,6 3,6 3,5 3,5
Tot en met 1 jaar
Uitgifte Meer dan 5 jaar
5 Percentages per jaar 3,7 3,3 3,2 3,2 3,1 3,2 3,1 3,0 3,1 3,0 3,0
Aflossingen
Totaal
Tot en met 1 jaar
Totaal
Meer dan 1 jaar
6
7
8
9
10
4,6 4,4 4,2 4,1 4,0 4,1 4,0 4,0 4,0 3,9 3,9
. 1,6 1,0 1,1 1,1 1,0 1,1 1,2 0,9 0,9 0,9
. 1,6 0,7 0,6 0,7 0,6 0,7 0,8 0,5 0,5 0,5
3,2 2,7 1,8 1,7 1,7 1,6 1,7 1,7 1,6 1,7 1,7
3,2 2,9 2,8 2,8 2,9 2,8 2,9 2,9 2,8 2,9 2,9
Bron: ECB. 1) De gegevens betreffende overheidsschuldbewijzen worden opgenomen tegen nominale waarde en worden niet geconsolideerd binnen de sector overheid. 2) Onder de hoofdsombedragen vallen niet kortlopende effecten die zijn uitgegeven en worden afgelost binnen de volgende 12 maanden. 3) Gemiddelde resterende looptijd in jaren.
S 58
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Overheidsfinanciën
6.5 Begrotingsontwikkelingen in de landen van het eurogebied
(% bbp, vierkwartaals voortschrijdend totaal als % bbp; percentages per jaar voor rendementen) België
Duitsland
Estland 1)
1
2
3
2012 2013 2014 I II
-4,1 -2,9 -2,9 -3,1
0,1 0,1 0,4 0,5
2012 2013 2014 I II
104,0 104,5 108,6 108,6
79,0 76,9 75,6 75,4
2012 2013 2014 I II 2014 aug. sept. okt.
20,7 17,8 20,8 18,9 19,7 19,9 19,5
14,6 13,6 13,9 13,6 13,3 13,3 13,4
2012 2013 2014 I II 2014 aug. sept. okt.
4,1 3,8 3,6 3,6 3,6 3,6 3,5
2,8 2,4 2,3 2,3 2,2 2,2 2,2
Letland
Luxemburg
Malta
10
11
12
2012 2013 2014 I II
-0,8 -0,9 0,0 0,1
0,1 0,6 0,2 0,3
2012 2013 2014 I II
40,9 38,2 38,7 41,1
21,4 23,6 23,2 23,1
2012 2013 2014 I II 2014 aug. sept. okt.
3,0 3,8 3,9 2,2 2,1 2,5 2,4
4,9 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
2012 2013 2014 I II 2014 aug. sept. okt.
4,5 4,3 3,8 3,6 3,6 3,7 3,6
3,0 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6
Ierland 2)
Griekenland
Spanje
4 5 6 Overheidstekort (-)/-overschot (+) -0,3 -8,0 -8,6 -10,3 -0,5 -5,7 -12,2 -6,8 -0,4 -5,5 -10,2 -6,5 -0,3 -5,4 -2,9 -6,3 Overheidsschuld 9,7 121,7 156,9 84,4 10,1 123,3 174,9 92,1 10,5 121,9 174,3 95,0 10,5 116,7 176,8 96,4 3) Overheidsschuldbewijzen: schuldaflossing 7,1 15,4 17,5 7,1 19,1 19,9 5,6 17,8 20,6 4,7 12,8 20,4 5,3 13,5 20,8 5,2 12,6 21,3 5,2 12,4 20,0 Overheidsschuldbewijzen: gemiddelde nominale rendementen 5,0 3,5 4,5 4,5 3,6 4,2 4,5 3,6 4,0 4,4 3,5 3,9 4,4 3,3 3,9 4,4 3,4 3,9 4,4 3,3 3,8 Nederland
Oostenrijk
Portugal
13 14 15 Overheidstekort (-)/-overschot (+) -3,7 -4,0 -2,3 -5,5 -2,7 -2,3 -1,5 -4,9 -3,0 -3,1 -1,5 -4,1 -3,2 -3,0 -1,5 -4,8 Overheidsschuld 67,9 66,5 81,7 124,8 69,8 68,6 81,2 128,0 72,3 68,1 81,3 131,6 75,0 69,6 82,6 129,4 Overheidsschuldbewijzen: schuldaflossing 3) 10,6 12,0 8,6 15,9 11,6 10,9 10,9 20,8 12,8 10,0 10,2 20,7 14,4 12,4 10,0 17,5 10,6 11,9 11,2 17,3 10,1 12,7 11,1 16,8 11,5 11,3 9,0 17,5 Overheidsschuldbewijzen: gemiddelde nominale rendementen 4,9 3,4 3,9 4,3 4,6 3,0 3,7 4,1 4,4 2,8 3,7 4,1 4,3 2,8 3,5 4,1 4,3 2,8 3,5 4,0 4,4 2,7 3,5 4,0 4,3 2,7 3,4 4,0
Frankrijk
Italië
Cyprus
7
8
9
-4,9 -4,1 -4,0 -4,2
-3,0 -2,8 -2,9 -3,0
-5,8 -4,9 -5,0 -4,1
89,2 92,2 94,1 95,2
122,2 127,9 130,7 133,8
79,5 102,2 102,5 109,5
17,6 17,9 18,7 18,6 23,3 22,8 22,4
22,5 24,0 25,0 25,2 24,9 23,6 23,4
17,8 10,7 10,4 11,0 6,4 6,1 7,1
3,5 3,2 3,0 2,9 2,9 2,9 2,9
4,2 3,8 3,7 3,6 3,5 3,5 3,4
4,7 3,7 3,7 3,8 4,2 4,2 4,1
Slovenië
Slowakije
Finland
16
17
18
-3,7 -14,6 -13,5 -13,1
-4,2 -2,6 -2,6 -2,7
-2,1 -2,4 -2,5 -2,5
53,4 70,4 77,1 78,3
52,1 54,6 57,5 55,6
53,0 56,0 57,5 58,9
7,0 12,7 16,9 13,4 13,0 13,2 9,5
8,5 8,9 11,9 6,5 6,4 7,1 7,1
7,2 6,7 5,8 6,7 9,2 6,4 6,5
4,5 4,6 4,5 4,3 4,2 4,3 4,1
3,9 3,7 3,7 3,6 3,6 3,6 3,6
3,0 2,8 2,8 2,7 2,7 2,6 2,6
Bronnen: Eurostat voor overheidstekort/overschot en overheidsschuld; ECB voor overheidsschuldaflossing en gemiddelde nominale rendementen. 1) Statistieken betreffende Estlandse overheidsschuldbewijzen worden momenteel niet gepubliceerd vanwege de geringe gegevensdekking. 2) Onder de gegevens betreffende overheidsschuldaflossing vallen niet effecten die zijn uitgegeven zonder een International Securities Identification Number. 3) Overheidsschuldaflossing omvat de hoofdsom en rentekosten verschuldigd in de volgende 12 maanden.
ECB Maandbericht December 2014
S 59
7
externe STROMEN EN STANDEN
7.1 Samenvattende betalingsbalans 1)
(EUR miljard; netto stromen)
Lopende rekening Totaal Goederen Diensten Inkomens Inkomensover drachten
Vermogens- Vorderingen overdrachsaldo t.o.v. tenrekening rest van de wereld (kolommen 1+6)
Financiële rekening Totaal
Directe Effecten- Financiële Overige Officiële investe- verkeer derivaten financiële reserves ringen transacties
Statis tische verschillen
1 -16,3 138,3 198,4
2 21,1 132,3 206,4
3 49,7 65,6 71,1
4 39,8 70,3 65,6
5 -126,8 -130,0 -144,7
6 . . 20,0
7 . . 218,4
8 . . 446,6
9 . . 52,1
10 . . -12,8
11 . . 33,6
12 . . 369,1
13 . . 4,7
14 . . 228,3
2014 I II III
35,0 44,8 81,2
43,4 60,4 53,9
18,8 25,9 30,5
23,8 -8,4 23,4
-50,9 -33,2 -26,6
5,7 4,0 2,6
40,8 48,7 83,7
82,1 82,8 37,5
38,7 4,2 19,1
-57,3 -39,1 33,3
5,8 15,6 3,4
92,6 101,7 -17,2
2,2 0,3 -1,2
41,4 34,1 -46,2
2013 sept. okt. nov. dec.
14,8 21,8 25,7 33,5
14,5 21,0 21,0 15,3
9,7 5,5 5,6 9,0
1,8 4,5 7,8 21,4
-11,2 -9,1 -8,7 -12,2
0,5 3,1 3,6 1,8
15,4 24,9 29,2 35,2
28,8 33,6 33,2 96,4
16,6 -6,1 18,5 17,7
1,5 -4,4 -51,0 15,8
1,9 4,5 4,4 3,5
7,8 40,4 61,5 58,1
1,1 -0,8 -0,2 1,4
13,5 8,7 4,0 61,2
2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
1,2 9,5 24,3 16,1 7,9 20,8 32,7 17,4 31,0
3,3 18,9 21,2 18,7 20,6 21,1 23,6 9,8 20,5
7,1 5,4 6,3 7,5 9,2 9,2 10,8 6,8 12,8
4,4 9,7 9,7 0,1 -12,9 4,5 8,3 9,3 5,8
-13,6 -24,5 -12,8 -10,2 -8,9 -14,1 -10,0 -8,6 -8,1
0,9 2,9 1,9 1,2 0,7 2,1 0,8 1,2 0,6
2,1 12,4 26,3 17,3 8,6 22,8 33,5 18,6 31,7
-20,4 8,0 94,5 -3,2 1,6 84,4 0,0 10,3 27,2
0,4 16,2 22,1 18,9 -2,4 -12,3 4,8 -9,0 23,3
-56,4 -69,0 68,2 30,8 -79,3 9,5 -16,7 16,1 34,0
0,1 2,6 3,2 5,5 9,7 0,5 -0,7 -3,0 7,0
32,9 58,7 1,0 -58,8 73,3 87,3 12,9 5,0 -35,0
2,6 -0,5 0,0 0,4 0,3 -0,5 -0,3 1,2 -2,1
-22,5 -4,4 68,2 -20,5 -7,0 61,6 -33,6 -8,2 -4,4
2013 sept.
187,7
195,6
68,3
68,0
-144,2
.
.
.
.
.
.
.
.
.
2014 sept.
241,9
214,9
95,2
72,5
-140,7
20,7
262,6
365,7
92,2
-102,6
37,3
337,2
1,7
103,1
2013 sept.
1,9
2,0
0,7
0,7
-1,5
.
.
.
.
.
.
.
.
.
2014 sept.
2,4
2,2
1,0
0,7
-1,4
0,2
2,6
3,7
0,9
-1,0
0,4
3,4
0,0
1,0
2011 2012 2013
twaalfmaands gecumuleerde transacties
twaalfmaands gecumuleerde transacties in % bbp
G36. Betalingsbalans van het eurogebied: saldo op de lopende rekening
G37. Betalingsbalans van het eurogebied: directe investeringen en effectenverkeer samengenomen
(voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp) lopende rekening balans goederenbalans dienstenbalans
3,0
(twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp)
netto directe investeringen netto effectenverkeer 3,0
2,0
2,0
1,0
1,0
0,0
0,0
-1,0
-1,0
-2,0
2009
2010
2011
2012
2013
2014
-2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0
-1,0
-1,5
-1,5
-2,0
jan.
feb.
maart
april
Bron: ECB. 1) De tekens worden verklaard in de Toelichting. 2) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015.
S 60
ECB Maandbericht December 2014
mei 2014
juni
juli
aug.
sept.
-2,0
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; stromen)
1. Samenvattende lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening Totaal Ont Uitgaven vangsten
Lopende rekening Diensten
Goederen Netto
Ont Uitgaven Ont Uitgaven vangsten vangsten
Vermogens overdrachten Secundaire rekening inkomens Uitgaven Ont Uitgaven Ont Uitgaven vangsten Loonsom vangsten
Primare inkomens Ontvangsten Loonsom
1 2.951,7 3.152,7 3.231,0
2 2.967,9 3.014,4 3.032,6
3 -16,3 138,3 198,4
4 1.726,5 1.870,0 1.899,7
5 1.705,4 1.737,8 1.693,3
6 564,3 608,8 641,2
7 514,6 543,2 570,1
8 583,0 595,6 605,7
9 . . 30,9
10 543,2 525,3 540,1
11 . . 14,0
12 77,9 78,1 84,4
13 204,7 208,1 229,1
14 . . 38,9
15 . . 18,9
2014 I II III
787,9 830,9 822,1
752,8 786,1 740,9
35,0 44,8 81,2
467,0 484,9 482,2
423,6 424,5 428,3
155,2 171,5 183,8
136,5 145,6 153,3
145,9 151,5 136,4
7,9 7,8 7,8
122,1 159,8 113,0
2,6 3,7 4,1
19,8 23,0 19,6
70,7 56,1 46,3
9,3 7,5 5,3
3,6 3,5 2,8
2014 mei juni juli aug. sept.
276,0 288,0 284,4 249,0 288,7
268,1 267,2 251,7 231,6 257,7
7,9 20,8 32,7 17,4 31,0
161,9 163,0 171,9 140,1 170,2
141,4 141,9 148,3 130,3 149,7
56,6 61,7 62,0 59,2 62,5
47,4 52,4 51,2 52,4 49,7
49,4 55,3 43,9 43,3 49,2
2,6 2,6 2,6 2,6 2,5
62,3 50,8 35,6 34,0 43,5
1,2 1,3 1,4 1,3 1,4
8,0 8,0 6,6 6,4 6,7
16,9 22,1 16,5 15,0 14,8
2,3 3,1 1,8 2,1 1,5
1,6 1,0 1,0 0,9 0,9
2013 sept.
3.210,9
3.023,2
187,7
1.893,5
1.697,9
630,5
562,2
603,8
.
535,8
.
83,0
227,2
.
.
2014 sept.
3.273,3
3.031,4
241,9
1.917,2
1.702,2
677,9
582,7
594,4
31,5
521,9
13,9
83,8
224,6
38,0
17,3
2013 sept.
32,5
30,6
1,9
19,2
17,2
6,4
5,7
6,1
.
5,4
.
0,8
2,3
.
.
2014 sept.
32,8
30,4
2,4
19,2
17,0
6,8
5,8
6,0
0,3
5,2
0,1
0,8
2,2
0,4
0,2
2013 sept.
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
.
0,0
.
0,0
0,0
.
.
2014 sept.
5,0
-0,9
109,0
6,6
3,1
6,7
1,7
-0,4
0,4
-8,7
0,8
-6,4
-19,3
-17,1
-33,7
2014 I II III
814,2 824,5 820,7
754,8 764,6 745,0
59,3 59,9 75,7
474,1 484,8 481,8
422,9 427,4 425,5
168,7 171,8 172,4
143,9 148,0 145,6
149,9 147,2 145,9
-
131,2 130,0 122,2
-
21,4 20,6 20,6
56,8 59,3 51,7
-
-
2014 mei juni juli aug. sept.
273,4 277,8 270,0 266,5 284,3
250,4 260,3 247,1 243,7 254,2
23,0 17,5 22,9 22,8 30,0
161,1 162,5 159,9 154,3 167,6
140,0 144,2 142,4 136,3 146,9
56,6 59,3 56,6 57,0 58,8
48,3 51,5 47,8 49,6 48,3
48,8 48,7 46,8 47,9 51,3
-
43,4 43,0 38,3 40,2 43,7
-
6,9 7,3 6,6 7,3 6,7
18,7 21,5 18,7 17,7 15,3
-
-
2014 juli aug. sept.
-2,8 -1,3 6,7
-5,1 -1,4 4,3
30,6 -0,3 31,8
-1,6 -3,5 8,6
-1,3 -4,3 7,8
-4,5 0,7 3,1
-10,9 5,0 8,7
-
-10,0 10,0 -8,1
-13,3 -5,4 -13,2
-
-
2011 2012 2013
twaalfmaands gecumuleerde transacties
twaalfmaands gecumuleerde transacties in % bbp
jaar-op-jaar mutaties in procenten
Voor seizoen gecorrigeerd
jaar-op-jaar mutaties in procenten -7,3 3,8 -2,5
-3,9 2,4 7,1
-
2. Diensten Totaal
2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II III
Transport
Reizen
Verzekerings-, pensioen- en financiële diensten
Telecommunicatie-, computer- en informatiediensten
Overige zakelijke diensten 2)
Overige diensten 3)
Ont vangsten
Uitgaven
Ont vangsten
Uitgaven
Ont vangsten
Uitgaven
Ont vangsten
Uitgaven
Ont vangsten
Uitgaven
Ont vangsten
Uitgaven
Ont vangsten
Uitgaven
1 564,3 608,8 641,2 171,5 167,3 155,2 171,5 183,8
2 514,6 543,2 570,1 148,7 147,3 136,5 145,6 153,3
3 . . 127,4 33,5 31,4 29,7 31,4 -
4 . . 123,0 31,4 30,6 30,0 30,4 -
5 . . 112,6 39,9 23,3 20,7 30,8 -
6 . . 93,1 31,9 21,6 18,1 23,4 -
7 . . 75,9 19,2 20,2 18,8 19,9 -
8 . . 52,0 12,5 13,6 14,0 14,0 -
9 . . 75,2 18,3 21,3 19,2 20,7 -
10 . . 40,4 9,6 10,8 9,9 10,2 -
11 . . 161,9 39,2 45,8 41,3 43,6 -
12 . . 164,3 39,7 45,3 39,6 42,6 -
13 . . 88,2 21,5 25,3 25,5 24,8 -
14 . . 97,2 23,6 25,4 24,9 25,1 -
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015. 2) Omvat onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten, professionele en management consultancy-diensten, en technische, handels- en overige zakelijke diensten die niet in de voorgaande categorieën zijn opgenomen. 3) Omvat verwerkingsdiensten voor fysieke inputs die eigendom zijn van anderen, onderhouds- en reparatiediensten die niet elders zijn opgenomen, bouwnijverheid, kosten voor het gebruik van intellectueel eigendom, persoonlijke, culturele en recreatieve diensten, overheidsgoederen en –diensten en niet toegewezen diensten.
ECB Maandbericht December 2014
S 61
7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 1)
(EUR miljard)
3. Beleggingsinkomen (stromen)
Totaal
Directe investeringen
Ont Uitgaven vangsten
Aandelen Ontvangsten Herinvestering van winsten
Uitgaven Herinvestering van winsten
Effectenverkeer Schuldinstrumenten
Aandelen
Schuldbewijzen
Ont Uitgaven vangsten
Ont Uitgaven vangsten
Ont Uitgaven vangsten
Overige investeringen
Reserveactiva
Ont Uitgaven vangsten
Ont vangsten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
2011 2012 2013
. . 535,2
. . 510,0
. . 271,7
. . 32,1
. . 183,0
. . 38,7
. . 64,1
. . 50,9
. . 45,5
. . 111,7
. . 102,6
. . 110,2
. . 48,7
. . 54,2
. . 2,7
2013 III IV 2014 I II III
133,0 132,9 125,3 140,7 125,6
124,7 119,2 115,5 152,1 105,3
67,1 67,5 61,8 70,9 61,0
17,0 -9,3 17,9 7,6 13,2
47,5 45,8 40,6 42,5 35,3
16,4 -3,5 12,5 8,2 13,2
15,2 17,3 16,2 15,1 12,3
12,3 13,1 13,9 14,5 9,8
12,7 9,9 11,2 18,2 14,5
25,3 19,5 20,2 56,5 22,7
25,7 25,5 24,9 25,4 25,6
27,0 27,1 27,3 25,5 25,4
11,6 12,0 10,5 10,4 11,6
12,7 13,6 13,4 13,2 12,1
0,7 0,7 0,7 0,7 0,7
4. Geografische uitsplitsing
(vierkwartaals gecumuleerde stromen) Totaal
2013 III - 2014 II
1
EU-lidstaten buiten het eurogebied Brazilië Canada Totaal Ver. Overige EU- Konink EUinstel rijk landen lingen 2
3
4
5
6
China
India
8
9
10
11
12
13
14
165,6 130,4 20,4 14,3 14,2 0,6 0,7
37,5 27,6 7,4 2,2 2,2 0,2 0,1
76,0 43,2 16,2 13,0 12,9 3,7 0,3
120,9 82,0 21,1 17,2 17,2 0,6 0,1
264,3 105,7 74,2 71,4 55,0 13,1 2,9
437,4 224,2 106,1 96,0 94,4 11,0 0,5
1.009,6 631,6 196,5 165,6 160,1 18,6 4,8
7
Japan Rusland Zwitser land
Ver- Overige enigde landen 2) Staten
Ontvangsten Lopende rekening Goederen Diensten Primaire inkomens Beleggingsinkomen Secundaire inkomens Vermogensoverdrachtenrekening
3.260,0 1.908,1 665,6 601,6 531,8 84,6 40,4
Lopende rekening Goederen Diensten Primaire inkomens Beleggingsinkomen Secundaire inkomens Vermogensoverdrachtenrekening
3.052,5 1.700,4 578,0 541,7 511,5 232,4 17,9
1.044,1 607,7 202,3 195,6 150,0 35,7 31,1
493,8 253,8 123,5 91,9 89,4 24,6 5,0
485,0 353,3 71,1 54,8 53,8 3,0 0,7
65,2 0,5 7,7 48,9 6,8 8,1 25,3
58,3 31,6 10,7 15,5 15,3 0,6 0,0
46,2 24,1 10,8 10,7 10,6 0,6 0,0
Uitgaven 477,9 167,7
164,3 92,9
313,6 73,6
0,0 1,3
25,3 5,3
14,5 8,2
199,8 16,4
25,2 7,0
42,2 10,1
133,1 10,4
96,8 50,5
141,2 125,4
544,4 177,1
130,2 6,4
24,1 4,6
6,4 1,5
99,8 0,4
1,7 0,2
1,1 0,4
2,5 0,2
1,1 0,1
3,4 0,0
0,8 0,0
14,4 0,7
16,4 1,8
60,7 7,9
Netto Lopende rekening Goederen Diensten Primaire inkomens Beleggingsinkomen Secundaire inkomens Vermogensoverdrachtenrekening
207,4 207,7 87,6 59,9 20,3 -147,8 22,6
129,7 34,6
89,5 30,6
39,7 -2,4
0,5 6,4
6,4 5,4
9,6 2,6
-69,3 3,9
2,4 0,4
0,9 6,1
-51,1 10,7
8,9 23,7
83,0 -19,3
87,2 19,4
-91,8 42,5
0,5 0,5
-0,6 17,1
-91,6 25,0
-1,1 -0,2
-0,6 -0,4
-1,9 0,5
-0,9 0,0
0,2 0,3
-0,3 0,1
-1,3 2,1
-5,3 -1,3
-44,8 -21,0
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015. 2) Alle inkomen op reserveactiva wordt toegewezen aan overige landen.
S 62
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
1. Samenvattende financiële rekening Totaal 2)
Activa 1
Totaal als % bbp
Passiva 2
Netto 3
Activa 4
Passiva 5
Directe investeringen Netto 6
Activa 7
Effectenverkeer
Passiva 8
Activa 9
Netto financiële derivaten
Passiva 10
Overige investeringen
Reserveactiva
11
Activa 12
Passiva 13
14
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
17.731,8 17.619,8 17.767,5 18.202,4 18.646,0
19.159,4 19.119,1 19.106,0 19.444,2 19.713,9
-1.427,6 -1.499,3 -1.338,5 -1.241,7 -1.067,9
180,2 178,5 179,4 182,9 186,7
194,7 193,7 192,9 195,4 197,4
-14,5 -15,2 -13,5 -12,5 -10,7
7.120,0 6.995,6 7.231,9 7.355,0 7.407,6
5.406,2 5.409,4 5.550,5 5.499,4 5.487,0
5.469,8 5.569,8 5.658,8 5.747,5 6.033,4
8.779,7 8.904,2 9.051,9 9.292,6 9.620,6
-61,6 -56,9 -65,2 -49,4 -43,9
4.636,2 4.518,8 4.392,5 4.578,3 4.661,5
4.968,9 4.796,7 4.489,3 4.638,1 4.593,9
564,3 586,8 542,1 570,6 583,1
2011 2012 2013
. . 783,7
. . 337,1
. . 446,6
. . 7,9
. . 3,4
. . 4,5
. . 519,2
. . 467,1
. . 262,0
. . 274,8
. . 33,6
. . -35,8
. . -404,9
. . 4,7
2014 I II III
326,1 191,4 149,4
244,0 108,6 111,9
82,1 82,8 37,5
3,3 1,9 .
2,5 1,1 .
0,8 0,8 .
8,7 -24,9 43,3
-30,0 -29,1 24,2
69,1 152,6 92,8
126,4 191,7 59,5
5,8 15,6 3,4
240,2 47,7 11,1
147,6 -54,0 28,2
2,2 0,3 -1,2
2014 mei juni juli aug. sept.
71,1 -13,1 70,1 28,8 50,5
69,5 -97,5 70,2 18,5 23,2
1,6 84,4 0,0 10,3 27,2
-
-
-
-14,6 -41,3 4,2 6,0 33,1
-12,2 -28,9 -0,5 15,0 9,8
40,4 63,3 12,9 28,8 51,1
119,7 53,8 29,6 12,7 17,1
9,7 0,5 -0,7 -3,0 7,0
35,2 -35,1 54,0 -4,2 -38,6
-38,1 -122,4 41,1 -9,2 -3,6
0,3 -0,5 -0,3 1,2 -2,1
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
2013 III IV 2014 I II III
-189,2 -107,5 115,8 248,3 .
-20,9 -108,6 94,4 162,8 .
-169,9 -2,5 14,7 91,1 .
-3,1 -2,3 0,6 3,5 .
-1,4 -2,2 0,5 2,6 .
-1,7 0,0 0,1 0,9 .
-197,3 20,7 114,4 77,5 .
-51,7 -44,3 -21,1 16,7 .
28,5 34,2 19,5 133,3 .
76,8 53,3 114,4 136,3 .
4,3 -20,7 9,9 -10,1 .
-44,2 -96,5 -54,4 35,4 .
-45,9 -117,6 1,1 9,9 .
19,5 -45,0 26,4 12,1 .
2013 III IV 2014 I II III
. . 4,9 4,8 5,2
. . 2,0 2,2 2,9
. . 2,3 2,1 1,8
-
-
. . 4,0 6,3 6,5
. . 3,5 5,2 5,2
-
. . 4,0 4,2 6,1
. . -5,7 -4,4 -1,4
. . 1,2 1,0 0,3
2013 II III IV 2014 I II
Transacties
Totaal overige mutaties 2010 2011 2012
Groeipercentages op jaarbasis 3) -
. . 6,2 3,9 3,5
. . 7,0 3,4 2,8
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015. 2) Netto financiële derivaten zijn opgenomen in totale activa. 3) Zie de Technische aantekeningen.
ECB Maandbericht December 2014
S 63
7.3 Financiële rekening 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
2. Directe investeringen Activa Totaal
Naar instrument Kapitaal Schuld(inclusief instru herinvesmenten tering van winsten)
1
2
Passiva
Naar sector ingezetene MFI’s NietMFI’s
3
4
PM: Directe investe ringen buitenland 2)
Totaal
6
7
5
Naar instrument Kapitaal Schuld(inclusief instru herinvesmenten tering van winsten) 8
Naar sector ingezetene MFI’s NietMFI’s
PM: Directe investe ringen in het eurogebied 2)
9
10
11
12
. . . 3.476,6 3.511,6 3.651,0 3.607,0 3.562,6
. . . 1.929,6 1.897,8 1.899,5 1.892,4 1.924,4
. . . 161,3 161,3 153,4 151,9 153,2
. . . 5.244,9 5.248,1 5.397,1 5.347,6 5.333,8
. . . 4.386,9 4.449,4 4.610,4 4.461,7 4.488,4
. . 406,1 -30,8 -38,3 16,4 -24,1 -19,2 6,3 10,1 0,1
. . 61,0 0,8 9,3 7,8 11,9 -9,7 -6,9 4,9 9,7
. . 8,1 -1,5 2,3 1,1 0,6 0,7 0,2 0,7 0,2
. . 459,1 -28,5 -31,4 23,1 -12,8 -29,7 -0,8 14,3 9,6
. . 526,1 -55,8 1,3 -
9,0 5,0 3,8
3,4 0,3 0,8
1,5 2,5 -
7,7 3,9 -
9,9 5,7 -
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012 2013 II III IV 2014 I II
. . . 7.120,0 6.995,6 7.231,9 7.355,0 7.407,6
. . . 4.851,8 4.847,8 5.042,1 5.114,5 5.111,3
. . . 2.268,0 2.147,6 2.189,5 2.238,0 2.293,6
. . . 308,2 305,6 302,6 307,5 308,5
. . . 6.811,8 6.690,0 6.929,3 7.047,5 7.099,1
. . 519,2 8,7 -24,9 43,3 -14,6 -41,3 4,2 6,0 33,1
. . 485,4 -1,4 -46,1 33,1 -21,6 -28,6 9,7 7,6 15,9
. . 33,8 10,1 21,2 10,2 7,1 -12,6 -5,4 -1,6 17,2
. . -0,8 5,7 4,3 3,6 1,9 0,8 -0,7 -0,9 5,2
. . 520,0 3,0 -29,2 39,7 -16,4 -42,0 4,9 6,9 27,8
6,2 3,9 3,5
8,0 5,9 4,7
2,0 -0,6 0,7
0,0 0,4 -
6,3 3,9 -
. . . 6.100,6 6.035,6 6.291,8 6.317,3 6.409,0
. . . 5.406,2 5.409,4 5.550,5 5.499,4 5.487,0
Transacties 2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept.
. . 578,1 -17,1 5,4 -
. . 467,1 -30,0 -29,1 24,2 -12,2 -28,9 -0,5 15,0 9,8
Groeipercentages op jaarbasis 2014 I II III
G38. Internationale investeringpositie van het eurogebied
8,1 5,7 -
7,0 3,4 2,8
G39. Directe investeringen- en effectenverkeerpositie van het eurogebied
(uitstaande bedragen per ultimo; als % bbp)
(uitstaande bedragen per ultimo; als % bbp)
netto directe investeringen netto effectenverkeer
netto internationale investeringpositie -10,0
-10,0
-11,0
-11,0
-12,0
-12,0
-13,0
-13,0
-14,0
-14,0
-15,0 -16,0
13 I
13 II
2013
13 III
13 IV
14 I
14 II
30,0
30,0
20,0
20,0
10,0
10,0
0,0
0,0
-10,0
-10,0
-20,0
-20,0
-15,0
-30,0
-30,0
-16,0
-40,0
2014
13 I
13 II
2013
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015. 2) Raming van het “directional principle” van BPM5.
S 64
ECB Maandbericht December 2014
13 III
13 IV
14 I
2014
14 II
-40,0
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
3. Effectenverkeer: activa Totaal
Naar instrument Aandelen en beleggingsfondsaandelen Totaal
Aandelen
2
3
1
Schuldbewijzen
Beleg- Kortlopend gingsfonds aandelen 4
Euro systeem
Langlopend
5
6
Naar sector ingezetene MFI’s Overheid (m.u.v. Euro systeem)
7
8
9
Naar sector tegenpartij (uitgifte) MFI’s Overheid Overige sectoren
Overige sectoren
10
11
12
13
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012 2013 II III IV 2014 I II 2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept.
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
. . .
5.469,8 5.569,8 5.658,8 5.747,5 6.033,4
2.134,7 2.235,2 2.351,6 2.411,0 2.555,2
1.813,1 1.906,0 2.009,0 2.076,9 2.183,8
315,4 322,9 335,0 326,7 364,2
491,3 487,3 475,2 486,4 509,4
2.841,0 2.844,2 2.829,1 2.849,2 2.967,9
83,6 81,2 78,5 79,1 84,8
931,4 944,8 937,2 936,5 962,7
140,8 140,9 135,1 129,2 132,5
4.314,0 4.403,0 4.508,0 4.602,6 4.853,4
1.163,0 1.190,6 1.155,0 1.197,2 1.233,1
865,4 807,9 793,8 798,3 848,6
3.435,4 3.565,7 3.704,5 3.745,5 3.944,9
. . 262,0 69,1 152,6 92,8 40,4 63,3 12,9 28,8 51,1
. . 166,0 18,1 65,0 14,1 20,9 15,1 5,2 4,8 4,1
. . 151,8 12,4 55,8 -
. . 14,3 5,7 9,3 -
. . 6,6 12,6 16,0 25,2 7,1 12,5 1,5 8,5 15,2
. . 89,3 38,5 71,5 53,5 12,5 35,7 6,2 15,5 31,7
. . 17,2 1,5 4,2 -4,7 3,4 1,5 -0,3 -2,9 -1,5
. . -20,1 -9,8 9,5 39,7 5,8 14,9 -1,3 10,4 30,6
. . -2,3 -4,8 -0,7 -3,9 0,1 -0,9 -0,6 -0,9 -2,4
. . 267,2 82,3 139,6 61,7 31,1 47,8 15,1 22,2 24,4
. . 33,9 7,6 20,0 13,9 3,3 10,1 4,2 7,5 2,2
. . 20,5 12,5 30,4 15,6 8,2 13,5 4,7 6,3 4,7
. . 165,2 40,6 93,6 31,5 28,8 32,3 4,1 7,8 19,6
4,0 6,3 6,5
5,4 7,7 6,0
5,7 8,0 -
4,2 6,3 -
0,8 6,3 11,0
-7,8 -7,8 -
5,5 7,8 -
5,3 8,9 -
0,4 2,6 -
4,0 6,2 -
Transacties
Groeipercentages op jaarbasis 2014 I II III
3,4 5,3 6,3
23,7 9,4 -
-3,0 1,2 -
4. Effectenverkeer: passiva Totaal
Naar instrument Aandelen en beleggingsfondsaandelen Totaal
1
2
Naar sector ingezetene MFI’s Overheid Overige sectoren
Schuldbewijzen
Aandelen
Beleggingsfondsaandelen
Kortlopend
Langlopend
3
4
5
6
7
8
9
. . . 4.520,4 4.481,9 4.451,0 4.556,3 4.661,4
. . . 1.866,8 1.888,8 1.832,4 1.840,0 1.878,6
. . . 2.190,8 2.250,7 2.221,0 2.369,4 2.483,2
. . . 4.722,1 4.764,8 4.998,6 5.083,2 5.258,7
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012 2013 II III IV 2014 I II
. . . 8.779,7 8.904,2 9.051,9 9.292,6 9.620,6
. . . 3.806,1 3.937,5 4.136,9 4.281,0 4.481,0
. . . 1.395,5 1.496,8 1.654,4 1.693,2 1.781,4
. . . 2.410,6 2.440,7 2.482,4 2.587,8 2.699,6
. . . 453,2 484,9 464,0 455,2 478,2
2011 2012 2013
. . 274,8
. . 177,1
. . 21,3
. . 136,3
. . 13,1
. . 84,6
. . -44,3
. . 115,4
. . 203,6
2014 I II III
126,4 191,7 59,5
62,3 110,4 63,1
-20,2 28,9 -
78,0 79,9 -
3,8 20,4 -20,3
60,3 60,8 16,6
27,3 29,4 50,4
56,3 77,3 -47,0
42,7 84,9 56,0
2014 mei juni juli aug. sept.
119,7 53,8 29,6 12,7 17,1
32,1 58,3 33,2 9,6 20,3
-
-
14,6 11,2 -0,2 -17,5 -2,7
73,1 -15,7 -3,3 20,6 -0,6
29,3 18,7 14,2 21,2 14,9
44,9 4,0 -21,7 -26,6 1,4
45,5 31,1 37,1 18,1 0,8
3,5 5,2 5,2
4,6 6,1 6,9
0,3 1,0 -
3,1 4,3 5,0
-0,6 3,1 -
5,7 8,5 -
3,7 4,1 -
Transacties
Groeipercentages op jaarbasis 2014 I II III
6,5 8,7 -
-2,4 4,9 -7,3
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015.
ECB Maandbericht December 2014
S 65
7.3 Financiële rekening 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
5. Overige financiële transacties: activa Totaal
Naar instrument Chartaal geld en deposito’s
1
2
3
Naar sector ingezetene
Overige activa 2) Leningen Handelskredieten en vooruitbetalingen 4 5
Eurosysteem
Overige MFI’s (m.u.v. Eurosysteem)
Overheid Overige sectoren
6
7
8
9
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012 2013 II III IV 2014 I II 2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept.
. . . 4.636,2 4.518,8 4.392,5 4.578,3 4.661,5
. . . 2.314,1 2.205,9 2.163,1 2.319,7 2.402,6
. . . 2.322,1 2.312,9 2.229,4 2.258,6 2.258,9
. . . 1.655,1 1.636,0 1.624,7 1.596,1 1.604,9
. . -35,8 240,2 47,7 11,1 35,2 -35,1 54,0 -4,2 -38,6
. . -87,9 156,2 61,4 -64,3 47,7 -25,7 34,0 -10,8 -87,4
. . 52,1 84,0 -13,7 75,4 -12,4 -9,4 20,0 6,6 48,8
. . -5,8 2,2 3,8 -
4,0 4,2 6,1
4,7 5,6 6,7
3,4 2,7 5,6
-2,4 -0,5 -
2014 I II III
. . . 250,0 244,6 243,8 247,6 252,6
. . . 19,8 26,5 17,1 10,0 9,1
. . . 2.951,4 2.858,7 2.761,1 2.906,5 2.983,1
. . . 158,6 156,1 161,7 160,2 159,0
. . . 1.509,5 1.483,1 1.460,1 1.502,1 1.514,6
. . 7,1 2,6 1,1 -
. . -20,1 -6,6 -1,0 4,0 -4,5 -1,9 1,0 0,4 2,7
. . -68,8 143,8 58,1 11,1 41,2 -33,6 53,7 -5,5 -37,1
. . -10,1 0,1 -1,9 -1,2 1,6 0,8 -0,5 3,8 -4,4
. . 63,2 102,9 -7,4 -2,9 -3,1 -0,4 -0,2 -2,9 0,2
2,4 2,0 -
-63,3 -51,7 -47,1
2,4 4,0 7,1
-0,3 1,4 1,7
9,2 5,5 5,6
Overige passiva 3) Leningen Handelskredieten en vooruitbetalingen 4 5
Eurosysteem
Overige MFI’s (m.u.v. Eurosysteem)
6
7
8
9
Transacties
Groeipercentages op jaarbasis
6. Overige financiële transacties: passiva Totaal
Naar instrument Chartaal geld en deposito’s
1
2
3
Naar sector ingezetene Overheid Overige sectoren
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012 2013 II III IV 2014 I II 2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept.
. . . 4.968,9 4.796,7 4.489,3 4.638,1 4.593,9
. . . 3.041,9 2.895,7 2.743,1 2.782,1 2.759,4
. . . 1.926,9 1.901,0 1.746,3 1.855,9 1.834,6
. . . 1.195,1 1.160,3 1.116,5 1.143,8 1.122,2
. . -404,9 147,6 -54,0 28,2 -38,1 -122,4 41,1 -9,2 -3,6
. . -392,9 29,9 -34,9 13,7 -17,5 -105,7 24,6 -28,2 17,3
. . -12,0 117,7 -19,1 14,5 -20,5 -16,7 16,5 19,0 -20,9
. . -19,5 26,5 -19,1 -
-5,7 -4,4 -1,4
-10,1 -8,6 -4,0
1,4 2,3 2,8
-1,6 -2,2 -
2014 I II III
. . . 220,7 212,3 211,0 213,6 216,4
. . . 428,5 413,8 392,8 362,8 346,1
. . . 2.872,2 2.750,3 2.536,3 2.610,8 2.603,0
. . . 240,1 243,3 237,2 227,8 228,6
. . . 1.432,7 1.398,1 1.337,3 1.450,8 1.428,5
. . 9,6 1,6 0,8 -
. . -78,8 -30,5 -18,2 -10,0 -0,5 -19,6 -13,0 6,2 -3,2
. . -325,4 71,0 -22,5 43,0 -27,5 -83,1 44,3 -18,2 16,8
. . 0,3 1,2 2,6 -2,4 -1,9 4,5 1,9 -1,3 -3,0
. . -0,9 105,9 -15,9 -2,4 -8,1 -24,2 7,8 4,0 -14,2
2,0 1,9 -
-17,7 -17,9 -18,4
-8,3 -6,5 -1,2
0,8 1,4 -2,3
2,2 2,8 3,6
Transacties
Groeipercentages op jaarbasis
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015. 2) Omvat overige aandelen, verzekerings-, pensioen- en gestandaardiseerde garantieregelingen, en overige te ontvangen rekeningen. 3) Omvat overige aandelen, verzekerings-, pensioen- en gestandaardiseerde garantieregelingen, overige te betalen rekeningen en toewijzingen van bijzondere trekkingsrechten.
S 66
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
7. Officiële reserves 2) Totaal
Officiële reserves Monetair goud Aangehouden In EUR In troy bijzon dere miljard ounces fijn (miljoe- trekkings rechten nen) (SDR’s)
1
2
3
Reservepositie in het IMF
Overige reserves Effecten
Chartaal geld en deposito’s Bij Bij Aandelen monetaire banken en autoriteibelegten en gingsde BIB fondsaandelen 5 6 7 8
4
Financiële derivaten (netto)
Overige vorde ringen
10
11
12
13
14
Schuldbewijzen Lang Kort lopend lopend
9
PM: Overige Reeds activa in bekende vreemde netto kortvaluta lopende verplichtingen op vreemde valuta
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012 2014 I II III 2014 juni juli aug. sept. okt.
591,2 667,1 689,4 570,6 583,1 597,0 583,1 585,1 594,1 597,0 585,9
366,2 422,1 437,2 324,9 333,8 335,2 333,8 333,1 338,0 335,2 322,3
346,962 346,846 346,693 346,793 346,721 346,723 346,721 346,722 346,722 346,723 346,724
54,2 54,0 52,8 50,2 50,8 53,2 50,8 51,4 52,0 53,2 53,3
15,8 30,2 31,9 28,2 28,1 28,5 28,1 28,4 27,5 28,5 28,3
7,7 5,3 6,1 5,3 4,9 6,3 4,9 4,6 4,2 6,3 5,5
2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept.
. . 4,7 2,2 0,3 -1,2 0,3 -0,5 -0,3 1,2 -2,1
. . 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-
. . -0,6 -0,2 0,1 0,4 0,0 -0,2 0,1 0,2 0,1
. . -1,7 -0,8 -0,4 -0,7 -0,5 -0,6 0,1 -1,1 0,3
. . 0,5 -0,5 -0,3 1,1 -0,3 1,3 -0,4 -0,4 1,9
1,2 1,0 0,3
0,0 0,0 0,0
-
-0,5 0,2 1,4
-8,7 -9,3 -10,0
20,0 5,9 39,5
16,0 7,8 8,8 7,7 8,1 10,4 8,1 12,3 13,3 10,4 11,1
0,5 0,8 0,2 0,3 0,3 0,4 0,3 0,3 0,3 0,4 0,4
112,8 135,7 130,9 139,5 139,6 143,1 139,6 136,5 138,6 143,1 143,5
17,9 11,7 20,2 12,1 14,8 17,9 14,8 15,6 17,5 17,9 19,0
0,0 -0,4 0,6 0,1 -0,1 -0,5 -0,1 -0,2 -0,3 -0,5 -0,4
0,0 0,0 0,6 2,3 2,7 2,5 2,7 3,0 2,9 2,5 2,9
26,3 97,4 32,8 22,7 23,0 27,5 23,0 25,4 24,6 27,5 27,6
-24,4 -86,0 -35,0 -31,3 -28,5 -31,9 -28,5 -32,2 -32,0 -31,9 -31,3
. . -2,9 1,8 0,1 1,8 0,1 -0,5 4,3 1,0 -3,5
. . 0,0 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
. . 16,1 1,4 -2,1 -5,5 -0,4 0,1 -5,3 0,0 -0,2
. . -6,2 0,6 2,3 2,3 0,9 -0,7 0,6 1,8 -0,1
. . -1,0 -0,3 0,1 -0,2 0,0 0,0 -0,2 0,0 0,0
. . 0,4 0,0 0,4 -0,4 0,4 0,0 0,5 -0,3 -0,5
-
-
-16,6 7,7 5,4
40,2 71,1 71,1
14,2 7,2 0,0
-35,1 -10,8 14,0
-
53,0 35,5 15,5
-
-
Transacties
2014 I II III
8. Externe schuld
Groeipercentages
Bruto externe schuld
Totaal
Naar instrument Leningen, chartaal geld en deposito’s
1
2
Schuldbewijzen Kortlopend Langlopend
3
4
Naar sector
Handels kredieten en vooruit betalingen
Overige schuldverplich tingen
5
6
Directe investe ringen: schuldinstru menten 7
Overheid Eurosysteem
Netto externe schuld
Overige MFI’s (m.u.v. Euro systeem)
Overige sectoren
9
10
11
12
. . . 2.458,3 2.597,3 2.712,0
. . . 390,6 360,6 343,4
. . . 3.833,1 3.894,9 3.908,3
. . . 4.629,7 4.697,5 4.701,0
. . . 1.115,7 1.086,0 912,4
. . . 24,8 26,1 27,2
. . . 3,9 3,6 3,4
. . . 38,7 39,1 39,1
. . . 46,7 47,2 47,1
. . . 11,3 10,9 9,1
8
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011 2012 2013 IV 2014 I II
. . . 11.311,6 11.550,2 11.664,7
. . . 3.859,5 3.926,0 3.881,6
. . . 464,0 455,2 478,2
. . . 4.451,0 4.556,3 4.661,4
2010 2011 2012 2013 IV 2014 I II
. . . 114,2 116,0 116,8
. . . 39,0 39,4 38,9
. . . 4,7 4,6 4,8
. . . 44,9 45,8 46,7
. . . 211,0 213,6 216,4
. . . 417,1 496,3 493,0
. . . 1.899,5 1.892,4 1.924,4
Uitstaande bedragen als % bbp . . . 2,1 2,1 2,2
. . . 4,2 5,0 4,9
. . . 19,2 19,0 19,3
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015. 2) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied, overeenkomstig het voor de reserves van het Eurosysteem gehanteerde beleid. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht December 2014
S 67
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; stromen gedurende periode)
9. Geografische splitsing Totaal
EU-lidstaten buiten het eurogebied Totaal
1
Ver. Overige Konink EUrijk landen 2 3 4
Niet-MFI’s
2013 III - 2014 II Directe investeringen Activa Aandelen/geherinvesteerde winsten Schuldinstrumenten Passiva Aandelen/geherinvesteerde winsten Schuldinstrumenten Effectenverkeer: activa Aandelen, beleggingsfondsaandelen Schuldbewijzen Kortlopend Langlopend Overige investeringen Activa MFI’s Niet-MFI’s Passiva MFI’s
Niet-MFI’s Bron: ECB.
S 68
ECB Maandbericht December 2014
China
Hong Kong
6
7
8
Japan Zwitser land
9
10
Verenigde Staten
OffInter Overige shore natio landen finan nale ciële organi centra saties
11
12
13
14
228,9 727,0 483,1 243,9 498,1 273,9 224,2 181,9 160,3 21,6 6,1 15,5 20,8 274,7 159,3 115,4 253,9 184,8 69,1
68,0 1.665,6 1.123,0 542,6 1.597,7 1.103,5 494,1 1.935,5 900,4 1.035,1 183,7 851,4 88,4 762,1 466,0 296,0 673,7 352,5 321,2
-339,7 635,3 478,1 157,2 975,0 469,3 505,7 419,7 241,6 178,1 23,3 154,8 115,9 428,6 337,5 91,1 312,7 240,1 72,6
-0,3 0,2 0,1 0,1 0,5 0,1 0,4 40,0 1,1 39,0 2,2 36,7 -209,1 36,9 6,8 30,2 246,0 112,9 133,1
974,0 1.587,2 1.106,2 481,0 613,2 402,0 211,2 1.014,0 383,3 630,7 44,7 586,0 142,2 849,4 420,1 429,3 707,3 507,3 200,0
-58,8 -33,2 -45,9 12,7 25,6 16,5 9,1 14,0 7,3 6,7 1,7 5,0 61,7 26,5 17,9 8,6 -35,2 -44,8 9,6
-110,6 38,6 70,6 -32,0 149,2 128,8 20,3 114,7 74,1 40,5 5,5 35,1 34,1 74,6 53,6 21,0 40,5 22,3 18,2
38,2 47,0 44,4 2,7 8,8 16,2 -7,4 9,8 1,1 8,7 5,0 3,8 13,5 39,2 31,7 7,6 25,7 17,7 8,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 5,7 0,0 5,7 1,0 4,7 0,9 0,9 0,8 0,1 0,0 -4,3 4,3
81,3 93,6 80,8 12,7 12,3 31,9 -19,7 60,8 10,3 50,6 -0,6 51,2 63,3 7,7 -9,7 17,4 -55,6 -77,9 22,4
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
2014 II Directe investeringen Activa Aandelen/geherinvesteerde winsten Schuldinstrumenten Passiva Aandelen/geherinvesteerde winsten Schuldinstrumenten Effectenverkeer: activa Aandelen, beleggingsfondsaandelen Schuldbewijzen Kortlopend Langlopend Overige investeringen Activa MFI’s Niet-MFI’s Passiva MFI’s
EUinstellingen 5
Canada
1.920,6 7.407,6 5.111,3 2.293,6 5.487,0 3.562,6 1.924,4 6.033,4 2.555,2 3.478,2 509,4 2.967,9 59,6 4.661,5 2.992,2 1.673,6 4.593,9 2.949,1 1.657,2
799,6 2.221,7 1.494,8 724,0 1.422,1 1.025,0 397,0 1.899,4 524,1 1.375,3 162,3 1.212,0 -199,7 1.990,5 1.347,3 647,6 2.182,3 1.417,3 777,4
519,1 1.579,4 1.048,6 530,8 1.060,3 761,4 298,9 1.006,8 363,9 642,9 89,0 553,8 83,6 1.639,8 1.099,7 540,0 1.556,2 989,0 567,2
282,2 642,2 446,2 193,1 360,0 262,4 97,6 659,3 160,0 499,3 72,7 425,7 -40,2 334,6 245,2 93,8 366,8 322,2 57,0
-1,7 0,1 0,0 0,1 1,8 1,3 0,5 233,3 0,2 233,1 0,6 232,4 -243,1 16,2 2,4 13,8 259,2 106,0 153,2
91,1 272,3 283,9 -11,6 181,3 175,3 6,0 348,0 171,0 177,0 29,8 147,2 407,4 185,0 101,3 83,7 -222,4 -263,0 40,6
155,2 100,3 107,0 -6,6 -54,9 -48,4 -6,5 97,4 51,2 46,2 9,5 36,7 163,3 -57,0 -77,4 20,4 -220,2 -185,5 -34,8
120,5 85,6 76,3 9,3 -34,9 -25,0 -9,9 73,4 32,0 41,4 17,0 24,4 168,4 -65,1 -76,4 11,3 -233,4 -194,3 -39,2
35,1 14,7 30,7 -16,0 -20,4 -23,4 3,0 9,0 19,0 -10,0 -7,0 -3,0 -6,4 8,0 -1,4 9,4 14,4 13,7 0,7
-0,3 0,1 0,0 0,0 0,4 0,0 0,4 15,0 0,2 14,8 -0,5 15,3 1,3 0,1 0,4 -0,3 -1,2 -4,9 3,7
103,6 235,3 172,9 62,5 131,7 110,4 21,3 121,3 41,6 79,7 9,3 70,4 5,2 30,5 18,4 12,1 25,3 16,5 8,8
120,8 152,3 119,7 32,6 31,5 9,4 22,1 60,5 55,1 5,4 1,1 4,3 13,2 68,8 48,5 20,3 55,6 26,1 29,5
10,5 56,9 37,9 19,0 46,3 17,9 28,4 59,6 48,0 11,6 5,1 6,5 29,1 81,7 75,3 6,5 52,6 42,8 9,9
-44,8 126,1 95,5 30,6 170,9 151,1 19,9 301,4 199,6 101,7 71,5 30,3 53,6 138,2 113,2 25,0 84,6 48,9 35,7
Vierkwartaals gecumuleerde stromen 7,6 23,4 31,6 -8,2 15,8 14,6 1,2 17,0 4,1 12,8 2,0 10,8 4,8 7,5 0,7 6,8 2,7 -1,7 4,4
2,8 10,8 7,5 3,3 8,0 5,3 2,7 4,7 3,3 1,4 0,0 1,4 9,1 12,1 11,7 0,4 3,0 -1,3 4,3
-0,6 7,1 0,6 6,5 7,8 0,8 6,9 1,6 -1,5 3,1 1,8 1,3 14,7 25,3 26,7 -1,4 10,6 8,4 2,2
-24,0 -15,3 -12,7 -2,7 8,6 9,4 -0,7 22,4 21,2 1,2 4,0 -2,8 42,0 48,0 45,2 2,8 6,0 4,1 1,9
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.4 Monetaire opstelling van de betalingsbalans 1,2)
(EUR miljard; stromen) Totaal
Lopende rekening en vermogens overdrachtenrekening
2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II III 2013 sept. okt. nov. dec. 2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept.
1 . . 348,4 51,7 130,0 70,5 83,0 -33,0 -2,9 29,4 36,3 64,3 -3,5 49,8 24,1 -26,8 45,4 64,5 6,2 -7,6 -31,5
2 . . 214,3 50,4 87,8 40,7 47,3 82,7 15,1 24,3 28,7 34,8 2,2 12,1 26,4 16,7 7,9 22,8 33,4 18,2 31,1
2013 sept. 2014 sept.
. 250,5
. 258,5
Betalingbalansposten die de netto transacties van MFI’s weerspiegelen Transacties door niet-MFI’s Directe investeringen Effectenverkeer Overige financiële transacties Activa Passiva Activa Passiva Door Door Aandelen Schuld Aandelen Schuld ingezetenen ingezetenen bewijzen bewijzen buiten het in het euroeurogebied gebied 3 4 5 6 7 8 9 10 . . . . . . . . . . . . . . . . 520,0 459,1 125,0 139,9 195,0 124,1 53,1 -0,7 72,9 53,4 30,5 30,5 11,2 25,4 -6,2 -7,6 214,3 183,5 35,4 16,9 54,7 51,1 -3,8 -45,6 3,0 -28,5 33,3 44,2 47,6 51,5 103,0 107,1 -29,2 -31,4 71,5 67,4 90,1 72,1 -9,3 -13,3 39,7 23,1 5,3 52,5 42,6 -33,5 -4,0 -4,8 25,7 9,4 18,1 14,4 7,1 15,9 5,0 1,3 168,9 174,1 10,7 2,3 11,7 6,0 -5,3 -14,2 29,3 11,4 8,1 9,0 24,5 46,0 18,1 -9,3 16,2 -2,0 16,6 5,7 18,5 -0,9 -16,6 -22,0 24,8 24,0 8,7 9,3 7,3 31,8 22,5 19,2 -23,5 -33,3 12,9 18,1 21,3 52,3 20,0 31,8 1,7 -19,2 11,7 16,9 19,0 -32,6 60,4 56,1 29,2 11,1 32,3 28,4 13,1 23,6 -8,2 16,5 -16,4 -12,8 22,0 9,3 26,2 64,2 -1,5 -10,1 -42,0 -29,7 17,1 29,7 50,8 -15,7 0,4 -19,7 4,9 -0,8 8,9 5,6 25,4 -10,0 -0,7 9,7 6,9 14,3 3,9 17,4 9,3 -17,8 0,9 2,7 27,8 9,6 -7,5 29,5 7,9 -5,8 -4,2 -17,2
Finan ciële deri vaten
Statistische verschillen
11 . . 33,6 0,5 12,4 5,8 15,6 3,4 1,9 4,5 4,4 3,5 0,1 2,6 3,2 5,5 9,7 0,5 -0,7 -3,0 7,0
12 . . 228,3 47,1 73,9 41,4 34,1 -46,2 13,5 8,7 4,0 61,2 -22,5 -4,4 68,2 -20,5 -7,0 61,6 -33,6 -8,2 -4,4
. 37,3
. 103,1
twaalfmaands gecumuleerde transacties . 227,8
. 146,7
. 145,4
. 181,1
. 234,9
. 141,2
. 85,9
. 43,5
G40. Belangrijkste betalingsbalanstransacties die de ontwikkelingen in de externe activa van de MFI’s weerspiegelen 2) (EUR miljard; twaalfmaands gecumuleerde transacties)
700
totaal dat de netto externe activa van MFI’s weerspiegelt saldo lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening directe investeringen en effectenverkeer buiten het eurogebied door niet-MFI’s effectenverkeer (passiva) van niet-MFI’s in de vorm van schuldbewijzen
700
600
600
500
500
400
400
300
300
200
200
100
jan.
feb.
maart
april
mei
juni
juli
aug.
sept.
100
Bron: ECB. 1) Gegevens voor referentieperioden vóór 2013 zullen naar verwachting beschikbaar komen in het eerste kwartaal van 2015. 2) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
ECB Maandbericht December 2014
S 69
7.5 Goederenhandel 1)
1. Waarde, volume en waarde per eenheid naar categorie goederen 2) (voor seizoen gecorrigeerd, tenzij anders aangegeven) Totaal (niet seizoenvrij) Uitvoer Invoer
1
2
Uitvoer (f.o.b.)
Half fabrikaten
Totaal Investerings goederen
4
5
3
Invoer (c.i.f.) PM: Con Verwerkende industrie sumptie goederen 6
Half fabrikaten
7
8
Totaal PM: Inves- Consumptie Verwerkende terings goederen industrie goederen
9
10
Olie
11
12
13
369,4 373,0 374,6 94,5 96,0 96,3 98,5 . 33,1 32,8 .
1.110,8 1.090,2 1.077,5 270,5 271,3 277,7 280,3 283,3 95,9 91,6 95,9
323,3 360,8 337,4 84,5 81,3 78,9 78,0 . 26,2 25,2 .
101,1 96,8 97,2 95,4 98,0 99,7 99,9 102,5 102,6 102,2 100,2
104,7 98,9 98,5 97,5 99,1 99,9 102,0 103,5 103,7 106,0 99,7
98,1 99,6 98,3 100,9 98,3 96,0 94,4 94,3 90,4 93,4 93,6
Waarde (EUR miljard; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2) 2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II III 2014 juli aug. sept.
13,0 7,6 1,0 0,2 1,0 1,2 0,7 2,9 2,8 -3,2 8,5
13,3 1,8 -2,9 -1,6 -2,1 0,1 0,1 0,1 0,6 -4,5 3,9
7,7 3,5 1,6 1,8 2,0 2,1 1,6 0,8 2,5 1,0 -4,6
3,3 -3,2 -0,4 -1,1 2,0 1,4 2,5 2,2 3,7 1,8 -2,8
2011 2012 2013 2013 II III IV 2014 I II 2014 juni juli aug.
1.748,9 1.880,4 1.895,8 472,1 473,7 479,5 480,0 483,5 160,4 158,2 164,9
881,0 934,3 933,0 231,9 231,7 235,0 234,2 . 78,0 77,6 .
353,2 386,5 385,0 95,2 96,1 95,5 96,0 . 31,9 30,5 .
474,6 516,7 531,9 133,7 133,6 136,8 137,3 . 46,4 44,7 .
1.432,6 1.523,4 1.537,8 383,8 386,3 389,6 395,0 395,3 131,8 128,6 134,9
1.766,5 1.794,4 1.742,3 437,8 431,7 436,9 436,9 437,6 147,6 142,8 147,1
1.130,4 1.152,2 1.100,8 276,1 269,2 272,0 270,4 . 91,2 87,6 .
241,4 243,4 237,3 60,7 58,3 60,7 60,5 . 20,3 19,4 .
Volume (index 2000 = 100; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2) 108,2 111,9 113,4 113,2 113,4 113,5 115,0 114,9 113,8 114,1 112,5
107,5 110,2 111,7 111,1 111,8 111,8 113,4 113,2 111,8 112,3 111,1
111,0 117,1 115,6 116,3 114,3 115,4 114,8 114,2 112,2 113,6 108,4
107,8 111,7 114,7 113,7 115,7 114,3 117,3 117,6 115,4 117,3 113,4
108,9 112,0 113,1 112,8 113,3 113,3 114,3 115,8 114,2 114,7 111,7
103,1 99,5 99,2 99,0 99,8 99,5 100,8 101,8 101,8 103,1 99,6
103,7 100,8 100,2 100,9 100,6 99,7 101,2 101,9 101,1 102,7 99,5
103,3 98,0 95,7 94,0 98,2 95,7 98,1 98,3 100,8 102,6 94,0
2. Prijzen 3)
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Industriële producentenuitvoerprijzen (f.o.b.) 4) Totaal Totaal PM: Totaal (index: (index: Half InvesCon Energie Fabrikaten 2010=100) 2010=100) fabrikaten terings sumptie goederen goederen % totaal 2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II III 2014 juli aug. sept.
100,0 1 103,7 106,1 105,0 105,0 104,3 104,1 104,3 104,6 104,6 104,5 104,7
100,0 2 3,7 2,2 -1,0 -1,4 -1,4 -1,6 -0,8 -0,4 -0,4 -0,5 -0,2
30,1 3 5,3 0,9 -1,5 -1,8 -2,1 -1,8 -1,3 -0,3 -0,5 -0,3 -0,1
42,0 4 1,1 1,8 -0,2 -0,6 -0,4 -0,3 -0,3 0,4 0,2 0,3 0,6
18,5 5 1,7 2,3 0,8 0,5 0,4 -0,1 0,0 0,2 0,3 0,2 0,1
9,4 6 22,5 9,4 -7,9 -9,3 -8,2 -9,3 -1,7 -5,5 -4,2 -6,8 -5,6
96,4 7 3,5 2,2 -0,9 -1,3 -1,3 -1,3 -0,7 -0,2 -0,3 -0,3 0,0
100,0 8 107,6 111,2 108,2 108,1 106,8 106,0 105,4 105,3 105,5 105,1 105,3
Industriële invoerprijzen (c.i.f.) Totaal Half InvesCon fabrikaten terings sumptie goederen goederen 100,0 9 7,5 3,4 -2,7 -3,3 -3,2 -3,6 -2,3 -2,6 -2,3 -2,8 -2,7
29,0 10 4,1 0,2 -2,4 -3,2 -3,1 -3,0 -2,8 -0,7 -1,3 -0,6 -0,1
25,4 11 -1,5 1,6 -1,9 -2,6 -2,1 -2,3 -2,7 -1,2 -1,6 -1,4 -0,7
23,3 12 3,6 3,2 0,0 -0,8 -0,8 -0,4 -0,6 0,1 -0,5 0,1 0,7
PM: Energie Fabrikaten 22,4 13 27,4 8,1 -5,5 -5,3 -5,5 -7,3 -2,2 -7,5 -4,9 -8,0 -9,6
80,4 14 2,9 2,1 -1,7 -2,5 -2,3 -2,2 -2,0 -0,7 -1,1 -0,8 -0,1
Bron: Eurostat. 1) Verschillen tussen de betalingsbalansgoederen van de ECB en de handel in goederen van Eurostat zijn voornamelijk het gevolg van verschillende definities. Terwijl handelsstatistieken vinden dat er een transactie plaatsvindt wanneer er een fysieke beweging is van goederen over grenzen, meet de betalingsbalanssamensteller goederen op “verandering-van-eigenaar”-basis. Zie voor meer details Tabel 1 in het “quality report” van 2009 inzake de statistieken betreffende de betalingsbalans en internationale investeringspositie van het eurogebied. 2) D e productgroepen zoals gerubriceeerd in de Broad Economic Categories. In tegenstelling tot de in Tabel 2 getoonde productgroepen, zijn bij halffabrikaten- en consumptieproductgroepen landbouw- en energieproducten inbegrepen. 3) D e productgroepen zoals gerubriceerd in de Main Industrial Groupings (industriële hoofdsectoren). In tegenstelling tot de in Tabel 1 getoonde productgroepen, zijn bij halffabrikaten en consumptiegoederen energie- en landbouwproducten niet inbegrepen. De component ‘Fabrikaten’ heeft vergeleken met de in kolommen 7 en 12 van Tabel 1 getoonde gegevens een andere samenstelling. De getoonde gegevens zijn prijsindices die voor een productenmandje de zuivere prijsmutatie volgen, en het zijn niet eenvoudige ratio’s van de in Tabel 1 getoonde waarde- en volumegegevens, die onderhevig zijn aan veranderingen in de samenstelling en kwaliteit van verhandelde goederen. Deze indices verschillen van de bbp-deflatoren voor de invoer en uitvoer (getoond in Tabel 5.1.3), voornamelijk omdat deze deflatoren zowel op alle goederen en diensten als op de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied betrekking hebben. 4) D e industriële producentenuitvoerprijzen hebben betrekking op de rechtstreekse transacties tussen binnenlandse producenten en niet-binnenlandse cliënten. In tegenstelling tot de in Tabel 1 voor de waardes en volumes getoonde gegevens, worden hier uitvoer vanuit de groothandel en wederuitvoer buiten beschouwing gelaten.
S 70
ECB Maandbericht December 2014
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.5 Goederenhandel
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
3. Geografische uitsplitsing Totaal
1
EU-lidstaten buiten het eurogebied
Rusland
Totaal
Verenigd Konink rijk
Overige EUlanden
2
3
4
5
Zwitser land
Turkije
6
Verenigde Staten
7
Azië China
Japan
Afrika
Latijns Amerika
Overige landen
8
9
10
11
12
13
14
Uitvoer (f.o.b.) 2011 2012 2013
1.748,9 1.880,4 1.895,8
557,1 573,2 589,5
214,4 230,0 239,3
342,7 343,1 350,2
81,7 92,2 88,4
109,2 116,3 110,3
57,0 59,5 60,2
201,7 223,7 222,4
408,5 440,7 443,2
115,9 120,7 121,9
39,6 44,6 43,9
112,8 126,5 129,3
84,9 97,4 97,6
135,5 151,1 154,3
2013 III IV 2014 I II III
472,1 473,7 479,5 480,0 483,5
148,0 151,6 154,6 154,8 157,3
59,8 62,0 63,3 63,2 .
88,1 89,6 91,4 91,7 .
21,6 20,6 20,2 19,5 18,5
27,7 27,3 26,9 27,4 28,1
14,7 14,5 14,6 14,0 14,0
55,3 56,0 57,9 59,3 60,6
109,9 112,1 112,3 113,6 116,1
31,0 31,3 32,0 32,3 33,4
11,1 11,0 11,0 10,6 10,8
31,8 30,9 33,1 32,6 31,7
24,7 23,4 23,5 22,7 22,5
38,2 37,3 35,9 36,0 .
2014 juli aug. sept.
160,4 158,2 164,9
53,0 51,5 52,7
21,4 21,1 .
31,6 30,5 .
6,4 5,9 6,2
9,3 9,4 9,4
4,5 4,7 4,7
19,5 19,6 21,5
38,6 37,6 39,8
11,1 10,7 11,6
3,6 3,6 3,7
10,3 10,3 11,1
7,4 7,5 7,6
11,3 11,6 .
2013 sept.
100,0
30,7
12,4
18,3
4,8
5,9
3,2
11,6
23,4
6,3
2,3
6,9
5,2
8,2
2014 sept.
100,0
32,3
.
.
4,1
5,7
3,0
12,2
23,7
6,7
2,3
6,7
4,8
.
aandeel in totale uitvoer, %
2011 2012 2013
Invoer (c.i.f.) 1.766,5 1.794,4 1.742,3
483,2 482,7 488,9
167,5 167,5 164,6
315,7 315,2 324,4
139,6 144,9 145,9
82,2 82,3 82,1
35,1 34,5 36,1
140,8 151,2 149,2
556,9 540,7 510,4
220,1 214,3 204,3
53,8 49,2 43,6
129,3 157,5 141,5
91,4 89,8 80,2
108,1 111,3 108,1
2013 III IV 2014 I II III
437,8 431,7 436,9 436,9 437,6
123,3 123,0 124,6 125,4 123,9
41,1 40,7 40,6 40,7 .
82,2 82,3 84,0 84,7 .
36,9 35,5 34,7 33,9 31,3
20,9 20,6 21,1 21,5 21,1
9,0 9,2 9,3 9,5 9,5
38,0 38,4 37,1 37,5 39,4
127,9 126,9 130,3 129,4 132,0
50,8 50,7 53,6 53,3 55,5
10,7 10,9 10,7 10,3 10,5
34,5 32,4 32,7 33,0 33,8
20,1 19,8 19,5 19,8 19,6
27,0 25,9 27,8 27,2 .
2014 juli aug. sept.
147,6 142,8 147,1
41,8 40,4 41,7
13,0 12,9 .
28,8 27,5 .
10,6 10,6 10,1
7,3 7,0 6,8
3,2 3,1 3,3
13,0 13,1 13,3
44,4 43,0 44,7
18,4 18,0 19,2
3,6 3,5 3,5
11,3 11,1 11,5
6,7 6,4 6,5
9,8 8,1 .
2013 sept.
100,0
27,7
9,5
18,3
8,4
4,7
2,0
8,4
29,3
11,7
2,5
8,5
4,7
6,2
2014 sept.
100,0
28,5
.
.
7,8
4,8
2,2
8,7
29,8
12,2
2,4
7,6
4,5
.
aandeel in totale invoer, %
Netto 2011 2012 2013
-17,5 86,0 153,5
73,9 90,5 100,5
46,9 62,6 74,7
27,0 27,9 25,8
-57,8 -52,7 -57,5
27,0 34,1 28,3
21,9 25,0 24,1
60,8 72,5 73,2
-148,3 -100,0 -67,2
-104,2 -93,6 -82,4
-14,2 -4,6 0,2
-16,5 -31,1 -12,1
-6,5 7,6 17,4
27,4 39,8 46,2
2013 III IV 2014 I II III
34,3 42,0 42,6 43,0 45,9
24,7 28,6 30,1 29,5 33,4
18,7 21,3 22,7 22,5 .
5,9 7,3 7,3 7,0 .
-15,3 -14,9 -14,5 -14,4 -12,8
6,8 6,7 5,7 6,0 7,0
5,7 5,3 5,4 4,5 4,4
17,2 17,6 20,8 21,8 21,2
-18,0 -14,8 -18,0 -15,8 -16,0
-19,8 -19,4 -21,5 -21,0 -22,2
0,4 0,0 0,4 0,3 0,3
-2,7 -1,5 0,4 -0,4 -2,2
4,6 3,6 4,1 2,9 3,0
11,3 11,4 8,1 8,8 .
2014 juli aug. sept.
12,8 15,4 17,7
11,3 11,1 11,1
8,4 8,2 .
2,8 3,0 .
-4,2 -4,6 -3,9
2,0 2,4 2,6
1,3 1,6 1,5
6,5 6,5 8,2
-5,8 -5,3 -4,9
-7,3 -7,3 -7,6
0,0 0,1 0,2
-0,9 -0,8 -0,4
0,8 1,2 1,0
1,5 3,5 .
Bron: Eurostat.
ECB Maandbericht December 2014
S 71
8
wisselkoersen
8.1 Effectieve wisselkoersen 1)
(gemiddelden per periode; index: 1999 I = 100) 20 handelspartners Nominaal
39 handelspartners
2011 2012 2013
1 103,4 97,9 101,7
Reëel CPI 2 100,7 95,6 98,9
Reëel PPI 3 97,2 92,9 96,4
Reëel bbp-deflator 4 95,0 89,8 93,4
Reëel AEPVI2) 5 106,6 101,8 104,8
Reëel AEPGE 6 96,8 91,7 94,0
Nominaal 7 112,2 107,1 112,0
Reëel CPI 8 97,6 92,9 96,2
2013 III IV 2014 I II III
101,9 103,1 103,9 103,8 101,6
99,2 100,0 100,7 100,1 97,9
96,6 97,5 97,9 97,8 95,7
93,5 94,3 95,4 95,0 .
106,2 101,0 104,4 103,6 .
95,4 91,2 96,9 97,0 .
112,9 114,7 116,6 116,0 113,7
96,8 97,8 99,0 97,9 95,6
2013 nov. dec.
102,6 103,9
99,5 100,7
97,1 98,2
-
-
-
114,2 115,8
97,3 98,6
2014 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov.
103,4 103,6 104,6 104,5 103,8 103,0 102,6 101,9 100,4 99,6 99,5
100,3 100,4 101,4 101,0 100,1 99,3 98,8 98,2 96,7 95,7 95,6
97,5 97,6 98,5 98,5 97,9 97,1 96,6 96,0 94,6 94,1 94,1
-
-
-
115,9 116,3 117,5 117,0 116,1 115,1 114,6 114,0 112,4 111,9 112,1
98,6 98,8 99,6 98,9 97,8 96,9 96,4 95,9 94,5 93,8 93,8
0,0
-0,2
-
-
0,2
0,0
-
-
-1,8
-3,6
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand 2014 nov.
0,0
-
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar 2014 nov.
-3,0
-4,0
-3,1
-
G41. Effectieve wisselkoersen
G40. Bilaterale wisselkoersen
(maandgemiddelden; index: 1999 I = 100)
(maandgemiddelden; index: 1999 I = 100)
nominaal-effectieve wisselkoersen, 20 handelspartners reëel met de CPI gedefleerde effectieve wisselkoersen, 20 handelspartners
USD/EUR JPY/EUR GBP/EUR
150
150
150
140
140
140
140
130
130
130
130
120
120
120
120
110
110
110
110
100
100
100
100
90
90
90
90
80
80
80
80
70
70
70
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
2000
2002
Bron: ECB. 1) Voor een definitie van de groepen handelspartners en overige informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) AEPVI-gedeflateerde reeksen zijn alleen beschikbaar voor de groep van 19 handelspartners.
S 72
ECB Maandbericht December 2014
150
2004
2006
2008
2010
2012
2014
70
statistieken voor het eurogebied Wisselkoersen
8.2 Bilaterale wisselkoersen
(gemiddelden per periode; eenheden van de nationale valuta per euro) Bulgaarse lev
Tsjechische kroon
Deense kroon
Kroatische kuna
Litouwse litas
Hongaarse forint
Poolse zloty
Nieuwe Roemeense leu 8 4,2391 4,4593 4,4190 4,5023 4,4256 4,4146 4,4237 4,3930 4,4098 4,4252 4,4095 4,4153 4,4288
Zweedse kroon
Pond
Nieuwe Turkse lira
2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept. okt. nov.
1 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558
2 24,590 25,149 25,980 27,442 27,446 27,619 27,437 27,450 27,458 27,816 27,599 27,588 27,667
3 7,4506 7,4437 7,4579 7,4625 7,4628 7,4522 7,4641 7,4588 7,4564 7,4551 7,4449 7,4448 7,4415
4 7,4390 7,5217 7,5786 7,6498 7,5992 7,6233 7,5952 7,5770 7,6146 7,6326 7,6236 7,6573 7,6700
5 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528
6 279,37 289,25 296,87 307,93 305,91 312,24 304,58 305,87 309,81 313,91 313,20 307,85 306,89
7 4,1206 4,1847 4,1975 4,1843 4,1665 4,1747 4,1800 4,1352 4,1444 4,1919 4,1899 4,2066 4,2121
9 9,0298 8,7041 8,6515 8,8569 9,0517 9,2052 9,0298 9,0914 9,2327 9,1878 9,1929 9,1797 9,2384
10 0,86788 0,81087 0,84926 0,82787 0,81471 0,79378 0,81535 0,80409 0,79310 0,79730 0,79113 0,78861 0,79054
11 2,3378 2,3135 2,5335 3,0372 2,8972 2,8674 2,8736 2,8808 2,8699 2,8784 2,8543 2,8577 2,7885
2014 nov.
0,0
0,3
0,0
0,2
0,0
-0,3
0,1
0,3
0,6
0,2
-2,4
2014 nov.
0,0
2,7
-0,2
0,5
0,0
3,1
0,6
-0,4
4,0
-5,6
2,1
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
Australische dollar
Braziliaanse real
Canadese dollar
2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept. okt. nov.
12 1,3484 1,2407 1,3777 1,5275 1,4699 1,4326 1,4755 1,4517 1,4420 1,4306 1,4246 1,4436 1,4432
13 2,3265 2,5084 2,8687 3,2400 3,0583 3,0137 3,0512 3,0388 3,0109 3,0219 3,0089 3,1018 3,1829
14 1,3761 1,2842 1,3684 1,5107 1,4950 1,4422 1,4951 1,4728 1,4524 1,4548 1,4196 1,4214 1,4136
2014 nov.
0,0
2,6
-0,5
Chinese yuan renminbi 15 8,9960 8,1052 8,1646 8,3576 8,5438 8,1734 8,5658 8,4698 8,3940 8,1965 7,9207 7,7635 7,6411
Hong Kong dollar
Indiase roepie
Indonesische roepiah
Israelische shekel
Japanse Yen
Maleisische ringgit
16 10,8362 9,9663 10,3016 10,6287 10,6297 10,2746 10,6456 10,5365 10,4935 10,3207 10,0019 9,8309 9,6716
17 64,8859 68,5973 77,9300 84,5794 81,9776 80,3183 81,4318 81,2046 81,3058 81,0709 78,5676 77,7896 76,9566
18 12.206,51 12.045,73 13.857,50 16.179,21 15.935,34 15.588,03 15.830,12 16.167,87 15.789,65 15.603,10 15.362,85 15.389,80 15.177,15
19 4,9775 4,9536 4,7948 4,7892 4,7517 4,6593 4,7600 4,6966 4,6325 4,6569 4,6896 4,7249 4,7783
20 110,96 102,49 129,66 140,80 140,00 137,75 139,74 138,72 137,72 137,11 138,39 136,85 145,03
21 4,2558 3,9672 4,1855 4,5184 4,4352 4,2323 4,4337 4,3760 4,3100 4,2310 4,1522 4,1436 4,1747
-1,6
-1,6
-1,1
-1,4
1,1
6,0
0,8
-2,6
0,2
7,5
-3,3
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
2014 nov.
-0,3
2,8
-0,1
-7,1
-7,5
-8,9
Mexicaanse peso
Nieuw Zeelandse dollar
Noorse kroon
Filipijnse peso
Russische roebel
Singapore dollar
ZuidAfrikaanse rand
Zuid Koreaanse won
Zwitserse frank
Thaise bath
US dollar
2011 2012 2013 2014 I II III 2014 mei juni juli aug. sept. okt. nov.
22 17,2877 16,9029 16,9641 18,1299 17,8171 17,3879 17,7620 17,6516 17,5834 17,5051 17,0717 17,0713 16,9850
23 1,7600 1,5867 1,6206 1,6371 1,5923 1,5731 1,5957 1,5769 1,5578 1,5783 1,5841 1,6090 1,5928
24 7,7934 7,4751 7,8067 8,3471 8,2049 8,2754 8,1513 8,2149 8,3880 8,2522 8,1798 8,3136 8,4912
25 60,260 54,246 56,428 61,468 60,464 58,073 60,258 59,543 58,844 58,320 57,033 56,807 56,101
26 40,8846 39,9262 42,3370 48,0425 47,9415 48,0583 47,8403 46,7509 46,9984 48,1781 49,0519 51,9380 57,5193
27 1,7489 1,6055 1,6619 1,7379 1,7178 1,6584 1,7189 1,7008 1,6825 1,6622 1,6295 1,6154 1,6173
28 10,0970 10,5511 12,8330 14,8866 14,4616 14,2700 14,2995 14,5094 14,4366 14,2052 14,1578 14,0266 13,8359
29 1.541,23 1.447,69 1.453,91 1.465,34 1.410,80 1.361,10 1.407,13 1.385,45 1.382,29 1.364,17 1.336,02 1.345,25 1.370,36
30 1,2326 1,2053 1,2311 1,2237 1,2192 1,2115 1,2204 1,2181 1,2150 1,2118 1,2076 1,2078 1,2027
31 42,429 39,928 40,830 44,722 44,510 42,563 44,686 44,195 43,470 42,644 41,536 41,139 40,908
32 1,3920 1,2848 1,3281 1,3696 1,3711 1,3256 1,3732 1,3592 1,3539 1,3316 1,2901 1,2673 1,2472
2014 nov.
-0,5
-1,0
2,1
-1,2
10,7
0,1
-1,4
1,9
-0,4
-0,6
-1,6
2014 nov.
-3,7
-2,4
3,5
-4,6
30,3
-3,9
0,5
-4,4
-2,3
-4,2
-7,6
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
Bron: ECB.
ECB Maandbericht December 2014
S 73
9
ONTWIKKELINGEN BUITEN HET EUROGEBIED
9.1 Economische en financiële ontwikkelingen in andere EU-lidstaten (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Bulgarijë
Tsjechië
Denemarken
Kroatië
1
2
3
4
2012 2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt.
2,4 0,4 -1,6 -1,2 -1,0 -1,4 -1,5
3,5 1,4 0,2 0,7 0,7 0,8 0,7
2,4 0,5 0,4 0,4 0,3 0,3 0,3
3,4 2,3 0,3 0,3 0,3 0,2 0,5
2011 2012 2013
-2,0 -0,5 -1,2
-2,9 -4,0 -1,3
-2,1 -3,9 -0,7
-7,7 -5,6 -5,2
2011 2012 2013
15,7 18,0 18,3
41,0 45,5 45,7
46,4 45,6 45,0
59,9 64,4 75,7
2014 mei juni juli aug. sept. okt.
3,18 3,11 3,38 3,41 3,26 3,31
1,73 1,55 1,49 1,38 1,21 1,10
1,47 1,38 1,24 1,07 0,96 1,13
2014 mei juni juli aug. sept. okt.
0,83 0,81 0,76 0,72 0,70 0,69
0,37 0,35 0,35 0,35 0,35 0,35
0,35 0,36 0,38 0,37 0,29 0,30
0,87 0,89 0,87 1,01 1,16 1,14
2012 2013 2014 I II III
0,5 1,1 1,5 1,8 1,5
-0,8 -0,7 2,6 2,3 2,4
-0,8 -0,1 0,6 1,1 0,3
-2,2 -0,9 -0,4 -1,0 .
2012 2013 2013 IV 2014 I II
. 3,7 -2,1 -0,3 3,1
-0,2 -0,1 0,4 10,0 -2,7
5,5 7,1 8,3 3,5 6,4
0,2 1,3 -6,7 -16,0 .
2012 2013 2013 IV 2014 I II
. 94,5 94,5 93,4 93,0
60,1 62,8 62,9 64,6 66,7
177,7 174,5 174,5 170,0 168,3
102,7 105,3 105,3 107,5 .
2012 2013 2014 I II III
4,5 7,2 -0,3 -1,3 .
2,6 0,5 1,3 1,1 -0,1
1,9 1,5 1,4 0,8 1,7
-0,2 1,4 -5,5 . .
2012 2013 2014 II III 2014 aug. sept. okt.
12,3 12,9 11,5 11,2 11,2 11,2 11,1
7,0 7,0 6,2 5,9 6,3 5,7 5,7
Litouwen
Hongarije
Polen
Roemenië
Zweden
5
6
7
8
9
Verenigd Koninkrijk 10
3,2 1,2 0,2 0,3 0,3 0,0 0,3
5,7 1,7 -0,1 0,1 0,3 -0,5 -0,3
3,7 0,8 0,3 -0,1 -0,1 -0,2 -0,3
3,4 3,2 1,3 1,5 1,3 1,8 1,8
0,9 0,4 0,3 0,2 0,2 0,0 0,3
2,8 2,6 1,7 1,5 1,5 1,2 1,3
-4,9 -3,7 -4,0
-5,5 -3,0 -2,2
-0,1 -0,9 -1,3
-7,6 -8,3 -5,8
54,8 54,4 55,7
34,2 37,3 37,9
36,1 36,4 38,6
81,9 85,8 87,2
4,72 4,48 4,16 4,21 4,09 3,90
1,88 1,80 1,60 1,53 1,51 1,30
2,27 2,35 2,31 2,12 2,08 1,82
HICP
Begrotingssaldo overheid, tekort (-)/overschot (+), % bbp -9,0 -3,2 -2,6
-5,5 -2,3 -2,4
Bruto schuld overheid, % bbp 37,3 39,9 39,0
81,0 78,5 77,3
Rendement op langlopende overheidsobligaties als % per jaar; gemiddelde per periode 4,31 3,94 3,72 3,68 3,57 3,54
2,98 2,92 2,90 2,61 2,42 2,27
5,01 4,50 4,33 4,73 4,59 4,21
3,80 3,54 3,34 3,36 3,10 2,72
Driemaands rente, % per jaar; gemiddelde per periode 0,41 0,38 0,35 0,33 0,24 0,19
2,55 2,50 2,29 2,06 1,98 1,91
2,72 2,69 2,68 2,65 2,45 2,07
2,62 2,24 1,97 1,92 2,52 2,40
0,92 0,85 0,52 0,52 0,48 0,40
0,53 0,54 0,56 0,56 0,56 0,56
-1,5 1,5 3,5 3,6 3,1
1,8 1,7 3,5 3,4 3,4
0,6 3,5 4,0 2,2 3,0
-0,3 1,3 1,6 2,4 2,1
0,7 1,7 2,9 3,2 3,0
-1,4 0,9 1,2 0,1 3,1
-3,1 1,3 1,0 5,2 0,9
5,6 6,4 5,4 6,6 4,8
-3,7 -4,3 -4,5 -4,2 -4,8
72,3 70,0 70,0 69,5 70,6
. . . . .
187,4 182,1 182,1 191,7 191,7
. . . . .
1,5 0,1 -3,3 -3,4 .
2,5 4,5 0,9 0,1 .
4,1 1,3 1,6 2,0 2,0
2,4 1,5 0,9 -0,8 -0,2
6,9 7,0 6,9 6,8 6,8 6,7 6,7
8,0 8,0 8,0 7,8 8,0 7,8 8,1
7,9 7,6 6,3 . 5,9 . .
Reëel bbp 1) 3,8 3,3 3,4 3,3 2,6
Netto op lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening als % bbp 2) 1,8 4,6 9,2 1,9 5,4
4,4 7,7 8,7 7,4 6,2
Bruto externe schuld als % bbp 77,8 69,7 69,7 70,2 69,6
158,2 144,8 144,8 144,1 145,5
Arbeidskosten per eenheid product 2,2 3,0 4,9 4,3 3,4
3,5 0,8 2,9 2,1 2,9
Gestandaardiseerd werkloosheidspercentage, % beroepsbevolking (seizoenvrij) 7,5 7,0 6,5 6,5 6,5 6,5 6,4
16,1 17,3 16,9 16,3 16,4 16,1 16,0
13,4 11,8 11,4 9,9 9,8 9,7 9,9
10,9 10,2 8,0 7,5 7,5 7,3 .
10,1 10,4 9,2 8,6 8,6 8,5 8,3
Bronnen: ECB, Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden en Eurostat), nationale gegevens, Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. 1) Gegevens voor Kroatië volgens BPM5. 2) Gegevens voor Kroatië en Polen volgens ESR95.
S 74
9.2 Economische en financiële ontwikkelingen in de Verenigde Staten en Japan (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
2010 2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II III 2014 juli aug. sept. okt. nov.
WerkloosIndustriëleRuim Driemaands Rendement heid, % productiegedefiniinter10-jaars beroepsindex eerde bancaire overheids2) (verwer- bevolking, geldhoeveeldeposito- obligaties met kende (seizoenvrij) heid 3) rente 4) nulcoupon; 4) industrie) ultimocijfers
Consumptieprijsindex
Arbeidskosten per eenheid product 1)
Reëel bbp
1
2
3
4
1,6 3,2 2,1 1,5 1,6 1,2 1,4 2,1 1,8 2,0 1,7 1,7 1,7 .
-1,3 2,1 1,7 0,3 1,2 -2,0 2,5 1,5 2,4 -
2,5 1,6 2,3 2,2 2,3 3,1 1,9 2,6 2,4 -
6,6 3,6 4,4 2,9 2,7 3,2 2,3 3,8 4,4 5,2 4,1 4,0 3,7 .
-0,7 -0,3 0,0 0,4 0,9 1,4 1,5 3,6 3,3 3,4 3,3 3,2 2,9 .
-4,8 0,8 -1,4 -0,8 -1,9 -0,9 -2,1 1,7 . -
4,7 -0,4 1,5 1,5 2,5 2,4 2,6 -0,1 -1,1 -
15,6 -2,8 0,6 -0,8 2,2 5,9 8,3 2,6 -1,0 -0,7 -3,3 0,8 -1,1 .
2010 2011 2012 2013 2013 III IV 2014 I II III 2014 juli aug. sept. okt. nov.
7
8
9
10
11
9,6 8,9 8,1 7,4 7,2 7,0 6,7 6,2 6,1 6,2 6,1 5,9 5,8 .
2,5 7,3 8,6 6,7 6,5 6,0 6,0 6,5 6,4 6,6 6,4 6,3 5,6 .
0,34 0,34 0,43 0,27 0,26 0,24 0,24 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23 0,23
3,57 2,10 1,88 3,27 2,91 3,27 2,97 2,74 2,73 2,80 2,58 2,73 2,56 2,36
1,3257 1,3920 1,2848 1,3281 1,3242 1,3610 1,3696 1,3711 1,3256 1,3539 1,3316 1,2901 1,2673 1,2472
-12,2 -10,7 -9,0 -5,7 -6,3 -4,9 -5,0 -5,1 . -
79,2 83,1 86,5 87,8 86,6 87,8 88,6 . . -
5,1 4,6 4,3 4,0 4,0 3,9 3,6 3,6 3,6 3,8 3,5 3,6 . .
2,8 2,7 2,5 3,6 3,8 4,3 3,9 3,2 3,0 3,0 3,0 3,1 3,2 .
0,23 0,19 0,19 0,15 0,15 0,14 0,14 0,13 0,13 0,13 0,13 0,12 0,11 0,11
1,18 1,00 0,84 0,95 0,88 0,95 0,84 0,72 0,66 0,67 0,62 0,66 0,60 0,59
116,24 110,96 102,49 129,66 131,02 136,48 140,80 140,00 137,75 137,72 137,11 138,39 136,85 145,03
-8,3 -8,8 -8,7 . . . . . . -
186,7 202,9 211,0 . . . . . . -
Japan
G44. Consumptieprijsindices
(mutaties in procenten per jaar; maandcijfers)
eurogebied Verenigde Staten Japan
10
5
5
0
0
-5
-5
2000
2002
2004
2006
2008
Overheidsschuld 6) % bbp
6
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalcijfers)
-10
Overheids tekort (-) / overschot (+), % bbp
5
Verenigde Staten
G43. Reëel bbp
10
Wisselkoers 5) t.o.v. euro
2010
2012
-10 2014
6
eurogebied 7) Verenigde Staten Japan
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
-4
Bronnen: Nationale gegevens (de kolommen 1, 2 (Verenigde Staten), 3, 4, 5 (Verenigde Staten), 6, 9 en 10); OESO (kolom 2 (Japan)); Eurostat (kolom 5 (Japan), gegevens voor het eurogebied in de grafieken); Thomson Reuters (de kolommen 7 en 8), berekeningen van de ECB (kolom 11). 1) Voor seizoen gecorrigeerd. De gegevens voor de Verenigde Staten hebben betrekking op de particuliere bedrijvensector met uitzondering van de landbouw. 2) Japanse gegevens over de periode maart-augustus 2011 omvatten ook ramingen voor de drie prefecturen die het zwaarst zijn getroffen door de aardbeving aldaar. Vanaf september 2011 is de verzameling van gegevens hervat. 3) Gemiddelden per periode; M2 voor de Verenigde Staten, M2 plus CD’s voor Japan. 4) Procenten per jaar. Voor nadere gegevens over de driemaands interbancaire depositorente, zie Paragraaf 4.6. 5) Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Tabellenreeks 8.2. 6) Overheidsschuld bestaat uit deposito’s, waardepapieren anders dan aandelen en tegen nominale waarde uitstaande leningen, en wordt geconsolideerd binnen de overheidssector (per periode-ultimo). 7) De HICP-gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
ECB Maandbericht December 2014
S 75
Grafieken G1 G2 G3 G4 G5 G6 G7 G8 G9 G10 G11 G12 G13 G14 G15 G16 G17 G18 G19 G20 G21 G22 G23 G24 G25 G26 G27 G28 G29 G30 G31 G32 G33 G34 G35 G36 G37 G38 G39 G40 G41 G42 G43 G44
Monetaire aggregaten Tegenposten Componenten van de monetaire aggregaten Componenten van de langerlopende financiële passiva Leningen aan overige financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen Leningen aan huishoudens Leningen aan de overheid Leningen aan niet-ingezetenen van het eurogebied Deposito’s van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Deposito’s van overige financiële intermediairs Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Deposito’s van huishoudens Deposito’s van de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied Door MFI’s aangehouden effecten Schuld en netto waarde van huishoudens Schuld en leverage van niet-financiële vennootschappen Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied Netto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen: seizoengecorrigeerd en niet-seizoengecorrigeerd Groeicijfers op jaarbasis van langlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s samen Groeicijfers op jaarbasis van kortlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s samen Groeicijfers op jaarbasis van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied Bruto uitgiften van genoteerde aandelen, naar sector van de emittent Nieuwe deposito’s met een vaste looptijd Nieuwe leningen met variabele rente en met een initiële rentevaste periode tot en met 1 jaar Geldmarktrente in het eurogebied Driemaands geldmarktrente Spot-rendementscurves, eurogebied Spot-rentes en -ecarts, eurogebied Dow Jones EURO STOXX Ruim, Standard & Poor’s 500 en Nikkei 225 Werkgelegenheid – werknemers en gewerkte uren Werkloosheidscijfer en vacaturecijfer Schuld naar financiële instrumenten Schuld naar houder Mutatie in schuld Uitstaande bedragen overheidsactiva en -passiva Betalingsbalans van het eurogebied: lopende rekening Betalingsbalans van het eurogebied: directe investeringen en effectenverkeer Internationale investeringspositie van het eurogebied Directe investeringen- en effectenverkeerpositie van het eurogebied Belangrijkste betalingsbalanstransacties die ten grondslag liggen aan de ontwikkelingen in de externe activa van de MFI’s Effectieve wisselkoersen Bilaterale wisselkoersen Reëel bbp Consumptieprijsindices
S 76
S 12 S 12 S 13 S 13 S 14 S 14 S 16 S 16 S 17 S 17 S18 S18 S 19 S20 S33 S33 S34 S36 S37 S38 S39 S40 S42 S42 S43 S43 S44 S44 S45 S54 S54 S56 S56 S57 S57 S60 S60 S64 S64 S69 S72 S72 S75 S75
T echnische a a ntekeningen de overzichtstabel voor het eurogebied BEREKENING VAN GROEICIJFERS VOOR MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Het gemiddelde groeipercentage voor het kwartaal tot en met maand t wordt berekend als:
waar It de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen per maand t is (zie ook hieronder). Evenzo wordt voor het jaar tot en met maand t het gemiddelde groeipercentage berekend als:
Tabel 1.3 BEREKENING VAN RENTETARIEVEN OP GEÏNDEXEERDE LANGERLOPENDE HERFINANCIERINGSTRANSACTIES Het rentetarief op een geïndexeerde langer l opende herfinancieringstransactie (longer-term refinancing operation ofwel LTRO) is gelijk aan het gemiddelde van de minimale inschrijvingsrentes op de basisherfinancieringstransa cties (main refinancing operations ofwel MROs) gedurende de looptijd van die langerlopende herfinancieringstransactie. Conform deze definitie wordt, indien een langerlopende herf inancieringstransactie voor het aantal dagen D uitstaat en de minimale inschrijvingsrentes bij de basisherfinancieringstransacties R 1,MRO (over D 1 dagen), R 2,MRO (over D 2 dagen) enz. zijn, totdat R i,MRO (over D i dagen), waarbij D 1,+D 2+…+ D i=D, de toepasselijke rente op jaarbasis (R LTRO) berekend als:
D1R 1,MRO +D2 R 2,MRO + ...+Di R i,MRO R LTRO = D Tabellenreeksen 2.1 tot en met 2.6 Berekening van stroomgegevens Stroomgegevens op maandbasis worden berekend uit verschillen van maand op maand in uitstaande bedragen, gecorrigeerd voor herrubriceringen, overige herwaarderingen, wissel- koersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. Als Lt het uitstaande bedrag per de ultimo van maand t is, CMt de herrubriceringsmutatie in maand t, EMt de wisselkoersmutatie en VMt de overige herwaarderingsmutaties, dan wordt stroom FMt in maand t gedefinieerd als: Evenzo wordt stroom FQt op kwartaalbasis, voor het kwartaal tot en met maand t, gedefinieerd als: ECB Maandbericht December 2014
S 77
waar Lt-3 het per de ultimo van maand t-3 (de ultimo van het voorgaande kwartaal) uitstaande bedrag is en bijvoorbeeld CQt de herrubriceringsmutatie in het kwartaal tot en met maand t. Voor die kwartaalreeksen waarvoor thans maandgegevens beschikbaar zijn (zie hieronder), kan de stroom op kwartaalbasis worden afgeleid als de som van de drie stromen op maandbasis gedurende het kwartaal. Berekening van groeicijfers voor maandreeksen Groeicijfers kunnen worden berekend uit stroomgegevens of uit de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen. Als FMt en Lt als hierboven gedefinieerd worden, dan wordt index It van de gecorrigeerde uitstaande bedragen in maand t gedefinieerd als:
De basis van de index (voor de niet-seizoenvrije reeks) wordt thans gesteld op december 2010 = 100. Tijdreeksen voor de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen zijn beschikbaar in het onderdeel “Monetary and financial statistics” in het statistische deel van de website van de ECB (www.ecb.europa.eu). Het twaalfmaands groeipercentage at voor maand t, d.w.z. de mutatie in de twaalf maanden tot en met maand t, kan worden berekend met behulp van één van de volgende twee formules:
Tenzij anders aangegeven, verwijzen twaalfmands groeipercentages naar het eind van de aangegeven periode. Bijvoorbeeld, de procentuele mutatie op jaarbasis voor het jaar 2002 wordt berekend in g) door de index voor december 2002 te delen door de index voor december 2001. Procentuele mutaties van groeicijfers binnen een periode van een jaar kunnen worden verkregen door aanpassing van formule g). Bijvoorbeeld, de procentuele mutatie aMt op maandbasis kan worden berekend als:
Ten slotte wordt het driemaands voortschrijdend gemiddelde voor de twaalfmaands mutatie van M3 verkregen als (at + at-1 + at-2 )/3, waarbij at wordt gedefinieerd als hierboven bij f) of g). Berekening van groeicijfers voor kwartaalreeksen Als FQt en Lt-3 als hierboven gedefinieerd worden, dan wordt index It van de gecorrigeerde uitstaande bedragen voor het kwartaal tot en met maand t gedefinieerd als:
S 78
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Technische aantekeningen
Het twaalfmaands groeipercentage in de vier kwartalen tot en met maand t, dat wil zeggen at, kan berekend worden met behulp van formule g). Seizoencorrectie van de monetaire statistieken voor het eurogebied 1) De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA.2) In de seizoencorrectie is voor sommige componenten een correctie voor de dag van de week begrepen. De seizoencorrectie wordt voor sommige reeksen indirect uitgevoerd via een lineaire combinatie van componenten. Dit is het geval voor M3, waarvoor de afleiding plaatsvindt door de seizoenvrije reeksen voor M1, M2 minus M1, en M3 minus M2 te aggregeren. De seizoencorrectie wordt eerst toegepast op de index van de gecorrigeerde uitstaande bedragen.3) De daaruitvolgende schattingen van seizoenfactoren worden vervolgens toegepast op de standen en op de uit herrubriceringen en herwaarderingen voortvloeiende mutaties, zodat seizoenvrije stromen worden verkregen. De seizoeninvloeden (en de correcties voor beursdagen) worden jaarlijks, of zoveel vaker als nodig, herzien. Tabellenreeksen 3.1 tot en met 3.5 GELIJKHEID VAN aanwendingen EN MIDDELEN In Tabellenreeks 3.1 zijn de gegevens conform een boekhoudkundige basisidentiteit. Voor de nietfinanciële transacties is voor elke transactiecategorie het totaal aanwendingen gelijk aan het totaal middelen. Deze boekhoudidentiteit wordt eveneens in de financiële rekening weerspiegeld, d.w.z. voor elke categorie van financiële instrumenten zijn de totale transacties in financiële activa gelijk aan de totale transacties in passiva. In de overige mutaties in de activa-rekening en de financiële balansen zijn de totale financiële activa gelijk aan de totale passiva voor elke categorie van financiële instrumenten, met uitzondering van monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s), die per definitie van geen enkele sector een passivum zijn. berekening van sluitposten De sluitposten aan het einde van elke rekening in Tabellenreeksen 3.1, 3.2 en 3.3 worden als volgt berekend: De handelsbalans is gelijk aan de invoer van het eurogebied minus de uitvoer ten opzichte van de rest voor de wereld van goederen en diensten. Het netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen is uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en wordt berekend als de bruto toegevoegde waarde (bruto binnenlands product tegen de marktprijzen voor het eurogebied) minus de loonsom (aanwendingen) minus overige belastingen
1) Zie voor meer gegevens “Seasonal adjustment of monetary aggregates and HICP for the euro area”, ECB (augustus 2000) en het statistische deel, onderdeel “Monetary and financial statistics”, op de website van de ECB (www.ecb.europa.eu). 2) Zie voor meer gegevens Findley, D., Monsell, B., Bell, W., Otto, M. en Chen, B.C. (1998) “New Capabilities and Methods of the X-12-ARIMA Seasonal Adjustment Program”, Journal of Business and Economics Statistics, 16, 2, blz. 127-152, of “X-12-ARIMA Reference Manual”, Time Series Staff, Bureau of the Census, Washington, D.C. Voor interne doeleinden wordt tevens de modelmatige benadering TRAMO-SEATS gebruikt. Zie voor meer gegevens over TRAMO-SEATS, Gomez, V. en Maravall, A. (1996), “Programs TRAMO and SEATS: Instructions for the User”, Banco de España, Working Paper nr 9628, Madrid. 3) Het logische gevolg hiervan is dat voor de seizoenvrije reeks het niveau van de index voor de basisperiode, dat wil zeggen december 2010, over het algemeen verschilt van 100, hetgeen aangeeft in hoeverre die maand aan seizoeninvloeden onderhevig is.
ECB Maandbericht December 2014
S 79
na saldering met productiesubsidies (aanwendingen) minus verbruik van vast kapitaal (aanwen dingen). Het netto nationale inkomen is uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en wordt berekend als het netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen plus de loonsom (middelen) plus belastingen na saldering met productiesubsidies (middelen) plus de netto inkomsten uit onroerend goed (middelen minus aanwendingen). Het netto besteedbaar inkomen is eveneens uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en is gelijk aan het netto nationale inkomen plus de netto lopende belastingen op inkomen en vermogen (middelen minus aanwendingen) plus netto sociale-verzekeringspremies (middelen minus aanwendingen) plus netto sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura (middelen minus aanwendingen) plus netto overige inkomensoverdrachten (middelen minus aanwendingen). De netto besparingen zijn uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en worden berekend als het netto besteedbaar inkomen plus de netto aanpassing voor de mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves (middelen minus aanwendingen) minus de finaleconsumptie-uitgaven (aanwendingen). Voor de rest van de wereld wordt de lopende externe rekening samengesteld als de handelsbalans plus alle netto inkomens (middelen minus aanwendingen). De netto kredietverlening/netto kredietneming wordt berekend uit de inkomensoverdrachtenrekening als de netto besparingen plus de netto kapitaaloverdrachten (middelen minus aanwendingen) minus de bruto investeringen (aanwendingen) minus aankopen na saldering met verkopen van nietgeproduceerde niet-financiële activa (aanwendingen) plus verbruik van vast kapitaal (middelen). Het kan eveneens worden berekend in de financiële rekening als de totale transacties in financiële activa minus de totale transacties in passiva (ook wel bekend als mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) ten gevolge van transacties). Voor de sectoren huishoudens en niet-financiële vennootschappen is er sprake van een statistische discrepantie tussen de uit de inkomensoverdrachtenrekening en de financiële rekening berekende sluitposten. De mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) ten gevolge van transacties worden berekend als de totale transacties in financiële activa minus de totale transacties in passiva, terwijl overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) worden berekend als de (totale) overige mutaties in financiële activa minus de (totale) overige mutaties in passiva. De netto financiële waarde (vermogen) wordt berekend als de totale financiële activa minus de totale passiva, terwijl mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) gelijk zijn aan de som van de mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) ten gevolge van transacties (kredietverlening/ netto kredietneming van de financiële rekening) en overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen). De mutaties in de netto waarde (vermogen) worden berekend als de mutaties in de netto waarde (vermogen) ten gevolge van besparingen en kapitaaloverdrachten plus overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) en overige mutaties in niet-financiële activa. De netto waarde (vermogen) van huishoudens wordt berekend als de som van de niet-financiële activa en de netto financiële waarde (vermogen) van huishoudens.
S 80
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Technische aantekeningen
GROEICIJFERS OP JAARBASIS VOOR FINANCIËLE TRANSACTIES Het groeicijfer op jaarbasis g(ft) voor financiële transacties wordt als volgt berekend: k)
g ( f t) =
⎛ ⎜ ⎝
3 i=0
ft−i
Ft
⎞ ⎟ ×100 ⎠
waar f t staat voor de transacties in kwartaal t, en Ft-4 voor de waarde van de kwartaalseindestand van vier kwartalen eerder. Tabellenreeksen 4.3 en 4.4 Berekening van groeicijfers voor schuldbewijzen en genoteerde aandelen Groeicijfers worden berekend op basis van financiële transacties en zijn derhalve niet gecorrigeerd voor herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. Zij kunnen worden berekend uit stromen of uit de index van de fictieve standen. Als NtM de stroom (netto uitgiften) in maand t vertegenwoordigt en Lt het per de ultimo van maand t uitstaande niveau, dan wordt de index It van de fictieve standen in maand t berekend als:
Als basis wordt de index gelijkgesteld aan 100 per december 2008. Het groepercentage at voor maand t, dat wil zeggen de mutatie in de twaalf maanden tot en met maand t, kan worden berekend met behulp van één van de volgende twee formules:
De berekeningsmethode voor de groeicijfers voor effecten met uitzondering van aandelen is dezelfde als die voor de monetaire aggregaten, met dien verstande dat hier een ‘N’ gebruikt wordt in plaats van een ‘F’. Dit is om duidelijk te maken dat er verschil bestaat tussen de manier waarop de ‘netto uitgiften’ voor de statistieken betreffende de effectenuitgiften worden verkregen en de manier waarop de overeenkomende ‘stromen’ voor de monetaire aggregaten worden berekend.
ECB Maandbericht December 2014
S 81
Het gemiddelde groeipercentage voor het kwartaal tot en met maand t wordt berekend als:
waar It de index van de fictieve standen per maand t is. Evenzo wordt voor het jaar tot en met maand t het gemiddelde groeipercentage berekend als:
De voor de Tabellenreeks 4.3 gebruikte berekeningsformule wordt ook voor de Tabellenreeks 4.4 gebruikt, en is eveneens gebaseerd op de formule voor de monetaire aggregaten. De Tabellenreeks 4.4 is op basis van marktwaarden, en de berekeningen zijn gebaseerd op financiële transacties, die niet gecorrigeerd zijn voor herrubriceringen, herwaarderingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. De cijfers zijn ook niet gecorrigeerd voor wisselkoersmutaties omdat alle door de Tabellenreeks gedekte genoteerde aandelen in euro luiden. Seizoencorrectie van de statistieken betreffende effectenuitgiften 4 De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA. De seizoencorrectie van de totale uitgiften van effecten wordt indirect uitgevoerd met behulp van een lineaire combinatie van uitsplitsingen naar sector en looptijd. De seizoencorrectieprocedures worden toegepast op de index van fictieve standen. De daaruit resulterende ramingen van seizoens-invloeden worden vervolgens toegepast op de uitstaande bedragen, waaruit seizoenvrij netto uitgiften worden afgeleid. De seizoensinvloeden worden jaarlijks of zo vaak als nodig herzien. Evenals in de formules k) en l), kan het groeitempo a voor maand t dat overeenkomt met de t mutatie in de zes maanden tot en met maand t, berekend worden met behulp van een van de volgende twee formules:
4 Zie voor meer gegevens “Seasonal adjustment of monetary aggregates and HICP for the euro area”, ECB (augustus 2000) en het statistische deel, onderdeel “Monetary and financial markets”, op de website van de ECB (www.ecb.europa.eu).
S 82
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Technische aantekeningen
Tabel 5.1 Seizoencorrectie van de HICP 4 De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA (zie voetnoot 2 op blz. S79). De seizoencorrectie van de totale HICP voor het eurogebied wordt indirect uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied van bewerkte voedingsmiddelen, onbewerkte voedingsmiddelen, industriële goederen m.u.v. energie, en diensten te aggregeren. Energie wordt ongecorrigeerd toegevoegd omdat er geen statistische aanwijzingen voorhanden zijn dat zich hier seizoeninvloeden doen gevoelen. De seizoeninvloeden worden jaarlijks, of zo vaak als nodig, herzien. Tabel 7.1 Seizoencorrectie van de lopende rekening van de betalingsbalans De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA of TRAMO-SEATS, afhankelijk van de post. De ruwe gegevens voor goederen, diensten, inkomsten en inkomensoverdrachten worden vooraf gecorrigeerd om rekening te kunnen houden met significante werkdageneffecten. Bij de correctie voor werkdagen voor goederen en diensten wordt rekening gehouden met nationale feestdagen. De seizoencorrectie van deze posten wordt uitgevoerd op deze vooraf gecorrigeerde reeksen. De seizoencorrectie van de totale lopende rekening wordt uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied voor goederen, diensten, inkomens en inkomensoverdrachten te aggregeren. De seizoeninvloeden (en beursdageffecten) worden halfjaarlijks, of zo vaak als nodig, herzien.
tabellenreeks 7.3 Berekening van groeicijfers voor de kwartaal- en jaarreeksen Het twaalfmaands groeipercentage voor kwartaal t wordt berekend op basis van de transacties (Ft) en de posities (Lt) op kwartaalbasis, en wel als volgt: s) Het groeipercentage voor de jaarreeks is gelijk aan het groeipercentage in het laatste kwartaal van het jaar.
ECB Maandbericht December 2014
S 83
toelichting De in het Maandbericht vervatte ‘Statistieken voor het eurogebied’ richten zich primair op het eurogebied als geheel. Meer gedetailleerde en langere reeksen zijn, met toelichting, op de website van de ECB (www.ecb.europa.eu) te vinden onder ‘Statistics’. Hier is, via het Statistical Data Warehouse van de ECB (http://sdw.ecb.europa.eu/), gebruikersvriendelijke toegang mogelijk tot gegevens, waarbij gebruik kan worden gemaakt van zoek- en downloadmogelijkheden. Onder ‘Data services’ zijn verdere diensten beschikbaar, waaronder inschrijving op verschillende gegevensreeksen en een opslagplaats van gecomprimeerde Comma Separated Value (CSV)-bestanden. Voor verdere informatie kan contact met ons worden opgenomen op:
[email protected]. De afsluitingsdatum voor de in het Maandbericht opgenomen statistieken is in het algemeen de dag vóór de eerste bijeenkomst in de maand van de Raad van Bestuur van de ECB. Voor deze uitgave was dat 3 december 2014. Tenzij anders vermeld, hebben alle gegevensreeksen betrekking op de groep van 18 landen die deel uitmaken van het eurogebied (de Euro 18) voor de gehele tijdreeks. Wat betreft rentetarieven, monetaire statistieken, de HICP en reserves (en, omwille van de consistentie, de componenten en tegenposten van M3 en de componenten van de HICP), hebben de statistische reeksen voor het eurogebied betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. De samenstelling van het eurogebied is in de loop der tijd een aantal keren veranderd. Bij de introductie van de euro in 1999 bestond het eurogebied uit de volgende elf landen (de Euro 11): België, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland. Daarna trad in 2001 Griekenland toe, waardoor de Euro 12 ontstond. In 2007 trad Slovenië toe en werd de Euro 13 gevormd. Door de toetreding van Cyprus en Malta in 2008 ontstond de Euro 15. De Euro 16 ontstond door de toetreding van Slowakije in 2009, en Estland trad in 2011 toe en bracht zo het aantal landen van het eurogebied op 17. Letland trad in 2014 toe, waardoor het aantal eurogebiedlanden op 18 kwam. Vanaf oktober 2012 hebben de statistieken voor het eurogebied ook betrekking op het Europees Stabiliteitsmechanisme, een voor statistische doeleinden in het eurogebied gevestigde internationale organisatie. EUROGEBIED-REEKSEN MET EEN VASTE SAMENSTELLING Geaggregeerde statistische reeksen voor de vaste samenstellingen van het eurogebied hebben betrekking op een bepaalde vaste samenstelling voor de gehele tijdreeks, ongeacht de samenstelling ten tijde van de periode waarop de statistieken betrekking hebben. Zo worden bijvoorbeeld geaggregeerde reeksen berekend voor de Euro 18 voor alle jaren, ondanks het feit dat het euro gebied die samenstelling alleen maar had sinds 1 januari 2014. Tenzij anders vermeld, verschaft het Maandbericht van de ECB statistische reeksen voor de huidige samenstelling. EUROGEBIED-REEKSEN MET EEN VERANDERENDE SAMENSTELLING Geaggregeerde statistische reeksen met een veranderende samenstelling hebben betrekking op de samenstelling van het eurogebied ten tijde van de periode waarop de statistieken betrekking hebben. Zo aggregeren bijvoorbeeld de statistische reeksen voor het eurogebied met een veranderende samenstelling de gegevens voor de Euro 11 voor de periode tot en met eind 2000, die voor de Euro 12 voor de periode 2001 tot en met eind 2006, enzovoort. Door deze benadering heeft elke individuele statistische reeks betrekking op alle verschillende samenstellingen van het eurogebied.
S 84
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
Voor de HICP, en voor de op de balans van de MFI-sector gebaseerde statistieken (de “monetaire statistieken”), wordt het mutatietempo samengesteld uit ketting-indices, waarbij de nieuwe samenstelling door de koppelingsfactor wordt ingevoerd op het punt van uitbreiding. Zo hebben, als een land tot het eurogebied toetreedt in de maand januari van een bepaald jaar, de factoren die bijdragen aan de ketting-indices betrekking op de voorgaande samenstelling van het eurogebied tot en met de maand december van het voorafgaande jaar, en op de uitgebreide samenstelling van het eurogebied daarna. Voor nadere details van monetaire statistieken, zie de “Manual on MFI balance sheet statistics” in het “Statistics”-deel van de website van de ECB. Omdat de samenstelling van de Europese valuta-eenheid, de ecu, niet overeenkomt met de vroegere valuta’s van de landen die op de euro zijn overgegaan, worden de bedragen voor perioden vóór 1999, oorspronkelijk uitgedrukt in de deelnemende valuta’s en in ecu omgerekend tegen lopende ecuwisselkoersen, beïnvloed door het beloop van de valuta’s van de EU-lidstaten die niet op de euro zijn overgegaan. Om dit effect op de monetaire statistieken te elimineren, zijn gegevens voor de perioden vóór 1999 uitgedrukt in eenheden verkregen door omrekening van de nationale valuta’s tegen de onherroepelijke, op 31 december 1998 vastgestelde wisselkoersen ten opzichte van de euro.1) Tenzij anders aangegeven, zijn de statistieken aangaande prijzen en kosten vóór 1999 gebaseerd op gegevens in de nationale valuta’s.
Waar toepasselijk zijn aggregatie- en/of consolidatiemethoden (met inbegrip van consolidatie tussen landen) toegepast. Recente gegevens zijn veelal voorlopig en kunnen onderhevig zijn aan wijziging. Als gevolg van afronding kunnen zich tussen de totalen en de afzonderlijke posten verschillen voordoen. De ‘Overige EU-Lidstaten’ zijn Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Kroatië, Litouwen, Hongarije, Polen, Roemenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. In de meeste gevallen volgt de in de tabellen gebruikte terminologie de internationale standaarden vervat in onder meer het Europees Systeem van Rekeningen 1995 en de IMF Balance of Payments Manual. Transacties hebben betrekking op (hetzij direct gemeten of afgeleid) vrijwillig verkeer, terwijl stromen ook mutaties in uitstaande bedragen omvatten die het gevolg zijn van prijs- en wisselkoersmutaties, afboekingen en andere mutaties. OVERZICHT De ontwikkelingen in de belangrijkste indicatoren voor het eurogebied worden in een overzichtstabel uiteengezet. STATISTIEKEN MONETAIR BELEID In de Tabellenreeks 1.4 worden statistieken met betrekking tot de minimumreserves en de liquiditeit gepresenteerd. De reserve-aanhoudings-perioden voor de reserveverplichtingen beginnen elke maand op de dag waarop de basis-herfinancieringstransactie wordt verrekend die volgt op de vergadering van de Raad van Bestuur waarin de maandelijkse beoordeling van de monetaire-beleidskoers op de agenda staat. Zij eindigen op de dag voorafgaand aan de overeenkomstige dag in de volgende 1) Gegevens betreffende de monetaire statistieken in Tabellenreeks 2.1 tot en met 2.8 kunnen voor perioden vóór januari 1999 worden gevonden op de website van de ECB (http://www.ecb.europa.eu/stats/services/downloads/html/index.en/html) en in het Statistical Data Warehouse (http://sdw.ecb.europa.eu/browse.do?node=2018811).
ECB Maandbericht December 2014
S 85
maand. De jaarlijkse kwartaalcijfers zijn gemiddelden voor de laatste reserve-aanhoudingsperiode van het jaar/kwartaal. Tabel 1.4.1 toont de componenten van de reservebasis van reserveplichtige kredietinstellingen. In de reservebasis zijn geen passiva ten opzichte van andere kredietinstellingen die onderhevig zijn aan de reserveverplichtingen van het ESCB, de ECB en de deelnemende nationale centrale banken begrepen. Een kredietinstelling die niet kan aantonen welk bedrag aan uitgiften van schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar door bovengenoemde instellingen wordt aangehouden, mag een bepaald percentage van deze passiva van de reservebasis aftrekken. Voor de berekening van de reservebasis tot en met november 1999 was dit percentage 10%, en vanaf die datum 30%. Tabel 1.4.2 bevat gemiddelden voor volledige reserve-aanhoudingsperioden. Eerst wordt het bedrag van de reserveverplichtingen van elke individuele kredietinstelling berekend door de reserve coëfficiënt voor de overeenkomstige categorieën passiva toe te passen op de desbetreffende passiva, waarbij gebruik gemaakt wordt van de balansgegevens per de ultimo van elke kalendermaand; van de uitkomst wordt vervolgens door iedere kredietinstelling een vast bedrag van EUR 100.000 afgetrokken. De resulterende reserveverplichtingen worden vervolgens op het niveau van het eurogebied geaggregeerd (kolom 1). De rekeningen-courant (kolom 2) zijn de geaggregeerde gemiddelde door kredietinstellingen dagelijks op rekening-courant aangehouden tegoeden; hierin zijn de tegoeden die ter voldoening van de reserveverplichtingen dienen begrepen. De overreserves (kolom 3) zijn de gemiddelde rekening-couranttegoeden die gedurende de reserve-aanhoudingsperiode naast de verplichte reserves aangehouden worden. De tekorten (kolom 4) tonen de mate waarin de aangehouden tegoeden de reserveverplichtingen gedurende de reserve-aanhoudingsperiode gemiddeld onderschrijden, en worden berekend op basis van die kredietinstellingen die niet aan hun reserveverplichtingen hebben voldaan. De rente op verplichte reserves (kolom 5) is gelijk aan de gemiddelde gedurende de reserve-aanhoudingsperiode door de ECB op de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem toegepaste rente (gewogen op basis van het aantal kalenderdagen) (zie de Tabellenreeks 1.3). Tabel 1.4.3 toont de liquiditeitspositie van het bankwezen, die gedefinieerd wordt als de, in euro luidende, door kredietinstellingen in het eurogebied bij het Eurosysteem aangehouden rekeningcouranttegoeden. Alle bedragen zijn afgeleid uit de geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem. In de overige liquiditeitsverkrappende transacties (kolom 7) is niet de in de Tweede Fase van de EMU door nationale centrale banken geïnitieerde uitgifte van schuldbewijzen begrepen. De netto overige factoren (kolom 10) vertegenwoordigen de gesaldeerde overige posten op de geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem. De rekeningen-courant van kredietinstellingen (kolom 11) zijn gelijk aan het verschil tussen de som van de liquiditeitsverruimende factoren (de kolommen 1 tot en met 5) en de som van de liquiditeitsverkrappende factoren (de kolommen 6 tot en met 10). Het basisgeld (kolom 12) wordt berekend als de som van de depositofaciliteit (kolom 6), de bankbiljetten in omloop (kolom 8) en de door kredietinstellingen aangehouden rekening-couranttegoeden (kolom 11). MONETAIRE EN BANCAIRE ONTWIKKELINGEN EN overige financiële vennootschappen Hoofdstuk 2 toont de balansstatistieken voor MFI’s en overige financiële vennootschappen. Overige financiële vennootschappen omvatten beleggingsfondsen (met uitzondering van geldmarktfondsen die deel uitmaken van de MFI-sector), lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen.
S 86
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
De Tabellenreeks 2.1 toont de geaggregeerde balans van de sector Monetaire Financiële Instellingen (MFI’s), zijnde de som van de geharmoniseerde balansen van alle in het eurogebied gevestigde MFI’s. MFI’s zijn centrale banken, kredietinstellingen zoals in EU-wetgeving gedefinieerd, geldmarktfondsen en overige instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking krijgen van deposito’s en/of daarmee vergelijkbare gelden van niet-MFI’s en van het voor eigen rekening (althans in economische zin) krediet verlenen en/of in effecten beleggen. Op de website van de ECB is een volledige lijst MFI’s te vinden. De Tabellenreeks 2.2 toont de geconsolideerde balans van de MFI-sector, die wordt verkregen door saldering van de geaggregeerde balansposities van MFI’s in het eurogebied. Als gevolg van enige heterogeniteit bij de rapportage is de som van de inter-MFI-posities niet noodzakelijkerwijs nul; het saldo is opgenomen in kolom 10 aan de passiefzijde van de Tabellenreeks 2.2. De Tabellenreeks 2.3 toont de monetaire aggregaten voor het eurogebied en de tegenposten daarvan. Deze zijn afgeleid uit de geconsolideerde balans van de MFI’s en omvatten tevens de bij in het eurogebied gevestigde MFI’s aangehouden posities van in het eurogebied gevestigde niet-MFI’s; ook zijn enkele monetaire activa/ passiva van de centrale overheid opgenomen. De statistieken aangaande de monetaire aggregaten en de tegenposten ervan zijn voor seizoen en aantal beursdagen gecorrigeerd. In de Tabellenreeksen 2.1 en 2.2 zijn, onder de externe passiva, de door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden (i) aandelen/participaties uitgegeven door in het eurogebied gevestigde geldmarktfondsen opge nomen alsook (ii) door in het eurogebied gevestigde MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. In de Tabellenreeks 2.3 daarentegen zijn deze aangehouden waarden niet in de monetaire aggregaten opgenomen en maken zij onderdeel uit van de netto externe activa. In de Tabellenreeks 2.4 wordt een uitsplitsing gegeven van door in het eurogebied gevestigde MFI’s, met uitzondering van het Eurosysteem (het bankwezen), verstrekte leningen, naar sector, categorie en oorspronkelijke looptijd. De Tabellenreeks 2.5 bevat een analyse van de bij het bankwezen in het eurogebied aangehouden deposito’s, naar sector en instrument. De Tabellenreeks 2.6 toont de door het bankwezen in het eurogebied aangehouden effecten, naar sector van de emittent. Tabellen reeks 2.7 toont een uitsplitsing naar valuta op kwartaalbasis van enkele posten op de balans van de MFI’s. De Tabellenreeksen 2.2 tot en met 2.6 veschaffen tevens op de stroomgegevens gebaseerde groeicijfers in de vorm van twaalfmaands groeipercentages. Sinds 1 januari 1999 worden de statistische gegevens verzameld en samengesteld op basis van verschillende ECB-verordeningen met betrekking tot de geconsolideerde balans van de sector monetaire financiële instellingen. Sinds juli 2010 vindt dit plaats op grond van Verordening ECB/2008/32.2) Gedetaillerde sectordefinities worden verschaft in de derde editie van de “Monetary institutions and markets statistics sector manual – Guidance for the statistical classification of customers’ (ECB, maart 2007). Tabellenreeks 2.8 toont de uitstaande bedragen en stromen op de balans van de beleggingsfondsen (anders dan geldmarktfondsen, die worden opgenomen onder de statistieken met betrekking tot de balans van MFI’s) in het eurogebied. Een beleggingsfonds is een collectieve beleggingsonderneming die door consumenten ingelegde gelden belegt in financiële en/of niet-financiële activa. Een
2) PB L 15, 20.01.2009, blz. 14.
ECB Maandbericht December 2014
S 87
complete lijst van beleggingsfondsen in het eurogebied wordt gepubliceerd op de website van de ECB. De balans is geaggregeerd, en dus vallen onder de activa van beleggingsfondsen de door hen aangehouden aandelen/participaties die zijn uitgegeven door andere beleggingsfondsen. Door andere beleggingsfondsen uitgegeven aandelen/participaties worden eveneens uitgesplitst op grond van het beleggingsbeleid (d.w.z. naar obligatiefondsen, aandelenfondsen, gemengde fondsen, vastgoedfondsen, hedge funds en andere fondsen) en naar type (d.w.z. naar open-end fondsen en closed-end fondsen). Tabellenreeks 2.9 verschaft nadere details betreffende de belangrijkste categorieën activa die door beleggingsfondsen in het eurogebied worden aangehouden. Deze Tabellenreeks bevat een geografische uitsplitsing van de emittenten van door beleggingsfondsen aangehouden effecten, alsook een uitsplitsing van emittenten naar economische sector wanneer deze ingezetenen zijn van het eurogebied. Sinds december 2008 worden geharmoniseerde statistische gegevens verzameld en samengesteld op basis van Verordening ECB/2007/8 3) houdende statistieken betreffende de activa en passiva van beleggingsfondsen. Verdere informatie betreffende deze beleggingsfondsstatistieken kan worden gevonden in de ‘Manual on investment fund statistics’ (ECB, mei 2009).
Tabellenreeks 2.10 toont de geaggregeerde balans van de zogenoemde lege financiële instellingen (financial vehicle corporations ofwel FVC’s) die ingezetene zijn van het eurogebied. Deze FVC’s zijn eenheden die zijn opgezet om securitisatietransacties uit te voeren. Securitisatie betreft over het algemeen de overdracht van een activum of “pool” van activa aan een FVC, waarbij deze activa op de balans van de FVC worden opgenomen als gesecuritiseerde leningen, effecten met uitzondering van aandelen of overige gesecuritiseerde activa. Het kredietrisico met betrekking tot een activum of “pool” van activa kan, als alternatief, ook worden overgedragen aan een FVC door middel van credit default swaps, garanties of andere soortgelijke mechanismen. Het door de FVC ten opzichten van deze mechanismen aangehouden onderpand is als regel een bij een MFI aangehouden deposito of een belegd in effecten met uitzondering van aandelen. FVC’s securitiseren als regel leningen die voortkomen uit de MFI-sector en moeten deze leningen op hun statistische balans opnemen, ongeacht of de relevante financieel-administratieve regels de MFI toestaan de leningen niet op de balans op te nemen. De gegevens betreffende leningen die door FVC’s gesecuritiseerd zijn maar op de balans van de desbetreffende MFI blijven (en dus in de MFI-statistieken blijven worden opgenomen) worden apart vermeld. Deze gegevens op kwartaalbasis worden sinds december 2009 verzameld krachtens Verordening ECB/2008/30. 4) Tabellenreeks 2.11 toont de geaggregeerde balans van de verzekeringsinstellingen en pensioen fondsen in het eurogebied. Onder de verzekeringsinstellingen valt zowel de verzekerings- als de herverzekeringssector, terwijl de pensioenfondsen eenheden omvatten die in termen van besluitvorming autonoom zijn en er een volledige reeks rekeningen op nahouden (d.w.z. autonome pensioenfondsen). Deze Tabellenreeks bevat tevens een geografische en sectorale uitsplitsing van de uitgevende tegenpartijen voor door de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen aangehouden effecten met uitzondering van aandelen.
REKENINGEN VAN HET EUROGEBIED Tabellenreeks 3.1 toont geïntegreerde kwartaalgegevens met betrekking tot de rekeningen van het eurogebied, die veelomvattende informatie verschaffen betreffende de economische activiteiten van 3) PB L 211, 11.08.2007, blz. 8. 4) PB L 15, 20.01.2009, blz. 1.
S 88
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
huishoudens (met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens), niet-financiële vennootschappen, financiële vennootschappen en de overheid, alsook betreffende de interactie tussen deze sectoren en zowel het eurogebied als de rest van de wereld. De niet voor seizoen gecorrigeerde gegevens tegen lopende prijzen worden voor het laatst beschikbare kwartaal getoond aan de hand van een vereenvoudigde reeks van rekeningen overeenkomstig het methodologische kader van het Europees Systeem van Rekeningen 1995. In het kort omvat de reeks van rekeningen (transacties): (1) de gegenereerde inkomsten-rekening, die laat zien hoe de productie-activiteit zich vertaalt in verschillende inkomenscategorieën; (2) de toedeling van primair inkomen-rekening, die de ontvangsten en kosten met betrekking tot de verschillende vormen van inkomsten uit onroerend goed registreert (voor de economie als geheel is de sluitpost van de primaire-inkomensrekening het nationale inkomen); (3) de secundaire inkomensverdelingsrekening, die laat zien hoe het nationale inkomen van een institutionele sector verandert ten gevolge van inkomensoverdrachten; (4) de inkomensbestedingsrekening, die toont hoe het besteedbaar inkomen wordt uitgegeven aan consumptie of bespaard; (5) de inkomensoverdrachtenrekening, die laat zien hoe de besparingen en de netto kapitaaloverdrachten worden uitgegeven aan de aankoop van nietfinanciële activa (de sluitpost van de inkomensoverdrachtenrekening is netto kredietverlening/ netto kredietneming); en (6) de financiële rekening, die de netto aankopen van financiële activa en de netto schuldwerving toont. Aangezien tegenover elke niet-financiële transactie een financiële transactie staat, is de sluitpost van de financiële rekening conceptueel eveneens gelijk aan netto kredietverlening/netto kredietneming zoals berekend op grond van de inkomensoverdrachtenrekening. Daarnaast worden openings- en eindbalansen gepresenteerd die een beeld geven van het financiële vermogen van elke individuele sector op een bepaald tijdstip. Eveneens worden, ten slotte, overige mutaties in financiële activa en passiva (bijvoorbeeld die welke het resultaat zijn van de invloed van veranderingen in de activaprijzen) getoond. De dekking per sector van de financiële rekening en van de financiële balansen is in het geval van de sector financiële vennootschappen gedetailleerder en laat een uitsplitsing zien in MFI’s, overige financiële intermediairs (met inbegrip van financiële hulpbedrijven), en verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen. Tabellenreeks 3.2 toont vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties en overige mutaties) voor de inkomsten, uitgaven en accumulatierekeningen van huishoudens, en de uitstaande bedragen in de financiële en niet-financiële balansrekeningen, waarbij de gegevens op analytische wijze worden gepresenteerd. De sector-specifieke transacties en sluitposten zijn zo geordend dat zij gemakkelijker inzicht geven in de financierings- en beleggingsbeslissingen van huishoudens, terwijl daarbij de in Tabel 3.1 gepresenteerde rekeningidentiteiten in acht worden genomen. Tabellenreeksen 3.3 en 3.4 tonen vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties) voor de inkomsten accumulatierekeningen van respectievelijk niet-financiële vennootschappen en financiële vennootschappen, en de uitstaande bedragen in de financiële en niet-financiële balansrekeningen, waarbij de gegevens op analytische wijze worden gepresenteerd. Tabellenreeks 3.5 toont samenvattende indicatoren en grafieken voor huishoudens en nietfinanciële vennootschappen.
ECB Maandbericht December 2014
S 89
FINANCIËLE MARKTEN De serie statistieken betreffende de financiële markten van het eurogebied heeft betrekking op de EU-lidstaten die in de periode waarop de statistieken betrekking hebben reeds op de euro waren overgegaan (veranderende samenstelling), met uitzondering van de statistieken betreffende effectenuitgiften (Tabellenreeksen 4.1 tot en met 4.4), die voor de gehele tijdreeks (vaste samenstelling) betrekking hebben op de Euro 17. Statistieken betreffende effecten met uitzondering van aandelen, en genoteerde aandelen (de Tabellenreeksen 4.1 tot en met 4.4) worden door de ECB samengesteld op basis van gegevens van het ESCB en de BIB. De Tabellenreeks 4.5 toont de door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven. Statistieken betreffende de geldmarktrente, rendementen op langlopende overheidsobligaties en effectenbeursindices (de Tabellenreeksen 4.6 tot en met 4.8) worden door de ECB samengesteld op basis van gegevens van nieuwsagentschappen. De statistieken omtrent uitgiften van effecten hebben betrekking op effecten met uitzondering van aandelen (schuldbewijzen), die in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 worden getoond, en op genoteerde aandelen, die in de Tabellenreeks 4.4 te vinden zijn. Schuldbewijzen worden uitgesplitst naar kort- en langlopend. ‘Kortlopend’ verwijst naar effecten met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of minder (in uitzonderlijke gevallen twee jaar of minder). Effecten met een langere looptijd, of met een vervaldatum naar keuze, waarvan de laatste meer dan een jaar in de toekomst ligt, of met een onbepaalde looptijd worden gerubriceerd onder ‘langlopend’. De langlopende door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten worden verder uitgesplitst naar vaste en variabele rente. De effecten met een vaste rente hebben een couponrente die onveranderd blijft gedurende de looptijd. De effecten met een variabele rente omvatten alle uitgiften waarvan de coupon periodiek gewijzigd wordt conform een onafhankelijke rentevoet of index. De in euro luidende effecten opgenomen in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 omvatten ook effecten die in de nationale uitdrukkingen van de euro luiden. De Tabellenreeks 4.1 toont effecten met uitzondering van aandelen, uitgesplitst naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van de emittent en valuta. Getoond worden uitstaande bedragen, in euro luidende bruto uitgiften en netto uitgiften van effecten met uitzondering van aandelen, en in euro en alle valuta’s luidende effecten met uitzondering van aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied voor alle schuldbewijzen en voor langlopende schuldbewijzen. De netto uit giften verschillen van de mutaties in de uitstaande bedragen als gevolg van herwaarderingen, her rubriceringen en andere aanpassingen. Ook worden voor seizoen gecorrigeerde statistieken getoond, waaronder seizoenvrije zesmaands groeipercentages op jaarbasis voor alle schuldbewijzen en voor langlopende schuldbewijzen. Die laatste worden berekend uit de voor seizoen gecorrigeerde index van fictieve standen waaruit de seizoensinvloeden verwijderd zijn. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De Tabellenreeks 4.2 bevat een uitsplitsing naar sector van de uitstaande bedragen, bruto uitgiften en netto uitgiften van in het eurogebied gevestigde emittenten, die in overeenstemming is met het ESR 95. De ECB is in het Eurosysteem begrepen. De totale uitstaande bedragen aan alle schuldbewijzen en langlopende schuldbewijzen in kolom 1 van Tabel 4.2.1 zijn identiek aan de gegevens met betrekking tot de uitstaande bedragen aan alle schuldbewijzen en langlopende door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven schuldbewijzen in kolom 7 in de Tabellenreeks 4.1. De uitstaande bedragen aan alle schuldbewijzen en langlopende door MFI’s uitgegeven
S 90
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
schuldbewijzen in kolom 2 in Tabel 4.2.1 komen globaal overeen met de uitgegeven schuldbewijzen aan de passiefzijde van de geaggregeerde balans van de MFI’s in kolom 8 van Tabel 2.1.2. De totale netto uitgiften voor de totale schuldbewijzen in kolom 1 van Tabel 4.2.2 komen overeen met de gegevens met betrekking tot de totale netto uitgiften door ingezetenen van het eurogebied in kolom 9 van de Tabellenreeks 4.1. Het verschil tussen de langlopende schuldbewijzen en het totaal van de langlopende schuld bewijzen met een vaste en een variabele rente in Tabel 4.2.1 wordt veroorzaakt door obligaties met een nulcouponrente en herwaarderingseffecten. De Tabellenreeks 4.3 toont wel en niet voor seizoen gecorrigeerde groeipercentages van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven schuldbewijzen (uitgesplitst naar looptijd, instrumenttype, sector van de emittent en valuta), op basis van financiële transacties die plaatsvinden wanneer een instelling passiva aangaat of aflost. In de groeicijfers zijn derhalve geen herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen. De seizoenvrije groeipercentages zijn (omwille van de presentatie) op jaarbasis. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De kolommen 1, 4, 6 en 8 in de Tabellenreeks 4.4 tonen de uitstaande bedragen aan door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven genoteerde aandelen, uitgesplitst naar de sector van de emittent. De maandgegevens met betrekking tot door niet-financiële vennootschappen uitgegeven genoteerde aandelen komen overeen met de kwartaalreeksen die in de Tabellenreeks 3.4 te vinden zijn (financiële balans, beursgenoteerde aandelen). De kolommen 3, 5, 7 en 9 in de Tabellenreeks 4.4 tonen twaalfmaands groeipercentages van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven genoteerde aandelen (uitgesplitst naar de sector van de emittent), op basis van financiële transacties die plaatsvinden wanneer een emittent aandelen tegen contanten uitgeeft of aflost, met uitzondering van beleggingen in de eigen aandelen van de emittent. In de twaalfmaands groeipercentages zijn geen herrubriceringen, herwaardingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen. De Tabellenreeks 4.5 bevat statistieken betreffende alle rentetarieven die MFI’s in het eurogebied toepassen op in euro luidende deposito’s van en leningen aan huishoudens en niet-financiële vennootschappen in het eurogebied. Deze rentetarieven worden berekend als gewogen gemiddelde (op volumebasis) van de in de landen van het eurogebied geldende rentevoeten voor elke categorie. De statistieken betreffende de door MFI’s toegepaste rentetarieven worden uitgesplitst naar nieuwe contracten dan wel uitstaande bedragen, sector, instrumentcategorie en looptijd, opzegtermijn of oorspronkelijke rentelooptijd. De nieuwe statistieken met betrekking tot de door MFI’s toegepaste rentetarieven zijn in de plaats gekomen van de tien voorlopige statistische reeksen betreffende bancaire rentevoeten in het eurogebied die sinds januari 1999 in het Maandbericht waren gepubliceerd. De Tabellenreeks 4.6 toont de geldmarktrente voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. Voor het eurogebied wordt een brede reeks geldmarktrentevoeten getoond, van de rente op girale deposito’s tot die op twaalfmaands deposito’s. Vóór januari 1999 zijn voor het eurogebied rentevoeten geconstrueerd op basis van nationale, met het bbp gewogen, rentevoeten. Met uitzondering van de rente op girale deposito’s tot en met december 1998, zijn de maand-, kwartaal- en jaarcijfers gemiddelden per periode. Tot en met december 1998 wordt de rente op girale deposito’s weer gegeven door de rente op interbancaire deposito’s (biedkoersen) per ultimo, na die datum wordt die weergegeven door gemiddelden per periode voor de EONIA (euro overnight index average). Met ECB Maandbericht December 2014
S 91
ingang van januari 1999 zijn de rentevoeten op een-, drie-, zes- en twaalfmaands deposito’s EURIBOR-tarieven (euro interbank offered rates), vóór die datum waar beschikbaar LIBOR-tarieven (London interbank offered rates). Voor de Verenigde Staten en Japan wordt de rente op driemaands deposito’s weergegeven door LIBOR-tarieven. De Tabellenreeks 4.7 toont de ultimocijfers die zijn geschat uit de nominale spot-rendementscurves gebaseerd op in euro luidende obligaties met AAA-rating die zijn uitgegeven door overheden in het eurogebied. De rendementscurves worden geschat door gebruik te maken van het Svensson-model.5) De ecarts tussen de tienjaars en de driemaands en tweejaars rentes worden eveneens gepubliceerd. Extra rendementscurves (dagelijkse publicaties, met inbegrip van grafieken en tabellen) en de daarmee verband houdende methodologische informatie zijn beschikbaar op http://www.ecb.europa.eu/ stats/money/yc/ html/index.en.html. Daggegevens kunnen eveneens worden gedownload. De Tabellenreeks 4.8 toont de effectenbeursindices voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. PRIJZEN, PRODUCTIE, VRAAG EN ARBEIDSMARKT Het merendeel van de in deze tabellenreeks vermelde gegevens is samengesteld door de Europese Commissie (hoofdzakelijk Eurostat) en de nationale bureaus voor de statistiek. De gegevens voor het eurogebied zijn verkregen door aggregatie van de gegevens voor de afzonderlijke landen. Waar mogelijk zijn de gegevens geharmoniseerd en vergelijkbaar. De statistieken betreffende de arbeidskostenindices, het bbp en de uitgavencomponenten van het bbp, de toegevoegde waarde naar bedrijfstak, de industriële productie, detailhandelsverkopen, de registratie van nieuwe personenauto’s en werkgelegenheid in termen van gewerkte uren zijn gecorrigeerd voor verschillen in het aantal werkdagen. De Geharmoniseerde Consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied (Tabel 1 in Tabellenreeks 5.1) is vanaf 1995 beschikbaar. De index is gebaseerd op de nationale HICP’s waarbij in alle landen van het eurogebied dezelfde methodiek wordt toegepast. De uitsplitsing naar goederen- en dienstencomponenten is afgeleid uit de ‘Classification of individual consumption by purpose’ (Coicop/ HICP). De HICP dekt monetaire uitgaven terzake van consumptie door huishoudens op het economisch grondgebied van het eurogebied. De Tabellenreeks omvat ook voor seizoen gecorrigeerde gegevens met betrekking tot de HICP die door de ECB zijn samengesteld, en experimentele op de HICP gebaseerde indices van door de overheid gereguleerde prijzen. De industriële producentenprijzen (Tabel 5.1.2), de industriële productie, de omzet in de industrie en de detailhandelsverkopen (de Tabellenreeks 5.2) worden samengesteld op basis van Raadsverordening (EG) nr. 1165/98 van 19 mei 1998 omtrent korte-termijnstatistieken .6) Vanaf j anuari 2009 wordt bij de productie van korte-termijnstatistieken de herziene classificatie van economische activiteiten (NACE-Herziening 2), zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden, toegepast.7) De uitsplitsing naar
5) Svensson, L. E., 1994, “Estimating and Interpreting Forward Interest Rates: Sweden 1992-1994”, CEPR Discussion Papars, Nr. 1051, Centre for Economic Policy Research, Londen, 1994. 6) PB L 162, 5.6.1998, blz. 1. 7) PB L 393, 30.12.2006, blz. 1.
S 92
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
eindgebruik van de producten voor de industriële producentenprijzen en de industriële productie is de geharmoniseerde onderverdeling van de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid (NACE-Herziening 2-categorieën B tot en met E) in industriële hoofdsectoren zoals gedefinieerd in Verordening nr. 656/2007 van de Commissie (EG) van 14 juni 2007.8) De industriële producentenprijzen zijn de prijzen af-fabriek. Hierin zijn indirecte belastingen begrepen met uitzondering van de btw en andere aftrekbare belastingen. In de industriële productie is de door de desbetreffende sectoren toegevoegde waarde begrepen. De twee prijsindices voor grondstoffen met uitzondering van energie in Tabellenreeks 5.1.3 worden samengesteld met betrekking tot dezelfde grondstoffen maar maken gebruik van twee verschillende wegingsmethoden: een die is gebaseerd op de desbetreffende grondstoffeninvoer van het eurogebied (kolommen 2-4) en een tweede (kolommen 5-7) die is gebaseerd op de geschatte binnenlandse vraag van het eurogebied, of “aanwending”, waarbij rekening wordt gehouden met gegevens aangaande de invoer, uitvoer en binnenlandse productie van elke grondstof (maar waarbij voor de eenvoudigheid geen rekening wordt gehouden met voorraden, waarvan wordt aangenomen dat zij gedurende de verslagperiode relatief stabiel zijn). De invoergewogen grondstoffenprijsindex is geschikt voor de analyse van externe ontwikkelingen, terwijl de aanwendingsgewogen index specifiek geschikt is voor de analyse van de druk die door de internationale grondstoffenprijzen wordt uitgeoefend op de inflatie in het eurogebied. De aanwendingsgewogen grondstoffenprijsindices zijn experimentele gegevens. Voor nadere details omtrent de samenstelling van de grondstoffenprijs indices van de ECB, zie Kader 11 in het Maandbericht van december 2008. De arbeidskostenindices (Tabel 5.1.5) tonen de mutaties in de arbeidskosten per in de industrie (met inbegrip van de bouwnijverheid) en marktdiensten gewerkt uur. De methodiek hiervoor wordt uiteengezet in Verordening (EG) nr. 450/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de loonkostenindex 9) en in Verordening (EG) nr. 1216/2003 van de Commissie tot uitvoering van Verordening nr. 450/2003.10) De arbeidskostenindices in het eurogebied worden uitgesplitst naar component (lonen, door werkgevers betaalde sociale-verzekeringspremies plus belasting op arbeid, na saldering met subsidies) en naar bedrijfstak. De ECB berekent de indicator van contractlonen (de PM-post in Tabel 5.1.5) op basis van niet-geharmoniseerde nationale gegevens. De componenten van de arbeidskosten per eenheid product (Tabel 5.1.4), het bbp en de compo nenten ervan (Tabellen 5.2.1 en 5.2.2), de bbp-deflatoren (Tabel 5.1.3) en de werkgelegenheids statistieken (Tabel 5.3.1) zijn afgeleid uit de nationale kwartaalrekeningen volgens ESR 2010.11 Vanaf september 2014 vervangt de geactualiseerde ESR 2010-verordening ESR 95 en is deze verplicht in de lidstaten van de EU. Zoals in het verleden, bevat de nieuwe verordening de methodologie voor de gemeenschappelijke normen, definities, classificaties en financiële-verslagleggingsregels die worden gebruikt voor het samenstellen van nationale rekeningen en tabellen in de EU, en het gegevenstransmissieprogramma met daarin de tijdslimieten vóór welke de lidstaten hun gegevens ter beschikking moeten stellen. ESR 2010 maakt tevens gebruik van begrippen die verband houden met andere statistische classificaties, bijv. NACE Revisie 2. Met de publicatie van gegevens ten aanzien van de nationale rekeningen voor het eurogebied waarbij deze nieuwe classificatie wordt toegepast, is begonnen in november 2014.
8) PB 9) PB 10) PB 11) PB
L L L L
155, 15.6.2007, blz. 3. 69, 13.3.2003, blz. 1. 169, 8.7.2003, blz. 37. 310, 30.11.1996, blz. 1.
ECB Maandbericht December 2014
S 93
De indices voor de omzet in de industrie en detailhandelsverkopen (Tabel 5.2.4) geven de gedurende de referentieperiode gefactureerde omzet weer, met inbegrip van alle accijnzen en belastingen behalve de btw. De omzet van de detailhandel geeft de gehele detailhandel weer (met uitzondering van de verkopen van motorvoertuigen en motorfietsen), met inbegrip van autobrandstoffen. De registratie van nieuwe personenauto’s dekt de registratie van zowel particuliere als commerciële personenauto’s. De kwalitatieve gegevens met betrekking tot de conjunctuurenquêtes onder producenten en consumenten (Tabel 5.2.5) worden afgeleid uit de conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie onder producenten en consumenten. De werkloosheidscijfers (Tabel 5.3.4) zijn conform de richtlijnen van de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie). Zij betreffen personen die actief werk zoeken, als percentage van de beroepsbevolking, waarbij gebruik gemaakt wordt van geharmoniseerde criteria en definities. De aan het werkloosheidscijfer ten grondslag liggende ramingen van de beroepsbevolking verschillen van het totaal van de in de Tabellenreeks 5.3 gepubliceerde werkgelegenheids- en werkloosheidsniveaus. OVERHEIDSFINANCIËN De tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.5 tonen de begrotingspositie van de overheid in het eurogebied. De gegevens zijn voornamelijk geconsolideerd en gebaseerd op de ESA 2010-methodologie. De voor het eurogebied geaggregeerde gegevens op jaarbasis in Tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.3 worden door de ECB samengesteld op basis van de statistischerapportageverplichtingen zoals die zijn vastgelegd in het Richtsnoer van de ECB van 3 juni 2014 inzake statistieken betreffende overheidsfinanciën (ECB/2014/21).12 Door de nationale centrale banken aangeleverde geharmoniseerde gegevens worden regelmatig geactualiseerd. Cijfers betreffende overheidsinkomsten en -uitgaven op jaarbasis (Tabellenreeks 6.1) omvatten transacties met de EU-begroting (bijv. landbouwsubsidies). De in Tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.3 getoonde aggregaten voor het eurogebied op kwartaalbasis worden verschaft door Eurostat en kunnen niet geheel consistent zijn met de gegevens op jaarbasis, bijvoorbeeld ten gevolge van de verschillende afsluitdata voor de gegevens en het niet opnemen van EU-begrotingstransacties in de gegevens op kwartaalbasis. De maandelijkse aggregraten voor het eurogebied in Tabellenreeks 6.4 worden samengesteld door de ECB op basis van door de Centralised Securities Database van het ESCB (CSDB) verstrekte informatie voor afzonderlijke schuldbewijzen.13 Gegevens voor individuele landen van het eurogebied in Tabellenreeks 6.5 worden gerapporteerd op basis van Eurostat (voor overheidstekort/overschot en overheidsschuld) en CSDBgegevens (voor schuldaflossing en gemiddelde nominale rendementen). De in Tabellenreeks 6.5 gepresenteerde cijfers op jaarbasis betreffende overheidstekort/overschot en overheidsschuld worden gerapporteerd aan de Europese Commissie krachtens Verordening van de
12) PB L228, 1.9.2009, blz. 25 13) PB L 172, 12.7.2000, blz. 3.
S 94
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
ommissie nr. 220/2014 van 7 maart 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 479/2009 C van de Raad met betrekking tot de verwijzingen naar het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie. EXTERNE STROMEN EN STANDEN Op 9 december 2011 is het Richtsnoer van de ECB betreffende de statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank met betrekking tot externe statistieken (ECB/2011/23)14 goed gekeurd door de Raad van Bestuur van de ECB. In dit rechtsinstrument zijn de nieuwe rapportagevereisten vastgelegd op het terrein van externe statistieken, welke vereisten voornamelijk de methodologische veranderingen in de zesde editie van de Balance of Payments and International Investment Position Manual (BPM6) van het IMF weerspiegelen. De tekenconventies voor de lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening van de betalingsbalans (de tabellen in Tabellenreeksen 7.1, 7.2 en 7.4) geven een plus-teken voor overschotten en krediet- en debettransacties; een minus-teken betekent een tekort. Wat betreft de financiële rekening van de betalingsbalans (de tabellen in Tabellenreeksen 7.1, 7.3 en 7.4) betekent een plus-teken een netto stijging, en een minus-teken betekent een netto daling, in activa of passiva. De betalingsbalans van het eurogebied wordt samengesteld door de ECB. Recente maandgegevens dienen te worden beschouwd als voorlopig. De gegevens worden herzien als de cijfers voor de volgende maand en/of de gedetailleerde betalingsbalans worden gepubliceerd. Eerdere gegevens worden periodiek herzien of als gevolg van methodologische veranderingen in de samenstelling van de brongegevens. Tabel 7.2.1 bevat eveneens voor seizoen gecorrigeerde gegevens voor de lopende rekening. Waar nodig wordt tevens gecorrigeerd voor aantal werkdagen, schrikkeljaar en Pasen. Tabel 7.2.4 en Tabel 7.3.9 tonen een uitsplitsing van de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied ten opzichte van belangrijke handelspartners afzonderlijk en als groep, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen EU-lidstaten buiten het eurogebied en landen of gebieden buiten de Europese Unie. De uitsplitsing toont ook de stromen en standen ten opzichte van EU-instellingen en internationale organisaties (die, de ECB en het Europees Stabiliteits mechanisme daargelaten, om statistische redenen worden behandeld alsof zij zich buiten het eurogebied bevinden, ongeacht hun fysieke locatie), en off-shore centra. De uitsplitsing dekt geen stromen en standen voor de passiefzijde van het effectenverkeer, financiële derivaten of internationale reserves. Daarnaast worden geen aparte gegevens verschaft voor inkomen uit kapitaal verschuldigd aan Brazilië, het vasteland van China, India of Rusland. De gegevens betreffende de financiële rekening van de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied in Tabellenreeks 7.3 zijn gebaseerd op stromen en standen ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied, waarbij het eurogebied als één economisch geheel wordt gezien. De internationale investeringspositie wordt gewaardeerd tegen lopende marktprijzen, behalve de directe investeringen, waar tegen boekwaarde wordt gewaardeerd voor niet-genoteerde aandelen en overige beleggingen (bijvoorbeeld leningen en deposito’s). Tabel 7.3.1 vormt een samenvatting van de internationale investeringspositie en financiële transacties in de betalingsbalans van het eurogebied. In Tabel 2 hebben kolommen 6 en 12 betrekking 14) PB L 354, 30.11.2004, blz. 34.
ECB Maandbericht December 2014
S 95
op respectievelijk directe investeringen door ingezeten eenheden buiten het eurogebied en directe investeringen door niet-ingezeten eenheden in het eurogebied. Deze directe-investeringsbegrippen komen uit de vorige editie van de Balance of Payments and International Investment Position Manual (BPM5) van het IMF en beogen de kloof tussen de begrippen in de twee manuals te overbruggen. In Tabel 7.3.5 is de uitsplitsing naar “chartaal geld en deposito’s” en “leningen” gebaseerd op de sector van de niet-ingezeten tegenpartij, wat betekent dat activa ten opzichte van niet ingezeten banken worden opgenomen als deposito’s, terwijl activa ten opzichte van andere niet ingezeten sectoren worden opgenomen als leningen. Deze uitsplitsing komt overeen met het onderscheid gemaakt in andere statistieken, zoals de geconsolideerde balans van de MFI-sector, en is conform het Balance of Payments Manual van het IMF. De uitstaande bedragen betreffende de officiële reserves van het Eurosysteem en aanverwante activa en passiva zijn in Tabel 7.3.7 opgenomen. Door verschillen in dekking en waardering zijn deze gegevens niet geheel vergelijkbaar met die in de door het Eurosysteem wekelijks opgestelde financiële rekening. De gegevens in Tabel 7 zijn in overeenstemming met het sjabloon voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. De in de officiële reserves van het Eurosysteem opgenomen activa hebben per definitie betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Alvorens landen toetreden tot het eurogebied worden de activa van hun nationale centrale banken opgenomen onder effectenverkeer (in het geval van waardepapieren) of overige financiële transacties (in het geval van overige activa). Mutaties in de door het Eurosysteem aangehouden goudreserves (kolom 3) zijn het gevolg van goudtransacties conform de Overeenkomst tussen Centrale Banken inzake goud van 26 september 1999, die op 27 september 2009 geactualiseerd is. Nadere gegevens over de statistische behandeling van de internationale reserves van het Eurosysteem zijn te vinden in een publicatie getiteld “Statistical treatment of the Eurosystem’s international reserves” (oktober 2000), die van de website van de ECB kan worden gedownload. Op de website staan uitgebreidere gegevens die in overeenstemming zijn met de bovengenoemde opstelling voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. De statistieken betreffende de bruto externe schuld van het eurogebied in Tabel 7.3.8 tonen de uitstaande werkelijke (in plaats van voorwaardelijke) verplichtingen ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied die op enig of meerdere tijdstippen in de toekomst betaling van de hoofdsom en/ of rente door de debiteur vereisen. Tabel 8 biedt een uitsplitsing van de bruto externe schuld naar instrument en institutionele sector, en de netto externe schuld (d.w.z. bruto externe schuld zonder externe schuldactiva). De Tabellenreeks 7.4 bevat een monetaire presentatie van de betalingsbalans van het eurogebied, waarin de door niet-MFI’s uitgevoerde transacties die de netto externe transacties die door MFI’s worden uitgevoerd weerspiegelen, worden getoond. In de door niet-MFI’s uitgevoerde transacties zijn begrepen betalingsbalanstransacties waarvoor een uitsplitsing naar sector niet beschikbaar is. Deze betreffen de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening (kolom 2) en financiële derivaten (kolom 11). Een geactualiseerde methodologische toelichting op de monetaire opstelling van de betalingsbalans voor het eurogebied is te vinden onder “Statistics” op de website van de ECB. Zie ook Kader 1 in het Maandbericht van juni 2003. In de Tabellenreeks 7.5 wordt de externe goederenhandel van het eurogebied getoond. De bron is Eurostat. De waardecijfers en de volume-indices zijn gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. De indeling van de goederen in de kolommen 4 tot en met 6 en 9 tot en met 11
S 96
ECB Maandbericht December 2014
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
in Tabel 7.5.1 is conform de indeling van de Broad Economic Categories en komt overeen met de basisrubriceringen van goederen in het Systeem van Nationale Rekeningen. Die voor fabrikaten (de kolommen 7 en 12) en olie (kolom 13) is conform de definitie volgens SITC Rev. 3. De geografische uitsplitsing (Tabel 7.5.3) betreft belangrijke handelspartners hetzij afzonderlijk hetzij regionaal gecombineerd. Bij China is Hongkong niet inbegrepen. Als gevolg van verschillen in definitie, rubricering, dekking en tijdstip van registratie zijn de gegevens omtrent de externe handel, met name de invoer, niet geheel vergelijkbaar met de goederenpost in de betalingsbalansstatistieken (de Tabellenreeksen 7.1 en 7.2). Een deel van het verschil is het gevolg van het feit dat verzekeringsen vrachtdiensten in de registratie van de goedereninvoer in de gegevens omtrent de externe handel worden meegerekend. Zie voor meer details Tabel 1 in Euro area balance of payments and international investment position statistics – 2009 quality report, ECB, Frankfurt am Main, maart 2010. De industriële invoerprijzen en de industriële producentenuitvoerprijzen (ofwel de industriële productieprijzen voor de niet-binnenlandse markt) die in Tabellenreeks 7.5.2 worden getoond worden samengesteld op basis van Verordening (EG) nr. 1158/2005 van het Europees Parlement en van de Raad van 6 juli 2005 ter wijziging van Verordening van de Raad (EG) nr. 1165/98, die de belangrijkste juridische basis vormt voor de korte-termijnstatistieken. De industriële invoerprijsindex heeft betrekking op de industriële producten die van buiten het eurogebied worden ingevoerd ECB in het kader van secties B t/m E van de zogeheten Statistical Classification of Products by Activity in de Europese Economische Gemeenschap (CPA) en alle institutionele invoerssectoren met uitzondering van huishoudens, overheden en instellingen zonder winstoogmerk. Deze index weerspiegelt de kost-, verzekerings- en vrachtvervoersprijs exclusief invoeraccijnzen en belastingen en heeft betrekking op de werkelijke transacties in euro opgetekend op het moment waarop de eigendom van de goederen wordt overgedragen. De industriële producentenuitvoerprijzen hebben betrekking op alle industriële producten die rechtstreeks door producenten in het eurogebied worden uitgevoerd naar de markt buiten het eurogebied in het kader van secties B t/m E van NACE-Herziening 2. De uitvoer vanuit de groothandel en de wederuitvoer worden buiten beschouwing gelaten. De indices weerspiegelen de free-on-board-prijs uitgedrukt in euro en berekend bij de eurogebiedgrens, met inbegrip van indirecte belastingen exclusief btw en andere aftrekbare belastingen. De industriële invoerprijzen en industriële producentenuitvoerprijzen zijn beschikbaar per industriële hoofdsector zoals gedefinieerd in Verordening nr. 656/2007 van de Commissie (EG) van 14 juni 2007. Voor nadere details, zie Kader 11 in het Maandbericht van december 2008. WISSELKOERSEN In Tabel 8.1 zijn de nominale en de reëel-effectieve wisselkoersindices van de euro opgenomen, zoals die door de ECB worden berekend op basis van gewogen gemiddelden van de bilaterale koersen van de euro ten opzichte van de valuta’s van de handelspartners van het eurogebied. Een positieve mutatie geeft een appreciatie van de euro aan. De gewichten zijn gebaseerd op de handel in fabrikaten met die handelspartners in de perioden 1995-1997, 1998-2000, 2001-2003, 2004-2006 en 2007-2009, en omvatten ook effecten op derde markten. De indices van de effectieve wisselkoersen worden verkregen door de indicatoren op basis van elk van deze vijf sets handelsgewichten aan het eind van elke driejaars periode te koppelen. De basisperiode van de hieruit voortkomende index van de effectieve wisselkoersen is het eerste kwartaal van 1999. De groep van 20 handelspartners bestaat uit de tien niet aan het eurogebied deelnemende lidstaten van de EU plus Australië, Canada, China, Hongkong, Japan, Noorwegen, Singapore, Zuid-Korea, Zwitserland en de Verenigde Staten. De groep van 19 handelspartners omvat niet Kroatië. De groep van 39 handelspartners omvat naast de groep van 20 handelspartners nog de volgende landen: Algerije, Argentinië, Brazilië, C hili, IJsland, India, Indonesië, Israël, Maleisië, Mexico, Marokko, Nieuw-Zeeland, ECB Maandbericht December 2014
S 97
de Filippijnen, Rusland, Zuid-Afrika, Taiwan, Thailand, Turkije en Venezuela. De reëel-effectieve koersen worden berekend aan de hand van consumptieprijsindices, producentenprijsindices, deflatoren van het bruto binnenlandse product, arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie en arbeidskosten per eenheid product in de economie als geheel. Voor arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie gedeflateerde effectieve wisselkoersen zijn alleen beschikbaar voor de groep van 19 handelspartners. Voor nadere gegevens over de berekening van de effectieve wisselkoersen wordt verwezen naar de desbetreffende methodologische toelichting en naar Occasional Paper 134 van de ECB (“Revisiting the effective exchange rates of the euro” door Martin Schmitz, Maarten De Clercq, Michael Fidora, Bernadette Lauro en Cristina Pinheiro, juni 2012), dat van de website van de ECB kan worden gedownload. De in de Tabellenreeks 8.2 getoonde bilaterale wisselkoersen zijn maandgemiddelden van de dagelijks gepubliceerde referentiekoersen voor de desbetreffende valuta’s. De meest recente wisselkoers voor de IJslandse kroon is 290,0 per euro en heeft betrekking op 3 december 2008. ONTWIKKELINGEN BUITEN HET EUROGEBIED Bij de statistieken voor de overige lidstaten van de EU (Tabellenreeks 9.1) zijn dezelfde grondslagen gebruikt als bij de gegevens voor het eurogebied. De in deze tabellenreeks getoonde gegevens betreffende de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening en de bruto externe schuld zijn gebaseerd op het respectieve nationale begrip en hebben geen betrekking op de zogeheten “special-purpose vehicles”. De gegevens voor de Verenigde Staten en Japan (de Tabellenreeks 9.2) zijn afkomstig uit nationale bronnen.
S 98
ECB Maandbericht December 2014
Ov e r z i c h t va n d e m o n e ta i r e b e l e i d s m a at r e g e l e n va n h e t E u ro s ys t e e m 1 1 2 ja n ua r i 2 0 1 2 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. 9 f e b r ua r i 2 0 1 2 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Voorts hecht de Raad zijn goedkeuring aan specifieke nationale beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen voor de tijdelijke acceptatie in een aantal landen van additionele kredietvorderingen als onderpand bij de krediettransacties van het Eurosysteem. 8 m a a rt, 4 a p r i l e n 3 m e i 2 0 1 2 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. 6 juni 2012 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast besluit de Raad van Bestuur over de precieze inrichting van de tenderprocedures en modaliteiten voor de herfinancieringstransacties tot en met 15 januari 2013, met name dat het systeem van vasterentetender-procedures met volledige toewijzing wordt gehandhaafd. 5 juli 2012 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties met 0,25% te verlagen tot 0,75%, met ingang van de op 11 juli 2012 te verrekenen transactie. Daarnaast werd besloten met ingang van 11 juli 2012 de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit elk met 25 basispunten te verhogen tot respectievelijk 1,50% en 0,00%. 2 augustus 2012 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%. 6 september 2012 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%. Tevens besluit de Raad ten aanzien van de modaliteiten voor het verrichten van Rechtstreekse Monetaire Transacties (Outright Monetary Transactions of OMT’s) in secundaire markten voor overheidsobligaties in het eurogebied. 1) Het overzicht van de tussen de jaren 1999 en 2009 door het Eurosysteem genomen monetaire-beleidsmaatregelen kan worden gevonden in de Jaarverslagen van de ECB over de desbetreffende jaren
ECB Maandbericht December 2014
I
4 O K TO BER EN 8 N OVEMBER 2 0 1 2 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%. 6 DEC e m b e r 2 0 1 2 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%. Daarnaast besluit de Raad van Bestuur over de precieze inrichting van de tenderprocedures en modaliteiten voor de herfinancieringstransacties tot en met dinsdag 9 juli 2013, met name dat het systeem van vasterentetender-procedures met volledige toewijzing wordt gehandhaafd. 1 0 JANUARI , 7 FEBRUARI , 7 MAART 2 0 1 3 e n 4 a p r i l 2 0 1 3 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%. 2 MEI 2 0 1 3 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties met 0,25% te verlagen tot 0,50%, met ingang van de op woensdag 8 mei 2013 te verrekenen transactie. Tevens besluit de Raad de rante op de marginale beleningsfaciliteit met 50 basispunten te verlagen tot 1,00% met ingang van 8 mei 2012, en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op 0,00%. Voorts besluit de Raad over de precieze inrichting van de tenderprocedures en modalit eiten voor de herfinancieringstransacties tot en met dinsdag 8 juli 2014, met name dat het systeem van vasterentetender-procedures met volledige toewijzing wordt gehandhaafd. 6 JUNI , 4 JULI , 1 AUGUSTUS , 5 SEPTEMBER e n 2 O K TO BER 2 0 1 3 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,50%, 1,00% en 0,00%. 7 N OVEMBER 2 0 1 3 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties met 25 basispunten te verlagen tot 0,25%, met ingang van de op woensdag 13 november 2013 te verrekenen transactie. Tevens besluit de Raad de rente op de marginale beleningsfaciliteit met 25 basispunten te verlagen tot 0,75% met ingang van 13 november 2013, en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op 0,00%. Voorts besluit de Raad over de precieze inrichting van de tenderprocedures en modaliteiten voor de herfinancieringstransacties tot en met dinsdag 7 juli 2015, met name dat het systeem van vasterentetender-procedures met volledige toewijzing wordt gehandhaafd.
II
ECB Maandbericht December 2014
Overzicht van de monetairebeleidsmaatregelen van het Eurosysteem
5 DECEMBER 2 0 1 3 , 9 ja n ua r i , 6 f e b r ua r i , 6 m a a rt, 3 a p r i l e n 8 m e i 2 0 1 4 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,25%, 0,75% en 0,00%. 5 JUNI 2 0 1 4 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties met 10 basispunten te verlagen tot 0,15%, met ingang van de op 11 juni 2014 te verrekenen transactie. Bovendien besluit de Raad tot verlaging van het rentetarief op de marginale beleningsfaciliteit met 35 basispunten tot 0,40% en het rentetarief op de depositofaciliteit met 10 basispunten tot -0,10%, beide met ingang van 11 juni 2014. Voorts besluit de Raad de volgende bijzondere maatregelen te treffen: (i) uitvoering van een reeks gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longerterm refinancing operations, TLTRO’s) met afloop in september 2018 teneinde de bancaire kredietv erstrekking aan de niet-financiële particuliere sector te bevorderen, tegen een vast rente tarief over de looptijd van elke transactie ter hoogte van de rente op de basisherfinancieringstransacties (BHT) van het Eurosysteem zoals die geldt ten tijde van de opname, plus een vast ecart van 10 basispunten; (ii) voortgezette uitvoering van BHT’s als vaste-rentetenders met volledige toewijzing tot in elk geval het einde van de reserveaanhoudingsperiode aflopend in december 2016; (iii) uitvoering van de driemaands langerlopende herfinancieringstransacties (LHT) met toewijzing vóór het eind van de reserveaanhoudingsperiode aflopend in december 2016 als vasterentetenders met volledige toewijzing; (iv) opschorting van de wekelijkse fine-tuningtransactie ter neutralisatie van de liquiditeit verschaft in het kader van het Programma voor de effectenmarkten; (v) intensivering van het voorbereidend werk gerelateerd aan rechtstreekse aankopen op de ABS-markt.
4 s e p t EMBER 2 0 1 4 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties met 10 basispunten te verlagen tot 0,05%, met ingang van de op 10 september 2014 te verrekenen transactie. Bovendien besluit de Raad de rente op de marginale beleningsfaciliteit en rente op de depositofaciliteit met ingang van 10 september 2014 elk met 10 basispunten te verlagen tot respectievelijk 0,30% en -0,20%. Voorts besluit de Raad tot aankoop van (i) een brede portefeuille eenvoudige en transparante effecten op onderpand van activa (asset-backed securities ofwel ABS) met onderliggende activa bestaande uit vorderingen op de niet-financiële particuliere sector in het eurogebied, op grond van een programma voor de aankoop van ABS (ABSPP) en van (ii) een brede portefeuille door in het eurogebied gevestigde MFI’s uitgegeven gedekte obligaties in euro, op grond van een nieuw programma voor de aankoop van gedekte obligaties (CBPP3). In oktober 2014 wordt een begin gemaakt met de interventies in het kader van deze twee programma’s. ECB Maandbericht December 2014
III
6 N OVEMBER EN 4 DECEMBER 2 0 1 4 De Raad van Bestuur besluit de rente op de basisherfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,05%, 0,30% en -0,20%.
IV
ECB Maandbericht December 2014
HET TARGET ( TRANS - EURO PEAN AUTO MATED REAL - TIME GRO SS SETTLEMENT E X PRESS TRANSFER ) SYSTEEM TARGET2 1 speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van een geïntegreerde geldmarkt van het eurogebied, wat een eerste vereiste is voor een doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijke monetaire beleid. Ook draagt het bij aan de integratie van de financiële markten van het eurogebied. TARGET2 is toegankelijk voor een groot aantal deelnemers. Meer dan 1000 kredietinstellingen in Europa maken gebruik van TARGET2 voor het verrichten van betalingen, hetzij voor eigen rekening hetzij voor andere (indirecte) partijen, hetzij ten behoeve van hun cliënten. Met inbegrip van bijkantoren en dochtermaatschappijen zijn bijna 57.000 banken over de gehele wereld (en dus alle cliënten van die banken) via TARGET2 te bereiken. TARGET2 wordt gebruikt om grote en tijdkritische betalingen te verrichten, zoals betalingen voor de afwikkeling binnen andere interbancaire betalingssystemen (bijvoorbeeld Continuous Linked Settlement of EURO1) en voor de afwikkeling van geldmarkt-, valuta- en effectentransacties. Het wordt tevens gebruikt voor kleinere cliëntenbetalingen. TARGET2 voorziet in onherroepelijke afwikkeling van transacties gedurende de dag, waarbij de op de rekening van een deelnemer bijgeschreven gelden onmiddellijk gebruikt kunnen worden voor andere betalingen. BETALINGSSTRO MEN VIA TARGET 2 In het derde kwartaal van 2014 verwerkte TARGET2 22.205.429 transacties, met een totale waarde van EUR 120.886 miljard. Dit komt overeen met een daggemiddelde van 336.446 transacties voor een bedrag van gemiddeld EUR 1.832 miljard per dag. De drukste dag voor TARGET2 gedurende dit kwartaal was 30 september, toen 485.239 betalingen werden verwerkt. TARGET2 behield zijn dominante positie op de markt voor grote eurobetalingen, met een marktaandeel van 61% naar volume en 91% naar waarde. De omvang van het marktaandeel van TARGET2 bevestigt het grote belang dat afwikkeling in centralebankgeld heeft voor banken. Naar volume bedroeg het gemiddelde aandeel van de interbancaire betalingen 40% en naar waarde 91%. De waarde van een via TARGET2 verwerkte interbancaire betaling was gemiddeld EUR 12,5 miljoen, die van een cliëntbetaling gemiddeld EUR 0,8 miljoen. Van de betalingen had 67% een waarde van minder dan EUR 50.000, terwijl 13% een waarde had van meer dan EUR 1 miljoen. Gemiddeld B e l o o p ove r d e we r k d a g h e e n per dag hadden 194 betalingen een waarde van meer dan EUR 1 miljard. Al deze cijfers liggen (in procenten) dicht bij de waarden die voor het voorgaande 2014-II volume kwartaal zijn opgetekend. 2014-II waarde lineare verdeling
VO LUME - EN WAARDE b e l oo p GEDURENDE DE DAG De grafiek geeft de verdeling gedurende de dag weer van het in het derde kwartaal van 2014 via TARGET2 verwerkte betalingsverkeer, dat wil zeggen het gemiddelde percentage van de dagelijkse transactievolumes en -waarden die op de verschillende tijdstippen van de dag zijn verwerkt. Naar volume bezien bevindt de curve zich ruim boven de lineaire distributie: 70% 1) T ARGET2, de tweede versie van TARGET, is sinds 2007 in gebruik.
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
7
8
9 10 a.m.
11
12
1
2
3 4 p.m.
5
6
0
Bron: ECB.
ECB Maandbericht December 2014
V
van het aantal betalingen was om 13:00 uur reeds verwerkt en 99,7% één uur voor de sluitingstijd van TARGET2. Gemeten naar waarde beweegt de curve zich tot het midden van de dag licht boven de lineaire verdeling, waarbij rond 13.00 uur nagenoeg 57% van de waarde is verevend. Vervolgens daalt de curve tot onder de lineaire distributie, wat erop wijst dat hogerwaardige betalingen in TARGET2 tegen het einde van de werkdag worden verricht. BESCHI K BAARHEID EN FUNCTI O NEREN VAN TARGET 2 In het derde kwartaal van 2014 bereikte TARGET2 een algeheel beschikbaarheidspercentage van 100%. De enige storingen die meetellen voor het beschikbaarheidspercentage van TARGET2 zijn die waarbij op TARGET2-werkdagen tussen 7:00 uur en 18:45 uur gedurende 10 minuten of meer in het geheel geen betalingen kunnen worden verwerkt. Alle betalingen die volgens de overeengekomen leveringsstandaard normaal moeten worden uitgevoerd, zijn in minder dan vijf minuten afgehandeld, waarmee het systeem volledig aan de gestelde eisen voldeed.
Ta b e l 1 B e t a l i n g s o p d r a c h t e n ve r we r k t i n TARGET 2 e n EURO 1 : t r a n s a c t i evo l u m e (aantal betalingen) 2013 III
2013 IV
20143 I
2014 II
2014 III
22.827.447 345.870
23.840.793 372.512
22.839.642 368.381
22.676.262 365.746
22.205.429 336.446
15.919.832 241.210
15.802.209 246.910
14.491.603 233.736
14.632.429 236.007
14.246.682 215.859
TARGET2 Volume, totaal Daggemiddelde EURO1 (EBA Clearing) Volume, totaal Daggemiddelde
Toelichting: In januari 2013 is ter verhoging van de kwaliteit van gegevens ten aanzien van TARGET 2 een nieuwe methodiek ingevoerd voor het vergaren en rapporteren van gegevens. De verandering heeft geleid tot een daling van de waarde-indicatoren. Bij de vergelijking van gegevens voor en na de invoeringsdatum dient dit te worden meegenomen.
Ta b e l 2 B e t a l i n g s o p d r a c h t e n ve r we r k t i n TARGET 2 e n EURO 1 : t r a n s a c t i ew a a rd e (EUR miljard) 2013 III
2013 IV
2014 I
2014 II
2014 III
121.184 1.836
124.076 1.939
123.842 1.966
127.675 2.059
120.886 1.832
11.676
11.695
11.757
11.545
11.406
177
183
187
186
173
TARGET2 Waarde, totaal Daggemiddelde EURO1 (EBA Clearing) Waarde, totaal Daggemiddelde Toelichting: Zie toelichting bij Tabel 1.
2) B etalingen via de interface met systemen van derden zijn uitgesloten van de prestatiemeting. Meer informatie over prestatieindicatoren is beschikbaar via deze link: http://www.ecb.europa.eu/paym/t2/professional/indicators/html/index.en.html
VI
ECB Maandbericht December 2014
V
Publicaties van de europese centrale bank sinds 2005
P u b l i c at i e s va n d e e u ro p e s e centrale bank De ECB geeft diverse publicaties uit die informatie verschaffen over haar kernactiviteiten: monetair beleid, statistiek, betalings- en effectenverkeer, financiële stabiliteit en toezicht, internationale en Europese samenwerking en juridische zaken. Hiertoe behoren onder meer: O FFICI Ë LE PUBLICATIES - Jaarverslag - Convergentieverslag - Maandbericht
W ETENSCHAPPELIJ K E PUBLICATIES - Legal Working Papers - Occasional Papers - Research Bulletin - Working Papers
OVERIGE / TAA K GEB O NDEN PUBLICATIES - Enhancing monetary analysis - Financial integration in Europe - Financial Stability Review - Statistics Pocket Book - The European Central Bank: geschiedenis, rol en functies - The international role of the euro - De uitvoering van het monetaire beleid in het eurogebied (‘Algemene Documentatie’) - Het monetaire beleid van de ECB - The payment system Hiernaast publiceert de ECB brochures en informatiematieraal over een breed scala van onderwerpen, waaronder de eurobankbiljetten en -munten, en verslagen van seminars en conferenties. Een compleet overzicht van documenten (in pdf-vorm) gepubliceerd door de ECB en het Europees Monetair Instituut, de voorganger van de ECB van 1994 tot 1998, is te vinden op de website van de ECB, www.ecb.europa.eu/pub/. Met taalcodes is aangegeven in welke talen elk van de publicaties beschikbaar is.
ECB Maandbericht December 2014
VII
L i j s t va n t e r m e n Deze lijst bevat een selectie van termen die dikwijls voorkomen in het Maandbericht. Op de website van de ECB staat een meer uitgebreide en uitvoeriger begrippenlijst (www.ecb.int/home/glossary/html/index.en.html). Aandelen: effecten die een eigendomsrecht in een onderneming vertegenwoordigen. De term omvat aandelen die worden verhandeld op aandelenbeurzen (genoteerde aandelen), ongenoteerde aandelen en andere vormen van aandelenkapitaal. Aandelen genereren gewoonlijk inkomen in de vorm van dividend. Afschrijving: de verwijdering van de waarde van leningen van de betalingsbalans van MFI’s wanneer de leningen als volstrekt oninbaar worden beschouwd. Afwaardering: een neerwaartse aanpassing van de waarde van leningen op de balans van MFI’s wanneer vastgesteld wordt dat de leningen deels oninbaar zijn geworden. Arbeidskosten per eenheid product: een maatstaf van de totale arbeidskosten per eenheid product, berekend voor het eurogebied als de verhouding tussen de totale loonsom per werknemer en de arbeidsproductiviteit (berekend als het bbp-volume per werknemer). Arbeidsproductiviteit: een maatstaf van de productie die met een gegeven arbeidsinzet kan worden bereikt. De arbeidsproductiviteit kan op verschillende manieren worden gemeten. Gewoonlijk wordt de arbeidsproductiviteit gemeten als het bbp-volume gedeeld door hetzij de totale werkgelegenheid hetzij het totaal aantal gewerkte uren. Autonome liquiditeitsfactoren: liquiditeitsfactoren die gewoonlijk niet voortvloeien uit het gebruik van monetaire-beleidsinstrumenten. Omvatten bijvoorbeeld bankbiljetten in omloop, overheidsdeposito’s bij de centrale bank en de netto externe activa van de centrale bank. Basis-herfinancieringstransactie: een reguliere door het Eurosysteem in de vorm van een repotransactie uitgevoerde open-markttransactie met een looptijd van een week. De transacties worden uitgevoerd als standaardtenders. Belangrijkste rentetarieven van de ECB: de door de Raad van Bestuur vastgestelde rentetarieven die de monetaire-beleidskoers van de ECB tot uitdrukking brengen. Dit zijn de rentetarieven voor de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit. Beleggingsfondsen (niet zijnde geldmarktfondsen): financiële instellingen die door consumenten ingelegde gelden bundelen en beleggen in financiële en niet-financiële activa. Zie ook MFI’s. Beroepsbevolking: het totaal van het aantal werkenden en het aantal werklozen. Betalingsbalans: een statistisch overzicht van de waarde van alle transacties van een economie met de rest van de wereld in een bepaalde periode. Break-even inflatie: het verschil tussen het rendement op een nominale obligatie en dat op een geïndexeerde obligatie met dezelfde (of zoveel mogelijk vergelijkbare) looptijd.
VIII
ECB Maandbericht December 2014
LIJST VAN TERMEN
Bruto binnenlands product (bbp): de waarde van de totale productie van goederen en diensten binnen de economie minus het intermediaire verbruik, plus netto belastingen op producten en invoer. Het bbp kan worden uitgesplitst naar productie-, uitgaven- en inkomstencomponenten. De belangrijkste uitgaven die tezamen het bbp vormen zijn de consumptie van huishoudens, de consumptie van de overheid, de bruto investeringen, de voorraadmutaties, en de in- en uitvoer van goederen en diensten (met inbegrip van de handel tussen de landen van het eurogebied). Conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie: in opdracht van de Europese Commissie onder producenten en consumenten in alle EU-landen gehouden geharmoniseerde enquêtes. De vragen zijn gericht aan hoge functionarissen in de verwerkende industrie, de bouwnijverheid, de detailhandel en de dienstensector alsmede aan consumenten. Op basis van elke maandelijkse enquête worden samengestelde indicatoren berekend, waarbij de antwoorden op een aantal vragen worden samengevat in één indicator (vertrouwensindicatoren). Deflatie: een algemene, aanhoudende en zichzelf versterkende daling van een brede reeks prijzen die het resultaat is van een afname van de totale vraag en verankerd raakt in de verwachtingen. Depositofaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegenpartijen kan worden benut om bij een nationale centrale bank kortlopende deposito’s te plaatsen tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. Desinflatie: een proces van vertraging van de inflatie dat tijdelijk kan leiden tot negatieve inflatiecijfers. Directe investeringen: grensoverschrijdende investeringen met het oogmerk een blijvend belang in een onderneming in een andere economie (in de praktijk een eigendomsrecht gelijk aan tenminste 10% van de stemrechten) te verwerven. Directe investeringen omvatten kapitaaldeelnemingen, herinvestering van winsten en overige financiële transacties in verband met leningen tussen gelieerde ondernemingen. In de directe-investeringsrekening worden de netto verwerving van activa buiten het eurogebied door ingezetenen van het eurogebied (‘directe investeringen buiten het eurogebied’) en de netto verwerving van activa in het eurogebied door niet-ingezetenen (‘directe investeringen in het eurogebied’) vastgelegd. Effectenverkeer: de netto verwerving door ingezetenen van het eurogebied van door nietingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (‘activa’) en de netto verwerving door niet-ingezetenen van het eurogebied van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (‘passiva’). Omvat aandelen, schuldbewijzen in de vorm van obligaties en notes en geldmarktinstrumenten. De transacties worden geregistreerd tegen de effectief betaalde of ontvangen prijs, minus provisie en kosten. Om te worden beschouwd als beleggingen moeten de aldus verworden eigendomsrechten in een onderneming minder dan 10% van de gewone aandelen of stemrechten vertegenwoordigen. Effectieve wisselkoersen van de euro (nominaal/reëel): nominaal-effectieve wisselkoersen van de euro zijn gewogen gemiddelden van de bilaterale wisselkoersen van de euro ten opzichte van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied. De indices van de effectieve wisselkoersen van de euro worden berekend ten opzichte van de valuta’s van twee groepen handelspartners: de zogeheten EER-21 (omvat de 11 niet-eurolanden binnen de EU en 10 handelspartners buiten de EU); en de zogeheten EER-41 (omvat de EER-21 en nog 20 andere landen). De daarbij gehanteerde ECB Maandbericht December 2014
IX
gewichten geven het aandeel van elk van de handelspartners in de handel in fabrikaten van het eurogebied weer en vormen zo een maatstaf van de concurrentie op derde markten. Reëel-effectieve wisselkoersen zijn nominaal-effectieve wisselkoersen gedefleerd met een gewogen gemiddelde van de buitenlandse prijzen of kosten ten opzichte van de binnenlandse, en vormen dan ook een maatstaf voor het prijzen- en kostenconcurrentievermogen op buitenlandse markten. Enquête bancaire kredietverlening (Bank lending survey / BLS): een sinds januari 2003 elk kwartaal gehouden enquête van het Eurosysteem naar het kredietbeleid van banken. Aan de orde komen kwalitatieve gegevens omtrent ontwikkelingen in krediet-acceptatiecriteria, kredietvoorwaarden en kredietvraag van de kant van zowel ondernemingen als huishoudens bij een vooraf bepaalde representatieve groep banken in het eurogebied. Enquête onder professionele voorspellers (Survey of Professional Forecasters / SPF): een sinds 1999 op kwartaalbasis door de ECB gehouden enquête onder een selectie van deskundigen verbonden aan in de EU gevestigde financiële en niet-financiële organisaties, ter verkrijging van macro-economische voorspellingen van de inflatie, de reële bbp-groei en de werkloosheid in het eurogebied. EONIA (euro overnight index average): een maatstaf van de effectieve rente op de interbancaire eurodaggeldmarkt. De EONIA wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de daggeldrente op kredieten zonder onderpand luidend in euro zoals gerapporteerd door een panel van banken. ERM-II (exchange rate mechanism II): het wisselkoersarrangement dat het kader vormt voor de samenwerking op het terrein van het wisselkoersbeleid tussen de landen van het eurogebied en die lidstaten van de EU die niet deelnemen aan de derde fase van de EMU. EURIBOR (euro interbank offered rate): de rente waartegen een eersteklasbank bereid is krediet in euro te verlenen aan een andere eersteklasbank, dagelijks berekend voor interbancaire deposito’s met verschillende looptijden tot en met twaalf maanden. Eurogebied: het gebied gevormd door de EU-lidstaten die conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn overgegaan op de euro als gezamenlijke munt. Eurosysteem: het stelsel bestaande uit de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de EU-lidstaten die op de euro zijn overgegaan. Externe goederenhandel: uitvoer en invoer van goederen tussen het eurogebied en de landen buiten het eurogebied, gemeten in termen van waarde, en als indices van volume en waarde per eenheid. De statistieken aangaande de externe handel zijn niet rechtstreeks vergelijkbaar met de in de nationale rekeningen opgenomen in- en uitvoer, aangezien daarin zowel de handel tussen de eurolanden onderling als die met landen buiten het eurogebied is opgenomen en daarin ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen de handel in goederen en handel in diensten. Ook zijn ze niet zonder meer te vergelijken met de post goederen in betalingsbalansstatistieken. Afgezien van methodologische aanpassingen is het belangrijkste verschil gelegen in het feit dat de post invoer in de externe-goederenhandelstatistieken wordt opgenomen inclusief verzekering en vervoer (‘af fabriek’), terwijl de invoer bij de betalingsbalansstatistieken op basis van ‘franco aan boord’prijzen wordt berekend.
X
ECB Maandbericht December 2014
Lijst van termen
Financiële rekening: een rekening op de betalingsbalans die transacties met betrekking tot de directe investeringen, het effectenverkeer, overige financiële transacties, financiële derivaten en officiële reserves tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat. Financiële rekening (nationale rekeningen): onderdeel van het stelsel van nationale rekeningen (of van de rekeningen van het eurogebied) dat de financiële posities (standen of balansen), transacties in financiële activa en de overige mutaties van de diverse institutionele sectoren van een economie, uitgesplitst naar type financieel activum, omvat. Financieringsbehoefte (overheid): netto-schuldaanvaarding door de overheid. Geconsolideerde balans van de MFI-sector: wordt verkregen door het salderen van de posities tussen MFI’s onderling (bv. door MFI’s aan andere MFI’s verstrekte leningen en bij andere MFI’s uitgezette deposito’s) op de geaggregeerde balans van de MFI-sector. Deze balans verschaft statistische informatie over de activa en passiva van de MFI-sector ten opzichte van de overige ingezetenen van het eurogebied (dus: de overheid en andere ingezetenen van het eurogebied) en ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied. Het is de belangrijkste statistische bron bij de berekening van monetaire aggregaten en levert de grondslag voor de reguliere analyse van de tegenposten van M3. Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP): een maatstaf van de ontwikkeling van de con sumptieprijzen die wordt samengesteld door Eurostat en voor alle landen van de EU is geharmoni seerd. Geïndexeerde overheidsobligaties: schuldbewijzen uitgegeven door de overheid waarvan de couponbetalingen en de hoofdsom zijn gekoppeld aan een bepaalde consumptieprijsindex. Impliciete volatiliteit: de verwachte volatiliteit (d.w.z. de standaarddeviatie) in het mutatietempo van de koers van een activum (bijvoorbeeld een obligatie of aandeel). De impliciete volatiliteit is af te leiden uit de koers van het activum, de (resterende) looptijd en de uitoefenkoers van opties op het activum, en voorts uit een risicoloos rendement berekend met een optie-koersbepalingsmodel zoals het Black-Scholes-model. Index van de arbeidskosten per uur: een maatstaf van de arbeidskosten, waaronder de bruto lonen en salarissen (in geld en in natura, met inbegrip van emolumenten), en overige arbeidskosten (zoals werkgeverspremies voor de sociale verzekering en met de werkgelegenheid verband houdende door de werkgever betaalde belastingen, onder aftrek van subsidies aan de werkgever), per werkelijk gewerkt uur (met inbegrip van overwerk). Index van de contractlonen: de rechtstreekse uitkomst van arbeidsvoorwaardenonderhandelingen in termen van basisloon (d.w.z. ongerekend emolumenten) op het niveau van het eurogebied. Het begrip heeft betrekking op de impliciete gemiddelde mutatie van de maandlonen. Industriële producentenprijzen: de prijzen af fabriek (ongerekend vervoerskosten) van alle door de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid op de binnenlandse markt van de eurolanden verkochte producten, ongerekend invoerproducten. Industriële productie: de door de industrie toegevoegde waarde tegen constante prijzen.
X
ECB Maandbericht December 2014
XI
Inflatie: een stijging van het algemene prijsniveau (uitgedrukt als bv. de consumptieprijsindex). Internationale investeringspositie: de waarde en samenstelling van de uitstaande netto financiële vorderingen (en financiële verplichtingen) van een economie ten opzichte van de rest van de wereld. Internationale reserves: externe activa die worden beheerd door monetaire autoriteiten en hun ter beschikking staan voor rechtstreekse financiering of voor het reguleren van evenwichtsversto ringen in de betalingsbalans door middel van interventie op de valutamarkten. De internationale reserves van het eurogebied omvatten vorderingen niet luidend in euro op niet-ingezetenen van het eurogebied, goud, speciale trekkingsrechten en de reserveposities bij het IMF die worden aan gehouden door het Eurosysteem. Kapitaalrekening: een rekening op de betalingsbalans die alle kapitaaloverdrachten en aankopen/verkopen van niet-geproduceerde, niet-financiële activa tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat. Koopkrachtpariteit: de wisselkoers waartegen een munteenheid omgewisseld wordt voor een andere om de koopkracht van de twee munteenheden gelijk te stellen door de verschillen in de prijs niveaus in de desbetreffende landen te elimineren. In hun eenvoudigste vorm geven koopkracht pariteiten de verhouding weer tussen de prijzen in de nationale munteenheid van hetzelfde goed of dienst in verschillende landen. Kredietverlening door MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied: omvat leningen van MFI’s aan, en door MFI’s aangehouden effecten (aandelen, deelnemingen en schuldbewijzen) die zijn uitgegeven door, ingezetenen van het eurogebied (waaronder de overheid en de particuliere sector) uitgezonderd andere MFI’s. Langerlopende financiële passiva van MFI’s: omvatten deposito’s met een vaste looptijd van meer dan twee jaar, deposito’s met een opzegtermijn van meer dan drie maanden, en voorts schuld bewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan twee jaar uitgegeven door de MFI-sector van het eurogebied, en het kapitaal plus reserves van deze sector. Langerlopende herfinancieringstransacties: de door het Eurosysteem in de vorm van repotransacties uitgevoerde krediettransacties met een looptijd van meer dan één week. De reguliere maandelijkse transacties worden met een looptijd van drie maanden uitgevoerd. Tijdens de turbulentie op de financiële markten die in augustus 2007 begon, werden aanvullende transacties uitgevoerd met looptijden van één aanhoudingsperiode tot één jaar, waarvan de frequentie varieerde. Loonsom per werknemer of per gewerkt uur: de totale beloning, in geld of in natura, die door werkgevers aan werknemers wordt betaald. De loonsom omvat de bruto lonen en salarissen, alsmede emolumenten, betaling voor overwerk en werkgeverspremies voor de sociale verzekering, gedeeld door het totale aantal werknemers of door het totaal aantal gewerkte uren. Lopende rekening: een rekening op de betalingsbalans die alle transacties met betrekking tot goederen en diensten, inkomens en inkomensoverdrachten tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat.
XII
ECB Maandbericht December 2014
Lijst van termen
M1: eng gedefinieerd monetair aggregaat. Omvat de chartale geldomloop plus bij MFI’s en de centrale overheid (bijvoorbeeld een staatsbedrijf of de schatkist) aangehouden girale deposito’s. M2: intermediair monetair aggregaat. Omvat M1 en deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden (d.w.z. kortlopende spaartegoeden) en bij MFI’s en de centrale overheid aangehouden deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar (d.w.z. kortlopende termijndeposito’s). M3: ruim gedefinieerd monetair aggregaat. Omvat M2 plus verhandelbare instrumenten, met name repo’s, aandelen/participaties in geldmarktfondsen en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. Marginale beleningsfaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegen partijen kan worden benut voor het verkrijgen van krediet op onderpand tot de volgende ochtend bij een nationale centrale bank, tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. MFI’s (Monetaire financiële instellingen): financiële instellingen die tezamen de geldscheppende sector van het eurogebied vormen. Deze sector omvat het Eurosysteem, ingezeten kredietinstellingen (zoals omschreven in EU-wetgeving) en alle overige in het eurogebied gevestigde financiële instellingen die hun bedrijf maken van het aantrekken van deposito’s en/of daaraan nauw verwante instrumenten van (rechts)personen niet zijnde MFI’s, en van het verstrekken van kredieten en/of het beleggen in effecten voor eigen rekening (althans in economische zin). Laatstgenoemde activiteiten worden meest verricht door geldmarktfondsen, d.w.z. fondsen die beleggen in kortlopende instru menten met een laag risico en doorgaans een looptijd van één jaar of minder. MFI-rentetarieven: rentetarieven die door ingezeten kredietinstellingen en andere MFI’s, uitgezonderd centrale banken en geldmarktfondsen, worden berekend over in euro luidende deposito’s van en leningen aan huishoudens en niet-financiële ondernemingen die ingezetenen zijn van het eurogebied. Minimale inschrijvingsrente: de minimale rente waartegen tegenpartijen in kunnen schrijven op variabele-rentetenders. Monetaire beleidskoers: de posities die door monetaire-beleidsmakers worden ingenomen om de economische, financiële en monetaire ontwikkelingen te beïnvloeden. Netto externe activa van MFI’s: omvatten de externe activa van de MFI’s in het eurogebied (zoals goud, bankbiljetten en munten in andere valuta’s dan de euro, effecten uitgegeven door nietingezetenen van het eurogebied en leningen verstrekt aan niet-ingezetenen van het eurogebied) minus de externe passiva van de MFI-sector in het eurogebied (zoals door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s, repo’s, aandelen/participaties in geldmarktfondsen, en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar). Overheid: Deze sector wordt in ESR 95 gedefinieerd als omvattende ingezeten institutionele eenheden met als hoofdactiviteiten de productie van niet-commerciële goederen en diensten bestemd voor individuele en collectieve consumptie en/of de herverdeling van nationaal inkomen en vermogen. Hiertoe behoren centrale overheid, deelstaatoverheid, lagere overheid en wettelijke sociale-verzekeringsinstellingen. Institutionele eenheden in handen van de overheid die een commercieel bedrijf uitoefenen, zoals overheidsbedrijven, maken geen deel uit van de overheid. ECB Maandbericht December 2014
X III
Overheidsschuld: de nominale waarde van de tussen en binnen de overheidssectoren geconsolideerde bruto overheidsschuld (chartaal geld en deposito’s, leningen en schuldbewijzen) aan het eind van het jaar. Overheidstekort: de netto schuldaanvaarding door de overheid, ook vorderingensaldo geheten. Dit komt overeen met het saldo van de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven. Overige financiële transacties: een post op de betalingsbalans en de internationale-investerings positie die de financiële transacties met/posities t.o.v. niet-ingezetenen met betrekking tot handels krediet, deposito’s en leningen, en overige vorderingen en verplichtingen omvat. Prijsstabiliteit: het handhaven van prijsstabiliteit is de voornaamste doelstelling van het Euro systeem. De Raad van Bestuur definieert prijsstabiliteit als een jaarlijkse stijging van de gehar moniseerde consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied van minder dan 2%. De Raad van Bestuur heeft ook duidelijk gemaakt dat bij het nastreven van prijsstabiliteit wordt getracht op de middellange termijn de inflatie onder, maar dichtbij, een niveau van 2% te handhaven. Purchasing Managers-enquêtes: in een aantal eurolanden worden enquêtes gehouden in de verwerkende industrie en de dienstensector, op grond waarvan indices worden samengesteld. De Eurozone Purchasing Managers’ Index (PMI) voor de verwerkende industrie is een gewogen indicator, berekend op basis van indices van de productie, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de levertijden van leveranciers en de voorraden ingekocht product. Bij de enquête in de dienstensector worden vragen gesteld met betrekking tot de bedrijvigheid, de verwachtingen ten aanzien van de bedrijvigheid in de toekomst, de orderportefeuille, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de prijzen van ingekochte goederen en diensten en de in rekening gebrachte prijzen. De samengestelde index voor het eurogebied wordt berekend door de resultaten van de enquête in de verwerkende industrie en die in de dienstensector te combineren. Referentiewaarde voor de groei van M3: het jaarlijkse groeitempo van M3 op de middellange termijn dat verenigbaar is met het handhaven van prijsstabiliteit. Thans is de referentiewaarde voor de jaarlijkse groei van M3 41⁄2%. Rendementscurve: grafische voorstelling van de op zeker moment bestaande verhouding tussen rentevoet (rendement) en resterende looptijd van nagenoeg homogene schuldbewijzen met een verschillende resterende looptijd. De heffing van de rendementscurve kan worden gemeten als het ecart tussen de rentevoeten of het rendement die gelden bij twee te kiezen looptijden. Reserveverplichting: het door een kredietinstelling bij het Eurosysteem gedurende een van tevoren vastgestelde periode aan te houden minimale bedrag aan reserves. Of een instelling aan de reserveverplichting voldoet wordt bepaald op basis van het gemiddelde van de dagelijks op de reserverekeningen aangehouden saldi gedurende de aanhoudingsperiode. Ruimere kredietondersteuning: de door de ECB c.q. het Eurosysteem tijdens de financiële crisis genomen bijzondere maatregelen om steun te verlenen aan het financieringsklimaat en de kredietstroom die uitgaat boven wat bereikt kon worden via alleen verlagingen van de belangrijkste rentetarieven van de ECB.
XIV
ECB Maandbericht December 2014
Lijst van termen
Schuld (financiële rekeningen): omvat leningen afgesloten door huishoudens alsmede leningen, schuldbewijzen en pensioenreserves (resulterend uit rechtstreekse pensioentoezeggingen van werkgevers aan hun medewerkers) van niet-financiële vennootschappen, gewaardeerd op marktwaarde per de ultimo van de periode. Schuldbewijzen: vertegenwoordigen een belofte van de emittent (kredietnemer) om op een bepaald tijdstip of bepaalde tijdstippen in de toekomst een of meerdere betalingen aan de houder (kredietverstrekker) te verrichten. Schuldbewijzen kennen doorgaans een specifieke rentevoet (coupon) en/of worden verkocht tegen een lager bedrag dan het op de vervaldatum af te lossen bedrag. Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar worden als langlopend beschouwd. Schuldquote (overheid): De overheidsschuldquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 126, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde begrotingscriteria voor het vaststellen van een buitensporig tekort. Spilkoers: de wisselkoers van de aan het ERM-II deelnemende valuta’s ten opzichte van de euro, waaromheen de fluctuatiemarges binnen het ERM-II zijn vastgesteld. Tekortquote (overheid): De tekortquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het overheidstekort en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 126, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde begrotingscriteria voor het vaststellen van een buitensporig tekort. Ook wel begrotingstekortquote genoemd. Tekort-schuldaanpassing: het verschil tussen het overheidstekort en de mutatie van de overheidsschuld. Vacatures: een maatstaf van nieuw geschapen banen, onvervulde banen of banen die in de nabije toekomst zullen vrijkomen, waarvoor de werkgever onlangs actief stappen heeft genomen om een geschikte kandidaat te vinden. Variabele-rentetender: Een tenderprocedure waarbij de tegenpartijen inschrijven voor zowel het bedrag waarvoor als de rentevoet waartegen zij een transactie met de centrale bank wensen aan te gaan. Vaste-rentetender: een tenderprocedure waarbij de rentevoet tevoren door de centrale bank is vastgesteld en waarbij deelnemende tegenpartijen inschrijven voor het bedrag waarvoor zij tegen die vaste rentevoet een transactie wensen aan te gaan. Vaste-rentetender met volledige toewijzing: een tenderprocedure waarbij de rentevoet van tevoren door de centrale bank is vastgesteld en waarbij de deelnemende tegenpartijen inschrijven voor het bedrag waarvoor zij tegen die rentevoet een transactie wensen aan te gaan, in de wetenschap dat al hun inschrijvingen zullen worden toegewezen.
ECB Maandbericht December 2014
XV
Vermogensoverdrachtenrekening (nationale rekeningen): onderdeel van het stelsel van nationale rekeningen (of van de rekeningen van het eurogebied) dat de mutaties in de netto waarde die voortvloeien uit de netto besparingen, de netto kapitaaloverdrachten en het saldo van de aan- en verkoop van niet-financiële activa omvat. Volatiliteit: de mate van fluctuatie in een bepaalde variabele. Vorderingensaldo (overheid): het saldo van de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven (wordt ook overheidstekort genoemd).
XVI
ECB Maandbericht December 2014