Illustraties
© Bijbelverhalen.nl
2 Opzij voor Gods woord 3 De arme slaaf Sambo en zijn vijand 4 Nee is ook een antwoord 5 Het vogelpaartje dat zich niet liet wegjagen 6 De plastic handschoen 7 De mier die volhield 8 Door moeilijkheden wordt je sterk 9 Schimmels kweken (oma vertelt) 10 Het verborgen goud 11 Zijn beste vriend 12 Als een brullende leeuw 13 Veertjes, veertjes, veertjes… 14 Ik durf niet naar de universiteit 15 Het woordenloze boek 17 De kostbare gouden ring
18 Van spoken en kannibalen 19 Liefde is sterker dan haat 20 Hoe heet je? 21 Alexander de Grote en de laffe man 22 Het geschenk van het opperhoofd 24 Een kettingreactie 26 Het ziekenhuisraam 27 Het is maar net hoe je het bekijkt 28 Door anderen te helpen help je jezelf 29 De puzzel 30 Wat een boek kan doen
Opzij voor Gods woord
Eens op een keer voer een slagschip, op weg naar de thuishaven in Engeland, dicht langs de kust in een dichte mist. 'Toeoeoet!' blies de misthoorn. Het was een naargeestig geluid. De stuurman en de kapitein moesten heel goed uitkijken waar ze voeren. Er waren uitkijkposten uitgezet om te helpen kijken. Het was immers in de tijd dat er nog geen radar was. Plotseling doemde uit de mist een donker gevaarte op met een zwaaiend licht. De kapitein schrok erg. Hij pakte de grote scheepsroeper en riep: 'Hier kapitein Thompson van de Independence, Ga ogenblikkelijk opzij. Herhaal! Opzij, twintig graden stuurboord.' De stuurman hield het grote rad stevig in handen en met een verbeten gezicht bleef hij, zoals de kapitein hem beval, rechtdoor varen. Daar klonk van over het water een stem: 'Hier matroos Stevens, U moet opzij, Independence. Twintig graden stuurboord. Herhaal: Ga direct opzij!' 'Wel nou nog mooier,' mopperde de kapitein. 'Zo'n stomme matroos. Waar is zijn kapitein? Laten ze maar gauw maken dat ze weg komen.' Hij greep naar zijn roeper en schreeuwde: 'Hallo, Stevens... hier kapitein Thompson... Dit is een slagschip, herhaal slagschip. Ga ogenblikkelijk opzij, anders gebeurt er iets verschrikkelijks met jullie... Twintig graden stuurboord!' Even was het stil! Gespannen trachtte iedereen door de dichte mist heen te kijken. Zou het andere schip opzij gaan? Dan klonk weer de stem van de matroos uit de richting van het donkere gevaarte dat angstwekkend dichterbij kwam. 'Kapitein, ga ogenblikkelijk opzij! U bent dan wel een slagschip, maar dit is een VUURTOREN! Bliksemsnel gaf de stomverbaasde kapitein het bevel: 'Twintig graden stuurboord!' Gelukkig konden ze dit verhaal nog na vertellen. Gods Woord is net als die vuurtoren. Het waarschuwt ons voor verkeerde dingen en wijst ons de weg in de duisternis. Sommige mensen denken het beter te weten dan de Bijbel. Ze willen er niet naar luisteren. Toch kunnen ze dat maar beter wel doen. Anders strandt hun levensscheepje nog.
De arme slaaf Sambo en zijn vijand
Sambo was een arme slaaf in West-Indië, die veel van de Heer Jezus hield. Ofschoon hij een heel moeilijk leven had, gaf de Heer hem steeds weer de kracht om het te dragen. Elke dag weer opnieuw verrichtte hij zijn arbeid met blijdschap en zeer nauwgezet. Daardoor kwam het dan ook dat zijn meester erg op hem gesteld was, net als in het verhaal van Jozef, die slaaf was in het huis van Potifar. Op een dag zei de meester: 'Sambo, vandaag is er slavenmarkt. Je moet voor mij een stuk of twintig slaven kopen. Laat je niet afleggen. Let op dat ze sterk en gezond zijn. Je weet wat ik wil.' Sambo deed wat zijn meester hem had opgedragen en kwam tegen de avond thuis met twintig sterke slaven voor betrekkelijk weinig geld, maar daarbij was nog een eenentwintigste, een oude, gebrekkige zieke man, die van nul en gener waarde was. 'Waarom heb je die gekocht, Sambo?' vroeg de meester boos. 'Och, meester,' was het antwoord, 'Deze slaaf kostte bijna niks. Ik kon het niet laten hem te kopen. En eerlijk gezegd wou ik u vragen of ik hem voor mezelf mag houden.' Dat was natuurlijk erg brutaal van Sambo, maar na veel smeken kreeg hij toestemming om de slaaf in zijn eigen hutje te laten wonen. Het was een paar maanden later. 'Merkwaardig toch.' dacht de meester van Sambo, 'dat die Sambo zo vriendelijk en zacht de oude zieke slaaf verzorgt. Hij legt hem in zijn eigen bed en geeft hem van zijn eigen eten. Als het warm is legt hij hem op een matje in de schaduw en als het koud is geeft hij hem warme dranken te drinken. Deze man is vast en zeker familie van hem. Misschien zijn vader of broer.' Dus vroeg hij er Sambo naar. 'Nee, meester,' antwoordde Sambo. 'Hij is niet mijn vader of mijn broer. Ook geen familielid.' 'Dan is het je vriend of je stamgenoot.' 'Nee, meester, ook niet.' 'Maar waarom ben de dan zo goed voor hem?' vroeg de meester nieuwsgierig. Wel,' zei Sambo, terwijl hij verlegen naar de grond keek. 'hij is degene die mij gevangen heeft genomen en aan een slavenhandelaar heeft verkocht.' 'Maar dan is hij dus je grootste vijand? Nu snap ik er helemaal niks meer van.' Sambo raakte hierdoor echt wat van zijn stuk en stamelde: 'Maar, meester, in de Bijbel staat toch dat ik mijn vijand moet liefhebben? Als hij honger heeft moet ik hem te eten geven en als hij dorst heeft moet ik hem te drinken geven.' Hoofdschuddend liep de meester terug naar huis, onderweg bedenkend dat iemand, die zo edel handelde eigenlijk geen slaaf behoorde te zijn. De volgende dag overhandigde hij Sambo dan ook een papier, waarop stond: 'Hiermede verleen ik Sambo de vrijheid.' Wat was de slaaf blij. Vooral toen hij hoorde dat ook zijn vijand vrij mocht zijn. Ja, de boodschap van Jezus kan veel veranderen in de harten van de mensen.
Nee is ook een antwoord
Er was eens een meisje van drie, Amy geheten. Ze woonde in een mooi huis bij de zee met een stel leuke broers en zussen en lieve ouders. Amy vond blauw de mooiste kleur van de wereld, want dat was de kleur van de zee en van de vergeet-mij-nietjes in de tuin. Daarom ging ze op een avond op haar knieën en bad: 'Lieve Heer Jezus, geef me alstublieft blauwe ogen als ik morgen wakker word.' De volgende morgen werd ze met een feestgevoel wakker. 'Wat is het voor een dag? Is er soms iemand jarig?' dacht ze. Ineens wist ze het weer. Het was een feestdag, want vandaag kreeg ze blauwe ogen. Snel kroop ze uit haar bed, schoof een stoel bij de spiegel en keek. Een paar prachtige bruine ogen kijkt haar aan. Wat vreemd, de Heer Jezus had haar gebed niet verhoord. Teleurgesteld holt ze naar de slaapkamer van haar ouders en vertelt alles aan haar moeder. Die gaf haar dochter een heel simpel antwoord. Ze zei: 'Amy, néé is ook een antwoord!' Later werd wel duidelijk waarom de Heer Jezus nee had gezegd. Amy had die bruine kijkers hard nodig toen ze als zendeling naar India vertrok. Ze redde honderden kinderen die in de tempels als slaven werkten, verkocht of weggegeven door hun ouders. Doordat ze haar gezicht met koffie bruin maakte en... doordat haar ogen bruin waren kon ze de tempels binnenkomen. Gelukkig had Jezus haar gebed niet verhoord, toen ze vroeg om blauwe ogen.
Het vogelpaartje, dat zich niet liet wegjagen
In de Bijbel staat een verhaal van een vrouw, die steeds maar weer bij de rechter op de deur klopte, omdat iemand haar onrecht had aangedaan. Tenslotte kreeg ze haar zin. Dat vogeltjes ook zo kunnen volhouden, bewijst het volgende verhaaltje. 'Man,' zei boerin Joosse op een dag tegen haar echtgenoot. 'Nu moet je vandaag toch eens dat vogelnestje uit de goot halen, want anders wordt ons huis dit jaar weer net zo vuil als vorig jaar, weet je nog wel?' Jaja, de boer wist het nog goed. Als je even naast het huis in het zonnetje ging zitten, viel er meteen een vogelpoepje op je kleren. En een rommel dat die beestjes maakten... Dus hij zocht een bezem en veegde de takjes weg, die het eerste begin waren van een nestje. Het vogelpaartje vond het niet leuk. Een paar uur later waren ze alweer een nieuw nestje aan het bouwen. Zuchtend haalde de boer het weer weg. Maar toen ze er een paar dagen niet naar keken, ja hoor!... een nieuw nestje. Weer werd de bezem er door gehaald. Na een paar uur...? Juist, je snapt het al. 'Je doet het niet goed.' zei de boerin. 'Laat mij het maar eens doen.' Ze nam een ladder en veegde de hele goot schoon. Geen takje bleef er over. Een paar dagen later... weer een nestje, nu met eitjes erin. 'Vrouw,' zei de boer lachend, 'van mij mogen ze blijven hoor. Ik geef het op.' Zo hadden ze dat jaar weer last van vogelpoepjes. De beestjes hadden het door hun volharding gewonnen van de boer.
De plastic handschoen
Er lag eens een plastic handschoen op een tuintafeltje. Een brutale mus ging ernaast zitten. Met z'n kopje schuin bekeek hij het doorschijnende ding en zei: 'Tjiep, wie ben jij?' 'Ik ben een plastic handschoen, zie je dat niet?' zuchtte deze. Hij had diep nagedacht en was tot de slotsom gekomen dat hij niet veel waard was. Hij was niet knap, had geen kleur en een akelige vorm, zo echt onaf. Daarom zuchtte hij dus. De vogel hipte eens op de pink van de handschoen en spotte: 'Een gek ding ben je. Je kunt niet eens vliegen!' Hij pikte in de vingers van de handschoen. 'Zijn dit soms je vleugels?' 'Blijf van me af!' hijgde de handschoen buiten adem, maar de mus vond het leuk om te plagen en sleepte hem heel gemeen naar de vuilnisbak. Sjilpend van de lol vloog hij weg. Er kwam een vrouw aan. Ze zag de handschoen liggen. 'Ah! Daar ben je,' zei ze blij. 'Kom gauw. We gaan het kinderledikantje verven. Ik heb heel mooie verf gekocht.' Onderwijl trok ze de handschoen aan. Die paste perfect. Een warm geluk doorstroomde hem. Hiervoor was hij gemaakt. De vrouw keek even rond in de tuin. Ze streek een lok weg van haar voorhoofd. Van die gelegenheid maakte de handschoen gebruik om naar de mus te lachen. Kwaad tsjekkend vloog die weg. Vanuit de huiskamer klonk een kinderstem. 'Mamma, wilt u dit pianostukje even voorspelen?' De vrouw liep naar binnen en speelde wat. Toen de plastic handschoen 's avonds moe en vies op de gootsteen lag, bedacht hij tevreden: 'Vandaag heb ik pianogespeeld en geverfd. Ik ben wel wat waard, als de vrouw mij wil gebruiken.' Heb jij ook wel eens het gevoel dat je niks waard bent? De Heer Jezus wil je gebruiken.
De mier die volhield
In de tweede wereldoorlog was er een Amerikaans soldaat, die op de Filippijnen gevangen zat. Hij was erg moedeloos. 'Ik wou dat ik dood was,' dacht hij. 'Nooit zal ik mijn vaderland terugzien.' Maar toen zag hij naast zich een miertje lopen. Omdat de soldaat toch niets te doen had, ging hij het maar bestuderen. Het beestje liep naar de muur en probeerde er over heen te komen. Dat mislukte. Halverwege viel het weer naar beneden. 'Jammer,' dacht de soldaat, die het miertje wel de vrijheid gunde. Het kleine ding gaf de moed niet op. Weer klom het naar boven en... weer viel het. Voor de grap ging de soldaat eens tellen hoe vaak het miertje het probeerde. Hij kon lang tellen. Pas na 77 keer lukte het de mier om over de muur heen naar buiten te klimmen. De soldaat dacht na over zijn eigen hopeloze situatie. 'O God,' bad hij, 'als zo'n klein beestje de moed niet opgeeft, zal ik het ook niet doen. Eenmaal zal ik weer als een vrij man in Amerika lopen.' En zo gebeurde het. Dit verhaal heeft hij aan veel mensen doorverteld. In de Bijbel staat: 'Jullie hebben volharding nodig om de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is.' Volhouden dus, hé?
Door moeilijkheden word je sterk
Danny Moe, een Canadese evangelist, was eens bij mensen te logeren, toe de gastheer hem vroeg: 'Wilt u soms mijn vogeltjes zien?' 'Heel graag,' zei Danny beleefd. Hij verwachtte twee of drie vogeltjes te zien in een kooitje, maar tot zijn grote verbazing, had de man wel honderdvijftig kanaries. Vol enthousiasme vertelde de man van zijn hobby. De mooiste exemplaren waren erbij in vele kleuren. Hij liet Danny ook een paar uitkomende eitjes zien. 't Was fascinerend om te zien hoe die jonge beesten zich naar buiten worstelden! Een vogeltje had al een poot uit het ei, een ander twee, terwijl er ook een ei bij was, dat alleen nog maar scheuren vertoonde. Wat een krachtsinspanning van die kleine diertjes. Danny bleef er geruime tijd naar kijken. 'Ik heb wel eens geholpen,' zei de man,'heel voorzichtig de schaal opengebroken, maar ze gingen allemaal dood.' Danny keek verbaasd. Hoe zou dat komen? ... Ineens besefte hij dat de vogeltjes juist sterk worden van dat geworstel. Daar groeien ze van. Omdat Danny evangelist was, gebruikte hij dit voorval in zijn preken. Want het is met ons mensen net eender. Als God alle moeilijkheden van ons zou wegnemen, zouden we nooit sterk worden. .
Schimmels kweken
(Oma vertelt)
'Bah!' riep mijn moeder op een dag uit. 'Wie heeft die viezigheid onder de kast gezet?' Ze haalde een schoteltje tevoorschijn waarop een grote schimmel zat. Geschrokken dook ik in elkaar. Dat had ik gedaan. Moeders stem klonk nogal boos. Zou ik klappen krijgen? Zacht fluisterde ik: 'Ik mam.' 'Vooruit vieze meid, ga die troep schoonmaken.' was haar haar antwoord. 'En niet meer doen hoor!' 'Nee, mamma.' Teleurgesteld waste ik de mooie schimmel weg. Hij schrompelde helemaal weg onder de waterstraal uit de kraan. Zonde, 't was juist zo'n bijzondere! Ja, schimmels kweken vond ik boeiend. Het leek een beetje op toveren. Ik nam bij voorbeeld een stukje sinaasappel, deed er suiker over en zette hem dan op een geheim plekje, waar niemand het zag. Of ik drenkte een boterham in melk en verstopte dat schoteltje onder de kast. Dan kwamen er na een tijdje schitterende schimmels op, heel pluizig, ragdun en groenig wit. Wat een wonder! Ik was er weg van. Ik droomde wel dat er iets bijzonders uit zou komen. Stel je eens voor: lekkere limonadesiroop of zo... Magisch, hoor! Jammer dat het niet meer mocht van mijn moeder. Nu ben ik volwassen. Ik zou best schimmels kunnen kweken als ik dat wilde. Maar nee, ik weet al lang waar schimmels vandaan komen en hoe je limonadesiroop kunt maken. Toch... een beetje van die verbazing van vroeger is er wel gebleven. Is het niet een wonder dat iets zo maar gaat groeien?
Het verborgen goud
Ieder van ons droomt er wel eens van om goud te vinden, maar de meesten zoeken op de verkeerde plaats. Dit verhaal gaat over twee luie jongens, die ook goud vonden. Hun vader was een hardwerkende boer. Hij leefde op het platteland van Australië en had zijn bedrijf uit het niets opgebouwd. Eigenhandig had hij zijn land ontgonnen in de wildernis. Maar aan één veldje was hij nooit toegekomen. Het was een stuk land, dat men al eens had kaalgebrand. De oude dikke wortels van bomen zaten nog in de grond. Die waren weer gaan uitlopen en nu stonden er allemaal wilde bosjes, voornamelijk Eucalyptusstruiken op het land. De tijd was erover heen gegaan. Het was echt een wildernis geworden. Vader had al vaak aan zijn zoons gevraagd om op het wilde landje te gaan werken, maar zij waren liever lui dan moe. Ze vonden het niet zo belangrijk. Ze dachten namelijk, dat hij ergens goud had verborgen. De jaren gingen voorbij en vader ging sterven. Voordat hij echter de ogen voorgoed zou sluiten, vroegen de zoons hem: 'Pa, waar hebt u nou dat goud verborgen?' Met grote moeite bracht de oude man eruit: 'In het wilde landje, jongens.' en stierf. De volgende week gingen de jongens met pikhouwelen en schoppen naar het veldje en begonnen te graven of hun leven ervan afhing. Vier weken hebben ze er gewerkt. Het land werd volledig schoongemaakt, maar zonder resultaat. Geen enkel stukje goud werd gevonden. Wat een teleurstelling! De oudste zoon zei gelaten: 'Wel, we hebben het land nou toch omgewerkt, laten we er maar koren op verbouwen.' Zo gebeurde het ook en de maanden gingen voorbij. Maar op een dag, toen het koren rijp was, zagen de jongens ineens het goud. Het hele veld was er vol mee... Het was prachtig goudgeel graan! Eindelijk begrepen ze wat vader had bedoeld, toen hij zei: 'Er zit goud in het landje, jongens.' Zo is het ook met de Bijbel, als hij dicht blijft, zul je er nooit schatten uit te voorschijn kunnen halen. Maar ieder die er moeite voor wil doen, ontdekt een kostbare schat: Gods woord is brood voor het hart.
Zijn beste vriend
Zo'n honderd jaar geleden ging het er streng toe op de scholen. De meesters maakten wel eens gebruik van een stok of een karwats om kinderen te straffen, die ondeugend waren. Op een dag kwam er ergens een nieuwe meester op school. Hij stond voor een klas van wel tachtig of negentig boefjes, onopgevoede schoftjes. Hoe zou hij daar ooit orde en regel in brengen? 'Jongens en meisjes,' zei hij. 'We gaan samen tien regels opstellen, waaraan we ons moeten houden.' In die tijd was het trouwens verplicht om schoolregels duidelijk zichtbaar op te hangen. De kinderen knikten. Samen stelden ze de straf vast voor bepaalde overtredingen. Bij voorbeeld: een kwartier in de hoek staan als je vecht op het schoolplein. Helemaal onderaan stond de ergste straf: tien stokslagen voor iemand die steelt. De meester schreef die regels op het bord, zodat iedereen ze kon lezen. Of het nou hierdoor kwam of door het feit dat de meester zo'n fijne vent was, er kwam steeds meer orde in de klas. Weinig straf werd er uitgedeeld. Op een keer gebeurde er echter iets opzienbarends. Pieter, een mager scharminkeltje, kon z'n aandacht niet bij de les houden, omdat zijn maag zo knorde. Thuis kreeg hij veel te weinig te eten. Zijn ogen werden getrokken naar het kastje van Herman, waar een pakje brood lag. Och, het water liep hem in de mond. Hij verzon dan ook in de pauze een smoes om binnen te mogen blijven. Stiekem pakte hij het brood en smikkelde het op. Toen alle kinderen na de pauze weer op hun plaatsen gingen zitten, klonk opeens de verontwaardigde stem van Herman: 'Meester! Ze hebben m'n brood gestolen!' 't Werd gelijk doodstil. Wie zou dat gedaan hebben? Meester had wel een vermoeden. Hij voelde Pieter eens aan de tand en... huilend bekende deze. 'Waarom deed je dat, Pieter?' vroeg de meester zacht. 'Omdat ik zo'n vreselijke honger had,' snikte de jongen. Ondanks zijn medelijden moest de meester de regels toepassen. Die waren er nu eenmaal voor. Pieter moest z'n bloes uitdoen. Ademloos keek de klas toe. Wat een mager ventje was het. Je kon z'n ribbetjes tellen. Juist wilde de meester z'n stok opheffen, toen Herman opstond. 'Nee, meester,' riep hij schor, 'Geef die klappen maar aan mij. Laat Pieter maar gaan. Ik kan er beter tegen.' Zo kreeg Herman de klappen die Pieter verdiende. Pieter is dit nooit vergeten. Hij bleef altijd Hermans beste vriend.
Als een brullende leeuw
Als een leeuw trek heeft in apenkarbonade, gaat hij naar de apenrotsen. Daar springen er zoveel rond, dat het water hem in de bek loopt. Er is echter maar één probleem. Hij kan niet bij ze komen. Ze zijn allemaal veilig op de rots. Maar... de leeuw is slim. Hij begint gewoon te brullen. Oewahh! De apen raken helemaal in paniek. Ze gaan springen en gillen. Sommigen pakken een tak vast. Echt, ze schreeuwen het uit van angst. En de leeuw maar brullen. Plotseling valt er een aap van angst naar beneden. Hij rolt langs de rots en de leeuw sleept het slachtoffer tevreden mee. Wat stom van die apen, hè? Ze hadden rustig kunnen blijven zitten. Ze hadden ook 'sliep uit' kunnen roepen. Hun angst had hun parten gespeeld. Onze rots is God. De duivel kan ons niets doen ook al brult hij nog zo hard.
Veertjes, veertjes, veertjes
Tjip had op school het verhaal van Eva en de slang gehoord. Toen hij tussen de middag aan tafel zat, zei hij: 'Mam, ik vind het dom van Eva om van die vrucht te eten. Dat zou ik nooit gedaan hebben, hoor!' Moeder glimlachte maar. Na het eten zei ze: 'Tjip, ik moet straks boodschappen doen, dus ik ben er niet als je weer uit school komt. Je moet je maar even alleen vermaken.' Ze legde allerlei lekkers voor hem neer en ook een briefje. 'Tjip, van alles mag je eten, maar blijf van die doos af die op tafel staat. Tot straks, mamma.' Tjip vond het niks erg, dat moeder er niet was. Hij zette zijn favoriete tv-programma aan, at ondertussen een schaaltje chips en dronk een groot glas limonade. Toen het programma afgelopen was keek hij eens naar de doos. 'Wat zou er in zitten?' dacht hij. 'Misschien wel van die grote bonbons. Mmm!' Even kijken, heel voorzichtig. Hij tilde het deksel een beetje op en ... help! Er zaten allemaal donsveertjes in. Die wipten er uit. De wind, die door het openstaande raam naar binnen kwam, blies ze alle kanten uit. Tjip probeerde ze te vangen en weer in de doos te stoppen, maar er vlogen er steeds meer uit. Zo vond moeder hem. Tjip zei beschaamd: 'Mam, nou ben ik net zo dom geweest als Eva, hè?' Moeder lachte alleen maar. Ze was echt niet boos, want ... ze had dat doosje daar expres neergezet om Tjip een lesje te leren.
Ik durf niet naar de Universiteit
Pieter was van de Kleuterschool naar de Lagere school gegaan. Nu is dat maar een klein stapje, want je gaat gewoon van groep twee naar groep drie op de basisschool. Maar een aantal jaren geleden was dat een hele stap. Op de Kleuterschool mocht je spelen. In de Lagere School moest je leren. Pieter vond er niks aan. Als het aan hem lag zou hij de hele dag spelen. Eens op een dag praatte hij erover met z'n vader. Die zat echter net de krant te lezen en zei ongeïnteresseerd: 'Er is niks aan te doen, Pieter. Je zult nog veel moeten leren. Eerst zes jaar Lagere school, dan vier jaar Middelbare school en daarna misschien nog naar de Universiteit. Zo is het leven nu eenmaal.' Pieter liep teleurgesteld weg. Hij bleef erover piekeren. Zo gingen een paar dagen voorbij. Op een dag toen hij opvallend stil zat te spelen, merkte moeder op dat er wat was. 'Pieter, waarom ben je zo stil?' vroeg ze. Pieter kon zich niet langer inhouden. Hij barstte in tranen uit en zei: 'Mamma, ik durf niet naar de Universiteit!'
Het Woordenloze Boek
Duizenden, ja echt duizenden verschillende bijbels zijn er in de wereld. Heel oude, heel dikke, zelfs één van hout heb ik wel eens gehoord. De bijbel wordt ook wel eens HET BOEK genoemd. Maar heb jij wel eens van HET WOORDENLOZE BOEK gehoord? Eigenlijk is dat de bijbel in het kort. Er zijn in het Woordenloze Boek maar vier bladzijden, nee, eigenlijk vijf, want de buitenkant doet ook mee. Over de hele wereld wordt dit boek gebruikt om wat er in de echte bijbel staat, heel simpel uit te leggen aan mensen van verschillende talen en verschillende culturen.
Gek eigenlijk, hè? Een woordenloos boek. Woordenloos betekent: Zonder woorden. Wat heb je nou aan een boek zonder woorden. Dat kan toch geen mens lezen? Toch wel. Want de bladzijden spreken tot ons door hun kleur. Er is een gouden (of gele) bladzijde, een zwarte, een rode, een witte en een groene. Als ik jou zou vragen wat voor kleur jij het mooiste vindt, dan zou je waarschijnlijk antwoorden: 'De gouden.' Gelijk heb je. De gouden bladzijde vertelt ons van een prachtig koninkrijk en van een land, waar je altijd gelukkig bent, de hemel. Ben jij niet benieuwd om te weten hoe het in de hemel is? Zit je niet vaak te denken: 'Hoe zou het zijn als je dood bent?' Wel, de Bijbel vertelt ons daar een paar dingen over. In de hemel is het mooi. Mooie kleuren, geluiden en vormen. Mooier dan je je ooit kunt voorstellen. 'Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord...' staat er in de Bijbel. In de hemel zijn geen tranen meer, want God zelf zal alle tranen afwissen. De dood zal er ook niet meer zijn, geen oorlog en geen ziekte. Niemand doet meer zonde, dus slechte dingen, zoals liegen, stelen, vloeken... In de hemel zijn straten van goud en poorten van parels. Weet je wat de Heer Jezus ons beloofde? 'In het huis van mijn Vader zijn veel woningen. Ik ga heen om voor jou een plaatsje klaar te maken. En als ik heengegaan ben en een plaatsje klaargemaakt heb, kom ik weer terug en zal je tot Mij nemen en dan mag jij ook zijn waar Ik ben.' Heb je wel eens gehoord van het Boek des Levens? Daar moet je naam in staan. Iedereen die gelooft in de Heer Jezus, diens naam komt in het Boek des Levens te staan.
De zwarte bladzijde vertelt ons van de zonde. Alle slechte dingen bij elkaar noemt de Bijbel: zonde. Iedereen doet zonde. Jij en ik. Sommigen heel veel, anderen een klein beetje. Er is niemand die altijd maar goed doet, zelfs niet één. Door die zonde kunnen we echter niet in de hemel komen. BEHALVE.... Nee, wacht, daarvan vertelt de rode bladzijde. God houdt zoveel van ons, van jou en mij, dat Hij een plan bedacht heeft om ons te redden. Hij zond Zijn eigen, enige kind, zijn lieve zoon Jezus, naar de aarde om voor onze zonden te betalen. De Bijbel zegt: 'Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven.' Jezus betaalde met Zijn bloed voor al onze stoute dingen. Dus de rode bladzijde doet ons denken aan het rode bloed van de Heer Jezus. En die witte bladzijde? Ja, dat is een wonder. Jezus bleef niet dood. Na drie dagen stond Hij op uit het graf. Hij had immers nooit zonde gedaan. Dus kon hij ook niet worden vastgehouden door de zonde. De Heer Jezus geeft ons nu een nieuw leven, een eeuwig leven. Wil jij dat ook wel hebben? Je mag het eerbiedig aan Hem vragen. 'Heer Jezus, geeft U mij alstublieft ook een nieuw, eeuwig leven.' En als dat hebt gevraagd, heet je EEN KIND VAN GOD. Natuurlijk doe je nog wel eens verkeerd. Dan is het net of er een vlekje op je mooie witte kleed komt. Maar steeds weer wil de Heer Jezus je reinigen. Hij leert je echt hoe je een rein leven kunt leiden. De buitenkant van het Woordenloze boekje is groen. Groen is de kleur van nieuw leven. Van gras, dat groeit. Wij mogen ook groeien in het geloof. Als je elke dag in je Kinderbijbel leest, of in de echte Bijbel, groei je. Als je praat met je beste vriend Jezus, als je naar de kerk gaat, of als je wat van je zakgeld geeft voor de arme mensen, groei je in het geloof. Je wordt een boom, die zijn wortels diep in de bodem bij de waterbron heeft. Je wordt een sterk kind van God, die ook anderen van de Heiland kan vertellen. Vind je dit niet een mooi verhaal? Met dit boekje kun je heel gemakkelijk aan al je vrienden en familie van de Heer Jezus vertellen. Doen, hoor!
De kostbare gouden ring
'O wee!' zei Mevrouw Smits op een keer tegen haar dienstmeisje. 'Nu ontdek ik dat ik mijn kostbare gouden ring in de schouwburg heb laten liggen. Dat is een ramp! Het ding kreeg ik nog van mijn overleden man en hij kostte wel duizend euro!' Het dienstmeisje hield op met stofzuigen en zei verschrikt: 'Zal ik naar de schouwburg bellen?' 'Eh... Nee,dat kan ik beter zelf doen. Ik weet precies hoe de ring eruit ziet.' Mevrouw zocht het nummer in de gids en belde. De portier aan de andere kant was een vriendelijke man, die het echt niet erg vond om even te gaan kijken. Het duurde nogal lang, want hij moest ver lopen. Mevrouw Smits werd ongeduldig. Na tien minuten legde ze de hoorn op het toestel en zei: 'Nou ja, dan maar niet. Ik heb genoeg ringen!' Als ze nog even gewacht had, had ze antwoord van de portier gehad. 'Mevrouw, goed nieuws! Uw ring is gevonden. Komt u hem maar halen!' Sommige mensen vergeten gewoon waarom ze ergens voor gebeden hebben. Ze wachten nauwelijks op antwoord, nemen gewoon aan dat God toch niet naar hun gebed zal luisteren, hoewel er in de bijbel staat: 'Wie tot God komt moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.' Weet je hoe je kunt voorkomen dat je vergeet waar je om vroeg? Koop een klein opschrijfboekje en schrijf links je gebedjes en rechts de verhoringen. Wedden dat je na een tijdje ontdekt dat de Heer een echte verhoorder is van gebeden. Het maakt je echt dankbaar.
Van spoken en kannibalen
Het is in het jaar 1822. John Hunt, een Engelse jongen van tien, is een wanhoop voor zijn ouders. Wat zou die jongen kunnen worden voor zijn beroep? Boer soms? Welnee, daarvoor is hij veel te tenger. John is nogal bangig van aard. Hij is bang voor onweer en hard blaffende honden. Overal denkt hij spoken te zien of toverheksen. Denk je dat hij over een stille weg durft te lopen in het donker? Nee, daar moet hij niet aan denken. Toch vertrekt hij zeventien jaar later als zendeling naar de Fidji eilanden, samen met zijn jonge vrouw. De inwoners van die eilanden zijn nota bene kannibalen. Ze zijn gek op mensenvlees. Het Opperhoofd eet zelfs elke dag mensenvlees! Het is toch niet te geloven dat dat juist John Hunt naar deze mensen toe durft te gaan? Hij, die altijd zo bang was. Toch is dat zo. Hij heeft geleerd om met al zijn angst naar Jezus te gaan. Die zal hem beschermen. En dat is wel nodig ook. Vaak zijn John en Mary in doodsgevaar. Eens werd hun huis omsingeld door een grote menigte wilden, die bloedstollende kreten uitstootten. In het maanlicht zagen de Hunts hun griezelig beschilderde gezichten, hun knotsen en strijdbijlen. 'O, God, help ons toch.' baden ze. En God verhoorde hun gebed. Om de een of andere duistere reden verdwenen de wilden vanzelf. Honderdduizenden Fidji-eilanders zijn christen geworden door die ene boerenzoon, die toch zo vreselijk bang was als kind.
Liefde is sterker dan haat
Ergens in midden Afrika woonde een man, die Tomas heette. Met zijn vrouw en tien kinderen leefde hij in een ronde hut met een rieten dak. Tomas hield veel van de Heer Jezus en hij was altijd bereid iemand te helpen. Daarom haatte zijn overbuurman hem zo. Op een nacht stak hij met een brandende fakkel het strooien dak van Tomas' hut in brand. Gelukkig merkte Tomas het op tijd. De brand werd geblust en er gebeurde niks. Nog twee keer probeerde die boze buurman het. De laatste keer stond er echter een harde wind. De vonken sloegen over naar zijn eigen hut. 'Kijk uit!' schreeuwde Tomas hem toe. Maar het was al te laat. De droge dakbedekking vatte vlam en stond al gauw in lichter laaie. 'Vrouw!' schreeuwde Tomas, 'Ga jij door met het blussen van ons dak, dan ga ik de buurman helpen.' En ja, binnen de kortste keren waren ze de brand meester. 'Tomas,' zeiden de andere buren, 'Nu moet je toch heus naar het stamhoofd gaan en alles vertellen. Dan kan hij je vijand in de gevangenis stoppen.' Tomas wilde liever zijn vijand liefhebben, zoals Jezus ons leerde. Hij knielde neer en bad of God hem wilde veranderen in een vriend. Toch kwam het stamhoofd alles te weten. De buurman werd opgepakt en in de gevangenis geworpen. Daar zat hij tussen zware misdadigers. Op een dag kwam Corrie ten Boom er prediken. Ze vertelde, dat God mensenlevens kan veranderen. De buurman begon te huilen. Hij beleed zijn zonden. Zodra zijn straftijd om was, ging hij vergeving vragen aan Tomas. Die twee werden de beste vrienden. Samen gingen ze in de omliggende dorpen van de Heiland vertellen. Zo zie je, dat liefde sterker is dan haat.
Hoe heet je?
In China werkte eens jaren geleden een zendelinge, Gladys Aylward geheten, die veel van kinderen hield. Op een dag reed ze op een ezeltje door de bergen, toen ze aan de kant van de weg een vrouw zag zitten met een erg ziek baby’tje. Gladys stapte af en vroeg wat er aan de hand was met het kind. Ze pakte het op en merkte dat het hoge koorts had. 'Het heeft veel te weinig gedronken en gegeten.' dacht ze. De vrouw deed heel onverschillig. 'Kopen?' vroeg ze ruw. Gladys schrok. Wie verkocht er nou zijn kind. Met een schok besefte ze, dat deze vrouw een kinderdief was. Ze had het kind ergens gestolen om het te verkopen. Omdat ze er niet goed voor zorgde was het meisje ziek geworden. Gladys overlegde bij zichzelf: 'Als ik het niet koop zal het zeker sterven.' Ze voelde of ze soms ergens nog wat geld had. Maar nee. Alleen een klein Engels muntje, dat iemand haar eens had gegeven als een aandenken, dat was een sixpence. 'Hier, pak aan.' zei ze tegen de vrouw, 'Meer heb ik niet.' De vrouw vond het veel te weinig, maar begreep wel, dat ze niet meer kon verwachten. Vlug ging ze er vandoor en liet Gladys met het zieke kind achter. 'Ik noem je Sixpence.' zei Gladys, terwijl ze het kuste, 'Omdat ik je voor Sixpence kocht.' Sixpence is een mooie vrouw geworden. Nooit is ze vergeten wat Gladys voor haar deed toen ze nog maar een baby was.
Alexander de Grote en de laffe man Alexander de Grote, die ongeveer 350 jaar voor Christus koning was van Macedonië, was een beroemd veldheer. Hij streed tegen de Grieken, de Perzen, de Syriërs en de Egyptenaren. Alexander deed zijn naam eer aan, want die betekent: weerbare man. Op een dag werd er een soldaat bij hem gebracht die zich nog al laf had gedragen. 'Hoe heet je?' baste de grote veldheer hem toe. 'Alexander, mijnheer.' stottert de man. 'Alexander?' briest de koning woedend. 'Jij? Dat is onmogelijk. Je kunt twee dingen doen. Verander onmiddellijk je naam of verander jezelf!' De geschiedenis vermeldt niet wat de soldaat deed. Maar dit voorbeeld wordt vaak aangehaald als het gaat om christenen die niet leven volgens Gods woord. Noemt men jou een christen? Leef er dan naar of verander je naam. Radicaal, hè?
Het geschenk van het Opperhoofd Het nieuws dat het bleekgezicht met het boek er weer was, verspreidde zich snel door het hele gebied van de Soshone indianen. Van alle kanten kwamen ze aanlopen na de oproep van het Opperhoofd. Ze verzamelden zich op de open vlakte voor zijn wigwam. De man van God, met de Bijbel in zijn handen, groette de indianen vriendelijk en vroeg naar hun welzijn. Het was alweer een tijdje geleden dat Vernietigende Bliksem, het Opperhoofd, en vele anderen besloten hadden de weg van de Zoon van de Grote Manitou te volgen, de weg van Jezus. Nu wilde de zendeling hen meer vertellen. Hij had grote platen bij zich en toonde een plaat van de schepping. 'God houdt heel erg veel van u.' zei hij. 'Hij maakte de canyons en de watervallen, de sappige kersen en de snelle antiloop...' Vernietigende Bliksem, die aandachtig had geluisterd, zei in zichzelf: 'Dorstig als de woestijn was mijn hart. De Grote Manitou gaf mij zijn eeuwige water. Ik wil hem danken met een geschenk.' Waardig, met zijn prachtige verentooi op zijn hoofd, liep hij naar de zendeling, die verbaasd ophield met zijn toespraak. Onder doodse stilte legde hij zijn tomahawk aan de voeten van de zendeling en zei: 'Vernietigende Bliksem, opperhoofd der Soshones, geeft zijn tomahawk aan Jezus.' De zendeling dankte vriendelijk en vervolgde zijn toespraak. Weer op zijn plaats gezeten, zijn benen gekruist, luisterde het Opperhoofd verder. 'God heeft u lief, zo lief, dat Hij zijn enige zoon heeft gegeven om voor ons te sterven.' De grote gekleurde plaat van Jezus aan het kruis werd nu getoond. 'Wat moedig en dapper was die zoon van de Grote Manitou,' dacht Verschrikkelijke Bliksem. 'Mijn ziel is zacht in mij als bij het kijken naar de ondergaande zon. Ik wil Hem vereren met een groter geschenk.' Weer stond hij op, pakte zijn deken uit zijn wigwam en liep naar voren. Verrast keken de Indianen toe. Gaf Vernietigende Bliksem zijn deken weg? Zijn mooie gekleurde deken, die hem warm hield in lange koude nachten? 'Opperhoofd Vernietigende Bliksem geeft zijn deken aan Jezus Christus.' klonk het fier. Zonder een enkel teken van spijt legde hij zijn kostbare schat aan de voeten van de zendeling. Ook dit keer nam de zendeling het geschenk met een buiging aan. Hij was er werkelijk door geroerd. Was het misschien daardoor dat hij nog mooier over Jezus vertelde? Vernietigende Bliksem kruiste zijn armen voor zijn borst en bleef staan luisteren. De woorden van het Bleekgezicht misten hun uitwerking niet. Zijn gedachten klaagden hem aan. Was het wel genoeg wat hij had gegeven? 'Grote Manitou brengt mij later naar het huis met de vele wigwams,' overwoog hij. 'Hij rookte de vredespijp met mij, terwijl ik toch zijn vijand was. Ik wil Hem nog meer geven.' Weer ondernam hij actie. Aller ogen volgden hem gespannen, hoewel de strakke gezichten
van de indianen geen emotie mochten tonen. Met de armen gekruist voor de borst keken ze toe wat hun Opperhoofd nu weer ging doen. Hij had alreeds zijn tomahawk en zijn deken weggegeven. Toch niet zijn... Ja hoor! Waardig liep Verschrikkelijke Bliksem naar de paal waaraan zijn prachtige pikzwarte paard Iltshi was vastgebonden. Het dier brieste van blijdschap dat zijn baas er aan kwam. Alleen echte indianen weten wat een vurig sterk paard voor een man betekent. Dag en nacht draagt het dier hen. Als men moet vluchten kan een goed paard je redding zijn. Het moet lange tijd zonder water kunnen, steile rotsen beklimmen, zich doodstil kunnen houden als er vijanden in de buurt zijn. Kortom, zo'n beest is goud waard. En nu. Kijk eens... Het Opperhoofd leidt zijn kostbare volbloed naar de zendeling, overhandigt hem de teugels met de woorden: 'Verschrikkelijke Bliksem schenkt zijn paard aan Jezus Christus. Uch!' Ja, nu heeft hij echt alles gegeven. Een tevreden gevoel komt in zijn hart. Maar al spoedig maakt het weer plaats voor twijfel als de zendeling voortgaat met een gedeelte uit de Bijbel te lezen. 'Broeders, omdat God u zoveel heeft geschonken, smeek ik u dat u uw lichamen stelt tot een levend heilig en God welgevallig offer... Rom. 12:1,' luiden de woorden. Och, het Opperhoofd heeft nu wel zijn tomahawk, zijn deken en zijn paard gegeven, maar zichzelf? Nog eenmaal loopt hij naar voren, nu met lege handen. Voor de ogen van al zijn onderdanen knielt hij neer en weet je wat hij zegt? 'Verschrikkelijke Bliksem, Opperhoofd der Soshones, geeft zichzelf aan Jezus Christus.' Nooit is de stam van de Soshones dit moment vergeten. Nog heel lang werd er in de wigwams nagepraat over dit voorval en vele squaws vertelden het door aan hun kinderen.
Een kettingreactie
'Ik ben maar een kind. Ik kan toch niet veel doen voor God!' denken veel kinderen. Totdat ze het verhaal uit de Bijbel horen vertellen van de jongen die maar vijf broden en twee visjes had. Hiermede kon Jezus duizenden mensen voeden. Net zo'n soort verhaal is het volgende. Het gaat over de negerjongen Robert Hall. Luister maar.
'Wat een geweldige man is die Albert Schweitzer toch!' dacht de dertien jarige Robert toen hij zijn boek dichtsloeg. 'Ik wilde wel dat ik net zo werd als hij. Dan ging ik ook naar Afrika om die arme zieke mensen te helpen en van Jezus te vertellen.' Ja, Robert had zojuist een boek over die heel beroemde man gelezen, Albert Schweitzer. Je kunt vast wel iets in de bibliotheek over hem vinden. Zijn naam staat in elke encyclopedie. Hij leefde van 1875 tot 1965. Albert, die theoloog was, dokter en filosoof en bovendien een zeer beroemd organist, gaf alles op om midden in de rimboe van Afrika zendeling en arts te worden. Daarvoor kreeg hij later dan ook de Nobelprijs voor de vrede. 'Ik wou dat ik Albert Schweitzer kon helpen,' dacht Robert. 'Ik zou wel verband en medicijnen willen sturen. Ze hebben daar zelfs geen aspirientjes.' Robert dacht aan de keer dat hijzelf zo'n hoge koorts had gehad. Wat was hij blij dat de koorts daalde door de medicijnen. Zou hij echt niets kunnen doen? Hij had wel niet veel geld in z'n spaarpot, maar vast wel genoeg voor één buisje aspirine. Maar hoe krijg je een pakje in Lambarene? Er is natuurlijk geen postbezorging daar. Ineens kreeg Robert een idee. Zijn vader was opgeroepen om in Italië te vechten als sergeant bij de luchtmacht...
'Wat een vreemde brief heb ik nou toch op m'n bureau gekregen?' dacht de luchtmachtgeneraal van de U.S.A. in Italië. Hij bekeek het vreemd gevormde, maar stevig ingepakte pakje aan alle kanten en las de brief nog eens. 'Geachte Generaal, wilt u dit pakje door uw vliegtuigen laten afgooien boven Lambarene. Er zit aspirine in voor de zieke mensen. Groeten van Robert. P.S. Mijn vader is sergeant in uw leger en ik heb de aspirine van mijn spaargeld gekocht.'
'Mmm, aardige jongen...' zei de generaal tegen zichzelf, 'maar wat moet ik er mee? Het is oorlog. Er zijn belangrijker zaken te doen.' Een paar dagen later zat hij echter tijdens een diner naast de directeur van de Italiaanse radio en vertelde hem van het merkwaardige pakje. Die zag er een goed verhaal in en startte een actie voor Lambarene. Van alle kanten stuurden de mensen na de radio-oproep pakjes met medicijnen en andere hulpgoederen naar hem toe. En zo werden er vier en een half ton hulpgoederen opgehaald, met een waarde van duizenden guldens voor het werk van Albert Schweitzer. Wat was Robert blij toen hij hiervan hoorde. Door het kleine beetje te geven wat hij had, had God grote dingen gedaan!
Het ziekenhuisraam Twee mannen, beide ernstig ziek, lagen in dezelfde kamer in het ziekenhuis. Eén van de twee mocht elke middag een uurtje rechtop zitten om te voorkomen dat er teveel vocht in zijn longen kwam. Zijn bed stond vlak naast het raam. De ander moest plat op zijn rug blijven liggen. De twee raakten met elkaar in gesprek. Ze vertelden elkaar al hun hartsgeheimen. Het ging over hun vrouw en hun kinderen, hun thuis, hun baan, hun vakanties en hun opvattingen in het leven. Elke middag, als de man bij het raam wat mocht opzitten, beschreef hij aan zijn maat wat hij buiten zag. De man in het andere bed leefde er helemaal van op. Hij begon zelfs uit te zien naar het uurtje, het maakte hem blij om het idee te krijgen, dat hij nog bij de bewoonde wereld hoorde. Hij stelde het helemaal voor zich. De vriend bij het raam vertelde, dat het raam uitzag op een park en een schitterend meer. Eenden en zwanen zwommen in het water en kinderen aan de kant lieten hun zelfgemaakte bootjes te water. Een verliefd stelletje wandelde arm in arm tussen de veelkleurige bloembedden en de mooie skyline van de stad begrensde de horizon. Bij deze beschrijvingen deed hij meestal zijn ogen dicht en maakte zich er een voorstelling van. Op een warme namiddag beschreef de zittende vriend zelfs een voorbijgaande parade. Hoewel de band niet te horen was, kon hij zich er wel een goeie voorstelling van maken. Dagen en weken gingen voorbij. Maar op een slechte ochtend vonden ze de man bij het raam dood in bed. Hij was vredig ingeslapen. Er kwamen twee ziekenbroeders, die de overleden man wegreden. Wat vreselijk! De andere man was haast ontroostbaar. Hij miste zijn vriend en vooral het heerlijke uurtje met de prachtige beschrijvingen van wat er buiten te zien was. Zou hij durven vragen of hij misschien bij het raam mocht liggen? Misschien, dat hij dan soms eventjes, zich op kon richten om een glimpje op te vangen van het heerlijke uitzicht. Zodra het gepast leek vroeg hij dan ook: 'Mag ik bij het raam liggen?' En ja, de verpleegkundige wilde hem graag dat plezier doen en regelde alles. Vol verwachting richtte de man zich, zodra de verpleegkundige weg was, voorzichtig op zijn ellebogen op en wat zag hij? ... Een lelijke muur met een schreeuwende reclameposters en een vieze binnenplaats. Zijn vriend, die hem zo bemoedigd had, was namelijk... blind geweest.
't Is maar hoe je het bekijkt
Er was eens een man zand aan het scheppen. Het was zwaar werk. Z'n armen deden er pijn van. Daarom nam hij een momentje rust. Langs de kant van de weg stond een toeschouwer. Hij had al een tijdje naar de zandschepper staan kijken. Toen hij merkte dat de man even pauzeerde riep hij: 'Wat ben jij daar aan het doen?' De zandschepper antwoordde: 'Dat zie je toch. Ik schep zand.' De toeschouwer haalde zijn schouders op, groette en liep door. Een eindje verderop werd zijn aandacht getrokken door iemand die aan een muurtje bezig was. Weer vroeg hij: 'Zeg, wat ben je aan het doen?' De werkman stopte even, veegde het zweet van zijn voorhoofd met de achterkant van zijn hand en antwoordde: 'Zie je dat niet? Ik metsel.' Verder ging de wandelaar. Hij was nogal benieuwd waarom er zoveel arbeiders op één plek aan het werk waren. Omdat hij toch niets beters te doen had stopte hij bij een man met een kruiwagen. 'Beste man,' vroeg hij vriendelijk, 'heb je een ogenblikje tijd voor me? Wat ben jij aan het doen?' De man met de kruiwagen stopte. Hij wou wel een praatje maken. Zijn werk was niet erg belangrijk. Hij werd dan ook het slechtste betaald van allemaal. Toch kwam er een grote glimlach over zijn gezicht. 'Wat ik doe?' zei hij terwijl hij zijn zere rug rechtte. 'Ik bouw een kathedraal!' En met veel genoegen vertelde hij de toeschouwer wat voor een prachtige kathedraal op die plaats zou verrijzen. Hij bracht hem zelfs bij de bouwmeester, die de tekeningen had. Met z'n hoofd vol prachtige ideeën nam de wandelaar afscheid van deze bijzondere man.
Als jij gewoon bezig bent met iets simpels, dan kun je zeggen: 'Ik doe dit of dat…’, maar je kunt ook denken: 'Door al die kleine dingen bouw ik mee aan het koninkrijk van God.' Het is maar hoe je het bekijkt.
Door anderen te helpen help je jezelf
Eens toen de beroemde evangelist Saddhu Sundar Singh een hoge berg beklom, woedde er een vreselijke sneeuwstorm, waardoor hij bijna bezweek. De felle wind benam hem bijna alle adem. Plotseling ontdekte hij aan de kant van de weg een donkere hoop. Het bleek een uitgeputte reiziger te zijn, die ondergesneeuwd was. 'Wat erg!' dacht Sundar: 'Ik kan hem niet helpen. Ik kom zelf nauwelijks vooruit.' Nog wat reizigers passeerden. Niemand kon de arme man helpen. Hij zou sterven van de kou. Na een paar minuten overtuigde de Heilige Geest hem ervan, dat hij terug moest gaan. Met zijn handen groef hij de sneeuw boven de man weg en nam de halfdode stakker op zijn rug. Met bijna bovenmenselijke inspanning zwoegde Sundar verder naar boven. Na een tijdje zag hij weer een bobbel aan de kant van de weg liggen en even later weer een. Het waren de twee reizigers die hem waren gepasseerd. Van kou waren ze gestorven. Sundar bedacht hoe vreemd het was. De twee die niet hielpen waren dood en hij liep nog steeds. Toen drong het tot hem door, dat hij juist door zijn zware inspanning was blijven leven. De man die hem droeg had hem warm gehouden.
De puzzel Constant, een jongen van elf, kon wel een duwtje in de rug gebruiken wat betreft zijn aardrijkskundecijfer op school. Daarom kocht zijn vader, op aanraden van de directeur, voor hem een puzzel van de wereld. Met zo'n driehonderd stukjes was de puzzel best een flinke kluif voor Constant. Je moest alle landen op hun plek leggen: Engeland, Zweden, Ethiopië, Australië en Iran... Vader hielp hem een beetje op weg, door uit te leggen dat Constant eerst met de hoekjes en dan met de rechte kantstukjes moest beginnen. 'Zo,' dacht hij bij zichzelf, 'die is wel een poosje zoet, dan kan ik lekker even naar mijn favoriete sportprogramma op tv kijken.' Maar wie schetst zijn verbazing toen Conrad na een flink kwartiertje al kwam melden dat hij de puzzel af had. 'Hoe kan dat nou,' vroeg vader. 'heeft iemand je soms geholpen?' 'Nee, hoor, pappa,' zei Conrad geheimzinnig, 'het was gewoon erg makkelijk. Ik legde de puzzel eerst ondersteboven...' 'Ondersteboven?' vroeg vader, 'dat is toch nog moeilijker?' 'Nee, hoor.' lachte Conrad, 'want aan de achterkant staat het gezicht van de Heer Jezus. Als het beeld van Jezus goed is, is ook de wereld heel!' Conrad had door de puzzel misschien niet veel inzicht in aardrijkskunde gekregen, maar hij had zeker een tien verdiend voor wereldbeschouwing.
Wat een boek kan doen Doctor Benjamin Carson is een beroemde hersenchirurg. In 1987 scheidde hij met succes een siamese tweeling, die met de achterhoofdjes aan elkaar gegroeid was. Hij is hoofd van de Pediatrische Neurochirurgie van het J. Hopkins Instituut in Baltimore. Ook opereerde hij in 1997 een siamese tweeling die in de lengte met elkaar vergroeid was. Hij heeft de techniek voor hersenoperaties verfijnd bij moeilijk te behandelen beroertes en hij ontving onder andere 20 eredoctoraten. En blonk Ben ook al uit op de lagere school? Kon je wel voorspellen dat hij zo beroemd zou worden? Kwam hij van ontwikkelde ouders? Welnee. Ben was een probleemkind, een eeuwige zittenblijver uit een armoebuurt. Hij was de domste van de klas en werd dombo genoemd. Hij zat altijd de andere kinderen af te leiden van hun werk en grapjes te maken tot wanhoop van de leraren. Achteraf weet hij ook waarom. ‘Als ik niet kan leren,’ dacht hij, ‘dan jullie ook niet.’ Zijn moeder had het niet makkelijk. Zelf kwam ze uit een gezin van 24 kinderen. Ze was eigenlijk een kindmoedertje, dat op haar dertiende al moest trouwen.Na een paar jaar bleek, dat zijn vader al lang getrouwd was met een ander en dus kwam moeder met haar twee jongens alleen te staan. Hoe moest ze de kost verdienen? Ze ging overuren maken als werkster. ‘t Was ontzettend zwaar, maar ze klaagde nooit. Toen moeder merkte dat haar zoons niet goed leerden, vond ze dat verschrikkelijk. Ze ging ervoor bidden, daar heb je geen academische graad voor nodig. Ze spaarde haar jongens niet. Daarom beval ze hen de tv uit te doen, boeken te lezen en er werkstukken over te maken. De jongens protesteerden luidkeels. Ze vonden dat kindermishandeling, maar deden het toch. En wat dat veranderde!! Er ging er een wereld voor hen open. Al konden ze door hun armoede nooit eens ergens naar toe, door de boeken beleefden ze allerlei avonturen. (Wat ze toen nog niet wisten was, dat moeder zelf niet lezen of schrijven kon.) De jongens begonnen het leuk te vinden om te lezen en binnen anderhalf jaar waren ze de beste van de klas. Andere kinderen kwamen zelfs vragen om hen te helpen.Eerst werd Ben erg irritant en opschepperig, maar doordat een vriend hem daarop wees, kwam er evenwicht in zijn leven. Hij probeerde niet meer de beste te zijn, maar was gewoon zichzelf. En moeder? Die leerde tenslotte ook nog lezen en behaalde zelfs een eredoctoraat!!