REIZEN Magazine verhalenwedstrijd Wie schrijft een kort reisverhaal dat tot de verbeelding spreekt? Dat was de vraag in het aprilnummer. Meer dan honderd verhalen ontvingen wij. Soms hilarisch, soms ontroerend. Opgetekend in een Roemeense boemeltrein, tijdens de zonsverduistering in China en na een meet & greet met een neushoorn in Zimbabwe. Om maar eens enkele verhalen te typeren. De RM-redactie, onder leiding van Harri Theirlynck – zelf net terug van een travel sabbatical – genoot van uw inzendingen en koos 7 winnaars.
De
mooiste
Illustraties: Flos Vingerhoets
www.reizen.nl oktober 2009
73
De 7 mooiste Reisverhalen
This time I’ll see it through the fingers
A Prijzen De 7 winnaars van de verhalenwedstrijd krijgen hun prijs zo spoedig mogelijk thuisgestuurd. De prijs bestaat uit een pakket reisliteratuur waarin o.m. het boek Reisverhalen schrijven van auteur Jan Donkers, een Capitool Reisdagboek, en twee boeken van gerenommeerde schrijvers.
The best of the rest Wilt u nog meer korte reisverhalen lezen? Op www.reizen.nl vindt u de verhalen die-het-blad-netniet-hebbengehaald.
l enkele jaren maken de vier heren van JRMM graag een uitstapje naar het voormalige Oostblok. Uiteraard is dit zeer kosteneffectief maar daarnaast kom je ook in een heel andere cultuur en levenswijze terecht. Tijdens deze vakantietrips, waarbij we voornamelijk hoofdsteden aandoen, brengen we steevast ook een bezoek aan een of meerdere voetbalstadions. Hierbij gaat het vaak om clubs die momenteel geen grote rol meer spelen in het internationale voetbal, maar wel een roemruchte historie hebben. Het is natuurlijk aardig om even een museumpje te pikken en wat oude Europa Cup I foto’s te bekijken. Maar wat wij het einde vinden: toegelaten worden in de tempels van die clubs, het heilige gras mogen betreden. Zie je in Barcelona en Madrid een afgelint strookje van 10 bij 1 meter, in Oost-Europa krijg je met een beetje geluk het hele veld voor jezelf. Daarom loopt JRMM sinds 2005 altijd een rondje om het stadion totdat er ergens een deur openstaat, om vervolgens met een onnozel gezicht naar binnen te stiefelen, op zoek naar het gras. Eenmaal op het hoofdveld, rolt er pardoes een bal uit de rugzak en dan is een doelpunt snel gemaakt. Wat een gelukzalig gevoel is dat! Het mooiste spel ter wereld, met je vriendjes tegen een bal trappen, spelen in een stadion. Het gejuich van 20.000 supporters is er eenvoudig bij te fantaseren. De Calvé-Pindakaasreclame wordt realiteit. Inmiddels zijn de velden van Rode Ster Belgrado, Partizan Belgrado, Artmedia Bratislava, Levski Sofia, CSKA Sofia, Steaua Boekarest, Rapid Boekarest en Dynamo Kiev gekust. Bij al deze clubs stond een deurtje open en een oude vrijwilliger kneep lachend een oogje toe. ‘This time I’ll see it through the fingers.’
Afgelopen zomer struinden we over prachtige, bombastische pleinen in Kiev, alwaar het goed voetballen was. Maar het hoogtepunt was de thuisbasis van voetbalgrootmacht Dynamo Kiev. Dit complex, opgedragen aan de grote Valeri Lobanovsky, ligt op een heuvel aan de oever van de Dnjepr. Het veld wordt omringd door een éénringstribune, waarachter groteske lichtmasten staan. De bosrijke omgeving geeft het stadion een knusse sfeer. En de grasmat in deze naar voetbal ademende arena? Nooit heb ik zo’n prachtige, stevige, dikke, sappige, perfect gekortwiekte grasmat gezien. Enkele kerels waren bezig om nieuwe dug-outs te plaatsen. Toen wij ietwat schuchter het veld betraden, gingen ze net koffie drinken. Eén van hen knikte ons toe en gebaarde iets wat leek op ‘ga maar even vijf minuten je gang’. De speciaal voor dit moment gekochte bal rolde uit
Deze beperkte voetballer van Enter Vooruit 4 voelde zich even de nieuwe Cruijff en Maradona tegelijk de tas en het speelkwartier kon beginnen. Intens geluk stroomde door mijn aderen toen ik in deze entourage een bal over veertig meter op de stropdas van MR legde. Deze beperkte voetballer van Enter Vooruit 4 voelde zich even de nieuwe Cruijff en Maradona tegelijk. Na de ‘wedstrijd’ werden we geïnterviewd voor het daarvoor bestemde reclamebord. Om het bezoek af te ronden moesten we eigenlijk nog wel even op de plaats van Sjevtsjenko zitten. Een oudere man liep langs een open deur, waarachter wij de kleedlokalen vermoedden. Engels sprak hij niet, dus probeerden we met handen en voeten toegang te krijgen. Als rasechte pantomimespelers stonden we ons uit te kleden en zogenaamd in te zepen. Toen we ongeveer in onze onderbroek stonden, begon er iets te dagen en wenkte hij ons lachend mee naar binnen. Zo belandden we in de kleedkamers, waarbij het ons opviel dat ze voor Dynamo en de tegenstander identiek waren. Nadat we het 4-2-3-1 systeem op het bord hadden gezet, verlieten we blijmoedig het stadion. In de straten van Kiev was het gestopt met zachtjes regenen en we gingen met gezwinde spoed naar de dichtstbijzijnde Irish Pub. Met een Guinness spoelde ik het stille verdriet van een nooit gerealiseerde profcarrière weg. Die hardnekkige utopie moet ik op mijn vierentwintigste toch echt laten varen. Jos ten Brinke, Enschede
Abou is mijn held
I
k zit bij Snackbar Le Golfe, een lokaal restaurant met een fijn terras, afgeschermd door een groen houtraster, begroeid met klimop. Ideaal om het straatleven te bekijken en toch uit de schijnwerpers van de ambulante straatverkopers en de lokale gidsen te zijn. Even geen tandpasta, cd’s of een mooie modderdoek, maar een mierzoete Fanta Orange en een bord rijst met pindasaus. Ik voel echter ogen in mijn rug prikken en draai me om. Bij de ingang staat een jongetje met een te groot T-shirt voor zijn smalle lijf, een synthetisch sportbroekje vol gaten en een paar reebruine ogen met van die krulwimpertjes. Hij zegt niets, vraagt niets en kijkt me alleen maar aan. Ik eet mijn bord leeg en drink het fluorescerende goedje met te veel bubbels op. De rekening wordt op een koffieschoteltje gebracht, bruin met een crème randje. Ik loop naar het hotel en het jongetje volgt me. In Afrika eet je nooit alleen, denk ik en we stoppen bij de oliebollenmevrouw, een struise dame in een kleurige boubou die behendig bolletjes deeg in de wok laat vallen. In de pruttelende olie vormen zich knapperige beignets. Met een schepspaan vist ze de deegballen eruit. Ik wijs naar de dampende bollen en vraag aan het jongetje of hij wat wil. Hij knikt aarzelend en wijst naar het brood. De verkoopster snerpt er in het Bambana tussendoor. Zoals een goede verkoopster betaamt, weet zij wat haar klanten willen: ze ritst een half stokbrood open en propt er drie oliebollen tussen. Met een lepel giet ze er nog wat dunne tomatensoep overheen. Mijn vriendje is tevreden. Met het halve brood verpakt in een zwart plastic zakje vertrekt hij richting de haven. Zijn avondmaal is binnen. De volgende ochtend weet ‘ie me te vinden bij het ontbijtstalletje. Ik moet lachen als zijn hoofd voorzichtig om de rieten afbakening verschijnt en ik schuif hem wat gierstpoffertjes toe.
Als ik mijn weg vervolg naar het postkantoor loopt hij achter me aan. Eenmaal in het postkantoor vraag ik de beambte om te tolken. Abou heet hij. Hij is zeven jaar en komt uit Guinee. Op driejarige leeftijd is hij naar Mali gekomen met zijn moeder. Ma was echter niet in staat voor hem te zorgen aangezien ze mentaal niet in orde was en uiteindelijk is Abou door een stichting opgevangen die de zorg voor een aantal straatkinderen op zich neemt. Wat eigenlijk wil zeggen dat de stichting zorgt voor onderdak, twee maaltijden per dag en eventuele medische verzorging. Abou voelt zich wat meer op zijn gemak, wijst af en toe wat aan en kletst in het Bambana. Onderweg naar het internetcafé pakt ‘ie een papiertje van de grond. Trots laat hij het me zien. Het blijkt de gebruiksaanwijzing van een condoom te zijn. Je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn in dit land, denk ik, en de seksuele voorlichting begint. Met gebaren en mijn drie woorden Bambana leg ik de beginselen van de menselijke paringsdriften uit. Hij kijkt me wat aarzelend aan. Twee seconden later begint ‘ie te giechelen. Vervolgens bestudeert Abou de plaatjes nog eens goed voordat hij de gebruiksaanwijzing verscheurt. Na een uur internetten staat hij trouw op me te wachten. Op weg naar het hotel komen we een slipperkar tegen. Tijd voor een aanschaf. Abou kiest een paar slippers uit. Modebewust als hij is, kiest hij het hipste model uit. En nee, geen saaie grijze of nietszeggende witte, maar knalroze slippers. Abou is mijn held. Ik ben trots op hem, hij heeft karakter en in ieder geval smaak. We lopen verder, eten nog wat en kopen een T-shirt. Bij het hotel slaat mijn stemming om. De binnenplaats is niet toegankelijk voor onbevoegden. Ik probeer Abou duidelijk te maken dat onze wegen zich hier scheiden maar de bewaker is me voor. Ik geef hem een hand en kijk hem na. Daar gaat ie, Abou, mijn vriendje van de straat, met zijn nieuwe T-shirt en zijn knalroze slippers, de rug kaarsrecht. Zonder om te kijken verdwijnt ‘ie in de menigte. Loes Kuijpers, Amsterdam
e
74
www.reizen.nl oktober 2009
www.reizen.nl oktober 2009
75
De 7 mooiste Reisverhalen
Maan eet zon op
C
hina, 22 juli 2009. Om 05.00 uur gaat de wekker. Ik schiet overeind: eclipsdag! Een half uur later verzamelt de groep zich in de hotellobby. Met een ontbijtpakketje – een stukje cake, een appel en een ei – vertrekken we. Twee bussen rijden achter elkaar ontwakend Dazu uit. Straatvegers zwaaien verbaasd: Zoveel toeristen hier? Onderweg, als de heuvel nog amper zichtbaar is, stoten we elkaar aan: ‘Kijk, is dat niet een helder stukje lucht?’ Als het gaat schemeren, verschijnen er wolkenbanden en stijgen nevels op uit het dal. Het is rustig in de bus. Zeker voorin. Daar zitten de mannen die gisteravond allerlei filters voor hun telelenzen geknutseld hebben. Men tuurt, vooral omhoog. Dan komt de zon op, als een prachtige bol aan de horizon. Camera’s klikken. Daarna wordt het echt stil in de bus want de zon verdwijnt bijna direct in de wolken. De laatste dagen scheen de zon steeds pas in de middag. Dat zal me vandaag toch niet weer gebeuren? Juist vandaag? Iets voorbij het dorpje Taien stoppen we op de centrale lijn, zodat we straks vijf volle minuten eclips kunnen beleven. De buschauffeurs blijven achter met eclipsbrillen, wij gaan te voet naar een uitverkoren tafelbergje. Een lange sliert zwijgende mensen. Sjouwend met statieven en apparatuur. Het is tegen half acht en dan, eindelijk, breekt de zon door. Weliswaar vaag, maar toch. We zigzaggen over een smal paadje het bergje op. Dat biedt goed uitzicht: in het oosten een mooi cipressenlandschap, in het westen recht onder ons een rivierbocht, met daarachter rijstvelden. Daar komt straks de donkerte vandaan. Rijstboeren zijn met de oogst bezig. De rest van de bewoonde wereld is ver weg.
Deukje wordt deuk, deuk wordt hap. ‘Maan eet zon op’, zegt onze Chinese gids. Statieven worden uitgeklapt. Anderen, zoals ikzelf, kijken vooral. Om 08.08 uur is iedereen er klaar voor. Door het eclipsbrilletje is vrijwel direct het eerste deukje in de zon te zien. Deukje wordt deuk, deuk wordt hap. ‘Maan eet zon op’, zegt onze Chinese gids. Hij legt uit dat dit de letterlijke vertaling is van het Chinese woord voor eclips. De nevels blijven, worden zelfs hardnekkiger. Per SMS is er contact met een andere eclipsgroep in Shanghai, 1500 kilometer oostelijker. Zij staan in de regen. Bij ons stijgt de spanning. Gaat het lukken? De nevelband hangt op een vaste plek, ver genoeg uit de buurt van ons zonnesikkeltje. Yes, het gaat lukken, hier in het verre China. Het licht wordt weergaloos mooi, mysterieus blauw. Het is tien graden koeler geworden en er steekt een briesje op. Het hoort er allemaal bij. Rumoer op ons bergje: een groepje Chinese kindertjes staat
76
www.reizen.nl oktober 2009
De buren van Leonard Cohen
I
halverwege kwebbelend naar ons te turen. We wenken, geven ze eclipsbrillen, onze gids legt uit. Opgetogen kijken ze door hun brillen. Ik fotografeer mijn eigen haarscherpe schaduw in de laatste schemerminuten. Vogels zwijgen, de nachtkrekels laten zich horen. De kids rennen weg. Onze gids legt uit: ‘Ze moeten altijd naar huis als het donker wordt.’ Een Italiaan houdt exact de tijd bij: ‘Nog twee minuten’. Ik kijk naar het westen. In de verte vervaagt de horizon. ‘Nog één minuut.’ Dan gaat het snel, alsof iemand met een schakelaar het licht boven de aarde dimt. ‘Mama mia’, hoor ik naast me. De boeren staan doodstil in hun rijstveld. Het wordt aardedonker. Snel draai ik mijn hoofd om en zie de twinkeling van het laatste zonlicht: een diamant die schittert. Dan verschijnt de corona, een lichtkrans om de verduisterde zon en Venus en nog wat sterren. Na vier minuten donkerte kleurt het westen oranje. De maan laat de zon los, de diamant is nu zo mooi dat iedereen kreten slaakt. En dan zijn we opnieuw stil, maar heerlijk anders stil dan vanochtend. Ik kijk naar het rijstveld. De boeren zijn weer begonnen met oogsten. De temperatuur stijgt razendsnel. De Shanghai-groep heeft een glimp gezien, en het overige miljard Chinezen vrijwel niets, zo begrijpen wij later. Als de zon bijna helemaal terug is, dalen we af. Onderaan onze berg staat een oude man voor zijn hutje. Hij bekijkt ons, vreemde wezens op zijn bergje, van top tot teen. Ik groet hem. Hij straalt van oor tot oor en steekt zijn duim op. Sylvia Kramer, Nieuwegein
n de Saronische Golf vijfenzestig kilometer verwijderd van Athene ligt Hiydra, een rots van zestig vierkante kilometer. Iedereen die hier voet aan land zet wordt verliefd. In 1960 werd de Canadese dichter/zanger Leonard Cohen zelfs zo verliefd op dat hij met de kleine erfenis van zijn oma een verwaarloosd huis kocht in het doolhof van straatjes, duizend trappen hoog in Hydra Town. De sfeer en het licht op het rustige verkeersvrije eiland inspireerde hem. Hij waande zich in de elfde eeuw, zei hij, en hij viel voor Marianne, een koele Noorse prinses, die hem door de hete Hydranachten hielp, tot haar vertrek een jaar of zeven later. Op zijn terras schreef hij een verzoenende hommage aan haar, So Long Marianne. Wij wilden dat inmiddels legendarische terras, waar talloze andere memorabele composities het Egeïsche licht zagen, met eigen ogen aanschouwen. Het eiland Hydra voegt een extra dimensie aan het woord pittoresk toe en er heerst, door het gebrek aan welke vorm van gemotoriseerd verkeer dan ook, een weldadige kalmte. Muilezels zijn de ware heersers hier. Zij werken in de toeristenindustrie en in de bouw en zij brengen scheepsladingen bezoekers omhoog naar het dorpje. Als viervoetige Nijinski’s dansen ze onvermoeibaar de trappen op en af. Het zijn geduldige beesten, maar ze poepen veelvuldig en overal. De wethouders van Hydra zijn echter slagvaardig en onverbiddelijk want voor het eiland aan de plaag van muilezeluitwerpselen ten onder ging, grepen ze in. Iedere muilezelbeheerder kreeg een gemeentelijk stoffer en blik om ter plekke zijn eigen straatje schoon te vegen. De beheerders gaan niet zachtzinnig om met hun noeste werknemers. Vloekend springen ze van hun dier om de uitwerpselen op te vegen. Uit ergernis krijgt het arme beest flinke tikken. Misschien is hun uitzinnige ontlastingsfrequentie een soort wraak op de chagrijnige baas. De enige vrouwelijke muilezelbeheerder is anders. Zij legt de drollen teder in een mandje alsof het haar eerstgeborene betreft. Wij informeren in ons hotel naar het terras van Cohen.
neem een glas champagne, jullie zijn mijn eerste klanten sinds 1953. Na te hebben afgerekend vragen wij de weg naar Cohen. ‘Er zoeken meer mensen naar hem’, zei ze. ‘Ik ken hem niet’. ‘Maar de Italiaan zegt dat u alles weet.’ ‘Nee, mijn man de apotheker weet alles.’ ‘Maar wij vroegen het aan de apotheker, en hij weet niets.’ ‘Ja, daar beneden zeker, die apotheker weet inderdaad niets. Mijn man is apotheker hier in Kamini, hij weet alles. Alleen vandaag zit hij in Athene.’ Een uur later dalen we onverrichter zaken af. Er waren erg veel witte huizen en van bananenbomen hebben wij randstedelingen geen kaas gegeten. Beneden aan de haven, het glinsterende sieraad van Hydra, wordt het donker en druk. Op de terrassen hoor je slechts het geroezemoes van pratende mensen, gefluister bijna, alsof ze elkaar geheimen vertellen. ‘Geheimen’, lacht mijn reisgenote, ‘zoals waar dat vermaledijde huis van Leonard Cohen staat’. Wij hebben er schik in. Is dit het ware geluk? Eindeloos op zoek, het niet kunnen vinden en er smakelijk om lachen hier aan de haven op het mooiste eiland in de Egeïsche Zee. Fred Caren, Leiden
Hij waande zich in de elfde eeuw en viel voor Marianne, een koele Noorse prinses. ‘Omhoog, ver boven de gele Koundouriotis Mansion, maar vraag het aan de apotheker, hij weet alles.’ Maar de apotheker houdt niet van toeristen en knort: ‘Wie denkt de heer Cohen wel dat hij is?’ Ik ben al de derde Cohen-zoeker deze maand. Door de smalle witte straatjes lopen we omhoog en in een taverne met een adembenemend uitzicht weet de Italiaanse eigenaar te vertellen dat we dichtbij zijn. De vroegere partner van Cohen, Suzanne (nee, niet die Suzanne) eet hier wel eens. ‘Het is een wit huis met bananenbomen, maar vraag het in de servieswinkel twee hoeken verder, die vrouw weet alles’, vertelt de Italiaan. In de verlaten winkel vol met oubollig Engels theeservies vindt mijn reisgenote het Wedgwood-kopje van haar dromen. De vrouw die alles weet, kijkt ons aan met ogen die zeggen:
e
www.reizen.nl oktober 2009
77
De 7 mooiste Reisverhalen
Vrijheid op twee wielen
Nood breekt wet
N
a een oponthoud van ruim een uur ergens in de Zuidelijke Karpaten komt de rode trein van de Roemeense spoorwegen traag in beweging en volgt de loop van de plaatselijke rivier naar het volgende station. Deze stoptrein die naar het zuiden rijdt, is mudvol. Het is vrijdagavond en de vermoeidheid is van vele gezichten af te lezen. Rechts van me, bij het raam, is een ongeschoren man boven zijn krant in slaap gevallen. Links van mij staat een pronte boerenvrouw in een versleten groene jas. Ongedurig kijkt ze op haar horloge. Op de grond in het gangpad zitten twee jongens in blauwe trainingspakken. Met een fles bier nemen ze alvast een voorschot op het weekend. In een land waar de wegen slecht zijn en de meeste bussen rijp zijn voor de sloop is de trein vaak het enige alternatief om van A naar B te komen. Bovendien kunnen de meeste Roemenen geen auto betalen. Dus moet je de slecht onderhouden en vuile treinstellen maar voor lief nemen als je op een goedkope manier door het land wilt reizen. Het treintoilet waar ik – nu mijn blaas vol raakt – toch echt gebruik van moet maken, vormt daarop geen uitzondering. Een ranzige urinegeur komt me tegemoet en door het gapende afvoergat zie ik de bielzen voorbijflitsen. Op de grond ligt de krant van vorige week met daarnaast stukken gebruikt toiletpapier. Op de spiegel boven het wasbakje heeft iemand met lippenstift schuttingtaal gezet. Via een mededeling boven de toiletpot wordt de reiziger op zijn verantwoordelijkheid gewezen. De Roemeense spoorwegen laten weten dat het toilet tijdens stilstand beslist niet mag worden gebruikt. De afgelopen jaren zijn namelijk diverse treinen op stations door het stootblok gereden als gevolg van fecaliën op het spoor.
78
www.reizen.nl oktober 2009
Het rode gevaarte dendert over een spoorbrug, passeert piepend en kreunend een aantal wissels en voor ik het weet leun ik tegen de toiletpapierhouder, waarvan het laatste restje papier aan de rol kleeft. Als de trein zijn cadans heeft hervonden doe ik verwoede pogingen om met mijn schoen de vieze wc-bril op te tillen, maar deze geeft zich niet gewonnen en stuitert iedere keer terug. Als even later ook nog het neonlicht uitvalt overweeg ik met volle blaas en darmen richting coupé terug te keren. Je behoefte doen onder dergelijke omstandigheden is een hachelijke zaak. Temeer omdat men op Roemeense stoptreinen nog steeds gebruikt maakt van open toiletten, waardoor een snijdende wind vaak vrij spel heeft als je op de pot boven de rails hangt. Nadat ik me uiteindelijk als een ware Houdini uit mijn benarde positie heb bevrijd, ga ik opgelucht terug naar mijn zitplaats. Enige tijd later, maakt een in het zwarte geklede oudere vrouw die tegenover mij zit, aanstalten om naar de wc te gaan. ‘Ik ben zo terug’, zegt ze tegen haar man die in beide oren een gehoorapparaat draagt.
‘Is het gelukt?’, vraagt haar echtgenoot bezorgd, als zijn vrouw gaat zitten. Ondertussen begint de trein vervaarlijk te schommelen en wordt een aantal passagiers bruut uit de slaap gehaald. Voordat ik er erg in heb slalomt de bejaarde vrouw met haar stok door het gangpad richting toilet. De adem stokt me in de keel bij de gedachte wat zich daar allemaal zal gaan afspelen. Als het vale rode bezetlicht boven de deur knippert sta ik op het punt om naar de wc toe te lopen om de vrouw uit haar benarde positie te bevrijden. Maar dat zou een inbreuk op haar privacy zijn. Ik troost me met de gedachte dat ik nog altijd de conducteur kan roepen. Dan ineens komt de trein hortend en stotend tot stilstand. ‘We stoppen in verband met een overstekende schaapskudde’, vertelt de conducteur zonder blikken of blozen, terwijl hij zich een weg baant door het drukbezette gangpad. De hardhorende echtgenoot kijkt me met een angstige blik aan en friemelt zenuwachtig aan zijn bretels. Net voor ik op de conducteur af wil stappen, zie ik het rode bezetlampje uitgaan en stapt de vrouw naar buiten. ‘Is het gelukt?’, vraagt haar echtgenoot bezorgd, als zijn vrouw gaat zitten. ‘Natuurlijk’, klinkt het gedecideerd. ‘Er was alleen niet voldoende toiletpapier.’ ‘Ben je dan wel geweest?’, vraagt de man, die blijkbaar nog niet overtuigd is. Triomfantelijk: ‘Wat dacht jij dan! Ik heb het gedaan toen de trein stilstond en de krant van vorige week gebruikt.’ Ton Verbeek, Zwolle
E
en genot, die warme billen van Willem op mijn rug. Stevige knuisten die me vastgrijpen. Een trilling trekt door mijn buik en grommend schiet ik vooruit. Hete ademstoten ontsnappen me en door een kracht die diep van binnen komt, rol ik steeds maar voort. De wind langs mijn flanken, de zon op mijn metallic huid. Straks zal ik zorgvuldig worden afgesponsd, gedroogd en met was ingewreven. Daarna glanzend opgepoetst. Maar nu eerst: een motortocht, vakantie, mijn eerste zeereis. In het holle, stalen binnenste van de veerboot word ik ruw vastgesnoerd aan een reling. Met tegenzin laat Willem alles over aan de man in overall. Die wil me nota bene aanbinden bij mijn clignoteurs, wat gelukkig wordt voorkomen. Het tocht, het stinkt en het schemert in de laadruimte. Toch maken de regelmatig stampende machines en de cadans van de boot me slaperig. Ik dommel weg en droom over een landweg met bloemen erlangs. Opeens voel ik iets krassen op mijn voorhoofd, vlak bij mijn oog zie ik een scherpe haak. ‘Wat daar?’, brom ik. Geschuifel, wazige witte vegen. Het geprik op mijn kop houdt op. Er daalt een meeuw vlak voor mij neer. ‘Neem me niet kwalijk, makker. Krab ik met m’n poten je koplamp kaal?’ ‘Ja inderdaad, en ik stond net te dutten weet je.’ ‘Sorry. Ik zag een raampje open staan en dacht dat hier misschien wel wat te snaaien zou zijn.’ ‘Helaas, hier liggen alleen kranten met olievlekken en vieze lappen. Is het druk boven?’ ‘Stampvol, zoals op alle zomerse dagen. Ik zal je zeggen, ik heb er absoluut geen moeite mee. Plek zat op het eiland voor al die mensen, niet dan?’ ‘Ben jij niet op je rust gesteld?’ ‘Och, eigenlijk alleen in het broedseizoen. Als mensen dán te dichtbij komen, is het gewoon een kwestie van gericht
Neem me niet kwalijk, makker. Krab ik met m’n poten je koplamp kaal? schijten.’ ‘Volg je altijd veerboten?’, vraag ik door. ‘Ja, dat is gaaf. Samen met een paar kameraden doen we wie het scherpst kan duiken of wie het langst kan zweven zonder zijn vleugels te bewegen. Gisteren zijn we in Leeuwarden geweest. Een puike vuilstort hebben ze daar. Trouwens, van wat mensen doorgaans op straat mikken, kun je ook aardig rondkomen. Blijf jij lang op het eiland?’ ‘Een week, heb ik begrepen.’ ‘Nou, veel plezier dan. Ik ga weer eens buiten kijken, de mazzel.’ De vogel trippelt een stukje, vliegt dan naar het ijzeren kozijn en zweeft het raam uit. Plotseling gaat het gedreun van de scheepsmotor over in een reutelend geluid.. Ik voel dat we vaart minderen en achteruit varen. De metalen klep van de veerboot gaat langzaam open en schuurt over de kade. Bestuurders van auto’s en motoren komen het ruim binnen en zoeken hun voertuigen op. Ook Willem komt aanlopen. Zichtbaar blij dat ik de overtocht goed heb doorstaan geeft hij me een bemoedigend klopje op m’n rug. Behoedzaam stuurt hij mij het land op, kijkt even rond en kiest dan een weggetje door de polder. Ontspannen toeren we langs eenzame boerderijen en door knusse dorpen. Ik ruik de kruidige, wat zure geur van fluitenkruid in de bermen. De lucht is blauw, het land is groen, de zon is warm. Hoog boven me zie ik vogels zweven op de thermiek. Zíj hebben de vrijheid voor zichzelf maar ík geef die ook aan anderen, stel ik uiterst tevreden vast. Anneleen Arnolds, Utrecht
e
www.reizen.nl oktober 2009
79
Neushoorn op scherp
Z
o’n 1500 kilo gevat in een lichaam van 3 bij 1,5 meter stond ons van een paar meter afstand aan te staren. In Matopos National Park, Zimbabwe, gingen we met een kleine groep, te voet, op zoek naar de witte neushoorn. In een rijtje slopen we achter de gids aan. We probeerden zo min mogelijk takken onder onze voeten te laten kraken. De gids lukte dat moeiteloos, soepel bewoog hij zich over de savanne. Maar wij, onbehouwen blanken, hadden er moeite mee. Voordat wij de neushoorn zagen, waren wij allang door de viervoeter opgemerkt. Ze liet daar echter niets van merken en ging onverstoorbaar verder met het nuttigen van haar lunch. Dat dit een vrouwtjesexemplaar was, was ons wel snel duidelijk. Naast haar stond een kleine uitgave van de neushoorn. Het jong leek de moeder te imiteren alsof het in een spiegel keek. Dit beeld werd versterkt doordat beide neushoorns werden bereden door vogels die op de rug van moeder en jong een koningsmaal van luizen of vlooien verorberden. Van dichtbij, eigenlijk wel heel dichtbij, sloegen wij het gade. Die ene tak tussen ons en de neushoorns zou niet genoeg zijn om achter weg te schieten als de beesten geen zin meer hadden in pottenkijkers. Gelukkig bleef alles rustig. Alleen, als het jong iets te nieuwsgierig werd, schuifelde moeder neushoorn haar forse lichaam tussen ons en haar jong in waardoor ze ongemerkt dichterbij kwam. Dat veranderde in een luttele seconde. Iedereen was met z’n fototoestel enthousiast in de weer. Ik niet uitgezonderd. De meesten fotografeerden digitaal, maar ik nog niet. En anders dan bij al die digitale camera’s, waarmee je tot in het onein-
80
www.reizen.nl oktober 2009
dige de wereld kunt vereeuwigen, is het euvel van een analoge camera dat je zo nu en dan een rolletje moet wisselen. Op zich is dit geen probleem, rolletjes had ik zat. Maar voor het zover is, spoelt het volle rolletje automatisch terug met een – in deze stilte, waarin je een neushoorn kon horen kauwen – irritant gereutel. Geschrokken keken de neushoorn en ik elkaar aan. Snel stopte ik de camera onder mijn jas, zodat het geluid iets werd gedempt. Te weinig echter om de interesse van de neushoorn niet op te wekken. Haar kop ging omhoog, haar oren draaiden dreigend, haar poot begon graaf- en afzetbewegingen te maken en het jong liep onrustig heen en weer. Dit waren verkeerde voortekenen. Iedereen keek verschrikt op. Je kon ons horen denken: ‘Wat moet je ook alweer doen als een neushoorn aanvalt?’ Iedereen, inclusief moeder neushoorn, stond op scherp. Als cowboys keken we elkaar aan. Wij, met gids, aan de ene kant van de tak. Ma neushoorn, met jong, aan de andere kant. Wie zou de denkbeeldige revolver ter hand nemen en als eerste in actie komen? Het geluid van het kauwen was gestopt, maar dat rottige gereutel van het spoelende rolletje ging maar door. Er zaten toch maar zesendertig foto’s op? Net toen het leek of de revolver getrokken ging worden, zweeg mijn camera. Zo onverwacht als de situatie op scherp was komen te staan, keerde de rust weer terug. Moeder neushoorn maakte nog een schijnbeweging maar verkoos toen, als een echte herbivoor, het malse gras boven een groepje toeristen zonder kraak noch smaak. Suzanne Degen, Schiedam