24e JAARGANG
16 JANUARI 1937
AFLEVERING 2
IL O C A IL IE B IE IL i \ l ï G E M ORGAAN
VAN
DE
VEREENIGING
VOOR
LOCALE
BELANGEN.
Verschijnt halfmaandelijks. Abonnementsprijs f 3.— per halfjaar. De Vereeniging is opgericht in 1912 en ais recntsDetsoon erkend bij Gouvernemenrsbesirrit d.d. 31 Juli 1922. No. 75. Zij stelt zicli ten doel. de omwikkeling van het gewesteiilk en plaatseli]k zelfbestuur en de olgemeene belangen van locale ressorte Ie bevorderen Commissie voir Redactie : W. VAN DER PEYL en G. DE RAAD. Redactie - Secretaris-. H. OBBINK. Opneming van een stuk beieekenc me', dat de Redactie zich met den
inhoud vereenigt.
ALLE STUKKEN UITSLUITEND TE ADRESSEEREN: LOCALE BELANGEN. POSTBOX 38. SEMARANG. Vaste medewerkers. Mr. J TEN BRINK, Mr. L.F. ENGELKES-NIX. Mr. M, D. DE JONG
Mr. C J. VAN HASSELT. Mr. Ch. M. J. HERCKENRATH,
Th, VAN KEMPEN, Dr. H. J. LEVELT, R. MARGONO. Mr. J. C. Th PULL TER GUNNE. Mr. G.
C SUERMONDT. Voor iocaal-technische aangelegenheden : Secretariaat Technische Commissie : van Ruijsdaelweg 2a, Bandoeng. Veitegenwooraiger in Nederland
J J. G. E. RUCKERT. Burgemeester van Enschede.
De invordering van locale belastingen IL*) De eigenlijke
invordering.
Men moet t. a. v. de invordering immer onderscheid maken tusschen de twee soorten van belastingen, die door de locale ressorten worden geheven: a. de opcenten op de Landsbelastingen ; b. de eigen belastingen. Verder moet men om een overzicht te verkrijgen de zoo vaak 'verwarde begrippen van normale inning of normale ontvangst en van invordering goed uit elkander houden. Het volgende maakt dit wel erg duidelijk : de „Regelen omtrent de heffing en invordering van provinciale-, regentschaps- en stadsgemeentebelastingen" in Staatsblad 1927 No. 517 houden geen bepalingen in omtrent de eigenlijke invordering, doch alleen zulke, als betrekking hebben op de normale inning. Alleen zóó gezien kan men het begrip invordering in bovengenoemden titel aanvaarden, immers Staatsblad 1926 No. 372 gaf a l : „Regelen voor de invordering van belastingen van provinciën en van als zelfstandige gemeenschappen aangewezen gedeelten daarvan enz.". Deze Regelen houden echter niets in wat op de normale inning betrekking heeft. Met de begripsvermenging t. a. v. ,.invordering" blijft het daarbij echter niet: de Koloniale Invorderingswet 1917 (Stbl. 1917 No. 507) houdt zich strikt op het terrein der invordering, terwijl daarentegen de ,,Wet op de invordering van 's Rijks directe belastingen van 22 Mei 1845 ook inhoudt de Regelen omtrent de normale inning. Een goed onderscheid derhalve tusschen c. de normale inning *) vervolg blz. 340 (1936).
d. de invordering acht ik dan ook zeer gewenscht. Hoe noodzakelijk het tevens is een goed onderscheid te maken tusschen de locale ressorten, nog werkend onder de Locale Raden-ordonnantie en die in het hervormd decentralisatiegebied leert ons Staatsblad 1931 No. 122, waar in artikel 1 de oude verwijzing naar art. 203 van het Inlandsch Reglement, (welke slechts zin had zoolang nog niet heel Java en Madoera tot het hervormd decentralisatiegebied behoorden), in plaats van haar te laten vervallen, n. m. m. ten onrechte gewijzigd is in ,,Artikel 206 van het Inlandsch Reglement". A. Voor de LOCALE RESSORTEN,') waarvan de eerste instelling plaats had in 1905, werd de normale inning zoowel van a als van b geregeld bij artikel 49 der Locale Raden-ordonnantie. De invordering van a werd geregeld door aanvulling van de „Regeling van de invordering van belastingen in Nederlandsch-Indië enz. vervat in Stbl. 1879 No. 267", waarvan de vele malen aangevulde en herziene tekst in zijn geheel nader werd afgekondigd bij Staatsblad 1917 No. 171, nader aangevuld en gewijzigd bij Stbl. 1927 No. 281 en Stbl. 1930 N o . 69. ^) De invordering van b werd geregeld bij Staatsblad 1906 No. 455, sedert vervangen door de ordonnantie in Staatsblad 1918 No. 663, nader gewijzigd bij Staatsblad 1927 No. 486 en 1931 No. 122. 3) B. Voor de P R O V I N C I E S . STADSGEM E E N T E N EN R E G E N T S C H A P P E N zijn de 1) strikt gebezigd in den zin van art. 2 der L. R. O . 2) zie Mr. HoUeman ..Decentralisatiewetgeving" bladz. 306. 3) idem idem bladz. 312.
18 voorschriften omtrent de normale inning zoowel voor a als voor h opgenomen in de reeds eerder genoemde „Regelen enz." in Staatsblad 1927 No. 517, nader gewijzigd en aangevuld bij Staatsblad 1929 No. 397, 1930 No, 120 en 1932 N o . 484. *) De invordeting van a werd geregeld in 1927 (Stbl. 281) door aanvulling van Staatsblad 1917 No. 171, waarin, zooals boven gezegd, reeds voorkwamen gelijksoortige bepalingen voor de locale ressorten. De invordeting van b werd, zooa's reeds vermeld, geregeld bij Staatsblad 1926 No. 372, nader gewijzigd en aangevuld bij Staatsblad 1927 No. 486 en 1931 N o . 121 =). W a a r het in deze verhandeling dus gaat over de ,,invordering", zitten daaraan alleen vastgeknoopt de begrippen : achterstalligheid, waarschuwing en dwang. De controle op de achterstalligheid. Niet altijd wordt aan dit belangrijke uitgangspunt voldoende aandacht besteed. Toch dient deze aandacht reeds aan te vangen bij het opmaken van het kohier door de datums, waarop de achterstalligheid ingaat, op opvallende wijze op het kohieromslag te plaatsen ; in combinatie met een kleur, eveneens voorkomend op een jaaroverzicht, kan nog beter resultaat verkregen worden. Naast de gewone achterstalligheid wegens niet tijdige betaling, of liever eigenlijk heelemaal vooraan, staan een paar niet te voorziene gevallen, waarbij in den regel t. a. v. den betrokkene dadelijke vorderbaarheid zijner belastingschuld intreedt: 1. 2. 3. 4.
het metterwoon verlaten van het locaal ressort; inbeslagneming van roerende of onroerende goederen of verkoop uit inbeslagneming ; faillissement; het intrekken van een met den aanslag verband houdende vergunning.
In niet al te groote administraties kan het wel zóó geregeld worden, dat degene, die de bevolkingsregistratie bedient, tevens het oog houdt op nog verschuldigde belasting. Bij de grootere zal het ontvangerskantoor ingeschakeld moeten worden vóór de aangifte van vertrek mag worden aangenomen. Het gevgl sub 2 eischt echter rechtstreeksche aandacht van dit kantoor of van de belasting4) zie Mr. Holleman „Decentralisatiewetgeving" bladz. 374e.v. 5) ideiti 1 ideffl blaoz. 361 e.v.
administratie, die de controle heeft op de inning. Men zal daarvoor de beschikking moeten hebben over een goeden neus en een plaatselijk blad, waarin de verkoopingen worden aangekondigd. Het valt op, dat, voor zoover bekend, geen dadelijke vorderbaarheid wordt opgelegd ingeval de zaak, waarvoor de belasting verschuldigd is, vervreemd wordt ; toch is dit van groot belang ! Over het faillissementsgeval, is, behoudens wat aangaat de tijdige indiening der vordering aan de Weeskamer, niet veel te zeggen. Zonder den nog ontbrekenden voorrang ') mag in den regel vrijwel al het werk, dat men daarvoor doet, vruchteloos worden genoemd. De aanmaning. Zooals hierna in het algemeen gedeelte van deze bijdrage wordt opgemerkt, vloeide de aanmaning, denkelijk op gevoelsgronden, vrij onmiddellijk voort uit de schepping van het dwangschrift. Hoe het ook zij, n.m.m. verdient het meer aanbeveling de aanmaning te handhaven en er een kleinigheid voor te laten betalen b v. 10 cent, dan haar geheel te laten vervallen, zooals men wel eens van plan is. De aanmaning zet het begin der invordering in en moet, om onnoodige vertraging daarvan te voorkomen, zoo vlug mogelijk na het vervallen van den termijn, welke tusschen verschijndag en uitersten betaaldag verloopt, uitgaan. Van het uitgaan der aanmaning wordt een korte aanteekening gehouden in het kohier, terwijl buiten op het omslag van het kohier wordt aangeteekend, v-ïanneer uiterlijk op die aanmaning betaald moet zijn. Zoodra dit tijdstip is aangebroken, met b. v. hoogstens een paar dagen speling, worden de nog openstaande aanmaningsposten overgebracht naar een afzonderlijk register, liefst naar de bevolkingsgroepen gesplitst, het dtvangschriftenregister, waarin voor het maken van diverse aanteekeningen, van belang of noodig voor de invordering c. q. latere executie of gijzeling, de noodige ruimte verkregen wordt, die in het kohier niet te vinden is. Ook hier geldt weer: geen onnoodige vertraging ! DE D W A N G M I D D E L E N . Het dwangschrift. Bij Koninklijk Besluit van 3 Juli 1879 No. 27, afgekondigd in Staatsblad 1879 No. 267, werd de invordering van belastingen door middel van 1) Mija artikel hieiover in Locale Belangen van 16 N Q vember 1936.
19 dwangschriften voor de eerste maal ') voor Nelandsch-Indië geregeld. Hoewel de regeling zeer eenvoudig was, zal zij in die tijden, toen de achterstand in de landsbelastinginning zeer aanzienlijk moet zijn geweest —• zóó zelfs dat in 1880 bij Staatsblad No. 198 maatregelen moesten worden getroffen tot vervolging en verhaal van schade op ambtenaren, nalatig terzake van de inning — toch wel een geweldig ingrijpen zijn geweest in de reeds een paar eeuwen min of meer vrije koloniale verhoudingen. In het moederland bezigde men echter een nog meer ingrijpend middel nl. de inlegering van een krijgsman, welk terecht gehaat middel eerst in 1903 officieel voor de Gemeenten buiten gebruik gesteld werd. De invoering van het dwangschrift bracht na korten tijd als verzachting het tijdig toezenden van een waatschuwing of aanmaning om binnen H dagen te betalen. De
lijtsdwang.
Vervolgens bracht het K. B. van 29 December 1888 (Staatsblad 1889 No. 68) de mogelijkheid van ten uitvoerlegging derdwangschriftenbij lijfsdtvang, doch alleen bij uitvaardiging tegen Inlanders en met hen gelijkgestelden. Deze exclusieve regeling heeft bestaan, totdat Staatsblad 1927 No. 281 voorde landsbelastingen en de locale opcenten toepassing van den lijfsdwang mogelijk maakte ten opzichte van ieder belastingschuldige, zonder onderscheid van landaard. Van dit waarlijk zeer krasse middel om onwillige belastingschuldigen te bewegen tot het nakomen en vooral spoedig nakomen van hun verplichtingen mag uiteraard slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt. Dit blijkt ook geheel de bedoeling te zijn van de wet, die de gevallen nauwkeurig omschrijft en onwaardige toepassing zooveel mogelijk tracht te voorkomen. ^) Bovendien heeft de wet het degenen, die van dit rechtsmiddel gebruik willen maken, niet al te gemakkelijk gemaakt, door als voorwaarde te stellen, dat de onderhoudskosten voor den te gijzelen schuldenaar voor dertig dagen vooruit moeten worden betaald.
1) Het eerst toegepast op de personeele belasting, het patentrecht en de belasting op het bedrijf. 2) Voor de belashnginvordering i.s al'ecn de leeftijdsgrens van 65 jaar van direct belang, alsmede het vooruitbetalen van de onderhoudskosten.
De uitgifte van dwang schriften. De regeling hieromtrent, voor zoover van belang voor de zelfstandige gebiedsdeelen, vinden wij opgenomen in de bepalingen, welke hiervoren zijn aangehaald bij de ..invorderingen van b". B. Echter is deze regeling foor de provinciën en de daarbinnen gelegen zelfstandige gebiedsdeelen niet compleet, want in artikel 8 van Staatsblad 1926 No. 28 ') treffen wij aan de daarin verdwaalde bepaling, dat de beteekening en ten uitvoerlegging van dwangbeye/en binnen het hervormd decentralisatiegebied kan worden opgedragen aan een ambtenaar, daartoe aangewezen door het betrokken college of den persoon, belast met de dagelijksche leiding van zaken. A. Voor de locale ressorten in den zin van art 2 der L. R. O. bestaat deze bepaling niet. Toch is zij ook voor deze gebiedsdeelen van groot belang : immers de ambtenaar, krachtens bovenaangehaald artikel aangewezen voor de beteekening van stukken betreffende vervolging ter invordering van provinciale belastingen enz. en de ten uitvoerlegging van dwangbevelen, is volgens het 2e lid van dat artikel 8 bij de uitoefening van zijn taak ,,deurwaarder", en wel buitengewoondeurwaarder in den zin van artikel 193 van het Reglement op de rechterlijke organisatie. Na beëediging door het Hoofd van plaatselijk bestuur ^) kan hij in de hem opgedragen taak aan den slag gaan. Waarom werd eenzelfde bevoegdheid niet verleend aan de besturen der locale ressorten ? en waarvoor was het, gezien de bij Stbl. 1926 No. 28 verleende bevoegdheid, nog noodig bij artikel 2 van Staatsblad 1931 No. 122 voor het hervormd bestuursgebied ten aanzien van inbeslagneming en verkoop van roerende goederen te bepalen, dat dit door den voorzitter van den Raad -*) kan worden opgedragen aan een daartoe schriftelijk aan te wijzen beambte van 's Raads ressort ? Zet, zooals reeds opgemerkt, de aanmaning het begin in van de „invordering", met het dwangschrift wordt ingezet de vordering in rechten ; 1) Regeling van enkele onderwerpen, verband houdende met de instelling van provinciën en van de daarbinnen gelegen zelfstandige gemeenschappen (Mr. Ho'leman, Decentralisatiewetgeving bladz. 103 e. v. 2) Rechterlijke Organisatie art. 194. 3) Zie Mr. L. F. Engelkes-Nix in Locale Belangen van 16 Augustus 1936 bladz. 241, Algemeene Regelen sub 2.
20 de beteekening van het dwangschrift verleent den daarvoor noodigen rechtsingang. Hieruit vo'gt, dat het dwangschrift met zorg moet worden opgemaakt en de beteekening daarvan geheel op de voorgeschreven wijze moet geschieden. De belastingschuldige zou nl. den deurwaarder kalm zijn gang kunnen laten gaan en zich na afloop der executie kunnen beroepen op de fout in den vorm, die nietigheid van de heele executie met zich zou brengen en al de daaraan verbonden nare gevolgen. Behalve op den vorm, zal goed gelet moeten worden op de mogelijkheid om met succes te beteekenen c.q. te executeeren. Daarbij moet goed onderscheid gemaakt worden tusschen roerende en onroerende goederen van den belastingschuldige ; voornamelijk moet zooveel mogelijk van te voren worden nagegaan of zij wel aan hemzelf toebehooren. Anders krijgt men last van artikel 460 van het Reglement op de Rechtsvordering ; terwijl bij beslag op onroerend goed moet opgelet worden i.v.m. art. 535 van genoemd Reglement ; doch het in de aangehaalde artikelen mogelijk gemaakte verzet van derden m.oet plaats hebben vóór den verkoop. ') Uiteraard behoudt de eigenaar derde ook na den verkoop een vordering, maar deze zit hem minder makkelijk. Voorts wordt niet tot beslag ^) op onroerende goederen overgegaan als beslag op roerende voldoende resultaat kan opleveren. De ten
uitvoerlegging.
A. Voor het hervormd decentralisatiegebted meen ik voor de ten uitvoerlegging te mogen volstaan met te verwijzen naar het hiervoren reeds aangehaalde practische artikel van Mr. L. F. EngelkesNix met een kleine correctie sub III (lees in eerste aUnea : art. 4 van Stbld. 1926 N o . 372). B. Voor het decentralisatiegebted, nog levende onder de Locale Raden-ordonnantie, welk gebied geheel buiten Java en Madoera valt, hebben wij voor de ten uitvoerlegging in de eerste plaats rekening te houden met de hoofdlijnen, zooals die zijn vastgelegd in Staatsblad 1918 No. 663 reeds meer genoemd. I. Europeanen, Oosterlingen.
Chineezen
en andere
Vreemde
O p de ten uitvoerlegging zijn t. a. v. deze be1) Zie verder „Deurwaardersschool" van R Soegih bladz. 59 e.v. 2) idem idem bladz. 38 e.v.
volkingsgroepen van toepassing de voorschriften in het tweede boek van het Reglement op de rechtsvordering en de zevende titel van Hoofdstuk II van het Rechtsreglement Buitengewesten. Voor de beteekening, beslag en verkoop, zie „Deurwaardersschool" bladz. 26 e. v., 38 e.v. en 61 e.v. en voorts „Locale Belangen" van 16 Augustus 1936 bladz. 241 en 242, II.
Inlanders.
De ten uitvoerlegging wordt geheel beheetscht door het Rechtsreglement Buitengewesten (Hoofdstuk II Titel 4, Afdeeling IV). Men kan daarbij niet de scherpe grens trekken van invorderingen van hoogstens f150.— en vorderingen daarboven, omdat zij voor de Oostkust van Sumatra en voornamelijk voor Atjeh en Onderhoorigheden, zoo mede voor het Gouvernement der Molukken naar omstandigheden varieeren. Gemakshalve noemen wij bedoelde invorderingen dus maar ..kleine" invorderingen, de andere „groofe". Leest men in art. 224 van bovengenoemd reglement, dat de ten uitvoerlegging van dwangschriften voor kleine invorderingen zonder aanmaning kan geschieden, dan is daarmede niet bedoeld de aanmaning, die het dwangschrift, zooals gebruikelijk, voorafgaat, maar die welke geregeld is bij artikel 207 van hetzelfde reglement. Bij kleine invorderingen heeft men bovendien nog rekening te houden met art. 6 van Stbl. 1918 No. 663, reeds bovengenoemd. De ten uitvoerlegging der dwangschriften betreffende groote invordering is geregeld bij de artt. 206 t/m 223 van het reeds meergenoemd Rechtsreglement. De
gijzeling.
Ook hierbij moet tusschen de vroeger en invordering van Over de eerste school".
men goed onderscheid maken genoemde invordering van a b. handelt de „Deurwaarders-
A. Zeer terecht merkt daarom Mr. EngelkesNix ter reeds meer aangehaalde plaatse op, dat voor ten uitvoerlegging van lijfsdwang voor invordering van belastingen van autonome gebiedsdeelen (in het hervormd decentralisatiegebied V in alle gevallen noodig is de tusschenkomst van den Voorzitter van den Landraad (dus niet van den Resident-Afdeelingshoofd '), waarna in geval het Inlanders betreft vóór de opname in de gevangenis immer nog verkregen moet worden een visum van den Inlandschen Officier van Justitie.
21 B. Dit geldt ook voor de Locale Ressorten ; derhalve heeft het Hoofd van Gewestelijk Bestuur geen bevoegdheid tot lastgeving ter gijzeling bijj ten uitvoerlegging van locale dwangschriften. Bij toepassing van den lijfsdwang, dient alvorens de aanvraag daartoe te bevoegder plaatse> wordt voorgebracht, wel vast te staan, dat niet"• onvermogen, of tijdelijk geldgebrek, doch onwill de reden is van achterstalligheid, en behooreni t. a. V. den betrokken belastingschuldige zeker alle• voor de invordering voorgeschreven regelen nauwkeurig te zijn nageleefd. Een en ander moet ook• duidelijk in de aanvraag worden omschreven. Hoewel de lijfsdwang slechts uitzonderlijk toepassing behoort te vinden, kan toch niet worden1 ontkend, dat de gijzeling een prachtmiddel is, vooral op die plaatsen waar men het gevang — eni dan nog met een merkbaren schroom — slechts> aanduidt met den naam van „roemah koening". Meestal werkt het besluit tot gijzeling gelijk een tooverstok en komt het zelden tot uitvoering, dan wel de gijzeling eindigt zeer spoedig door voldoening der schuld. Bijzondere nadruk moet er nog op worden gelegd dat in Staatsblad !9l8 No. 663 is n. 1. niet opgenomen de in Stbl. 1926 No. 372 gebrachte uniformiteit ten aanzien van den lijfsdwang, zooals die ook bij Stbl. 1927 No. 281 voor de landsbelastingen en de locale opcenten daaropI is ingetreden. De locale ressorten kunnen derhalve bij de• invordering van b (eigen belastingen) geen lijfsdwang toepassen op niet-Inlanders.
Aangezien daarvoor geen bijzondere reden aanwezig lijkt, mogen wij aannemen, dat de wenschelijkheid tot aanvulling van Stbl. 1918 No. 663 op dat punt over het hoofd is gezien. Die wenschelijkheid bestaat ook nog thans en het vecdient aanbeveling de fout alsnog te herstellen. Ook moet nog gewezen worden op een abuis in de Deurwaardersschool bladz. 69 aan het slot van § 1, waar is aangehaald het vervallen Staatsblad 1925 No. 191. Bij Staatsblad 1935 No. 305 zijn namelijk de kosten van onderhoud herzien en van f 4.— en f 1,50 verlaagd tot f 3 . — en f 1.—, welke verlaging wel van belang is. Rest mij nog de volgende aanvulling op mijn vorige bijdrage. Daar het geheel mijn bedoeling was onder de „invordering van locale belastingen" te begrijpen die van alle zelfstandige gebiedsdeelen en het Decentralisatiebesluit geen uitgangspunt meer vormt voor de hervormde decentralisatie, had ik op bladz. 339 in de vierde alinea van de linkerkolom bij artikel 24 van het D. B. moeten verwijzen naar een voetnoot, als deze : „Zie voor het hervormd decentralisatiegebied de gelijkluidende bepaling in art. 7 van Staatsblad 19^6 No. 28, (Mr. Hollemans ,,Decentralisatiewetgeving" bladz. 104). DE BONT. Palembang.
Decentraliana. Benoemingen van Gemeenteraadsleden ? Recente dagbladpublicaties — lezen wij in Onze Stem van 18 pto — meldden de indiening van een voorloopig rapport door de Kiesrechtcommissie. Daarin zou deze aanbevolen hebben het bestaande meerderheidskiesstelsel voor de stadsgemeenteraden te vervangen door een evenredigheidstelsel. Voorts zouden niet meer, zooals thans nog het geval is, alle leden der raden gekozen moeten worden, doch slechts een gedeelte, terwijl de aanwijzing der overigen door benoeming zou moeten geschieden. Het Bataviasch Nieuwsblad weet mede te deelen, dat voorgesteld is 2/3 van het aantal plaatsen door verkiezing, 1/3 door benoeming te vervullen. Het betrekkelijk besluit zou in de commissie genomen zijn met een stemmenverhouding van 7 tegen 8,
•— de kleinst-mogelijke meerderheid alzoo. De minderheid wenschte in het geheel geen benoemingen. Intusschen schijnt de commissie van haar besluit in zooverre te willen terugkomen, dat zij overweegt het door benoeming aan te wijzen gedeelte tot 1/4 te verminderen. De Regeering moet, eveneens volgens het Bataviasch Nieuwsblad, hebben medegedeeld in principe geen bezwaar te hebben tegen de door de commissie ontvouwde denkbeelden, al kon zij zich ook in geen enkel opzicht binden. * W a t in de verschillende dagbladartikelen over deze kwestie opvalt, is de overal aanwezige soms kleinere, meestal groote ingenomenheid met het denkbeeld der aanvullende benoemingen. Een veroordeeling van dit denkbeeld hebben wij,
22 althans in de grootere dagbladen, niet gevonden. De stemmenverhouding in de Kiesrechtcommissie, vvaarbi) dit nieuwe instituut werd aanvaard, mocht anders doen veronderstellen, dat erzich ook een enkele kampioen zou hebben opgeworpen voor het meer democratische stelsel van aanwijzing der gemeenteraadsleden uilslaitend door verkiezing. W a a r is de Pers, die zich tot tolk maakt van, wier wortels staan in dat toch heusch niet zoo geringe gedeelte van onze Nederlandsche ingezetenschap, dat, ook in decentralisatiekwesties, democratischer opvattingen huldigt dan in Regeerings- en andere kringen met een machtigen invloed op de publieke voorlichting, het geval is ? Wij hebben reeds bij herhaling moeten ondervinden, dat de geestelijke aanspraken dezer ingezetenen door de Pers zeer onvoldoende gehonoreerd wordt. Wij vreezen dan ook, dat hij, die de geestelijke productie der grootere dagbladen tot maatstaf zou willen nemen van wat er in het Indische publiek leeft, zeer dikwijls — zooals bijv. in de zaak, die ons thans bezig houdt — bedrogen zal uitkomen. Wederom is de noodzaak aangetoond van ons streven naar een publieke voorlichting, die óók rekening houdt met de thans nog stiefmoederlijk bedeelde groepen onzer samenleving. * * Het zal wel niet noodig zijn nog bekend te stellen, dat wij tegenstanders zijn van het instituut der (aanvullende) benoemingen, en wel op theoretische gronden ; dat wij tot /e//e tegenstanders gemaakt zijn door de wijze, waarop het in de practijk toepassing heeft gevonaen bij de samenstelling van die raden, die thans nog geheel of gedeeltelijk door benoeming gevormd worden, zooals Volksraad, Provinciale Raad en Regentschapsraad. Het spreekt vanzelf, dat er vóór het benoemingsinstituut argumenten zijn aan te voeren, — die overigens, dat spreekt welhaast evenzeer vanzelf, '— wel te bestrijden zijn. W a t echter in de boven" bedoelde dagbladpublicaties treft, is het feit, dat er zooveel valsche argumenten worden aangevoerd, waarop het voorgelichte publiek dan zijn, hem aangepraat, oordeel kan doen steunen. Zoo werden de benoemingen aanbevolen, omdat het bestaande kiesstelsel ruimte laat voor een politiek gekonkel en geknoei door de verschillende partijen bij de bezetting der zetels in den (stads)gemeenteraad. De gemiddelde lezer, voor wien het woord ,,politiek" in het algemeen al geen aangenamen klank heeft, wordt dan ver-
ondersteld, van walging vervuld over dat ..gekonkel en geknoei", zich af te wenden van het bestaande stelsel en die verfoeide politieke partijen. De benoemingen zullen dan het goede brengen, wat der burgerij al zoo lang door de vermaledijde ,,politiek" onthouden is geworden. Tot die ,.verfoeide politieke partijen" behooren ook wij, het Indo-Europeesch Verbond. Behoort in de eerste plaats het I. K. V. als de grootste en machtigste groep, die zich de behartiging der plaatselijke belangen in de stadsgemeente heeft aangetrokken, en daarom, door de wet gesteund, een plaats, en een redelijke plaats in het bestuur der gemeente heeft ingenomen. De wet laat toe, dat de helft •\- een van het aantal kiezers alle plaatsen in den gemeenteraad voor zich kan opeischen. De overigen, eigenlijk de helft dus, vinden dan in den raad in het geheel geen vertegenwoordiging. Wa.ineer nu de leiders der verschillende belanghebbende groepenkiezers trachten tot overeenstemming te komen om een billijke vertegenwoordiging in den raad te verkrijgen, wordt dat ,,geknoei en gekonkel" genoemd en moet er, ter verbetering der mistanden, in het vervolg maar benoemd en niet verkozen worden! Men vergeet hierbij, dat de grootste schuldige aan de „misstanden" is de wet, het bestaande meerderheidsstelsel, en niet de politieke partijen in haar streven om aan de wet een billijke uitwerking te verschaffen. Wij willen volstrekt niet ontkennen, dat deze partijleiders in hunne overeenkomsten betreffende een billijke zetelverdeeling — de bekende verkiezingscompromissen — wel eens gefaald hebben (de vrijwilig aanvaarde taak is dan ook vrijwel onuitvoerbaar), maar in dat falen kan op zichzelf nimmer een argument gelegen zijn om de moeilijkheden op te lossen door vervanging van de verkiezingen door benoemingen. Overigens, wil men het persé in die richting zoeken, dan zal de geheele raad benoemd moeten worden: zoolang er nog één lid verkozen wordt behoudt men de moeilijkheden en daarmede de misstanden van het meerderheidsstelsel. En wij betwijfelen of er één voorstander der benoemingen een deskundige voorstander dan altijd, die een dergelijk stelsel aanvaarden wil. *
*
Ook wij zijn geen bewonderaars van het huidige kiesstelsel. Ook wij hebben de verkiezingscompromissen, d. w. z. de noodzaak, die daartoe leidde, betreurd, ofschoon wij, door onze overwegende positie in menige gemeente, met de wet
23 ^-^ ••w'llll^^MI^^W •MIIJI^IIJBBBMVI ifMlMM^Iim III" "• '
TMTflIII «IIIM
m AH^^^BB
in de hand méér kunnen afdwingen dan waarop wij in billijkheid aanspraak kunnen maken. Ook wij zouden een wetswijziging toejuichen, die rechtstreeks, zonder nadere afspraken, een juiste vertegenwoordiging in den raad waarborgen kan. Maar wat wij met stelligheid ontkennen is, dat zulk een oplossing slechts gevonden zou kunnen worden door invoering van (aanvullende! benoemingen. Ja, zelfs zullen dergelijke benoemingen naar onze meening een eventueel door verkiezing verkregen juiste vertegenwoordiging, hetgeen o.a. bij vervanging van het meerderheidsstelsel door het door de Kies" rechtcommissie aanbevolen evenredigheidsstelsel bereikbaar is, slechts kunnen verstoren. Wij komen daarop straks terug. De uitbanning van de verkiezingscompromissen, van het ,.politiek geknoei en gekonkel", verkrijgt men dus niet door invoering van benoemingen — tenzij door het onaanvaardbare algeheele benoemen van den raad, dat overigens, naast de vermoording van de public spirit in de gemeente, het gekonkel en de intrige slechts verplaatsen zou — maar door een verlaten van het huidige meerderheidsstelsel. De kiesrechtcommissie heeft, als gezegd, een evenredigheidsstelsel voorgesteld, dat, richtig uitgewerkt, ongetwijfeld geschikt kan zijn tot elimineering der gelaakte practijken. Wij zullen aan een oplossing in dezen zin kunnen medewerken, vooral indien ook in de regentschapsraden soortgelijke verkiezingen voor de Nederlandsche leden worden ingesteld, zooals mede door de Kiesrechtcommissie moet zijn aanbevolen. * * Als ,,Een rem op den Raad" houdt het Soeraba' iasch Handelsblad de eventueel in den gemeenteraad te benoemen leden zijn lezers voor. Afgescheiden van de staatsrechtelijke onjuistheid in deze beschouwingswijze, die den raad indeelt in twee groepen, waarvan de eene steeds „hoü me vast" behoorde te roepen, terwijl aan de andere de functie van vasthouder wordt toebedeeld — de burgemeester moet dan blijkbaar zoo'n beetje als spelleider optreden en partijen zoo af en toe, wanneer het „clinchen" te lang duurt of te hardhandig gebeurt, van elkaar scheuren — is de veronderstelling, als zouden benoemde leden qualitate qua immer vasthoudersneigingen moeten bezitten, niet alleen theoretisch, maar ook practisch uiterst gewaagd : „Een gemeenteraad, samengesteld deels uit gekozen leden, anderdeels uit notabelen, personen uit bedrijf, handel, industrie, middenstand en de „vrije beroepen," te benoemen
door den Gouverneur-Generaal op voordracht van den burgemeester, zou in het geheel niet buiten het kader van het Indisch'e staatsrecht! vallen. En de aanwezigheid va'n zulke benoemde leden zou zonder twijfel als een zware rem' op' ondoordachte beslissingen werken." Aldus bedrijft het Soerabaiasch Handelsblad, ten gerieve zijner lezers, „Indisch Staatsrecht". Voorgedragen en benoemd mogen dus alleen worden notabelen, personen uit bedrijf, enz. Dan zal dit t. z. t. ook aldus in de wet moeten worden vastgelegd ter binding van burgemeester en Gouverneur-Generaal. Anders blijven deze natuurlijk vrij om te handelen zooals zij meenen, dat het beste is. Tja ! Als men de kwestie zóó regelt, zal er wel een goede kans op bestaan, dat de meeste benoemde leden zich in vele gevallen tegen de gekozenen zullen keeren. Maar men mag bij zulk een benoemingsbeperking toch wel de vraagstellen, of daarvan óók gezegd kan worden, dat zij ,,in het geheel niet buiten het kader van het Indische Staatsrecht (zou) vallen" ? Laat men den G. G de keuze vrij — en daaraan zal de wetgever, overigens overeenkomstig het geldende staatsrecht, naar onze vaste overtuiging niet kunnen ontkomen — dan ontvalt aan de benoemingen al dadelijk in theorie de functie van „rem", die het 5. H. daaraan zoo gaarne zag verbonden. Maar het blad zou nog kunnen meenen : nu ja, het moge waar zijn, dat de G. G. theoretisch vrij is in zijn keuze, maar hij zal natuurlijk in de practijk niet anders dan „vasthoudende" leden benoemen. W i e dat, met het blad, als vaststaand zou willen aannemen, moeten wij bijv. herinneren aan de Volksraadsbenoemingen onder G. G. de Graeff De verkiezingen hadden slechts vertegenwoordigde van de behoudende en middelgroepen, althans wat de Europeesche gekozenen betreft, in den raad gebracht, de benoemingen gaven o. d. vertegenwoordigers van het handjevol Indische socialisten (Stokvis en Middendorp) en van de, politiek gesproken, doorgeboren „stuw" groep (van Mook) : prachtige remmen (! ?) voor een„ onbesuisd voorthollende meerderheid" (verwijt van het S. H. aan den Soerabaiaschen Raad). Maar laten we nog even de staatsrechtelijke escapades van het 5 . H. volgen. Benoemd mogen dus alleen worden notabelen, personen uit bedrijf, enz. Maar waarom nu juist alleen deze, door het 5. H. genoemden ? Waarom geen personen uit andere groepen ? En hoeveel zouden er van elk der aangeduide categorieën benoemd moeten worden ?
24 Hier komt al dadelijk het element van willekeur voor den dag, dat bij het benoemingsinstituut in zoo ontstellende mate aanwezig is, en zelfs aanwezig blijft bij de bedoelingen van den benoemer om zijn aanwijzingsplicht zoo neutraal en billijk mogelijk uit te voeren. De kiezers van Batavia bijv. hebben reeds in den raad gebracht notabelen, personen uit bedrijf, uit handel, uit industrie, uit middenstand uit vrije beroepen. En nu zullen uitsluitend deze groepen, dus de andere niet, nog eens door benoeming versterkt moeten worden ! De beslissing van de gemeenschap moet dus eenzijdig, ten behoeve van enkele groepen, die men willekeurig met een voorrecht wil bedenken, weer ongedaan worden gemaakt. Dat noemt men met een mooi woord gemeenlijk „correctie" ! Nu is er één punt, waar correctie volkomen verantwoord zou zijn, waar ruimte is voor aanvullende benoemingen. Zooals men weet sluit de wet om verschillende redenen o. a. personen van het kiesrecht uit, die niet in de landsinkomstenbelasting zijn aangeslagen naar een jaarlijksch inkomen van minstens f 300. —. Deze personen, die net zulke goede staatsburgers kunnen zijn, als de toegelaten kiezers; die overigens in andere (bijv. de indirecte) belastingen wel him deel in 's landsmiddelen bijdragen, kunnen geenerlei invloed op de verkiezingen uitoefenen. Wil men door benoemingen „corrigeeren", moet er dan niet in de eerste plaats aan deze menschen gedacht worden ? De organen, die onze publieke voorlichting verzorgen, piekeren daar niet over ! Zij geven liever een dubbele vertegenwoordiging èn door verkiezing, èn door benoeming, aan notabelen, enz., enz. En wat is nu voor het 5. H. de directe aanleiding tot zijn benoemingstheorieën ten behoeve van zijn beschermelingen ? „Een radicale raad als die te Soerabaia is in staat uit politieke overwegingen het bedrijfsleven en daarmede de welvaart van de eigen stad ernstig te benadeelen. Dit is kras gezegd, doch zeker niet tè kras ten aanzien van een Raad, die klakkeloos twee volkomen identieke belastingen (vennootschapsbelasting en straatbelasting) durft leggen op één en hetzelfde bedrijf." Dat is dus hier het kern argument voor aanvullende benoemingen : twee volkomen identieke belastingen op hetzelfde bedrijf! Daarom is de Soerabaiasche raad radicaal, dreigt het bedrijfsleven te schaden, en wel uit politieke overwegingen, 't Is fraai ! Wanneer het heffen van twee belastingen (de kwalificatie van ,,volkomen iden-
tiek" blijft natuurlijk geheel voor rekening van het 6\ H.) op hetzelfde object verwijten van radicalisme en politiek wanbeleid zouden rechtvaardigen, moeten wellicht alle gemeenteraden zich dit aantrekken. En ook de centrale regeering ! Het S. H. informeere maar eens, hoeveel verschillende belastingen bijv. op het autobedrijf drukken. En hoe dikwijls de combinatie van (opcenten opj verpondingsbelasting en straat- of terreinenbelasting niet aanwezig is. Voor amusementsbedrij ven veelal nog verzwaard door vermakelijkheids- en reclamebelasting e. d. Alles 'geheven door of met goedkeuring van de centrale regeering. En dat alles zal ophouden, zoodra er leden in den gemeenteraad benoemd worden ? Zelfs een kind in de politiek zal dit niet willen bevestigen. Tenzij alle leden benoemd worden, en wel door
het 5. H. Een weinig anders formuleert d(e) K(eizer) analoge argumenten voor de aanvullende benoemingen in een zoowel in de Locomotief als het Nieuws van den Dag opgenomen artikel : „Voorshands kan volstaan worden met de stelling, dat in de Indische gemeentepolitiek in bepaalde gevallen een redelijke vertegenwoordiging van de verschillende groepen der burgerij en een zuivere, objectieve behartiging van het algemeen stadsbelang niet altijd is verzekerd. De voor onze Indische maatschappij logische en natuurlijke manier om dit te verbeteren is een regeling, waarbij een gedeelte der gemeenteraadsleden wordt benoemd." Toegegeven 1 In bepaalde gevallen zal een redelijke vertegenwoordiging van de verschillende groepen der burgerij en een zuivere, objectieve behartiging van het algemeen stadsbelang niet altijd verzekerd zijn. Dit te poneeren is zoo moeilijk niet. De moeilijkheid begint pas, als men aan het opgeven van het medicijn toekomt, de middelen tot verbetering, de beroemde ,,correctie" wederom. Vooreerst zal dan moeten vaststaan, dat men weet' waarover men praat. Wil de heer d. K. ons opgeven, welke groepen in den raad een vertegenwoordiging moeten hebben, en welke groepen niet ? En wanneer eerst die vertegenwoordiging ..redelijk" is ? En vooral, wat een zuivere, objectieve behartiging van het algemeen stadsbelang is, dat door die benoemingen moet verkregen worden ? Het is toch duidelijk, dat dit alles moet vaststaan, objectief vaststaan, alvorens men den benoeroer aan het „verbeteren" van den wettelijk gewilden uitslag der verkiezingen kan zetten. Nu kunnen wij ons nog voorstellen, dat bij het
25 bestaande kiesstelsel met eenigen goeden wil in den uitslag zelf der verkiezingen een objectieve maatstaf kan gezien worden voor het „verbeteren" van dien uitslag. Wij bedoelen er dit mede. Zooais wij boven reeds opmerkten, kunnen bij het meerderheidskiesstelsel alle te vervullen plaatsen in den raad worden bezet door vertegenwoordigers van de helft •+• 1 der kiezers. De andere helft wordt dan niet vertegenwoordigd. Dit blijkt dan uit de stemmenverhoudingen bij den verkiezingsuitslag. Stelt men zich op het standpunt, dat ook die helft, in het algemeen die fractie, aanspraak op eenige vertegenwoordiging heeft (o. a. in een artikel in Onze Taak, eenige nummers terug, wordt dit op goede gronden ontkend), dan kan men althans uit den verkiezingsuitslag voor aanvullende benoemingen eenige objectieve gegevens putten. Maar de Kiesrechtcommissie, en naar alle waarschijnlijkheid ook de Regeering en de ordonnantiewetgever, wil juist om een redelijke vertegenwoordiging te verkrijgen, het meerderheidsstelsel vervangen door een evenredigheidsstelsel, waarbij de verkiezingsuitslag — als het stelsel goed geregeld wordt — geenerlei objectieve aanduiding voor „verbetering" meer geelt. Het Bataviasch Nieuwsblad heeft zich gehaast zelfs bij het evenredig stelsel een motief voor benoemingen in den gemeenteraad te vinden in de omstandigheid, dat bij het voor de verkiezingen voor Provincialenen Volksraad gebezigde stelsel de volgorde der stembiljetten van invloed is op den uitslag. Maar zoo IS de kwestie natuurlijk niet juist gesteld. De door het B. N . bedoelde omstandigheid heeft reeds lang de aandacht getrokken en zij werd algemeen als een gebrek van het gekozen stelsel gevoeld. Dat overigers te verhelpen is. Het door de Kiesrechtcommissie aanbevolen systeem ondervangt dan ook dit bezwaar, zoodat ook voor het door het B. N . gevonden motief voor aanvullende benoemingen geen ruimte meer is, althans behoeft te zijn. Zooais het blad later ook erkend heeft. Bij de vervanging van het meerderheids- door een evenredigheidsstelsel zal men dus er naar moeten streven, dat het evenredigheidsbeginsel volkomen tot uitdrukking komt. In Nederland echter bestaat thans de neiging, uit de practijk van het staatsrecht geboren, de gegrondheid der aanspraken op een evenredige medezeggingsschap der kleinste groepen te ontkennen, omdat deze veelal op het staatsbeheer niet anders dan een obstrueerende werking uitoefenen. Een gedachtengang, die parallel loopt aan die van bovenaangehaald Taakartikel. Wij hopen, dat deze correctie op het evenredigheidsbeginsel niet aan
de aandacht van Kiesrechtcommissie en Regeering, noch aan die van de zich met dit onderwerp bezighoudende Pers ontgaat. Heeft men nu een stelsel in werking, waarbij aan de wenschen der verschillende groepen voldaan wordt in juiste en gewilde evenredigheid, dan past de vraag, hoe een aldus verkregen vertegenwoordiging nu door aanvullende benoemingen „verbeterd" kan worden. Immers, iedere benoeming zal, direct of indirect, een der reeds vertegenwoordigde groepen versterken, of wel vertegenwoordiging brengen aan een groep, die de kieswet daarvan uitdrukkelijk heeft uitgesloten. In beide gevallen zullen dus de benoemingen niet anders kunnen brengen dan een verbreking der door de wet gewilde en verkregen evenredigheid. De benoemingen kennen dan aan de aldus bevoorrechte groepen méér waarde toe, dan aan de anderen ; de stemmen van de kiezers, die reeds volledig bij de verkiezing tot uitdrukking zijn gebracht, worden daardoor ongelijkwaardig. Hoe is 't dan mogelijk, dat door benoemingen de door den heer d. K. gewilde „redelijke vertegenwoording van de verschillende groepen der burgerij" verkregen wordt ? De benoemingen zullen verder volgens d. K. „een zuivere, objectieve behartiging van het algemeen stadsbelang" in de hand werken. Wij vroegen reeds wat de kenmerken van een dergelijke zuiverheid en objectiviteit bepaalt. Die te kennen zou van stonde-afaan aan alle regeeringsmoeilijkheden van alle landen op aarde een einde maken ! Immers ieder, die zich daartegen zou keeren, zou zichzelf brandmerken als behept met onzuivere, niet-objectieve bedoelingen. Voorzoover ons bekend bestaat er echter op pohtiek gebied niet één enkele opvatting omtrent zuiverheid en objectiviteit betreffende het begrip „algemeen (stads)-belang", doch minstens zooveel als er groepen of organen zijn, die aan stads- of staatsbestuur deelnemen. En daarmede verandert de zuiverheid in twijfelachtigheid en de objectiviteit in subjectiviteit. Van practische waarde is slechts de subjectieve meening omtrent „algemeen belang" van den machthebber, d.i. in een parlementair geregeerd land de parlementaire meerderheid, in een land als Indië de Regeering. „Verbetering" van een verkiezing door benoemingen kan dus nimmer een objectieve verbetering zijn, is slechts wat de benoemer als zoodanig ziet. En dit verandert uiteraard met de verandering van den benoemer. Duidelijk heeft zich dit bijv. gedemonstreerd bij de benoemingen voor den Volksraad. De G. G. de GraefF „verbeterde" de verkiezingen door benoemingen, die wij boven
26
reeds memoreerden ; twee sociaal-democraten (Stokvis en Middendorp), een N I.V.B.-er (Dr. van Hulstijn), een stuwman (van Mook). Zoodra G. G. de Jonge de kans krijgt om te verbeteren — bij tusschentijds aftreden van den heer van Mook — vervangt hij den stuwman door een P. E. B.-er (niet zoo precies hetzelfde !). En bij de periodieke aftreding van den Volksraad benoemt hij geen enkele sociaal-democraat, geen enkelen N.I.V.B -er en geen enkelen stuwman. Daarentegen krijgt de C. S. P.-groep een versterking. Alles „objectief" ? Neen, benoemingen kunnen slechts tegenover het subjectieve inzicht der kiezers stellen het subjectieve inzicht van den benoemer. Maar niettemin houden de Locomotiet en het Nieuws van den Dag de aanvullende benoemingen aan hun lezers frischweg voor als de „logische en natuurlijke manier" om een ,,objectieve" behartiging vati het algemeen stadsbelang te „verbeteren" 1 Wij zeiden boven reeds, dat wij tegenstanders van het benoemingsinstituut zijn. Doch nimmer zouden wij vermoedelijk zulke scherpe tegenstanders geworden zijn, indien de practijk der benoemingen, voorzoover de wet die reeds kent, daartoe geen aanleiding had gegeven. Dikwijls hadden zij, duidelijker dan het karakter van „correctie ' der verkiezingen, dat van „neutraliseering". Door verkiezingen verkregen meerderheden werden door benoemingen zooveel mogelijk verkleind of wel in een minderheid omgezet. Enkele politieke partijen werden met benoemingen versterkt, soms tot 3007o het I. E. V. in den Volksraad nooit, in de Provinciale raden óf in 't geheel niet öf met een enkele benoeming. En dat, ofschoon wij èn in den Volksraad, èn in alle Provinciale raden door verkiezing het grootste aantal leden veikregen. Correctie of neutraliseering? Een ander, onaanvaardbaar bezwaar is de voorkeur voor een bepaalde politieke richting, die zoo dikwijls bij den benoemer tot uiting komt. Men zie bovengenoemde voorbeelden van Volksraadsbenoemingen, die bij de overgroote meerderheid der Europeesche ingezetenen h. t. 1., ook bij de Pers, zooal geen ergernis, dan toch groote verwondering hebben opgewekt. De benoemer staat daarbij niet boven de partijen — zooals men de Regeering zoo gaarne ziet — doch is beschermer van één of meer ervan, tot schade der anderen. Bij de benoemingen voor de regentschapsraden komt weer een ander soort bezwaar voor den dag : de benoemingen moeten daar, naar de verklaring der Regeering, dienen ter voltooiing van de onvoldoende ambtsopleiding der Europeesche ambtenaren
van het Einnenlandsch-Bestuur. Dat daardoor de rechtmatige leden der regentschapsraden er buiten gehouden worden is voor den benoemer een quantité negligeable in den werkelijken zin des woords. Door een en ander heeft de practijk der benoemingen ons vertrouwen in een heilzame werking van het benoemingsinstituut ten eenenmale ontnomen. Wij kennen de argumenten niet waarmede de kleinst-mogelijke meeiderheid der Kiesrechtcommissie (die ook ambtelijke leden telt!) haar voorstel tot de instelling van het benoemingsinstituut voor gemeenteraden motiveert. Wij verbazen ons er vooral om, waar zij dat voorstel vergezeld doet gaan van een tot vervanging van het meerderheidskiesstelsel door een evenredigheidstelsel, waardoor de sterkste, zoo niet de eenige grond voor aanvullende benoemingen komt te vervallen De consequentie van een evenredig kiesstelsel voor de gemeenteraden, met de instelling van een gelijk stelsel voor de regentschapsraden moet echter een voorstel zijn tot afschaffing van de benoemingen voor de provinciale raden : dan kan immers iedere ingezetene in de provincie, die kiezer is, zijn stem voor de verkiezing van den Provincialen raad doen wegen. Waarom dan nog „corrigeereade" benoemingen, die slechts het gevonden evenwicht weer verbreken ? Wij zijn benieuwd, of de Commissie ook een voorstel in die richting doet. Benoemingen voor gemeenteraden beteekenen niet anders dan een stap tetug bij de ontwikkeling van ons democratisch bestuursstelsel voor de autonome ressorten. De eerste gemeenteraden werden geheel benoemd Reeds in 1908 werden deze benoemingen echter geheel vervangen door verkiezingen. En nu gaan we weer naar benoemingen terug ? Een bevredigende hanteering van het benoemingsrecht is nimmer te verkrijgen ; het zal steeds een bron voor willekeur blijven. W a t van den benoemer verwacht wordt: een afweging van alle belangen op hun juiste waarde en een herstel van verloren evenwicht kan niet gegeven worden. De taak, die daarvoor op den benoemer gelegd wordt, is een bovenmenschelijke, wordt dus nimmer richtig vervuld, in het gunstigste geval slechts benaderd. Het benoemingsinstituut is dus alleen aanvaardbaar, zoo lang niet iets beters gegeven kan worden. Welnu, dat betere is er voor gemeente-, regentschaps- en provinciale raad : een juist gekozen evenredig kiesstelsel. Daarnaast is voor benoeming geen plaats.
27 D e ftnancieele verhouding tusschen h ï t Land en de locale ressorten. Naar wi) veinemen, — lezpn wq in liet Algemeen Handelsblad— zal de definitie\e legeling van de financieele verhouding tusschen het Land en de autonome re'-sctten 'n verband met de oveidracht der oveiheidszorq, in Apiil geschieden bi] aanvullende begrooting Dit uitstel van de definitieve regeling, ondanks het feu dat het de bedoeling is aan de autonome ressorten voor de onderwijs- en de gezondheidszorg uit te keeren het bedrag dat het Land er na 1 Januari 1937 voor zou hebben besteed, weid veroorzaakt door fouten in de staten van Onderwijs en Eeiedienst en D V G waarop de uitkeeringen waren uitgerekend Er hebben peisoneelsverschuivingen plaats gehad waarmede geen rekening is gehouden, zoodat de staten herzien moeten worden. Deze herziening is zoo omvangtijk dat de regeling eerst omstreeks April tegemoet kan worden gezien Het totale bedrag der uitkeeringen blijft echter gelijk, behoudens dan dat het Land, zooals wij reeds meldden, voor zijn rekening neemt de hoogere uitgaven als gevolg van de muntdepreciatie In verband met de overdracht is een post van f 50 000 uitgetrokken ten behoeve der locale ressorten voor eventueele hoogere administratiekosten Nu reeds hebben eenige ressorten, welke een extra uitkeeiing met te versmaden achten, een beroep op de legeering gedaan om wat van deze halve ton te mogen ontvangen De regeering echter houdt den buidel dicht, in afwachting van een overzicht hoe dit bedrag verdeeld dient te worden Oost-Java heeft ook reeds verzocht een deel van deze f 50 000 te mogen krijgen, waarbij als argument werd aangevoerd dat de provincie beschikt ovei een machinale salarisregistratie Door de uibreiding van het personeel wordt een nieuwe registratie-machine nootiig geacht en het verzoek was of het Gouvernement hiervoor maar f 9.000 wilde overmaken ' Hetgeen echter niet is geschied. Inmiddels hebben de autonome ressorten 2 Januari jl een voorschot op de uitkeeringen getoucheerd, ziinde één-twaalfde van het totaal der uitkeeringen over 1937 op basis van het bedrag dat het Land voor de overgedragen zorg op 1 Januari had uitgetrokken
D e N V . Volkshuisvesting Kleine Tegemoetkoming Uit verschillende publicaties in ons blad — aldus het Algemeen Handelsblad — kan men op de hoogte zijn van de volstrekte financieele impasse, waarin een aantal N . V 's voor de Volkshuisves ting is getaakt de inkomsten daalden beduidend door noodzakelijke aanpassing dei huren en het leegstaan van woningen, waartegenover de vaste lasten geen verandering ondergingen In samenwerking met den D. V G heeft de Generale Thesaurie een uitgebreid onderzoek ingesteld naarde middelen, welke kunnen leiden tot een financieele saneering dezer N V 's Het staat wel vast, dat zonder een zeer ingrijpende verlaging der lasten — waarbij in de eerste en voornaamste plaats aan den lentevoet der loopende leeningen moet worden gedacht — geen deugdelijke saneering mogelijk zal zijn Inmiddels heeft de Generale Thesaurie reeds een succesje kunnen boeken De Civiele Indische Pensioenfondsen, welke een deel van het kapitaal aan de naamlooze vennootschappen voor de Volkshuisvesting hebben verstiekt, hebben zich namelijk bereid verklaard, den rentevoet van alle leeningen, vooi zoover de rente hooger ligt dan 4'/2 procent, tot genoemd percentage terug te brengen D e Loonbelasting. Toen in 1935 de loonbelasting ingevoerd werd, wds men de meening toegedaan dat nadat het publiek zich meer en beter ingesteld had op de practijk dezer nieuwe heffing en men ei dus meer vertrouwd mede was geraakt, de tevenuen een stijgende tendenz zouden vertoonen Deze piognosse nu is gebleken onjuist te wezen, daar integendeel de opbrengsten instede van te stijgen eene — zij het ook geringe — daling vertoonden, aldus het „S H . " Uiteraard maakt dit de werkzaamheden van den controledienst veel zwaarder aangezien men dezen teruggang zooveel mogelijk tracht tegen te gaan Reeds velen uit de burgerij waren genoodzaakt verhoogde aanslagen in de loonbelasting te betalen in verband met hun in gebreke blijven, er is b v. eene groep particulieren, vooral Inheemschen, welke voor zichzelf i n d e eén of andere smalle stiaat of gang in eigen beheer aan het bouwen slaan. De een projecteert een vergrooting van een voorgaleuj, een andere hadji neemt op zekeren dag een stelletje koelies in dienst en begint zijn huis te verbouwen, en niemand die erover piekert om
28 I
• •
riiiiiiiiii
•[••iiT
II fi I»
• • !
• •
^HUmi^imtal
im mm H^imm immtitai^
•
~ -
•
^^-.•^^,
loonbelasting te betalen. Bij het inspecteeren van diverse bouwwerkjes door de gehcele stad kwamen al heel wat gevallen aan het licht betrekking hebbende op dergelijke atnateur-„architectuur. " Uiteraard heeft men ook de gedachten laten gaan over de oorzaken van het feit, dat de loonbelasting geringere opbrengsten ging afwerpen; de conclusie hiervan luidt, dat reeds van het begin af de loonbelasting dermate goed gewerkt heeft en ingevoerd is, dat men reeds dadelijk tot een maximum aan rendabiliteit gestegen is.
doelde categorie van personen, zonder dat zij daartoe een verzoek behoeven te doen, op de kiezerslijst kan worden gebracht. Ook in den Volksraad is de tot standkoming eener zoodanige regeling bepleit. Een ontwerp-ordonnantie werd samengesteld om hierin te voorzien. In verband met het feit, dat de Lands-be lastingadministratie in het algemeen geen gegevens meer verzamelt omtrent looninkomens, wanneer het totaal zuiver inkomen minder dan f 900.— 's jaars bedraagt, zal in een nieuw artikel de verWijziging Kiesordonnantie-Gemeenteraden plichting voor de werkgevers worden opgenomen in verband met d e loonbelasting. om aan het hoofd der inspectie van financiën, De invoering der loonbelasting en de daarmede binnen wiens ressort zij wonen of gevestigd zijn, samenhangende wijziging der ordonnantie op de een naar de gemeenten van inwoning gesplitste inkomstenbelasting-1932 heeft tengevolge gehad, opgaaf in te dienen van de namen en woonplaatdat een belangrijke categorie van personen, nl. sen van de bij hen in dienst zijnde mannelijke die met een looninkomen van minder dan f 900.— personen, voor zoover die binnen het ressort van 's jaars, van de betaling van inkomstenbelasting een gemeenteraad, waarvoor verkiezing van leden wordt uitgezonderd. Deze personen worden der- plaats heeft, wonen en wier loon over het laatsthalve niet meer vermeld in de krachtens artikel verloopen jaar minstens f 300.—, doch minder 8 der Kiesordonnantie-Gemeenteraden in te dienen dan f 1 2 0 0 . - 's jaars heeft bedragen. opgaven, waardoor de kiezerslijsten zeer onvolleDe bovengrens zal hooger worden gesteld dan dig worden. f 900.— omdat in een in den zin der ordonnantie Hoewel de betrokkenen krachtens artikel 13, op de inkomstenbelasting zuiver inkomen van minlid 2 der ordonnantie een schriftelijk verzoek kunder dan f 900.— een brutoloon van meer dan nen indienen, teneinde alsnog op de kiezerslijst dat bedrag begrepen kan zijn. te worden geplaatst, is hiervan weinig resultaat Het opzettelijk indienen van een valsche opgaaf te verwachten, mede omdat men doorgaans zijn aanspraken om op de kiezerslijst te worden ge- door werknemers wordt strafbaar gesteld, terwijl straf bedreigd zal worden tegen het niet-nakomen plaatst, niet met bewijzen kan staven. In verband met het vorenstaande is het wen- van door den werkgever van de bovenbedoelde schelijk een voorziening te treffen, waardoor be- verplichting.
Administratieve Jurisprudentie. 286. Sluiting van desawegen ter voorkoming van tijdroovend was — de daarin bij het derde lid van (ernstige) schade door karrentransport e. d. van voormeld artikel 8 der Instellingsordonnantie aanondernemingen van landbouw en nijverheid e. a gebrachte wijzigingen gaven in dit opzicht allerBij artikel 8 van de Instellingsordonnantie van minst een verbetering — hebben Gedeputeerden de Provincie Oost-Java is den provincialen raad van Oost-Java destijds een eenvoudiger regeling de bevoegdheid toegekend tot regeling van het doen ontwerpen- De verdere behandeling daarvan onderwerp, waarin bij de ordonnantie van 16 Juli werd echter aangehouden, toen het voornemen der 1915 (Staatsblad no. 464) is voorzien, t. w . : de Regeering om het Motorreglement door een moregeling van de verplichting van particuliere on- derner stel bepalingen tot regeling van het wegdernemingen van landbouw of nijverheid, zoomede verkeer te vervangen de verwachting deed koesvan andere ondernemingen of personen op Java teren, dat daarin ook voorschriften zouden woren Madoera tot herstel van de door hun karren- den opgenomen ten aanzien van desawegen, waartransport aan desawegen en de daarin gelegen door de oorspronkelijke regeling van Staatsblad kunstwerken toegebrachte schade. Aangezien de bij 1915 no. 464 zou kunnen vervallen. de ordonnantie in Staatsblad 1915 no. 464 voorgeschreven werkwijze uitermate ingewikkeld en
De W . V . O . en de W . V . V . van 1933 stelden op dit punt echter teleur (vgl. daaromtrent
29 het artikel van Mr. H. D. van Werkum „De verkeerswetgeving en de desa- en ondernemingswegen" op bl. ^54 van den 20sten jaargang (1933) van dit tijdschrift). Anders echter de geheel herziene wegverkeerswetgeving, welke met ingang van 1 Januari 1937 in werking zal treden. Daarin toch zijn thans bepalingen opgenomen, welker toepassing de bij Staatsblad 1915 no. 464 voorgeschreven werkwijze overbodig zullen maken en daarmede ook hare vervanging door een provinciale verordening. De hierop beti^ekking hebbende voorschriften, der W . V . V. welke een nadere uitvoeringsregeling inhouden van artikel 46 W . V . O., luiden: Artikel 97 lid (3). De wegen, welke niet zijn ingedeeld in één der klassen I — IV, worden geacht niet geschikt te zijn VOOL motorrijtuigen op luchtbanden met een asbelasting van meer dan 1500 kg; zij vormen de klasse V. Artikel 98 lid (6). Indien langs een niet bij het Land ot een openbare gemeenschap in beheer zijnden weg vervoer van goederen met vrachtauto's of vrachtwagens plaats vindt in zoodanige mate dat het onderhoud van den weg dientengevolge aanmerkelijk wordt verzwaard, kan de weg door den beheerder voor het verkeer met die rij- en voertuigen gesloten worden verklaard. lid (7). De geslotenverklaring van een weg op den voet van het vorige lid geschiedt niet dan na verkregen vergunning in het gebied eener provincie van het College van Gedeputeerden en elders van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Artikel 99 lid (1). O p verzoek van den eigenaar of houder kan de betrokken wegbeheerder vergunning verkenen, hetzij voor één of meer ritten, hetzij voor een bepaalden tijdsduur van ten hoogste zes maanden, om met een rij- of voertuig al dan niet met een daaraan gekoppelden aanhangwagen te rijden over een weg, waarop het rij- of voertuig blijkens de klasse waarin de weg is ingedeeld, dan wel ingevolge een bij of krachtens de Wegverkeersordonnantie gegeven voorschrift niet is toegelaten. lid (2). Aan de schriftelijk te verleenen vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van de toegelaten snelheid, de maximum asbelasting en anderszins, met dien verstande dat de verleening van de vergunning voor zoover
betreft motorrijtuigen niet afhankelijk mag worden gesteld van de betaling van een vergoeding, tenzij het berijden van den weg met het motorrijtuig, waarvoor de vergunning is gevraagd, tot ernstige schade aanleiding zou geven. lid (3). Van de vergunning, verleend door beheerders van niet bij het Land of openbare gemeenschappen in beheer zijnde wegen, wordt een afschrift gezonden aan het College van Gedeputeerden der Provincie of, waar deze niet bestaat, aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. lid (4). Het College van Gedeputeerden der Provincie of, waar deze niet bestaat, het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan een vergunning, als in het vorige lid bedoeld, bij met redenen omkleed besluit nietig verklaren. lid (5). Van de weigering of nietigverklaring van een vergunning staat den belanghebbende beroep open op den Directeur van Verkeer en Waterstaat. lid (6). Indien het beroep tegen de weigering van een vergunning gegrond wordt bevonden, wordt de vergunning door den Directeur van Verkeer en Waterstaat verleend. Uit de hier aangehaalde voorschriften volgt: 1. de niet ingedeelde wegen behooren tot de 2.
3.
4.
5.
6.
klasse V . de desa's —• ingevolge artikel 1 lid (1) sub 8 der W . V. O. niet behoorende tot de openbare gemeenschappen, als bedoeld in artikel 98 lid (6) der W . V. V. — zijn thans bevoegd de onder haar beheer staande wegen met goedkeuring van het College van Gedeputeerden voor het verkeer met vrachtauto's — ten aanzien van niet-ingedeelde wegen is het vervoer met motorrijtuigen met een asbelasting van meer dan 1500 kg reeds verboden — of vrachtwagens te sluiten. [ het verkeer met die rij- en voertuigen moet echter zoodanig zijn, dat het onderhoud van den weg dientengevolge aanmerkelijk wordt verzwaard. de bevoegdheid tot sluiting strekt zich alleen uit tot het verkeer met rij- en voertuigen voor goedecenvetvoev. op verzoek van den eigenaar of houder van bovenbedoelde rij- en voertuigen (al dan niet met een daaraan gekoppelden aanhangwagen) kan niettemin vergunning worden verleend om, hetzij voor één of meer ritten, hetzij voor een bepaalden tijdsduur (doch voor uiterlijk 6 maanden) van dien weg gebruik te maken. a^ïn die schriftelijk te verleenen vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
30 welke mogen inhouden de betaling van een vergoeding voor het herstel van aan de wegen aangerichte schade, echter met dien verstande dat de verleening van de vergunning voor zoover betreft motorrijtuigen niet afhankelijk mag worden gesteld van de betaling van een vergoeding, tenzij het berijden van den weg met dat motorrijtuig tot ernstige schade aanleiding zou geven. Als voorwaarden zouden dus ook kunnen worden gesteld : het herstellen van den beschadigden weg door den eigenaar van het voertuig of wel het leveren van de noodige materialen, of beide tegelijk ; uiteraard z uden ook andere voorwaarden kunnen worden gesteld in den vorm van vaststelling van een geringe maximum-asbclasting. Een en ander kan het best geregeld worden met den eigenaar van het voertuig. 7. van genoemde vergunning moet een afschrift worden gezonden aan het College van Gedeputeerden. 8. het College van Gedeputeerden kan deze vergunning nietig verklaien. 9. hierop is hooger beroep mogelijk bij den Directeur van V. & W . Nu de nieuwe wegverkeerswetgeving, na de herhaaldelijk plaats gehad hebbende wijzigingen, allhans voor wat betreft de beginselen, als definitief zal zijn te beschouwen, heeft het College van Gedeputeerden van Oost-Java bovenstaand overzicht van de aan de desa ten aanzien van de sluiting van hare wegen toekomende bevoegdheden bij circulaire aan de Regenten der provincie verstrekt met verzoek de desabesturen met hun nieuwe bevoegdheden ter zake op de hoogte te stellen. Mr. C. M . } . H E R C K E N R A T H . 287. Gedeputeerden Oost-Java 18 December 1936 no. W - 20,6/4.
advies gevraagd, doen weten, dat het gebruik van kinine zonder medische — althans deskundige — voorlichting en controle bedenkelijk is te achten, zoodat het kosteloos reclame maken ter propageering van het kininegebruik zonder meer niet in het algemeen belang is. Uiteraard bestaat er tegen het reclamemaken door meergenoemde N . V. op zich zelf geen bezwaar, mits slechts het gebruik door de bevolking zooveel mogelijk onder toezicht geschiedt. Om nu het algemeen belang zooveel mogelijk te dienen, gaf het College van Gedeputeerden den Regenten in de Provincie Oost-Java te kennen, dat het naar zijn meening het meest aanbeveling zou verdienen, om voor de reclame voor kininegebruik geen vrijstelling van de reclamebelasting te verleenen, doch ter gedeeltelijke tegemoetkoming aan het verzoek van de N . V. Bandoengsche Kininefabriek een betaling in natura, in den vorm van kinine, te eischen. Door de regentschappen, welke bij de vervulling van de aan de locale ressorten opgedragen gezondheidszorg geregeld over kinine moeten beschikken (gedacht wordt aan de verstrekking daarvan in de poliklinieken en tijdens malaria-epidemieën), zou dan kunnen worden zorg gedragen voor de distributie van de kinine onder voortdurend medisch (deskundig) toezicht, hetgeen als de beste propaganda voor kinine is te beschouwen. Uit een begrooting-technisch oogpunt behoeft hiertegen geen bezwaar te bestaan, indien slechts het belastingbedrag op het desbetreffende onderdeel in de begrooting ten volle wordt verhandeld, terwijl daartegenover hetzelfde bedrag in uitgaaf wordt geboekt voor de betaling van de geleverde kinine (vgl. art. 82 Rg. O.) Den Regenten werd verzocht met het vorenstaande rekening te willen houden en mogelijk reeds verleende vrijstellingen aan de N . V. Bandoengsche Kininefabriek van de reclamebelasting ten spoedigste in te trekken.
Volksgezondheid. — Reclame voor kinine als 288. Gedeputeerden Oost-Java 29 December geneesmiddel — Betaling reclamebelasting in natura. 1936 no. W . 13/34/4. Hinderverordening — Beoordeeling van hinderBlijkens verscheiden in afschrift ontvangen besluiten van regentschapsbesturen werd op een lijkheid van inrichtingen in handen van den regent delegatie. desbetreffend verzoek der N V. Bandoengsche gelegd — Ongeoorloofde Kininefabriek voor aan te brengen reclame ter In de opsomming van de bedrijven, welke krachpropageering van het kininegebruik vrijstelling tens artikel 1 eener Hinderverordening zonder van de reclamebelasting verleend, zulks op grond vergunning van het college van gecommitteerden van de overweging, dat die reclame in het al- mogen worden opgericht, werden o. m. opgesomd : gemeen belang is te achten. ,,alle inrichtingen voor huishoudelijk gebruik ter Echter heeft de Inspecteur van den Dienst der beoordeeling v n den regent". Het college van gedeputeerden merkte op, dat Volksgezondhied van Oost-Java, ter zake om
31 door de toevoeging van die zinsnede de beoordeeling, of de daarbedoelde inrichtingen gevaar, schade of hinder voor de omwonenden opleveren, practisch geheel in handen is gelegd van den regent, hetgeen een ongeoorloofde delegatie is te achten. Immers ingevolge het slot van lid. (1) j'lid (3) litt. c van artikel I der Hinderordonnantie staat zulks in eerste instantie ter beoordeeling van het college van gecommitteerden. 289. College van Gedeputeerden Oost-Java 23 December 1936 no. F 16/16/11. RekenpUchtigheid van landsdienaren aan den tegentschapscaad — Ontheffing van de opdracht, waaruit de rekenplichttgheid voortvloeit, bij verkiezing of benoeming van die landsdienaren tot lid van den raad.
schapsraad, geen opdracht op den voet van artikel 31 der Rg. O. wordt verstrekt, terwijl landsdienaren, die reeds met deze werkzaamheden zijn belast en tot lid van den raad werden verkozen of benoemd, van die opdracht behooren te worden ontheven. In verband met deze uitspraak heeft het college van gedeputeerden van Oost-Java den regenten verzocht, om — indien bij hun regentschap zich het geval mocht voordoen, dat een raadslid-landsdienaar op grond van artikel 113 lid 1 der Rg. O. rekenplichtig is aan den regentschapsraad —• het daarheen te leiden, dat aan de te dien aanzien door de regeering aangegeven gedragslijn zoo spoedig mogelijk worde voldaan. 290. College van Gedeputeerden Oost-Java 5 Januari 1937 no. W . 4/1/2.
De vraag heeft zich voorgedaan, of een landsOpneming in Hinderordonnantievergunntngen dienaar, met name een ambtenaar van het Invan een clausule betreffende mogelijkheid tot inlandsch Binnenlandsch-Bestuur, die op den voet stelling van beroep. van artikel 31 der Rg. O. door den regent is belast met het ontvangen van zekere regentschapsHet is vele malen voorgekomen, dat iemandinkomsten — b. V. met de inning van bepaalde die hetzij als belanghebbende tegen een verleende belastingen — en uit dien hoofde rekenplichtig is Hinderordonnantievergunning, hetzij als aanvraaan den betrokken regentschapsraad (vgl, art. 113 ger tegen een weigering van een Hinderlid 1 Rg. O.), op grond van artikel 7 dier or- ordonnantievergunning of tegen de bij een verdonnantie — volgens welke bepaling het lidmaat- gunning opgelegde voorwaarden op overigens schap van den regentschapsraad o. m. onvereenig- zeer goede gronden bij het college van gedepubaar is verklaard met een betrekking, waaruit teerden in beroep kwam, in zijn appel niet rekenplichtigheid aan d e n raad voortvloeit -— als ontvankelijk moest worden verklaard op den zuilid van den regentschapsraad zitting zal kunnen ver formeelen grond, dat hij verzuimd had den nemen dan wel lid van dien raad zal kunnen gestelden termijn in acht te nemen of ingevolge blijven. (Zie over dit onderwerp o.m, de artikelen artikel 10 lid 3 der H.O. van zijn beroep gelijkvan de heeren Roonee Niggebrugge en van Dijk tijdig aan den vergunningverleener in eerste inin dit tijdschrift, jaargang 1933 bl. 208 en 225 v.v.) stantie kennis te geven. Aangezien over deze vraag verschil van meeIn verband hiermede heeft het college van ning mogelijk was, heeft het college van gedepu- gedeputeerden van Oost-Java den regenten en teerden van Oost-Java het gewenscht geoordeeld burgemeesters in overweging gegeven om, vooral om ter zake een beslissing van hooger hand uit in het belang van eenvoudige lieden, van wie te lokken en is in verband daarmede der regee- niet verwacht kan worden, dat zij met alle—uitring het verzoek gedaan van haar meening ter eraard vrij ingewikkelde — voorschriften der zake te willen doen blijken. Hinderordonnantie op de hoogte zullen zijn, te Volgens bekomen bericht is de regeering van willen bevorderen, dat in alle besluiten, waarbij een Hinderordonnantievergunning wordt geweioordeel, dat: a. alle landsdienaren, aan wie op den voet van gerd of al dan niet voorwaardelijk verleend, de artikel 31 der Rg. O. het ontvangen, enz. volgende clausule worde opgenomen : (heeft bevan regentschapsgelden is opgedragen, onder sloten) „II. aan te teekenen, dat tegen deze de incompatibiliteit (onvereenigbaarheid) van beslissing bij het college van gedeputeerden van den provincialen raad van Oost-Java binnen artikel 7 lid 1 dier ordonnantie vallen : b. het ongewenscht moet worden geacht in deze veertien dagen en onder gelijktijdige kennisgeving aan het college van gecommitteerden (het onvereenigbaarheid wijziging te brengen ; college van burgemeester en wethouders of den c. de juiste oplossing in deze is, dat aan alle landsdienaren, die lid zijn van den regent- burgemeester) in beroep kan worden gekomen."
32 Dringend werd daarbij verzocht om, in afwachting van de op handen zijnde herziening der Hinderordonnantie, welke o.m. een vereenvoudiging der verschillende procedures beoogt, aan de opneming van bovenstaande clausule waar noodig de hand te willen (doen) houden. Mr. C. M. J. H E R C K E N R A T H . 291. Brief Directeur B. B. ddo. 17 September 1936 N o . Dec. 102 i/S 20 junctoB.G. S. ddo. 4 November 1936 No. 2259/A. De bepaling in een voertuigenbelastingverordening, waarbij de bestuurder van een uit een ander regentschap afkomstig voertuig, waaraan niet een voor dat regentschap geldig belasting bewijs is bevestigd, strafbaar wordt gesteld, is geoorloofd. In een voertuigenbelastingverordening van een regentschap, waarbij de belastingplicht beperkt werd tot de in het regentschap gevestigde houders van voertuigen, kwam niettemin de bepaling voor, dat hij, die op den openbaren weg in het regentschap een voertuig bestuurt, waarvan de houder in een ander regentschap woont, en dat niet voorzien is van een overeenkomstig de bepalingen'van laatstbedoeld ressort geldig belastingbewijs, strafbaar is Het College van Gedeputeerden meende tegen deze bepaling bezwaar te moeten maken, aangezien zij niet in het belang van het regentschap zelve zou zijn vastgesteld, doch ten doel zou hebben de naleving van den door een ander regent-
schap opgelegden belastingplicht te verzekeren. In verband hiermede achtten Gedeputeerden deze bepaling in strijd met het voorschrift van artikel 55 der Regentschaps-ordonnantie. De Directeur van B. B. kon zich met deze zienswijze van Gedeputeerden niet vereenigen. Uit de op de verordening gegeven toelichting toch bleek, dat het veel voorkwam, dat een houder van een voertuig, die op den weg werd aangehouden, omdat zijn voertuig niet van het vereischte belastingmerk was voorzien, als verweer aanvoerde, dat hij niet in het regentschap gevestigd was en in een ander regentschap thuis hoorde, zoodat hij niet belastingplichtig zou zijn. In verband hiermede heeft de onderhavige strafbepaling dan ook niet ten doel er toe mede te werken, dat de buiten het regentschap wonende houders van voertuigen aan het regentschap, waar zij woonachtig zijn, de verschuldigde belasting betalen doch zij heeft tot strekking een gemakkelijke controle in het leven te roepen, of een voertuig al dan niet in het regentschap thuis hoort en of daarvoor derhalve al dan niet aan het regentschap voertuigenbelasting verschuldigd is. In dit licht bezien is de bepaling wel degelijk in het belang van het regentschap zelve vastgesteld en mitsdien niet in strijd met gemeld artikel 55 der Rg. O . Blijkens den bovengenoemden B. G. S. heeft de Regeering het bezwaar van Gedeputeerden niet overgenomen en Zich mitsdien met de zienswijze van den Directeur van B. B. vereenigd. V.H.
Repetitie-cursus Architect Locale Werken. Het Bestuur der Vereeniging voor Locale Belangen deelt mede, dat bij voldoende deelname een schriftelijke repetitie-cursus zal worden gegeven voor het in Augustus a. s. te houden examen voor Architect Locale Werken. Hierbij worden alle examenvakken behandeld. De cursus duurt 4 maanden en vangt aan 1 April 1937. De kosten zullen hoogstens f 30,—
per persoon per maand bedragen. Bij ruime deelname zal het wellicht mogelijk blijken deze kosten te verlagen. Deelnemers verbinden zich voor den geheelen cursus. Opgave voor 1 Maart 1937 bij den Secretaris der Examencommissie, Bendo 5 Semarang, door wien voorts alle verdere inlichtingen worden verstrekt.