Ik, wij en de wereld
Morele educatie als kern van burgerschapsvorming
Alexandra Bronsveld
Nartex, augustus 2006 Dit paper is geschreven in de vorm van een brief. De brief is gericht aan Sander, een jongen van 12 jaar. Sander staat symbool voor een nieuwe generatie die zich moet ontplooien in een wereld waarin het neo-liberale idee van de vrijheid hoogtij viert. De generatie van Sander mag veel zelf bepalen maar wordt pas laat volwassen. De eigen wil staat voorop en het draait allemaal om zelfontplooiing en keuzevrijheid. Autonoom zijn is een opdracht geworden voor jonge mensen. Mijn brief is niet bestemd voor jonge lezers maar voor iedereen die kampt met de vraag: hoe leiden we jonge mensen op tot goede mensen? Om deze vraag te beantwoorden heb ik gepoogd drie invalshoeken van morele educatie met elkaar te verbinden: autonomie & authenticiteit, democratisch burgerschap en wereldburgerschap. De vorm van mijn paper verwijst naar de relatie die ieder mens kent: die van de leraar en zijn leerling. We kunnen niet leren zonder andere mensen en vervullen de rol van leraar en leerling steeds opnieuw in ons leven. 1. De wereld anno 2006 Deze brief is voor jou Sander. Je bent nu twaalf en je gaat volgend jaar naar de middelbare school. Je vertelde me dat je er zin in hebt maar je weet nog niet goed welke school je moet kiezen. Je wilt het liefst naar de school waar je vrienden ook naar toe gaan. Je ouders zien je echter liever op een school waar je creativiteit gestimuleerd wordt en je extra vakken kunt volgen zoals drama, dans, filosofie en ethiek. Sander, je kindertijd zal langzaam overgaan naar volwassenheid. De keus die je nu moet maken beïnvloedt wie je bent. Een school is een kleine samenleving, een weerspiegeling van onze maatschappij en een voorproefje op het volwassen leven. Ik vind het dan ook van belang in deze brief allereerst een beeld te schetsen van de samenleving waarin je opgroeit. Onze wereld is een wereld van globalisering, van confrontaties tussen o.a. het islamitische oosten en kapitalistische westen. Een wereld waarin de strijd tegen het terrorisme woedt, de westerse wereld onttoverd wordt door het wegvagen van een gedeelde betekenishorizon en het individualisme groeit. Een wereld waarin een verflauwing van het morele klimaat plaatsvindt, de technische wetenschap een dominante plaats inneemt en het efficiëntie en ‘kosten-baten’ denken domineert (Taylor 2000, p. 16- 24). Dit alles is ook van invloed op de Nederlandse samenleving. Maar hoe ziet Nederland er in 2006 uit? In wat voor samenleving groei jij op Sander? Als je om je heen kijkt dan zie je een tolerant land, multicultureel, we hebben het goed en hoppen van het ene naar het andere festival. We doen kortom net als altijd ‘gewoon’ ons ding. Aan de oppervlakte ziet ons land er mooi en welvarend uit. Dat zijn we ook maar wanneer je iets verder kijkt woedt er iets in Nederland: een angst voor het vreemde en onvrede over de politiek. Nederland heeft namelijk te kampen met negatieve uitwassen van het neo-liberale idee van de vrijheid. Volgens Jaffe Vink leven we in een “uitgewoond idee van vrede terwijl op straat de ‘moleculaire burgeroorlog’ woedt, met bedreiging, beroving, mishandeling, het permanente feest van de driften, de botsing van culturen en het grote zwijgen van de politiek (Vink 2001, p. 36)”.
De moleculaire burgeroorlog begint onmerkbaar maar groeit uit tot niet te accepteren excessen. Een straatbeeld dat langzaam verloedert, hangjongeren die uit verveling de boel gaan vernielen, het zinloze geweld dat de kop op steekt en een omgeving die zich terugtrekt in de eigen veilige thuishaven. Het gaat om een oorlog zonder ideologisch motief, gevoerd door burgers die in een eigen wereld leven zonder doel. In de meeste gevallen gaat het om jongemannen die gedreven door haat uit zijn op wraak (Vink 2001, p. 36-37). Een treffend voorbeeld: “Murat D., een 16-jarige vmbo’er van Turkse komaf, wreekt zich met een pistoolschot op onderdirecteur Hans van Wieren van het Haagse Terra College. Van Wieren sterft. De moordenaar krijgt, ook in hogerberoep, vijf jaar en tbs (Trouw 2004, p.14)”. De vrijheid is doorgeslagen. We hoeven de vrijheid niet meer te veroveren en zien haar als een vanzelfsprekendheid. De Nederlandse burger is gewend geraakt aan een leven zonder geweld. Maar vrijheid is helemaal niet vanzelfsprekend Sander. Dat de overheid en het geloof onze levens niet meer bepalen wil niet zeggen dat we automatisch vrij zijn. Ieder mens zal op zoek moeten gaan naar inhouden en mogelijkheden die de vrijheid ons biedt. Vrijheid is een belangrijke waarde die we steeds opnieuw inhoud moeten geven (Foucault 2004, p. 184). Het maatschappelijk debat dat oplaaide na de moord op cineast Theo van Gogh in November 2004 laat dat goed zien. Waarden als tolerantie en vrijheid van meningsuiting werden onder de loep genomen en er werd gezocht naar nieuwe betekenissen. Onlosmakelijk verbonden met het debat over vrijheid is de Islam in ons land. Nederland is door de moord op van Gogh wakker geschud. De Islam, de vierde grote godsdienst in ons land, is een feit. Jij, Sander, weet niet beter dan dat elke grote stad een moskee heeft en je islamitische klasgenoten vasten tijdens de Ramadan. Veel mensen zaten echter tot voorkort nog in de ontkenningsfase. Ze zien in de Islam een bedreiging voor onze samenleving en willen alleen het beeld zien van een godsdienst die aanzet tot fundamentalisme en vrouwen onderdrukt. En waarom? Omdat er naar mijn idee onzekerheid heerst over de Nederlandse identiteit. Premier Balkenende zette de normen en waarden weer hoog op de politieke agenda. Veel Nederlanders hebben echter geen idee waar hij het over heeft en dat is niet gek want voor welke normen en waarden staan de Nederlanders nu eigenlijk? Waar steken de mensen in dit land hun handen voor in het vuur? Door ons blind te staren op de problemen die er in Nederland zijn verliezen we de waarden uit het oog die onze democratie de moeite waard maken. Tolerantie, vooruitstrevendheid op het gebied van bijvoorbeeld drugs en euthanasie, de vrijheid van meningsuiting, dialoog en diversiteit zijn waarden die ons kleine landje groot maken. Maar hoe houden we in een tijd waarin de vrijheid wordt opgevat als totale onafhankelijkheid en doorslaat in egoïsme, narcisme, hedonisme, achteloosheid en onverschilligheid, onze democratie in stand (Dohmen 2004, p. 376)? Onze tijd vraagt om mensen die autonoom zijn, voor zichzelf kunnen zorgen, verantwoordelijkheid kunnen dragen en ook verbonden zijn met anderen. Een goed mens word je echter niet vanzelf. De school waar jij naar toe gaat Sander levert een zeer belangrijke bijdrage aan jouw ontwikkeling en moet jou naar mijn idee helpen bij het proces van mens worden. Maar wat is een goed mens? En hoe doe je zoiets als mensvorming? Waar moet morele educatie op gericht zijn? Naar mijn idee gaat het bij morele educatie om drie niveaus: autonomie en authenticiteit, democratisch burgerschap en wereldburgerschap. Sander je bent volop aan het uitzoeken wie je bent en wie je wilt zijn. Zo is het ineens uit den boze dat je moeder kleren voor je koopt. Dat doe je nu zelf en daar krijg je kleedgeld voor. Je leeft echter niet alleen. Je leeft met je familie, je gaat naar school en je bent burger van Nederland. Je bent kortom onderdeel van een samenleving. En deze samenleving staat op haar beurt niet los van de ontwikkelingen in de wereld. Door processen van globalisering en mondialisering kunnen we onze ogen niet meer
sluiten voor de wereld buiten de landsgrenzen. Als mens maak je dus deel uit van deze niveaus en dat is de rede waarom morele educatie naar mijn idee moet gaan over het ‘ik’, het ‘wij’ en ‘de wereld’. Ik zal nu dieper ingaan op de drie niveaus. 2. Autonomie en authenticiteit: het ik Jouw generatie Sander is vroeg mondig maar wordt pas laat volwassen. Je hebt vierentwintig uur per dag internet tot je beschikking, je weet meer van computers dan je ouders ooit zullen weten, je smst en msnt met je vrienden, door je bijbaantje heb je een eigen potje geld te besteden, je agenda is overvol en je ouders en leraren bemoeien zich minder met je dan in voorgaande generaties het geval was. Kenmerkend voor deze tijd is het belang van de eigen wil, de zelfontplooiing en de keuzevrijheid. Autonoom zijn is een opdracht geworden voor jonge mensen. Maar autonoom handelen veronderstelt dat je weet wat je wilt. En hoe weet je nu wat je wilt? Hoe stuur je jezelf? Volgens Brinkgreve heeft de jeugd houvast van buitenaf nodig omdat de ontwikkelingen van binnen nog in volle gang zijn (Brinkgreve 2004, p. 182). Maar wat is dat dan ‘houvast van buiten’? Wat moeten ze jou op school leren Sander om een autonoom mens te worden? Om deze vragen te beantwoorden wil ik beginnen bij de kern; zelfkennis. Wie ben jij als individu Sander? Wie ben jij als broer, zoon, leerling, vriend etc. Om jezelf te kunnen sturen moet je allereerst kennis verwerven over de wereld om je heen en over jezelf; je moet het zelf leren kennen. Vervolgens moet je onderzoeken wat je kunt. Het sturen van het zelf duidt namelijk op een handeling in de praktijk. Dus wat ben jij waard in de praktijk Sander? Waar ben je goed in? Tot slot duidt zelfsturing op een beweging ergens naar toe. Je moet er dus achter zien te komen wat je wilt. Je vertelde me dat je huisarts wilt worden maar je hebt ook een grote liefde voor acteren. De komende jaren zul je moeten onderzoeken wat het beste bij je past en of je idealen ook haalbaar zijn. Want ja, als je niet over dat flauwvallen bij het zien van bloed heen komt dan zie ik je toekomst als huisarts somber in Sander (Dohmen 2005, p. 10). De Franse filosoof Michel Foucault riep de mensen op om een kunstwerk van hun leven te maken. Hij heeft veel geschreven over de zorg voor het zelf en vond het buitengewoon belangrijk dat mensen hun eigen leven vorm gaven. De oude Grieken en Romeinen deden al aan zelfzorg: “Ken jezelf” riepen zij die de levenskunst beoefenden. Geef je karakter vorm, luister naar je gids (ouder/oom/oma/leerkracht) en herken de machtsstructuren in het leven (Foucault 2004, p. 184-190). Het gaat bij de zorg voor het zelf om zelfbeschikking; het niet beheerst worden door de platte willekeur van een ander. Foucault benadrukt echter dat de zorg voor het zelf altijd in verhouding staat tot de ander en niet mag vervallen in maakbaarheid, narcisme, totale onafhankelijkheid en totale zelfredzaamheid. Het zelf, jouw identiteit, krijgt vorm in relatie met anderen. Mens worden kun je alleen door en met anderen. Draag je zorg voor jezelf dan ben je ook in staat zorg te dragen voor de ander. Je bent altijd in positie met de mensen om je heen. De juiste zorg voor het zelf zorgt voor de juiste positie in de gemeenschap (Foucault 2004, p. 190). Een autonoom mens zijn betekent dus geenszins een mens zijn die los staat van zijn medemens. Er blijft echter één vraag liggen: is elke vorm van zelfsturing nu ook goede zelfsturing? Stel Sander, je doet het goed in de wetenschap. Zet je je kennis dan in voor bijvoorbeeld het verbeteren van het milieu of ga je voor het grote geld? Er zijn genoeg voorbeelden te noemen die laten zien dat autonoom handelen niet hoeft te leiden tot het goede. Zo zal Bill Gates zijn antwoorden klaar hebben op de vragen: ‘Wie ben ik?’ ‘Wat kan ik?’ en ‘Wat wil ik?’ maar leidt zijn zelfsturing tot een goed leven?
Goede zelfsturing is naar mijn idee authentieke zelfsturing wat zoiets betekent als trouw zijn aan je diepste waarden. Het gaat om de vraag: wat is voor mij het goede leven? Bij het zoeken naar een antwoord geldt ook hier dat je je niet af kunt sluiten van de rest van de wereld. De zelfzorg waar ik net over sprak voltrekt zich nooit in een vacuüm, maar altijd in concrete praktijken van alle dag. Levenskunst speelt zich altijd af binnen en niet los van zulke maatschappelijk georganiseerde praktijken (Dohmen 2006, p. 11). Authentiek zijn gaat om het verkrijgen van een bepaald evenwicht tussen de waarden die jij er op na houdt en je handelen in de publieke ruimte, dus de waarden die in de publieke ruimte heersen. Trouw zijn aan jezelf kan dus een spanning opleveren met bijvoorbeeld de waarde ‘niet schaden’. Zo kan iemand als levensdoel hebben; heel rijk worden. Hier is niks mis mee. Maar wanneer het rijk worden ten koste gaat van anderen dan vind ik dat deze persoon niet geslaagd is in een authentieke zorg voor het zelf. Trouw zijn aan jezelf is namelijk een actief scheppingsproces waarbij je steeds opnieuw jouw waarden afweegt met de waarden die in de publieke ruimte heersen. Dat betekent dus in sommige gevallen een stap terug doen omdat een universele waarde als ‘niet schade’ niet opzij gezet mag worden voor eigenbelang. Het is een weg of leerproces van vallen en opstaan waarbij het gaat om keuzes maken, actief deelnemen aan het leven en reflecteren. Op deze manier leer je wat goed is voor jou in het samenleven met anderen (Dohmen 2005, p. 9). Autonoom en authentiek worden is dus geen louter individuele aangelegenheid. Je moet het van anderen leren. Ik denk dan ook dat het onderwijs een belangrijke taak kan vervullen als gids bij het proces van zelfontplooiing. Zelfzorg moet op de agenda van morele educatie staan. De vragen ‘wie ben ik?’ ‘wat kan ik?’ ‘wat wil ik?’ en ‘wat is voor mij het goede leven?’ kunnen als kapstok worden ingezet in het onderwijs. Maar we zijn er nog niet Sander. Je bent ook burger van een land met een bepaalde politiek en wel de democratie. Dat woord zegt je misschien nog vrij weinig maar de komende jaren zul je er veel over leren als het aan mij ligt. 3. Democratisch burgerschap: het wij De democratie is naar mijn idee tot dusver het beste alternatief op politiek gebied. Een politieksysteem dat ons alles voorschrijft werkt vaak niet. Er hoeft maar één kwade wind te waaien en alle neuzen staan de verkeerde kant op. Een democratie probeert een rechtvaardige samenleving te waarborgen op basis van gelijke behandeling. Het volk mag stemmen, deelt dus in de macht en de regering wordt gecontroleerd. In een democratie kun jij Sander naar eigen zeggen je leven vormgeven zolang je de ander niet schaadt. Er is zogezegd plaats voor ieders levenskunst; ruimte om jezelf te ontplooien en je eigen keuzes te maken. Keuzes worden niet voor jou gemaakt zoals bij vele andere regeringsvormen wel het geval is. Er is de laatste jaren veel aandacht geweest voor de ontplooiing van het individu. Maar zoals we hebben kunnen zien slaat het neo-liberale idee van de vrijheid te ver door. Een te sterke nadruk op zelfstandigheid en zelfbeschikking heeft geleid tot burgers die het eigenbelang voorop zetten. Er is een te groot accent komen te liggen op de kant van de negatieve vrijheid van autonomie. ‘Niet-inmenging’ wordt opgevat als ‘alles kunnen doen wat je wilt’ zonder te overwegen of dit ook het goede is. Veel mensen handelen strategisch en calculerend. Inmenging van buitenaf wordt meteen opgevat als bemoeizucht. De kant van de positieve vrijheid van autonomie, stuurman zijn over je eigen leven, wordt echter vergeten. Autonomie is dus meer dan ‘niet-inmenging’, het is een opdracht van onze tijd die we op een positieve manier gestalte moeten geven zoals ik dat in de vorige paragraaf geschetst heb (Berlin 1996, p. 48-52).
De Spaanse filosoof Fernando Savater pleit in zijn boek De waarde van het opvoeden voor het opvoeden en onderwijzen van kinderen tot zelfstandige individuen met zelfstandige opvattingen. “De school heeft een bijzondere positie in de samenleving. Zij is misschien de enige overgebleven gemeenschappelijke omgeving waarin jongeren een rationele waardering kan worden bijgebracht voor de waarden die mensen in staat stellen onderling verrukkelijk verschillend te zijn en toch samen te leven. [De democratie] is niet iets natuurlijks of spontaans in de mens, maar een verworvenheid door baanbrekende inspanningen op intellectueel en politiek terrein. Juist daarom mag het niet als natuurverschijnsel worden geaccepteerd, maar moet het worden onderwezen met een zo grote didactische overredingskracht als maar verenigbaar is met een geest van kritische onafhankelijkheid (Savater 2001, p. 161).” De volgende eigenschappen dient men zich dan ook eigen te maken:
het vermogen tot kritisch nadenken; de vaardigheid zelf keuzes te maken; het positief kunnen waarderen van sociaal pluralisme; het vermogen conflicten te zien en op te lossen; de wil om deel te nemen aan het openbare debat; een alomvattend gevoel van verantwoordelijkheid; de bereidheid om anderen tot ontplooiing te laten komen; het besef dat autoriteiten gecontroleerd moeten worden; het kiezen voor dialoog boven monoloog; het inzicht dat iemand met een andere mening een ideologische rivaal is en geen maatschappelijke vijand; de aanvaarding van het principe dat iedereen het recht heeft zich te vergissen en dat niemand het recht heeft om mensen die zich vergissen uit te roeien; en het besef van betrekkelijkheid dat elke democratische politiek met zich meebrengt (Savater 2001, p. 162-163).
Wanneer jij Sander deze eigenschappen bezit zul je niet snel vervallen in normoverschrijdend gedrag en deelnemen aan de ‘moleculaire burgeroorlog’. De Winter wil in Nederland de democratische waarden weer hoog op de pedagogische agenda zetten. Hij schrijft in zijn rapport voor De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid: “De democratie is het aan toekomstige burgers (en dus aan zichzelf) verschuldigd om alle mogelijke en toelaatbare pedagogische middelen in te zetten ter reproductie, cultivering en koestering van haar grondbeginselen en uitingsvormen. Democratieopvoeding is zo niet langer slechts een kwestie van persoonlijke pedagogische keuzes, maar tevens een urgente pedagogische verantwoordelijkheid van de samenleving, ten behoeve van het algemeen belang (De Winter 2004, p. 3).” Ik ben het met de Winter eens maar wil er wel op wijzen dat ik zelfzorg en authenticiteit in de ontwikkeling van het individu minstens zo belangrijk vind. De nadruk op het algemene belang kan ook doorslaan. Er zijn namelijk geluiden in Nederland die burgerschapsvorming zien als een nieuw patriottisme. Om de sociale cohesie van ons land nieuw leven in te blazen wordt burgerschapsvorming op scholen ingevuld “als een proces van inlijving in de Nederlandse taal en de Nederlandse gebruiken en geschiedenis (Suransky & Manschot 2005, p. 63)”. Ik zie jou de schooldag al beginnen Sander, uit volle borst het Nederlands volkslied zingend onder de Nederlandse vlag. Lang leve de koningin! Ik denk dat er niet zoiets bestaat als een vaststaande, homogene Nederlandse identiteit. Politieke systemen en culturen zijn altijd in beweging. Culturen zijn namelijk intrinsiek met elkaar verwerven en bestaan bij de gratie van interactie. Nederland is een multiculturele samenleving en wat wij de Nederlandse cultuur noemen wordt constant beïnvloed door invloeden van migrantenculturen en globale en mondiale ontwikkelingen (Manschot & Suransky, p. 70).
Toch zijn er mensen die bang blijven ‘het eigene’ van Nederland te verliezen door een open definitie van democratisch burgerschap. Deze angst is onterecht want wanneer we ons verdiepen in onze geschiedenis en onze gebruiken dan zien we dat niet alle democratieën hetzelfde zijn. We onderscheiden ons door de specifieke manier waarop wij de democratie gestalte geven in Nederland. Zo vinden conservatieve democraten in Amerika ons idee van euthanasie verwerpelijk. Een jarenlang debat ‘Dutch style’ heeft in ons land echter voor deze uitkomst gezorgd en ik vind dat we daar trots op mogen zijn. 4. Wereldburgerschap: de wereld Nederland staat echter niet los van ingrijpende veranderingen op wereldniveau. We kunnen onze ogen niet meer sluiten voor de wereld. Wanneer je naar de televisie kijkt Sander, of op internet surft ontkom je niet aan de indrukken die overal vandaan komen. Ook ontmoet je elke dag mensen uit allerlei verschillende culturen. De Chinees op de hoek, je Antilliaanse gymlerares, je Marokkaanse klasgenoten, jullie Roemeense buurman etc. Invloeden uit de hele wereld behoren tot de realiteit van alle dag. Je hoeft je niet te verdiepen in termen als globalisering en mondialisering om de invloed te voelen van de wereld buiten Nederland. “We kunnen niet langer de Staat en de nationale samenleving als referentiekader nemen om de huidige ontwikkelingen te interpreteren. De relatie moet worden omgekeerd. Alleen als we een mondiaal perspectief innemen, is te begrijpen wat er gaande is en hoe als gevolg daarvan de lokale gemeenschap en de nationale Staat zelf aan radicale veranderingen onderhevig zijn (Manschot & Suransky 2005, p. 65).” Kosmopolitisme is een feit en ik vind het dan ook van groot belang Sander dat de school jou genoeg bagage meegeeft om je thuis te voelen in de complexe wereld waarin wij nu leven. De kern van dit kosmopolitisme is dat de identiteit die de Staat aan mensen toekent niet de enige identiteit is en bovendien niet de belangrijkste. “De eerste en belangrijkste identiteit van de mens is het mens zijn, […] ieder mens is van unieke waarden omdat hij mens is.” Daarnaast geldt dat “alle mensen lid zijn van de ene allen omvattende menselijke gemeenschap en als zodanig behandeld dienen te worden (Manschot en Suransky 2005, p. 66-67). Wereldburgerschap gaat om het leren kennen en onderzoeken van de complexe wereld waarin wij leven. Het gaat erom Sander, dat je een bepaalde gevoeligheid ontwikkeld voor de processen die zich in de wereld afspelen en je realiseert dat je daar onderdeel van bent. Op het eerste gezicht lijken jij en een lage loon arbeider in China weinig met elkaar gemeen te hebben. China is ver weg en kent een hele andere cultuur dan wij in de lage landen. Maar wanneer we door een mondiale bril kijken naar het werk van de hongerloon arbeider en bijvoorbeeld jouw schoenen dan bestaat er wel degelijk een verband. Door het kopen van Nike gympen support je dit gigantische bedrijf dat er niet vies van is enorm winsten te behalen door de Chinese arbeider voor een hongerloon te laten ploeteren. Nussbaum beschrijft in haar boek Cultivating Humanity hoe we van jouw Sander een kritische wereldburger kunnen maken die in staat is de grenzen van klasse, gender, etniciteit en religie te overstijgen. We zijn allemaal genesteld in een eigen context. Jij bent bijvoorbeeld blank, westers, man en groeit op in een liberale omgeving. Als wereldburger moet je in staat zijn een beweging te maken van je eigen culturele kortzichtigheid naar de grote verhalen van de wereld (Nussbaum 2000, p. 294). Het onderwijs moet mensen dus opleiden tot burgers die kritisch kunnen nadenken en hun standpunten kunnen onderbouwen met goede argumenten. Het gaat om een leren openstaan voor en een leren begrijpen van culturen die ons beïnvloeden zowel in ons eigen land als in de internationale sfeer van het bedrijfsleven en de politiek. Hiervoor is kennis nodig van de westerse –en niet westerse geschiedenis, de grote religies, gender, seksualiteit, klasse en etniciteit (Nussbaum 2000, p. 295-297).
Deze kennis moet voor iedereen toegankelijk zijn en een basis vormen. Want waar je ook komt of wat je ook gaat doen Sander, je gaat met deze processen te maken krijgen. Over een paar jaar mag je bijvoorbeeld uit, lekker op stap. Naar alle waarschijnlijkheid zal jouw vriend Ahmed vaker de toegang geweigerd worden tot een club dan jij. Dit enkel en alleen omdat hij een Turks uiterlijk heeft. De discriminatie van jouw vriend heeft alles te maken met de beeldvorming in de wereld over de Islam. Deze kleine verhalen kunnen we dus niet los zien van de processen op wereldniveau. Een wereldburger begrijpt dat hij of zij leeft op een kruispunt of snijpunt waar de verschillende krachten die in een mens vertegenwoordigd zijn door de verschillende rollen die hij inneemt in de maatschappij; gender, ras, etniciteit, klasse en seksuele oriëntatie, bij elkaar komen (Meyers 2000, p. 153). Het gaat om het vermogen je eigen verhaal en traditie te kennen en te plaatsen in een wereld gekenmerkt door een enorme pluraliteit en onderlinge afhankelijkheid. Morele educatie moet er volgens Nussbaum op gericht zijn dat leerlingen leren dat ze burgers in een wereld van mensen zijn, een wereld die ze moeten delen met andere mensen. Door middel van kosmopolitisch onderwijs: zijn we beter in staat mondiale problemen als voedselvoorziening en milieu aan te pakken, herkennen we onze morele verantwoordelijkheid ten aanzien van de rest van de wereld beter, kunnen we beter en consistenter beargumenteren welke verschillen we werkelijk bereid zijn te verdedigen en leren we meer over onszelf (Manschot & Suransky 2005, p. 68). En met dit laatste punt zijn we weer terug bij het eerste niveau van morele educatie. Een mondiaal perspectief kan namelijk onze zelfkennis vergroten. Want door naar onszelf te kijken vanuit een perspectief van anderen zien we onze eigen praktijken beter. De drie niveaus die ik tot dusver geschetst heb zijn dan ook niet los van elkaar te zien. Ze beïnvloeden elkaar en zijn met elkaar verweven. De voorbeelden die ik in de volgende paragraaf zal geven laten dit goed zien. Ik vind dat een mens zich op alle drie de niveaus moet ontwikkelen. Jij Sander kunt bijvoorbeeld uitgroeien tot een invloedrijke mensenrechten activist. Maar tegelijkertijd verwaarloos je je vriendin en vergeet je te sparen voor je oude dag. Je bent dan misschien wel een goed democratisch wereldburger maar uiteindelijk loopt je leven in de soep. Goede zelfzorg is dus van wezenlijk belang. Wat heb je aan burgers die altijd voor anderen klaar staan maar niet weten hoe ze zelf gelukkig kunnen zijn en zogezegd geen stuurman zijn over hun eigen leven? Sander, het onderwijs moet jou opleiden tot een geestelijk weerbaar individu die stevig in zijn schoenen staat. Een mens die bereid is de democratische samenleving voort te zetten in dialoog en een wereldburger genoemd kan worden. Tot zover de theorie. Ik ben namelijk een mens van de praktijk Sander, en ik wil dan ook in de voorlaatste paragraaf ingaan op de vraag: hoe passen we morele educatie nu toe in de praktijk? 5. De drie niveaus van burgerschap in de praktijk Wanneer scholen leerlingen willen begeleiden bij hun zelfontplooiing dan zullen ze een ruimte moeten scheppen waarin dit plaats kan vinden. Om de vraag: “Wie ben ik?” te beantwoorden Sander, zijn er momenten van reflectie nodig. En om jezelf en de wereld om je heen te leren kennen is het belangrijk dat leerlingen leren welke processen er spelen in de wereld, op school en in groepen.
In Berlijn wordt op een aantal scholen het vak ‘Lebenskunde’ gegeven. Ouders en leerlingen kunnen dit vak op de lagere en middelbare school kiezen in plaats van godsdienst lessen. In Nederland kennen we dit vak als Humanistisch Vormingsonderwijs (HVO) op de lagere scholen. Op de middelbare school geven HVO docenten meestal levensbeschouwing. In Berlijn is dit niet het geval en wordt er ‘Lebenskunde’ gegeven. Ik heb afgelopen juni een bezoek gebracht aan een aantal scholen in Berlijn en wil je nu iets vertellen over wat ik gezien heb. Bij ‘Lebenskunde’ leer je vaardigheden als kritisch nadenken, luisteren, argumenteren, evalueren en reflecteren. Het is een vak waarin ook persoonlijke thema’s besproken worden zoals je rol in de groep en op school, vriendschap, respect, huiswerk, ouders, uitgaan etc. En het gaat er steeds om uit te zoeken hoe jij je verhoudt tot die thema’s. Het mooie aan deze manier van lesgeven vond ik dat het onderwijs ontstaat door samenwerking tussen leraar en leerling. Beide partijen kunnen onderwerpen aandragen die ze belangrijk vinden. Als de leraar een onderwerp belangrijk vindt maar de leerlingen hebben er geen zin in dan wordt er een manier gevonden om het onderwerp te behandelen die voor beide partijen o.k. is. Zo wilde een lerares iets doen met het thema vriendschap in de eerste klas van de middelbare school. De leerlingen hadden hier helemaal geen zin in en wilden het liever hebben over hun favoriete tv serie van dat moment; pokémon. Ze hebben toen gepraat over wat er zo leuk was aan deze serie en waarom iedereen er fan van was. Uiteindelijk kwam de klas toch uit bij het thema vriendschap. Veel leerlingen realiseerden zich namelijk dat als ze de hele dag pokémon keken ze minder contact hadden met hun vrienden en dat vonden ze maar niks. Vrienden bleken uiteindelijk toch belangrijker dan pokémon kijken. Mijn ervaring is dat jou generatie, Sander, houdt van praten. Jullie doen het met plezier en enthousiasme. Op school mag het niet zo zijn dat je dat afleert. De school moet die energie gebruiken en ze zo sturen dat zij kan bijdragen aan je eigen ontwikkeling en die van de samenleving. Dialoog is immers één van de basiswaarden van de democratie. Er wordt dan ook veel gediscussieerd bij ‘Lebenskunde’. Leerlingen leren allerlei vaardigheden om goed te discussiëren. Zo leren ze ook de discussie leiden en elkaar aan te spreken op gedrag. Dit gebeurt onder andere door een leerling aan te wijzen die bordjes omhoog houdt met teksten als: laat elkaar uitspreken! Vraag meer door! Het is belangrijk dat discussies verder gaan dan alleen waardeverheldering. Een democratie is gebaat bij dialoog en dat gaat verder dan iedereen zijn zegje te laten doen. Leraren moeten kunnen doorvragen zodat er waardecommunicatie plaatsvindt en de waarden die besproken worden ook worden afgewogen. Het gaat om een elkaar werkelijk leren begrijpen (Leenders &Veugelers 2004, p. 370). Het gaat dan ook bij ‘Lebenskunde’ niet alleen om het hoofd maar ook om het hart. Ja gevoelens Sander, die rare gemoedstoestanden waar we vaak niks van begrijpen. Gevoelens mogen in de discussies niet worden buitengesloten. Een docente in Berlijn pakte dit op een simpele manier aan. Ze vertelde ons dat ze leerlingen reacties liet opschrijven naar aanleiding van bijvoorbeeld een actualiteit die voor veel ophef zorgde. Leerlingen moesten de volgende zinnen afmaken: ik voel me……, ik heb gehoord dat……, het doet me denken aan….. Op deze manier leren leerlingen wat van henzelf is; hun gedachtes en emoties, en wat ze van hun omgeving meekrijgen. Vervolgens werd er gepraat over de reacties. Een tweede methode, veel gebruikt bij HVO, die zich uitstekend leent voor waardecommunicatie is die van de zes denkende hoofddeksels van Edward de Bono. In deze methode krijgen zes niveaus van denken een plaats: feitelijk, emotioneel, kritisch, optimistisch, creatief en dirigerend. De niveaus zijn gekoppeld aan een gekleurde hoed. Zo hoort bij ‘emotioneel’ een rode hoed. Wanneer de leerling de hoed opzet mag hij alleen vanuit emotie
praten. In deze methode is dus plaats voor zowel het hoofd als het hart (de Bono 1997, 3941). Bij ‘Lebenskunde’ worden de drie niveaus van morele educatie steeds opnieuw bij elkaar gebracht. De volgende twee voorbeelden laten dat goed zien. Zo was er een docent die het onderwerp over hoofddoekjes op een creatieve manier aangepakt had. Ze had allerlei verschillende afbeeldingen gezocht met mensen die hun hoofd bedekken: een vrouw in de rouw, een islamitische vrouw, een clown, nomaden, een terrorist etc. Haar vragen bij de plaatjes waren: wat verbindt de mensen op de plaatjes? Waarom bedekken deze mensen hun gezicht? Wat roepen de verschillende plaatjes bij je op? Waarom roepen ze dat op? En wanneer zet jij wel eens een masker op of bedek je je gezicht? Door het stellen van deze verdiepingsvragen wordt een maatschappelijk geladen thema iets heel persoonlijks. En werd dat wat zich in de wereld afspeelt terug gebracht naar de leefwereld van de leerling. In dit voorbeeld leren leerlingen zich vanuit hun eigen context te verhouden tot dat wat ze in de wereld om zich heen zien. Een andere docent vertelde over hoe ze met een vierde klas heeft stilgestaan bij de oorlog in Irak. In het kader van dit thema heeft ze het met haar klas een aantal lessen gehad over angst voor een wereldoorlog en de vraag; wat kunnen wij nu doen? Wat is onze verantwoordelijkheid? Het antwoord op die vraag maakte de klas machteloos omdat ze zich realiseerde dat ze niks in te brengen hadden in het besluit wel of niet Irak aan te vallen. Deze machteloosheid is uiteindelijk omgeslagen in actie, en de klas kwam met het initiatief te demonstreren. Ze vonden dat ze op z’n minst hun stem konden laten horen. Ze hebben toen allerlei tekeningen en pamfletten gemaakt en zijn op de Alexanderplatz gaan demonstreren. In dit voorbeeld zijn alle drie de niveaus te herkennen: authenticiteit; wat doet dit alles met mij?, democratisch burgerschap; het ervaren van het recht op demonstreren en vrijheid van meningsuiting en wereldburgerschap; wat is mijn plek in de wereld? Je kunt als docent over politiek vertellen, maar actief bezig zijn en in dit geval het recht van demonstreren ervaren beklijft mijns inziens beter. Het gaat er steeds om Sander je omgeving en de wereld om je heen te verkennen en je af te vragen wat jouw plek is in die wereld. Dat doe je niet alleen maar met anderen. Om een goed mens te worden is het belangrijk je medemens te leren kennen. Zo hadden ze in Berlijn een tentoonstelling georganiseerd met tekeningen over geluk. Leerlingen van verschillende scholen moesten een tekening maken over de vraag: waar word ik vrolijk van? Hetzelfde zou je kunnen doen met tekeningen over de multiculturele samenleving met de vraag: Hoe zie jij de multiculturele samenleving? Als zwarte en witte scholen meedoen aan dit project kunnen de leerlingen van deze scholen elkaar ontmoeten tijdens de tentoonstelling. Leerlingen kunnen met elkaar in gesprek gaan naar aanleiding van de tekeningen. Je kunt het maken van de tekeningen koppelen aan discussie en het hebben over morele en existentiële vragen bij dit thema. De multiculturele samenleving wordt vaak in het morele getrokken. Het gaat vaak om vragen als: wat mag je behouden van je eigen cultuur? Hoe kunnen we botsing tegengaan? Maar het is ook belangrijk om een andere dimensie aan te spreken, die van de beleving: wat betekent het om in een multiculturele samenleving te wonen? Hoe zou het zijn om naar een ander land te moeten verhuizen waar je de mensen niet kunt verstaan? Door leerlingen met een andere cultuur te ontmoeten leer je meer over jezelf, de samenleving en wereld waarin je leeft. Het zou mooi zijn als we nog een stap verder konden gaan en een uitwisseling kunnen organiseren met andere werelden zoals Afrika en Azië. Wanneer je iemand leert kennen uit een ander deel van de wereld dan krijgt dat deel ineens een persoonlijke klank en staan we er minder onverschillig tegenover. We leren zo beter te zien wat slechts lokaal is en wat we op diepere manieren met andere delen. Een dergelijke
ontmoeting verbindt ons en laat ons onze morele verantwoordelijkheid zien die we hebben ten opzichte van de rest van de wereld. Het maakt ons mens (Suransky & Manschot 2005, p. 68). 6. Tot besluit Onze tijd vraagt om mensen die autonoom zijn, voor zichzelf kunnen zorgen, verantwoordelijkheid kunnen dragen en ook verbonden zijn met anderen. Dit wordt je niet vanzelf. De school waar jij naar toe gaat Sander moet jou klaarstomen voor de samenleving en een goed burger van je maken. Goede democratische burgers zullen niet snel vervallen in normoverschrijdend gedrag en deelnemen aan de ‘moleculaire burgeroorlog‘. Ze zijn in staat een tegenwicht te bieden aan de problemen die de multiculturele samenleving met zich meebrengt en het zijn burgers die actief meedoen met het politieke debat in Nederland. Om een goed mens te kunnen zijn moeten we allereerst inhoud geven aan wat ik de kant van de positieve vrijheid van autonomie heb genoemd. Stuurman zijn over je eigen leven is een opdracht aan alle mensen van deze tijd. Sander, onderzoek wie je bent, wat je kunt, wat je wilt, wat voor jou het goede leven is en welke sociale rollen je vervult. Maak keuzes, doe actief mee aan het leven en onderzoek de waarden die voor jou belangrijk zijn. Word een democratisch burger en groei uit tot een wereldburger. Dat is mijn opdracht aan jouw generatie, Sander. Een opdracht die het doel moet zijn van morele educatie.