In deze verhalenbundel vind je de mooiste verhalen die ik door de jaren heen heb verzameld. Het zijn teksten over geboorte, huwelijk en afscheid, maar bovenal over het leven en de liefde, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik wens je veel leesplezier!
Iris
inhoudsopgave Over de geboorte van een vlinder ............................... 2 Het sprookje van het hemelkindje ............................... 3 De vogel ................................................................... 5 Het leven na de geboorte ........................................... 6 Over het Huwelijk...................................................... 8 De koning die niet dood wilde .................................... 9
1
Over de geboorte van een vlinder Een man zat op een zonnige middag rustig te genieten in zijn tuin. Zijn oog viel op een cocon waar net wat beweging in kwam. Er verscheen een kleine opening in de cocon en een vlinder probeerde met veel moeite zijn weg naar buiten te vinden door dat kleine gaatje heen. Tot verwondering van de man was de geboorte van de vlinder een niet zo gemakkelijk proces: De vlinder was anderhalf uur bezig om te proberen uit de nauwe opening te komen. Hij raakte daardoor vrijwel uitgeput, want hij deed plotseling helemaal niets meer. De man had mededogen met de arme vlinder en liep zijn keuken in, op zoek naar een schaar. Toen hij terugkwam met de schaar, zat de vlinder nog altijd in de cocon, wachtend op wat nieuwe energie. De man knipte de rest van de cocon weg; nu kon de vlinder zich moeiteloos bevrijden. Met een schok stelde de man echter vast dat de vlinder een gezwollen lijf en verschrompelde vleugels had! Hij zag hoe de kreupele vlinder over de grond strompelde en hij wachtte vergeefs op het spreiden van de vleugels. Wat bleek? In zijn medelijden had de man niet beseft dat het nauwe gaatje de wijsheid van de natuur voorstelde. De vlinder wordt namelijk gedwongen zich door een klein gaatje te wurmen, omdat daardoor de levenssappen vanuit het lijf in de vleugels worden geperst. Het moeilijke geboorteproces was precies wat nodig was voor de vlinder.
2
Het sprookje van het hemelkindje Ooit, op een dag buiten de tijd, was er eens een engelenkindje aan het spelen in de tuin van de hemel. Ze ontdekte een gaatje in de wolken, waardoor ze naar beneden kon kijken, op de aarde. Dat maakte haar nieuwsgierig. Wat zou daar zijn? Wat zou ze daar kunnen doen? Zouden daar ook engelenkindjes zijn om mee te spelen? Zo zat ze weg te dromen… Toen hoorde ze haar Hemelse Vader en Hemelse Moeder roepen, ze zochten haar. Snel ging ze naar hen toe, zodat ze haar liefdevol in hun armen konden sluiten en knuffelen. Toch liet die glimp van de aarde, die ze had gezien door de wolken, haar niet los. De volgende dag werd ze heel vroeg wakker, vóór alle andere engelen. Het engelenkind ging weer naar haar geheime plekje in de wolken. Ze keek weer naar beneden, en zag de liefste aardse moeder die ze zich voor kon stellen. Ze voelde onmiddellijk haar hartje volstromen met liefde, en besloot, tegen alle regels in, naar de aarde af te dalen. Onderweg verdwenen haar engelenvleugeltjes. Daar geboren werd ze met alle liefde ontvangen, nog meer dan ze zich had kunnen voorstellen. In de tussentijd werd haar verdwijning in de hemel ontdekt door de andere engelen. Haar Hemelse Vader was eerst heel boos, dat juist zijn liefste en mooiste engelenkindje was weggelopen. Maar doordat hij zoveel van haar hield, kon hij haar ook wel begrijpen.
3
‘Vooruit dan, laat haar maar eens proeven van het mensenleven. Maar niet te lang, langer dan een week kan ik haar echt niet missen.’ En zo gebeurde het. Het engelenkind mocht een week proeven van het aardse bestaan, tot het haar tijd was om weer terug te gaan. Auteur: Iris van Noorden
4
De vogel Er was eens een man die zeven vogels had. Ze pronkten in gouden kooien. De een zong nog mooier dan de ander. Elke ochtend zongen ze voor de man en de vogelman zong zijn mensen lied. Maar op een kwade dag kwam een harde windvlaag door het geopende raam. Een van de kooien viel om en brak. De vogel vloog verschrikt door het open raam naar buiten. De man was diep bedroefd want hij hield van de vogels alsof het zijn kinderen waren. De achtergebleven dieren treurden om het verlies van hun beste vriend. Ze zongen niet meer, het werd stil in de kamer, de ramen bleven dicht de dagen gingen voorbij. Tot op een dag de zon naar binnen scheen. Eindelijk durfde de man het raam weer open te doen. Daar hoorden zij een lied, een vogel aan het raam, het was hun eigen vriend! Hij zong uit volle borst, mooier dan ooit tevoren, ‘Wees niet bedroefd,’ zong hij, ‘‘ik ben gelukkig, ik kan hoger vliegen dan de hoogste boom en verder dan het verste bos, ik drijf op de wind tot boven de wolken, tot dicht bij de zon, niet meer gebonden, niet meer gekooid!’ Hij jubelde aan hun raam, aan tralies voorbij over wat hij in zijn vlucht voor hen al had gezien: ‘Alles heeft zijn plaats en alles heeft zijn tijd alles is aan het wórden en jullie worden mee, het wordt zo mooi, zo mooi, maar vraag me nog niet hoe zo mooi kan ik niet zingen.’ Auteur: Yvonne van Emmerik
5
Het leven na de geboorte Er was eens een tweeling, die zich bevonden in de baarmoeder van een zwangere vrouw. Toen ze langzaam in hun foetale bestaan rijper werden en hun hersenen begonnen te functioneren, werden ze zich ook van hun omgeving en hun eigen bestaan vaag bewust. Na enige tijd ontdekten ze ook elkaars bestaan. Weken gingen voorbij en werden maanden. Ze merkten allerlei veranderingen op in hun lichaam en hun beleven. Er was verandering op til. Er ontspon zich een gesprek. "We zijn aan het veranderen," zei de een, "Wat kan dat betekenen?" "Dat betekent," antwoordde de ander, "dat we geboren gaan worden." De twee huiverden en werden bang. Want ze wisten dat met de geboorte het leven hier ten einde was en dat ze de wereld waarin ze nu leefden zouden moeten verlaten. "Geloof jij eigenlijk in een leven ná de geboorte?”, vroeg de een. “Jazeker, dat is er. Ons leven hier is enkel bedoeld om te groeien en te ontwikkelen zodat we ons op het bestaan na de geboorte kunnen voorbereiden en er sterk genoeg zullen zijn voor dat bestaan.” “Nonsens, dat bestaat toch niet. Hoe moet dat er überhaupt uitzien, zo'n leven na de geboorte?” "Dat weet ik ook niet precies. Maar zeker zal het veel lichter en helderder zijn dan hier. En misschien zullen we dan rond kunnen lopen en met de mond eten”. “Wat een onzin! Rondlopen, dat gaat toch helemaal niet. En met je mond eten, wat een raar idee. We hebben toch de navelstreng die ons voedt. Bovendien gaat rondlopen ook daarom al niet, de navelstreng is nu al vaak veel te kort.” "Toch, ik weet het zeker dat het kan. Het is allemaal
6
alleen een beetje anders dan hier”. “Er is er nog nooit iemand teruggekomen van 'na de geboorte'. Met de geboorte is dit leven ten einde. En het leven hier is alleen maar donker en een kwelling. Als de zin van conceptie en al ons groeien en ontwikkelen niets anders is dan dat het allemaal eindigt met de geboorte, dan is dit bestaan werkelijk absurd” “Ook al weet ik niet precies hoe het leven na de geboorte eruit ziet, we zullen dan in ieder geval onze moeder zien en ze zal voor ons zorgen.” “Moeder? Jij gelooft in een Moeder? Waar is ze dan?” “Nou hier, overal om ons heen. Wij zijn en bestaan in haar en door haar. Zonder haar konden we überhaupt niet bestaan.” “Onzin! Van een moeder heb ik nog nooit iets gemerkt of gezien, dus bestaat ze ook niet.” „Toch, toch, soms, als we stil zijn, kun je haar voor ons horen zingen. Of voelen hoe ze onze wereld streelt. Volgens mij begint het leven pas na de geboorte.”
Een oud verhaal, naar men zegt afkomstig van Ignatius van Loyola. Uit "Met de dood voor ogen" van Henry Nouwen (Hollandse priester en schrijver, 1932 - 1996)
7
Over het Huwelijk TOEN SPRAK ALMITRA opnieuw en zei: En wat kun je ons zeggen over het huwelijk? En hij antwoordde: Tezamen werd je geboren, en tezamen zul je voor immer zijn. Jij zult tezamen zijn, als de witte vleugelen van de dood je dagen verstrooien. Ja, je zult zelfs tezamen zijn in Gods stille herinnering. Maar laten er tussenruimten zijn in je tezamenzijn. Laat de winden des hemels tussen je dansen. Hebt elkander lief, maar maakt van de liefde geen band: laat zij veeleer zijn een golvende zee tussen de kusten van je zielen. Vult elkanders bekers, maar drinkt niet uit dezelfde beker. Geeft elkander van je brood, maar eet niet van hetzelfde stuk. Zingt en danst tezamen en weest blijde, maar bent ieder alleen, zoals de snaren van een luit op zichzelf zijn, al doortrilt hen dezelfde muziek. Geef je harten, maar geef ze niet aan elkander in bewaring. Want alleen de hand des levens kan je harten bevatten. En staat tezamen, maar niet te dicht bijeen: want de zuilen van de tempel staan ieder op zichzelf, en de eik en de cypres groeien niet in elkanders schaduw.
Uit: De profeet, Kahlil Gibran
8
De koning die niet dood wilde Er was eens een koning en die ging dood, maar hij wilde het niet. Hij hield het horloge van zijn gestorven moeder onder zijn nachthemd verborgen en hij dacht bij zichzelf: Zolang dat tikt kan mij niets overkomen. Het speelde de hele en de halve uren en de koning luisterde verrukt naar het fijne getinkel. En weer dacht hij: Zolang dat tikt blijf ik in leven, want mijn moeder heeft nooit gewild dat mij iets kwaads overkwam. Dit hoorde de dokter. Het was een strenge man. Hij kwam aan het bed van de koning en zei: ‘Ik zal het u maar vertellen, u gaat dood.’ De koning schrok. ‘Dat geloof ik niet’, zei hij. ‘Nee’, zei de dokter, ‘maar toch is het zo.’ ‘Wanneer?’ vroeg de koning. De dokter voelde zijn pols en legde zijn hoofd op de borst van de zieke. ‘Het tikt nog wel’, zei hij, ‘maar zacht. Als in de tuin de bladeren vallen, dan is uw tijd gekomen.’ De koning keek door het raam naar buiten en glimlachte. De bomen waren nog kaal en alleen in de struiken schemerde wat groen, want de lente was nog maar nauwelijks ontloken. ‘Je kunt gaan’, sprak hij, ‘en roep de tuinman hier.’ Toen de tuinman kwam, zat de koning rechtop in bed en zijn ogen schitterden. ‘Tuinman’, zei hij, ‘ik ga niet dood.’ ‘Sire’, antwoordde de tuinman, ‘wij moeten allen eens sterven.’ ‘Ik niet’, sprak de koning, ‘hak de bomen om die in de herfst hun bladeren verliezen en zet in hun plaats dennen en sparren en hulst.’
9
De tuinman deed wat hem bevolen was. Hij hakte en plantte de hele zomer, want de tuin was groot. Maar toen de herfst gekomen was had hij ook alles gereed en geen blad dwarrelde naar beneden. De koning stond in zijn nachthemd voor het raam toen hij de dood zag komen. Deze keek verbaasd in de tuin om zich heen en schudde het hoofd. Maar hij liep toch door en kwam in de kamer van de koning. ‘Ik moet u vanavond halen’, zei hij, ‘en toch is er geen blad gevallen.’ ‘Vreemd’, zei de koning, ‘hoe zou dat komen?’ ‘Dat weet ik wel’, antwoordde de dood, ‘maar dat helpt u niet. Want ziet u die kleine treurwilg daar? Die is al helemaal bruin. Vanavond steekt er een wind op en dan zal hij kaal zijn. Waarom hebt u die niet omgehakt?’ ‘Ik kon niet’, zei de koning verlegen, ‘hij staat op het graf van mijn moeder.’ De dood knikte. ‘Dat wist ik wel’, sprak hij, ‘het is een lieve gedachte en daarom zal ik u ook het uur zeggen. Als de klokken halftien slaan, kom ik u halen.’ Nauwelijks was de dood weg of de koning liet zijn ministers komen. ‘Haal de klokken uit de torens’, zei hij, ‘en sla alle uurwerken stuk in het paleis. Niets mag er meer tikken en niets mag er meer slaan.’ De ministers deden wat hun bevolen was en toen de avond viel wist niemand meer hoe laat het was. De koning stond voor het raam toen hij de dood zag naderen. De oude man draalde een ogenblik in de tuin alsof hij naar iets luisterde en hij schudde het hoofd. Maar hij liep toch door en kwam in de kamer van de koning. ‘Het is tijd’, sprak hij vriendelijk, ‘Ik kom u halen.’ ‘Maar het heeft nergens half tien geslagen! Vreemd’, zei de koning, ‘hoe zou dat komen?’ ‘Ik weet het wel’, antwoordde de dood, ‘maar het helpt u niet, luister maar.’ 10
Hij stak zijn wijsvinger omhoog en op hetzelfde ogenblik tinkelde onder het nachthemd van de koning het verborgen horloge. ‘Waarom hebt u dat niet stukgemaakt?’ vroeg de dood. ‘Ik kon niet’, antwoordde de koning verlegen, ‘het was het horloge van mijn moeder. Toen ze stierf heeft ze het mij gegeven.’ De dood knikte. ‘Ik wist het wel’, zei hij, ‘en het is een lieve gedachte. Hield je zoveel van haar?’ ‘Meer dan van iemand anders’, antwoordde de koning, en zijn ogen schoten vol tranen. ‘Zou je haar willen zien?’ vroeg de dood. De koning begon te wenen. ‘Plaag me niet’, zei hij, ‘het is mijn liefste wens.’ De dood knikte. ‘Ik wist het wel’, sprak hij, ‘en je wens zal vervuld worden.’ De deur ging open en de koning greep naar zijn hart. Daar stond zijn eigen moeder. Zij boog zich over hem heen en fluisterde hem iets in het oor. ‘Moeder’, zei de koning, ‘ik wil niet.’ ‘Je bent het al’, antwoordde ze, ‘en je hebt het zelf gewild.’ Auteur: Godfried Bomans Uit: Bert Voorhoeve Verhalen en sprookjes op de grens van leven en dood Zeist: Christofoor, 1999 tweede druk ISBN 90 6238 637 7
11