1 Ik tel mee op het werk
1. Bedoeling Werk vinden en houden is van cruciaal belang voor elke (jong)volwassene. Niet alleen levert werk een loon op, het zorgt ook voor ontplooiingskansen en maatschappelijke erkenning. Bovendien werkt een meerderheid van de werknemers samen met collega’s. De werksfeer biedt dan ook een forum voor heel wat sociale contacten. Werken is ook een krachtig instrument voor maatschappelijke integratie. Onderzoek leert dat werkloosheid blijvende gevolgen heeft. Mensen die werden geconfronteerd met een werkloosheidsperiode van minstens één jaar hebben minder zelfvertrouwen, minder vertrouwen in hun medemensen, in de maatschappelijke instellingen en de politiek. Ze kijken met minder vertrouwen de toekomst tegemoet en zijn onzeker over de evolutie van hun sociaal-economische situatie. Ze hebben meer dan anderen het gevoel de greep op hun leven verloren te hebben1. Er is dus een rechtstreeks verband vast te stellen tussen het hebben van werk en maatschappelijke overtuigingen. Een gedeelte van het publiek voor wie deze materialen zijn ontwikkeld, zijn jongeren in duale leertrajecten of jongeren die zich voorbereiden op een integratie op de arbeidsmarkt. Veel meer dan in schoolse kennis zijn ze geïnteresseerd in reële arbeidssituaties. Die interesse vormt het uitgangspunt om een aantal maatschappelijke instellingen ter sprake te brengen. In de leefsfeer van het werk worden jongeren en volwassenen geconfronteerd met machtsverhoudingen, met micropolitieke belangen en belangenafweging, met participatie en maatschappelijke instellingen. Vertrekkend vanuit de realiteit van elke dag kunnen onderwijsleersituaties worden opgezet die inzicht bieden in een maatschappelijke en politieke realiteit op meso- en macroniveau. Centraal staat de gedachte dat weerbaarheid en participatie cruciale kwaliteiten zijn voor werknemers en dat deze weerbaarheid een positief effect heeft op de perceptie van de samenleving en maatschappelijke instellingen. Voor maatschappelijk kwetsbare jongeren en volwassenen is werk zoeken en houden geen sinecure. Niet zelden ontbreekt het hen aan de nodige sociale en communicatieve vaardigheden om aan werk te komen of missen ze de vaardigheden om zich op de werkvloer te handhaven. Ook over hun rechten en plichten zijn ze vaak onvoldoende geïnformeerd.
2. Lespakketten - [A] “Mag dat? Rechten en plichten op de werkvloer” - [B] “Wat zeg je tegen wie? Communicatieve vaardigheden op de werkvloer”
1
Mark Elchardus e.a. Voorspelbaar ongeluk – VUBPress, Brussel - 1996
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
13
[A] Mag dat?
Rechten en plichten op de werkvloer
Bronvermelding Dit lespakket is gebaseerd op cursusmateriaal van Ruth Martens, educatief medewerkster van Centrum Basiseducatie Leuven.
Inhoudsopgave • Handleiding voor de lesgever
1. Bedoeling ....................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 15
2.
3. Lesverloop ..................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 15
4. Bijkomende informatie . ............................................................................................................................................................................................................................................. p. 20
5.
Doelen . ............................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 15
Bijlage over globalisering ....................................................................................................................................................................................................................................... p. 21
• Cursistenmap
14
1. De arbeidsovereenkomst ............................................................................................................................................................................................................................................ p. 5
2.
3. Arbeidsduur .................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 7
4. Loon ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 8
5.
6. Werkloos .............................................................................................................................................................................................................................................................................................. p. 9
7.
8. Mag dat? .......................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 11
9. Geldstromen .............................................................................................................................................................................................................................................................................. p. 12
10. De strijd van de vakbonden ................................................................................................................................................................................................................................ p. 13
11. De man van de vakbond .......................................................................................................................................................................................................................................... p. 14
12. Staking . .............................................................................................................................................................................................................................................................................................. p. 15
13. Open of dicht? ......................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 17
basiseducatie
De proeftijd ..................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 6
Ontslag ................................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 8
De vijf voorwaarden om een werkloosheidsuitkering te kunnen krijgen ....................................................................................... p. 10
1. Bedoeling Belangrijk is dat werknemers op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Dat geldt zeker voor maatschappelijk kwetsbare jongeren en volwassenen. Zij lopen meer kans om in hun rechten geschonden te worden. Anderzijds dienen ze zich ten volle bewust te zijn van het feit dat een arbeidssituatie ook een aantal plichten met zich meebrengt. Wie zijn werk wil houden en goed wil functioneren op de werkvloer moet goed op de hoogte zijn van zijn rechten en plichten. Een vakbond kan een ideale coach zijn voor die maatschappelijk kwetsbare doelgroepen. Vandaar een drietal artikelen over vakbonden aan het werk in concrete situaties. Alleen het meest elementaire wordt in dit lespakket aangekaart. Wij rekenen erop dat de jongeren en volwassenen vanuit deze basiskennis, al dan niet met de hulp van hun lesgevers of een vakbond, verder op zoek gaan naar meer voor hen relevante informatie over rechten en plichten op de werkvloer.
2. Doelen Vaardigheden de cursisten kunnen 1. schendingen van mensenrechten herkennen bij zichzelf, bij anderen, in groepen en in de samenleving. 2. opkomen voor eigen rechten en die van anderen. Attitudes de cursisten 1. brengen respect op voor de mensenrechten; 2. zijn bereid zich in te zetten voor hun eigen rechten en die van anderen; 3. aanvaarden dat algemeen geldende regels en afspraken nodig zijn om het samenleven van mensen vlot te laten verlopen, zowel op microniveau als op meso- en macroniveau; 4. zijn zich bewust van de impact van politieke en maatschappelijke instellingen op het dagelijkse leven. Ondersteunende kennis de cursisten 1. weten dat mensen rechten hebben; 2. kennen informatiemogelijkheden en eerstelijnshulpverlening rond rechten en plichten op de werkvloer; 3. verwerven inzicht in de besluitvorming in bedrijven.
3. Lesverloop Het lespakket over rechten en plichten bestaat voornamelijk uit korte, eenvoudige, informatieve teksten. Een aantal hoofdzaken zijn in geïllustreerde schema’s hernomen. Er zijn twee verwerkingsopdrachten. Een kort onderdeel over de sociale zekerheid kan als uitbreiding worden aangeboden. Het onderdeel “vakbond” bestaat uit drie bewerkte artikelen uit Wablieft. Bij het artikel “Staking” is er een verwerkingsopdracht.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
15
3.1.
De informatieve teksten over de arbeidsovereenkomst, de proeftijd, de arbeidsduur, het loon, het ontslag en de werkloosheid (cursistenmap p. 5 t/m 9) kunnen klassikaal worden doorgenomen of in groepjes. In dat laatste geval buigt elk groepje zich over één onderdeel en brengt daarvan verslag uit aan de hele groep. Timing: 100 minuten Werkvormen: klassikaal werken of in groepjes Lesmateriaal: informatieve teksten (cursistenmap p. 5 t/m 9)
3.2.
De recapitulatieopdracht bij Werkloos (cursistenmap p. 10) heeft als doel de vijf voorwaarden om in aanmerking te komen voor een werkloosheidsuitkering nog eens op een rijtje te zetten. Laat de cursisten eerst individueel met het werkblad invullen. Overloop nadien klassikaal de juiste antwoorden: Timing: 15 minuten Werkvormen: individuele opdracht, klasgesprek Lesmateriaal: invulblad (cursistenmap p. 10)
− Je moet ingeschreven zijn als werkzoekende bij de VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding). − Je moet een bepaalde tijd gewerkt hebben. Als je jonger bent dan 36 moet je 312 dagen gewerkt hebben tijdens de laatste 18 maanden die aan je werkloosheid vooraf gingen. Ben je tussen 36 en 49 dan moet je 468 dagen gewerkt hebben de laatste 27 maanden. Ben je ouder dan 50 dan moet je 624 dagen gewerkt hebben de laatste 36 maanden. − Je moet arbeidsgeschikt zijn. − Je moet onvrijwillig werkloos zijn. Het mag niet jouw schuld zijn dat je ontslagen bent. − Je mag geen inkomen hebben. Actuele informatie vind je bij de RVA (www.rva.be), de VDAB (www.vdab.be), de vakbonden of de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen
3.3.
De toepassingsopdracht ‘Mag dat?’ (cursistenmap p. 11) kan individueel worden opgelost of in groepjes. Natuurlijk moeten de cursisten over de infobladen beschikken om informatie te kunnen opzoeken. Timing: 50 minuten Werkvormen: individuele opdracht of groepswerk, klasgesprek Lesmateriaal: toepassingsopdracht (cursistenmap p. 11)
16
basiseducatie
Oplossingen − Karel heeft recht op een arbeidsovereenkomst. In elke arbeidsovereenkomst is er sprake van de duur van dat werk: bepaald of onbepaald of voor een bepaald werk (cursistenmap p. 5 en 6). − Dirk heeft terecht een overeenkomst voor arbeiders (cursistenmap p. 5). − Achmed mag maar 8 uur per dag werken (cursistenmap p. 7). − Jessica mag ’s nachts niet werken (cursistenmap p. 7). − Fred is op staande voet ontslagen na een zware fout. Er is geen opzeggingstermijn, hij ontvangt geen schadevergoeding (cursistenmap p. 8). − Alicia heeft terecht een arbeidsovereenkomst voor bedienden (cursistenmap p.5 en 6). − Petra kan als arbeidster na haar proeftijd ontslag nemen zonder opzeggingstermijn (cursistenmap p. 6). − In de arbeidsovereenkomst van Malika moet haar loon vermeld staan (cursistenmap p. 8). − Arno krijgt zijn nettoloon in handen. Daarvan zijn de loonbelasting en de bijdragen voor de sociale zekerheid afgetrokken (cursistenmap p. 8). − Judith heeft zelf ontslag genomen. Ze verliest voor een bepaalde periode het recht op een werkloosheidsuitkering (cursistenmap p. 9).
3.4.
Een uitbreidingsoefening over de sociale zekerheid (cursistenmap p. 12) zie ook p. 8 en 9. Het oplossingsmodel vind je hierna. We zijn ervan uitgegaan dat de rechthebbende werkloos is, kinderen heeft, al eens ziek is en ooit gewerkt heeft en bijdragen voor de sociale zekerheid heeft betaald. Timing: 30 minuten Werkvormen: individuele opdracht of groepswerk, klasgesprek Lesmateriaal: opdracht (cursistenmap p. 12)
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
17
g e l d s t r o m e n Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering RIZIV
werknemer
werkgever (de baas)
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid RSZ
Rijksdienst Voor Pensioenen RVP
Rijksdienst voor Kinderbijslagen voor Werknemers RKW
rechthebbende (ik)
basiseducatie
Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening RVA
vakbonden hulpkas
ziekenfondsen
18
de staat
De uitbreidingsoefening over de sociale zekerheid (cursistenmap p. 12) geeft de cursisten inzicht in de geldstromen van de sociale zekerheid. Alleen de hoofdzaken zijn opgenomen in het schema. Eerste vraag is natuurlijk waar komt het stempelgeld vandaan? Laat de cursisten individueel of in groepjes de ontbrekende pijlen trekken. Bespreek daarna klassikaal de oefening.
3.5.
De drie teksten over de vakbonden (cursistenmap p. 13 t/m 14) kunnen klassikaal worden doorgenomen of in groepjes. Als je klassikaal werkt, kies je het best één tekst. Werk je in groepjes, dan kan elk groepje één tekst voor zijn rekening nemen. Elk groepje brengt verslag uit aan de volledige groep. Timing: 50 minuten Werkvormen: klassikaal werken of groepswerk, discussie Lesmateriaal: 3 teksten (cursistenmap p. 13 t/m 14)
3.6.
Verwerkingsopdracht bij ‘Staking’ (cursistenmap p. 15 t/m 17) Timing: 50 minuten (zonder debat) 70 minuten (met debat) Werkvormen: groepswerk, discussie, debat Lesmateriaal: verwerkingsopdracht (cursistenmap p.15 t/m 17)
Je laat de cursisten het best in groepjes werken. Nadat alle argumenten voor en tegen een sluiting op een rijtje zijn gezet, kan een discussie worden opgezet. Het is ook mogelijk een debat te organiseren tussen een ‘baas’ en een ‘arbeid(st)er’. Dat debat wordt voorbereid door een groepje cursisten. Een vrijwilliger brengt de argumenten in die door het groepje zijn aangedragen. - Waarom moeten de Levi’s fabrieken in Vlaanderen dicht (volgens de bazen)? - Waarom moeten de Levi’s fabrieken in Vlaanderen open blijven (volgens de werknemers)?
Bordschema
De bazen
De arbeiders
1. Er worden te weinig jeans verkocht.
1. Er werken meer dan 1000 mensen.
2. De lonen in België zijn te hoog.
2. Levi’s maakt nu nog altijd winst in België.
3. Een jeans maken in België kost drie keer zoveel als in Hongarije.
3. Mensen uit België gingen de arbeiders in Turkije opleiden.
4. Wij zijn het enige merk dat nog fabrieken heeft in West-Europa.
4. Levi’s beloofde zijn fabrieken open te houden
5. De verkoop van jeans vermindert snel.
5. Vele arbeiders gingen maar tot hun 14 jaar naar school.
6. Ze willen de arbeiders wel aan ander werk helpen.
6. Levi’s is de enige fabriek waar ze gewerkt hebben.
7. De arbeiders kunnen ook een nieuwe opleiding volgen.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
19
Je kunt de tekst over de sluiting van de vestigingen van Levi’s aangrijpen om wat informatie te geven over globalisering. Timing: 50 minuten Werkvormen: individuele opdracht of groepswerk, discussie, debat Lesmateriaal: bijlage Handleiding voor de lesgever p. 21
Je kunt de tekst over globalisering gebruiken. Ofwel laat je de cursisten individueel werken ofwel in groepjes. Bedoeling is dat ze de voor- en nadelen van globalisering op een rijtje kunnen zetten. Nadien kunnen in een groepsgesprek of een debat die voor- en nadelen worden afgewogen.
Bordschema Voor
Tegen
Meer werk
Winst belangrijker dan arbeiders
Meer welvaart voor meer mensen
Winst belangrijker dan milieu
Prijsdalingen
Winst belangrijker dan kinderarbeid
Meer informatie
In het nadeel van het arme Zuiden
4. Bijkomende informatie Links www.acv-csc.be www.abvv.be www.aclvb.be http://meta.fgov.be/pc/pcc/nlcc04.htm (HVW)
20
basiseducatie
5. Bijlage: Globalisering ‘Globalisering’ wil zeggen dat de handel en de bedrijven geen grenzen meer kennen. Dat de hele wereld één grote markt is. ‘Globe’ is immers een ander woord voor wereldbol.
globalisering Winst Volgens de tegenstanders van globalisering willen de grote bedrijven enkel zoveel mogelijk winst maken op die grote wereldmarkt. Ze sluiten gewoon hun fabriek als een land te veel belastingen vraagt. Ze beginnen opnieuw in een ander land met lagere belastingen. Hetzelfde gebeurt als de lonen in een land te hoog worden. Het lot van de arbeiders of het milieu kan hen niet veel schelen. Arme landen Veel grote bedrijven verplaatsten hun fabrieken naar arme landen. Hun arbeiders werken lange dagen voor een heel laag loon. Het werk is zwaar, ongezond en gevaarlijk. Ook kinderen werken er. De mensen daar hebben geen keuze. Zonder werk hebben ze helemaal geen geld. Handel De handel in de wereld is volgens de tegenstanders van globalisering in het nadeel van de arme landen. Zij krijgen geen eerlijke prijs voor hun producten als rijst, koffie of suiker. Dat komt omdat Europa en Amerika taksen heffen op hun producten. Omgekeerd willen de rijke landen zonder taks hun goederen verkopen. (uit: Wablieft nr. 402 van 11 december 2001)
Voorstanders van globalisering zien het anders. Meer welvaart De wereld zal één grote markt worden. Landen zullen hun producten niet meer kunnen beschermen met hoge tolmuren. Landen gaan dan dat werk opnemen waarin ze goed zijn. Er komt over heel de wereld een nieuwe verdeling van de arbeid. Meer mensen zullen werk hebben. Meer mensen zullen een inkomen krijgen. De welvaart zal toenemen. Bedrijven zullen over heel de wereld hun producten kunnen verkopen. Er zal meer concurrentie komen. Daardoor zullen de prijzen dalen. Dat is goed nieuws voor de verbruikers. Meer informatie Door de globalisering zullen de mensen ook beter op de hoogte zijn van wat er in de wereld gebeurt. Nieuws zal sneller en zonder beperkingen de wereld rondgaan. Ook over denkbeelden, kunst en wetenschap zullen mensen overal op de wereld meer te horen krijgen. Nieuwe ontdekkingen en technieken zullen overal bekend worden.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
21
[B] Wat zeg je tegen wie?
Communicatieve vaardigheden op de werkvloer
Bronvermelding Dit lespakket kwam tot stand in samenwerking met Jan Schuermans van het Centrum voor Basiseducatie Noorderkempen in Turnhout.
Inhoudsopgave • Handleiding voor de lesgever 1. Individueel gesprek .......................................................................................................................................................................................................................................................... p. 24 2. Waarom een cursus communicatie ........................................................................................................................................................................................................... p. 25 3. Inventaris van communicatieve situaties op het werk . ................................................................................................................................................ p. 27 4. Soorten communicatie . .............................................................................................................................................................................................................................................. p. 28 5. Enkele storingen ................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 31 6. Goede communicatie .................................................................................................................................................................................................................................................... p. 33
• Cursistenmap 1. Heb je het wel eens moeilijk met de volgende situatie? ............................................................................................................................................. p. 18 2. Interview ........................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 21 3. Wie is een goede metselaar, een goede poetsvrouw…? ........................................................................................................................................... p. 22 4. Sympathiek of niet? ........................................................................................................................................................................................................................................................... p.23 5. Wat doe je samen? . ............................................................................................................................................................................................................................................................ p. 24 6. Dicteer de tekening .......................................................................................................................................................................................................................................................... p. 25 7. Beeld de volgende gevoelens uit. ................................................................................................................................................................................................................ p. 27 8. Wat zeg je tegen wie? .................................................................................................................................................................................................................................................... p. 29 9. Zijn de volgende uitspraken een mening of een feit? . .................................................................................................................................................. p. 31 10. Waarover hebben die twee arbeiders het, denk je? ........................................................................................................................................................... p. 32 11. Vijf luistersleutels . ................................................................................................................................................................................................................................................................ p. 33 12. Observatielijst . .......................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 34 13. Kritiek geven en krijgen .............................................................................................................................................................................................................................................. p. 35 14. Reageren ........................................................................................................................................................................................................................................................................................... p. 36 15. Meningsverschillen . .......................................................................................................................................................................................................................................................... p. 39
22
basiseducatie
Opzet van dit lespakket Het is voor maatschappelijk kwetsbare jongeren en volwassenen moeilijk om werk te vinden en te houden. Goede communicatieve vaardigheden spelen daarbij een belangrijke rol. Die vaardigheden zijn vaak beslissend om aan werk te komen, maar ook om zich op de werkvloer te kunnen handhaven. Omgaan met kritiek, opkomen voor een eigen mening, adequaat omgaan met alledaagse gezagsverhoudingen en formele werkrelaties, opkomen voor de eigen rechten, verantwoordelijkheid nemen, dat alles heeft in de werksfeer toch een andere lading dan in de privésfeer. Daarom opteren we ervoor om specifieke communicatieve vaardigheden op de werkvloer op de voorgrond te plaatsen. Die vaardigheden zullen aan bod komen in centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs als jongeren en hun leerkrachten reflecteren over ervaringen tijdens het deeltijds werken. In centra voor basiseducatie zal communicatie een essentieel onderdeel zijn van de algemene sociale vorming. Communicatie is alomtegenwoordig en de kwaliteit van de communicatie houdt rechtstreeks verband met de kwaliteit van intermenselijke relaties. Dat inzicht kan bij de cursisten de motivatie om actief aan de cursus deel te nemen alleen maar vergroten. Ze zien in wat communicatie op de werkvloer in de praktijk allemaal inhoudt. Ze kunnen een verband zien tussen goede communicatieve vaardigheden en een positieve beoordeling door een werkgever en zien dus in dat een goede communicatie hun beroepsloopbaan gunstig kan beïnvloeden. Daarom staan we in deze leereenheid stil bij elementaire inzichten over communicatieve vaardigheden, vormen van communicatie en communicatiestoornissen. Tot slot leren de cursisten de essentiële kenmerken van goede communicatie toe te passen. Diverse elementen op het vlak van weerbaarheid zoals omgaan met kritiek en assertief reageren zijn hierin verwerkt.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
23
1. Individueel gesprek Timing: 50 minuten Werkvormen: gesprek Lesmateriaal: Heb je het wel eens moeilijk met de volgende situaties? (cursistenmap p. 18, 19 en 20) De lesgever organiseert met de cursisten individuele voorgesprekken (intakes).
1.1. Bedoeling De lesgever en de cursist leren elkaar kennen. De lesgever geeft informatie over de cursus, de cursist draagt informatie aan die de cursus inhoudelijk stuurt en verrijkt. -
Mogelijke weerstanden tegen de cursus wegwerken bij de cursist die doorverwezen is naar de cursus.
-
Kennismaken met de cursist.
-
Informatie geven over de cursus.
-
Peilen naar de motivatie van de cursist.
-
De cursist motiveren voor de cursus.
-
Materiaal verzamelen om de cursus inhoudelijk te stofferen.
1.2. Activiteiten -
-
-
24
De lesgever en de cursist stellen zichzelf kort voor. De lesgever informeert naar de werksituatie van de cursist en peilt naar situaties op het werk die te maken hebben met communicatie en communicatieve vaardigheden. De lesgever peilt naar eventuele moeilijkheden (zie: cursistenmap p.18, 19 en 20). De lesgever onderstreept het belang van communicatie en communicatieve vaardigheden in het samenleven van mensen. De lesgever maakt duidelijk welk voordeel de cursist kan halen door de opleiding te volgen. De lesgever geeft concrete informatie over de cursus: - Wat gaat er gebeuren? - Hoe zal er gewerkt worden? - Wie doet mee? - Waar en wanneer vinden de verschillende sessies plaats? - Welke onkosten zijn er aan de cursus verbonden? De cursist krijgt ruim de gelegenheid om vragen te stellen.
basiseducatie
1.3. Aandachtspunten -
De toekomstige cursist moet zich veilig voelen. Belangrijk zijn een aangename en rustige omgeving, een hartelijke ontvangst. De lesgever moet zich open, geïnteresseerd en energiek opstellen. Humor en enthousiasme werken ontwapenend en zijn aanstekelijk. De lesgever moet de eventuele weerstanden van cursisten ernstig nemen.
2. Waarom een cursus communicatie? Timing: 90 minuten (interview: 40 minuten, de ideale werknemer: 30 minuten, de sympathiekste collega: 20 minuten) Werkvormen: interview, individuele schriftelijke opdracht en groepsgesprek Lesmateriaal: interview (cursistenmap p. 21), Wie is een goede metselaar/poetsvrouw? (cursistenmap p. 22), sympathiek of niet? (cursistenmap p. 23)
2.1. Bedoeling De cursisten doen inzien dat communicatie alomtegenwoordig is en dat de kwaliteit van de communicatie rechtstreeks verband houdt met de kwaliteit van intermenselijke relaties. Dat inzicht kan de motivatie om actief aan de cursus deel te nemen alleen maar vergroten. De cursisten maken eerst kennis met elkaar en hun lesgever.
2.2. Doelen De cursisten weten - wat communicatie op de werkvloer in de praktijk betekent; - dat werkgevers de kwaliteit van hun communicatieve vaardigheden beoordelen; - dat goede communicatieve vaardigheden hun beroepsloopbaan gunstig beïnvloeden; - dat de kwaliteit van relaties tussen mensen op het werk nauw samenhangt met de kwaliteit van de communicatie tussen die mensen.
2.3. Lesverloop 2.3.1. Kennismaking door middel van een interview (cursistenmap p.21): de cursisten interviewen elkaar aan de hand van een vragenlijst. De interviewer stelt nadien de geïnterviewde voor aan de groep.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
25
2.3.2. Opdracht: de ideale werknemer (cursistenmap p.22). Aan welke voorwaarden moet je voldoen om een goede metselaar, een goede poetsvrouw... te zijn? Metselaar, poetsvrouw: iedereen heeft wel een beeld van de inhoud van dat werk. Uiteraard kun je zelf andere beroepen naar voren schuiven die voor jouw doelgroep relevanter zijn. Je kunt de cursisten in groepjes vrij laten brainstormen of je kan ze eerst individueel laten werken op een invulblad. Je kunt de opdracht sturen door vooraf al een onderscheid te maken tussen wat je moet kunnen en hoe je moet zijn. Het is ook mogelijk die opdeling pas nadien te maken bij het verzamelen van de oplossingen. De lesgever verzamelt de oplossingen op een bord of flap en maakt een onderscheid tussen technische en communicatieve vaardigheden (zie voorbeeld onderaan). Als de communicatieve vaardigheden ondervertegenwoordigd zijn, vult de lesgever aan of zet de cursisten daarover verder aan het denken.
Bordschema Technische vaardigheden Hij kent - verschillende bouwmaterialen Hij kan - mortel aanmaken - binnen- en buitenmuren metselen - deur- en vensteromlijstingen plaatsen - gereedschap gebruiken en onderhouden - een steiger (de)monteren - een werktekening lezen - isolatiemateriaal plaatsen
Communicatieve vaardigheden Hij kan - samenwerken - omgaan met instructies - omgaan met kritiek - een mening verwoorden - luisteren - omgaan met werkdruk - omgaan met opmerkingen van anderen - omgaan met plagerijen
De lesgever geeft aan dat naast de technische vaardigheden, die iedereen vanzelfsprekend vindt om voor die baan in aanmerking te komen, ook communicatieve vaardigheden een belangrijke rol spelen in zowat elke werksituatie. De mate waarin men communicatievaardig is, kan beslissend zijn om een baan te krijgen of te verliezen. 2.3.3. Opdracht: de sympathiekste collega (cursistenmap p.23) De lesgever vraagt de cursisten individueel de eigenschappen op te schrijven van sympathieke en minder sympathieke collega’s. Nadien worden die eigenschappen door de lesgever verzameld. Welke van die eigenschappen hebben te maken met communicatie? De lesgever benadrukt het verband tussen goede communicatieve vaardigheden en relaties van hoge kwaliteit tussen mensen op het werk.
26
basiseducatie
3. Inventaris van communicatieve situaties op het werk Timing: 1 uur Werkvormen: individuele schriftelijke opdracht en groepsgesprek Lesmateriaal: Wat doe je samen? (cursistenmap p.24), overheadprojector, transparant van een ingevuld werkblad (Handleiding voor de lesgever p. 28)
3.1. Bedoeling De cursisten maken een inventaris van zoveel mogelijk communicatieve situaties op hun werk. Dat materiaal levert samen met de informatie van de intakegesprekken ideale praktijkvoorbeelden om de rest van de cursus te illustreren.
3.2. Doelen De cursisten - krijgen een overzicht van alle personen met wie ze op hun werk in contact komen; - krijgen een overzicht van de aard van die contacten; - kunnen zich uitspreken over de kwaliteit van die verschillende contacten.
3.3. Lesverloop 3.3.1. Inleiding: de lesgever geeft aan met hoeveel mensen hij/zij op een gewone werkdag in contact komt. Sommige contacten zijn mondeling, andere schriftelijk. 3.3.2. Inventariseer je sociale contacten op het werk (cursistenmap p. 24): de lesgever toont op transparant een ingevuld werkblad van een arbeider op een containerpark (zie: verder). Dan gaan de cursisten zelf aan de slag: Wat doe je samen? Met wie? Is die communicatie moeilijk (-) of gemakkelijk (+) en waarom? De opdracht is niet makkelijk en vereist een grote inzet van de cursisten om alles zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. De lesgever moet hier dus erg ondersteunend werken: rondgaan, cursisten stimuleren, vragen stellen, mee op zoek gaan naar formuleringen... In plenum vertellen de cursisten over één positieve en één negatieve communicatieve situatie. De cursistenmap van de cursisten leveren heel wat concrete informatie waarmee later theoretische onderdelen geïllustreerd kunnen worden.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
27
Werkblad van een arbeider op een containerpark: Wat doe je samen?
Met wie?
Is die communicatie gemakkelijk (+), moeilijk (-) en waarom? +
-
Wijzen welk afval waar moet gestort worden Informatie geven Op hun vingers tikken als ze iets verkeerds doen
klanten
-
Organisatie van het werk Afspreken: wie doet wat? Babbelen, moppen tappen, roddelen tijdens de pauze of als er weinig werk is
collega’s
-
Zegt wat er moet gebeuren Legt uit wat goed en slecht is Bespreking van verlof, papieren...
ploegbaas
-
Komt af en toe eens kijken Vraagt of alles in orde is
grote baas
-
-
+ -
Als de klanten vriendelijk zijn. Als de klanten onbeleefd zijn. Als de klanten niet doen wat ik vraag. Als de klanten op me neerkijken.
-
De meeste collega’s zijn tof. Eén collega profiteert van mij.
-
Hij is altijd goed gehumeurd. Hij doet niet uit de hoogte. Hij begrijpt veel. Hij bevoordeelt één van de vrouwelijke collega’s.
+
+ +
+
Waarom?
Hij doet niet moeilijk. Hij is altijd vriendelijk.
4. Soorten communicatie Timing: 3 maal 100 minuten Werkvormen: instructie, individuele opdracht, groepsgesprek, mimeoefeningen Lesmateriaal: 2 tekeningen (cursistenmap p. 25 en 26), kladblaadjes, opdrachten voor een mimeoefening (cursistenmap p. 27 en 28), invulblad (cursistenmap p. 29)
4.1. Bedoeling De cursisten ontdekken dat er verschillende soorten communicatie bestaan. Ze krijgen oog voor de verschillen, komen tot de vaststelling dat al die verschillende soorten hun voor- en nadelen hebben en leren bewuster omgaan met die verschillende communicatievormen.
28
basiseducatie
4.2. Doelen De cursisten - kennen de begrippen éénzijdige en tweezijdige communicatie; - kennen de verschillen tussen beide vormen; - kennen de voor- en nadelen van beide soorten; - kunnen die inzichten toepassen op hun eigen situatie; - kennen de begrippen verbale en niet-verbale communicatie; - zijn zich bewust geworden van de grote impact van niet-verbale communicatie; - leren gericht aandacht te besteden aan niet-verbale communicatie; - krijgen oog voor hun eigen verbale en niet-verbale communicatie; - beseffen dat je, afhankelijk van de relatie die je met de betrokkene hebt, dezelfde boodschap op verschillende manieren moet brengen; - beseffen dat je niet alles tegen iedereen op om het even welk moment kan vertellen.
4.3. Lesverloop Eenzijdige en tweezijdige communicatie 4.3.1. ‘Dicteer’ twee tekeningen (zie cursistenmap p. 25 en 26): de cursisten maken twee tekeningen op aanwijzingen van de lesgever (of een medecursist). De lesgever dicteert de eerste tekening aan de cursisten. Die mogen de tekening onder geen beding zien en mogen ook geen enkele toelichting of verduidelijking vragen. Ze tekenen wat de lesgever hen dicteert. Als de opdracht voltooid is, vergelijken de cursisten hun tekening met die van de lesgever. Ook de tweede tekening wordt niet aan de cursisten getoond. Wel mag de lesgever vragen beantwoorden en toelichtingen geven. Ook nu weer vergelijken de cursisten hun tekening met die van de lesgever. De lesgever organiseert een nabespreking aan de hand van de volgende vragen: � - Welke tekening lijkt het meest op de originele? Hoe komt dat? � - Welke tekening was het gemakkelijkst te maken? Hoe komt dat? 4.3.2. Eenzijdige en tweezijdige communicatie: een stukje theorie: de lesgever legt uit wat eenzijdige en tweezijdige communicatie is. In het eerste geval is er sprake van eenrichtingsverkeer, in het tweede van uitwisseling. Op drie vragen wordt nader ingegaan: � - Welke vorm van communicatie is het meest geschikt in welke situatie? Eenzijdige communicatie is het meest geschikt in situaties waarin snel moet beslist en gehandeld worden (vb. bij acties van de politie, de brandweer, het leger...) - Tweezijdige communicatie is het meest geschikt als er voldoende tijd is en er een beslissing moet genomen worden waarin alle partijen zich kunnen herkennen. - Wat zijn de voor- en nadelen van eenzijdige en tweezijdige communicatie?
Bordschema
Soort communicatie
+
-
Eenzijdige communicatie
snel
geen overleg
doeltreffend in noodsituatie
Eén partij heeft geen inbreng.
overleg
traag
Tweezijdige communicatie
beter resultaat beide partijen tellen echt mee. - Hebben de cursisten op het werk vooral te maken met eenzijdige of met tweezijdige communicatie?
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
29
Verbale en niet-verbale communicatie 4.3.3. Mimeoefening: de lesgever beeldt een vijftal beroepen uit (metselaar, timmerman, visser, politieagent, cafébaas). De cursisten noteren individueel de beroepen. Na de oefening worden de antwoorden verzameld. De cursisten vertellen waardoor ze zich hebben laten leiden. De lesgever noteert de voornaamste antwoorden op een bord of flap. 4.3.4. Mimeoefening: de cursisten beelden één voor één een gevoel uit waarvan ze een beschrijving krijgen op een blaadje (zie cursistenmap p. 27 en 28). De anderen raden welk gevoel is uitgebeeld. Na het juiste antwoord wordt opnieuw de vraag gesteld waardoor ze zich hebben laten leiden. De lesgever vult zijn bordschema verder aan. 4.3.5. Verbale en niet-verbale communicatie: een stukje theorie. Verbale communicatie is wat met woorden wordt verteld. Niet-verbale communicatie slaat op alle andere manieren om iets duidelijk te maken. Wat die andere manieren zijn, kan al grotendeels worden afgeleid uit het bordschema ontstaan na de twee mimeoefeningen. Belangrijk zijn: houdingen, gebaren, gezichtsuitdrukkingen, stemgeluid (geen woorden). De lesgever vraagt de cursisten een gokje te doen naar het percentage niet- verbale communicatie binnen het geheel van de communicatie. Het gaat om 60 à 80 percent!
De lesgever legt de cursisten de volgende vraag voor: wat als je verbale en niet-verbale communicatie elkaar tegenspreken? Formele en informele communicatie 4.3.6. Individuele opdracht: wat zeg je tegen wie? (cursistenmap p. 29): je krijgt een vervelende opdracht. Hoe reageer je daarop wanneer die vraag komt van - de grote baas - de ploegbaas - een nieuwe, jongere collega - een oudere, meer ervaren collega - een klant - je man / vrouw - je vriend / vriendin? De lesgever vraagt of de cursisten verschillende reacties hebben neergeschreven naar gelang de persoon die de opdracht heeft gegeven. Hoe komt dat? Duidelijk wordt dat de communicatie afhankelijk is van de relatie die je met de betreffende persoon hebt. Is die persoon een meerdere, een gelijke of iemand die ‘onder je’ staat?
30
basiseducatie
5. Enkele storingen Timing: 3 maal 30 minuten Werkvormen: individuele opdracht, groepsgesprek Lesmateriaal: individuele opdracht (cursistenmap p. 29 en 30)
5.1. Bedoeling: De cursisten verwerven inzicht in enkele veel voorkomende communicatiestoornissen. Ze herkennen die in hun dagelijkse praktijk en kunnen er constructief mee aan de slag.
5.2. Doelen De cursisten - ontdekken dat communicatiestoringen kunnen ontstaan bij henzelf; - ontdekken dat hun reacties vaak gekleurd worden door hun gemoedstoestand van dat moment; - kennen het verschil tussen feit en mening. Ze weten welke problemen er kunnen ontstaan als je die twee verwart; - weten dat verschillende mensen eenzelfde realiteit anders kunnen ‘zien’ en beoordelen. En dat zoiets tot communicatiestoornissen kan leiden.
5.3. Lesverloop Communicatie en hoe je je voelt 5.3.1. De lesgever schetst een situatie (cursistenmap p. 29 en 30). Het is donderdag en het einde van een drukke werkdag. Je baas vraagt je vriendelijk of je nog een uurtje wil overwerken. Hoe reageer je in de volgende situaties: - Je bent heel erg moe. Je zoontje is ziek en heeft je al een paar korte nachten bezorgd. Bij het ontbijt heb je ruzie gekregen met je partner en dat spookt nog steeds door je hoofd. - Je bent goed gehumeurd. Het werk is prima verlopen en je hebt een weekendje gepland met je partner zonder de kinderen. De cursisten noteren bondig hun reactie. Dan worden die reacties verzameld. Kernvraag is of de cursisten in beide situaties op een zelfde manier hebben gereageerd. Waarschijnlijk niet... Waar komen die verschillen vandaan? Mening of feit? 5.4.2. De lesgever legt de cursisten een aantal uitspraken voor (cursistenmap p.31). Gaat het hier om een feit of een mening? De cursisten maken eerst de opdracht individueel. Daarna worden de antwoorden verzameld en besproken.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
31
Zijn de volgende uitspraken een mening of een feit? Uitspraak 1.
Bordschema Feit
Mening
Prinses Diana stierf tijdens een auto-ongeval in Parijs.
2. Mensen die drugs gebruiken, zijn dom. 3. De aarde is rond. 4. Spinnen zijn akelige dieren. 5. De zon komt op in het oosten. 6. Jongens zingen beter dan meisjes. 7. Suiker is zoet. 8. Buitenlanders zijn luier dan Belgen. 9. Een Volkswagen is een betere auto dan een Renault. 10. Van harddrugs kan je sterven. 11. Dieren onderbrengen in een dierentuin is wreed. 12. Mannen zijn sterker dan vrouwen. 13. God is goed. 14. De aarde is de mooiste planeet uit het heelal. 15. Het regent altijd in België. 16. Als een appel uit een boom valt, valt hij naar beneden. 17. De baas weet het beter. 18. Als je veilig wil werken, moet je de voorschriften volgen.
Interpretatie 5.4.3. De lesgever geeft de cursisten een tekening van twee arbeiders op de werkvloer (zie cursistenmap p. 32). Ze zijn in een zakelijk gesprek verwikkeld. Wat vertellen ze elkaar? De lesgever verzamelt de antwoorden. Zijn er grote verschillen? De lesgever laat zien hoe een zelfde werkelijkheid soms heel anders ingekleurd wordt door verschillende mensen. Soms kijken mensen vanuit vooroordelen. Hun meningen gaan ze dan als feiten beschouwen (zie boven: buitenlanders zijn luier dan Belgen). Laat de cursisten nog enkele voorbeelden geven.
32
basiseducatie
6. Goede communicatie Bedoeling De cursisten leren wat ze zelf kunnen doen om de communicatie op de werkvloer te verbeteren.
6.1. Actief luisteren Timing: 120 minuten Werkvormen: rollenspel, videoregistratie, groepsgesprek Lesmateriaal: videocamera, tv-videocombinatie, schema luistersleutels (cursistenmap p. 33) 6.1.1. Doelen De cursisten - weten dat actief luisteren heel belangrijk is; - weten wat actief luisteren inhoudt; - zetten zelf stappen in het actief luisteren. 6.1.2. Lesverloop • Rollenspel: wat betekent het om niet te luisteren? De groep wordt opgedeeld in sprekers en luisteraars. De sprekers krijgen de opdracht om iets te vertellen over een film of een tv-programma dat ze gezien hebben. (Je kunt ook een ander gespreksonderwerp kiezen) Ze krijgen vijf minuten voorbereidingstijd. De groep luisteraars wordt even apart genomen: zij krijgen de opdracht om niet te luisteren naar wat hen verteld wordt. Ze mogen hun desinteresse duidelijk tonen, maar niets zeggen. Het rollenspel kan ook gespeeld worden door de lesgever in de rol van de ongeïnteresseerde en een cursist in de rol van de verteller. Die cursist moet dan wel tegen een stootje kunnen. De andere cursisten observeren dan. Pas echt boeiend wordt het als die rollenspellen opgenomen kunnen worden met een videocamera. In een groepsgesprek geeft de lesgever in de eerste plaats het woord aan de vertellers. Zijn er video-opnames gemaakt, dan kunnen die nu worden gebruikt. - Hoe voelden ze zich? - Hoe zagen ze dat de ander(en) niet luisterde(n)? - Wat was daarvan het effect op hun verhaal? Daarna komen de luisteraars aan bod, die in feite niet geluisterd hebben. - Was het moeilijk om niet te luisteren? Was het makkelijk om niet te luisteren? - Hoe voelden ze zich? - Hoe hebben ze de ander duidelijk gemaakt dat zijn verhaal hen geen ogenblik kon boeien? Als enkel de lesgever de niet-geïnteresseerde luisteraar heeft gespeeld, wordt de laatste reeks vragen voorgelegd aan de groep observeerders. De lesgever verzamelt de voornaamste niet-verbale signalen die wijzen op ongeïnteresseerdheid: geen luisterhouding, geen oogcontact, geeuwen, naar iets anders kijken, niets antwoorden... Dat is het basismateriaal voor de volgende oefening.
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
33
• en stukje theorie: wat is actief luisteren? Met het basismateriaal van de vorige oefening op het bord of op een flap wordt met de groep nagegaan wat goed of actief luisteren inhoudt.
Bordschema Niet luisteren
Actief luisteren Geen oogcontact
Oogcontact
Geen luisterhouding
Luisterhouding
Niets zeggen
Mmm/knikken
Niets zeggen
Uitleg vragen
Geeuwen, wegkijken
Respect tonen
De lesgever bezorgt de cursisten het schema ‘vijf luistersleutels’ (cursistenmap p. 33) en bespreekt het met hen. 6.1.2.3. Rollenspel: wat is actief luisteren? Opnieuw wordt de groep opgesplitst in sprekers en luisteraars. De sprekers krijgen vijf minuten om voor te bereiden wat ze willen vertellen. De luisteraars overlopen nog eens de vijf luistersleutels. Ze zullen die dadelijk in praktijk moeten brengen. Zo mogelijk wordt ook van die rollenspelen een opname gemaakt. Nadien volgt er een bespreking. Zijn er video-opnames gemaakt, dan kunnen die nu worden gebruikt. Opnieuw worden eerst de sprekers naar hun indrukken gevraagd. - Hoe voelden ze zich? - Hoe zagen ze dat de anderen luisterden? - Wat was daarvan het effect op hun verhaal? Dan komen de luisteraars aan bod. - Was het moeilijk om actief te luisteren? - Hoe voelden ze zich? - Hoe hebben ze de anderen duidelijk gemaakt dat hun verhaal hen kon boeien?
6.2. Kritiek krijgen en geven Timing: 100 minuten Werkvormen: rollenspel, groepswerk, groepsgesprek Lesmateriaal: observatielijst (cursistenmap p.34), rollenspelen (cursistenmap p.35) 6.2.1. Doelen De cursisten - weten dat je in een werksituatie met kritiek te maken krijgt; - weten dat kritiek positief of negatief kan zijn; - beseffen dat positieve kritiek een positief effect heeft; - weten dat je van kritiek kunt leren; - leren met positieve kritiek om te gaan; - leren positieve kritiek te geven.
34
basiseducatie
6.2.2. Lesverloop: • Rollenspel: kritiek geven en krijgen. De lesgever en een weerbare cursist spelen een rollenspel. De lesgever speelt een ploegbaas, de cursist een werknemer die een uur te laat verschijnt op het werk. De werknemer is vroeger ook al enkele keren te laat gekomen. Het ging toen telkens om enkele minuten. De werknemer is nu te laat omdat een van de kinderen ziek is en er niet onmiddellijk opvang kon worden gevonden. De andere cursisten worden in vier groepjes verdeeld: twee groepjes observeren het niet-verbale gedrag van de ploegbaas en de werknemer, de andere twee groepjes buigen zich over het verbale gedrag van de twee spelers. Ze nemen notities aan de hand van een observatielijst (zie cursistenmap p.34) De ploegbaas geeft kritiek op een foute manier en dat over de gehele lijn. Hij is agressief (hij roept en scheldt), hij luistert niet naar de werknemer en zijn argumenten, hij veroordeelt de persoon en niet het concrete feit, haalt oude koeien uit de gracht, geeft geen oplossing...
• Een stukje theorie: kritiek geven. De lesgever geeft de vier observatieteams de kans om hun bevindingen samen op een rijtje te zetten. Die bevindingen worden vervolgens in de groep gebracht. Vanuit het slechte voorbeeld van de ploegbaas wordt naar een aantal tips gezocht om positieve kritiek te geven.
Bordschema
Negatieve kritiek
Positieve kritiek
Je wordt boos, je roept, je scheldt: ‘jij dit, jij dat...’ Je valt de ander aan als persoon. Je haalt oude koeien uit de gracht.
Je blijft rustig en verwoordt je gevoelens: ‘ik vind dat...’ Je vertelt welk concreet feit je heeft gestoord en waarom. Je beperkt je tot het storende feit dat nu voorligt.
Je luistert niet naar de ander.
Je luistert naar de argumenten van de ander.
Je geeft geen oplossing aan.
Je stelt een oplossing voor.
• Brainstorming over kritiek krijgen: de lesgever en de cursisten gaan samen op zoek naar hoe je het best kritiek in ontvangst neemt. Uitgangspunt zijn de vijf luistersleutels: oogcontact, luisterhouding, knikken, uitleg vragen, respect tonen (dus niet agressief worden of weglopen).
• Rollenspelen om kritiek geven en krijgen in te oefenen (zie: cursistenmap p.36) De cursisten spelen per twee een rollenspel. Ze krijgen van de lesgever uitgeschreven situaties. Ze kiezen de situatie die hen het meest aanspreekt. Kritiek geven en krijgen wordt ingeoefend. De cursisten moeten beide rollen inoefenen.
6.3. Hoe reageren Timing: 100 minuten Werkvormen: situatieschets, groepsgesprek Lesmateriaal: situatieschets (cursistenmap p. 36), reactieschema (cursistenmap p. 37), situaties (cursistenmap p. 38)
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
35
6.3.1. Doelen: De cursisten - weten wat een agressieve, een weerbare (assertieve) en niet-weerbare (subassertieve) reactie is; - weten welk gedrag bij welke reactie hoort; - weten welke reactie zij meestal vertonen; - begrijpen waar een dergelijk reactie vandaan komt; - zien in dat een weerbare reactie het meest opbouwend is; - zien in dat je kunt werken aan een doeltreffende reactie. 6.3.2. Lesverloop: • Situatieschets: hoe reageer je? (cursistenmap p.36) De lesgever schetst de volgende verkeerssituatie: ‘Je staat al 3 kwartier in de file op een autosnelweg. In je achteruitkijkspiegel zie je een grote auto die langs de file rijdt op de pechstrook. Die auto is nog 50 meter van je verwijderd. Wat voel je? Wat doe je? Hoe reageer je? De cursisten maken de opdracht eerst individueel, daarna worden de resultaten in de groep besproken.
• Een stukje theorie: drie reacties. De lesgever brengt de antwoorden van de cursisten samen in een schema op het bord of een flap. Hij maakt een onderscheid tussen niet-weerbaar (subassertief ), weerbaar (assertief ) en agressief gedrag. Samen met de cursisten definieert hij de 3 reacties. Ook het niet-verbale gedrag wordt in kaart gebracht.
Niet-weerbaar (hulpeloos)
Weerbaar
In de aanval
Subassertief
Assertief
Agressief
Je kunt niet voor jezelf opkomen.
Je kunt voor jezelf opkomen.
Je komt enkel voor jezelf op.
Je hebt te weinig respect voor jezelf.
Je hebt respect voor jezelf én voor de ander.
Je hebt te weinig respect voor de ander.
Je slikt alles in.
Je zegt het op een rustige en respectvolle manier.
Je spuwt het uit.
Struisvogel
Wijze uil
Arend
Niet-verbaal gedrag: � - klein stemmetje � - ineengedoken - zenuwachtig
Niet-verbaal gedrag � - normale stem � - gecontroleerd � - rustig
Niet-verbaal gedrag: � - harde stem � - wilde gebaren � - boos
36
basiseducatie
De lesgever verwijst naar het vorige onderdeel: kritiek krijgen en geven. Wat is voor beide partijen de meest geschikte reactie: niet-weerbaar, weerbaar of in de aanval? De cursisten krijgen als geheugensteuntje het schema (cursistenmap p. 37). De Gauss-curve maakt duidelijk welke reactie het meest doeltreffend is.
• Hoe reageren een agressieve en een niet-weerbare persoon? (cursistenmap p. 37) De lesgever legt de cursisten een aantal situaties voor. Hoe zal een agressieve persoon reageren en hoe een niet-weerbare? Er wordt per twee gewerkt. Elk duo kiest de situatie uit die hen het meest aanspreekt. Nadien worden de resultaten in de groep gebracht. Bij de meest gekozen situatie gaan de lesgever en de cursisten op zoek naar de voor alle partijen meest geschikte reactie.
• Hoe reageer ik meestal? De lesgever vraagt de cursisten op de Gauss-curve (cursistenmap p. 37) aan te duiden hoe zij meestal reageren. Eventueel kan nog gesproken worden over de doeltreffendheid van dat eigen gedrag.
6.4. Omgaan met meningsverschillen Timing: 60 minuten Werkvormen: individuele opdracht, groepsgesprek Lesmateriaal: invulbladen (cursistenmap p. 39 en 40), schema (cursistenmap p. 41)
6.4.1. Doelen De cursisten - weten dat meningsverschillen veel voorkomen en dat het een normaal fenomeen is; - weten dat kritiek positief of negatief kan zijn; - beseffen dat positieve kritiek een positief effect heeft; - weten dat je van kritiek kunt leren; - leren met positieve kritiek om te gaan; - leren positieve kritiek te geven. 6.4.2. Lesverloop • Meningsverschillen in kaart gebracht (cursistenmap p. 39) De cursisten duiden aan met wie en waarover ze al eens een meningsverschil hebben gehad. In de rubriek ‘waarover’ schrijven ze enkel een paar sleutelwoorden. Wie meer wil vertellen, kan dat nadien in het groepsgesprek doen. Bedoeling is duidelijk te maken dat meningsverschillen alomtegenwoordig zijn. De lesgever informeert bij de cursisten hoe die meningsverschillen zijn afgelopen.
• Herken je dit? Enkele manieren om een meningsverschil aan te pakken (cursistenmap p. 40) De cursisten geven aan of ze een of meer manieren van omgaan met een meningsverschil herkennen? Misschien gaan ze zelf ook op die manier te werk? De cursisten vergelijken die conflicthanteringen met informatie uit vorige sessies, met name de schema’s bij ‘kritiek geven’ en ‘reageren’. Zo blijkt dat op die manier reageren niet erg doeltreffend is.
RUZIE 1. Niet luisteren
Je luistert niet naar de ander. (negatieve reactie)
2. Heftig reageren: roepen...
Boos (In de aanval)
3. Etiketten plakken: jij dit, jij dat...
Je wordt boos, je roept, je scheldt: ‘jij dit, jij dat...’ . (negatieve reactie)
4. Slachtoffer spelen
Je kunt niet voor jezelf opkomen. (niet-weerbaar)
5. De ander belachelijk maken
Je valt de ander aan als persoon. (negatieve reactie)
Ik tel mee op het werk
1
leefsfeer
37
• Hoe pak je het best een meningsverschil aan? De lesgever verzamelt bij de cursisten elementen die het mogelijk maken om op een goede manier met conflicten om te gaan. Uit het schema van de vorige les zijn al af te leiden: luisteren, rustig blijven, spreken met ‘ik’ in plaats van ‘jij’, weerbaar zijn en de ander respecteren.
• En meningsverschil aanpakken in 4 stappen (een stukje theorie) (cursistenmap p. 41) De lesgever brengt de elementen, door de cursisten aangebracht, in een schema. � - 1ste stap: wat is het probleem? Je legt op een rustige manier in de ik-vorm uit wat volgens jou het probleem is. Je komt voldoende voor jezelf op. Je luistert met respect naar de mening van de ander. � - 2de stap: samen zoek je naar alle mogelijke oplossingen. � - 3de stap: samen kies je de voor jullie beiden meest geschikte oplossing. Je legt op een rustige manier in de ik-vorm uit wat volgens jou de beste oplossing is. Je komt voldoende voor jezelf op. Je luistert met respect naar de mening van de ander. � - 4de stap: jullie spreken af samen de gekozen oplossing in de praktijk te brengen.
7. Bijkomende informatie 7.1. Communicatie op de werkvloer – Jan Schuermans – CBE Noorderkempen CENTRUM VOOR BASISEDUCATIE NOORDERKEMPEN Otterstraat 109 bus1 - 2300 TURNHOUT tel: 014/42 27 87 e-mail:
[email protected] www.basiseducatieturnhout.be
7.2. Sociaal Vaardig – Erik Verliefde, Ginette Janssens, An Boogemans – Acco Leuven
38
basiseducatie