‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’ Truusje Vrooland-Löb
bron Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen.’ In: Gioia Smid en Aukje Holtrop (samenstelling), Getekend: Fiep Westendorp. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam / Antwerpen 2003, p. 124-139
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vroo012ikte01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / Truusje Vrooland-Löb
124
Door Truusje Vrooland-Löb
‘Ik tekende het liefst in zwart-wit’ Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen. In het winkelcentrum van een Amsterdamse nieuwbouwwijk komen drie generaties vrouwen met tasjes in hun hand door de draaideur van de Hema naar buiten: duidelijk zichtbaar een oma, een moeder en een kleutermeisje die gezellig samen gewinkeld hebben. Gevraagd naar hun favoriete kinderboekkleuters, antwoorden ze (totaal niet gehinderd door populaire concurrenten als Ot en Sien, Saskia en Jeroen, of Hannes en Kaatje als uit één mond: ‘Natuurlijk Jip en Janneke.’ En ze weten niet alleen wie hun avonturen geschreven heeft - ‘ Annie Schmidt, toch’ - en wie ze getekend heeft - ‘haar vriendin Fiep Westendorp’ - maar ook precies hoe die twee kleuters eruitzien: ‘Gewoon helemaal zwart met van die grappige wipneuzen en wipkontjes en van die rare spriethaartjes’ beschrijft de jongste van de drie ze gedecideerd, terwijl ze als bewijs trots even haar voet met knalroze Jip-en-Jannekesok omhoogsteekt. Gewóón zwart? Zwart-wit is helemaal niet ‘gewoon’ voor kinderboekfiguren. Alles is immers in kléúr, onze hele wereld is tegenwoordig uitbundig gekleurd. En al helemaal de wereld van het kind. Speelgoed, kamer, kleding, boeken: alles spettert van de felle kleuren. Kleuren horen bij kinderen en zwart vinden we zelfs een zeer onkinderlijke kleur. Toch zijn Jip en Janneke, deze twee tijdloze zwart-wit kleuters van middelbare leeftijd, nog steeds buitensporig populair, staan ze op het netvlies geëtst van drie generaties kinderen in ons land en drukken deze illustraties al decennialang een eigenzinnig stempel op het beeld van de Nederlandse kinderboekillustratie. Maar bovenal groeiden deze twee getekende wezentjes uit van grappige figuurtjes in een lokale Amsterdamse krant in de jaren vijftig van de twintigste eeuw, tot nationale iconen van onze kindercultuur in de eenentwintigste eeuw.
Silhouetjes uit praktische overwegingen
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos: ‘Kleine Willemijntje’, 1952, potlood en inkt, 10 × 14 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
‘Toen Annie en ik voor de kinderpagina van Het Parool een rubriek gingen maken, wilde ik iets origineels doen. Silhouetjes, dacht ik toen, die kunnen ook goed worden afgedrukt in de krant omdat ze in lijncliché met de tekst meegedrukt kunnen worden. Ja, die Jip en Janneke; daartoe ben ik veroordeeld. Soms denk ik wel eens; bah: daar heb je die twee weer. Altijd en eeuwig worden ze genoemd. Niet dat ik daar een hekel aan heb, hoor. Ze zijn me dierbaar. En ach, illustreren is toch het leukste dat er is, natuurlijk.’ Aldus een citaat van Fiep Westendorp bij haar tekeningen in Dutch Oranges, de in 2001 verschenen catalogus van vijftig Nederlandse illustratoren. Fiep koos dus in eerste instantie voor de silhouetvorm om een technisch-financiële reden: die ene drukgang waarmee zowel tekst als beeld tegelijkertijd zonder grijstinten tot stand konden komen was veel goedkoper, en deze manier van werken kwam in grafisch opzicht krachtig over op het eenvoudige (en inktabsorberende) krantenpapier. Dat ze zichzelf als illustrator daardoor beperkingen
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
125
Jip en Janneke: ‘Jip en Janneke spelen samen’, 1953, potlood en inkt, 14,8 × 19 cm.
oplegde bij het weergeven van vooral de houdingen bleek later pas. Maar daar wist ze na een tijdje moeiteloos oplossingen voor te vinden. In het buitenland had men wel eens moeite met deze ‘zwarte’ kindjes en daarom lieten uitgevers naast de vertaling van Schmidts teksten maar andere illustraties maken, zoals bij de Engelse vertaling, Bob and Jilly, gebeurde. Toch werd er in het midden van de vorige eeuw beslist niet vreemd naar dit fenomeen gekeken. Er waren wel meer silhouetjes die het erg goed deden en die zelfs tot op de dag van vandaag bekend zijn: bijvoorbeeld het logo met het dameshoofdje van zeepfabrikant Schwarzkopf, het meisje met een beker Blooker-cacao, of Tjeerd Bottema's ontroerend getekende oudere echtpaar met hond onder een paraplu: het beroemde embleem van verzekeraar R.V.S. En niet alleen was het schimmen- en schaduwspel een tijdlang populair bij groot en klein, ook in kinderboeken werden lijntekeningen vroeger vaak afgewisseld door silhouetjes, zoals in Abramsz' Rijmpjes en versjes uit de oude doos, waarin Jan Wiegman en Jan Sluyters excelleerden in zwart-wit. Maar het succes van de vijftigjarige silhouetjes Jip en Janneke overtreft dit alles, want vanwege hun brutale en nog steeds moderne vorm - ijzersterk door Fiep met een fijn penseeltje en af en toe een pittig pennenlijntje in Oost-Indische inkt vastgelegd - zijn zij nog steeds springlevend!
Een echte illustrator Al vanaf het begin van haar carrière is Fiep een illustrator in hart en nieren. Ook al heeft ze wel ‘vrij’ werk gemaakt, ze vindt het toch zichtbaar heerlijk om haar beelden naast een idee, verhaal of gedicht van een ander te maken en daarmee dat werk een extra dimensie te geven. Hoewel ze in haar tekeningen wel eens iets uit de tekst extra uitwerkt of benadrukt, zal ze - uit respect voor de auteur - nooit het hoogtepunt van een verhaal tekenen.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
Ze werkt in de traditie van de echte boekverluchters: kundige illustratoren (als bijvoorbeeld Dick de Wilde, Fiel van der Veen,
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
126
‘Jip is de meester’, Het Parool 12 december 1952, inkt, 14,5 × 13,5 cm.
‘Jip is de meester’, 1963, pen en inkt, 10,2 × 12,3 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
‘Jip is de meester’, Bobo, 1978, gemengde techniek, 24,5 × 24,5 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
127 Friso Henstra, Bert Bouman, Alfons van Heusden) die vaak wel een krachtig autonoom artistiek aandeel in het boek leveren, maar zich van huis uit wat ‘dienender’ opstellen ten opzichte van de tekst dan de echte prentenboekmakers. Daarin is de tekst immers vaak van secundair belang en heeft de illustratie, de beeldkant, een veel dominantere positie binnen het boek dan bij andere geïllustreerde uitgaven. Misschien is dat de reden dat een aantal van onze huidige getalenteerde illustratoren echte prentenboekmakers, boekkunstenaars zijn geworden, die ook zelf hun teksten zijn gaan schrijven, zoals Harrie Geelen, Dick Bruna en Max Velthuijs. Fiep deed dat niet, en misschien heeft dat zowel met haar karakter als met haar beroepsopvatting te maken. Want illustreren ziet zij net als een deel van de collega's van haar generatie in de eerste plaats als een vak. Een echt ambacht, dat ze toevallig uitstekend beheerste. Ondanks het feit dat ze zich al vanaf het begin als illustrator vrij zelfbewust heeft opgesteld ten opzichte van auteurs, opdrachtgevers, de krant en uitgevers, heeft ze nooit de behoefte gehad zich kunstenaar te noemen. Aan de basis van haar succes liggen haar eigenzinnige tekentalent, haar intuïtie voor taal en tekst (en misschien ook het geluk op het juiste moment in het toenmalige artistieke ‘Parool-nestje’ terechtgekomen te zijn), haar enorme werklust en vooral haar brede basisopleiding, waatdoor ze al jong alle kanten van dat vak beheerst: ‘Op de academie heb ik heel goed leren model tekenen en dat is erg belangrijk geweest voor mijn latere werk als illustrator. Want les in illustreren bestond toen nog niet.’
Eigen vormentaal, ook in kleur Dankzij die degelijke opleiding groeide Fiep uit tot een bekwaam graficus met tekentalent, die altijd met een sterk gevoel voor vlakverdeling haar kordate figuren op de pagina regisseert. Die heeft ze daarvóór eerst uit de realiteit gelicht en vervormd tot haar typische karikaturale wezens, die zo'n komisch effect sorteren. Iets wat alleen maar lukt als je de natuurlijke basisvorm van anatomie en motoriek en houdingen heel goed blijft bekijken en door en door kent. En dat doet ze. Met haar beweeglijke penseeltje, gedoopt in de Oost-Indische inkt of in de plakkaatverf, schilderde ze in elk boek haar eigen knusse wereldje. Wat haar daarin niet helemaal aanstond, werkte ze op de originelen duidelijk zichtbaar weg met dekwit of ze gebruikte (tot woede van de beeldredactie bij het tijdschrift Bobo) brutaalweg de beruchte tipp-ex. Materiaal, waarmee ze soms - zoals voor de schuimkoppen van de zee, het schuim in het bad van Otje, of sneeuw - een wollig volume trachtte te suggereren door het dekwit met een kwast te tamponneren. Ze hield er ook van om collagetechniek toe te passen, zoals het krantenpapier op een illustratie van Pim en Pom, of snippertjes die de vogeltjes in Otje in hun snaveltjes hebben. En altijd en overal in haar tekeningen zie je haar getekende ‘getuttel’ met leuke patroontjes in katoenige gordijnstoffen, tassen, schorten van vrouwen, leunstoelen, blouses. Om maar te zwijgen van die barokke tafelkleden die altijd in een bevallige golf vallen en aan de punten opgenomen zijn. Ze was zichtbaar dol op het versieren, ‘verknussen’ van de omgeving die ze aan haar tekentafel creëerde: een beetje overdadig, maar niet smakeloos. Ruimtes waarin biedermeier antieke kastjes, piëdestalletjes en tafels gecombineerd worden met stoffen
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
of kleden die doen denken aan de Ploegstoffen uit de jaren vijftig of de verantwoorde Marimekko-kleding uit de jaren zestig. Eigenlijk allemaal supervrouwelijke details. Haar figuren dartelen rond in die vrolijke gestileerde wereld waarin zij met haar sterke gevoel voor illustratief ontwerpen, compositie en paginabeheersing, ook consequent haar eigen spelregels van het perspectief en het platte vlak hanteerde. Want kijk eens naar de dames Groen, de dominee en het schaap Veronica: die zitten alsmaar doodgewoon thee te drinken aan een tafel bóvenop het vloerkleed, staan bóvenop een rechtopstaand geschilderd bollenveld de tulpen te bekijken, en liggen ziek te zijn in een bed dat ei-
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
128 genlijk zou moeten instorten omdat de poten wijken en voet- en hoofdeinde gewoon niet kloppen.
Jip en Janneke Jip en Janneke heeft ze vanaf het begin een bewuste versimpeling van de vorm laten ondergaan, die behalve in het werk van Dick Bruna in Nederland haar weerga niet vindt. De silhouetjes van Jip en Janneke met hun geprononceerde wipneuzen, in het zwart uitgespaarde oogjes (dus geen ingetekende stipjes!) en kordate houdinkjes vertonen een sterke herkenbaarheid, ook al duurde het even voordat zij de vorm definitief in haar vingers had. Wie de eerste tekeningen van hen vergelijkt met de latere, ziet de verschillen. Aanvankelijk leken ze door een enigszins andere anatomie - ze waren langer en hadden echte nekjes - wat oudere kinderen van een jaar of zes, zeven. Maar al snel werden ze meer gedrongen, kregen ze rondere hoofdjes en verdween hun nek, waardoor ze meteen in jonge kleuters veranderden die hierdoor, maar ook door hun koddiger motoriek (wipkontjes!) nog meer vertederden. Een bijzondere evolutie van groot naar klein, die misschien wat te maken heeft met het feit dat ook de lezertjes van de verhalen in de loop van de tijd steeds jonger werden. Opmerkelijk is, dat ook het formaat van de tekeningen in de loop der jaren van groot naar kleiner veranderde. Waren de eerste Jip-en-Janneketekeningen uit de jaren vijftig vrij groot en moesten ze voor de krant verkleind worden tot de beroemde ‘bijna-vignetjes’ naast de krantenkolom, later werkte Fiep vrijwel altijd ‘één op één’, en kreeg de afgedrukte tekening dezelfde afmetingen als het origineel.
Hoewel Fiep drie rondes Jip en Jannekes heeft gemaakt, en daarbij steeds hun kleding en inmiddels verouderde details (kolenkacheltjes, lampen) uit hun omgeving moderniseerde, is ze hun oervorm gelukkig toch volstrekt trouw gebleven, ook als ze zich in de jaren zeventig wat meer op het werken in kleur kan gaan toeleggen. Dan worden de platen voller, beweeglijker en minder een ‘vignetje’ naast de tekst zoals in het begin, en kan ze zich als tekenaar gedetailleerder uitleven in lijn en kleur. Ook valt dan ineens op hoe bijzonder ze omgaat met het perspectief in haar tekeningen. Want zij laat haar vertrouwde tweedimensionale silhouetkleuters, zonder dat wij het eigenlijk merken, in een dríédimensionale wereld leven, en weet dat
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
spanningsveld tussen ‘zwarte poppetjes in een realistisch decor’ heel knap en vooral geloofwaardig vol te houden. In de opbouw van haar illustraties ligt het geheim van deze bijzondere formule. Want ze ‘stapelt’ de voor- en achtergrond heel organisch van boven naar beneden op het blad. Soms laat ze de beweging van iets of iemand ‘stollen’ (de bakkersjongen uit Floddertje die in het water valt), wat een extra komisch effect geeft, of geeft ze deze ineens de vaart van een cartoon. Ze maakt bewust gebruik van de kracht die kleuren naast elkaar kunnen oproepen en gebruikt
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
129
‘Jip wil geen thee drinken’, Het Parool, 25 oktober 1952, potlood en inkt, 18 × 16,5 cm.
‘Jip wil geen thee drinken’, 1963, tekening in pen en inkt, 9 × 11,5 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
‘Jip wil geen thee drinken’, Bobo, 1980, gemengde techniek, 21 × 18,5 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
130
Afbeeldingen van Takkie uit verschillende Jip en Janneke-boekjes.
die om accenten te leggen. Dan blijkt zij ook over een sterk kleurgevoel te beschikken. Waarbij ze een voorkeur voor zachte meisjeskleuren als snoepjesroze en turquoise heeft. Altijd zijn haar tekeningen haast muzikaal ritmisch van opzet en blijft haar voorkeur voor bepaalde zaken, zoals wonderlijke langgerekte huizen of de kenmerkende opeenstapelingen van dingen (vaat, kasten met spullen) of herhalingen van voorwerpen (bloemetjes, potloden, boeken, vogels, bakstenen, potjes Hasselbramenjam) in haar werk aanwezig. Her lijkt wel of het kolderieke element steeds belangrijker wordt. Inmiddels zijn een aantal van Fieps voorwerpen en dieren, zoals de tafel met het overhangende ronde kleed, de poes Siepie en vooral de tekkel Takkie, prototypes geworden (een fenomeen dat ze deelt met Dick Bruna). In een Kris Kras uit 1962 bracht ze ‘De Takshond Walter en het wonderbed’, een verhaal van Christine Meyling, in rake lijntjes ook zó terug tot de eenvoudige basisvorm van ‘lang lijf en korte pootjes met kop en hangoren’, dat Walter beslist naaste familie van de zwarte Takkie moet zijn. Het is niet verwonderlijk dat juist een tekkel zo geslaagd uit de verf komt bij haar, want er is toch geen hondensoort te bedenken die van zichzelf al zo komisch gedeformeerd, zo Fiep-achtig is als dit dier. Wel heeft ze altijd moeite gehad met het tekenen van technische zaken en moest ze daarvoor steun bij fotodocumentatie zoeken. In haar archief zit daarom dan ook het meest uiteenlopende reclamemateriaal: folders voor drumstellen (voor de tekening ‘het hemels
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
131 orkestje’), voor Halfords-fietsen en een Ikea-gids. Want zo goed als ze was in het weergeven van mens en dier in allerlei houdingen, zo moeizaam tekende ze dit soort dingen. Vooral de jubeltrein uit het laatste ‘sámenboek’ van Annie en Fiep, het CPNB-kinderboekenweekgeschenk 1990 Jorrie en Snorrie, kostte haar grote moeite. Ze bezocht zelfs het Spoorwegmuseum om een beeld voor een leuke trein te krijgen die ze zou kunnen omtekenen naar haar eigen stijl (zoiets als het gekke trammetje uit ‘Brimmetje en Brammetje’ in Kris Kras in 1961). Maar daar waren nergens leuke treinen met spaken te vinden. Toen besloot Annie er in haar tekst maar een feesttrein van te maken, zodat Fiep zich wel kon uitleven. En dat deed ze op haar eigen wijze, zoals ze dat soort voorwerpen altijd vormgaf: speels, kinderlijk en grappig. Gelukkig waren Fiep en Annie uiteindelijk niet met deze uitgave. De kwaliteit van het papier en het geleverde drukwerk vonden ze ontzettend slecht. Door het vollopen van de tekeningen tijdens het drukken waren de nuances in de zwart-wit illustraties verdwenen, en die kritiek hielden ze niet voor zich.
Kris Kras: Bertus en het wonderkrijtje, 1961.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
132
Pluk van de Petteflet: ‘De oude visser’, 1969, gemengde techniek, 18,2 × 22,4 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
133
Pluk van de Petteflet: ‘Langhors’, 1968, gemengde techniek, 15,4 × 42,5 cm. Collectie Flip van Duijn.
Andere auteurs dan A.M.G. Wie de grote stapel boeken bekijkt die zij de afgelopen halve eeuw samen met Annie M.G. Schmidt heeft gemaakt, voelt daarin de hoge mate van symbiose tussen deze auteur en deze illustrator. Maar hoewel ze het liefst met Annie samenwerkte, hebben ook andere schrijvers gebruik mogen maken van haar veelzijdig tekentalent en wist ze ook hun werk uitstekend te verluchten. Zo maakte ze voor Leonhard Huizinga (in Smallegange, 1950) en Thea Beckmans Bertus en het wonderkrijtje (1964) en Harriët Laurey's Tovertje Konijn en Haasje Repje (1956) kleine geestige pentekeningen, die weliswaar duidelijk van haar afkomstig zijn, maar toch vrij onnadrukkelijk de teksten illustreren. Duidelijk zichtbaar is ze altijd ook bijzonder op dreef geweest bij het illustreren van Han G. Hoekstra's gedichten in Het verloren schaap (1947) en Versjes uit de grabbelton (1953) waarbij ze door de plaatsing van haar zwart-wit tekeningen tevens een sterk grafisch aandeel op de pagina heeft.
Lievelingswerk
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
Omslagillustratie Ibbeltje, 1996, gemengde techniek, 14,5 × 12,5 cm.
De apotheose van deze samenwerking met Hoekstra is onbetwist hun Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos (1976). Voor het maken van nieuwe illustraties in zwart-wit en kleur bij zijn gedichten kreeg Fiep een jaar de tijd van uitgeverij Meulenhoff. Dat ongehaast werken, zonder dreigende deadline, met de artistieke steun van vormgever Joost van de Woestijne heeft ze heerlijk gevonden. Het is te
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
134
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos: ‘Er was eens een mannetje’, 1976, potlood en pen, 30 × 21,5 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
135
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos: ‘Het vogeltje Pierewiet’, 1976, potlood en pen, 29,5 × 20 cm.
zien, want de tekeningen zijn heel doorwerkt en speels door haar op de pagina geplaatst, en ze ademen groot werkplezier. Deze in elk opzicht perfect evenwichtig vormgegeven uitgave blijft haar lievelingsboek, waarvoor ze eigenlijk al het Gouden Penseel had moeten krijgen. Een lievelingstekening blijft de (fraai gearceerde) droevige oude visser in de mist in Pluk van de Petteflet, die heel dicht bij haar vrije werk staat: ‘Dat is een gevoelige tekening, hij is aan mij ontsnapt.’ In datzelfde boek staat ook Annies lievelingstekening, die van het tekkelpaard Langhors. Bij de herdruk van Ibbeltje maakte Fiep een nieuwe omslag en als hommage aan haar kort daarvoor overleden vriendin en lievelingsauteur (die ze tijdens haar leven nooit echt heeft geportretteerd) tekende ze nu daarin stiekem Annie een beetje, als de poezenmevrouw die ze was.
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos: ‘Hakke takke tene’, 1976, potlood en pen, 11 × 17 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
136
Opnieuw Net als illustrator Cornelis Jetses van Ot en Sien heeft Fiep om een aantal redenen veel van haar oude tekeningen overgemaakt, zowel in zwart-wit als in kleur. Dat heeft ze nooit vervelend gevonden, omdat ze het eindresultaat steeds als een verbetering zag. Ze vond het wél goed dat de Hema de tekeningen van Jip en Janneke uit de jaren zeventig opnieuw gebruikte voor merchandising, zolang dat maar smaakvol gebeurde.
Pluk van de Petteflet: ‘Pluk vindt een huisje’, 1968, gemengde techniek, 30,2 × 26,5 cm.
Fiep werkte trouwens al vroeg als tekenaar voor de reclame en wij danken een deel van de boeken die ze met Annie maakte aan die commerciële achtergrond ( Ibbeltje, Floddertje). Die figuurtjes wilden de reclamemensen toen graag gebruiken omdat ze zo toegankelijk en vlot waren. En vooral: zo modern. In feite zijn de Westendorp-Schmidtpersoontjes nu niet meer modern, maar geven ze de kinderen (tieners) die de spulletjes met de afbeelding van Jip en Janneke gebruiken, een vertrouwd gevoel. Ze kennen ze van het voorlezen thuis of op school, en ervaren ze nu als iets veiligs, iets van vroeger.
De prijs Het is buitengewoon merkwaardig dat Annie - zeker de laatste jaren van haar leven - met prijzen overladen is, terwijl haar illustrator Fiep, afgezien van de erepenning van haar geboortestad Zaltbommel, bij bekroningen steeds overgeslagen werd. Wat zou daarvoor de reden zijn? Was het toeval (niet ingezonden), pech (het Gouden Penseel bijvoorbeeld was van 1973 tot 1977 immers een aanmoedigingsprijs voor aankomende illustratoren, en Fiep was toen al heel bekend) of de tijdgeest (niet ‘vernieuwend’ genoeg) die tegenzat? Of wilde ze eigenlijk niet meedoen?
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
De waarheid zal wel ergens in het midden liggen, maar zelf zegt ze hierover altijd heel gedecideerd: ‘Prijzen heb ik altijd bespottelijk gevonden. Een timmerman wordt toch ook nooit bekroond voor zijn mooie tafel. Maar als iemand iets in de kunst presteert, wordt er meteen zo'n ophef van gemaakt. En dan die competitie tussen je collega-illustratoren. Die krijgt wel een prijs en die heeft er nog niet een, brrr...’ Het kwam er uiteindelijk toch van. Op 7 september 1997 werd haar door de Stichting CPNB het Oeuvre-Penseel uitgereikt. En die wilde ze wel: ‘Dit Oeuvre-Penseel is andere koek. Er ging geen competitie aan vooraf, er is geen concurrentie.’ Aanleiding tot deze eenmalige superbekroning was het vijfentwintigjarig jubileum van de Gouden en Zilveren Penselen, de jaarlijkse, belangrijke kinderboekillustratieprijzen.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
137
Fiep met het Oeuvre-Penseel te midden van Gouden-Penseelwinnaars, 1997.
In het juryrapport stond: ‘Als Annie M.G. Schmidt - zoals de laatste jaren gebruikelijk is - de “Koningin van het Nederlandse Kinderboek” en ons aller literaire (groot)moeder wordt genoemd, dan is Fiep Westendorp onze tante. De lievelingstante van heel Nederland, van klein tot groot.’ Een lievelingstante moet passend gefeliciteerd worden. Dat werd dus ‘Fiep Fiep Hoera!’ en een mooi feest met eten en drinken aan tafels met kleedjes waarop Fiep-figuren stonden afgebeeld. De uitreiking werd ook een feestje van kinderboekillustratoren onder elkaar. Negentien Gouden-Penseelwinnaars van die vijfentwintig jaren hadden voor het feestbundeltje ter ere van Fiep een tekening gemaakt bij een fragment van ‘Pluk vindt een huisje’. Collega Max Velthuijs, die de grootste collectie Penselen bezit, mocht haar dat Oeuvre-Penseel overhandigen en haar toespreken. En hoewel hij haar niet persoonlijk bleek te kennen, sprak hij met een klein spiekbriefje in de hand toch heel raak: ‘Beste Fiep, na de oorlog - overleven, arm - Bijmoer, Bertram Weihs, Steinberg, tijdschrift Mandril - vereenvoudiging - stijl - zoeken - je kunt het niet leren - Ambacht - Timmerman - Merchandising - Hema - F. gaat commercieel - We zijn profs geworden - Penseel - Ster!’ Waarop Fiep antwoordde: ‘Hier sta ik dan, nooit gewild en nooit gedacht. Maar ik hoop me er doorheen te slaan. Men zegt vaak als iemand je iets geeft: “Dat had je nou niet moeten doen,” maar u zult mij dat nu niet horen zeggen, want ik stel de toekenning van het Oeuvre-Penseel zeer op prijs. Ik ben zeer verrast dat mijn collega-tekenaars mij een boek hebben aangeboden. Ik weet hoe het voelt als er aan je getrokken wordt om ergens aan mee te doen en jullie hebben het toch gedaan. Goed gedaan hoor, jongens! Dit boek wordt een pronkstuk in mijn boekenkast. Ik heb tekenen altijd het fijnste gevonden dat er is, alleen de deadlines vond ik altijd vreselijk. Daarom ben ik blij dat ik vandaag de deadline zelf mag bepalen. Ik dank u wel.’
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
138
Jip en Janneke: ‘Mist’, Bobo, 1980, gemengde techniek, 21 × 18 cm.
Jip en Janneke in full-colour te boek Als cadeau voor hun vijftigste verjaardag werden vijftig Jip en Jannekes met de kleurenillustraties die van 1976 tot en met 1980 in het kleuterweekblad Bobo hadden gestaan, in 2003 bij elkaar gebracht in een kloek boek. Evenwichtig vormgegeven staan ze nu te stralen in het Jip en Janneke Jubileumboek, en ze werpen voor wie goed kijkt ook een verrassend nieuw licht op de tekenares ervan. Kijk: daar lopen onze Jip en Janneke in een heel doorwerkt groenig bos met een gedetailleerd gesuggereerde vegetatie, en op deze plaat schijnen ze met een zaklantaarn in een melancholieke mist en verderop zien ze een ongelooflijk grote turquoise vloedgolf met witte schuimkraag op zich afkomen. Sta eens stil bij dat gekke interieur, die meubeltjes en vooral die driepotige tafel die overal opduikt: allemaal voorwerpen die terug te vinden zijn in Fieps eigen thuiswereldje waar al dit werk ontstond.
Het leukste om te doen Kort voor de verjaardag van haar tekenkinderen zat ze met een glas wijn voor zich aan haar bureau, omringd door glossy promotiemateriaal voor de jarige Jip en Janneke. Vond ze het werken in kleur net zo lekker om te doen, als het eruitziet? Fiep keek eerst een moment naar haar slanke en opvallend jeugdige handen die dit alles gemaakt hebben, en antwoordde toen met een ondeugende blik, terwijl ze vertrouwelijk vooroverboog en de rook uit haar sigaret omhoog kringelde: ‘Ik tekende het liefst in zwart-wit. Ja, gewoon in zwart-wit werken vond ik toch het leukste.’
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’
139
Jip en Janneke: ‘Strand’, Bobo, 1978, gemengde techniek, 27,5 × 21 cm.
Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’