IK BEN EEN PAPOEA
ZACHARIAS SAWOR
Ik ben een Papoea Een getuigeverslag van de toestanden in Westelijk Nieuw-Guinea sinds de gezagsoverdracht op 1 oktober 1962 Met een inleidend woord van J. H. Scheps, oud-T weede-Kamerlid
(with a summary in English)
UITGEVERIJ DE VUURBAAK — GRONINGEN — 1969
Gedenkt, die deze woorden leest mijn makkers in den nood, en die hen nastaan 't allermeest, in hunnen rampspoed groot, gelijk ook wij hebben gedacht aan eigen land en volk — er komt een dag na elke nacht, voorbij trekt ied're wolk. Fragment uit: Het lied der achttien doden (opgenomen in het op 1 april 1944 in bezet Nederland verschenen Vrij Nederlands Liedboek)
Woord vooraf Bij het schrijven van dit boekje heb ik getracht aan de ene kant zoveel mogelijk de publieke opinie van mijn volk in Westelijk Nieuw-Guinea jegens de aanwezigheid van het dreigende gevaar vanuit het naburige westen te laten spreken. Aan de andere kant tracht ik ook de Indonesiërs zelf en andere mensen aan het woord te laten door het opnemen van verschillende uitspraken en dokumenten. De indonesische tekst wordt met de nederlandse vertaling hierbij afgedrukt. Zowel over de ware mening van de Papoea's als over de „indonesische aktiviteiten" zouden boekdelen te schrijven zijn. Ik beperk me echter tot het wezenlijke. Wie de Nazi-bezetting in de jaren 1940-1945 aan den lijve heeft ondervonden of de geschiedenis daarvan kent, zal mijn verhaal des te beter verstaan. Aan mijn vriend, het oud-Tweede Kamerlid de heer J. H. Scheps, geen onbekende bij het nederlanse volk, als de man, die aan zijn politieke idealen vasthoudende destijds in zijn kring alleen tegen de sterke stroom heeft ingeroeid - die zo welwillend is geweest om de tekst wat bij te schaven en het inleidend woord te schrijven - breng ik namens mijn onderdrukt volk, welks lijden hier vertolkt is, onze welgemeende dank. Zeist, mei 1969
Zachi Sawor
5
PAPOEA - VOLKSLIED Hai tanahku Papua Kau tanah lahirku Kukasih akan dikau Sehingga adjalku
O mijn land Papoea Mijn geboorteland Jou zal ik liefhebben Tot mijn levenseinde
Kukasih pasir putih Dipantaimu senang Dimana lautan biru Berkilat dalam t'rang
Ik hou van het witte zand Van je fijne stranden Waar de blauwe oceaan Blinkt in het licht
Kukasih bunji ombak Pemukul pantaimu Njanjian jang selalu Senangkan hatiku
Ik hou van het geluid van de branding Die op je stranden slaat Een lied dat steeds Mijn hart verheugt
Kukasih gunung-gunung Besar mulialah Dan awan jang melajang Keliling puntjaknja
Ik hou van de bergen Groot en verheven En de wolken die zweven Om hun toppen
Kukasih hutan-hutan Selimut tanahku 'Ku suka mengembara Dibawah naungmu
Ik hou van de bossen Het dekkleed van mijn land Ik mag zo graag zwerven Onder je schaduw
Kukasih engkau tanah Jang dengan buahmu Membajar keradjinan Dan pekerdjaanku
Ik hou van je grond Die met je vruchten Mijn ijver betaalt En mijn werk
Sjukur bagiMu Tuhan Kaub'rikan tanahku B'ri aku radjin djuga Sampaikan maksudMu
Dank zij U Heer Gij hebt mij het land gegeven Laat mij ook ijverig zijn Om het te laten beantwoorden aan Uw doel.
6
Inleidend woord Nederland is ontzet vanwege de gruwelen die door Nederlanders in het verleden in Indonesië zijn bedreven en zouden zijn bedreven. Nederland demonstreert tegen Griekenland en spant zich in voor Biafra. Nederland vliegt van de ene betoging naar de andere. Vooral als er politieke winst behaald kan worden, zijn bepaalde Nederlanders buitengewoon aktief. De moordpartijen die na de overdracht van de soevereiniteit door Nederland aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië, omgezet in de Republiek Indonesië, jegens Ambonezen, Papoea's en kommunisten geschied zijn, houden sterk verontwaardigd Nederland minder of helemaal niet bezig. Ons solidariteitsbesef gaat niet zo ver, dat wij een nationale demonstratie houden teneinde op te komen tegen het uitmoorden van dat deel van de bevolking dat kommunistisch gestempeld is of gemakshalve werd. Als maar een onbekende griekse parlementariër benard wordt springen wij op en staat de beeldbuis klaar om ons te vertellen hetgeen verontwaardigd Nederland moet doen opspringen. Als daarentegen de leider van een stuk verzet tegen de diktatuur en de onvrijheid in Indonesië, dr. Chris. Soumokil, wordt afgeslacht zeggen wij nauwelijks iets. De allerkleinste staatjes moeten worden en worden toegelaten tot de Verenigde Naties. Mensen die nauwelijks lezen of schrijven kunnen dringen wij naar de stembus te gaan en wij heten deze volkeren en staten hartelijk welkom in het midden van de Verenigde Naties. Terwijl wij zo intens braaf tegen alles en iedereen protesteren weten wij stelselmatig te zwijgen over Ambon en Nieuw-Guinea. Onze pers weet bijna alles en meldt ook alles als het gaat om onderdrukking en verzet. Over Nieuw-Guinea zweeg zij in de jaren van de indonesische terreur, en de diktatuur over de Papoea's uitgeoefend gaf ons geen woord van protest in de mond. De uitplundering van dit gebied, de verarming van dit volk, werd met een schouderophalen beantwoord. Geheel de wereld omvatten wij in ons zo allerbarmhartigst pro7
testerend hart doch voor de Papoea's hebben wij zelfs geen klein plekje in dit zo snel en fel bewogen mondiaal gemoed. Aan Papoea's, die wel lezen en schrijven kunnen, die wel een behoorlijke vorming hebben, dreigt het stemrecht te worden ontnomen en Nederland hoort het aan. Een handvol lieden, door Indonesië uit te zoeken en onder zware druk te zetten, moet beslissen - als de wereld het niet weet te verhinderen - over de toekomst van een deel van een der grootste eilanden van de wereld. Een eiland dat, wanneer het oostelijke en het westelijke deel eens met elkaar verenigd zullen zijn, van betekenis zal worden in de wereld van morgen. Nederland heeft, men moge het wel, men moge het niet betreuren, een zekere verbondenheid met de volkeren van Indonesië. Nederland heeft, hetzij terecht, hetzij ten onrechte, in het gebied van Westelijk Nieuw-Guinea bepaalde verwachtingen gewekt en zekere verplichtingen op zich genomen. De Verenigde Naties dragen stellig verantwoordelijkheid voor hetgeen ten aanzien van het gebied Westelijk Nieuw-Guinea en de Papoea's zal gebeuren en niet zal gebeuren. Dezelfde rechten en vrijheden die men de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië heeft gegeven zal men de volkeren van Nieuw-Guinea, die in het voormalige nederlandse, evenmin als die in het hedendaagse australische deel, niet kunnen onthouden. Wie droomt van een blijvende koloniale lijn, dwars door het eiland, zal pijnlijk wakker geworden, moeten ervaren, dat de Papoea's niet van plan zijn te blijven leven onder indonesische-australische koloniale heerschappij. Hetgeen Indonesië, terecht ons inziens, verwierf, zal de Papoea's van het gehele eiland niet blijvend kunnen worden onthouden. De Papoea Zachi Sawor, geboren en getogen Biakker - Biak is het Friesland van (Nederlands-) Nieuw-Guinea - heeft gedronken uit de beker van de nationale vrijheid. Jong genoeg om het kolonale verleden niet gekend te hebben naar voor-oorlogse opvatting, wil deze jonge Papoea zijn volk vrij zien. Bovendien heeft hij dezelfde ervaringen opgedaan met de Indonesische bezetter die wij 8
van de Duitsers hebben ervaren. In verbondenheid aan zijn volk heeft hij de voorrechten en de baantjes versmaad, die Indonesië weet aan te bieden, om te lijden met zijn door de wereld aan zijn lot overgelaten volk. Zijn verontrecht volk. Hij, die als ambtenaar de glorie van Djakarta had kunnen ontvangen heeft dit alles schade en vuil geacht om de uitnemendheid van de trouw aan eigen volk en eigen ideaal. Zo heeft deze strijder van het verzet met zijn vrijheid geboet in de harde kerker van de bezetter. In dit boekje is geen koloniale Nederlander aan het woord, hier spreekt geen man „die er nooit geweest is", geen man die bijbedoelingen heeft. Hier schrijft geen man die zich lijmen liet door Nederlandse zakenlieden of Nederlandse studenten, die trouwens niet wisten hoezeer zij in de kaart van het koloniaal imperialisme, ditmaal het Indonesische, speelden. Hier vraagt een Papoea recht voor zijn volk. Hier vraagt een man, die de gevangenis van binnen kent, aan Nederland en de Nederlanders: recht! Deze Papoea trekt de lijn van Indonesië, getrokken 17 augustus 1945, konsekwent door en vraagt voor zijn volk aan Nederland, aan Indonesië, aan de Verenigde Naties: dezelfde rechten en vrijheden die Indonesië voor zich vroeg, nam en kreeg. Den Dolder, mei 1969.
J. H. Scheps
9
EEN HANDVOL JAARTALLEN Jan van Eechoud, de eerste resident van Westelijk NieuwGuinea na de tweede wereldoorlog, die als een van de beste kenners van dit gebied mag gelden, heeft in 1951 een boek over dat land geschreven onder de titel: „Vergeten aarde". Zeer treffend en karakteristiek voor land en volk van dit op een na grootste eiland van de wereld. Het volk van Nieuw-Guinea kent een geschiedenis van onzekerheid en tragedie, een geschiedenis vol vernedering en morele minachting. Beslissingen aangaande dit volk zijn meestal genomen zonder het volk er in te kennen. Meer dan vier eeuwen is Nieuw-Guinea, ook het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea, een speelbal geweest van koloniale en neo-koloniale mogendheden. Op 20 juni 1545 werd Nieuw-Guinea, ons vaderland, ontdekt door de Spanjaard Inigo Ortiz de Retes. Hij gaf het land de naam „Nueva Guinea", voor hem een typerende analogie aan de bevolking van de westkust van Afrika, welk land hij eerder bezocht had en waarvan hij de negers kende. Zoals in die tijd gebruikelijk nam hij het land in bezit door het planten van de, in dit geval Spaanse, vlag. Inigo Ortiz de Retes deed deze vlag wapperen aan de oostelijke kust van de Mamberamo-monding. Van 20 juni 1545 tot 26 juni 1714, dus voor een tijdvak van 168 jaar, was het land min of meer bezit van de kroon van Spanje. Bij het verdrag van Utrecht van 26 juni 1714 verloor Spanje voor altijd Nueva Guinea aan de Nederlanders. Gedurende 78 jaar, van 26 juni 1714 tot 10 juli 1793, bleven de Nederlanders aanspraak maken op dit gebied. Van 10 juli 1793 tot de tweede helft van april 1795 heersten de Engelsen over de Papoea's. Daarna waren de Nederlanders de meesters die tot 1828 aanspraak maakten op Nieuw-Guinea. Bij de proklamatie van Van Delden, op 24 augustus 1828, nam Nederland het land officieel in bezit en wel „van de kust van NieuwGuinea van de 141 lengte van Greenwich op de zuidkust en van daar west noordwest en noordwaarts op, tot de Kaap de Goede 10
Hoop op de noordkust gelegen." (zie bladzijden 28/29 „Nederl. N.G. en Papoesche eilanden", door A. Haga, deel II). Bij de proklamatie van Chester van 4 april 1883 (officieel goedgekeurd 12 oktober 1884) nam Engeland het oostelijk gedeelte van ons land, gelegen tussen 141 en 155 meridiaan O.L. in bezit. De Duitsers hebben tegelijk - ook in het jaar 1884 - het noordoostelijke gedeelte, het tegenwoordige „Territory of New Guinea" in bezit genomen. (Bladzijden 406-410 „Nederl. Nieuw Guinea en Papoesche eilanden" en voorts de bladzijden 16-19 van het boek van prof. Paul van der Veur, getiteld: „Search for New Guinea's Boundaries"). Gedurende de jaren 1828 tot 1942 deden de Nederlanders weinig of niets aan de ontwikkeling en de opbouw van ons land en volk. Nu en dan werd een wetenschappelijke expeditie uitgerust om bepaalde gebieden en de aldaar wonende bevolking te onderzoeken, maar dat was dan ook alles. Het eiland werd gebruikt als oord tot internering voor politieke delinkwenten uit Java, Sumatra en andere eilanden (Boven Digoel Kamp). Aan onderwijs en opvoeding werd hier en daar een weinig gedaan met name door de Zendingsgenootschappen uitgaande van de Protestantse Kerken, alsmede door de Rooms-Katholieke Missie in Nederland. In het boek van de Indonesische staatsman en jurist prof. mr. Muhammad Yamin, getiteld: „Perdjuangan Irian Barat atas Dasar Proklamasi" (De strijd om West-Irian op basis van de proklamatie) doet deze geleerde (bladzijde 24) veel moeite zoveel mogelijk argumenten naar voren te brengen om aan te tonen waarom hij vasthoudt aan de stelling, dat Westelijk NieuwGuinea Indonesisch grondgebied is. Hij schrijft onder andere, dat in de 8ste eeuw, in het tijdvak van de eerste Indonesische Staat „Negara Seri Widjaja" het eiland Irian de naam Djanggi droeg. Voorts zet hij uiteen, dat in de jaren 702, 716 en 724 de kakatoevogels en Djanggi-meisjes aan de Chinese keizerlijke paleizen aangeboden werden doch hij vergeet daarbij te melden, dat die Djanggi-meisjes deel uitmaakten van duizenden Papoease slaven, 11
die verkocht werden door de Indonesische slavenhandelaren. Deze handelaren leverden zowel aan de sultans als aan de keizers. Ook in de 16e en 17e eeuw werd deze handel druk beoefend. De naam Djanggi was een speciaal aziatische naam aan de Papoease slaven gegeven. Dienovereenkomstig heette de Chinese zee vroeger ook de Djanggi-zee. Alles vanwege de drukke handel in Papoea-slaven in die tijd. De Indonesiërs zijn voor ons, Papoea's, net zo goed vreemdelingen als de Spanjaarden, de Nederlanders, de Engelsen en welke volkeren ook. Indonesië heeft ons geen erfgoederen van kulturele aard nagelaten. Het enige, dat zij ons nalieten was de genoemde smadelijke handel in slaven. Alles een zwarte bladzijde voor Nederlanders en Indonesiërs en een donkere bladzijde in de geschiedenis van ons volk. In de jaren 1942-1944 was ons land door Japanse troepen bezet. Einde april 1944 maakten de Geallieerden een einde aan deze periode van leed en verdriet. Duizenden Papoea's vielen in heel het land als slachtoffer van deze wrede strijd. De Papoea's hebben dapper meegewerkt de Geallieerden in Nieuw-Guinea aan de overwinning te helpen. Zij werkten mee als spion en soldaat. Zodra de Geallieerden echter vertrokken waren werden hun medewerkers, de Papoea's, in de hoek der vergetelheid gedrukt. Voor al hun uitnemend en gevaarlijk werk kregen de Papoea's geen enkele beloning of blijk van erkenning van dankbaarheid. Terwijl de Japanners nog op onderscheidene plaatsen in (Nederlands-) Nieuw-Guinea zaten, de oorlog in feite derhalve voortduurde, hebben Indonesische leiders als ir. Soekarno en drs. Mohammad Hatta, met behulp van Japanners, de onafhankelijkheid van Indonesië uitgeroepen. Bij de zogenaamde Dokuritsu Zyunbi Tyosakai-vergaderingen was geen enkele leider van de Papoea's aanwezig. Op zichzelf is dit begrijpelijk. De leiders van Indonesië dachten namelijk niet aan het voegen van Westelijk NieuwGuinea bij het gebied van de Republiek. Verschillende leiders van de Papoea's kwamen echter in september 1945 in Hollandia bijeen teneinde de toestand van hun land en de toekomst van hun volk te bespreken. Als gevolg van deze 12
besprekingen werd aan de Nederlandse Regering een verklaring aangeboden in welke verklaring verzocht werd te blijven, de ontwikkeling en de opbouw van ons land ter hand te nemen en het volk te leiden naar de uiteindelijke onafhankelijkheid. KONFLIKT TUSSEN NEDERLAND EN INDONESIË a. Sprekende feiten Westelijk Nieuw-Guinea maakte, gelijk de lezer weet, deel uit van het oude Nederlands Oost-Indië. Even zeker als dit feit, staat het vast, dat Nieuw-Guinea in de oude Nederlands-Oost-Indische periode een eigen speciale administratieve status kende. Het is evenzeer een feit, dat Nieuw-Guinea niet bij het Indonesische grondgebied behoorde voorzover dit gebied omschreven was door de Commissie ter voorbereiding van de Indonesische onafhankelijkheid. Van de Commissie die op 19 augustus 1945, dat is twee dagen na de proklamatie van de onafhankelijkheid, een zogenaamde overgangsregeling („aturan perilihan") als bijvoegsel voor de grondwet voortbracht waren de heren ir. Soekarno en drs. Hatta lid. In het bijvoegsel stond duidelijk vermeld welke gebieden tot de Republiek gerekend werden. Het waren: 1. West-Java; 2. Midden-Java; 3. Oost-Java; 4. Sumatra; 5. Borneo; 6. Celebes; 7. De Molukken en 8. De Kleine Soenda-eilanden. In deze opsomming van het gebied van de Republiek werd, veelbetekenend, Nieuw-Guinea niet genoemd. Vier dagen later, derhalve op 23 augustus 1945, hield president Soekarno, in verband met de proklamatie inzake de onafhankelijkheid, een toespraak tot het volk van Indonesië. De toespraak, die door de Regering van de Republiek, als een officieel stuk werd uitgegeven, ving met de volgende woorden aan: 13
„Mijn volk: Op Sumatra, op Java, op Borneo, Celebes, de Kleine Soendaeilanden, de Molukken, van Atjeh tot Ambon." („Bangsaku sekahan: Di Soematera, di Djawa, di Borneo, Soelawesi, Kepoelauan SoendaKetjil, Maloekoe, dari Atjeh sampai ke- Ambon")
Aan het einde van zijn rede herhaalde president Soekamo deze woorden: „ al het volk van Indonesië van Atjeh tot Ambon." („ segenap bangsa diseloeroe Indonesia dari Atjeh sampai ke Ambon.")
Deze aanhalingen bewijzen, dat Nieuw-Guinea nimmer op de agenda van de Indonesische leiders geplaatst werd. Het nationale koncept, waarin beweerd werd, dat het Indonesische grondgebied zich uitstrekte van Sabang, ten noorden van Sumatra tot Merauke in de zuid-oostelijke punt van West Nieuw-Guinea vlak bij de grens van Australisch Nieuw-Guinea, is een verzinsel van latere datum en een verdraaiing van de feiten. In het boek van prof. Yamin getiteld: „Naskah Persiapan Undang-Undang Dasar 1945" („Manuscript van het ontwerp voor de Grondwet van 1945") vinden wij duidelijke bewijzen, dat het gebied van (Nederlands-) Nieuw-Guinea niet bij de Republiek Indonesië behoort, daarbij ook niet gewenst en derhalve niet gewild werd. Op bladzijde 203 van deel 1 haalt prof. Yamin een door drs. Hatta op 11 juli 1945 afgelegde verklaring aan betreffende de omvang van het grondgebied van het toekomstige Indonesië. Zij luidt als volgt: „Ik baseer de grenzen van Indonesië op onze vroegere aanspraken. Onze vroegere aanspraken gingen niet verder dan Indonesië of het voormalige Nederlands-Oost-Indië. Wanneer ik op bijeenkomsten van Indonesiërs was heb ik dit grondgebied willen inkrimpen. Ik zou het grondgebied van Papoea aan anderen willen laten. Maar indien de Japanse Regering Papoea, dat vroeger onder Nederlands beheer stond, aan Indonesië wenst te laten, heb ik daar geen bezwaar tegen doch ik zou het niet willen opeisen en indien het grondgebied Papoea zou kunnen worden geruild voor Noord-Borneo zou ik 14
daar geen bezwaar tegen hebben, maar er veeleer dankbaar voor zijn " Voorts: „Persoonlijk wens ik te verklaren, dat Papoea mij niets kan schelen; dat kunnen we wel aan het Papoea-volk zelf overlaten. Ik erken, dat ook het Papoea-volk het recht heeft een vrije natie te worden." Op bladzijde 212 geeft prof. Yamin in een samenvatting zijn inzichten aldus weer: „Mijn standpunt is: Nederlands-Indië zonder Papoea, ik zou er geen bezwaar tegen hebben indien de bevolking van Malakka zich bij Indonesië wenst te voegen." Reeds eerder had drs. Hatta betoogd (blz. 201/202): „Slechts met betrekking tot Papoea heb ik gisteren uitlatingen gehoord, die tamelijk verontrustend zijn omdat zij in het binnenland de indruk kunnen wekken, dat wij wensen te beginnen met het doen van uitspraken, die imperialistisch lijken. Gisteren hoorde ik de stelling verkondigen, dat Malakka en Papoea om strategische redenen dienen te worden uitgenodigd zich bij het Indonesische vaderland aan te sluiten. Ik ben geen strateeg, maar uit wat ik over de internationale politiek gelezen heb maak ik op, dat de strategie niet op zichzelf staat doch afhankelijk is van de internationale politieke konstellatie. Chamberlain heeft bijvoorbeeld eens gezegd, dat de grens van Engeland niet lag bij het Kanaal doch bij de Rijn. Als men deze richting doordenkt zouden wij niet alleen met Papoea tevreden zijn doch ook de Salomonseilanden moeten opeisen enz. tot aan de Grote Oceaan toe. Zouden wij zulk een groot gebied in stand kunnen houden? Zijn wij voldoende sterk om zulk een uitgesterkt gebied te kunnen regeren?" Wat dacht Soekarno over deze aangelegenheid, zult gij vragen? Zijn visie wordt aangehaald op bladzijden 204/207 van het bovengenoemde boek van Yamin en wel als volgt: „Japan heeft ons gevraagd hoe groot het grondgebied van Indonesië zou moeten zijn. Ik zeg daarom, dat ik het met de geachte heer Yamin eens ben, dat wij niet verplicht zijn noch 15
op morele, noch op internationale gronden, de erfgenamen van de Nederlanders te worden. Wat Papoea betreft, ik ken de wensen van het Papoea-volk niet, maar ik ben bereid aan te nemen, dat het Papoea-volk alsnog geen begrip heeft van politiek. Wij zijn geen erfgenamen van de Nederlanders wij wensen niet met de Nederlanders of de Britten te onderhandelen. Wij zullen met Japan praten. Japan zal beslissen over de omvang van het Indonesisch grondgebied." b. Oorsprong van het konflikt Het konflikt tussen Nederland en Indonesië inzake Westelijk Nieuw-Guinea begon bij de overdracht van de soevereiniteit door Nederland aan Indonesië op 27 december 1949 te Amsterdam. Artikel 2 van het Charter van de overdracht van de soevereiniteit handhaafde de status quo van Westelijk Nieuw-Guinea hetgeen betekende, dat de soevereiniteit bij Nederland bleef berusten. Tot het einde van 1951 ongeveer werd deze werkelijkheid door Indonesië erkend. Indonesië bracht daarna het zonderlinge argument naar voren, dat de overdracht van de soevereiniteit de jure reeds uit hoofde van de Ronde-Tafel-Overeenkomst had plaats gevonden. Praktisch bleef derhalve de overdracht de facto over. Indonesië baseerde zijn eis op artikel 1 van het Charter van de Overdracht van de Soevereiniteit waarin staat, dat het Koninkrijk der Nederlanden de soevereiniteit onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan de Republiek van de Verenigde Staten van Indonesië overdroeg en de Republiek erkende als een onafhankelijke en soevereine staat. Indonesië eiste derhalve een onmiddellijke overdracht van het bestuur van Westelijk NieuwGuinea aan Indonesië en weigerde elke onderhandeling met Nederland aan te vangen indien niet van te voren zou vaststaan, dat zo'n onderhandeling zou leiden tot overdracht van het bestuur aan Indonesië. Deze onredelijke eis van Indonesië bemoeilijkte een hervatting van de onderhandelingen. De Nederlandse Regering stelde voor, indien Indonesië inderdaad over16
tuigd was van de juistheid van haar juridische uitleg van artikel 1 van het Charter van de Overdracht van de Soevereiniteit, de kwestie voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat een uitspraak zou kunnen worden verkregen. De Indonesische Regering verwierp dit denkbeeld echter op grond van het feit, dat zij het vraagstuk beschouwde als van politieke en niet van juridische aard. In de zomer van 1952 trachtte Nederland besprekingen tot stand te brengen. Indonesië herhaalde de eis en verklaarde alleen tot onderhandelen bereid te zijn op de grondslag van de overdracht van het bestuur. Toen Nederland weigerde gevolg te geven aan deze eis verklaarde president Soekarno in november 1962 het volgende: „Van nu af aan zullen wij zelf uitsluitend over de toekomst van Nieuw-Guinea beslissen. Wij zullen unilaterale maatregelen op basis van onze eigen plannen nemen en wij zullen niet langer de zaken met de Nederlanders bespreken." Gedurende het gehele jaar 1953 vonden geen besprekingen tussen Nederland en Indonesië plaats. In 1954 en later in 1957, dat wil zeggen in de 9e en de l l e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, trachtte Indonesië de kwestie Nieuw-Guinea op de agenda geplaatst te krijgen, wat beide keren mislukte. c. Verschil tussen Indonesische en Nederlandse aanspraken. 1. In haar Troonrede ter gelegenheid van de opening van de Staten-Generaal op 16 september 1952, verklaarde Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden: „De Regering zal zowel de geestelijke en sociale ontwikkeling der bevolking van Nieuw-Guinea als de economische vooruitgang van het land bevorderen. Het ligt in het bijzonder in de bedoeling zo spoedig mogelijk een ontwikkelingsplan voor dit gebiedsdeel vast te stellen. Door een en ander dient de grondslag te worden gelegd voor de mogelijkheid, dat op de duur de bevolking in staat zal worden gesteld zelve over haar toekomst te beslissen." 17
2. In de Memorie van Antwoord op de opmerkingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal naar aanleiding van de begroting voor het jaar 1953, verklaarde de Nederlandse Regering op 29 oktober 1952: „Het standpunt van het Kabinet is, dat de soevereiniteit de jure en de facto over het hier besproken gebied (Nederlands Nieuw-Guinea) is bij het Koninkrijk der Nederlanden. Door toe te treden tot het Handvest der Verenigde Naties heeft het Koninkrijk intussen op zich genomen de verplichtingen, vervat in artikel 73 van het Handvest van de Verenigde Naties, om de ontwikkeling van dit land en deszelfs inwoners te bevorderen, dit te beschouwen als een „sacred trust" en hieromtrent conform artikel 73e van het Handvest regelmatig te rapporteren aan de Verenigde Naties. Dit alles tot tijd en wijle de bewoners van Nieuw-Guinea in staat zijn zelf over hun toekomst te beslissen." Wat houdt en hield de Indonesische eis op Westelijk NieuwGuinea eigenlijk in? Wat heeft Indonesië aan de Papoea's kunnen bieden en te bieden? Opbouw en ontwikkeling van land en volk of wat van groter belang is, het recht op zelfbeschikking, het recht zelf te kunnen beslissen over eigen toekomst? Neen, Indonesië heeft op geen enkele wijze iets gezegd over dit zo wezenlijke recht en belang van de Papoea's. De eis van Indonesië tot inlijving van Westelijk Nieuw-Guinea bij Indonesië was meer op politiek terrein gelegen en wij kunnen hem uitleggen als een eis gebaseerd op eigen politieke ambitie en nationale aspiratie. Immers, Indonesië heeft nog nimmer verklaard, dat het de politieke belangen en rechten van de Papoea's erkende. Nederland daarentegen sprak bij monde van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden uit, zoals zo juist aangehaald, dat de belangen van de Papoea's zwaarder dienen te wegen dan eigen politieke en nationale aspiraties en belangen. Overdracht van bestuur aan Indonesië, overdracht van de soevereiniteit over Nieuw-Guinea aan de Republiek, zou inhouden een beroven van het recht van de bevolking van Nieuw-Guinea op zelfbestuur, op nationale onafhankelijkheid. Nieuw-Guinea zou 18
door overdracht van de soevereiniteit van de rechten op zelfbeslissing beroofd geworden zijn alvorens het iets van deze rechten had kunnen zien ontkiemen. Nederland had het recht van de Papoea's op zelfbestuur erkend. Indonesië daarentegen verwerpt dit recht en wil de Papoea's persen in een Indonesisch-centralistisch anti-demokratisch keurslijf. Er is en er was een principieel verschil tussen Nederland en Indonesië, een verschil dat voor de Papoea's inhoudt: onder Nederland zouden wij tenslotte tot onafhankelijkheid zijn voortgeleid. Onder Indonesië zullen de Papoea's deze onafhankelijkheid onder bloed en tranen, met zware offers hebben te bevechten. Indonesië eiste het gebied van de Papoea's omdat het: a. deel heeft uitgemaakt van het oude Nederlands-Oost-Indië, welk geheel als een kolonie te omschrijven valt. Indonesië wil deze koloniale lijn doortrekken en is derhalve een imperialistische staat; b. Indonesië eist(e) het gebied Westelijk Nieuw-Guinea op teneinde te voldoen aan eigen politieke ambities en nationalistische aspiraties. Nederland daarentegen, met al zijn gebreken en tekortkomingen, was gegroeid tot het erkennen van het recht van de Papoea's en liet zijn oude koloniale lijn eindelijk los. Het had, onder hoe zware strijd ook, geleerd te verstaan, dat de koloniale tijd voorbij is. Het wist tenslotte na de tweede wereld-oorlog dat kolonies niet te handhaven zijn en het erkende de noodzaak ook de Papoea's het recht op zelfbeschikking te laten. Nederland nam de bepalingen — met name artikel 73 — van het Handvest ernstig en begreep wat de deklaratie van de Verenigde Naties voor de verlening van onafhankelijkheid aan koloniale gebieden, volken en groepen van 14 december 1960 betekende. Door de tegenstrijdige standpunten kon aldus voorlopig geen bevredigende oplossing gevonden worden. Ook het zogenaamde Plan-Luns van oktober 1961 kwam aan de eisen van Indonesië niet tegemoet. Internationalisering, dus overdracht van het bestuur aan de Verenigde Naties, overdracht ook van de soevereini19
teit, — om na een bepaald aantal jaren een plebisciet onder de bevolking te houden over de toekomst van Westelijk NieuwGuinea — kon geen instemming verwerven. BRAZZAVILLE-RESOLUTIE EN PLAN-BUNKER De Brazzaville-resolutie om bilaterale onderhandelingen onder auspiciën van de Verenigde Naties te doen aanvangen, alsmede de uitzending van een uit vijf leden bestaande kommissie om een rapport aan de Algemene Vergadering uit te brengen over de toestand in het gebied, alsmede het eventueel instellen van een interantionaal bestuur als overgang tot het uitoefenen en het verkrijgen van het zelfbeschikkingsrecht kon geen 2/3 meerderheid verkrijgen. Hardnekkig verzette Indonesië zich tegen iedere oplossing die voldoen zou aan de rechten op vrijheid van de Papoea's. In het bijzonder het recht op zelfbeschikking werd scherp aangetast en Indonesië eiste een abrupte overdracht van het bestuur over het gebied Nieuw-Guinea. Wijlen president John F. Kennedy, geadviseerd door wijlen zijn broer Robert Kennedy — welke Robert Kennedy gecharmeerd werd door ir. Soekarno, aan wie hij in het begin van 1962 te Djakarta een bezoek bracht — gaf tenslotte aan de oud-diplomaat Bunker opdracht een plan te ontwerpen, dat de zaak beslissend zou regelen. Het plan-Bunker voorzag een overdracht van het bestuur van het gebied Nieuw-Guinea aan de Republiek Indonesië. Het kwam nauwelijks tegemoet aan de Nederlandse eisen tot waarborging van het recht op zelfbeschikking van de Papoea's. De bevolking van Westelijk Nieuw-Guinea werd het recht toegekend na 7 jaren onder het Indonesische bestuur te zijn geweest, zich vrijelijk uit te spreken of zij de banden met Indonesië zou willen aanhouden of verbreken teneinde een eigen staat te vormen. De overdracht van het bestuur over Westelijk NieuwGuinea aan de Republiek Indonesië via de Verenigde Naties zou aldus een feit worden op 1 mei 1963. Het Indonesische propaganda-apparaat beschreef dit feit in die tijd als de grote 20
ineenstorting van het nederlandse imperium in het verre oosten. Het einde van dit rijk betekende voor Indonesië een grote overwinning, de vervulling van de wensen gesproten uit de nationalistische en imperialistische verlangens van ir. Soekarno, toen nog de machtige man in Indonesië. Het land der Papoea's kwam in handen van Soekarno en diens geleide demokratie. De volgelingen van Soekarno gebruikten deze overwinningen als een nationalistische afleiding voor de hongerlijdende bevolking van het uitgeplunderde Indonesië. De kommunisten hoopten met Soekarno vruchten te plukken van deze overwinning. Nederland moest zich aldus terugtrekken uit Nieuw-Guinea met als enige garantie tegenover de herhaaldelijk aan de Papoea's door Nederland gedane beloften op zelfbeschikking de overeenkomst van New York van 15 augustus 1962. Een internationale overeenkomst gedaan voor een internationaal forum. De eerste in haar soort ooit door de Verenigde Naties bereikt. De overeenkomst houdt in, dat in het jaar 1969 aan de bevolking van Westelijk Nieuw-Guinea de kans zou worden gegeven zich vrij uit te spreken over haar toekomst; houdt in de vrijheid om te bepalen of de bevolking met of zonder Indonesië de toekomst tegemoet zal gaan en een eigen Staat zal vormen. De Overeenkomst van New York voorzag in een V.N. interimbestuur, of het Untea, van 7 maanden. Daarna zou de volledige verantwoordelijkheid voor het bestuur worden overgedragen aan Indonesië. Deze beide perioden, namelijk van het Untea en van Indonesië, zullen hier door mij nader worden besproken. UNTEA OF HET INTERIM-BESTUUR VAN DE VERENIGDE NATIES Nederland droeg de verantwoordelijkheid voor het bestuur over Westelijk Nieuw-Guinea op 1 oktober 1962 aan de Verenigde Naties, voor het interim-bestuur, over. Na 134 jaar liep het Nederlandse bestuur over Nieuw-Guinea ten einde. Tegelijkertijd viel een ijzeren gordijn over de westelijke helft van dit grote eiland. Voor de Papoea betekende deze wisseling van bestuur 21
het tegemoet gaan van donkere jaren. Jaren waarin het volk zijn vrijheid zou zien wegsmelten en onderdrukking van de bezetter aan de lijve zou ervaren. Voor de Indonesiërs hield het jaar 1962 de bevrijding van NieuwGuinea in. Althans volgens hun uitleg. Terwijl de Indonesiërs het woord „Merdeka" (vrijheid) riepen, zagen de Papoea's hun vrijheid ondergaan. In de praktijk heeft het woord „Merdeka" voor de Papoea's ingehouden: talrijke arrestaties, bedreiging met wapenen, standrecht, ontslag van Papoea's, het bestelen van Papoea's door Indonesiërs, het interneren en in het geheim likwideren van Papoea's. Binnen dit gebied heeft zich na het neerlaten van het ijzeren gordijn veel afgespeeld. Enige van deze gebeurtenissen zal ik belichten. Van de overdracht aan het Untea af tot aan de volledige onderdrukking door Indonesië. MOEILIJKHEDEN BIJ DE BESTUURSOVERDRACHT Van 1 oktober 1962 af tot 1 mei 1963 duurde de periode van het Untea die gevolgd werd door de Indonesische van 1 mei 1963 af tot heden. Artikel 9 van de Overeenkomst van New York bepaalt: 1. dat de Indonesische top-funktionarissen voor 1 mei 1963 door niet-Nederlanders en niet-Indonesiërs zullen worden vervangen; 2. dat de Nederlandse niet-top-funktionarissen voorlopig gehandhaafd zullen blijven; 3. dat zoveel mogelijk Papoea's in bestuurlijke en technische ambten zullen moeten worden ingeschakeld en 4. dat de overige ambtelijke posten door door Indonesië beschikbaar gesteld personeel zullen worden bezet; Wat is er van dit alles terecht gekomen? Wat de vervanging van de Nederlandse top-funktionarissen aangaat, verliep alles snel. Over de aanstelling van Papoea's en Indonesiërs handel ik nader. Het snelle vertrek van een zo groot aantal Nederlandse ambtenaren veroorzaakte, wat men vooruit had dienen te weten, een chaos. Ondanks de gunstige garanties, door de Nederlandse regering aan het Nederlands personeel aangeboden, als het bereid 22
was in dienst te blijven van het Untea, bleek dadelijk en duidelijk, dat het personeel het land zo spoedig mogelijk wilde verlaten. Verschillende faktoren, het meest van psychologische aard, hebben dit snelle heengaan bepaald. Vooral de overdracht van het bestuur aan Indonesië speelde daarbij een rol. Naast de gevoelens van teleurstelling over de houding van Nederland veroorzaakte de arrogante, brutale, op de bevolking neerkijkende, wijze van optreden van de ABRI-leden (de zogenaamde groene baret-dragers) deze uittocht. De ABRI-leden gedroegen zich „als overwinnaars", beschouwden de Nederlanders als de verliezers en de Papoea's als handlangers van Nederland. Nederlanders werden door deze ABRI-leden doorgaans met de nek aangezien en soms gemolesteerd. Het snelle vertrek deed, zoals ik opmerkte, de administratie in de war lopen. Terwijl de Nederlanders de papoeanisering, dat wil zeggen het aanstellen van Papoea's in onderscheidene funkties doorvoerden en aanstuurden op het aanstellen van Papoea's in de verschillende funkties en daarbij onmogelijk konden rekenen op een zo spoedige overdracht van het gezag, werd dit proces geheel ontwricht. Voorzover Papoea's funkties gingen bekleden, moesten velen dit onvoorbereid, of niet voldoende voorbereid, doen. Al met al mag men vaststellen, dat de Papoea's gedaan hebben wat zij konden doen en dat zij hun taak ernstig hebben opgevat. De taal was eveneens een ernstige belemmering voor een goede gang van zaken. Het Nederlands was immers de taal van de administratie. De oude Papoea's spraken echter dikwijls alleen Maleis. De ambtenaren van het Untea daarentegen alleen Engels. De Indonesiërs konden, voorzover het het jongere geslacht betrof, alleen Indonesisch spreken. Alleen wat ouderen konden, door hun kennis van het Nederlands, met de administratie enz. overweg. Bij dit alles moet men bedenken, dat de tegenwoordige Indonesische taal heel wat verschilt van het Maleis van Oostelijk Indonesië. Door het uitvallen van een gemeenschappelijke taal verliep het toch al zo moeilijke kontakt uiterst stroef. Bij officiële gelegen23
heden bleek telkens dat de Papoea's het liefst met de Nederlanders en dat de Nederlanders het liefst met de Papoea's omgingen. Een aantal Papoea's keek de kat uit de boom. Tenslotte was er in ons arme, door Nederland aan zijn lot overgelaten, verscheurde land een groep Papoea's die zich als pro-Indonesisch ontpopte. Deze groep koesterde grote verwachtingen van de komst van de Indonesiërs. Haar kontakt met de Indonesiërs was dus nauwer, temeer nu deze Papoea's van alles en nog wat door de Indonesiërs werd beloofd. Vooral hoge funkties werden in het vooruitzicht gesteld. Dit beloven was trouwens nauw verbonden aan de Indonesische wijze van het voeren van propaganda. De gemoederen van de Papoea's moesten gerust gesteld worden, moeilijkheden met het Untea voorkomen. Dat de Indonesiërs daarbij geen vaste lijn volgden, dikwijls tegen elkaar inwerkten, zal die Nederlanders die zich de Duitse tijd en de bezetting herinneren, wel niet verwonderen. Juist echter de arrogante houding van de ABRI (Indonesische strijdkrachten, bestaande uit Landmacht, Zeemacht, Luchtmacht en Politiemacht) doorkruiste elke mogelijke goede bedoeling van enige Indonesiërs. Niet het minst om de ABRI keerden vele Papoea's zich van Indonesië af. Zij hadden aan de nieuwe, hen minachtende, bazen geen behoefte. Aan de voorstanders van een vrij Papoea-land werd de bedreiging van de gevangenis, ja de doodstraf, al spoedig in het vooruitzicht gesteld. Nederlanders, in veilig Nederland, kunnen wel eisen en willen dat de Papoea's in het belang van Nederland zich aan Indonesië onderwerpen doch de bedreiging door de Indonesiërs al dadelijk uitgeoefend, kon onmogelijk een ontwikkeling naar Indonesië toe bevorderen. Ondertussen stroomde een groot aantal Indonesische ambtenaren het land binnen. Er waren twee groepen ambtenaren, namelijk: in de eerste plaats de eigenlijke vak-ambtenaren, ook de vaklui, die door verschillende departementen van Djakarta werden uitgezonden teneinde de ontstane vakatures te vervullen en in de tweede plaats het korps vrijwilligers, waarvan de meeste mensen geen ambtelijke en geen vakkennis bezaten. Zij werden veelal 24
gedreven door de Indonesische propaganda. Onder deze lieden bevonden zich avonturiers van allerlei slag. Het totale aantal Indonesische ambtenaren overtrof dat van de ambtenaren van het Untea belangrijk. In verschilende instanties van het goevernement ontstond een overbezetting van personeel. Ekstra werk werd voor deze mensen geschapen. Alles bijeen heeft dit de overzichtelijkheid, de samenwerking, het goed funktioneren van het apparaat natuurlijk niet vergroot. INDONESISCHE ACTIVITEITEN Onmiddellijk na hun aankomst in Westelijk Nieuw-Guinea wierpen de Indonesiërs zich op het terrein van het onderwijs en van het sociale leven. Allerlei kursussen werden gegeven. Het analfabetisme moest worden bestreden en middelbare scholen, ja zelfs een Universiteit, moesten als paddestoelen uit de grond verschijnen. Leerkrachten moesten zijn leden van de ABRI en van het korps vrijwilligers. Het moet gezegd worden, dat dit in het begin goed ging. De als altijd leergierige Papoea's wierpen zich op deze studie. Zij waren aanwezig met de stiptheid die zij van de Nederlanders hadden geleerd. Helaas, al spoedig werd het zo: de Papoea's kwamen, maar de leraren kwamen niet opdagen. Met de dag ging het enthousiasme van de Papoea's achteruit. De verhalen over dit niet komen van de Indonesische leraren gingen van mond tot mond. Het wegblijven van kantoor en werk door de Indonesiërs werd in verband gebracht met het leegkopen van de winkels. Wat dit psychologisch inhoudt zullen de Nederlanders, die de bezetting in de jaren 1940-1945 gekend hebben, best verstaan. Het winkelen van vijf uur in de middag tot half acht des avonds trok meer aan dat het geven van lessen aan leergierige Papoea's. Gelden werden geïnd voor het aanschaffen van leermateriaal. De leerlingen betaalden, kregen het materiaal echter niet. En door dit alles verdwenen de kursussen even snel als zij op gang gekomen waren. En het nationale en psychologische nadeel was voor Indonesië en de Indonesiërs. Alsof de talrijke kursussen nog niet voldoende waren om de 25
Papoea's op te vangen, werd in het begin van de Untea-tijd in Hollandia een kommissie in het leven geroepen die tot taak kreeg scholieren voor verdere studie in Indonesië, met name in Djakarta, aan te werven. Tot voorzitter van deze kommissie werd de Seroër Willem Ansanay benoemd. Luitenant Kol. Sambiyono, die adviseur van de kommissie was, was echter de stuwende kracht. Met de toelatingseisen was het bedroevend gesteld. Geen toelatingseksamen werd gedaan, alleen werd gevraagd welke school doorlopen was, enige formaliteiten werden vervuld en de kandidaat werd aanvaard. Geen wonder, dat avonturiers voorop gingen en gebruik maakten van de zeldzame gelegenheid een goedkope reis naar Djakarta te maken. Zij reisden met de transportschepen van de troepen. De vraag kan gesteld worden: waarom deed Indonesië deze goedkope aanwerving? Drie verklaringen zijn mijns inziens te geven. 1. Met het vertrek van de Nederlanders kwamen vele bouwbedrijven stil te liggen en werden jongelui werkloos. Een agitatie kon het best voorkomen worden door het zoveel mogelijk laten afvloeien van de werkloze arbeiders uit Westelijk Nieuw-Guinea; 2. Voorzover de vertrekkende ambtenaren enz. waren, kwamen plaatsen vrij voor de leden van het korps vrijwilligers van Indonesië en 3. Indonesië demonstreerde door dit oproepen van Papoea's de „goede bedoelingen" jegens deze Papoea's en tevens tegenover het Untea. Eenmaal in Djakarta gekomen doken de moeilijkheden eerst goed op. Zowel de Papoea's als de Indonesiërs kregen nu kopzorgen. Als gebruikelijk was niets behoorlijk voorbereid. Slecht onderdak, minder eten, te weinig zakgeld, dat bijna nooit op tijd betaald werd, deden protesten ontstaan. Als het zakgeld werd uitbetaald, werden allerlei kortingen op dit karige zakgeld toegepast. Verbindingen met de school waren slecht geregeld. De Papoea's moesten elke dag kilometers lopen en kwamen zodoende laat in de middag thuis. Vermoeid en hongerig. Toegegeven zij dat deze moeilijkheden zich niet overal voordeden. Waar zij zich 26
voordeden, ontstonden allerlei ongewenste en slechte praktijken als vechtpartijen, diefstal, oplichterij enz. Wie het mogelijk was, ging - desnoods als verstekeling - naar West Irian terug. Kwamen zij daar aan, dan was hun plaats reeds door Indonesiërs bezet en zij werden werkloos en werkeloos. Uit deze kring is een aantal anarchisten voortgekomen die de staat, met name de Indonesische staat, haten. Het Untea was niet bij machte de stroom goederen die uit Westelijk Nieuw-Guinea naar Indonesië liep, af te dammen. De geldmarkt werd ontwricht. De handelaren die veel geld ontvingen van de kopende Indonesiërs deden wat zij konden om hun bedragen naar het buitenland over te schrijven. Met de ineens zeer hoge salarissen - in verhouding tot de koers van de Indonesische Rupiah harde - N.N.G. guldens, waren de Indonesiërs in staat alles te kopen wat zij maar wensten. In de eerste helft van de Untea-periode waren de meeste winkels al uitverkocht. Uit Singapore en Hongkong poogde men nieuwe voorraad te krijgen. Luxe artikelen als radio's, horloges, ijskasten enz. werden in grote hoeveelheden aangeschaft en kwamen op de zwarte markt in Djakarta. Iemand die een Philips radio kocht motiveerde dit: in Indonesië is het geld niets waard derhalve kan ik beter goederen kopen en goederen sparen d.w.z. geld in goederen omzetten. Heb ik straks gebrek aan geld, dan heb ik goederen en dus geld. De Indonesiërs kochten dollars van de N.H.M.-Bank om ze in Djakarta tegen zwarte dollarkoers op de Pasar Baroe te verkopen. Einde 1963 lag de zwarte marktprijs van de dollar tussen Rp. 1200-1500. De officiële (theoretische) koers was U.S. $ 1 is Rp. 4 2 , - . Gelijk reeds opgemerkt kwam na het vertrek van de leiders van de grote bouwbedrijven een groot aantal arbeiders zonder werk. In steden als Hollandia, Biak, Manokwari en Sorong was het een zwaar probleem. In een rapport van de Residentie Waterstaatsdienst van Afdeling Geelvinkbaai, gedateerd 9 april 1963, stond, dat in de maand november 1962 het aantal werklozen in Biak meer dan 2000 bedroeg, op Japen-Seroei waren er meer dan 1000. Toen ik in januari 1963 op dienstreis in Manokwari kwam 27
vond een tweede massaal ontslag van 450 bouwvak- en scheepswerfarbeiders plaats. Het eerste ontslag had reeds plaatsgevonden in het begin van de Untea-periode. Het aantal werklozen in Hollandia is mij niet precies bekend. Het aantal moet groter zijn dan in de andere plaatsen. Het Untea heeft, ook dit moet gezegd worden, inderhaast enige projekten opgezet om in de nood aan werk te voorzien. Echter lang niet voldoende om de nood weg te nemen. In Biak werd in het raam van de door de landbouwvoorlichting voorgestelde „handelswegenprojekten" de weg van Wardo naar Soor in Noord-Biak verlengd. Persoonlijk heb ik de besprekingen bijgewoond. Alles werd gedaan de gemoederen, die nu verhit waren vanwege de werkloosheid, te kalmeren opdat het bestuur op 1 mei 1963 rustig aan Indonesië kon worden overgedragen. In Merauke zou het Koembe-rijstprojekt met de komst van het Untea ophouden te bestaan tenzij de Indonesische Regering bereid was dit door de Nederlandse Stichting Agrarische Belangen N.G. geëntameerde projekt over te nemen. Teneinde de werkloosheid te bestrijden werd, mede met het oog op de opstandige Moejoe- en Marindstammen van het zuiden, dit projekt tot na de Untea-periode gehandhaafd. Over het korps vrijwilligers heb ik reeds iets gezegd. Deze mensen waren gekomen om in West-Irian werk te zoeken. Deze vrouwen en mannen waren in de waan gebracht - de Indonesische propaganda had haar werk gedaan - dat zij in een land van melk en honing zouden komen. Deze voorstelling van zaken had Indonesië nodig teneinde de vrijwilligers te kunnen vinden. Deze werkzoekenden moesten in een land van werklozen werk zoeken en vinden! Het bezetten van de posten van de Papoea's die naar Djakarta gelokt waren, het verdringen van de Papoea's om hun plaatsen in te nemen, het feit, dat het aantal ambtenaren van het Untea voor 90% uit Indonesiërs bestond, al deze zaken hebben ons de Nederlanders die de tijd van de bezetting hebben doorgemaakt zullen het eens te beter begrijpen - de Indonesiërs als de bezetter doen ervaren. De Dienst van Ekonomische Zaken had, 28
om de lezer een voorbeeld te noemen, maar 1 buitenlandse funktionaris, namelijk de direkteur van de Dienst, een NieuwZeelander. De rest van het personeel bestond weer uit Indonesiërs. Zij hadden de sleutelposities in handen. Zij fungeerden als chef van de afdeling, hoofd van het kantoor enz. Het overal doen bezetten van de posten, waar Papoea's te plaatsen waren geweest of waar reeds Papoea's waren, was mogelijk nu de Indonesiërs het heft volledig in handen hadden en de mensen hun mensen - konden aannemen. Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat de tijd voor het aanwerven en selekteren van buitenlandse ambtenaren eigenlijk tekort is geweest. Zes weken na het bereiken van de Overeenkomst van New York van 15 augustus 1962 begon de periode van het Untea reeds. WILD-WEST TOESTANDEN Met de onbelemmerde komst van de Indonesiërs - ondanks het zogenaamde „Sekkib-verbod" (Sekretariaat West Irian Zaken) naar Westelijk Nieuw-Guinea ontstonden toestanden, waarin diefstal, beroving, schietpartijen, bedreigingen van de Papoea's om hun de bezittingen te ontnemen, aan de orde van de dag waren. De meeste wandaden werden verricht door Indonesische zeelui. Schepen deden Nieuw-Guinea aan om inkopen te doen en brachten deze zeelui mee. Ook leden van de strijdkrachten misdroegen zich. Gevallen van diefstal vonden op klaarlichte dag plaats. Op Biak werden bijvoorbeeld op klaarlichte dag komplete zitjes van de veranda's van de woningen van de Papoea's in auto's van „onbekende mannen" geladen en weggevoerd. In Hollandia, Manokwari, Sorong en Merauke gebeurden dezelfde dingen. Radio's enz. werden gestolen. Ijskasten van restaurants werden des nachts, als het personeel naar huis was, gestolen. Slechte gewoonte was ook het vragen aan een eigenaar zijn radio, naaimachine enz. te verkopen en als deze eigenaar dit weigerde hem te bedreigen met neerschieten. Dikwijls werd het goed zonder betalen meegenomen. 29
Wellicht zegt iemand: in een tijd van krisis en van overgang komen dergelijke dingen meer voor. Het is waar, doch niemand heeft van de Nederlanders gevraagd de Duitsers ekstra te beminnen vanwege hun wandaden of te eisen zich bij dat Duitsland te laten inlijven. Zoals Nederland van ons, Papoea's, niet vragen mag met al deze dingen voor ogen, geestdriftig te stemmen voor Indonesië en ons eigen vaderland en zijn toekomst te verraden om het Nederland wat gemakkelijk(er) te maken. Ter illustratie van mijn verhaal druk ik hier een resolutie af van de Indonesische Nationale Partij (P.N.I.) afdeling West-Irian, die de toestanden van de periode van het Untea weergeeft en laakt. Het bestuur van deze partij bestond uit - alsdan - proIndonesische mannen als Herman Wajoi, Eliëzer Bonay, Willem Ansanay enz. Deze P.N.I.-resolutie luidt als volgt: Resolutie Indonesische Nationale Partij (P.N.I.) Afdeling West-Irian No. 2/P.N.I. Ib/1963 In de eerste raadsvergadering van de afdeling op 9 juni 1963 te KOTABARU Overwegende: dat het noodzakelijk is haar mening kenbaar te maken betreffende een vreedzame toestand, die er moet zijn in het gebied West Irian, opdat de geestelijke en materiële opbouw van de bevolking van genoemd gebied zo snel mogelijk wordt verwezenlijkt: Gelet op: een passage van de toespraak van President Soekarno als Mandataris van de M.P.R.S. (Indonesische Kongres) in „Ambeg Parama - Arta", bladzijde 22 luidende als volgt: „Daarom, U allen, broeders, leden van de M.P.R.S. en het gehele Indonesische volk, roep ik op en beveel ik hierbij de opbouw van West Irian onmiddellijk en in snel tempo te verwerkelijken, opdat dat gebied in de kortst mogelijke tijd op dezelfde hoogte en gelijkwaardig komt te staan met onze andere delen van de Indonesische Republiek, die al lang de vrijheid hebben gesmaakt." 30
Opmerkende: Rapporten van de bevolking uit de steden Biak en Kota Baru (Hollandia), dat: I. de autochtone bevolking uit haar oorspronkelijke betrekking wordt ontslagen en vervangen; II. goederen, die eigendom zijn geweest van de bevolking zoals: radiotoestel, ijskast, bed, kleren en gewassen uit haar tuinen op grote schaal door middel van bedreiging met wapenen worden gestolen en geroofd. Voorts opmerkende: dat een toestand als boven genoemd door reaktionaire partijen en handlangers van het imperialisme en kolonialisme zal worden aangegrepen teneinde de bevolking op te stoken en oproer te doen uitbreken. Heeft besloten. Vaststellende: De mening van de Indonesische Nationale Partij - Afdeling West-Irian aangaande de genoemde toestanden als volgt: I. De Regering wordt hierbij dringend verzocht het zenden van personen van elders naar West-Irian, zonder voorafgaande goedkeuring van de Goeverneur, Hoofd van het gebied West-Irian, te stoppen; II. Het Regionale Goevernement van West-Irian wordt dringend verzocht de formatie van het personeel te regelen en die te vervolmaken door het inschakelen van de reeds aanwezige personeelskrachten in West-Irian, in het bijzonder de autochtone mannelijke en vrouwelijke krachten van West-Irian, alvorens de hulp in te roepen van werkkrachten van andere gebieden van de Indonesische Republiek; Dl. a. De vloek uit te spreken over de toestanden die in het gebied van Westelijk Nieuw-Guinea diefstal en beroving doen plaatsvinden; b. Langs alle, door de wetten van de Indonesische Republiek geoorloofde wegen, aan het Regionale Goevernement van West-Irian en de Centrale Regering dringend te verzoeken alle gezagsdragers, zowel burgerlijke als militaire, onverwijld en onherroepelijk maatregelen te 31
doen nemen om aan bovengenoemde toestanden een einde te maken en zich zo krachtig mogelijk in te spannen er voor te zorgen, dat toestanden als onder 3 a genoemd, niet meer zullen voorkomen. Vastgesteld te Kota Baru, op de 9e juni 1962. Algemene Voorzitter van de Indonesische Nationale Partij - Afdeling West-Irian, (w.g. H. Wajoi) RESOL U SI PARTAI NAS1ONAL INDONESIA (PNI) DAERAH IRIAN BARAT No. 2/P.N. I.IB/1963 Dalam Rapat Dewan Daerah ke I pada tanggal 9 djuni 1963 di KOT AB A RU MENIMBANG: Bahwa perlu mengemukakan pendapat mengenai suasana damai-tenteram jang harus ada didaerah Irian Barat agar supaja pembangunan mental dan materiil penduduk daerah tersebut dapat dilaksanakan selantjar-lantjarnja. MENGINGAT: Tandasan Presiden Soekarno sebagai Mandataris M.P.R.S. dalam „AMBEG PARAMA-ARTA" HALAMAN 22 jang berbunji sebagai berikut: „Oleh sebab itu, kepada saudara-saudara para anggota M.P.R.S. sekalian dan kepada seluruh Rakjat Indonesia, dengan ini saja serukan dan saja komandokan untuk segera memperhebat pembangunan Irian Barat, agar segera dapat sederadjat dan setaraf dengan kita sebangsa dan senegara dari wilajah-wilajah Republik Indonesia, jang telah lama mengenjam kemerdekaan." MEMPERHATIKAN: Laporan-laporan dari penduduk kota-kota Biak dan Kotabaru, bahwa: I. Putera-putera asli digeser atau dipetjat dari kedudukannja sebagai pegawai negeri; II. Barang-barang milik penduduk, seperti: pesawat radio, lemari es, tempat tidur, pakaian dan hasilhasil kebun ditjuri tjara besar-besaran atau dirampok dengan todongan sendjata. MEMPERHATIKAN LAGI: Bahwa keadaan-keadaan sedemikian akan dipakai oleh pihak-pihak reaksioner dan kaki-tangan imperialisme/kolonialisme untuk menghasut rakjat mengadakan kekatjauan.
MEMUTUSKAN: MENETAPKAN: Pendapat Partai Nasional Indonesia Daerah Irian Barat tentang hal-hal tersebut diatas sebagai berikut:
32
I. Mendesak kepada Pemerintah untuk memperhentikan pengiriman tenaga-tenaga dari luar daerah Irian Barat ke Irian Barat tanpa persetudjuan dari Gubernur Kepala Daerah Irian Barat, II. Mendesak Pemerintah Daerah Tingkat I Irian Barat mengatur dan menjempurnakan formasi pegawai-pegawai negeri dengan memakai tenaga-tenaga jang telah sedia ada di Irian Barat, terutama puteraputera asli Irian Barat, sebelum meminta bantuan tenaga dari wilajah-wilajah Republik Indonesia jang lain, IIJ. a. Mengutuk perbuatan-perbuatan pentjurian dan perampokan jang terdjadiwilajah Irian Barat ini, b. Melalui semua djalan-djalan jang dibolehkan oleh hukum negara Republik Indonesia, mendesak kepada Pemerintah Daerah dan Pemerintah Pusat, agar supaja penguasa, mau sipil maupun militer dengan lekas dan tegas bertindak untuk memperhentikan keadaankeadaan jang busuk tersebut - serta berusaha sekeras-kerasnja untuk mentjega terdjadinja hal-hal seperti tersebut pada III a diatas. Ditetapkan di Kotabaru, 9 djuni 1963. Ketua Umum Dewan Daerah P.N.I. Daerah Irian Barat, (w.g. H. Wajoi)
DE VEILIGHEID Artikel 7 van de Overeenkomst van New York van 15 augustus 1962 zegt aangaande de waarborg tot veiligheid in de periode van het Untea het volgende: „De Sekretaris-Generaal stelt de door de bestuurder van de Verenigde Naties nodig geoordeelde veiligheidstroepen ter beschikking van het Untea. Deze troepen dienen in de eerste plaats bestaande Papoea-politie (West Irianese politie) aan te vullen voor de handhaving van recht en orde. Het PapoeaVrijwilligerskorps, dat bij aankomst van de bestuurder van de Verenigde Naties zal ophouden deel uit te maken van Nederlandse Strijdkrachten en de zich in het gebied bevindende Indonesische Strijdkrachten staan voor dezelfde doeleinden onder het gezag van en ter beschikking van de SekretarisGeneraal. De bestuurder der Verenigde Naties gebruikt zoveel mogelijk de Papoea-politie als veiligheidstroepen van de Verenigde Naties ter handhaving van recht en orde, indien hij dit wenselijk oordeelt, Indonesische strijdkrachten. De Nederlandse Strijdkrachten worden zo snel mogelijk gere33
patrieerd en staan zolang zij zich in het gebied bevinden, onder het gezag van het Untea." Het is nooit bekend geworden of het wenselijk was volgens het oordeel van de Sekretaris-Generaal van de Verenigde Naties de Indonesische strijdkrachten in het gebied te handhaven. Zij zijn in ieder geval niet teruggetrokken en moeten of de goedkeuring van de Sekretaris-Generaal hebben verkregen er te blijven of tot een eenzijdig, afgedwongen verblijf zonder toestemming zijn overgegaan. Feit is, dat zij in het gebied verbleven en dat het verblijf van de troepen van Indonesië een ramp is geweest voor de bevolking. Deze Indonesische strijdkrachten, die gedurende de eerste helft van het jaar 1962 door Indonesische vliegtuigen zijn afgeworpen in Fak-Fak, Teminabuan, Kaimana en Merauke waren groter in aantal dan het Pakistaanse kontingent. Hun opgelegde aanwezigheid had alleen een psychologische funktie tegenover de bevolking, hetgeen overigens niet nodig was. Zij zouden recht en orde in het gebied handhaven. Helaas, zij zijn het geweest die recht en orde hebben geschonden en verstoord. In verschillende plaatsen in Westelijk Nieuw-Guinea. In de steden Hollandia, Manokwari, Sorong, Merauke en Biak hebben zij de pro-Indonesische groepen Papoea's van vuurwapenen voorzien om hun eigen landgenoten, de nationalistische Papoea's, te doden. In de maand december 1962 zijn de internaten van de Kweekschool, de Bestuursschool, de Landbouwschool en de Christelijke Scholen te Kota Radja in Hollandia één voor één middelpunt geweest van nachtelijke aanvallen, geleid door leden van de Indonesische strijdkrachten, met inschakeling van pro-Indonesische groepen, omdat de leerlingen voorbereidingen troffen voor de 1 december (1962) demonstratie ten gunste van het plebisciet. Grote paniek ontstond onder de nog in slaaptoestand verkerende leerlingen. Zij werden tot bloedens toe geslagen en vervolgens naar het militaire kamp in Ifaar gebracht alwaar zij 24 uur lang in een onder water gezette cel gepropt werden. Alle mannen van het dorp Ifaar werden gearresteerd en moesten dezelfde martelingen ondergaan. Zij zijn met geweld gedwongen 34
hun eigen urine te drinken. Kenmerk van dit onmenselijke, in dit geval Indonesische, optreden is, dat men reeds tot mishandeling overgaat voor men met zekerheid weet of de beschuldiging juist is en de beschuldigde zo'n mishandeling zou hebben verdiend. De arrestaties vonden meestal in de nachtelijke uren plaats. Het gebeurde zeer vaak, dat de volgende morgen tientot honderdtallen gevangenen, onder geleide van politie of militairen, naar het ziekenhuis werden gebracht om behandeld te worden. Witte kleren veranderden in met bloed gedrenkte lapjes, in vodden. Die lapjes hechtten zich, na het stollen van het bloed, aan het lijf vast. Honderden voorbijgangers, die dit bloedige schouwspel zagen huilden, ook van woede, om het kwaad en het leed hun dappere jonge strijders voor de zaak van de Papoea's aangedaan. Opvallend was wel, dat de moed niet brak en dat vele jonge Papoea's zich toch niet lieten afschrikken door de onmenselijke behandeling door de Indonesiërs. Zij werden geregelde „klanten" van de cel van de gevangenis. Andermaal vragen wij de Nederlanders: zouden de Papoea's na dit alles te hebben ondergaan, terwille van Nederland moeten kiezen voor hun beulen, de belagers van hun persoonlijke en van hun nationale vrijheid. In Manokwari, Sorong, Merauke en Biak gebeurde precies hetzelfde. In Sorong hebben de Pattimoera-troepen vanuit het vasteland de kleine stad Sorong-Doom op het Doom-eiland met mortieren bestookt en vervolgens van zee uit aangevallen. De Papoea-agent van politie Kabes is daarbij om het leven gekomen. Talrijke andere Papoea-agenten van politie werden zeer mishandeld. De reden was, dat de Papoea-politie, die recht en orde moest handhaven, twee dronken soldaten, die het hoofd van het plaatselijke bestuur mishandelden, wilden opsluiten. Dit hadden zij blijkbaar niet mogen doen. Is het een wonder, dat de Papoea's die deze dingen moesten ondergaan of aanzien, Papoea's die zich bij gebrek aan wapenen niet konden verdedigen, zich afvroegen of dit nu de door Indonesië met rhetoriek verdedigde en met praal gepropageerde bevrijding van hun vaderland van het kolonialisme moest zijn. 35
Moest dit gebeuren nu de vertolking zijn van het Indonesische „Merdeka", onafhankelijkheid voor Nieuw-Guinea door Indonesië te brengen? Waar is het recht, het menselijke en het volkenrechtelijke recht, van de Papoea's gebleven. Moeten de Papoea's boeten voor het Nederlandse doen en laten?
DE RECHTEN VAN DE PAPOEA'S Het komende gedeelte zal hoofdzakelijk handelen over de Indonesische periode in Westelijk Nieuw-Guinea doch af en toe zal ik toch moeten teruggrijpen naar de periode van het Untea. Bepaalde gebeurtenissen zijn immers niet los te denken van deze tijd en minder nog van deze - dat zijn dikwijls dezelfde - mensen. Op 1 mei 1963 nam de Indonesische periode een aanvang met de overdracht van het bestuur. Volgens de Overeenkomst van New York van 15 augustus 1962, gesloten tussen de Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden, zou Indonesië de Papoea's geestelijk en stoffelijk helpen en de politieke en sociale opbloei tot stand brengen. In het licht van deze voorstelling nodig ik mijn lezers uit een blik te werpen op Indonesië en na te gaan welke aktiviteiten Indonesië ontwikkelde teneinde de bevolking van Westelijk Nieuw-Guinea te leiden tot de Indonesische geleide democratie. Zoveel mogelijk zal ik het materiaal, de feiten derhalve, aan de Indonesiërs zelf ontlenen. Artikel 22 van bovengenoemde Overeenkomst luidt: a. Untea en Indonesië garanderen volledig de rechten van de inwoners van het gebied met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van beweging en het recht van vergadering en vereniging. Al deze rechten omvatten tevens de op het moment van de overdracht aan het Untea bestaande rechten der inwoners; b. De bestaande Nederlandse verplichtingen ten aanzien van koncessies en recht op eigendom worden door het Untea overgenomen; 36
c. Nadat Indonesië het bestuur heeft overgenomen komt het die verplichtingen na welke niet onverenigbaar zijn met de belangen en de ekonomische ontwikkeling van de bevolking van het gebied. Na de overdracht van het bestuur aan Indonesië wordt een gemengde Nederlands-Indonesische kommissie ingesteld ter bestudering van de aard der bovengenoemde koncessies en recht op eigendom; d. Tijdens het bestuur door het Untea kunnen burgers van Nederlandse en Indonesische nationaliteit het gebied vrijelijk binnenreizen en verlaten; Artikel 14 van de Overeenkomst bepaalt, dat na de Overdracht van de volledige verantwoordelijkheid voor het bestuur de Indonesische nationale wetten en voorschriften in beginsel in het gebied van toepassing zijn, mits deze verenigbaar zijn met de rechten en de vrijheden die aan de inwoners, krachtens de Overeenkomst, gewaarborgd zijn. In de geest van deze Overeenkomst kunnen nieuwe wetten en voorschriften en wijzigingen van bestaande wetten en voorschriften worden uitgevaardigd. In de hiervoor in aanmerking komende gevallen worden de vertegenwoordigende lichamen geraadpleegd. Ofschoon de rechten van de Papoea's gewaarborgd zouden zijn voer het Untea in precies dezelfde wateren als de Indonesische geleide democratie. Zo liet het Untea, op advies van Indonesië, niet toe, dat op 1 december 1962 een demonstratie pro het plebisciet werd gehouden. Al vroeg begon Indonesië in het tijdvak van het Untea met het gevangennemen. Papoea's werden verdacht van het bezitten van wapens. Als zij verdacht werden Nederlandse of Papoese vlaggen te hebben werden zij gearresteerd en aan een streng verhoor onderworpen. Hier kan ik uit ervaring spreken. Het Untea was niet in staat de druk van Indonesië te weerstaan. De oproeren in verschillende steden kon het niet tegenhouden. De Indonesische legereenheden waren nochtans zelf de oorzaak van het verzet. Papoea's werden gemarteld en vooral als de Indonesiërs vernamen dat deze Papoea's „van de andere kant waren" werden de anti-Papoea-sentimenten losgelaten. 37
Indonesië trok zich van de zinsnede: „mits zij verenigbaar waren met de rechten en de vrijheden" niets aan. Indonsië voerde zonder meer presidentiële besluiten door, die de vrijheid van de Papoea's beletten: nr. 8 van 1963 en nr. 11 van 1963; het laatste besluit had ten doel de ondergrondse organisaties van de Papoea's te verbieden. Met deze dingen voor ogen kan geen Nederlander het de jonge Papoea's kwalijk nemen, dat zij precies gedaan hebben wat jonge Nederlanders deden in de jaren 1940-1945. Zoals het echter in de geschiedenis altijd gegaan is ging het ook hier: de regerende koloniale mogendheid - Indonesië - beschikte over wapens die voortreffelijker en doeltreffender waren dan die van de mannen van het verzet. Altijd liep de strijd uit op massale arrestatie van de Papoea's, op moord en doodslag. Het reeds genoemde presidentiële besluit nummer 8 van 15 juli 1963, maakte een einde aan de beweging tot vrijheid van de Papoea's. Artikel 2 bijvoorbeeld luidde: „In de provincie West Irian is het voorlopig verboden politieke aktiviteiten te bedrijven door middel van het houden van vergaderingen, bijeenkomsten, demonstraties en het doen drukken, uitgeven, bekendmaken, overbrengen, verhandelen, plakken, schilderen, klicheren of tekenen, zonder voorafgaande toestemming van de goeverneur, hoofd van de provincie West Irian of een door hem aangewezen funktionaris belast met het toezicht." („Di daerah Irian Barat untuk sementara, dilarang melakukan kegiatan politiek dengan tjara mengadakan rapat 2, pertemuanpertemuan, demonstratie, melakukan pentjetakan, penerbitan, pengumuman, pentjampaian, penjebaran, perdagangan atau penempelan tulisan, lukisan, klise atau gambar-gambar, tanpa izin terlebih dahulu dari Gubernur, kepala Daerah Irian Barat atau pedjabat jang ditundjuknja untuk itu")
Aansluitende aan deze onderdrukking bepaalt artikel 1, lid 3 het volgende: „Zolang dit presidentiële besluit van kracht is, is het voorlopig verboden een politieke partij of een afdeling van een politieke partij op te richten." („Sedjak berlakunja Penetapan President uni didaerah propinsi Irian Barat, untuk sementara waktu, dilarang membentuk suatu partai tjabang partai politik baru1')
38
Terwijl de Papoea's, door politieke scholing en vorming, moesten worden voorbereid tot het doen van een bewuste politieke keuze werden de politieke instrumenten, de partijen, verboden. In het licht van deze verdrukkende bepaling zullen de lezers verstaan, dat lid 2 van artikel 3 bepaalde: „Aangaande de reeds voor 1 mei 1963 bestaande partijen: deze kunnen als partijen worden erkend mits zij voldoen aan de bepalingen van het R.I. presidentiële besluit no. 7 van 1963 betreffende voorwaarden en vereenvoudiging van het partijwezen en aan het presidentiële besluit no. 13 van 1963 inzake erkenning, kontrole en ontbinding van partijen." („Mengenai partai-partai jang sebelum 1 mei 1963 telah ada di Irian Barat, dapat diakui sebagai partai bila ternjata, memenuhi ketentuanketentuan dalam penetapan presiden R I no: 7 tahun 1963 tentang sjarat-sjarat dan penjederhanaan kepartaian dan peratuan presiden R.I. no: 13 tahun 1963 tentang pengakuan, pengawasan dan pembubaran partai-partai")
Geheel in de, de Nederlanders niet onbekende, Duitse lijn van 1940-1945 moest men een verzoek indienen als men een vergadering wenste te houden. Vroeg men deze toestemming dan kwam natuurlijk iemand van de inlichtingendienst. Een van de niet-politieke organisaties wier voortbestaan was toegestaan is het Christelijke Werknemers Verbond van West-Irian waarvan ik zelf vice-voorzitter was. Iedere keer kregen wij bij een vergadering van het bestuur een man van de inlichtingendienst van het leger of van de politie over de vloer. Het zal duidelijk zijn dat onze zendtijd voor „Radio-Sukarnapoera" ingetrokken werd. Om te proberen een einde te maken aan het oproer in de stad en de vechtpartijen tussen Indonesische soldaten en Papoea's hebben zes vooraanstaande Papoea's - Biakkers - in april 1964 een grote openbare bijeenkomst met de biakse groep in Soekarnapoera (Hollandia) belegd. Deze groep Biakkers werd als een agressieve groep beschouwd en ook daarom traden deze zes Biakkers op. De goeverneur Frans Kaisiepo, alsdan hoofd van het plaatselijk bestuur in Soekarnapoera, zorgde voor de toestemming van de goeverneur. De vergadering werd door geno39
digden van het goevernement doch ook door leden van de inlichtingendienst bijgewoond. Onder de aanwezigen bevond zich ook de waarnemend resident van Soekarnapoera, de heer Soekarwadi P.S. De zaal was stampvol. Zes vooraanstaande Biakkers voerden het woord. Er was gelegenheid tot het stellen van vragen en voorts kon een ieder naar voren brengen hetgeen hij op zijn hart had. De toespraken van de zes bevatten aanmaningen de veiligheid en de orde te bewaren en het goevernement te helpen ook bij de opbouw van West-Irian. Bij de gelegenheid tot het stellen van vragen kwamen de aanwezigen met veel kritiek. Kritiek op de leden van de ABRI alsmede op de Regering. Blijkbaar was de kritische noot te zwaar geweest om te kraken want de heer Frans Kaisiepo, die de vergadering geleid had, werd de volgende dag op het matje geroepen bij de inlichtingendienst van het leger. De Biakkers die in de vergadering het woord gevoerd en kritiek geuit hadden zaten na enige tijd allemaal in de gevangenis. Het zal duidelijk zijn, dat geen leider van de Papoea's daarna een vergadering durfde uitschrijven. FEITEN DIE SMARTELIJK SPREKEN. Wanneer gezegd wordt, dat de Indonesiërs, eenmaal in Westelijk Nieuw-Guinea heer en meester, tyranniek en bruut zijn opgetreden, trekken vele Nederlanders een wat ongelovig gezicht. Het beste doen wij daarom feiten, alsmaar feiten en namen, te noemen. In de maanden januari tot en met april 1967 werden - vanwege de opstand van de Onafhankelijkheidsbeweging OPM te Manikwari, Ajamaru en Teminabuan - de bewoners van gehele dorpen als Weasar, Seribau, Konda, Beriat, Kejem, Sungguer, Waigo, Teminabuanstad, Sefai I, Sefai II, Wikose I en Wikose II gevangen genomen en naar de stad gebracht. Onder hen bevonden zich niet alleen mannen doch ook vrouwen, zelfs kinderen. Over deze gebeurtenissen werd op 6 juli 1967 een officieel rapport uitgebracht aan de Volksvertegenwoordiging. Het rapport ver40
meldde hoe deze mensen gemarteld werden door de leden van de strijdkrachten. Hetzelfde rapport gaf tevens de namen van mensen die zonder enige vorm van proces werden doodgeschoten. De namen van deze mensen en de feiten zijn: a. In een geheim dokument in de vorm van een rapport van februari 1967 aangeboden door generaal Bintoro, de regionale leger-kommandant van Westelijk Nieuw-Guinea, aan de Stafchef van het Opperbevel voor operaties te Djakarta stond onder andere het volgende: „Op 18 en 19 januari 1967 werden bestraffingen gedaan op plaatsen waar de opstandelingen zich hebben samengetrokken, onder andere op: Nuni-Prafi, Warmare, Majembo, Inam, Ajamaru. Het gedetailleerd verslag over deze strafgerichten heeft ons nog niet bereikt maar wij mogen wel aannemen, dat het psygologische effekt van de strafgerichten - lees: het neerschieten - zeer groot was voor de opstandelingen en hun handlangers". Aldus de heer Bintoro in zijn verslag aan de Stafchef van het Opperbevel van de Operaties (KOTI), president Soeharto. b. Op 28 juli 1965 brak de opstand in Manokwari uit onder leiding van Permenas Awom, een jonge ex-sergeant van het Papoea-Vrijwilligerskorps. Het aantal aanhoudingen in Manokwari beliep over de vijfhonderd. In Hollandia 66, in Biak 60, terwijl het aantal in plaatsen als Sorong, Teminabuan, Ajamaru, in welke plaatsen de opstand zijn vertakkingen had, ons niet bekend is. Maar volgens berichten werd daar zonder pardon iedere verdachte neergeschoten. Geen wonder, want de ABRI had daar de vrije hand. Volgens berichten, die later door de heer Silas Papare, lid van het Volkskongres in Djakarta op 13 maart 1967 zijn aangehaald, moet de ABRI meer dan duizend mensen in genoemde plaatsen hebben gelikwideerd. Ieder jaar werden Papoea's gevangen genomen. Onder de gevangenen bevonden zich: 1. Eliëzer Jan Bonay, de eerste goeverneur van West-Irian van 1 mei 1963 tot 26 november 1964; 2. Ds. G. A. Lanta, oud vice-voorzitter van de Synode van de Evangelische Christelijke Kerk; 41
3. Ds. Silas Chaay, sekretaris van de Synode van de Evangelische Christelijke Kerk; 4. Baldus Mofu, voormalig lid van de Nieuw-Guinea Raad voor Biak-Numfoor; 5. Lisias Rumbiak, voormalig Streek-raadslid van Biak-Numfoor; 6. Christ Pasu Gebze, leider van de Marindstam, voormalig Streek-raadslid voor Merauke; 7. Ds. Osok, leider van de Moistam en Protestants geestelijke; 8. Johan Ariks, leider van de Numfoorstam, voormalig voorzitter van de Papoea-delegatie naar de Ronde Tafel Konferentie eind 1949; 9. Saul Hindom, vroeger student te Utrecht, leider van de Shell te Biak; 10. Fred. Atabu, student van de Tjenderawasih-Universiteit, op 17 augustus 1964 bekroond door president Soekarno met de grote ster Ie klasse en uitgeroepen tot held voor de beklimming van de Carstenztop met een Indonesisch-Japanse ekspeditie in 1964; 11. Ruben Kambuaja, leider van de Ajamaoestam; 12. Albert Mandosir, vooraanstaand Papoea, afkomstig van West-Biak; 13. Terjanus Bukorsjom, hoofd van het plaatselijk bestuur te Wasjor-Wandamen; 14. Steven Rumbiak, hoofd van het plaatselijk bestuur te Manokwaristad; 15. Th. A. Pattipeme, direkteur van de Landsdrukkerij te Hollandia (Soekarnapoera); 16. Henk Joku, voormalig sekretaris van de Nieuw-Guinea Raad te Hollandia (Soekarnapoera); 17. Alfeus Joku, leider van Sentani; 18. Marten Jelmau, bedrijfsleider te Hollandia (Soekarnapoera); 19. Lodewijk Mandatjan, leider van de Arfakstam; 20. Barend Mandatjan, helper van Lodewijk Mandatjan; 21. David R. Hanasbey, inspekteur van politie te Hollandia; 42
22. Urbanus Wajoi van Serui; 23. Godliff Mirino, voormalig lid van het Indonesische Volkskongres (MPRS.) en volksvertegenwoordiger van West-Irian; 24. Nico Rumwaropen, student van de Tsjenderawasih-Universiteit te Soekarnapoera; 25. Boerdam, student van de Tsjenderawasih-Universiteit; 26. Menasse Suwae, vroeger lid van de Nieuw-Guinea Raad; 27. Esau Robby Itaar, in de Nederlandse tijd voorzitter van de politieke partij Kena Um Bai; 28. Willem Rumbiak, inspekteur van politie in het centrale bergland (de Wisselmeren); 29. Pieter Bonsapia, vooraanstaande Biakker. Wij hebben slechts een greep gedaan uit vele namen van gearresteerde Papoea's. Het gevangen nemen is over het gehele land geschied. Hier volgt een lijst van namen van politieke gevangenen waarvan de meesten uit de gevangenis werden gehaald en des nachts doodgeschoten. De luitenant Manuhutu had daarbij de leiding. 1. Jozef Basna, doodgeschoten op 8 februari 1967. Hij was afkomstig van het Distrikt Aifat, Ajamaru en werd doodgeschoten door de Brigade Mobiele Politie; 2. Adam Kambuaja, doodgeschoten op 10 februari 1967. Hij was uit hetzelfde distrikt afkomstig als Basna en werd door het Bataljon 308 c neergeknald; 3. Elia Kambuaja werd op dezelfde dag als Adam neergeschoten; 4. Johannes Karet, doodgeschoten op 24 februari 1967. Hij was afkomstig uit het distrikt Aitinjo en werd doodgeschoten door de Landmacht Tjenderawasih; 5. Kosmus Nau, doodgeschoten op 24 februari 1967. Afkomstig uit het distrikt Ajamaru, door de Landmacht Tjenderawasih neergeschoten; 6. Kaleb Gebze, doodgeschoten op 24 februari 1967. Uit hetzelfde distrikt afkomstig als Nau werd ook hij door de Landmacht om het leven gebracht; 43
7. Adam Korem, doodgeschoten op 17 januari 1967. Afkomstig uit het distrikt Aifat, door de reeds genoemde Landmacht omgebracht; 8. Jowel Djitman, doodgeschoten op 29 maart 1967. Hij was afkomstig uit het distrikt Aitinjo en werd door speciale troepen, Redders genaamd, neergeknald omdat hij geen pas bij zich had. Hetzelfde gold: 9. Wanati Isir, die op 29 maart 1967 werd neergeschoten om dezelfde reden. Hij was afkomstig uit het distrikt Aitinjo en viel door de hand van dezelfde bende. 10. Musa Keba; 11. Maifau, onderwijzer; 12. Abner Asmuruf. De gevallenen Keba en Asmuruf waren afkomstig uit het distrikt Aitinjo, Maifau uit de Molukken. Dezelfde instantie bracht hen om dezelfde redenen om. Op 14 januari 1967 werden de dorpen Utwet, Sujam, Jubiak en Karitubun in het gebied Ajamaru plat gebombardeerd. Vele mensen zijn daarbij gewond en gedood. Wellicht vraagt een lezer: wie heeft dit rapport ondertekend? J. Z. Kondjol, lid van de Volksvertegenwoordiging van West Irian (DPRD-GR.) tekende dit rapport, dat is gedagtekend: Teminabuan, 11 april 1967. Bij alle tragische gegevens voegt zich de lijst van doodgeschoten politieke gevangenen, die resp. op 17 januari, 1 februari en op 3 februari 1967 door de mannen van luitenant Manuhutu zijn omgebracht. Zij zijn uit de gevangenis van Teminabuan gehaald en des nachts gedood. 1. Matheus Solosa, doodgeschoten, afkomstig uit MefkadjimAjamru; 2. Saul Karet, doodgeschoten, afkomstig uit Jokuer-Ajamru; 3. Saul Bles, doodgeschoten, afkomstig uit Mefkadjim-Ajamru; 4. Otniel Safkaur, doodgeschoten, afkomstig uit Sauf-Ajamru; 5. Alberth Saflembolo, doodgeschoten, afkomstig uit Sefai 1, Terminabuanstad; hij was onderwijzer; 44
6. Junus Saflembolo, doodgeschoten, afkomstig uit Sefai 1; 7. Johan Jelmau, doodgeschoten, afkomstig uit Teminabuanstad; 8. Kristian Karet, doodgeschoten, afkomstig uit JokuerAjamru; 9. Otniel Isir, doodgeschoten, afkomstig uit Kambuaja, Ajamaru; 10. Kaleb Gebze*), doodgeschoten, afkomstig uit DjitmanAitinjo; 11. August Nabaeli, doodgeschoten, afkomstig uit CeramMolukken. Ook hieraan moet iets worden toegevoegd. Behalve de bovengenoemde namen zijn er vele slachtoffers in het gebied Ajamaru (in het binnenland) waarvan de namen niet bekend zijn. Ook hier tekent J. Z. Kondjol, gedateerd 7 februari 1967. Van een aantal doodgeschoten Papoea's kunnen wij de redenen van hun dood nagaan. Aan de lezer kan ik overlaten te oordelen of deze redenen een doodschieten rechtvaardigen. Zonder bezwaar kunnen zij geteld worden onder de helden die vielen in de strijd voor ons volk. In december 1962 werd de agent van politie Kabes te Sorong doodgeschoten door de Pattimoera troepen die de stad SorongDoom aanvielen; Op 19 december 1963 werd Permenas Joku, onderwijzer, bekende Papoea te Sentani, voormalig lid van de Streek-raad Dafonsoro van Hollandia, ontvoerd door de R.I. veteraan Adriaan Ondikleu e.a. op instrukties van hoger hand. Rechtstreeks verantwoordelijk voor deze ontvoering en de dood is de Javaan luitenant Arie Gol van de Puterpra troepen te Sentani, alsmede de inspekteur van politie 2e klasse Soebardio. Joku was een principieel weigeraar van het ondertekenen van de pro-Indonesische verklaringen. In de nacht van 17 februari 1964 werd Daud Itaar, van het dorp Engros bij Hollandia, door de Indonesiërs, die hem aan*) Deze Kaleb Gebze is niet dezelfde persoon als de op pag. 43 genoemde.
45
zagen voor pro-Papoea, doodgeslagen bij een feestelijke gelegenheid. De pantsertroepen zijn voor deze moord aansprakelijk; De onderwijzer Dominggus Pollanda van het dorp KendateTanah Merah Hollandia werd op 16 juni 1964 aan de vlaggemast gebonden en doodgeslagen. Hij was in het bezit van een Papoea-vlag en pro de onafhankelijkheid; De schooljongen D. Rumansara van Sorong werd op 5 november 1964 gevangen genomen op beschuldiging van pro onafhankelijkheid van de Papoea's te zijn. Tijdens het eerste verhoor trachtte hij te ontvluchten. Door een overmacht van KKOtroepen omringd sprong hij in een meertje en werd al zwemmende doodgeschoten; Arie Funggu, opzichter bij het kadaster van Hollandia, werd op 19 augustus 1965 in de keuken van zijn huis te HollandiaBinnen doodgeschoten door de Ambonese Brimob-troepen (Regiment 1028). Vervolgens werd het lijk achter de kerk gegooid. Twee dagen na de dood werd aan de familie de dood gemeld. Gedetineerden van de Centrale Gevangenis te Hollandia werd onder dwang bevolen het lijk met schoppen en spaden in een lijkkist te doen. Funggu werd beschuldigd op de hoogte te zijn geweest van een geheime opslagplaats van wapenen van de Nederlandse strijdkrachten van voor hun vertrek in 1962. De beschuldiging mag stellig als ongegrond worden beschouwd; Johnny Tjoa, taxi-bestuurder te Sorong, werd op 7 september 1965 alleen maar doodgeschoten omdat hij niet kon stoppen daar zijn auto vol zat met passagiers; Lukas Dekeniap, agent van politie, afkomstig uit Nimboran bij Hollandia, werd doodgeschoten door een Molukse Bribob agent van politie. Het geldt hier geen politieke, wel een kriminele zaak. De kommandant van de politiemacht van West Irian, drs. Hadji Soehadji beloofde, dat de schuldige gestraft zou worden. Na drie dagen in de cel te hebben gezeten mocht de moordenaar naar zijn huis in Ambon gaan. Ondanks de vele protesten van de Papoea's van Nimboran, welke Papoea's 46
berechting van de schuldige wensten. Deze zaak speelde zich af 3 juni 1966; De ziekenverpleger Jacob Homer, slechts 31 jaar oud, afkomstig van Ajamaru, werd beschuldigd de OPM., de beweging van de onafhankelijkheid, van medikamenten te hebben voorzien. Hij moest zelf zijn graf graven en werd door de troepen van de Tsjederawasih doodgeschoten; Hetzelfde geschiedde met Hendrik Brin, oud 28 jaar, eveneens ziekenverpleger, die ook van Ajamaru afkomstig was en in hetzelfde graf begraven werd; Drie Papoea's, te weten Marthen Inaury, afkomstig uit Wandamen en Adriaan Nussy van Serui en Lodewijk Kendewara van Bentuni, werden op 16 februari 1967 doodgeschoten te Manokwari. Zij werden verdacht pro de beweging van de onafhankelijkheid van de Papoea's te zijn en hadden geprotesteerd tegen het onmenselijke optreden van de Indonesische soldaten; De ambtenaar Soleman Nukuboy, afkomstig uit Sentani, werd uit de gevangenis van Ifaar Gunun gehaald in de nacht van 17 op 18 februari 1967 en doodgeschoten. Zijn ouders werden de volgende dag gewaarschuwd. Zij mochten nu hun zoon, die ze voordien niet mochten bezoeken, opzoeken om bij aankomst vast te stellen, dat hun zoon dood was. Het lijk werd niet vrijgegeven doch achter de gevangenis in een kuil geworpen en op deze wijze begraven; Bij een gevecht tussen Brimob-eenheden en eenheden van het leger werd Eli Wujo, R.I. veteraan, lid van de Volksvertegenwoordiging voor Nafri te Hollandia, door een Brimob-agent van politie doodgeschoten. Wujo had geprobeerd tussenbeide te komen en de vechtenden te scheiden. In het begin van oktober 1966 hebben Brimob en eenheden van het leger, onder kommando van de inspekteur van politie Sepjono en luitenant Soedjoko, niet minder dan achtentachtig mannen, vrouwen en kinderen van het dorp Gululu doodgeschoten. De oorzaak van dit gebeuren was de volgende: Het varken is in de Baliem Vallei een waardevol bezit. Bij een 47
bezoek aan het dorp Gululu, dat ten doel had een vechtpartij tussen de gebroeders Wulip en Wulippengga te beslechten, werd door een Brimob-agent van politie een varken van een zekere Joli Waliar doodgeschoten. Joli Waliar werd zeer boos, nam zijn pijl en boog en schoot de agent van politie in zijn arm. De Brimob-troepen begonnen nu tegen iedereen hun wapens te richten en maakten vijftien slachtoffers. Later werd een vals bericht naar Soekarnapoera gezonden, meldende, dat de mensen van het dorp Gululu opstandig waren en zich keerden tegen de Republiek Indonesië. Soekarnapoera gaf opdracht tegen de negatieve elementen op te treden en deze te likwideren. Brimob en leger gingen nu aan de slag. Het gevolg was de dood van diieenzeventig (neergeschoten) mensen. Het totaal aantal doden steeg op deze wijze tot achtentachtig. Onder de namen van de gelikwideerden treffen wij aan: 1. Joli Waliar, die in 1963 nog aan Soekarno werd voorgesteld; 2. Mepeka; 3. Oak Mabel; 4. Toni Mabel; 5. Johannes Gomo; 6. Wiale Walek; 7. Nu Mabel; 8. Jako Aus 9. Jakob Mabel. Alle gevallenen behoorden tot de belangrijkste stam* en onderstamhoofden. GEVAARLIJKE INDONESISCHE PLANNEN Uit een nu volgend geheim Indonesisch dokument zal de lezer duidelijk worden, dat Indonesië inderdaad plannen heeft gekoesterd de nationale Papoea's te likwideren. Het stuk luidt: „Kommando van de Regionale Politiemacht XXL, West Man, Rapport eerste kwartaal van het jaar 1966; II. Door de minder voorspoedige ekonomie in dit gebied is de bevolking minder tevreden geworden over de aanwezigheid 48
van de R.I. De bevolking van West Irian heeft zich tot op heden voorgesteld een eigen Staat te hebben, namelijk de Staat Papoea. Om deze toestand te veranderen hebben wij, zowel van de zijde van de politie als van de ABRI, een andere aanpak nodig, stellig in het jaar dat de verkiezingen vanwege het plebisciet in dit gebied zullen plaatsvinden. Wij rapporteren daarom als volgt: a. Wat betreft de ontevredenheid, die bij enige vooraanstaande lieden ten opzichte van het aanwezig zijn van de Republiek Indonesië, alsmede die bij een groot gedeelte van de strijdkrachten van de autochtone bevolking, die met de bevolking samenwerkt, bestaat, is de hoop op een onafhankelijk West Papoea nog levend. Dientengevolge zullen wij in de nabije toekomst bepaalde mensen naar andere delen van Indonesië moeten overbrengen teneinde de bevolking te indoktrineren en haar in haar twijfel te dwingen te kiezen voor blijvende betrekkingen met de regering van de Republiek Indonesië; b. Degenen die wij kunnen vertrouwen, zowel leden van de politie en de landmacht, als andere vooraanstaande lieden (DPRD-GR, Volksvertegenwoordiging) moeten wij op de juiste plaatsen in goede posities stellen, opdat zij als een goed voorbeeld in hun samenleving kunnen gelden; c. Het is van belang hier duidelijk te stellen, dat behalve de maatregelen die wij kunnen uitvoeren, de mensen die nog met een sterke band aan de bevolking gebonden zijn, op een onzichtbare wijze door de Indonesiërs zelf kunnen worden doodgeschoten en wel op een zodanige manier, dat de bevolking van West Irian zelf niet begrijpt wat er geschiedt. Aldus het kwartaalrapport, hetwelk wij op ambtseed naar waarheid hebben opgemaakt en vervolgens getekend en gesloten op de 4e mei 1966 te Soekarnapoera. Namens de Kommandant van de Politiemacht XXL, West Irian Stafchef Geheime Inlichtingen Dienst w.g. (Drs. Soejoko) Adj. Hoofdkommissaris van Politie 49
Kopie aan de Kommandant van het Politieressort 2101 te Soekarnapoera; de Kommandant van de Landmacht XVLL Tjenderawasih te Soekarnapoera; de Kommandant van het Politieressort 2102, Djajawidjaja te Soekarnapoera; de Kommandant van het Politieressort 2103 Teluk Tjenederawasih te Biak; de Kommandant van het popitieressort 2104 Westelijk NieuwGuinea te Manokwari; de Kommandant van het Politieressort 2105 te Fak-Fak; de Kommandant van het Politiedessort Zuidelijk Nieuw-Guinea te Merauke. Soekarnapoera, 26 juni 1966 Het eensluidend afschrift werd gemaakt door AIPLL w.g. (N. Smanggil) („Komando Daerah kepolisian XXI Irian Barat laporan triwulan ke 1 tahun 1966. II. Karena adanja Ekonomi jang kurang lantjar didaerah ini, maka adanja rakjat kirang pus, adanja Pemerintha R.I.; sampai kini penduduk daerah Irian Barat, masih membajangkan adanja penentuan nasib sendiri (mempunjai negara sendiri), jaitu negara Papua. Maka untik dapat kita atasinja dari pihak kepolisian dan ABRI lainnja didaerah ini, kami sebagai pimpinan mempunjai satu tjara dimasa jang akan datang, jakni pada tahun permulaan pelaksanaan pemilihan plebesciet jang akan diadakan didaerah ini, jang mana kami dapat melaporkan sebagai berikut; a. Sehubungan dengan beberapa toko2 masjarakat jang kurang puas dengan adanja pemerintah R.I. dan sebahagian besar dari pada Angkatan bersendjata anak asli putra daerah, jang masih bekerdja sama dengan pihak rakjat, sehingga rakjat masih mempunjai harapan adanja Papua Merdeka; Untuk itu dalam waktu dekat kami akan hindarkan (djauhkan) orang2 tertentu kedaeah Indonesia lainnja, supaja adanja kekuatiran dari pada pihak rakjat, hingga mereka dapat diindoktrinasikan dan dipaksakan untik memilih adanja ikatan terus dengan Pemerintah R.I.; b. Maka untik mereka jang dapat kami harapkan baik dari pihak kepolisian/tentara Angkatan Darat dan tokoh masjakarat lainnja (D.P.R.D.G.R.), dapat kami tempatkan mereka pada kursi jang selajaknja, supaja mereka itu dapat mendjadi tjontoh dalam masjarakat lainnja;
50
c. Perlu kami terangkan disini, bahwa selain dari pada tindakan2 jang kami ambil disini berkenaan dengan orang2 tertentu jang masih mempunjai hubungan erat dengan pihak rakjat untik dapat menggulingkan Pemerintah R.I., dapat ditembak mati dengan tjara jang tidak kentara, oleh anggota2 dari daerah Indonesia sendiri. Hingga hal ini tidak dapat dimengertikan oleh pihak penduduk daerah Irian Barat sendiri; Demikian Laporan Triwulan ini, kami buat dengan sebenarnja seraja mengingat sumpah djabatan saja, kemudian ditutup dan ditandatangani di Sukarnapoera pada tanggal 4 mei 1966; a.n. Panglima Angkatan Kepolisian XXL Irian Barat u.b. Kepala Staf Bidang Res. Intel. ttd. (Drs. Soedjoko) Adjun Komisaris Polisi Tindasan kepada: Jth. Danres 2101 Sukarnapura.— Jth. Po.Dam XVLL Tjenderawashi di Sukarnapura.— Jth. Danres 2102 Djajawidjaja di Sukarnapura.— Jth. Danres 2103 Teluk Tjenderawasih di Biak.— Jth. Danres 2104 Bagian Barat di Manokwari.— Jth. Danres 2105 di Fak-Fak.— Jth. Danres 2106 Bagian Selatan di Merauke.— Sukarnapura, 25 Djuni 1966 Disalin sesuai dengan aslinja oleh AIP D ttd. (M. Smanggil)
Aan dit gevaarlijke plan van Indonesië behoef ik waarlijk niet veel toe te voegen. Het plan getuigt voor zichzelf. Alleen kan ik vaststellen, dat de leiders van Indonesië het plan voor een deel al ten uitvoer hebben gelegd. Indonesië is stelselmatig bezig de leidende kern van de Papoea's uit te roeien. Het gaat er om die groep over te houden, die bereid is te zijner tijd als zogenaamde woordvoerster van de Papoea's pro-Indonesisch op te treden. Het is praktisch zo - de geschiedenis blijft zich ook hier herhalen - dat wie niet vóór is, gedood moet worden opdat alleen de stem vóór klinken kan. Tot de bekende dikke 90 %. Het percentage van alle diktatoriale landen. 51
EEN DJAKARTAANS ARTIKEL OVER DE KORRUPTIE IN WEST IRIAN In een artikel in het dagblad „Ampera" - het enige dagblad dat dadelijk na de opstand van september 1965 mocht verschijnen werd zeer summier geschreven over de zwendel van Soebandrio met de deviezen van West Irian. Het artikel kwam uit met de kop: „Soebandrio matjetkan pembanguan Irian Barat": „Soebandrio verkwistte de opbouw van West Irian". In dat artikel werd alleen maar, naast de kommunistische Soebandrio, de jeugdige drs. Asjari Darus, vroegere chef van de Afdeling voor de buitenlandse handel bij de Dienst van Ekonomische Zaken te Soekarnapoera (Hollandia), genoemd. Met geen enkel woord werd gerept over Kol. Inf. Marwoto, de sekretaris van het goevernement. Deze was tot begin 1966 nog in funktie. Hij was verantwoordelijk voor het uitgeven van de deviezen van West Irian. Niets werd gezegd over dr. Yusuf Ismail, alsdan hoofd van de Dienst van Ekonomische Zaken, onder wie drs. Asjari Darus werkte. Dr. Yusuf Ismail was bekend in Soekarnapoera vanwege zijn nauwe binding met de direkteur Tjang van de „West Irian Trading Company". In de kring van de ambtenaren van Soekarnapoera deden verhalen de ronde over de relaties van de heer Tjang, relaties die geleid zouden hebben tot het verlenen van preferenties aan deze heer. Bekend ook was het dat de heer Tjang van de „West Irian Trading Company" de topfunktionarissen van West Irian aardig verwend heeft door het gratis verstrekken van luxe artikelen als radio's, pick-ups enz. In Soekarnapoera wist iedereen, dat de meeste hogere ambtenaren een eigen auto bezaten en dat terwijl zij nog maar kort in West Irian werkten. Hoe kan men na een jaar verblijf in West Irian een auto kopen? Nemen wij de zaak nader onder de loep en bepalen wij ons daarvoor tot een hogere ambtenaar in de rang van F. IV (tijdens de Nederlandse periode schaal 24, d.w.z. een inkomen van zo'n 11.400 Irian Barat Roepiah per jaar. De officiële koers was: IB Rp. 1 = fl. 1,—, de feitelijke koers IB Rp. 52
1 = fl. 0,25. De prijs van een tweede-hands radio bijvoorbeeld was destijds in Nieuw-Guinea IB Rp 2250,-). Deze ambtenaar, die onderworpen was aan een salarisregeling die gold voor de djakartaanse ambtenaren in West Irian - die overigens hun gewone salaris in Djakarta vol uitbetaald kregen - verdiende in West Irian een „toendjangan kerdja" (werktoelage) d.w.z. nog een salaris. Ongeveer 7 maanden na de kommunistische opstand van september 1965 kwam het „spel" van de heer Tjang met de hogere ambtenaren aan het licht. De Regering deed hem niets, kon niet veel doen. De vergunning tot import werd ingetrokken en daar bleef het bij. De gehele zaak diende daarna bij de West Irian Volksvertegenwoordiging. Alle Papoea-leden eisten een volledige stopzetting van het bedrijf. Voorts werd door middel van een resolutie, van de regering een volledige verantwoording geëist inzake het al of niet doelmatig aanwenden van de deviezen en wel van 1 mei 1963 af tot einde 1966. In deze „geleide demokratie" van Indonesië luistert de Regering echter niet naar de Volksvertegenwoordiging. In het artikel van het dagblad „Apera" van eind april 1966 werd ook de naam genoemd van drs. Harsono, voormalig ambassadeur voor Indonesië te Japan. Deze zou zijn opgetreden in Tokio voor de handelsverbindingen met Djakarta, West Irian en Japan. Duidelijk werd, dat Soebandrio en zijn handlangers tachtig procent van de deviezen gebruikt hadden om voor eigen belang goederen uit het buitenland in te voeren. Over deze „handelsrelaties" met Japan werd in Soekarnapoera openlijk gezegd, dat drs. Harsono als commissioner optrad, dat de direkteur van de N.V. Judda Niaga in Tokio de officiële dokumenten verduisterd had waardoor miljoenen Japanse yen van West Irian gelden niet verantwoord konden worden. Hetzelfde artikel bracht aan het licht, dat een van de chefs van de afdeling van het sekretariaat West Irian Zaken te Djakarta, namelijk luitenant Ie klasse Liem, in werkelijkheid een fabrikant was, direkteur van een bouwbedrijf, de onderneming N.V. SH. 53
Over deze zaak is nog het volgende te vertellen: Generaal maj. Soetjipto, die in drie jaar tijds opklom van kolonel tot generaal majoor, was sekretaris-koördinator van West Irian zaken. Hij had op zijn programma de bouw van een enorme moskee in Biak. Nu moet de lezer weten, dat de bevolking van het eiland Biak voor de volle honderd procent Protestant of Rooms-Katholiek is. Nochtans werd het plan tot deze bouw in Djakarta gemaakt. In de eerste helft van 1965 stuurden generaal-majoor Soetjipto en direkteur Liem Indonesische arbeiders van Djakarta naar West Irian teneinde de bouw van deze moskee aan te vangen. Alsof er in Biak geen arbeiders waren. De naar Biak gezonden arbeiders maakten zich onderwijl nog even schuldig aan een behoorlijke diefstal-affaire, die zij pleegden ten nadele van de Zending te Oegstgeest voor de Christelijk-Sociale Kursus te HollandiaBinnen. Het spreekt vanzelf, dat de gehele bevolking van Biak protesteerde tegen de plannen tot de bouw van een (geheel onnodige) moskee. De bouw werd nochtans voortgezet. Na de opstand van de kommunisten kwam de gehele zwendel aan het licht en werd, tot opluchting van de gehele bevolking van Biak, de bouw stop gezet. Trouwens, het geld was ook op . . . De bouwonderneming N.V. SH. had verschillende bouwwerken op het program. Het voornaamste was een kompleks gebouwen te Djalan Karet, Djakarta. Hier zou een hotel met zalen voor konferenties gebouwd worden. Het zou een kolossaal gebouw worden. De zeer fraaie konferentiezaal met prachtig meubilair uit Japan lag op de bovenste verdieping. Toevallig was ook ik in september 1964 in Djakarta. Zodoende werd ook ik uitgenodigd de feestelijkheden mede te maken. De goeverneur van West Irian, de Papoea de heer E. J. Bonay, moest de officiële opening met een groot gezelschap bijwonen. Het gezelschap was daarvoor speciaal uitgezocht. Hij moest symbolisch het gebouw in ontvangst nemen. Goeverneur Bonay bracht zijn misnoegen over dit alles op typisch oosterse, bedekte wijze, tot uiting en zei onder andere: „Hier en daar verneem ik, dat vele broeders van West Irian zeggen, dat het beter geweest zou zijn als zo een prachtig ge54
bouw in West Irian gebouwd was geworden. Zij moeten begrijpen, dat Djakarta de hoofdstad van de Republiek Indonesië, is. Djakarta is hun bezit, uw bezit, mijn bezit en het bezit van ons allen. Het is daarom noodzakelijk, dat zulke gebouwen hier komen te staan teneinde de West-Irianezen op te vangen." („Sini sana saja dengar, bahwa putera-putera? Irian Barat mengatakan, bahwa alangkah bajknia, bilamana gedung jang seindah ini, tidak berdiri di Djakarta, tetapi di Irian Barat. Tetapi mereka harus mengerti, bahwa Djakarta adalah ibukota R.I., Djakarta adalah kepunjaan mereka, kepunjaan saudara2, kepunjaan saja dan milik kita sekalian. Sebab itu perlu adanja gedung-gedung sedemikian itu untik menampung saudara-saudara dari Irian Barat.")
Wie echter weet hoe de naar Djakarta gezonden Papoea's verwaarloosd werden wat de huisvesting enz. aangaat kan de kritiek in de gekozen woorden nochtans onderkennen.
VERDELING VAN DE BEGROTINGSGELDEN Enige aandacht moet ik nog schenken aan de gang van zaken met betrekking tot de verdeling van de gelden en de plannen tot de bouw van gebouwen enz. Hier valt te onderscheiden in de plannen die rechtstreeks vallen onder het toezicht van het goevernement van West Irian en die vallen onder en worden uitgevoerd door de sekretaris koördinator West Irian Zaken te Djakarta. De geldmiddelen voor West Irian zijn namelijk in tweeën verdeeld waarvan de ene helft plus een speciale bijdrage uit het fonds Vrijwilligheids-gaven van vijf miljard rupiah volgens mededelingen van Soebandrio en Soetjipto - in Djakarta gebruikt werd en de andere helft naar West Irian heet te gaan. De Volksvertegenwoordiging is niet op de hoogte met de precieze verdeling van de gelden en kent de verhouding volgens de begroting niet. Op zichzelf is tegen zo'n verdeling niet erg veel bezwaar te maken. Het dagelijks roetinewerk moet op het sekretariaat koördinator West Irian geschieden en de uitzending van personeel naar West Irian moet ook betaald worden. 55
Als in Nederland geschieden zou hetgeen hier geschied is zouden de leden van het Parlement dadelijk opspringen en vragen stellen. Het zijn namelijk dikwijls duistere financiële transakties geworden, voornamelijk als het grote gebouwen aanging. In een normaal kontrakt stelt men duidelijk de tijd vast, waarbinnen de aannemer gehouden is het bouwwerk op te leveren. Het spreekt voorts vanzelf, dat normaal in het kontrakt komt te staan welke bedragen besteed mogen worden en hoe het eindbedrag is. Indonesië kent geen duidelijke kontrakten die de uitvoering van al deze zaken regelen. Kontrakten die beide partijen binden zijn er eigenlijk niet. De inspektie (van de zijde van de overheid) wordt vaak omgekocht. De vraag: waarom geen bepaling van tijd tot oplevering valt slechts te beantwoorden met het vastleggen van het feit, dat zowel de gever van de opdracht als de uitvoerder en zelfs de inspektie van de zijde van de overheid grote belangen bij deze transakties hebben. In geheel Indonesië is de term bekend die met de letters „TST" (tahu sama tahu) wordt weergegeven. De letters houden in: „weten onder vier of zes ogen"! De drie uitvoerders, te weten de opdrachtgever, de uitvoerder en de inspektie van de arbeid teren samen op de gelden van de overheid. In een geheime afspraak zijn zij overeengekomen een gedeelte van de bouwsom te gaan gebruiken voor financiële spekulaties en allerlei handelingen op de geldmarkt met als gevolg dat het geld niet besteed wordt, de gebouwen niet op tijd klaar komen. Dientengevolge geraken zij in steeds groter moeilijkheden en knoeien met de bedragen die de afrekening moet vermelden, die bij de overheid moet worden ingeleverd. Hun valse afrekening wordt vergezeld van de uiteenzetting dat het gebouw niet op tijd kon klaar komen vanwege de ineens opgekomen inflatie. Een aanvullende begroting is derhalve nodig en wonderlijk genoeg weten de heren het voor elkaar te krijgen en zij helpen zodoende de zaak nog dieper in het moeras van de alsmaar doorgaande ontwrichting. Een eenvoudige illustratie valt te geven bij de bouw van het Raadsgebouw dat bestemd is voor de Nieuw Guinea Raad. Een Nederlandse onderneming ving in 1962 met haar werk aan. Het 56
gebouw moest in 1963 klaar zijn. In het begin van de Untea-tijd nam een Indonesische onderneming de bouw over. Zij draagt de naam „Nindya Karya". Gedurende de periode van de Untea werkte men op volle toeren. De bestuurder (Untea) wilde dat het werk op tijd klaar zou zijn. Voor 1 mei 1963, de tijd van het vertrek van het Untea. Het werk kwam niet klaar. Na de overdracht van het bestuur aan Indonesië werd ineens met de werkzaamheden gestopt. Er was zogenaamd geen geld meer. Men bedenke bij dit alles, dat gedurende de Untea-periode Indonesië drukke propaganda voerde teneinde te bewerkstelligen, dat de Untea-periode reeds 1 januari 1963 zou eindigen. De „grote opbouw" van West Irian zou anders niet tijdig kunnen aanvangen. Iedere dag, ieder uur, dat het Untea in West Irian zou zijn zou immers verloren tijd zijn en Indonesië beletten de grootse taak aan te vangen. De praktijk was dat de bouw van het gebouw voor de volksvertegenwoordiging van de Papoea's werd gestaakt. Wat deden die eigenwijze Papoea's ook een eigen bestuur, zelfs een vorm van zelfbestuur binnen Indonesië, nodig te hebben. Er zijn Nederlanders, die maar niet begrijpen waarom de Papoea's niets willen weten van de bevoogding door Indonesië. Nu de Papoea's hebben vele redenen om deze bevoogding niet te willen. Nemen wij als voorbeeld de bekende „oud-ijzer-affaire van Bintoeni". In de Nederlandse periode werd een kontrakt ontworpen waarin bepaald werd, dat Japan oud ijzer zou mogen halen. In mei 1963 zou het kontrakt beginnen te lopen. In een nota gericht aan de (Indonesische) direkteur van Ekonomische Zaken, dr. Yusuf Ismail, verzocht goeverneur Bonay het uitvoeren van het kontrakt voorlopig op te schorten teneinde hem gelegenheid te geven zich nader in te werken. Goeverneur Bonay was namelijk pas kort opgetreden. Dr. Yusuf Ismail, door minister Soebandrio persoonlijk aangewezen om als uitvoerder van het kontrakt op te treden, liet de zaak doorgaan. De Japanse onderneming mocht het ijzer komen halen. Van het begin van de Unteaperiode was een zekere Achmad Sjarkawi onder-direkteur van de Dienst van Ekonomische Zaken. Hij was een hoofdambtenaar 57
van het departement van Handel te Djakarta. Iedereen nam aan, dat hij de direkteur van de Dienst van Ekonomische Zaken zou worden doch opeens kwam de nieuwe direkteur dr. Yusuf Ismail, de persoonlijke vriend van Soebandrio, op de proppen. De nota van goeverneur Bonay was ook bekend bij de plaatselijke bestuurders van Sorong enz. Zij verzetten zich tegen het uitvoeren van het kontrakt en plaatsten zich vierkant achter de goeverneur. De Indonesische resident van Manokwari, de heer Soedarto, die op de hoogte werd gebracht van het standpunt van de Papoea's, nam onmiddellijk maatregelen door twee Papoeabestuurders met spoed over te plaatsen resp. naar Biak en Merauke. In de kringen van de Papoea's was men natuurlijk dubbel gebelgd toen duidelijk werd welke methoden de Indonesiërs toepasten om dollars, opbrengst van oud ijzer, in hun eigen zakken te laten vloeien. Er zouden vele voorbeelden van Indonesisch wanbestuur te noemen zijn. Kostbare, door de Nederlanders opgezette plannen de uitvoer te stimuleren en daardoor Westelijk Nieuw-Guinea aan deviezen te helpen werden door Indonesië afgevoerd. Dit deel van Indonesië - West Irian - heeft immers geen deviezen nodig en van Nederland mocht in die tijd niets overgenomen worden, dat maar enigszins achterwege gelaten kon worden. De gehele verhouding invoer-uitvoer werd stuk geslagen en bij dit alles kwam de aanvang van de grote goederenstroom uit West Irian naar Indonesië. Zoals het altijd in bezette gebieden gaat - Nederland van 1940-1945 weet het - dienen deze gebieden als melkkoeien. Zij mogen leeggeroofd worden. Het spreekt vanzelf, dat het „leeglopen" van Westelijk Nieuw-Guinea, zowel bij de bevolking als in de Volksvertegenwoordiging, een punt was van aanhoudend gesprek en kritiek. In de Volksvertegenwoordiging werd daarom een resolutie aangenomen die beoogde de grote goederenstroom uit West Irian naar Indonesië in te dammen. De resolutie hield in dat een kontrole op het aantal maksimaal toelaatbare goederen, dat meegenomen of uitgevoerd zou mogen worden, zou worden ingesteld. Het hoofd van de Dienst van Ekonomische Zaken werd zodoende gemachtigd een zogenaamd 58
vergunningsformulier uit te geven in welk formulier bepaald zou zijn hoeveel en wat meegenomen zou mogen worden. Iedere Indonesiër die het land verlaten ging moest dus in het bezit zijn van zo'n formulier. Helaas, besluiten en doen zijn in Indonesië altijd twee op dit terrein. De uitvoering bleef dus praktisch achterwege. Leden van de ABRI (Nederlanders, herinnert U zich de zwaar beladen Duitse soldaten nog uit de jaren 1940) trokken zich van het besluit niets aan. Zij hadden immers hun eigen transport en lapten als eigen instantie de bepalingen aan hun laars. Het gevolg van dit alles was, dat burger-ambtenaren, zelfs particulieren ook van het ongekontroleerde transport van de ABRI gebruik gingen - en konden - maken. Als voorbeeld van knoeierij nam ik het vervoer van auto's. In de Volksvertegenwoordiging kwam aan de orde of het geoorloofd was een in West Irian aangeschafte wagen naar Indonesië over te brengen. Na zeer lange besprekingen hierover kwamen de meeste leden tot de konklusie, dat respekt voor het algemeen belang niet toeliet, dat privé-eigenaars hun auto, pas in West Irian gekocht, konden uitvoeren. In deze bespreking werd gewezen op het feit, dat in de Untea-periode vele Nederlanders hun auto mochten medenemen en dat zodoende het aantal auto's sterk was teruggelopen. Een en ander was voor de diensten van het goevernement een ernstige belemmering. Aankoop door invoer immers hing met deviezen, beter gezegd gebrek aan deviezen, samen. Bij het lichaam voor de koördinatie van de opbouw van West Irian kwam de kwestie van het vervoeren, het uitvoeren derhalve, van auto's ook ter sprake. Bij deze dienst, de BKPD., werd het voorstel van de goeverneur, dus het wettigen van het stelsel van al of niet vergunnen van de uitvoer van auto's, niet aanvaard. Bij afwezigheid van de goeverneur, die voor konsultatie naar Djakarta was, vergaderde de kleine kliek hoge funktionarissen met de uitvoerende kommissie van de Volksvertegenwoordiging over de bewuste vergunning en het gevolg was, dat een ontwerp-besluit werd aangenomen. Het werd alsdan door de waarnemend goeverneur, kol. Agus Subekti ondertekend en daardoor werd van59
wege het goevernement goedkeuring tot het meenemen van auto's naar Djakarta gegeven. Bij de terugkomst van goeverneur Bonay was de zaak beklonken en hij werd van de beslissing op de hoogte gebracht. Inmiddels werd het Sekretariaat West Irian Zaken ook op de hoogte gesteld van het geval en door de druk en de aktie van verschillende kanten werd stilletjes het besluit van Subekti en de BKPD, zonder kommentaar derhalve, ingetrokken. Een en ander heeft de kommandant van de politiemacht, drs. Sabar, niet belet van de gelegenheid gebruik te maken toch zijn wagen naar Djakarta over te brengen. Andere leden van het Koördinerende lichaam BKPD zaten natuurlijk ook niet stil. Hetgeen de kommandant mocht wilden zij ook doen. In een vergadering, op 26 maart 1965 gehouden, goeverneur Bonay was intussen al afgezet, werd besloten de vele dienstauto's en de andere middelen van vervoer, waarvan de motor of de machine defekt was of als defekt aangegeven werd en niet in West Irian hersteld zouden kunnen worden naar Djakarta te zenden om aldaar herstel te ondergaan. Zij zouden daarna naar West Irian teruggezonden kunnen/moeten worden. De sekretaris van het goevernement kol. inf. Marwoto, die tegelijkertijd ook optrad als sekretaris van het BKPD, had inmiddels in een brief, gedateerd 8 april 1965, dit belangrijke voorstel aan de voorzitter van de Volksvertegenwoordiging voorgelegd met het dringende verzoek dit voorstel in bespreking te brengen en het aan te nemen. De achtergrond van dit hoogst onpraktische voorstel, dat bovendien zeer onekonomisch was, was niets anders dan een mogelijkheid te openen de auto's van de hoge funktionarissen - de privé auto's wel te verstaan - als „beschadigde auto's" naar Djakarta te krijgen. Door de kommunistische opstand van 30 september 1965 kon dit plan niet worden doorgevoerd. De meeste hoge funktionarissen hebben nog wel een andere weg gevonden om auto's in Djakarta te verkrijgen namelijk door het inruilen van hun wagen in West Irian tegen een andere wagen in Djakarta van een bedrijf, dat zijn werkzaamheden in West Irian heeft. Na de opstand van 1965, in welke tijd zoveel vernietigd werd, 60
werd het BKPD. vervangen door de „Koreda" een lichaam dat aangepast zou zijn aan de Orde Baroe. De taak van dit lichaam Kommando Rehabilitasi Daerah - was veel omvattender dan van het BKPD. Het lichaam had tot taak zowel de politieke als de ekonomische verbetering van West Irian te bevorderen. Het stond onder voorzitterschap van de legerkommandant van de West Irian Brigade Generaal R. Bintoro. In Soekarnapoera deden hardnekkige geruchten de ronde, dat dit Koreda het gehele bestuur in handen zou nemen en dat de goeverneur alleen maar marionet zou zijn. (Wederom zullen de Nederlanders zich de Duitse tijd en de Duitse methode herinneren). Vanwege dit Koreda zijn verschillende kommissies naar Djakarta vertrokken onder andere om de waarde van de West Irian Rupiah te herzien en besprekingen te voeren teneinde tot de hoog nodige verbetering van de ekonomische toestand van Irian Barat te geraken. Het resultaat is geweest, dat de waarde van de West Irian Rupiah bij presidentieel besluit nr. 44/1967 van 3 april 1967 herzien werd en wel zodanig, dat „US $ 1 is IBRp. 10.—, terwijl de koerswaarde van de Irian Barat Rupiah tegenover de Indonesische Rupiah was IBRp. 1 is Rp. 10. Door de presidentiële beschikking nr. 02/1967, gevolgd door het ministeriële besluit nr. 31/IV/67 d.d. 13 april 1967, werd het verbod tot invoer van bepaalde artikelen zoals rijst, suiker, thee enz. uit andere eilanden van Indonesië naar West Irian opgeheven. Ten aanzien van de zakenlieden van Indonesië werd aldus een zekere prikkeling geschapen goederen naar West Irian uit te voeren. Het zou belangrijk zijn aandacht te schenken aan de financiële en ekonomische gevolgen die het beleid van Indonesië ten aanzien van Westelijk Nieuw-Guinea heeft gehad. Eén daarvan, de groei van de zwarte markt (pasar liar) zou getekend kunnen worden. Vastgesteld zij hier slechts dat de ontwikkeling voor Westelijk Nieuw-Guinea slecht is geweest. In 1966 bijvoorbeeld bij de devaluatie van de Rupiah, devalueerde de West Irian Rupiah mee. In geheel Indonesië gold toen de Rupiah als wettig betaalmiddel derhalve ook in West Irian. De waarde van de Rupiah kon echter niet gehandhaafd blijven vanwege de toene61
mende inflatie in Indonesië. Aan het einde van het jaar 1966 moest de West Irian Rupiah weer in Nieuw-Guinea gebruikt worden. In de tussentijd, dat de (Indonesische) Rupiah weer in West Irian gebruikt werd, ontstond een grote inflatie. De prijzen van goederen vlogen omhoog. Bij de verandering van de Indonesische Rupiah met de Irian Barat Rupiah handhaafden zich dezelfde prijzen terwijl de waarde van de West Irian Rupiah eigenlijk meer was. De praktische politiek van de ambtenaren van Indonesië was voor een mogelijke toenadering van de Indonesiërs tot de Papoea's eenvoudig ellendig. De Papoea's moesten zich telkens afvragen: zijn dit nu de mannen die ons zouden komen helpen, de broeders die ons zouden komen „bevrijden"? Toen een kennis van mij bijvoorbeeld een buitenboordmotor wilde (moest) kopen, vernam hij van een winkelier dat de buitenboordmotoren eigendom van de politie waren. De politie wilde alleen kopra in ruil hebben en geen geld. Waarom, zal de lezer vragen. Het antwoord is eenvoudig: kopra kon uitgevoerd worden, derhalve verkocht tegen harde dollars en dat geld kon op een buitenlandse bank worden gezet. Terwijl het „bevrijde volk" in armoede tobde, verrijkten zich de (Indonesische) ambtenaren. Dan moeten de Papoea's, om Nederlands belang, om Nederlandse geldhandel, Indonesië kiezen! Het klinkt wellicht ongeloofwaardig in Nederlandse oren als ik zeg, dat vele Indonesiërs, vooral hoge funktionarissen, naar West Irian zijn gegaan, vooral tijdens de Untea-periode, hoewel ook in de Indonesische tijd, om zich aan de daar wat betere ekonomische toestand te verrijken. Zich te verrijken, dikwijls op obscure wijze en dan - echt koloniaal - verrijkt naar Indonesië weer te keren. Deze opmerking sluit beslist niet uit, dat er ook Indonesiërs zijn die dit gaarne anders zouden willen, die het goede voor Westelijk Nieuw-Guinea zoeken. Zij zijn helaas verre in de minderheid en zij oefenen weinig of geen macht uit. Twee keer heb ik Java bezocht, namelijk in december 1963 en gedurende de maanden september en oktober 1964. Altijd moest 62
ik uit de volksmond een en ander vernemen over de zogenaamde „welvaart" en „overvloed" van West Irian. Dikwijls heb ik met een gevoel van huivering allerlei uitlatingen gehoord. De regering heeft namelijk tijdens de TRIKORA-tijd (drievoudig kommando van Soekarno) een groots opgezette propaganda gevoerd over de welvaart van West Irian en toen het gebied eenmaal in handen van Indonesië was wilden vele Indonesiërs, gelukzoekende Indonesiërs, naar dit land toe. Zij kwamen en pasten dezelfde praktijken toe die zij in Indonesië gewend waren en die deze Staat in de ellende hebben gesleurd. De klachten, die hier geuit zijn, zijn klachten die bij de gehele bevolking leven. Zo heeft zich bijvoorbeeld namens de „bevolking van de Mappistreek" op 3 april 1967 de Papoea G. Lersoin uit Kepi tot de Volksvertegenwoordiging gewend met de volgende open brief: „Geachte Heer (letterlijk Vader), lid van de DPRD-GR., Geachte leden van het plaatselijk bestuur; Geachte broeders en zusters; Wij zijn aangewezen de bevolking van de Mappistreek, die van de periode van de overgang 1963 tot nu aan toe lijdt, in deze vergadering te vertegenwoordigen teneinde haar wensen en verlangens naar voren te brengen. De verzuchtingen van ons, de bevolking van de Mappistreek, hebben nimmer de aandacht van de zijde van onze superieuren verkregen en daarom dragen wij voor de zoveelste keer onze verzuchtingen voor aan „Vader", als lid van de DPRD-GR. om deze aan onze superieuren verder door te geven. Aangaande de voorziening aan kleding en de behoefte aan levensmiddelen heeft Vader DPRDGR. zelf kunnen vaststellen en met eigen ogen kunnen zien hoe deze kleding van Uw eigen volk er heden uitziet. Zeer velen zijn al teruggekeerd tot de kleding van dertig jaren geleden, namelijk het van gras gemaakte schortje tot bedekking van de schaamdelen. De weinige broeken, die sommigen dragen, lijken niet meer op een broek doch bestaan uit gescheurde oude rommel die met bosjes touw aan elkaar gebonden is. 63
Wat doet U hiertegen? Doet U zich, Vader DPRD-GR., alleen maar voor als toeschouwer, iemand die alleen het verloop van de omstandigheden zit te aanschouwen en niet eens al onze moeilijkheden in de voltallige zittingen van de DPRD-GR. aan de orde stelt. Het is ons nooit duidelijk geweest, hoe het met de goederen gaat die voor de verdeling in het binnenland bestemd zijn. Tot nu toe zijn deze goederen door handelaren en bepaalde mensen voor hun eigen belangen verduisterd. Wij verzoeken U hieraan aandacht te schenken en de mensen te waarschuwen, dat zulke praktijken ophouden. Zij mogen dan de prijs van die goederen al vooruit met hun eigen geld betaald hebben, deze moeten toch wel naar het binnenland gezonden worden. Zij zijn verstrekt uit naam van de bevolking. Het is al gebleken, dat bepaalde winkels in het binnenland de te verdelen goederen, goederen voor de bevolking dus, hebben ontvangen doch niet aan de bevolking wilden verkopen. Heel vaak zijn de goederen, die voor het binnenland bestemd zijn, al in Merauke tegen hoge prijzen zwart verkocht, bijvoorbeeld in de winkels van Tas en Amin. Verzoeke hieraan aandacht te besteden. Ten aanzien van het onderwijs willen wij vervolgopleidingen na de lagere school. Gezien het toenemende aantal lagere scholen moeten er vervolgscholen komen, scholen die de leerlingen van de lagere school kunnen opvangen. Wij willen onder andere middelbare scholen, scholen voor de opleiding van onderwijzers enz. Op het gebied van de volksgezondheid vragen wij aandacht van de regering voor medikamenten omdat de bevolking een goede gezondheidszorg wenst. De bevolking wil ook, dat haar leden af en toe een oriëntatiereis naar andere dorpen maken teneinde van dichtbij een duidelijk beeld te vormen inzake de moeilijkheden van andere groepen van de bevolking. Wij, de bevolking van de Mappistreek, verzoeken U verantwoording af te leggen ten aanzien van de streek die U vertegenwoordigt." 64
INDONESISCHE TOEZEGGINGEN De lezer zal zich herinneren, dat ik reeds bij de bespreking van de Untea-periode gewezen heb op de grootscheepse propaganda die Indonesië maakte met betrekking tot de opbouw en de ontwikkeling van Westelijk Nieuw-Guinea. Via berichten door de radio vernamen wij, dat Indonesië beginnen zou met zware industrie. Indonesië zou „djalan raja" (de grote weg) SorongMerauke en Sorong-Hollandia openen. In december 1962 werd al via een kleine groep pro-Indonesische Papoea's een soort ultimatum aan het Untea voorgelegd. Het bestuur der Verenigde Naties, het interim-bestuur, zou zich voor 1 januari 1963 moeten terugtrekken. Iedere dag dat het Untea immers bleef betekende voor Westelijk Nieuw-Guinea een groot verlies. Een delegatie Papoea's, onder leiding van de alsdan nog pro-Indonesië zijnde, in Nederland ook bekende, Herman Wajoi, werd op kosten van Indonesië naar 's-Gravenhage en de Verenigde Naties in New York afgevaardigd om deze eis van het volk voor te leggen. Ten aanzien van de komende opbouw in Westelijk Nieuw-Guinea zijn verschillende uitspraken en gebeurtenissen aan de orde geweest om de Papoea's en de buitenwereld er van te overtuigen hoe groot de ernst van Indonesië zou zijn binnen de kortst mogelijke tijd Westelijk Nieuw-Guinea op de zelfde sport van de ladder der ontwikkeling te brengen als de andere broeders van het groot-Indonesische rijk. Als voorbeeld van bluf denk ik aan hetgeen mevrouw Soebandrio, de echtgenote van de voormalige minister van buitenlande zaken van Indonesië, dr. Soebandrio, zei op een bijeenkomst op 1 januari 1963. Zij leidde een missie die goodwill zou moeten kweken en tonen en merkte op: „Binnen vijf jaren uitoefening van het bestuur door de Regering van de Rep. Indonesië zal de materiële en de geestelijke opbouw, in de kortst mogelijke tijd, verwerkelijkt zijn, zodat de bevolking van West Irian dezelfde vooruitgang zal kennen 65
als haar broeders en zusters, die al lang van de oogst van de Indonesische onafhankelijkheid hebben geproefd." („Lima tahun lagi, setelah Pemerintah R.I. berdjalan didaerah ini, maka kami jakin, bahwa saudara2 kita, putera-putera Irian Barat jang berada dipedalam Irian Barat dan jang selama massa pendjadjahan pemerintah Belanda masih telandjang dan belum berpendidikan akan dibawa kepada daradjat kemadjuan jang sama seperti saudara2 kita dipesisir dan kota2 sekarang ini.")
Dr. Soebandrio, de Indonesische minister van buitenlandse zaken, die indertijd rechtstreeks verantwoordelijk was voor de opbouw van West Irian, zeide in een rede ter gelegenheid van de installatie van de leden van de West Irian Volksvertegenwoordiging op 2 mei 1963 onder andere: „U, buitenlandse joernalisten, nodig ik tevens uit over vijf jaar naar West Irian terug te komen en met eigen ogen de vooruitgang, die wij zullen bereiken, nadat dit gebied vijf jaar onder de regering van de Republiek Indonesië staat, te aanschouwen." („Wartawan-wartawan luar-negeri, dengan ini sekaligus, saja mengundang tuan-tuan untik datang kembali 5 tahun lagi ke Irian Barat dan menjaksikan dengan mata-kepala sendiri kemadjuan jang akan kami tjapai, setela lima tahun daerah in berdada dibawah pemerintahan R.I.")
De heer Soebandrio vervolgde: „Er is geen enkel land op dit aardoppervlak, dat de opbouw van dit gebied kan realiseren zoals wij, het volk van Indonesië zelf." („Tidak ada satu tanah dipermukaan bumi ini, jang dapat melaksanakan pembanguran daerah ini lebih baik, dari pada bangsa Indonesia sendiri.")
In de plenaire vergadering van de Verenigde Naties, op 21 september 1962 gehouden, had dr. Soebandrio betoogd: ,,Het is het oprechte streven van het Indonesische volk zo spoedig mogelijk een begin te maken met de ontwikkeling van West Irian op elk gebied, opdat de bevolking de maatschappelijke toestanden, waarin hun broeders in andere delen verkeren, deelachtig kan worden." 66
Medio oktober 1962 werd op het voetbalveld HoUandia-Binnen een plechtige ceremonie gehouden ter gelegenheid van de eerste steenlegging voor de bouw van het grootste sportstadion van Oost-Indonesië. Een geitenkop werd in de grond begraven om zogenaamd ,,de geesten" van het stukje grond gunstig te stemmen voor de ingebruikname van die grond. Iedere gast van Hollandia, die het vliegveld Sentani verliet en in de richting van de stad reed, kon aan de kant van de weg van het oudste voetbalveld van Hollandia lezen: „Disini akan dibangunkan Stadion":
„Hier wordt een stadion gebouwd." Het jaar 1965 werd door de Indonesische Regering officieel aangekondigd als het jaar van de materiële opbouw van Westelijk Nieuw-Guinea. Natuurlijk kan men vragen, waarom al deze feiten naar voren gebracht? Met de enkele opmerking: Soebandrio was een kommunist, de rol van deze kommunist is uitgespeeld na de staatsgreep van 1965, geeft men geen duidelijk antwoord. Het was de Regering van Indonesië die de misdaden jegens het volk van de Papoea's heeft begaan en het arrogante geschreeuw wanneer zij zei wat zij allemaal voor de Papoea's zou doen is hol geschreeuw gebleven: de Regering van Indonesië heeft in de jaren van haar macht, de jaren 1962-1969, eenvoudig niets voor de Papoea's gedaan doch zich als bezettende macht gedragen. Nederland moet begrijpen wat dit allemaal heeft uitgewerkt ten aanzien van de gevoelens zeker van de leidende kern van de Papoea's, zelfs bij die Papoea's die aanvankelijk pro-Indonesië waren. De Indonesische propaganda kon, tegen de achtergrond van het falen van Indonesië geen vrucht dragen bij de Papoea's. Het zijn juist de jonge Papoea's die zich afkeren, al blijft altijd, gelijk overal, een aantal mensen bereid de machthebbers bij te vallen. Indonesië bouwde geen nieuw gebouw voor de Volksvertegenwoordiging, Indonesië trof geen voorzieningen en zo kwamen steden als Manokwari, Biak en verschillende wijken van Hollandia door allerlei technische storingen in het duister, of gedeeltelijke duister, te zitten en kampten al deze plaatsen met 67
gebrek aan water. In een naar papoese verhoudingen grote stad als Hollandia is het een ware ramp als men bijna een gehele week zonder water komt te zitten. Elektrische centrales werden uitgeschakeld, herstel was immers niet meer mogelijk. Mede door al deze tekorten konden de optimistische rapporten die naar Djakarta gezonden werden geen geloof meer krijgen. Indonesië moest het wel merken. Zelf heb ik op een zondagmorgen kunnen vaststellen hoe, toen Soekarnapoera vereerd werd met het bezoek van drie ministers onder leiding van Sadjarwo (van Landbouw) de gehele stad zonder water zat. De waarnemend goeverneur, kol. ter zee Agus Subekti, kon zich die morgen blijkbaar niet meer bedwingen en in aanwezigheid van het gehele korps ambtenaren, stamhoofden en vele gasten, barstte hij uit tegen de direkteur van Openbare Werken, ir. Kolopaking, door hem op een voor deze direkteur beschamende wijze een standje te geven. De lezer zal verstaan welk een meesmuilende reaktie dit bij de Papoea's gaf. Een lang verhaal zou te schrijven zijn over de woningnood, over het slechte sanitair, over dichtgespijkerde ramen, over het gebrek aan hengsels, over de voorrang die Merauke zou krijgen wijl Merauke dicht bij de Australische grens ligt, over de bouw van de moskee te Biak, waarover ik reeds sprak, over de toestand van de wegen, de kaden, over het wanbeheer bij de Dienst Openbare Werken enz. In het begin van 1964 deed de waarnemend secretaris van de Verenigde Naties, de heer Rolz Bennet, tijdens zijn eerste, tevens zijn laatste bezoek aan Westelijk NieuwGuinea, ook Hollandia (Soekarnapoera) aan. Men ging ineens „bouwen". Op verschillende strategische punten van de stad ging men werken met tractoren en buldozers, die sinds het vertrek van de Nederlanders niet meer gebruikt waren. Het scheen wat te worden. De dag na het vertrek van Rolz Bennet ging alle schijn weg, de vertoning was afgelopen. Er werd niet meer gewerkt. Andermaal zal de lezer de hilariteit bij de Papoea's verstaan. Over het onderwij sdrama zou eveneens veel te schrijven zijn. Alle driejarige scholen zouden, nu de Republiek het gezag uit68
oefende, zesjarige scholen worden. Er moesten derhalve nieuwe leerkrachten komen. Zij kwamen ook uit Indonesië, doch zij weigerden het binnenland in te trekken. Zelfs de buitenposten aan de kust begeerden zij niet. Zodoende kon de heer Felubon, volksvertegenwoordiger van Zuid Nieuw-Guinea, in een rede eind mei 1967 gehouden, schetsen hoe in het binnenland van Zuid Nieuw-Guinea één, zegge één, onderwijzer een school van vijf klassen moest onderwijzen. Als ambtenaar heb ik onderscheidene dienstreizen gemaakt en persoonlijk kon ik getuige zijn van zo'n feit. Het peil van de school in het binnenland is zodoende laag. De toestand werd nog verergerd na de uitwijzing van alle kommunistische onderwijzers na de opstand van 1965. Nieuwe onderwijzers konden trouwens niet meer uit Indonesië komen, aangezien in geheel Indonesië de kommunistische onderwijzers ontslagen waren. Om uit de moeilijkheid te geraken heeft de Indonesische Regering noodmaatregelen genomen door het laten afleggen van vervroegde eksamens zowel door de vierde, als ook de derde klasse van de scholen tot opleiding van dorpsonderwijzers. Ontstane vakatures werden op deze wijze vervuld doch natuurlijk verkregen wij op deze wijze geen bevoegde en ervaren onderwijzers. Tot schade van de ontwikkeling van de jonge Papoea's. Het is volkomen waar, dat ook in de Nederlandse periode Nieuw-Guinea gesteld werd voor een tekort aan onderwijzers. Ook zending en missie hebben wel nood-onderwijzers moeten aanstellen. Meestal waren dit ex-evangelisten, die vroeger op kleine dorpen, meestal in het binnenland, waren geplaatst om godsdienstoefeningen te houden. Ook deze onderwijzers hadden als basisopleiding alleen maar een driejarige dorpsschool. Door middel van bijscholing konden zij later lesgeven aan driejarige dorpsscholen. Met de omwenteling door de komst van de Indonesiërs zijn de noodonderwijzers geplaatst voor de noodzakelijkheid onderwijs te geven in de vierde, vijfde en zesde klasse. Als gevolg van het feit, dat de meeste onderwijzers in het binnenland werkzaam waren, moesten zij voor bijscholing naar andere plaatsen en stootten dan op de moeilijkheden bij het vervoer onder andere door gebrek aan geld. 69
Met de verspreiding van vakliteratuur is het eveneens slecht gesteld. Bij alle moeilijkheden en bezwaren kwam nog een zwarigheid. Alle Nederlandse boeken moesten op bevel van de Indonesiërs worden verbrand. Van de lagere school tot de middelbare school moesten alle boeken met ingang van 1 mei 1963 verwijderd zijn. De boeken van de bekende specialist op het terrein van het onderwijs, ds. I. S. Kijne, de schepper van de methode-Kijne, moesten ook weg. Inplaats van het verwijderde lesmateriaal zouden Indonesische boeken en methoden komen. Doch deze kwamen niet spoedig. Zo moest overal in het duister worden getast. Het vinden van enig houvast om de kinderen op school te onderwijzen was praktisch onmogelijk. Er zouden vele verhalen te vertellen zijn. Overweldigers en bezetters inspireren nu eenmaal tot het vertellen van allerlei soort verhalen. Toen de heer José Rolz Bennet tijdens zijn bezoek aan Westelijk Nieuw-Guinea, in Biak aankwam, werd hij voorgesteld aan een klas ouden van dagen. Deze klas had zo juist een „Getuigschrift" van de „Commissie tot bestrijding van het analfabetisme" ontvangen. De diplomaat moest de rol van schoolinspekteur spelen en zou eksamen afnemen. Hij stapte naar een alfabetkaart die voor de klas hing, toe en koos de oude man, die vlak bij hem zat, uit en vroeg hem de letters een voor een op te lezen. Weldra bleek, dat de oude man geen van de letters lezen kon. De heer Rolz Bennet moest zijn onderzoek wel staken en met een diplomatische glimlach tegen de heren van de Kommissie ging hij heen. Een en ander is wel te verklaren als men weet, dat aan de leerlingen een eenvoudig oefenboekje wordt gegeven dat zij met behulp van een lid van de familie als leerboek moeten gebruiken. Uit de aard der zaak met weinig gevolg. Propaganda is in alle diktatoriaal geregeerde landen eender. Ook hier gaat de propagandistische opschepperij voorop. Het is derhalve zo: als de boekjes enige weken in gebruik zijn geweest, zes weken bijvoorbeeld, acht de „Commissie ter bestrijding van het analphabetisme" de studie voldoende om te verklaren, dat de kandidaten lezen en schrijven kunnen. Derhalve trekt men naar een huis van een der kandidaten of 70
naar een zaal waar alle kandidaten bijeen komen. In een plechtige ceremonie, waarbij meestal verschillende leden van de „Commissie" het woord voeren, wordt aan alle kandidaten - zonder uitzondering - een getuigschrift uitgereikt. Dadelijk daarna vertelt de radio, dat de desbetreffende stadswijk enz. vrij van analphabetisme is. De volgende dag wordt een groot bord aan de kant van de weg geplaatst meldende: „Bebas Buta Huruj": „Vrij van analphabetisme". Aan iedere deur van dezelfde wijk worden plakkaten gehecht met hetzelfde opschrift. Aangezien elk lid van de familie, dat de opdracht kreeg hier als onderwijzer op te treden geen pedagoog kan zijn, kon het gebeuren dat het oudje zo juist genoemd, ondanks zijn privé-onderwijzer, geen a van een b kon onderscheiden. Tijdens mijn dienstreizen kon het gebeuren, dat ik in het binnenland, ondanks de opschepperij van de Indonesiërs, scholen kon zien sluiten. De onderwijzers waren naar de stad gevlucht. In het binnenland konden zij, naar zij moesten toegeven, niet wennen. VRIJHEID VAN GODSDIENST Een van de vijf philosophische grondbeginselen van de Republiek Indonesia luidt: „Ketuhanan Jang Maha Essa" (de eeuwige godheid, ook wel omschreven als „het geloof in God"). Soekarno zei in zijn rede „Lahirnja Pantja Sila" (de geboorte van de Pantja Sila) onder andere: „Laten wij allen een god hebben. De Indonesische Staat dient een staat te zijn waar iedereen zijn god ongestoord aanbidt." Hij vervolgde zijn rede met: „Laten wij toegewijd zijn aan het verloop van de godsdienst, zowel de Islamietische als de Christelijke godsdienst, met een wijze van hoffelijkheid. Wat is dan die wijze van hoffelijkheid? Het is een wederzijds elkander eerbiedigen." Ik heb maar een van de vijf philosophische grondslagen van de Republiek Indonesia genoemd, namelijk de grondslag „de 71
eeuwige godheid" en wel omdat ik over dit punt iets wil opmerken. In iedere toespraak van de Indonesische leiders komt aan de orde, dat „hij gelooft in een God". Volgens de Indonesische leiders is door dit alles de Republiek een godsdienstige staat. Een staat waarin vrijheid van godsdienst heerst. Wat is echter in deze Staat, gelijk in elke autoritaire staat, het geval? In werkelijkheid is het zo, dat de godsdienst dienstbaar moet zijn aan de belangen van de staat. Als de belangen en de inzichten werkelijk botsen, is er geen vrijheid van godsdienst meer. In Soekarno's regiem was er altijd een minister van godsdienstzaken. Het geheel is met de Orde Baroe van Soeharto teruggezet tot een Direktoraat Generaal van godsdienstzaken en dan nog wel met een inspektie van godsdienstzaken in ieder provincie. Dit lichaam, de Regering dienstbaar, oefent een supervisie uit over de verschillende godsdiensten in heel Indonesië. Indonesië met de geleide demokratie oefent een streng toezicht uit op de godsdienstige erediensten. Zeker dan, wanneer de voorganger, de dominee of de pastoor, te liberaal optreedt of spreekt of preekt. Zelf heb ik een kerkelijke ontvangst meegemaakt, waarin het hoofd van de afdeling godsdienstzaken in zijn toespraak een geestelijke afkraakte omdat hij - volgens dat hoofd - zich niet aanpaste aan de nieuwe Indonesische termen en benamingen enz. In het begin van 1964 moest de Duitse predikant, ds. G. P. Aring van de Rheinische Mission, die bij de bevolking zeer geliefd was, het land verlaten omdat hij - volgens de Indonesische autoriteiten - zich te „liberaal" in zijn preken uitte. Hierbij sluit een bericht, voorkomende in het „Algemeen Dagblad" van 20 augustus 1968, aan dat de uitwijzing meldde van de Australische zendeling ds. Smith. Deze verklaarde later in Port Moresby dat hij „teveel gezien had en bovendien de Indonesische taal te goed verstond." Deze ds. Smith is op 2 oktober 1965 aan een voor hem gevaarlijk geweersalvo ontkomen. Op de morgen van de bewuste dag reed hij namelijk als predikant van de Zevendedags-Adventisten naar de kerk. Onderweg stond een aantal soldaten met hun kommandant, een zekere luitenant 72
Arie Gol, met een groep aan de handen geboeide Papoea's. Deze waren ervan beschuldigd politieke aktiviteiten te hebben ontplooid voor de zelfstandigheid van Westelijk Papoea. De Papoea's werden zeer slecht behandeld, geslagen tot bloedens toe en vervolgens gedwongen op de knieën over de steenachtige grond te kruipen. Toen luitenant Arie Gol de auto van ds. Smith zag aankomen, poogde hij een lift te krijgen. De auto van Arie Gol was namelijk niet in staat verder te rijden. Ds. Smith, die enkele leden van zijn gemeente zou opvangen, kon zo snel niet stoppen waarop luitenant Arie Gol zo kwaad werd, dat hij zijn automatisch wapen greep en zijn geweer leegschoot. Verschillende kogels drongen door de achterruit van de auto van ds. Smith, gingen door de voorruit rakelings langs ds. Smith op wie het geweer werd leeggeschoten. Wonderlijk genoeg niet geraakt kon ds. Smith de aanval van luitenant Arie Gol overleven. Hij diende een klacht in bij de justitie. Als naar gewoonte bleef de klacht een klacht. Een lid van de ABRI had de misdaad begaan en dan blijft de zaak wel onuitgezocht. De luitenant Arie Gol kon, wegens beëindiging van zijn diensttijd, naar Djakarta gaan en ds. Smith werd onlangs uitgewezen. Het verhaal kwam zodoende in de pers. TRANSMIGRATIE Ir. Soekarno noemde de transmigratie wel eens een strijd op leven en dood. Inderdaad betekent het overbrengen van bewoners van het dicht bevolkte Java naar andere gebieden nieuwe ruimte tot leven en arbeiden. Nieuwe mogelijkheden doemen voor hen op. Met deze erkenning is nog niet toegegeven, dat elke overplanting van Javanen gerechtvaardigd is. Als de Javanen als een stroom over het land van Nieuw-Guinea vloeien is voor de Papoea's een zwaar vraagstuk, met vele moeilijkheden, geboren. De overbrenging van Javanen naar Westelijk Nieuw-Guinea gaat voor de Papoea's gepaard met verlies aan mogelijkheden. Op zichzelf is het overbrengen van Javanen met gelegenheid voor deze Javanen zich aan te passen 73
aan de kuituur van Westelijk Nieuw-Guinea tot op zekere hoogte mogelijk en aanvaardbaar. Elke poging daarentegen de Papoea's te javaniseren, moet zonder meer van de hand worden gewezen. Het verstikken van het leven van de Papoea's door het in snel tempo toevoegen van een groot aantal Javanen betekent de ondergang van de Papoea's. De Indonesische Regering neemt de transmigratie licht op. Het politieke doel dat zij beoogt doet haar doof zijn voor het gerechtvaardigde verzet van de bevolking van Westelijk Nieuw-Guinea. In de Nederlandse tijd bestond „migratie" ook wel doch dit werd doelmatig voorbereid en geleid. Getracht werd de zeer verspreid wonende groepen van bevolking naar betere, voor de landbouw geschikte, gronden over te brengen. Voor dit, de Papoea's dienende, doel stelde de Regering fondsen beschikbaar. Diverse instanties werkten daarbij samen: de dienst van landbouwvoorlichting, als nemer van het initiatief, dienst van gezondheid, van binnenlands bestuur en andere instanties van het goevernement. Samen bewerkten zij de inschakeling van de bevolking in het moderne proces van ekonomisch samenleven. Met behulp van het goevernement gingen deze overgebrachten cacao, thee, rubber, notemuskaat enz. verbouwen en deze nieuwe produkten konden dienen voor vermeerdering van de uitvoer. Zo verkreeg Westelijk Nieuw-Guinea deviezen en zo werd de algemene welvaart bevorderd. De overbrenging van deze (papoese) mensen naar andere gebieden schiep nieuwe mogelijkheden tot het geven van onderwijs, tot ontwikkeling van de gehele bevolking. Zonder als verdediger van het Nederlandse bewind te willen optreden moet ik toch eerlijk toegeven, dat er een groot verschil bestond tussen de Nederlandse methoden en doelstellingen en het imperialistische streven van Indonesië om ten nadele van de Papoea's de nood van de Javanen op te lossen. De Nederlanders hebben de Papoea's rechtstreeks ingeschakeld bij de uitvoering van de plannen. Zij hebben met opzet het proces van de ontwikkeling niet zonder de Papoea's ingezet en hetgeen zij deden kwam het gehele Papoese volk ten goede. Gebruik makende van de in de Nederlandse tijd verkregen 74
resultaten ten aanzien van de grondonderzoekingen hebben de Indonesiërs honderden transmigranten naar Westelijk NieuwGuinea overgepoot. Afgezien van het feit, dat dit veelal mislukte boeren waren, moet deugdelijk onder de aandacht worden gebracht dat zij de betere gronden - die de Papoea's bitter hard nodig hebben en die hun redelijkerwijze toebehoren - in bezit kregen en dat zij mede daardoor de Papoea's noopten als nomaden in eigen land te blijven zwerven. De als naar gewoonte met leugenachtige propaganda gevoerde beweringen, dat de nieuwe boeren de Papoea's nieuwe methoden inzake de landbouw enz. zouden leren, hebben de Papoea's aldra met een korreltje zout moeten nemen. De Papoea's wisten en ervoeren het: wij zullen als koelies op eigen, thans Javaanse gronden mogen werken. In dit verband vragen wij de lezer, wat ook de Papoea's zich afvragen: wat is er van de oorspronkelijke bevolking van Amerika, de Indianen, terecht gekomen? Wat van de negers van Australië? Reservaten in het gunstigste geval. Als de Papoea's zich verzetten tegen de inlijving van hun land bij Indonesië voeren zij een strijd om het naakte voortbestaan. Zij kunnen zich niet laten inlijven op straffe van nationale en ekonomische en sociale ondergang. Deze waarheid kan door geen nederlands-egoistische redenering worden weggenomen. In een rapport over de eerste transmigratie in Merauke, welk rapport, gedateerd 26 maart 1965, werd aangeboden aan de Goeverneur, als voorzitter van de West-Iriaanse Volksvertegenwoordiging, schreef het lid voor Zuidelijk Nieuw-Guinea J. Somar: „Faktoren die de vooruitgang van de transmigrant beletten, zijn: a. Van de 27 gezinshoofden - eerste groep voor Merauke zijn er maar zeven die het boerenwerk verstaan. De andere twintig gezinshoofden zijn voormalige kleine beambten, losse dagloners enz.; b. De meesten zijn nog maar zeer jong getrouwd. Zij hebben nog geen ervaring, kennis en gevoel voor verantwoordelijkheid. Volgens de leider van de groep zijn de meesten van 75
deze transmigranten pas gaan huwen toen zij vernamen, dat zij naar Westelijk Nieuw-Guinea zouden vertrekken. Dit is een van de oorzaken die hun morele kracht kapot hebben gemaakt en dat zij de moeilijkheden, aan dit leven nu eenmaal verbonden, niet te boven konden komen; c. De moeilijkheden verbonden aan de zeer slechte huisvesting; d. De allergrootste moeilijkheid van het verkrijgen van bijvoorbeeld bouwmateriaal, vooral cement, zink, hout, spijkers; e. Gebrek aan vakkennis voor hetgeen het optrekken van eenvoudige woningen aangaat; f. Gebrek aan gereedschappen voor de landbouw zoals patjol, schop, spade, hark, bijl, kapmes, enz." Het is geen wonder, dat ik vernemen moest dat genoemde transmigranten naar de stad Merauke stroomden en in deze stad zwermden teneinde werk te vinden. Zij zijn immers geen boeren geweest doch gewone kleine beambten, klerken, kantoorbedienden en arbeiders. Zij zijn naar West Irian getrokken, gedreven door valse, ondoelmatige propaganda. Deze propaganda tekende West Irian veel aantrekkelijker en de verhoudingen veel mooier af dan deze zijn. Eenmaal aangekomen zagen deze lieden zich bedrogen. Zij konden het harde leven niet uithouden en trokken snel weg naar de stad, naar hun sfeer. In deze steden is het leven voor deze bedrogenen nu eenmaal ook niet gemakkelijk en zo zitten de Papoea's opgescheept met lieden die tot allerlei onfrisse praktijken komen en moeten komen teneinde in het leven te blijven. Een hoge funktionaris van het departement van landbouw vertelde mij waardoor de transmigranten wel mislukken moesten. De transmigranten van Java afkomstig behoren, ook als zij op deze wijze naar andere eilanden worden overgebracht, tot de mislukkelingen als gevolg ook van de gevoerde methode. Op het eiland Java kent men het doeraschap, de kleinste gemeenschap met de doera als dessahoofd. Als de Regering nieuwe transmigranten voor de buitengewesten wil, stapt zij naar deze doera of dorpshoofd. Hij is de man die moet bepalen wie voor 76
overbrenging in aanmerking komt. Het spreekt vanzelf, dat hij praktisch nooit de besten uit zijn gemeenschap aanwijst. Meestal kiest hij de lastigste figuren uit zijn gemeenschap uit, de werklozen, de betjahtrappers, de half-bedelaars. Als deze mensen „als boeren" in hun nieuwe omgeving komen, gaan zij niet boeren, willen zij niet boeren, doch grijpen naar het werk dat zij vroeger hebben gedaan. Behalve de nadelen die ik aan de overbrenging van Indonesiërs naar mijn vaderland zie en die ik hier genoemd heb, gelden als bezwaren ook: a. Het streven van Indonesië door middel van transmigratie het proces van de indonesianisatie van de Papoea's te bevorderen met name door het stimuleren van gemengde huwelijken; b. Het door overbrenging van Indonesiërs naar mijn vaderland willen bevorderen dat Indonesië een voor Indonesië gunstige uitslag zal krijgen bij de stemming van 1969; c. De vrees, die ik koester, dat Indonesië deze nieuwe ingezetenen zal doen deelnemen aan de verkiezing van 1969 dit grondende op artikel 18 d van de New York-overeenkomst welke bepaalt: die ingezetenen die na 1945 zijn vertrokken en naar het gebied terugkeren teneinde zich aldaar na beëindiging van het Nederlandse bestuur wederom te vestigen, hebben het recht aan de verkiezingen deel te nemen. DE PRO-INDONESISCHE EN ANTI-PLEBISCIET VERKLARINGEN Het Indonesische apparaat heeft voor zoverre het de propaganda aangaat gedurende het tijdvak van het Untea en daarna in dat van de Republiek, ongetwijfeld hard gewerkt. Deze propaganda werd geleid door verschillende voorlichtingsmedia. Met name de uitgave van het dagblad „Tjenderawasih", het weekblad „Obor", alsmede de voorlichting door middel van de radio, het verstrekken van duizenden vlaggen van Indonesië, 77
het uitgeven van tientallen pro-indonesische en tegen het plebisciet gekeerde verklaringen, het organiseren van reizen naar Djakarta, al deze dingen en zaken moesten doel treffen. Voor alles moest: a. Aan de Verenigde Naties, in dit geval het voorlopig bestuur van het Untea, gedemonstreerd worden, dat de aanspraken van Indonesië op Westelijk Nieuw-Guinea toch wel gerechtvaardigd waren en dat de Papoea's waarlijk niet als anti-indonesisch konden worden gezien. De nederlandse propaganda van weleer moest nu door een duidelijke demonstratie worden doorkruist. De Papoea's hadden nu, zo moest duidelijk gemaakt worden, de eenheidsstaat Republiek Indonesië aanvaard. Het houden van een stemming, hoe ook, was niet meer noodzakelijk. b. Tegenover de Papoea's zelf was deze indonesische propaganda gericht om de gemoederen gunstig te stemmen en te voorkomen, dat ongeregeldheden zouden plaats vinden en tenslotte, om de Papoea's te doen beseffen, dat de Republiek Indonesië beter dan wie ook in staat was de materiële en geestelijke welvaart van de Papoea's te behartigen. Wat is nu de Indonesische uitleg met betrekking tot de stemming van 1969 en de toekomst van de Papoea's. De heer Goossens schrijft in zijn brochure „Nieuw-Guinea, de koude oorlog en de Anti-Revolutionaire Partij" (bladzijde 74) het volgende: „Elsevier van 8 juni 1962 onthult aan de hand van de brieven van Soekarno en Soebandrio aan de Indonesische ambassadeurs in Bonn en Moskou, dat dit zogenaamde Bunkerplan in feite een „plan Soebandrio" is, door deze opgesteld met de bedoeling op listige wijze de macht op Nieuw-Guinea in handen te krijgen en zich dan verder niets meer van het „vodje papier" aan te trekken." Dit bericht van „Elseviers Weekblad" bevat ongetwijfeld een belangrijk deel waarheid. De ontwikkeling voor en na de overeenkomst tussen Nederland en Indonesië bewijst het. Het bezoek van wijlen de heer Robert Kennedy, de broer van wijlen president John F. Kennedy, aan Djakarta bewijst het. 78
In 1962 heeft Soekarno, op de van hem bekende wijze, Robert Kennedy gecharmeerd door een zak vol zoete beloften, goedkope anti-kommunistische beloften, mede te geven. Dit negatieve anti-kommunisme heeft het bij de Kennedy's, die de toestand niet onderkenden, gedaan. In een onderhoud met president ir. Soekarno heeft een verslaggever van de „Colombian Broadcasting System", welk onderhoud door het Indonesische persbureau Antara werd gepubliceerd, en later door het dagblad „Tjenderawasih" op 2 juni 1965 werd overgenomen, opgemerkt: „Vraag: „President Soekarno, U hebt in 1961 tegen president Kennedy gezegd: U bent tegen het kommunisme, verleen mij daarom uw steun. Ik ben de beste vesting in Indonesië tegen het kommunisme. Herinnert U zich, dat U dat gezegd hebt tegen de heer Kennedy? Is het waar dat U deze mening nog voorstaat?" („Pertanjaan: „President Soekarno, tuan mengatakan, kepada president Kennedy ditahun 1961: Tuan menentang komunisme, maka berikanlah saja sokongan tuan. Saja adalah benteng jang terbaik di Indonesia terhadap komunisme. Ingathan tuan mengatakan jang demikian kepada tuan Kennedy? Apakah benar masih demikan halnja?")
Wat heeft president ir. Soekarno op deze vraag geantwoord? Soekarno antwoordde: „Antwoord: „Ik ben tegen het kommunisme als dat kommunisme verwarring in Indonesië schept. Maar tegen het kommunisme op zichzelf ben ik niet." („Djawab: „Saja menentang komunisme, kalau komunisme itu mengatjau terhadap Indonesia. Tetapi saja tidak menentang komunisme itu sendiri.")
Men kan erkennen, dat het kommunisme in Indonesië een goed georganiseerd element was en men kan er ook van uitgaan, dat dit kommunisme zich niet door beloften aan wie ook liet regelen. Het gaat hier om de duidelijke aanwijzing, dat Soekarno de Kennedy's nodig had, deze heeft gebruikt en dat Amerika zich liet gebruiken om Westelijk Nieuw-Guinea bij Indonesië in te lijven. De feiten blijven staan: Soekarno was 79
niet zo afkerig van het kommunisme en de Verenigde Staten van (Noord-) Amerika hebben de macht van dit soekarnistischkommunisme verstevigd. In feite was het plan Bunker een plan van Soebandrio, de kommunist en deze soekarnistischsoebandrionistische kommunisten hebben de gang van zaken bepaald. Zij waren immer gereed het traktaat als een vodje papier te verscheuren. Het willen verscheuren van „dit vodje papier" blijkt wel uit de Indonesische uitleg van het verdrag. Van het begin af heeft Indonesië een eigen uitleg aan deze internationale overeenkomst gegeven. In zijn traditionele rede van 17 augustus 1962 genaamd: „Tahun Kemenangan" (jaar van de overwinning) heeft ir. Soekarno deze uitleg van het recht op zelfbeschikking van de Papoea's op eigen indonesiche manier gegeven. Hij sprak over „interne zelfbeschikking" en verwierp de „eksterne zelfbeschikking". Waarom? Ir. Soekarno loste deze vraag voor hem op door te zeggen: „Indonesië aanvaardt zelfbeschikking, omdat er geen twijfel meer aan bestond, dat indien in 1969 de bevolking van Westelijk Nieuw-Guinea haar stem zou uitbrengen zij zonder uitzondering voor Indonesië zou stemmen. Gedurende de zes/zeven jaar dat deze bevolking onder het bestuur van Indonesië zou staan, zou zij immers Indonesië van dichtbij leren kennen en waarderen. Zij zou de ontwikkeling volgen, de opbouw van Westelijk Nieuw-Guinea zien als gevolg van dit bestuur. Zodoende zou de bevolking van Westelijk NieuwGuinea in haar geheel Indonesië prijzen en indonesisch vaderlandslievend geworden." De Amerikaanse prof. Paul W. van der Veur, destijds verbonden aan „The Institute of Advanced Studies of the Australian National University" te Canberra, die in het begin van 1962 en in april 1963 een bezoek aan Westelijk Nieuw-Guinea bracht, schreef in een artikel in „The Asian Survey" getiteld „The United Nations in West Irian" over belangwekkende uitspraken die precies strookten met Soekarno's genoemde uitspraak van 17 augustus 1962. De vertaling van bedoelde gedeelten van Prof. Van der Veurs artikel zegt ons: 80
„In december 1962 betoogde Soedjarwo Tjondronegoro, vice-minister van buitenlandse zaken en hoofd van de Indonesische missie bij het Untea, dat de toekomst van het gebied waarschijnlijk niet zou worden uitgemaakt door de 750.000 inwoners, maar door overleg met de leiders van de Papoese gemeenschap." „En Maramis, zijn plaatsvervanger, was klaarblijkelijk maar heel weinig beinvloed door de aanwezigheid van de Verenigde Naties. In een lezing, die hij in de pas gevestigde Tjenderawasih Universiteit, begin januari 1963 hield, stelde hij in zijn thema over machtspolitiek: Philantropie bestond niet in de internationale wereld; „het eigen nationale belang" was overheersend; internationale overeenkomsten, die het nationale belang begrensden, waren van nul en generlei waarde. In reaktie op een vraag uit het gehoor betreffende het plebisciet, antwoordde Maramis: „Natuurlijk zal het worden uitgevoerd, overeenkomstig de wet. Overeenkomstig de logica echter vormt het plebisciet de stem van het volk. Wanneer het volk veel eerder besluit, dat het niet langer nodig is het boven vermelde plebisciet te hebben, is dat dan ook niet „de stem van het volk?" In dit licht gezien hebben wij het feit te stellen, dat groepen Papoea-leiders, stamhoofden en anderen van het begin van de Untea-periode af tot nu toe, zowel in Westelijk Nieuw-Guinea zelf als in verschillende steden van Indonesië onder andere Djakarta, Jokjakarta, Soerabaja enz. onder dwang en bedreiging pro-indonesische en anti-plebisciet-verklaringen hebben ondertekend. De tekst van deze verklaringen is opvallend overal precies dezelfde, namelijk: a. Indonesië was één land met één volk, het volk van Indonesië van Sabang tot Merauke, met één taal, de Indonesische taal; b. De 17e augustus 1945 gestelde konstitutie was het fundament van de Indonesische staat; 81
c. Het Untea-bestuur dient voor 1 januari 1963 uit West Irian vertrokken te zijn; d. Het plebisciet is niet meer noodzakelijk; Welke Papoea's zijn het nu, die deze verklaringen hebben ondertekend? Zij zijn te onderscheiden in: a. De pro-indonesische Papoea's, ook in Indonesië zelf te vinden, die eenvoudig bedwelmd zijn door de Indonesische propaganda. Deze Papoea's zijn hoge funkties in het vooruitzicht gesteld o.a. een zetel in het parlement, hoofdschap van dienst enz. Deze in de watten gelegde groep werd door de Indonesiërs vanwege de aan Indonesië verleende steun in de strijd voor de inlijving van Westelijk Nieuw-Guinea bij Indonesië bewierookt. Haar aanhangers waren bereid hun handtekening onder de voorgehouden verklaring te zetten. Onder het volk heeft deze groep weinig of geen invloed en aanhang. b. De Papoea's die in de Nederlandse tijd een belangrijke rol gespeeld hebben in het organisatorische leven of in vertegenwoordigende lichamen, als de Nieuw-Guinea-Raad, Streekraden enz. Deze groep Papoea's werd met dreiging en onder zware druk in meer dan één opzicht gedwongen dergelijke verklaringen te ondertekenen. Natuurlijk was niet iedereen bereid zijn handtekening te plaatsen. Er waren principiële weigeraars. Deze lieten zich door dreiging noch geweld overhalen. Voor deze groep heeft de Indonesische samenleving geen plaats (meer). Deze groep telt haar helden die hun vaderlandslievend verzet tegen de bezetter met de dood hebben moeten bekopen. PAPOEA'S IN AKTIE Gedurende de gehele periode van het Untea organiseerde Indonesië reizen naar Djakarta. Kosten werden niet gespaard, de Papoea's moesten en zouden Indonesië en de opbouw van dat Indonesië zien. Zij moesten de onafhankelijkheid van Indonesië proeven. Had de president (ir. Soekarno) niet zelf uitdrukkelijk gezegd, dat de Papoea's de ontwikkeling van de op82
bouw moesten zien? Nam hij niet als lichtend voorbeeld de zes studenten die eens in Nederland studeerden en op slinkse wijze, via de Indonesische ambassade te Bonn (Duitsland) naar Djakarta werden gebracht om een reeks anti-nederlandse verklaringen af te geven? Onder Indonesische druk moesten zij verklaren altijd al anti-nederlands te zijn geweest. Ondanks de eenzijdige Nederlandse propaganda. Het eerste bezoek stond onder leiding van de ook in Nederland bekende toen nog pro-indonesische Herman Wajoi. De delegatie werd afgevaardigd door het nationale kongres september 1962 te Hollandia en kreeg tot taak uitdrukking te geven aan de wensen en verlangens, neergelegd in een resolutie, van het volk van Westelijk Nieuw-Guinea. Zelf heb ik het gehele kongres meegemaakt. Al dadelijk kon ik vaststellen hoe de stemming onder het grootste deel van de kongressisten was. Wezenlijk wilde dat deel het plebisciet. Zij wilden dit plebisciet in 1963 houden als de troepen van het Untea aanwezig waren. Alleen zo konden zij in een eerlijke stemming geloven. Toen de delegatie in Djakarta aankwam werd zij dadelijk door de Indonesische leiders streng gewaarschuwd niets te zeggen over de stemming. Het woord plebisciet mocht niet vallen. Dr. Soebandrio liet in welkomstrede in „Hotel Indonesia" het volgende horen: „Voor de Indonesische Regering was het duidelijk, dat de pogingen veiligheid te bereiken langs diplomatieke en vreedzame weg gedaan moeten worden. Indien dit onmogelijk blijkt, bestaat er geen ander alternatief voor ons dan onze strijdkrachten te zennden teneinde het nodige te doen." („Bagi Pemerintah Indonesia telah tegas usaha untuk mentjapai keamanan itu didjakankan melalui diplomasi atau damai. Tetapi kalau hal tsb. tidak mungin, maka alternatief lain tidak ada, ketjuali kita mengirimkan tentara kita kesana untuk bertindak.")
Hij voegde aan zijn woorden toe: „Het is niet toegestaan Uw mening nu al te voren bekend te maken inzake de wens tot zelfbeschikking zonder eerst kennis te hebben gemaakt met de toestand in andere delen van de Republiek Indonesië. Ons beginsel was geen claim te nemen 83
op gebieden van andere staten. De bodem van Indonesië is immers voldoende rijk." (Enige maanden later brak de konfrontatie met Malaysië uit). ((„Djanganlah sekarang ini saudara-saudara menjatakan pendapat untuk ingin menentukan nasib sendiri tanpa lebih dahulu mempeladjari dan mengenal dari dekat keadaan dibagian lain dari pada negara Rep. Indonesia. Prinsip kita tidak ingin menclaim bagian dari negara lain, karena bumi Indonesia sudah tjukup kajaraja.")
Soebandrio heeft de delegatie voor een voldongen feit geplaatst. Hij heeft de eigen mening verboden, hij heeft de stem van het volk van Westelijk Nieuw-Guinea doen zwijgen. Alle leden van het kongres moesten zijn voetstappen drukken. Wat erger was: zij moesten bij iedere stad van Indonesië, waar zij kwamen, opnieuw de pro-indonesische verklaring, die hun onder de neus geschoven werk, tekenen. Hoe waardeloos de afgelegde verklaringen zijn die gedurende geheel de tijd van het Untea moesten worden afgelegd is wel duidelijk geworden. Prof. Paul W. van der Veur schrijft in zijn artikel als volgt: „De indonesische taktiek wordt ook duidelijk aan het geval Biak-Numfur. Op de regionale Raad van Biak-Numfur werd druk uitgeoefend. Verscheidene leden van deze gekozen Raad ernstig verontrust door de indonesische aktiviteit tegen het voorgestelde tot uitdrukking brengen van de „vrijheid van keuze" kwamen in december 1962 bijeen. Zij ontwierpen een resolutie die sterk pro plebisciet was en een engelse lezing hiervan zonden zij naar de voorzitter van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 3 december 1962. Afschriften werden ook gezonden naar de Sekretaris-Generaal Oe Tant, de Brazzaville-groep in de Verenigde Naties en aan de vroegere leden van de Nieuw-Guinea Raad: de Papoea's Markus W. Kaisiepo en Nicolaas Jouwe in Nederland. De resolutie bestempelde de verklaringen van de Nieuw-Guinea leden in Djakarta verblijvende als ongeldig omdat zij waren afgedwongen („met dreigementen waren afgedwongen") gaf uitdrukking aan de bezorgdheid inzake de onderdrukking van het recht op 84
vrijheid van het Papoease volk, zelfs onder het bestuur van het Untea en betreurde het dat de Verenigde Naties in haar pogingen het kolonialisme uit te roeien het Papoease ras en Westelijk Nieuw-Guinea had onttrokken aan het westerse kolonialisme alleen maar om het over te leveren aan een oosterse republiek die een nog meedogenlozer koloniale macht is." De resolutie eindigde - gezien de onzekerheid omtrent de toekomst van het plebisciet nadat Indonesië het bestuur zou hebben overgenomen - met „het vurige verlangen" een plebisciet te vragen in Westelijk Nieuw-Guinea in 1964 en wel onder auspiciën van de Verenigde Naties. Deze resolutie ging door geheel Westelijk Nieuw-Guinea en kwam zodoende ook in Indonesische handen. Er werd toen druk uitgeoefend om de resolutie in te doen trekken. Deze druk was n.b. afkomstig van Indonesische ambtenaren in dienst van het Untea! De ondertekenaars waren tenslotte zo goed een nieuwe resolutie (gedateerd 30 maart 1963) op te stellen, gericht tot de president (Soekarno). Daarin poogden zij hun vroegere positie te verduidelijken en gaven uitdrukking aan hun spijt indien hun verklaring de President mishaagd mocht hebben. Dit koncept werd door de plaatselijke Indonesische autoriteiten verworpen. Een tweede koncept werd, gedateerd 2 april, overgelegd. Dit trok de resolutie van 3 december in doch hield stevig vast aan de rechten van de Papoea's doordat zij volledig onderschreef de artikelen 18 en 20 van het Akkoord van 15 augustus 1962. Dit koncept werd totaal verworpen. Nu maakte de „zachte" Indonesische druk plaats voor „Indonesische geleide demokratie." Verbluft waren de leden van Raad toen zij te horen kregen, dat zij zich niet langer zorgen behoefden te maken omtrent een aanvaardbare resolutie. Zij zouden wel een te voren klaar gemaakte resolutie ter ondertekening krijgen. De leden van de Raad van Biak-Numfer hadden voortdurend in verbinding gestaan met de distriktkommissaris van het Untea, de heer Gordon S. Carter (een der weinige Untea-ambtenaren die met de Papoea's kon spreken in de lingua franca). Zij vroegen hem nu in het bijzonder wat het Untea thans van plan was te doen. Met name voor het geval Indonesië het Akkoord 85
van 15 augustus ontrouw zou worden. Carter beloofde de Untea administrateur onmiddellijk op de hoogte te brengen van de „politieke krisis in Biak". Op 5 april kwam de Untea-kommissaris van binnenlandse zaken David Sommerville aan, teneinde de zaak te bespreken. In feite was het antwoord van het Untea dat zij zich liet leiden door het Akkoord doch dat de taak van het Untea op 1 mei zou eindigen. De leden van de regionale Raad ondertekenden de voor hen door de Indonesische adviseur van de Raad opgestelde resolutie. Hierin herriepen zij hun resolutie van 3 december. De zaak was hiermede echter niet afgesloten. Klaarblijkelijk was er iets mis gegaan in de verbinding Djakarta-Biak. Voor Biak was de herroeping alleen van de resolutie van 3 december niet voldoende. Er moest volledige kapitulatie komen en aanvaarding van de Indonesische plannen met het gebied. Weer werd een resolutie opgesteld, gedateerd 10 april, en deze werd (evenals de originele van 3 december) geadresseerd aan de Voorzitter van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Zij was opgesteld door de hoogste Untea-ambtenaren in Biak; de vice-distriktkommissaris M. A. A. Nawahi en kontroleur Soekandar. Deze resolutie trok niet alleen de resolutie van 3 december in maar sprak trouw uit „in alle oprechtheid en eerlijkheid" (sepenuh keichlasan dan ketulusan hati) aan de Indonesische eenheidsstaat die gebaseerd is op de konstitutie van 1945. Leden van het dagelijkse bestuur van de Regionale Raad ondertekenden het dokument. Zij deden dit onder protest en voor het welzijn van het volk van Biak. Een van de hoge Untea-ambtenaren gaf als zijn kommentaar: „Het verbazingwekkende aspekt is, dat zij (de Indonesiërs) dit vlak onder onze neus doen. Zij wachten zelfs niet tot 1 mei. Dit verslag roept ernstige twijfel op aan de geldigheid van andere anti-plebisciet resoluties die al eerder werden opgesteld in streken die minder ver gevorderd zijn dan Biak." Opgemerkt zij hier, dat alle leden van de Streekraad BiakNumfoor, die de resolutie ondertekend hebben, dadelijk na de overdracht van het bestuur aan Indonesië (1-5-1963) zijn gearresteerd. 86
Hoe waardeloos en onbetrouwbaar de pro-indonesische verklaringen zijn blijkt ook uit het dokument, dat Indonesië zelf als het voornaamste stuk beschouwt en wel de „Deklaratie van het volk van West-Irian van 9 mei 1964." Het dokument luidt aldus: I. „Vaststelling van de houding van het volk van WestIrian: 1. dat de bevolking van West-Irian een integrerend deel van het volk van Indonesië is, zodat zij niet van elkander willen scheiden; 2. dat het gebied van West-Irian een gebiedsdeel van de Indonesische Eenheidsstaat is van Sabang tot Merauke; 3. dat het goevernement van West-Irian (lett.: regionale regering) deel uitmaakt van de Regering van de Eenheidsstaat R. Indonesia, die bewind voert over West-Irian; 4. dat de bevolking van West-Irian alleen erkenning van en steun aan de proklamatie van 17 augustus 1945 geeft en 5. dat de bevolking van West-Irian de Pantja Sila belijdt, (Philosophische grondslag van de indonesische Republiek, vastgelegd door ir. Soekarno op 1 juni 1945 in een rede die tegenwoordig de naam draagt: „Lahirnja Pantja Sila of Geboorte van de Panta Sila) daaraan zich toewijdt en deze ook verdedigt. II. Eed van Trouw. 1. Trouw aan de Proklamatie van 17 augustus 1945 als de enige deklaratie voor de zelfbeschikking van het gehele Indonesische volk van Sabang tot Merauke; 2. Trouw aan de grote leider van het volk van Indonesië, de Grote Prins van West-Irian, en steun geven en uitvoeren van de opgedragen kommando's in het kader van de beëindiging van de revolutie van het indonesische volk, daarbij inbegrepen de „tweevoudige opdracht" (Dwikora) aan het volk en de anti-imperialistische en kolonialistische strijd in al zijn vormen en manifestaties; 87
3. Konsolideren van de reeds bereikte overwinningen op het gebied van de veiligheid en de bevrijding van West-Irian uit het kolonialisme; 4. Bevordering van orde en veiligheid van het volk, materiële en geestelijke welvaart; 5. Verdieping van het bewustzijn van de bevolking om: a. één volk te zijn, het indonesische volk; b. één vaderland te hebben, het indonesische vaderland; c. één taal te hebben, de indonesische taal; d. één staat te hebben, de R.I. eenheidsstaat; e. één vlag te hebben, de Rood-Witte vlag; f. één ideologie te hebben, de Pantja Sila; g. het geven van steun, hulp, zorg en verantwoordelijkheid jegens de Regering in het kader van eensgezindheid tussen Regering en volk. Opgesteld te Soekarnapoera, 9 mei 1964 namens het volk van West-Irian in de Volksvergadering van de Provincie WestIrian, Voorzitter van het overleg w.g. E. J. Bonay (Goeverneur van WestIrian). Mede ondertekenaren: 1. Adat-groep, voorzitter Frans Kaisiepo vice-voorzitter Lambert Merani 2. Groep Geestelijken, voorzitter ds. F. J. S. Rumainum vice-voorzitters B. J. Raharusum Hadji Ibrahim Bauw Radja Rumbati ds. A. Prawar 3. Vrouwengroep, voorzitter dr. Nj. J. Tumanken-Gerungan vice-voorzitters Nj. A. Indey Nj. Penina Ujo 88
4. Jeugdgroep, voorzitter Clemens Runaweri vice-voorzitters Otto Wospakrik Herman Mote." Als bewijs van de onechtheid van deze deklaratie moet ik wel op het volgende wijzen: het zogenaamde „Grote Overleg" kwam tot stand door de besluiten tot goedkeuring no. 12/GIB/1964 van 25 januari 1964 en no. 24/GIB/1964 van 14 maart 1964. Door deze besluiten zijn in het leven geroepen de zogenaamde „Badan Penampunt Musjawarah Rakjat Irian Barat" of het „Lichaam voor het opvangen van het overleg met het volk van West-Irian". Dit kernlichaam, dat de algemene leiding en de algehele verantwoordelijkheid over de gang van zaken op zich nam, ziet er — met slechts één Papoea in zijn midden - als volgt uit: I. Algemene leiding: Gouverneur/hoofd van de Provincie West Irian (Papoea). II. Toezicht/advieslichaam: 1. Militaire Commandant van het Regionale Commando XVII (Indon.). 2. Commandant van de Regionale Maritiem VII (Indonesiër). 3. Commandant van de Regionale Luchtmacht IV (Indonesiër). 4. Hoofd van de Justitie (Indonesiër). 5. Hoofd van het Commissariaat van Politie (Indonesiër). 6. Wnd. goeverneur (Indonesiër). 7. Rector van de Tjenderawasih-Universiteit (Indonesiër). III. Koördinator: Kol. ter Zee Agus Subekti (Indonesiër). Hulp-koördinator: Dimyati Hartono SH (Officier van Justitie, Indon.). IV. Secretariaat Overleg: 1. Dimyati Hartono SH. (Indonesiër). 2. Drs. Sjarifuddin Harahap (Indonesiër). 3. Soegeng Istanto SH. (Indonesiër). 4. Drs. J. M. S. Hutagalung (Indonesiër). 5. Soedewo SH (Indonesiër). V. Politiek/Veiligheid: 1. Commissaris van Politie I, Drs. Soepomo (Indonesiër). 2. Commissaris van Politie II, Roestam Effendit (Indonesiër). Logistiek: 1. Busroni Anang (Resident van Hollandia, Indonesiër). 2. Majoor Napitulu (Indonesiër). Administratie: 1. Drs. Sjarifuddin Harahap (Indonesiër). 2. Soegeng Istanto SH (Indonesiër). 3. Drs. J. M. S. Hutagalung (Indonesiër). 4. Soedewo SH (Indonesiër).
89
VI. Sectie zorg voor Overleg: 1. Tunggal Bineka SH (zorg voor de groep, Stam-Adathoofden, Indon.). 2. Toeloes Soebroto M.Ed. (zorg voor de groep, Geestelijken, Indon.). 3. H. M. Kaffar (zorg voor de groep, Vrouwen, Indonesiër). 4. Soemarjoso (zorg voor de groep Jeugd, Indonesiër).
Ik nodig de lezer nu uit om een blik te werpen op de hierboven vermelde namen van de kernkommissie, die de algemene leiding van het gehele overleg op zich nam. Van deze kernkommissie met niet minder dan 27 funkties was er maar één die door een Papoea werd vervuld. Die éne Papoea was de goeverneur zelf, de heer E. J. Bonay. Dezelfde heer Bonay is twee en een half jaar later, op 20 februari 1967, gearresteerd wegens beschuldiging van pro-Papoea aktiviteit gericht tegen de Republiek. Het vijf man sterke sekretariaat, het voornaamste lichaam dat alle besluiten van het grote overleg moet uitvoeren, bestond uitsluitend uit Indonesiërs. Deze kernkommissie (Badan Penampung Musjawarah Rakjat Irian Barat) werd uitgebreid met uitvoerende sub-kommissies, sekties e.d. waarvan het totaal aantal funkties 142 bedroeg. Van deze een honderd en twee en veertig funkties waren er slechts drie door Papoea's bezet en deze drie Papoea's waren Eliezer Bonay, als goeverneur van West-Irian in de algemene leiding, Frans Kaisiepo, als hoofd van het plaatselijke bestuur van de stad Hollandia, die in de „Sektie Logistiek" plaats kreeg en Willem Inury van de Inspektie Onderwijs die zitting kreeg in de „Sektie Stam en Adathoofden". In percentages uitgedrukt was bijna 99 percent van de organisatoren van het zogenaamde „Grote Overleg van het volk van West-Irian" Indonesiër. De Papoea's zijn hier duidelijk te zeer gewantrouwd om opgenomen te kunnen worden in de organisatorische funkties van dit voor Indonesië belangrijke overleg. De gehele sfeer van dit „grote overleg" was zo, dat de meeste Papoea-deelnemers zich zeer bedrogen gevoelden toen zij later in de loop van de ontwikkeling, met name in de vergaderingen, ervoeren en vaststelden dat dit overleg gelegen was in het be90
reiken van een politiek doel voor Djakarta, het doel het plebisciet te vernietigen. Er rezen hevige protesten tijdens de vergaderingen vanwege het ondermijnen van het recht van de Papoea's welk recht toch in een internationaal verdrag verankerd lag. De Indonesiërs wisten echter maar al te goed, dat verreweg het grootste deel van de deelnemers hun handtekening met tegenzin en onder gewetensbezwaren plaatste. Dit geldt stellig de anti-plebisciet-verklaring, van de vier deelnemende groepen te weten de Adat-Stamhoofden-, de Geestelijken-, de Vrouwen- en de Jeugdgroep. Tegen de tijd, dat het volk van Westelijk Nieuw-Guinea zich opmaakte voor de „Act of Free Choice", overeenkomstig de Overeenkomst van New York van 15 augustus 1962, is in Indonesië een postzegel ter waarde van Rp. 0.25 (25 roepiah cent.) uitgegeven gewijd aan de deklaratie van 9 mei 1964 van het volk van West-Irian. Het is als een soort van oproep tot bezinning jegens zogenaamde „beloften" in de deklaratie neergelegd. Wij, Papoea's, daarentegen richtten ook van onze kant een Oproep tot bezinning aan Indonesië teneinde een Internationale Overeenkomst, getekend door Indonesië bij de gratie van Allah, onder auspiciën van de Verenigde Naties, behoorlijk na te komen. Aangaande dit grote overleg van het volk van West-Irian van 9 mei 1964 laat ik nog enkele politieke gevangenen van de OPM (Onafhankelijkheidsbeweging) te Manokwari aan het woord. De politieke gevangene M. Watopa te Manokwari betoogde: Wat betreft de deklaratie van 9 mei 1964, ik kan hier niet mee akkoord gaan, omdat: 1. Genoemde deklaratie eenzijdig of unilateriaal erkend is door de regering van Indonesië, terwijl de naties, die getuige waren van de New York Overeenkomst van 15 augustus 1962 tussen de regering van de Republiek Indonesië en het Koninkrijk der Nederlanden, er niet van op de hoogte waren gesteld. 2. Genoemde deklaratie een van de pogingen was van de 91
regering van de Republiek Indonesië om haar eigen overeenkomst met het Koninkrijk der Nederlanden te annuleren. 3. Genoemde deklaratie geproklameerd is in een tijd, die niet voorkwam in de overeenkomst van de regering van de Republiek Indonesië met het Koninkrijk der Nederlanden. 4. Genoemde deklaratie ondertekend is door speciaal door de regering van de Republiek Indonesië daarvoor aangewezen en geïndoctrineerde mensen. PLEIDOOI VAN EEN OPM-ER EN BESCHULDIGING VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE I. In de zitting van de landraad van Manokwari om een beklaagde OPM te berechten, eind 1966 begin 1967, werd van de zijde van de officier van Justitie de volgende beschuldiging naar voren gebracht: a. zich inspannen en eensgezind zijn met andere mensen om met geweld van wapenen een gedeelte van het gebied van de eenheidsstaat R.I. te scheiden, welk wapengeweld leidde tot sneuvelen van 7 ABRI-leden en ongeveer 60 mensen van de bevolking en ontelbare materiële schade veroorzaakte. b. Door deze handeling is het streven van de regering inzake de materiële opbouw en haar anti-imperialistische en kolonialistische strijd verhinderd. II. Pleidooi van de zijde van de OPM. Beklaagde OPM beschuldigde de regering van de Republiek Indonesië als volgt: a. Het opnemen van West-Irian in de eenheidsstaat Republiek Indonesië is gebaseerd op het door kolonialisme opgedrongen historisch feit en niet op ethisch volkenrecht. b. Omdat de regering van de Republiek Indonesië niet trouw was en reeds buiten het spoor van de New York Overeenkomst trad. De regering van de R.I. heeft artikel 18 van de New York Overeenkomst betreffende het lot van de Papoea's vertrapt door middel van opstoken en bedreigen van de bevolking van West-Irian om overal verklaringen te tekenen b.v. „Kota92
Baroe-Verklaring", de „Grote Musjawarah (overleg) van de bevolking van West-Irian" in mei 1964 om artikel 18 van de overeenkomst te vernietigen, terwijl het tijdstip voor het oplossen van deze kwestie nog niet is aangebroken. Als gevolg van deze stappen kwamen wij in opstand. De heer Wettebossy, lid van de Volksvertegenwoordiging, die dit verhaal in juni 1967 in genoemde Volksvertegenwoordiging heeft aangesneden, kwam tot de volgende konklusie: Met dit klare antwoord van de zijde van de OPM is het nu duidelijk geworden, dat de achtergronden van de opstand te Manokwari van politieke aard zijn en niet uitsluitend ekonomische kwesties gelden. INDONESISCHE MAATREGELEN In een hier op te nemen geheim brief-telegram, een operationele order, komt duidelijk naar voren de instruktie van Djakarta aan Brigade Generaal R. Bintoro het plebisciet in 1969 te winnen. Beide teksten, zowel de Indonesische als de Nederlandse vertaling, zal ik hier opnemen. Landmacht Regionaal Militair Commando XVII Tjenderawasih.
BRIEF-TELEGRAM VAN: REGIONALE MILITAIRE COMMANDANT XVII/ COMMANDANT VAN OPERATIE SADAR. AAN: 1. COMMANDANTEN VAN OPERATIE SADAR I T/M V (.) 2. DISTRIBUTIE REGIONALE MILITAIRE COMMANDO XVII (X) KOPIEËN: 1. MINISTER/COMMANDANT VAN DE LANDMACHT (4 EXPL.) DE/OP/BIN/SUS (X) (?) 2. COMMANDANT VAN OOST-INDONESISCHE REGIONALE COMMANDO 3. COMMANDANT VAN REGIONALE MARINE VII SUKARNAPURA (X) 4. COMMANDANT VANREGIONALE LUCHTMACHT BIAK (X) 5. COMMANDANT VAN REGIONALE POLITIEMACHT XXI SUKARNAPURA (X)
93
6. ARCHIEF (2) KLASSIFIKATIE: „OPS" NUMMER: TR - 20/OPSAD/1967
DATUM 20-2-1967 (.)
EEN: OP GROND VAN MINISTER/COMMANDANT VAN LANDMACHT'S RADIOGRAM NO. TR-228/1967 d.d. 7-21967 1730 OVER REFERENDUM IN WEST IRIAN IN 1969. TWEE: GEADRESSEERDEN 1 EN 2 MOETEN: A ALLE ACTIVITEITEN OP IEDERS GEBIED INTENSIVEREN MET GEBRUIKMAKING VAN ALLE MATERIELE STERKTE ZOWEL ORGANIEK PERSONEEL ALS NIET ORGANIEK PERSONEEL VAN DE LANDMACHT EN ALLE ANDERE STRIJDKRACHTEN EN DIENSTEN. B KRACHTIG VAST HOUDEN AAN DE LEIDRAAD 1. REFERENDUM IN WEST IRIAN MOET WORDEN GEWONNEN, HERHAALD, MOET WORDEN GEWONNEN 2. AANWEZIGE STRATEGISCHE EN VITALE MATERIALEN MOETEN WORDEN BESCHERMD 3. VERKLEIN ONZE TROEPEN VERLIEZEN MET VERMINDERING VAN STATISCHE POSTEN DRIE: DIT BRIEFTELEGRAM IS EEN OPERATIEORDER VOOR UITVOERING, IEDER AFZONDERLIJK ZO GOED MOGELIJK KOORDINEREN. VIER: REGIONALE COMMANDANT XVII/COMMANDANT VAN OPERATIE SADAR DATUM TIJD 0220 0900 AFZENDER: SOEPOMO NAAM: SOEPOMO RANG/FUNKTIE: KOL. INF. NRP 11561 CHEF DER STAF. Angkatan Darat Komando Daerah Militer XVII Tjenderawasih. SURAT-TELEGRAM Dari
:
Untuk:
: 1. DAN OPERASI SADAR I S/D V (.) 2. DISTRIBUSI KODAM XVII (X)
Tembusan: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
94
PANGDAM XVil/PANG OPERASI SADAR
MEN/PANGAD/(4 EXPL.) DE OP/BIN/SUS (X) PANG KOANDA IT (X) PANGDAMAR VII SUKARNAPURA (X) DAN DAUD/LANUD BIAK (X) PANGDAK XXI SUKARNAPURA ARSIP(2)
KLASSIFIKASI: „OPS" NOMOR : TR—20/OPSAD/1967 (.) TGL.20.2.1967Q. SATU TTK DASAR RDG MEN/PANGAD NO: TR-228/1967 TST TGL 7.2.1967 1730 PERIHAL MENGHADAPI REFERENDUM Dl IRIAN BARAT TH 1969 JAD TTK DUA TTK TSB ALAMAT 1 DAN 2 DIATAS SPJ TTK DUA AAA TTK MEMPERGIATAN SEGALA AKTIVITAS Dl MASING2 BIDANG DG MEMPERGUNAKAN SEMUA KEKUATAN MATERIEEL DAN PEDSONIL JANG ORGANIK MAUPUN JNG Dl BP-KAN BAIK DARI ANGKATAN DARAT MAUPUN DARI LAIN ANGKATAN TTK BBB TTK BERPEGANG TEGUH PADA PEDOMAN TTK DUA 111 TTK REFERENDUM Dl IRBAR TH 1969 HARUS DIMENANGKAN ULANGI KMA HARUS DIMENANGKAN TTK 222 TTK BAHAN STRATEGIS/VITAAL JANG ADA HARUS DIAMANKAN TTK 333 TTK MEMPERKETPIL KEKALAHAN PASUKAN KITA DG MENGURANGI POS2 JANG STATIS TTK TIGA TTK STR INI BERLAKU SBG PERNINTAH OPS UNTUK Dl LAKSANAKAN TTK MASING2 KOORDINASI SEBAIK BAIKNJA TTK AMPAT TTK PANGDAM XVII/ PANGOPSADAR KRM TTK HABIS (X). TGL WKT 0220 0900 PENGIRIM NAMA: SOEPOMO PANGKAT/DJABATAN: KOL. INF. NRP 11561 TANDA TANGAN/TJAP: SOEPOMO
Een ander dokument aangaande de Indonesische voorbereidende maatregelen om in samenwerking met de V.A.R. het volk van Westelijk Nieuw-Guinea van zijn rechten te beroven, zegt ons: West Papoease Vrijheidsbewegingsfront te Hollandia, 20 juni 1968 (FPPB). Bliksemrapport. Aan de geachte broeders, leiders van het West Papoease Vrijheidsbewegingsfront in het buitenland. Hierdoor brengen wij, hoofdkwartier van de Papoease Inlich95
tingendienst in het binnenland, langs deze weg verslag uit aan de Centrale Leiding van het FPPB in het buitenland over de drie volgende belangrijke punten: A. Verslag over een geheime vergadering tussen de resp. agenten van de Verenigde Arabische Republiek (Egypte) en de Republiek Indonesië in West Papoea (Numbay). 1. In de maand juni 1968 zijn twee geheime agenten, resp. genaamd, Salim Atamimi (VAR) en Soepardano (Indonesië), door genoemde staten afgevaardigd om een geheime vergadering te houden met het „LICHAAM VOOR KOORDINATIE VAN DE INDONESISCHE INLICHTINGEN DIENST (BKIA)" in Soekarnapoera (Numbay). 2. Gespreksonderwerpen in genoemde vergadering waren: a. oprichten van illegale partijen (oppositiepartijen) om het werk van de Verenigde Naties in chaos te brengen, als de V.N. de uitvoering van de „Act of Free Choice" op een democratische wijze zullen laten plaats vinden. b. Leden van het veteranenkorps van vuurwapens te voorzien om de veiligheid en de vrede onder de bevolking in de war te schoppen, gedurende de periode, waarin het plebisciet zou plaats vinden. c. ABRI (gezamenlijke Strijdkrachten) constant in paraatheid te brengen als stimulerende kracht achter de oppositiepartijen, tevens leden van het veteranenkorps teneinde meer actief te worden in het kweken van chaos/onlusten in heel West Papoea. d. De V.A.R. (Islamitisch/Communistische blok) en de Republiek Indonesië zonden in de maand juni 1968 automatische wapens met een boot, BAGAWONTO, naar West Papoea. e. Symbolen en (andere) Indonesische bekendmakingen op hun pamfletten in West Papoea luiden: „Hoe sterk de OPM (Papoease Onafhankelijkheidsbeweging) ook mocht zijn, de (Indonesische) Strijdkrachten zullen het plebisciet van 1969 altijd verijdelen en welke maatregelen de OPM ook zou 96
nemen, wij, de Strijdkrachten zijn vastbesloten om de OPM te vernietigen". B. Bijzondere plannen van ABRI (Strijdkrachten - Land-, Lucht- en Politiemacht) met het oog op het plebiscietjaar 1969. Op 30 juni 1968 precies om 8.00 uur des avonds, werd een veteranenvergadering gehouden op KODAM (REGIONALE MILITAIRE COMMANDO) XVII in Soekarnapoera (Numbay). Agenda van de vergadering ziet er als volgt uit: 1. Plan om het plebisciet van 1969 te verijdelen. 2. Zij hebben gepland, dat bij het naderen van de tijd van het plebisciet, elke plaats in heel West-Irian met militair geweld van de ABRI en vreemde militaire macht (van het communistische blok) zou worden aangevallen. 3. De president van de R.I. Soeharto heeft reeds zijn goedkeuring aan de uitvoering van dit plan gegeven. 4. De Indonesiërs zeiden: „Wij mogen niet zo maar naar huis terugtrekken, zonder bloedvergieting aan de kant van de Papoea's te hebben gebracht." 5. Zij eisen schadevergoeding, zowel aan materieel als aan mensenlevens, die gevallen zijn tijdens de Trikora-verovering van 1962, om in de Nederlandse koloniale periode in West-Irian te landen. 6. De leiding van de vergadering berustte bij luitn. Col. Dardjono van de KODAM XVII, Tjenederawasih te Soekarnapoera (Numbay). FBBP in het binnenland. Laporan Kilta.
FF.P.P.B. Hollandia, 20 juni 1968 Kepada Jth. Sdr2 Pemimpn FPPB Markas Besar Perbatasan Tanah Air. Bersama ini kami Pusat Papuans Intelhgence Service di Dalam Negeri (Numbay) melaporkan berita penting kapada Pemimpin Pusat Markas Besar FPPB Perbatasan dan adapum berita2 penting tsb meliputi 3 pokok. A. Laporan mengenai Rapat Rahasia Intelligence Negara RPA (Mesir) dan Negara Republik Indonesia di Papua Barat (Numbay).
97
1. Pada bulan Juni 1968, Intelligence Negara RPA (Mesir) dan Intelligence Negara RL masing2 bernama, SALIM ATAMIMI (RPA) dan SUPARDANO (RI), kedua Intelligence ini diutuskan keduea Negara tsb. untuk mengadakan rapat tertutup dengan Badan Koordinatie Intelligence Indonesia (BKIA) jang berpusat di Sukarnapura (Numbay). 2. Pokok2 pembitjaraan dalam rapat tsb: a. Membentuk Partai2 gelap (oposisi) untuk mengatjaukan pekerdjaan PBB, djika dalam Act of Free Choice melakukan stejara demokratis. b. Memperlengkapi anggota2 Veteran dengan sendjata2 api, demi untuk mengatjaukan ketenteram rakjat Papua dalam pemilihan (plebesciet) pada tahun 1969. c. ABRI, tetap bersedia dan segagai suatu motor penggerak kepada Partai2 Oposisi dan anggota2 Veteran untuk lebih aktief dalam kekatjauan diseluruh pelesok Tanah Air Papua Barat. d. Negara RPA (Islam/BLOK Komunis) dan Negara RI, pada bulan Juni 1968, telah mengirimkan sendjata2 otomatis dengan sebuah kapal jang bernama Bagawonto, untuk mendrop sendjata2 tsb di Papua Barat. e. Sembojan2 dan pengumuman 2 Pemerintah RI. didalam Pamflets2nja di Papua Barat: „Bagaimana Kekuatan OPM, kami Angkatan Bersenrjata tetap meniadakan plebesciet 1969, dan Biarpun bagaimana OPM bertindak, kami B. Rentjana Chusus ABRI menghadapi plebesciet tahun 1969 di Papua Barat: Pada tanggal 30 Juni Hari Minggu, tepat djam 8.00 malam, diadakan rapat Veteran2 di-KODAM XVII di-Sukarnapura (Numbay). Isinja adalah sebagai berikut: 1. Rentjanakan untuk menggagalkan plebisciet tahun 1969. 2. Mereka merentjanakan djuga djuga sudah waktu plebisciet, maka tiap-tiap tempat diseluruh Tanah Air Papua Barat akan diserang dengan kekuatan militer jaitu ABRI dengan bantuan militer asing (blok komunis). 4. Kata mereka (Indonesia): „Kami tidak boleh pulang sebelum ada pertumpahan darah dipihak rakjat Papua Barat. 5. Mereka menintut kemgian baik benda2 material dan pengorbanan djiwa2 dalam perebutan Trikora tahun 1962 mendarat di Papua Barat pada masa pendjadjah Kolonial Belanda. 3. Dan untuk mendjalankan rentjana ini mendapat dukungan dan Komando dari President Republik Indonesia Soeharto. 6. Jang memimpin rapat ini ialah Letnant Kolonel Dardjono dari KODAM XVII, Tjenderawasih di Sukarnapura (Numbay). Demikian laporan jang kami samaaikan dari Pusat Papuans Intelligence Service dari Dalam Negeri Papua Barat, agar sdr2 diperbatasan dapat makluminja. Pimpinan Pusat FPPB/babagian Intelligence Service Angkatan Bersendjata tetap membasmi OPM sampai ke-akar-akarnja".
98
Op 16 augustus 1968 verklaarde president Soeharto in een officiële rede in de Volksvertegenwoordiging, volgens bericht in het dagblad „Trouw" van 17 augustus 1968, het volgende: „President Soeharto heeft gisteren verklaard, dat Indonesië vast besloten is West-Irian een deel van de Indonesische Republiek te doen blijven. Hij merkte op, dat Indonesië zich opofferingen heeft getroost West-Irian, waar 700.000 Papoea's wonen, te kunnen gaan besturen en dat het gehele indonesische volk schouder aan schouder, met de bevolking van West-Irian, de strijd zal voortzetten het gebied te behouden. Generaal Soeharto zei, dat Indonesië zich zal houden aan het in 1962 gesloten akkoord over West-Irian, dat de Papoea's het recht geeft zich het volgende jaar vrij uit te spreken over de status van West-Irian. De president van Indonesië voegde er echter aan toe, dat de overeen gekomen „vrije keuze voor de Papoea's" geenszins betekent, dat wij die bevolking zullen opofferen." Soeharto vervolgde: „Het betekent helemaal niet, dat wij de vruchten van onze strijd voor de bevrijding van West-Irian, in welke strijd offers zijn gebracht, zullen prijsgeven. Het betekent ook niet, dat wij afstappen van het beginsel van de Verenigde Republiek Indonesië." Naar de mening van Soeharto staat de keuze van de Papoea's overigens al vast. Zo merkt hij op: „Het volk van West-Irian heeft herhaaldelijk zijn standpunt te kennen gegeven namelijk, dat het deel uitmaakt van het Indonesische volk en dat West-Irian een onafscheidelijk deel van Indonesië is. Het wil niet door wie ook van Indonesië gescheiden worden." DE MENING VAN VOORAANSTAANDE PAPOEA'S. Wat is nu de mening van andere vooraanstaande Papoea's met betrekking tot de uitvoering van de Overeenkomst van New York. Wat denken zij van het plebisciet? De toenemende be99
zorgdheid van de Papoea's kunnen wij opmaken uit de resolutie van de door Indonesië zelf benoemde leden van de West-Iranese Volksvertegenwoordiging te Soekarnapoera. De resolutie luidt: RESOLUTIE Van de leiders van het volk in West-Irian aan de SecretarisGeneraal van de Verenigde Naties, Oe Thant, de regering van de Republiek Indonesië en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de uitvoering van het Accoord van New York van 1962 in West-Irian in 1969. Het doel van het Akkoord: Dat de zelfbeschikking van het volk van West-Irian in 1969 ds realisering is van het Akkoord tussen de regering van de Republiek Indonesië en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, dat aanvaard is in augustus 1962 als het „Akkoord van New York". Dit Akkoord werd getekend teneinde het conflict tussen de twee landen dat bijna op een oorlog in Zuid-oost-Azië dreigde uit te lopen, te vermijden. De zelfbeschikking van het volk van West-Irian in 1969 is daarom een manier om een internationaal probleem in Zuidoost-Azië te regelen, die werd overeengekomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In verband met de uitvoering van dit Akkoord is men verplicht te letten op de internationale gebruiken en de vrede en de politieke veiligheid in dit gebied te garanderen overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties. De gevolgen van het akkoord: Als gevolg van dit Akkoord van New York hebben er een aantal gebeurtenissen plaatsgevonden die leidden tot offers, zowel van mensen als van have en goed van het volk. Een aantal gebeurtenissen zoals: 1. De O.P.M. (De Papoease Onafhankelijkheidsorganisatie) opstand in juli 1965, in Manokwari, die zich daarna over het gehele westelijke deel van West-Irian verspreidde. 100
2. De voorbereidingen van de Strijdkrachten van de Republiek Indonesië, de intensivering en verveelvoudiging van hun aantal en de uitrusting met moderne wapens, o.a. pantserwagens, mortieren, enz. 3. De voorbereidingen van zowel de O.P.M, als de Indonesische Strijdkrachten veroorzaken een bedreiging van de vrede in dit gebied. Het is daarom onmogelijk voor het volk om zijn zelfbeschikking in vrede en vrijheid te bepalen, zoals de Verenigde Naties mogen verwachten. De geest van het Akkoord vindt men weerspiegeld in: 1. De inhoud van het Handvest van de Verenigde Naties, Artikel 1, lid 1, 2, 3, 4. 2. De inhoud van het Atlantisch Handvest aangaande de Rechten van de Mens. 3. De Grondwet van de Republiek Indonesië, Artikel 25 („Vrijheid van vergadering en vereniging, vrijheid van het woord, persvrijheid en andere dergelijke vrijheden worden bij de wet bepaald"). 4. Pantja Sila (de Vijf Beginselen) als de Staatsfilosofie van de Republiek Indonesië. 5. Suggesties en voorstellen van de leiders van het volk van West-Irian. De voorstellen/Resolutie: I. Dat de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en de regering van de Republiek Indonesië de juiste maatregelen moeten nemen om vrede en rust te garanderen hi het bedoelde jaar 1969. II. Dat de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en de regering van de Republiek Indonesië de wettige veiligheid zullen garanderen om het volk van WestIrian te beschermen voordat het Akkoord van New York in het jaar 1969 wordt uitgevoerd. III. Dat de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en de regering van de Republiek Indonesië de politieke vrijheid van het West-Irianese volk garanderen. Deze politieke vrijheid houdt in: vrijheid van vergadering en 101
meningsuiting, van pers en publikatie en van andere dergelijke vrijheden voor de uitvoering van de zelfbeschikking in 1969. De resolutie werd opgesteld in Sukarnapura, West-Irian, en gestuurd naar hen die bij deze zaak betrokken zijn. Sukarnapura, augustus 1968. Wij, de opstellers van deze resolutie: 1. (D. S. AJAMISEBA) Vice-Voorzitter van de Volksvertegenwoordiging Provincie Irian Barat 2. (H. WAJOI) Vice-Voorzitter van de Volksvertegenwoordiging Provincie Irian Barat 3. (A. KORWA) Lid van de Volksvertegenwoordiging Provincie Irian Barat 4. (W. GIAY) Lid 5. (W. ANSANAY) Lid 6. (G. RUNAWERY) Lid 7. (Mevrouw MANOBY) Lid 8. (S. MALIBELA) Lid ARTIKEL XVIII VAN DE OVEREENKOMST VAN NEW YORK Ik laat hier het gehele artikel lid voor lid volgen en voorzie het, waar nodig van kommentaar: Indonesië moet, met bijstand en bemoeiing van de Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties en zijn staf, regelingen treffen om aan de bevolking van het gebied de gelegenheid te geven haar keuze vrijelijk te bepalen. Deze regelingen zullen inhouden: a. overleg (musjawarah) met de vertegenwoordigende raden over procedures en geëigende methoden die gevolgd moeten worden om de vrijelijk tot uitdrukking gebrachte mening van de bevolking te konstateren; (Indonesië heeft volkomen de vrije hand dit werk naar zijn eigen oordeel te regelen. Het woord „musjawarah" - overleg op zich102
zelf - is een verraderlijk woord waarbij onder het mom van „Overleg" de wil van de Regering afgedwongen zal worden gevolgd. Musjawarah is eigenlijk een typisch oude demokratische wijze van besluitvorming. In alle primitieve gemeenschappen niet typisch Indonesisch - waar ieder lid van de gemeenschap zijn woord over een bepaald onderwerp zeggen mag, komt men tenslotte tot een volgens de wens en de wil van de meerderheid te nemen besluit. In iedere taal heeft men een woord voor deze demokratische vorming van besluiten. In de oorspronkelijke vorm gaat dit alles zeer demokratisch toe. In Indonesië echter is deze vorm vermengd met de Indonesische „geleide demokratie". Deze „geleide demokratie" laat echter helemaal geen ruimte meer aan de demokratisch besluitvorming. Hier is de wil van de Regering wet. Wij, Papoea's, hebben van deze „musjawarah" niets te verwachten.) b. vaststelling van de datum van de feitelijke uitoefening van de vrije keuze binnen het in deze overeenkomst vastgestelde tijdvak; (Deze bepaling is volkomen duidelijk). c. formulering van de vragen op een wijze die de bevolking in staat zal stellen te beslissen: a. of zij bij Indonesië wenst te blijven en b. of zij haar banden met Indonesië wenst te verbreken; (Wat de formulering van de vragen aangaat is het toch duidelijk, dat hier een bepaling van keuze zal dienen plaats te vinden tussen: a. Westelijk Nieuw-Guinea voorgoed onder Indonesisch bewind te doen blijven of b. buiten Indonesië te treden en een eigen vorm van staatkundig leven gestalte te geven. Met opzet spreek ik hier niet over een „de banden met Indonesië te verbreken". Een onafhankelijk en vrij West-Papoea wil wel mei iedereen - dus ook met Indonesië - goede betrekkingen onderhouden en banden aanknopen doch niet ten koste van eigen vrijheid en bestaan. Over de wijze, de methode, waarop die keuze bepaald moet worden kan gewezen worden op de gebieden welke in 1959 er 1961, onder het Nederlandse „koloniale bestuur" nog, hun 103
streekraden gekozen hebben doch waar nu kan worden overgegaan tot de gewone demokratische methode van verkiezingen, namelijk het systeem van „one man one vote". In de andere gebieden, voornamelijk in het binnenland, kan overgegaan worden tot het gebruik van „symbolen", bijvoorbeeld de Indonesische en de Papoease vlag of, indien Indonesië daartegen bezwaar zou maken, tot het nemen van een ander symbool. De kiezer kan bijvoorbeeld een kruisteken of een streep zetten onder het symbool dat hij wel of niet wenst. Door eenvoudigweg te beweren, dat de Papoea's niet in staat zijn hun stem uit te brengen beledigt Indonesië of wie ook het volk van de Papoea's. Trouwens, waarom zouden onderscheidene volkeren in de koloniale landen van weleer wèl kunnen stemmen en waarom zouden de Papoea's het nu niet (meer) kunnen. Met eigen ogen heb ik kunnen zien hoe de algemene verkiezingen voor The House of Assembly in Australisch Nieuw Guinea werden gehouden en dat alle volwassen Papoea's ook werkelijk hun stem konden uitbrengen, zelfs in het binnenland). d. het recht tot deelneming aan de uitoefening van de zelfbeschikking in overeenstemming met internationaal gebruik van alle volwassenen, zowel mannen als vrouwen, die geen vreemde nationaliteit bezitten en die ingezetenen zijn ten tijde van de ondertekening van deze Overeenkomst en ten tijde van de uitoefening van de zelfbeschikking, daarbij inbegrepen die ingezetenen die na 1945 zijn vertrokken en naar het gebied terugkeren, om zich aldaar na beëindiging van het Nederlands bestuur wederom te vestigen. (Dit recht tot deelneming aan de verkiezingen en het uitoefenen van het recht op zelfbeschikking is in overeenstemming met het internationale gebruik, dat alle volwassenen, mannen zowel als vrouwen, doet kiezen en stemmen. Wat de Overeenkomst van New York aangaat zal gelet moeten worden op die ingezetenen die na 1945 uit Westelijk Nieuw-Guinea zijn vertrokken en na het beëindigen van het Nederlands bestuur zijn teruggekeerd. Het gaat er hier om, dat alleen de Papoea's zullen stemmen en niet die Indonesiërs die door Indonesië zijn overgeplant. Men 104
denke aan de transmigranten en dergelijke lieden. Het subartikel staat daarentegen wel toe, dat Papoea's die naar de Molukken en elders vertrokken zijn, vluchtelingen daarbij inbegrepen, aan de stemming deelnemen. De terugkeer van deze Papoea's is echter nog steeds niet door Indonesië toegestaan. Veilige terugkeer is echter eis van een rechtvaardige wijze van stemmen en beslissen). Nederland is gezwicht voor internationale druk, bezweken ook door het gebrek aan steun van de Verenigde Staten van NoordAmerika. Het niet krachtig steunen van de rechten van de Papoea's door het Nederlandse volk en het Nederlandse parlement heeft tenslotte het proces voltooid. Met de dolk van ir. Soekarno op tafel werd de ongelukkige overeenkomst getekend. Nederland wist, kon althans weten, dat Indonesië niet bedoelde het gegeven woord te houden. Nederland kon onmogelijk met vol vertrouwen het jaar 1969 door de Papoea's tegemoet laten zien. Thans werkt Indonesië sterk met de schijn. Aan Nederland en de vrije wereld geeft men de schijn met het akkoord in te (willen) stemmen, doch de officiële uitspraken, niet het minste van figuren als president Soeharto en minister Adam Malik, bewijzen hoe onwaarachtig alles is. Een plebisciet? Ja, als het tot voordeel van Indonesië uitvalt. Indonesië moet als overwinnaar uit de strijd komen. Inmiddels is het land van de Papoea's overstroomd door naar schatting 30.000 ABRI-leden. ABRI-leden die de bevolking onderdrukken, bang maken, de vije meningsuiting bespotten en uitsluiten enz. Wij, Papoea's, moeten dusdoende wel weten dat van de zijde van Indonesië geen eerlijke strijd zal worden gevoerd en dat alle voorbereidingen tot een keuze onmogelijk worden gemaakt. In mijn cel te Hollandia vernam ik dwars door de muren heen (gevangenen mochten niet met elkaar in kontakt komen) de woorden van een kommunist, die ook in de gevangenis zat en mij het volgende deed weten: „Ik veronderstel, dat U de geschiedenis van de kommunistische revoluties kent. U moet dus weten, dat de kommunisten nog nooit een revolutie één, twee, 105
drie winnen konden. Leer van de grote Lenin. In 1905 verloren de kommunisten. In 1917 konden zij het tsaristische bewind vrij gemakkelijk omver werpen. In Kuba, in China precies hetzelfde." Hij bedoelde daarmee, dat de kommunisten na de mislukte staatsgreep van 30 september 1965 de moed nog niet hebben opgegeven en er vast op rekenen in de toekomst alsnog de macht in Indonesië over te nemen. Dit moge voor de westelijke wereld een reden te meer zijn om ons Papoea's te steunen bij het vestigen van een zelfstandige staat, die als anti-kommunistisch bolwerk in dit deel van de wereld van grote betekenis zou kunnen zijn. Degenen die menen goede perspektieven in de Nieuwe Orde (Orde Baroe) te zien zijn gewaarschuwd. De Verenigde Staten en Australië zijn gewaarschuwd. Thans weifelen deze machten aan ons volk steun te geven en zij doen alsof de tegenwoordige leiders van Indonesië zoveel beter en betrouwbaarder zijn dan ir. Soskarno en diens trawanten. Hetgeen Indonesië op het ogenblik doet, of voorgeeft te willen doen, komt voort uit de harde nood van Indonesië. De leiders van thans hebben achter ir. Soekarno aangelopen en mee geschreeuwd in het tijdvak van Soekarno, ook toen deze poogde de kommunisten aan de macht te helpen. Men denke aan de opstand van 30 december 1965. Wij zouden het volste vertrouwen moeten kunnen hebben in de letter en de geest van de Overeenkomst van New York. Wij zouden moeten kunnen zeggen: de uitslag komt eerlijk tot stand. In dat geval zouden wij ook kunnen zeggen: bij de eerlijke keuze van de meerderheid van ons volk zullen wij ons neerleggen. Als de uitslag de stem des volks weergeven zou. Indien echter geen eerlijke keuze geboden wordt, geen eerlijke stemming tot stand komt zal de uitslag - dit stellen wij te voren zeer nadrukkelijk vast - ons niet binden en niet kunnen binden. De Overeenkomst van New York is over ons hoofd heen gesloten door twee vreemde mogendheden. Een der uitvoerders van dit Verdrag, de Indonesische, is tot op heden uiterst onbetrouwbaar gebleken en heeft ons land leeggeroofd, zijn bevolking getiranniseerd, zijn zonen 106
gevangen genomen, zijn burgers doodgeslagen, zijn vlag verscheurd, zijn volkslied beledigd, zijn partijen verboden, zijn pers gekneveld en zo de Papoea's geheel op zichzelf terug geworpen. Daarom willen wij, Papoea's, alleen verantwoording schuldig zijn aan ons volk. Ons volk, dat door zijn Nationale PapoeaKongres van Hollandia op 19 oktober 1961 in vrije eigen beslissing de wereld bekend maakte, dat wij vrij willen zijn, onze vlag erkend wensen te zien en als vrije Staat toegelaten willen worden tot de Verenigde Naties.
107
S U M M A R Y For over four centuries - from 1545 untill this very day - New Guinea has been a plaything among foreign nations, viz. Spain, the Netherlands, Great Britain, Germany, Australia and Indonesia, who suiting themselves partitioned and administered - and are still doing so, as far as Indonesia and Australia are concerned - the island on account of their colonial and imperialistic policy. And so decisions were and are still made on the fate of the Papuans by foreign nations without the former ever being consulted. The most recent chapter of the "plaything-tragedy" of the island's Western half was written in August, 1962, by the Netherlands and Indoneisa; it was then the defeatism of some groups in the Netherlands and the influence of the United States, particularly of the late brothers Kennedy who thought that they could keep in check Communism in Indoneisa by doing so, forced the Netherlands to transfer the administration over West New Guinea to Indonesia.' Ever since December 27, 1949, the date of the Transfer of Sovereignty to Indonesia, the Netherlands and Indonesia had drifted into a rapidly growing conflict. Article 2 of the Charter of the Transfer of Sovereignty maintained West New Guinea's status quo, which means that the sovereignty of the territory remained with the Netherlands. After one year the future status of West New Guinea was to negotiated on. No negotiations took place, however, because of Indonesia's impossible demand that she was only prepared to negotiate with the Netherlands on the basis of a transfer of the administration to Indonesia. Indonesia based her demand on Article 1 of the aforementioned Charter, in which, indeed, a complete transfer of sovereignty was mentioned. The Netherlands Government proposed that, if Indonesia was convinced of the justice of her legal interpretation of Article 1 of the Charter of the Transfer of Sovereignty, the issue should be propounded to the International Court of Justice at The Hague, in order that a sentence be obtained. The Indonesian Government 108
repudiated this idea on account of the fact that it considered the issue to be of a political and not of a legal character. The fact was that Indonesia was only too well aware of the weakness of her arguments. In the summer of 1952 the Netherlands tried to bring about negotations again, but Indonesia came with the same impossible demands, and so again no negotiations took place. The whole year 1953 went by without negotiations between the two countries taking place. But in 1954 and 1957, during the Sessions of the General Assembly of the United Nations, Indonesia tried to put the New Guinea issue on the agenda; however, without success. On the occasion of the opening of the Staten Generaal in 1952 the Netherlands, by the mouth of Her Majesty the Queen, promised the Papuans the Right of Self-determination. Indonesia on the other hand claimed the territory, because: a. it had formed part of the former Dutch East Indies; this in fact only meant a continuation of the Netherlands' old colonial imperium in the Far East, and so was a purely imperialistic aspiration. This time not originating with the White race, but with a race acting as if it fights colonialism and imperialism but in reality committing these evils itself; b. she herself wanted to fulfil her own political ambitions and national aspirations. No solution could for the time being be found due to Indonesia's unbending attitude. The so-called „Plan-Luns" of October, 1961, for the internationalisation of the territory, where after a number of years under internatonal administration the population would be given the possibility to decide its own future by means of a plebiscite, did not fall in with Indonesia's claims either. The resolution of the so-called Brazzaville countries, asking for bilateral negotiations under the auspices of the United Nations, for the dispatch of a commission of 5 members who were to report on the situation in the territory to the General Assembly 109
of the United Nations and also for the possible establishment of an international temporary administration until the day of the exercise of the right of self-determination, could not secure a 2/3 majority. Indonesia put up a stubborn resistance against any solution guaranteeing the rigths of freedom of the Papuans. Finally, through the late brothers Kennedy, the "Bunker-Plan" - now better known under the name of "the New York Agreement of August 15, 1962" - was effected. This plan covered the transfer of the administration to Indonesia, but at the same time it also met the wishes of the population as they had always been advocated by the Netherlands. After being under the administration of Indonesia for six to seven years the population will be given full freedom of choice, so that it can freely expreess its wishes: whether to remain with Indonesia or whether to sever its ties with Indonesia and to create a state of its own. The transfer of administration was effected gradually; the Netherlands transferred it to the U.N.T.E.A. on October 1, 1962, and the latter transferred it to Indonesia on May 1, 1963. The Agreement (Article 22) fully guarantees the rights of the inhabitants of the territory, the freedoms of speech, of movement and of assembly included. Unfortunately, these rights and freedoms were already trodden under foot during the U.N.T.E.A.period, and the situation only worsened after May 1, 1963, due to the introduction of the presidential decree No. 8 of July 15, 1963. Rather soon Indonesia started launching her propaganda, which was coupled with suppression and acts of violence. By force of arms Papuans were told to sign declarations prepared for them by the Indonesians, in which they professed their socalled unconditional loyalty and devotion to the Indonesian Republic and in which they stated that it was no longer necessary to hold a plebiscite, as mentioned in the Agreement. On the other hand it has become clear to the world that thousands of Papuans, under suspicion of having different ideas about their country's future, have been arrested and, after being badly ill110
treated, jailed without any form of trial. Those who openly protested against the Indonesian misdeeds were shot without mercy. Well-known were the cases of summary justice in the area of Teminabuan and Adjamaru during the months of January until April, 1967, inclusive. The Indonesians have devised plans to either deport politically active Papuans to - what they call - other parts of the Republic or kill them in a way that ought to remain mysterious to the population. One of these plans, contained in a secret document of the Head of the Police Information Service of West Irian, Dr. Sujoko, and dated May 4, 1966, will have to be exercised bef ore the realisation of the Act of Free Choice in 1969. In this way the Indonesians want to be left with only the yes-men among the population, who can easily be influenced to vote in favour of Indonesia. During the U.N.T.E.A.-period the Indonesians literally looted the country by clearing all the shops and sending the goods to Indonesia. During these past 6 years under the Indonesian administration West New Guinea has gone badly downhill, both economically and socially. One of the things that have caused this is the mismanagement of corrupt civil servants both in West Irian itself and at the Secretariat for West Irian Affairs at Djakarta. The infrastructure is entirely out of joint. Shortage of motorparts for all means of land, sea and air transport makes the problem even bigger. Most of the beaver-aeroplanes and government-coasters were taken out of circulation immediately after the Indonesians took over. According to the Indonesian propaganda, education has made good progress. And, indeed, we must admit that the number of schools has increased; their Ie vel, ho wever, is very low because of shortage of qualified and experienced teachers as well as of educational appliances and premises. The splendid work in the fields of development and upbuilding begun by the Dutch on a large scale, practically came to a standstill when Indonesia took over on May 1, 1963. The magnificent 111
hospitals of Hollandia - until 1962 the most beautiful and bestequipped hospital of the entire Pacific -, Biak, Manokwari, Sorong, Merauke etc. have been neglected entirely. The good and very modern equipment of Hollandia's hospital found its way to Djakarta, as the Indonesians thought the Central Hospital at Djakarta a worthier place for it than the provincial hospital of West Irian's capital. As for religious freedom, this is in fact non-existent in West Irian. Agents of the secret service are present during all the divine services. Clergymen, both Protestant and Roman Catholic, who in their sermons have spoken too liberally, are carpeted or jailed. In case they are foreigners they are either jailed or expelled. Religion is an affair of the State. Transmigration to West New Guinea, too, is an important factor in Djakarta's policy. The progress of acculturation has to be promoted. The transmigrants (Javanese) would, it was stated, teach the Papuans how to till the soil and new agricultural methods would be employed. In reality these transmigrants were transferred to West New Guinea with a view to bringing the elections in 1969 to an end favourable to Indonesia. For it has appeared that 90 p.c. of these people were not skilled in agricuture at all. Most of them are clerks, day-labourers, rickshaw-men, semibeggars etc. Their arrival in West New Guinea has sooner worsened than improved iets development and upbuilding, because they immediately took up their old practices (swindle, fraud, black market etc.) in order to make a living. Up to now Indonesia has always tried to make the world believe that the Papuans are, for 100 p.c. so to speak, in favour of her point of view, namely that they recognise the Unitary State of the Indonesian Republic as their one and only country. The Papuans, she maintains, are fully content with this State and would never opt for a state of their own outside Indonesia. That this is an allegation based on pure fantasy is proved by the increasing resistance against Indonesia all over the country (Manokwari, Bird's Head, Nuju, Northern Biak, Baliem and Lakes Wissel). 112
In October, 1968, prominent Papuans, members of the Indonesian-created House of Representatives, addressed themselves to the United Nations and to the Governments of Indonesia and the Netherlands in a resolution, in which they gave vent to their anxiety about the tense situation in which the forthcoming act of free choice would have to take place. They expressed their desire for peace and quiet to be restored in order for the population to be able to exercise said act of free choice in an orderly atmosphere, and without fear. Article 18 of the New York Agreement puts it quite plainly: "FREE CHOICE". In Article 18 sub a) consultations (musjawarah) are mentioned as a means to find procedures and methods, which are to be in accordance with international practice, to enable all adults, male and female, not foreign nationals, to decide in freedom whether (a) they wish to remain with Indonesia or (b) they wish to sever the ties with Indonesia. Therefore, it is certainly not so that consultation is the only way to decide the fate of the Papuans. As a Member of the United Nations, and what's more as a country that signed and ratified the New York Agreement, Indonesia may not reduce an international agreement to an internal affair (the author hopes that the forthcoming elections in Indonesia in 1971 will not be "musjawarah-elections", as this can only bring about a big chaos among the various parties in Indonesia herself). The Australians have promised independence to our brothers in the island's Eastern half. Surely, it would be the biggest scandal in Indonesia's history if in an imperialist way she should go on colonising the island's Western half, which is inhabited by the same human race, namely that of the Negroids. We Papuans hope that the act of free choice will be exercised according to the rules of complete honesty. Should this not be the case, we shall never accept its result. For it should be borne in mind that the New York Agreement is an accord between two foreign nations, concluded over the heads of the Papuan people and without its having had even a weak voice in it. 113
INHOUD Papoea-volkslied 5 Woord vooraf 6 Inleidend woord 7 Een hand-vol jaartallen 10 Konflikt tussen Nederland en Indonesië 13 Brazzaville-resolutie en plan-Bunker 20 Untea of het interim-bestuur van de Verenigde Naties 21 Moeilijkheden bij de bestuursoverdracht 22 Indonesische aktiviteiten 25 Wild West toestanden 29 De veiligheid . . . . 33 De rechten van de Papoea's 36 Feiten die smartelijk spreken 40 Gevaarlijke Indonesische plannen 48 Een Djakartaans artikel over de corruptie in West-Irian 52 Verdeling van de begrotingsgelden 55 Indonesische toezeggingen 65 Vrijheid van godsdienst 71 Transmigratie 73 De pro-Indonesische en anti-plebisciet verklaringen 77 Papoea's in aktie 82 Pleidooi van een OPM-er en beschuldiging van de officier 92 van justitie 93 Indonesische maatregelen 99 De mening van vooraanstaande Papoea's 108 Summary in English 109