Iedereen leeft hier een pleidooi voor zelforganisatie bij gebiedsontwikkeling Kees Machielse
openbare les
Iedereen leeft hier een pleidooi voor zelforganisatie bij gebiedsontwikkeling
Colofon ISBN: 9789051797305 1e druk, 2010 © 2010 Rotterdam University Press Dit boek is een uitgave van Rotterdam University Press van Hogeschool Rotterdam Dienst Concernstrategie Postbus 25035 3001 HA Rotterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever. This book may not be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the author and the publisher.
Iedereen leeft hier een pleidooi voor zelforganisatie bij gebiedsontwikkeling
Openbare les lector ir. C. Machielse Lectoraat Gebiedsontwikkeling & Transitiemanagement, Hogeschool Rotterdam 24 juni 2010 RDM-campus Rotterdam
Rotterdam University Press
Dames en heren, Belgrado onderging na de val van haar communistische planeconomie een onverwachte metamorfose. Door het wegvallen van een regime, dat bij uitstek was gebaseerd op controle en een top-down werkwijze, ontstond een soort leegte. Er ontstond een stad die niet echt meer centraal werd gestuurd en daardoor een soort laboratoriumfunctie kreeg. Daarin bloeiden verschillende spontane en ongeplande initiatieven op, zoals handel op straat, bouwen in het groen en vrijetijdsvoorzieningen die drijven op rivieren (Stroom, 2003). Hiermee is Belgrado een mooi voorbeeld van een ongeplande ontwikkeling, of, zoals ik dat omschrijf, van zelforganisatie. Wij kennen dergelijke ongeplande ontwikkelingen nauwelijks in Europa, en zeker niet in Nederland. Dat staat in de wereld van de ruimtelijke ordening juist bekend om de geordende planningsaanpak. Steden die op informele, niet-planmatige wijze zijn ontstaan kennen we wel uit Afrika en Zuid-Amerika. In de vakliteratuur worden Lagos (Nigeria) en Carácas (Venezuela) met regelmaat genoemd als voorbeelden van op spontane, informele wijze gegroeide en functionerende steden. In onze westerse ogen zien ze er chaotisch uit, met weinig comfort en onaantrekkelijke sloppenwijken. Maar als je er door een andere bril naar kijkt, dan kun je deze steden ook zien als flexibel, adaptief, bewoond door mensen die de vrijheid hebben om zelf te acteren en niet gehinderd worden door strikte regels en bepalingen. Aandachtspunten die ook veelvuldig worden genoemd als het gaat over het functioneren van onze steden. Zouden wij iets kunnen leren van die andere manier van stedelijke groei en invulling?
Vandaag aanvaard ik formeel mijn lectoraat Gebiedsontwikkeling & Transitiemanagement. Informeel ben ik al ruim een jaar actief als lector. En met veel plezier. Het uitvoeren van onderzoek is een van de hoofdtaken van een lector. In deze rede vertel ik u wat de komende jaren het belangrijkste onderzoeksonderwerp van mijn lectoraat zal zijn. Ik begin met het uitleggen van drie begrippen die centraal staan in mijn lectoraat: gebiedsontwikkeling, transitiemanagement en zelforganisatie. Daarna ga ik in op het belang van sociale media voor het inrichten van onze ruimte op een andere wijze. Het biedt betrokkenen bijvoorbeeld de mogelijkheid intensiever te participeren in besluitvormingsprocessen. Ik zal u daarna, aan de hand van voorbeelden, laten zien hoe in het beleid wordt gereageerd op deze andere, nieuwe vormen van betrokkenheid. Ik sluit af met een aantal suggesties om tot ander vormen van betrokkenheid te komen en hoe ik dat in mijn lectoraat oppak.
Drie begrippen In mijn lectoraat staan drie begrippen centraal: gebiedsontwikkeling, transitiemanagement en zelforganisatie. Ik zal eerst aangeven wat ik onder deze begrippen versta.
5
Gebiedsontwikkeling Het RDM-terrein waar we vandaag zijn, is een voor de hand liggend voorbeeld van gebiedsontwikkeling. Een oud havengebied, wat nieuw leven is ingeblazen door onderwijs en nieuwe bedrijvigheid bij elkaar te brengen. Ook kunt u denken aan ‘prachtwijken’ en aan Vogelaarwijken, zoals op Rotterdam-Zuid. En aan het streven deze achterstandgebieden weer volwaardig deel van de stad uit te laten maken. Voor mij is gebiedsontwikkeling echter bovenal onderhandelen: met elkaar bedenken en uiteindelijk ook realiseren van nieuwe woon- en werkgebieden. Formeel is dit goed mogelijk in de huidige Nederlandse planningspraktijk, maar de werkelijkheid laat zien dat er een kloof zit tussen het beleid en de praktijk. In de praktijk bedenkt een selecte groep partijen zoals ambtenaren, stedenbouwkundigen of architecten wat goed is voor een wijk of gebied en haar gebruikers. Gebruikers van nu, maar ook gebruikers van de toekomst. Maar of er voldoende wordt geluisterd en vooral van de inzichten van die gebruikers gebruik wordt gemaakt is de vraag.
Transitiemanagement Transitiemanagement verwijst naar een proces van duurzame omslag naar een nieuw systeem (Loorbach, 2007). Zoals Derk Loorbach uiteengezet heeft, gaat het om hoe we bijvoorbeeld kunnen komen tot een samenleving waarin duurzaamheid een vanzelfsprekendheid is bij de inrichting en het gebruik van stad en natuur. Ik ga de ervaringen die er zijn met transitiemanagement benutten om te bekijken of we de wijze waarop we gebiedsontwikkeling met elkaar realiseren, kunnen veranderen of vernieuwen en wat zelfmanagement daaraan kan bijdragen.
Zelfmanagement Daarvoor gebruik ik het begrip zelforganisatie. Daarbij hanteer ik de definitie die Stichting Zelforganisatie (www.stichtingzelforganisatie.nl) geeft. Ik citeer: ‘Zelforganisatie is een proces dat door de talloze interacties van elementen van het systeem op een lager niveau een patroon op een globaal niveau van een systeem doet ontstaan. Daarbij komt dat de regels die deze interacties beschrijven worden uitgevoerd op basis van lokale informatie, zonder enige referentie naar het globale patroon’. Concreet betekent dit dat structuur en orde in een systeem ontstaan zonder enige vorm van centrale regie. Eigenschappen van zelforganiserende systemen zijn adaptiviteit, flexibiliteit en bottom-up organisatie. U kent allemaal wel voorbeelden uit de natuur, zoals zwermen vogels of scholen vissen die onnavolgbaar gelijktijdig bochten maken. Een menselijke variant is een wielerpeloton. Maarten Ducrot, oud-profwielrenner en tegenwoordig commentator van wielerwedstrijden, is bijvoorbeeld een fervent tegenstander van de oortjes in het peloton. De oortjes zouden het zelforganiserend principe dat een peloton kenmerkt doorkruisen, met valpartijen als gevolg.
6
7
8
9
10
Sociale media Ik ben al jaren actief in de ruimtelijke ordening en stedelijke ontwikkeling en ben er door die ervaring van overtuigd dat vergaande participatie van bewoners en andere betrokkenen, een betere stedelijke inrichting zal opleveren. Ik beschouw zelforganisatie als een kansrijke vorm daarvoor. Ook omdat het de menselijke maat weer terugbrengt in de ruimtelijke planvorming. Het is een soort ideaalbeeld, waarvan de praktijk de kracht zal moeten uitwijzen, maar waarvan ik tegelijk ook zie dat het onvermijdelijk op ons afkomt. Politici, beleidsmakers, stedenbouwkundigen, projectontwikkelaars; al deze partijen krijgen er in de toekomst mee te maken. Ik zal aangeven waarom ik deze inschatting maak. Daarvoor ga ik eerst weer terug naar het Belgrado uit het begin van deze voordracht. Architect en criticus Piet Vollaard schreef ooit in een column (Vollaard, 2003) dat hij van de spontane groei die in Belgrado had plaatsgevonden een enorme aantrekkingskracht uit vond gaan. Tegelijkertijd vroeg hij zich af of een planloze stedelijke ontwikkeling wel kon ontstaan zonder een systeemverandering, zoals afschaffing van het communistisch regime. Hij achtte het onwaarschijnlijk dat zoiets zich in westerse steden zou voordoen en stelde dat wij eerder voor de weelde en zekerheid van het bestaande planningssysteem zouden kiezen dan voor een zelforganiserende aanpak. In zijn inschatting dat mensen voor het vertrouwde kiezen kan ik me nog wel vinden. Dat is op zo veel andere terreinen in onze samenleving en ook in ons dagelijks leven zichtbaar. Ik deel echter niet zijn inschatting dat onze samenleving, en daarmee ook onze steden, niet te maken hebben met grootschalige en ingrijpende veranderingen die vragen om een andere aanpak. We hebben weliswaar niet te maken met acute trendbreuken die nopen tot een andere aanpak, maar wel langzame, haast onmerkbare ontwikkelingen waarop we met elkaar een antwoord moeten vinden. Maar dat doen we niet of te laat. We lijken daarmee op kikkers die in langzaam opwarmend water worden gekookt en daar niet uitspringen. Voorbeelden van ontwikkelingen die al jaren, vaak al decennia, gaande zijn betreffen het milieuvraagstuk, de globalisering, zowel in financiële zin als op het terrein van arbeid en migratie, de verdergaande individualisering en de vergrijzing van onze samenleving. Ik vind dit fundamentele ontwikkelingen waarop we nog onvoldoende antwoorden hebben. Hoewel er nog andere thema’s aan dit lijstje zijn toe te voegen, wil ik er in het kader van deze publieke les eentje specifiek benoemen: de wijze waarop we met elkaar communiceren, in het bijzonder via nieuwe media. Dit is een ontwikkeling die onze steden en onze gehele samenleving in mijn ogen anders vorm zal gaan geven en waar we nog veel te weinig gebruik van maken. Deels is dit begrijpelijk. Hoewel het merendeel van u dagelijks gebruikmaakt van internet, e-mail of twitter, heeft u wellicht ook het gevoel dat er dagelijks nieuwe middelen bijkomen en dat er veel meer mogelijkheden zijn dan u benut. Als u het allemaal al niet kunt bijhouden, dan is het helemaal begrijpelijk dat systemen en structuren die zijn voortgekomen uit de pre-internet periode, er moeite mee hebben deze veranderingen op te pakken en te incorporeren of zich geheel om te vormen naar nieuwe inzichten en wetmatigheden. Ons ruimtelijk planningssysteem is daar een mooi voorbeeld van. Min of meer begonnen in 1901 met de Woningwet, is dat in de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog volledig tot bloei gekomen. Maar in deze tijd is het zoeken naar nieuwe ijkpunten en structuren. Ik kom daar straks nog op terug.
11
Here Comes Everybody Maar eerst terug naar de sociale media. De Amerikaan Clay Shirky beschrijft in zijn boek Here Comes Everybody (2008) over de organiserende kracht van sociale media als internet en internetcommunities zoals Hyves, LinkedIn en Twitter. Zijn verhaal begint met een vrouw die haar mobieltje in de taxi laat liggen. Dit is des te vervelender, omdat alle gegevens over haar bruiloft in de telefoon zijn opgeslagen. Ze vraagt een vriend een berichtje naar haar verloren telefoon te sturen met de vraag het toestel tegen beloning terug te brengen. Hierop komt geen reactie. Gelukkig krijgt ze na een paar dagen een nieuw mobieltje met daarop de informatie die de telefoonmaatschappij van haar oude telefoon had opgeslagen. Daarop blijken ook foto’s te staan die de vinder ondertussen heeft gemaakt en verzonden. Zo komt de vrouw achter het e-mailadres van de vinder van het mobieltje. De al ingeschakelde vriend begint vervolgens met deze vrouw te corresponderen, die echter weigert de telefoon terug te geven en zelfs bedreigingen uit. Ondertussen heeft de vriend ook via zijn eigen website melding gemaakt van het verloren mobieltje. Steeds meer mensen lezen het bericht en reageren erop. Uiteindelijk haalt dit verhaal een nieuwsbulletin dat dagelijks door miljoenen mensen wordt gelezen. Lezers traceren ook de complete naam en adres van de vrouw en er ontstaan allerlei discussies over de zaak, zoals over het standpunt van de politie. Die wil een verloren telefoon namelijk niet als ‘zaak’ behandelen omdat er geen sprake is van diefstal. Maar omdat de huidige eigenaresse weet wie de oorspronkelijke eigenaresse was en zij niettemin de telefoon niet terug wil geven, beginnen duizenden mensen de politie te bestoken met het verzoek wel in te grijpen. Uiteindelijk doet de politie dat ook en wordt de telefoon teruggebracht bij de rechtmatige eigenaresse. De essentie van het verhaal is duidelijk: via internet en sociale media zijn razendsnel en gratis duizenden medestanders te mobiliseren, kan in principe alle informatie worden achterhaald, kunnen discussies in groepsverband worden gevoerd en gezamenlijke acties worden gevoerd om - in dit geval - instanties onder druk te zetten om op een andere wijze dan gebruikelijk te acteren. In dit verhaal zit een aantal kenmerken opgesloten die van belang zijn voor de wijze waarop mensen in onze samenleving met elkaar communiceren, informatie en kennis delen en acties kunnen ondernemen: Het systeem is egalitair; of je nu minister of caissière bent, iedereen is gelijk. De infrastructuur en het netwerk waarvan gebruik wordt gemaakt is voor iedereen toegankelijk en kent geen beperkingen in tijdstip en hoeveelheid gebruik (anywhere, anyplace, anyhow). De gebruikte media zijn uitermate geschikt voor tweerichtingsverkeer tussen grote groepen mensen en ze zijn gemakkelijk op te schalen. Dit in tegenstelling tot eenrichtingsmedia zoals de televisie. Men heeft gratis toegang tot een enorme kennis- en ervaringsbron. In documenten en bronnen, maar vooral ook in mensen. Er zijn nauwelijks investeringen nodig om een massa te bereiken en er is ook geen organisatie voor nodig. Je kunt het gewoon als individu realiseren. Via sociale media is het mogelijk om gevestigde instituties te omzeilen en zo te acteren buiten het framework van bestaande instituties en organisaties. En tot slot: De kennis in het netwerk is altijd actueel en vaak accuraat.
12
Connection replaces location Je zou kunnen zeggen dat het beeld dat met dit voorbeeld naar boven komt een van de fundamentele aspecten van onze netwerksamenleving weergeeft. Het gaat over hoe we met elkaar verbonden, connected, zijn, hoe we met elkaar communiceren en hoe en welke kennis en ervaringen we uitwisselen. Het gaat ook over de wijze waarop we medestanders en soortgenoten vinden. Shirky (2008, p. 17) zegt hier zelf over dat wanneer de wijze waarop we met elkaar communiceren verandert, we ook de samenleving veranderen. En daarmee veranderen we ook de systemen waarop onze samenleving is georganiseerd en gebouwd. De Spaanse socioloog Manual Castells, een van de vooraanstaande denkers over onze huidige netwerksamenleving, spreekt in dit verband over het belang van spaces of flows naast spaces of place. Met flows doelt hij op het gegeven dat mensen, organisaties en instituties met elkaar verbonden zijn, vaak elektronisch, en dat die stromen de ruimtelijke inrichting zoals wij die kennen in hoge mate beïnvloeden en van groter belang aan het worden zijn dan de feitelijke plek, de spaces of place. In essentie zegt hij, en ik onderschrijf die stelling, dat de feitelijke ruimte, een plek of een stad, niet zozeer meer wordt bepaald door haar ligging of louter fysieke kenmerken, maar door de mate waarop die stad verbonden is met andere steden en mensen en door de mate waarin zij is ingeschakeld in economische en financiële processen. In feite gaat het om een verschuiving binnen de ruimtelijke orde: van de ruimtelijke locatie, de plek, naar verbindingen tussen plekken en mensen die in toenemende mate virtueel zijn. In het Engels staat dit bekend als ‘connection replaces location’.
Tijd Ik zou hier de factor tijd nog aan toe willen voegen. Onze ruimtelijke orde, de inrichting van onze steden en het omliggende gebied, is in abstractie een samenvoeging van twee begrippen: ruimte en tijd. Ruimte staat voor de plaats en ligging voor het wat en waar. Tijd staat daarbij voor wie het waarvoor en op welk moment gebruikt. In de Nederlandse ruimtelijke planning zit het wel goed met de ruimtelijke kant. Ruimtelijk beleid gaat vooral over wat waar moet komen. Het aspect tijd echter, zeg maar tijdbeleid, is in Nederland onderontwikkeld. Wanneer en door wie bijvoorbeeld een voorziening wordt benut krijgt altijd aanzienlijk minder aandacht in beleid en bij uitvoeringsplannen. Dit is in mijn ogen een van de redenen dat bij gebiedsontwikkeling fysieke aspecten in de planvorming domineren ten koste van sociaaleconomische aspecten. Oftewel: het gaat ten koste van de gebruiker waarvoor we de plannen uiteindelijk maken. Uitgaande van de zojuist gemaakte constatering dat verbinding, ‘connectie’, het belang van de fysieke plek, de locatie, steeds meer van de troon stoot, wordt de factor tijd steeds belangrijker. Bij connectie gaat het namelijk niet om de verbinding op zich, maar vooral ook om het tijdstip waarop je bent verbonden, in welke fase van een proces, met welke intensiteit en variëteit en uiteraard met wie. Het gaat dus vooral om het moment. Het voorbeeld van Shirky geeft dat goed aan. Connectie en tijd worden daardoor als het ware synoniemen. En sociale media zijn ideale instrumenten om daar invulling aan te geven. Niet in abstractie, maar door mensen zoals u en ik.
13
14
15
16
17
Kracht van burgers Ik ga weer terug naar gebiedsontwikkeling. Stel nu dat een voorbeeld zoals dat van Shirky over het vinden van de mobiele telefoon ook beschreven wordt bij de inrichting van een stuk straat of wijk. Dat verhaal kan er als volgt uit zien. Een wijkbewoonster vertelt aan een vriend dat ze lastig is gevallen door een man bij een slecht onderhouden bossage aan de rand van haar woonwijk. Die vriend publiceert haar verhaal op zijn website en Hyves, inclusief een omschrijving van die man. Andere vrienden, maar later ook mensen uit de wijk en de stad beginnen daarop te reageren. In de loop van de tijd wordt het profiel van de man verfijnd door aanwijzingen van andere mensen die hem hebben gezien. Tegelijkertijd ontstaat een discussie over het stuk wijk dat als onveilig wordt ervaren. Een van de respondenten voegt een impressie op de website toe van hoe het er in zijn ogen zou moeten zien. Steeds meer mensen vullen deze schets aan. Na een paar weken zijn de plannen volledig uitgewerkt. Er is samen een schets gemaakt en er is aangeven met welke en hoeveel materialen de bossage aangepakt kan worden. Een gemeenteambtenaar heeft zich ondertussen ook in de discussie gemengd en laat de website met daarop de schets aan zijn baas zien. Die vindt dat dit stuk wijk nog niet opgenomen hoeft te worden in de onderhoudscyclus van de gemeente en zegt dat ze er later naar zullen kijken. Maar de bewoners gaan verder. Ze hebben genoeg van het wachten en pakken op een zaterdag het stuk plantsoen aan. Ze halen eerst begroeiing weg. De gemeente vindt dat dit niet kan en dreigt met aangifte van vernieling. De gemeente eist dat de plannen volgens de normale procedures worden ingediend. Maar de bewoners wachten daar niet op en ze gaan verder met hun acties. Ze organiseren zich en zoeken medestanders in hun virtuele netwerken en vragen juridische ondersteuning. Ze bestoken de gemeente met tegenargumenten en gaan door: na een paar maanden heeft het plantsoen een ware metamorfose ondergaan. Het is fleurig, overzichtelijk en functioneert als ontmoetingplek in de wijk. En de gemeente? Die wist zich geen raad met de situatie en de wijze waarop de bewoners zich via sociale media wisten te organiseren en weerbaar te maken en lieten het gebeuren. Dit verhaal zou zomaar werkelijkheid kunnen zijn. Misschien klinkt het u als utopie, als onwaarachtig in de oren. Maar ik denk dat het zonde is dat wij juist niet beter gebruik maken van de kennis en ervaringen van bewoners en andere betrokkenen bij de ontwikkeling van onze steden en het platteland. Zij hebben een schat aan kennis en ervaring. Ze hebben wensen en verlangens en kunnen die steeds beter uiten en samen verder verdiepen. Shirky laat zien dat mensen tot veel in staat zijn door gebruik te maken van internet en sociale media. En ik denk dat mensen zo veel kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van hun eigen leefomgeving. Vandaar dat ik in analogie met Shirky’s titel Here Comes Everybody, mijn Openbare Les de titel Iedereen leeft hier heb gegeven. De fysieke ruimte is voor iedereen, velen hebben er een mening over en steeds meer mensen zullen daar een mening over gaan hebben en die met elkaar willen delen. Een steeds grotere groep mensen wil invloed hebben op zijn of haar directe leefomgeving. En met de huidige communicatiesystemen is dit ook heel goed te organiseren. Bij de inrichting en het gebruik van gebieden kan veel meer gezamenlijk worden gerealiseerd dan we tot op heden doen.
18
Rol overheid De vraag is welke consequenties deze mogelijkheden kunnen hebben voor het planproces. Zal de input van een groeiende groep betrokkenen binnen het huidige planningssysteem allemaal opgepakt kunnen worden? Zal er juist niets meer gebeuren omdat te veel mensen met verschillende belangen zich met de ontwikkeling van gebieden gaan bemoeien? Of krijgen plannen en ontwikkelingen een kwaliteitsimpuls? Het is raadzaam om daar in dit relatief prille stadium over na te denken en te onderzoeken hoe overheden, projectontwikkelaars of andere sleutelfiguren ermee om kunnen gaan. Een aardig voorbeeld in dat kader is de website verbeterdebuurt.nl. Op deze website kunnen mensen wensen en klachten over hun leefomgeving plaatsen. Bij voldoende medestanders (stemmen) worden deze doorgespeeld aan de gemeente. Deze site is geïnspireerd op het Britse FixMyStreet waardoor inmiddels vele duizenden meldingen van burgers zijn opgelost. Gemeenten vinden het lastig om om te gaan met deze wijze van verzamelen van klachten en wensen, te zien hoe deze van draagvlak worden voorzien en voor iedereen inzichtelijk worden gepresenteerd. Het blijkt voor gemeenten moeilijk om hierop goed te reageren.
Vernieuwend participeren Gaan we in Nederland dan zo slecht om met participatie en burgerbetrokkenheid? Ik zou ruimtelijk ordenend Nederland geen eer aan doen door dit te stellen. Al zeker sinds de jaren zestig/ zeventig van de vorige eeuw worden, met wisselend succes, allerlei trajecten van participatie en burgerbetrokkenheid uitgeprobeerd. De stadsvernieuwing, begonnen hier in Rotterdam, is daar een goed voorbeeld van. Dit project werd opgevolgd door het collectief en publiekprivaat opdrachtgeverschap (Boonstra, 2009). De laatste jaren worden de schijnwerpers weer voorzichtig op burgerinitiatieven gericht (zie: Help een burgerinitiatief! en In Actie, 2009). Wat echter bij al deze vormen van participatie steekt, is dat de overheid nog steeds bepaalt wat er gebeurt. Ze doet dit op procedureel, thematisch en/of geografisch niveau: de overheid bepaalt over welk gebied het gaat, welke onderwerpen aan bod komen, wie er bij betrokken worden en onder welke voorwaarden en spelregels het planproces plaatsvindt. Criticasters van participatietrajecten zeggen daarom dat hoe mooi de voorbeelden ook zijn, als puntje bij paaltje komt de overheid toch weer ingrijpt en de betrokkenen, en zeker bewoners, met een kater achterblijven. Ook ik vind dat er nogal wat af te dingen is van de wijze waarop inspraak en participatie worden georganiseerd. Het veelvuldig gebruikte instrument ‘inspraakavonden’ bijvoorbeeld, is eerder een voorbeeld van eigen weerstand creëren dan een voorbeeld van met elkaar tot vernieuwing komen. Een fenomeen als crowdsourcing (Howe, 2006), dat staat voor het benutten van de kennis en inspiratie van een grote groep mensen via internet, kent nog nauwelijks toepassing in Nederland. The Wisdom of the Crowds (Surowiecki, 2004), moet feitelijk namelijk nog ontgonnen worden, laat staan dat er voorbeelden zijn waarin ruimtelijke ontwikkelingen via zelforganisatie worden opgepakt. Ik wil u echter toch langs een aantal aardige voorbeelden loodsen, die in mijn ogen misschien de voorboden, de zwaluwen, van een nieuwe aanpak zijn. Ze verdienen echter niet het predicaat ‘zelforganisatie in gebiedsontwikkeling‘, omdat de overheid er vaak aanstichter van is. Ik vind ze niettemin interessant omdat de overheid zich niet als allesweter opstelt maar zichzelf een faciliterende, terughoudende rol oplegt.
19
20
21
22
Voorbeeld 1: Amsterdam Opent Onder de noemer ‘Amsterdam Opent‘ zijn recent in Amsterdam drie projecten via crowdsourcing opgepakt. Een van die projecten gaat over de toekomstige invulling van postcodedistrict 1012, beter bekend als de Wallen. De gemeente wil een nieuwe functie voor dit gebied, maar weet nog niet welke. Ze heeft deze vraag via internet neergelegd bij de Amsterdamse gemeenschap. Iedereen kon zijn idee indienen. Het was ook mogelijk om op andere ideeën te reageren, ze aan te vullen of van kritiek te voorzien. Vorige maand sloot de inschrijving. Voor de drie projecten zijn bij elkaar ruim honderd ideeën ingediend. Wat de Wallen betreft zijn er drie voorstellen geselecteerd die verder uitgewerkt worden. Wat ik hier vernieuwend aan vind is dat de gemeente via nieuwe media een open vraag aan haar bewoners heeft gesteld en niet op voorhand al een richting heeft benoemd (www.amsterdamopent.nl). Voorbeeld 2: Vogelbuurt in Hellevoetsluis De Vogelbuurt is een normale woonwijk in Hellevoetsluis zoals er veel in Nederland zijn. De buurt was toe aan een opknapbeurt: een nieuwe inrichting en aankleding van de buitenruimte. De gemeente wilde dit nu eens anders aanpakken om ervoor te zorgen dat bewoners kregen wat ze wilden, dat de uitvoerende aannemer het project efficiënter en met minder bemoeienis van de gemeente kon aanpakken en dat de totale kosten zo laag mogelijk zouden uitvallen. Hiervoor is een aannemersbedrijf in de arm genomen dat niet alleen het reguliere werk deed maar ook de bewoners betrok bij de inrichting van de buurt. De bewoners kregen daarbij ook formele verantwoordelijkheid in ontwerp en beheer. Een aantal beheerstaken zijn uiteindelijk door een vereniging van gebruikers, vooral bewoners, van de gemeente overgenomen. De gemeente draaide in dit proces op afstand mee en wilde er niet haar stempel op drukken. Het bijzondere van het project is niet alleen de houding van de gemeente, maar ook de bijzondere vaardigheden die gevraagd werden van de aannemer. Bijvoorbeeld praten en overleggen met bewoners als medeopdrachtgever, om tot een goed resultaat te kunnen komen. De aannemer heeft hiervoor ander type medewerkers moeten aannemen. Medewerkers die ook in staat zijn te communiceren met bewoners en om te gaan met beleidsprocessen. Het project is met veel enthousiasme uitgevoerd en heeft nog steeds als resultaat dat bewoners zelf ook beheer uitvoeren in de wijk. De gemeente Hellevoetsluis heeft zich voorgenomen om ook andere buurten op deze wijze te gaan herinrichten. Voorbeeld 3: De Smederijen van Hoogeveen In Hoogeveen loopt al ruim vijf jaar een traject waarbij bewoners meer zeggenschap en betrokkenheid krijgen bij de inrichting van hun eigen buurt. Zo bepalen de bewoners zelf welk gebied zij onder hun buurt verstaan, los van welke statistische gemeentelijke indeling dan ook. Onder de noemer ‘De Smederijen’ worden voor buurten plannen gesmeed en gerealiseerd. ‘De Smederijen’ is vooral een werkwijze: bewoners uit de buurt vormen een initiatiefgroep. Deze groep doet voorstellen waarbij zij ondersteund worden door een gebiedsregisseur. De voorstellen worden besproken met enkele partijen die van oudsher in de wijk actief zijn, zoals drie woningcorporaties, de politie en een welzijnsinstelling. De gemeente faciliteert hen daarbij. Elke Smederij krijgt een eigen budget waarmee de bewoners hun beste plannen kunnen realiseren. Dit laatste aspect klinkt eenvoudiger dan het is. Men moet namelijk de gemeentelijke begroting uitpluizen en aangeven welke onderdelen buurtgericht zijn en niet vastzitten aan reguliere gemeentelijke verplichtingen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat het buurtdeel van de begroting ook daadwerkelijk naar
23
de wijken gaat en dat bewoners en professionele partners het daar besteden. Wat ik vooral interessant aan dit traject vind, is dat de gemeente volhardt in haar faciliterende en dienstverlenende rol en daar ook consequenties aan verbindt, ook op lastige gebieden als financiën. Voorbeeld 4: Proeftuin De Punt in Bospolder (Rotterdam) Een braakliggend stuk terrein in de wijk Bospolder van de deelgemeente Delfshaven, hier in Rotterdam, is door bewoners geadopteerd. Daarbij worden ze geholpen door de stichting Creatief Beheer. Deze stichting geeft, door projecten gericht op beheer van openbaar gebied, invulling aan dit gebied waar over een nog onbekend aantal jaren woningen worden gebouwd. Er wordt vooraf geen plan gemaakt, maar het terrein wordt met kleine ingrepen vormgegeven. Hierdoor zien mensen uit de buurt iets groeien en vragen zich af wat er gebeurt. Met als uiteindelijk gevolg dat ze zich er ook voor gaan inzetten. Het begint vaak met kinderen die mee willen doen, volwassenen volgen. Hierdoor ontstaan organisch gegroeide stadsparkjes en –tuintjes die ontmoetingsplekken in de wijk worden en kinderen de mogelijkheid geven om hun speelruimte zelf in te vullen. Creatief Beheer noemt de aanpak een ‘losjes georganiseerde chaos met een menselijke maat’. Juist deze werkwijze spreekt me aan. De kracht schuilt in het niet op voorhand dichttimmeren van het proces, maar juist het met elkaar laten groeien en invullen. Het enthousiasme dat ermee gepaard gaat werkt aanstekelijk. Betrokkenen letten op hoe het gebied wordt gebruikt, corrigeren elkaar en spreken elkaar aan op hun gedrag. Voorbeeld 5: Arena Oud-Charlois In de deelgemeente Charlois (Rotterdam), loopt momenteel een experiment onder de naam Arena Oud-Charlois/Veldacademie. In dit experiment proberen wijkbewoners, samen met begeleiders van de Erasmus Universiteit, studenten van de TU Delft en de deelgemeente nieuwe plannen te maken en te realiseren voor diverse plekken in de wijk. Nadrukkelijk worden niet op voorhand, door de deelgemeente of een van de deelgemeentelijke diensten, plekken in de wijk bestemd en als het ware dichtgepland. In de Arena’s, de bijeenkomsten waar betrokkenen met elkaar om tafel gaan, worden de plannen gemaakt: van visie tot realisatie. Het bijzondere is dat dit proces van de deelgemeente volledig de vrije hand heeft gekregen. Het proces hoeft niet op bepaalde tijdstippen tot resultaat te leiden en er is ook niet vooraf vastgelegd wat er uit zou moeten komen. Dat is immers onderwerp van het proces dat wordt doorlopen. Bewoners, ondernemers en instanties worden verleid mee te doen. Het is uiteindelijk ook de bedoeling dat mensen uit de wijk zelf de handen uit de mouwen steken om de plannen te realiseren en het niet alleen laten bij plannen maken alleen. Interessant aan dit voorbeeld is dat de deelgemeente accepteert dat er een proces met bewoners en andere betrokkenen wordt doorlopen waarvan de uitkomst ongewis is. Voorbeeld 6: Hoboken, Rotterdam Nog een laatste voorbeeld uit Rotterdam. In het centrum, rondom het Erasmus Medisch Centrum, museum Boymans Van Beuningen, het NAi en twee vestigingen van Hogeschool Rotterdam ligt het gebied Hoboken. Dit is een van de Very Important Projects die de gemeente heeft aangewezen in de stad. Hier moet het gaan bruisen door veel bedrijvigheid, groenvoorzieningen, een prettig verblijfsklimaat, et cetera. Tot zover het bekende lijstje aan wensbeelden. Het verschil met andere trajecten is dat in de visie- en planvorming een open
24
planproces is gevolgd. Meer dan 200 vertegenwoordigers van 22 partijen maakten samen de toekomstvisie. Bewoners, ondernemers, culturele en educatieve instellingen, musea, winkeliers, ontwikkelaars, corporaties, zorg- en welzijnsorganisaties en de gemeente Rotterdam werken in dit proces samen aan het gebied. Om gezamenlijk tot beelden en ideeën te komen zijn Charette’s, meerdaagse bijeenkomsten, gehouden. Een groot aantal bijeenkomsten moet uiteindelijk tot een gedragen eindbeeld leiden. Of dit gaat lukken weet ik niet, daarvoor is het proces nog niet ver genoeg. Maar de breedte van partijen die erbij betrokken zijn en die mee mogen denken over de invulling van dit gebied, maakt dit proces voor mij interessant om te volgen. Tot zover de voorbeelden. Er zijn zeker nog andere voorbeelden te noemen, zoals de gemeente Deventer die al ruim twintig jaar met uitgebreide vormen van participatie werkt. De wederopbouw van de wijk Roombeek in Enschede, die na de vuurwerkramp met hulp van de bewoners opnieuw is ingericht. Of Waalhaven Nijmegen waar de gemeente een intensief, interactief planproces heeft doorlopen om draagvlak te creëren voor het te ontwikkelen centrumgebied. Dit proces heeft volgens betrokkenen juist een impuls gegeven aan de planvorming in plaats van de vertraging, waarmee inspraak en participatie vaak worden geassocieerd. Maar eigenlijk is bij geen van deze voorbeelden echt sprake van zelforganisatie, maar van sturing van bovenaf. In vrijwel alle voorbeelden speelt de overheid namelijk een min of meer initiërende rol. Misschien zijn vrijplaatsen zoals Ruigoord in het Amsterdamse havengebied, waar kunstenaars hun eigen culturele vrijhaven hebben ingericht, wel de enige echt zuivere voorbeelden. Of moeten we meer naar het buitenland kijken, Portland of Berlijn, die als voorbeeld kunnen worden aangehaald vanwege hun voedingsbodem voor zelforganisatie.
Overwegingen Ik ga naar een afronding toe van mijn Openbare Les. Maar ik wil eerst nog een aantal overwegingen met u doorlopen. Ik heb al enkele opmerkingen gemaakt over de rol van overheden. Ik heb onder meer gezegd dat er steeds meer behoefte bestaat aan participatie. Sinds tien jaar is er een stevige discussie gaande over de verschuiving van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Bij toelatingsplanologie wordt een plan vastgesteld dat als toetsingskader wordt gehanteerd bij de vraag wat wel of niet mag in een gebied. Bij ontwikkelingsplanologie ligt de nadruk op het proces waarlangs de invulling van steden en platteland plaatsvindt en op de partijen die daarin een rol spelen. Niet het eindbeeld staat hierin centraal, zoals wel het geval is bij toelatingsplanologie, maar het proces. In de Nota Ruimte uit 2004, de vijfde en tot op heden laatste Ruimtelijk Ordeningsnota van Nederland, is ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor zelfinitiatief. De Nota Ruimte hoopt op een Emergente Orde die van onderop zal ontstaan als betrokken burgers, lagere overheden, het maatschappelijk middenveld en ondernemers meer initiatieven kunnen ontplooien. Menig politicus en politieke partij zegt eveneens dat er meer naar de burger geluisterd moet worden en de burger meer betrokken moet worden. In de praktijk blijven we echter nog steeds ver weg van deze situatie (Tonkens, 2009). Misschien is zelfs wel eerder het tegenovergestelde aan de gang. Er is een noodzaak van duurzamere, energiezuinigere en meer klimaatbestendige inrichting van onze steden en het platteland. Daardoor ontstaat eerder
25
weer een ingenieursaanpak zoals we die kennen uit het begin en midden van de vorige eeuw. Rijkswaterstaat als ultieme voorbeeld van een dergelijke ingenieursclub had niet voor niets de naam van ‘Staat in een Staat’. Vraagstukken als waterberging, smart energy districts en duurzame mobiliteit kenmerken zich door zo’n hoog technisch en toekomstgericht karakter dat het uitermate lastig is om daar als gewone burger iets van te vinden, laat staan iets aan toe te voegen. De neiging ontstaat dan snel om het maar binnen kleine, specialistische netwerken van deskundigen te houden, die weten hoe het moet. Het zal u niet verbazen dat ik met veel reserve naar dergelijke ontwikkelingen kijk. Gelijktijdig zie ik wel degelijk de keerzijde van het betrekken van grote groepen mensen, communities, bij gebiedsontwikkeling. Het kan een proces ook doodslaan: er komt niets meer uit omdat de verschillen in inzichten en opvattingen te groot zijn. Er ontstaat geen consensus, er worden continu nieuwe aspecten ingebracht of een klein groepje weet de boel te frustreren. Afgaande op ervaringen uit de huidige inspraak- en participatieprocedure is dit een begrijpelijke angst. Het is ook niet een kwestie van ‘even een ander systeempje ertegen aan gooien’. Misschien moeten we ook niet verwachten dat zelforganisatie zaligmakend is. Zeker op korte termijn vormen kleine stapjes een goed begin. Vergelijk de voorbeelden maar die ik zojuist heb genoemd. Ook is het van belang te onderkennen dat het principe van zelforganisatie misschien niet in alle fasen van gebiedsontwikkeling even gemakkelijk benut kan worden. Ik kan er bijvoorbeeld ook niet tegen dat als ik iets aan het verbouwen ben mijn buurman zich er tegenaan bemoeit. Als hij zijn ideeën bijvoorbeeld had ingebracht in de ontwerpfase van de verbouwing was hij wel welkom geweest. En ook als hij me een handje zou helpen in plaats van langs de zijlijn iets te roepen.
Andere werkwijze Volgens een recent TNO-rapport (2009) hebben businessmodellen met een hoge gebruikersparticipatie de toekomst. Ik denk dat het ook voor projectontwikkelaars interessant kan zijn om meer aan vraagarticulatie te gaan doen en ruimte te creëren voor participatie, mogelijk zelfs voor zelforganisatie. Ik denk dat er twee dingen nodig zijn wil zo’n andere werkwijze tot zijn recht komen. Het eerste punt betreft de noodzaak van wat ik noem ‘preventieve’ communicatie. Inspraak begint voor mij niet op het moment dat er een plan opgesteld moet worden of getoetst. Het begint bij het ervoor zorgen dat mensen elkaar weten te vinden. Dat zij met elkaar communiceren op straat-, buurt-, wijk- of zelfs stadsniveau zonder dat er over een specifiek onderwerp gesproken moet worden. In veel trajecten waar burgerparticipatie lukt, blijkt een lang proces van elkaar leren kennen en met elkaar communiceren van essentieel belang. Dat is ook begrijpelijk: het is veel gemakkelijker om over zwaardere onderwerpen te praten met mensen die je al kent dan wanneer je ze voor het eerst ontmoet op bijvoorbeeld een inspraakavond. Je vermoedt dan toch eerder louter eigenbelang en verborgen agenda’s. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling zegt hierover: “De positie van burgers kan worden verbeterd wanneer men in het beleid sterker aansluit bij het zelforganiserend vermogen van de samenleving, door het stimuleren van sociale netwerken. Door te investeren in wat ook wel sociaal kapitaal genoemd wordt, neemt het vertrouwen van burgers in elkaar en in de overheid toe”,
26
(RMO, 2000). Een essentiële conditie voor zelforganisatie is dus dat er in buurten en wijken een systeem moet zijn waarmee informatie, kennis en contacten kunnen worden uitgewisseld. Het goede nieuws is dat dit systeem al bestaat! Het heet Internet, Hyves of Twitter. Alleen gebruiken we de mogelijkheden ervan nog maar beperkt. Het tweede punt is dat planning veel meer gezien moet worden als een complex proces. In het begin van mijn rede heb ik al aangegeven dat gebiedsontwikkeling op voorhand gaat over onderhandelen, het uitwisselen van inzichten, wensen en mogelijkheden, het afwegen van lange en korte termijnbelangen. Het is nadrukkelijk geen technisch proces waarbij een aantal stappen doorlopen dient te worden om tot een goed resultaat te komen. Je ziet in ons planningssysteem dat we weliswaar praten over een integrale benadering van complexe ruimtelijke vraagstukken, maar dat we die complexe vraagstukken in werkelijkheid opknippen in afzonderlijke taken en verantwoordelijkheden die ieder op zich zo optimaal mogelijk worden ingevuld. Denk bijvoorbeeld aan mobiliteit, huisvesting, voorzieningen en openbare ruimte. Vervolgens worden weer regels en afspraken gemaakt om die afzonderlijke plannen aan elkaar te breien, waarna we met een zucht constateren dat het allemaal zo ingewikkeld is geworden. Het is allemaal al niet gemakkelijk, maar het wordt er door deze werkwijze zeker niet eenvoudiger door. Juist de complexe werkelijkheid vraagt om een andere benadering, waarbij continue communicatie van wezenlijk belang is, diversiteit in opvattingen en mogelijkheden worden onderkend en een meer fluïde procesvoering wenselijk is. We moeten stoppen met het maken van plannen die in feite vooral een verspilling van de tijd zijn. Plannen die, zoals de ervaring ons al jaren leert, zelden zonder aanzienlijke aanpassingen worden gerealiseerd en die op enorme weerstand stuiten als we partijen en bewoners en hun belangen niet serieus nemen. Met alle vertragingen, kosten en frustraties van dien. Het is misschien vooral het verschil tussen de geplande stad versus de geleefde stad.
Durven Bovenal echter, ligt er de uitdaging om los te durven laten en weg te gaan van de huidige aanpak en wijze van organiseren. De Amerikaanse socioloog Beniger (1986) heeft een prachtig boek geschreven met de titel The Control Revolution over de opkomst van de industrialisatie in Amerika. Hij trekt dat door naar deze tijd en constateert dat als er al een revolutie gaande is, die vooral rondom controle speelt: bedrijven, overheden en instanties proberen uit alle macht grip te krijgen en te houden op het proces en hebben de grootst mogelijke moeite om het los te laten en dingen gewoon te laten gebeuren. Vanuit die achtergrond is het begrijpelijk dat we moeite hebben met sociale media die niet controleerbaar zijn en met mensen die steeds mondiger worden en zich weten te organiseren. En dus hebben we hebben moeite om andere planningssystemen toe te staan die daar de ruimte voor bieden. Of zoals Maarten Struijs (2003, blz. 11), een van mijn voorgangers op de Hogeschool tijdens zijn Openbare Les zei, en ik citeer: ’Hiervoor zou een systeem van geleidelijke transformatie of gedeeltelijke transformatie bedacht kunnen worden dat niet vanuit masterplannen wordt gerealiseerd. Dus niet top-down, maar bottom-up(…). Het gaat dan om het organiseren van een veelheid aan kleine initiatieven in plaats van de grote ingreep. Een planning van het toeval, de kans van het moment: planning als het scheppen van uitdagingen in plaats van voorschriften.’ En in mijn terminologie: geef zelforganisatie de ruimte!
27
28
29
Lectoraat Ik ben overigens niet van plan het bij deze boodschap te laten en verder observerend vanaf de zijlijn de ontwikkelingen gedurende mijn lectorschap te volgen. Ik heb het voornemen er veel actiever mee om te gaan. Om te beginnen wil ik bij de gemeente Rotterdam, een projectontwikkelaar of corporatie medewerking vragen door een gebied aan te wijzen waarin met het principe van zelforganisatie gewerkt mag worden. Vervolgens wil ik een zelforganisatieproces opstarten met behulp van sociale media. We hebben overigens al een keer een voorzichtige stap gezet in het wijnhavengebied, hier in het centrum van Rotterdam. Ik wil me ook aansluiten bij initiatieven van zelforganisatie in gebiedsontwikkeling. Juist door actief mee te doen, krijg je volgens mij betere inzichten in de bruikbaarheid van deze vernieuwende werkwijze. Ik zal daarbij in het bijzonder kijken naar vijf aspecten die steevast als probleem worden ervaren bij reguliere trajecten van participatie: problemen met representatie, deskundigheid, belangen, vertrouwen en effectiviteit. Gaat het bij zelforganisatie ook om deze aspecten of zijn er andere aspecten die van groter belang zijn? Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal ik uiteraard ervaringen uit binnen- en buitenland als inspiratie- en ervaringsbronnen gebruiken. Vergelijkend onderzoek is daarvoor een logisch instrument. Uiteraard kan en wil ik dit alles niet alleen doen. Daarvoor heb ik mijn collega’s van mijn kenniskring nodig, wil ik graag samenwerken met docenten en er studenten bij betrekken. Hogeschool Rotterdam biedt me daarvoor een uitstekende uitvalsbasis. Ik wil de hogeschool, en specifieker Jasper Tuytel en Bert Hooijer, bedanken voor het vertrouwen dat ze in mij hebben door me als lector aan te stellen. Tot slot wil ik uiteraard nog mijn thuisfront noemen. Iris als levenspartner, maar ook als partner in het onderwerp zelforganisatie, en Abel en Biret. Zij zijn voor mij dagelijks het levende bewijs dat zelfs kleine mensjes al uitstekend in staat zijn zelforganiserend in deze wereld te acteren. En ja, ook ik heb wel eens moeite om daar goed mee om te gaan, maar dat hoort nu eenmaal bij zo’n lastig onderwerp.
Ik dank u voor uw aandacht.
30
Literatuur Beniger, J. R. (1986). The Control Revolution. Massachusetts: Harvard University Press. Boonstra, B. (2009). Pleidooi voor een afwachtende overheid. In: Ruimte & Samenleving, jrg. 2, nr. 1, p. 36-41, Antwerpen/Apeldoorn. Castells, M. (1996). The Rise of the Network Society. Massachusetts: Blackwell Publishers Inc. Howe, J. (2006). The Rise of Crowdsourcing. In: Wired Magazine. Website geraadpleegd in mei 2010 Kotterink, B. en M. van Staden (2009). Crowdsourcing strategieën voor de publieke sector. Delft: TNO. Loorbach, D. (2007). Transition Management. Utrecht: International Books. Ministerraad (2004). Nota Ruimte. Den Haag. Raad voor Maatsschappelijke Ontwikkeling (2000). Ongekende aanknopingspunten. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Shirky, C. (2008). Here Comes everybody. Londen: Penguin Books. Struijs, M. (2003). Rotterdam? Haven- en Industriestad. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam. Surowiecki, J. M. (2004). The Wisdom of Crowds. New York, Doubleday. Tonkens, E. (2009). Tussen onderschatten en overvragen. Amsterdam: SUN Trancity. Vollaard, P. (2003). Het wilde Dilemma. Den Haag: Stroom. Websites www.amsterdamopent.nl www.fixmystreet.com www.helpeenburgerinitiatief.nl www.stichtingzelforganisatie.nl www.stroom.nl/belgrado-denhaag www.verbeterdebuurt.nl DVD Carácas The Informal City (2007). DVD: VPRO. Lagos Wide & Close (2007). DVD: Submarine. Illustraties Foto (p.9) © Sylvia Alonso/ Rotterdam Image Bank Foto (p.21) © Vincent Blinde/ Rotterdam Image Bank Foto (p.29) © Claire Droppert/ Rotterdam Image Bank
31
Samenvatting:
32
Eerdere uitgaven van Rotterdam University Press: Analyse welzijn subsidieverordeningen G4 Auteurs: Anno van der Borg en Ilse van den Donker ISBN: 9789051797176 Verschijningsdatum: april 2010 Aantal pagina’s: 74 Prijs: € 18,50
Inspiratiebundel Acht gesprekken met lectoren over kenniscreatie en kenniscirculatie Onder redactie van: Josephine Lappia en Jittie Brandsma ISBN: 9789051797152 Verschijningsdatum: april 2010 Aantal pagina’s: 44 Prijs: € 12,50
Onderzoeksrapport Gewikt & Gewogen Twee Casestudies naar Kwaliteit van Leerwerkarrangementen Auteur: Josephine Lappia ISBN: 9789051797022 Verschijningsdatum: april 2009 Aantal pagina’s: 156 Prijs: € 29,90
Exemplaren zijn bestelbaar via: www.hogeschool-rotterdam.nl/rotterdamuniversitypress
Instituut voor Lerarenopleidingen
Instituut Iedereen leeft hier voor een pleidooi voor zelforganisatie Lerarenopleidingen
bij gebiedsontwikkeling
Als er één onderwerp is waarover iedereen wel een mening en beleving bij heeft dan is het zijn of haar leefomgeving. Toch maakt maar een beperkte groep mensen gebruik van inspraakmogelijkheden en een nog kleinere groep ontwikkelt zelf ideeën en plannen om die leefomgeving aantrekkelijker te Instituut voormaken. Het huidige inspraaksysteem nodigt hiervoor onvoldoende uit.
Lerarenopleidingen Sociale media Gelijktijdig zijn mensen de laatste jaren veel mondiger geworden en vinden ze dat er wel naar hun mening geluisterd moet worden. Sociale media, zoals Twitter, Hyves of Facebook worden steeds vaker gebruikt om zich te uiten. De sociale media maakt het mogelijk ook buiten formele inspraakprocedures meningen, ideeën of klachten te uiten en daar medestanders voor te vinden. Instituut voorZelforganisatie Lerarenopleidingen Duurzame stedelijke ontwikkeling vraagt om meer betrokkenheid en participatie. Bestaande inspraakprocedures zullen aangepast moeten worden aan de mogelijkheden van deze tijd. Misschien is door het gebruik van sociale media wel een veel fundamentelere verandering wenselijk, waarin een begrip als zelforganisatie veel meer centraal staat. Lectoraat Gebiedsontwikkeling & Transitiemanagement Het lectoraat onderzoekt op welke wijze stedelijke gebieden een aantrekkelijke duurzame toekomstige functie kunnen krijgen. Dit doet ze samen met studenten en docenten van de Hogeschool Rotterdam en als onderdeel van het kenniscentrum Transurban. Onderzoeken en onderwijsprojecten worden in samenwerking met bedrijven, instellingen en bestuur uit de stad opgezet.
ISBN 978 90 5179 730 5