Pleidooi voor een consequent liberalisme Het liberalisme is een fascinerende ideologie. Het houdt een levensmentaliteit in, uitgaande van het respect voor elke mens, het geloof in de kracht en de creativiteit van het individu en het onbevooroordeeld benaderen van elkeen. Het liberalisme koestert de vrijheid, wat inherent inhoudt dat voortdurend moet gestreden worden naar het wegwerken van onvrijheid. Het liberalisme is een vernieuwingsgezinde beweging die het gevestigde steeds in vraag stelt en zich verzet tegen verstarring, status-quo, bekrompenheid en conservatisme. Vrijheid staat voor openheid, wat leidt tot confrontatie, wat op haar beurt uitmondt in bewustzijn. Vrijheid als vertrekpunt biedt het breedst mogelijk spectrum om tot ontwikkeling en vooruitgang te komen. Het liberalisme beschouwt het individu als hoeksteen van de maatschappij. Het omgekeerde, met name het gegeven dat de maatschappij primeert op het individu, zet de deur open voor de negatie van de individuele vrijheden ten voordele van een hoger doel, ‘de gemeenschap’, ‘het volk’, ‘de natie’. Het verleden leert ons tot welke verschrikkelijke zaken dit kan leiden. Het liberalisme streeft naar universele onvervreemdbare rechten voor ieder individu, ongeacht zijn geboorteplaats, zijn geslacht, zijn ras, zijn seksuele geaardheid en dergelijke meer. Het feit dat het liberalisme het individu centraal stelt, betekent niet dat het liberalisme aanstuurt op egoïsme. Individualisme en egoïsme hebben niks met mekaar gemeen. Egoïsme is een ondeugd, individualisme is dat niet. Individualisme houdt in dat elke mens kan uitgroeien tot een uniek wezen. Het doelt op de rechten en vrijheden waarover elke mens dient te beschikken, maar ook op alle plichten tegenover anderen en ten aanzien van de gemeenschap. De eigen individuele vrijheid eindigt waar de vrijheid van het ander individu begint. In deze liberale basisregel ligt het verschil tussen individualisme en egoïsme vervat. Het consequent liberalisme vormt dé hefboom tot een meer rechtvaardige en plurale maatschappij, waarin elk mens zich maximaal kan ontplooien tot een vrije en onafhankelijke burger. Isaiah Berlin stelde dat het liberalisme om twee zaken gaat, met name om de bescherming van het individu tegen allerhande mogelijke beperkingen welke hem van staatswege kunnen worden opgelegd en om de toebedeling van zoveel mogelijk levenskansen aan zoveel mogelijk individuen. Hieruit blijkt het emancipatorische karakter van het liberalisme. Liberalen moeten zich inzetten voor het vergroten van de ruimte waarbinnen burgers keuzen kunnen maken. Uitgaande van een gelijke startpositie moet iedere burger zo veel mogelijk vrij worden gelaten in de keuzes die hij wil maken en de initiatieven die hij wil ontplooien. John Rawls toont in zijn meesterwerk A Theory of Justice overduidelijk aan dat de solidariteit geïncarneerd zit in het liberale denken. Vanuit liberaal oogpunt behoeft degene die ziek is, die gehandicapt is of geen gelijke startkansen gekregen heeft en dus niet echt vrij is, structurele hulp vanwege de overheid. Het liberalisme tolereert niet dat het lot van deze mensen overgelaten wordt aan paternalistische liefdadigheid. Liberalen erkennen de noodzaak van een efficiënte overheid, aldus Rawls. Het liberalisme dient de vrijheid te verzekeren waarbinnen iedereen zich kan ontwikkelen, aldus Karl Popper. John Stuart Mill nam in zijn boek On Liberty eveneens het vrijheidsbegrip onder de loep. Hij heeft het over de vrijheid in de persoonlijke levenssfeer en over de vrijheid in de sociale
levenssfeer. Wat de vrijheid in de persoonlijke levenssfeer betreft, poneerde Mill dat “Over himself, his own mind and body, the individual is sovereign”. Wat de vrijheid in de sociale levenssfeer betreft, maakte Mill een duidelijke afweging ten opzichte van de absolute vrijheid. Mill erkent hier een actieve maatschappelijke institutie. Amartya Sen, de Indische liberale ontwikkelingseconoom, stelt in zijn boek Vrijheid is vooruitgang dat de vrijheid essentieel is, maar dat het eveneens veel zwakke plekken vertoont. Voor Sen is er geen vrijheid zonder de vormen van onvrijheid weg te werken. Hier geeft Sen de kern van het liberalisme weer. Hieruit blijkt immers de fundamenteel sociale onderbouw van het liberalisme tot de vrijheid. Om mensen in vrijheid te laten leven, moeten negatieve obstakels opgeheven worden. Om het individu in staat te stellen volwaardig te kunnen deelnemen aan een samenleving behoeft het volwaardige kansen. De mogelijkheid om degelijk onderwijs te volgen, de zekerheid van elementaire gezondheidszorg, het recht op een onafhankelijk justitieapparaat, de aanwezigheid van een krachtdadig politiewezen. Het liberalisme is een ontvoogdende en vernieuwingsgezinde beweging. Het reikt elke mens, zonder uitzondering, de instrumenten aan zijn leven in alle vrijheid in te richten. Het liberalisme staat nooit stil. Het moet steeds vechten voor gelijke kansen opdat iedereen zich kan ontwikkelen tot een vrije burger. Liberalen onderwerpen alles aan de toets der kritiek. Tradities zijn in se niet verkeerd, maar mogen geen rem zijn op de vooruitgang. Liberalen staan borg voor gelijke startkansen. Liberalen worden gedreven door de overtuiging dat zij alles in het werk moeten stellen op te komen voor een sterk basiskader dat het individu in staat moet stellen het unieke, dat in elk mens schuilt, uit zichzelf te halen. Het liberalisme laat zich niet opdelen in een links-rechts verhouding. Wat is immers links en wat is rechts? Is opkomen voor een sterke economie waardoor meer mensen aan de slag kunnen rechts of eerder links? Is het uitbouwen van een sterke en efficiënte sociale zekerheid waardoor armen, zieken, gehandicapten en ouderen geholpen worden nu links of juist rechts? Is het opkomen voor meer veiligheid en een harde aanpak van de criminaliteit links of rechts? Is de strijd voor de emancipatie van de vrouw binnen traditionele gezinnen links of rechts? Is het verwerpen van protectionisme in het Europees landbouwbeleid, wat ten goede zou komen aan talloze armen in de derde wereld, links of rechts? Links en rechts zijn voorbijgestreefde begrippen die de ware politieke bedoelingen maskeren. De ware ideologische tegenstelling die vandaag meer dan ooit bestaat is die tussen het individualisme als basis voor het liberalisme en het groepsdenken waarop de andere ideologieën gebaseerd zijn. Een ideologische breuklijn die daaruit voortvloeit is die tussen vernieuwing en behoudsgezindheid. Het consequent liberalisme is een progressieve denkrichting. Zij gelooft in de vooruitgang en bejegent maatschappelijke hervormingen en moderniseringen positief. Verworven rechten en privileges dienen steeds in vraag gesteld te worden. Het liberalisme gaat in tegen verstarrende verzuiling en erkent het primaat van de politiek. In zijn boek Ondankbaarheid poneert de Franse filosoof Alain Finkielkraut, “de conservatief, dat is de ander, degene die bang is, bang om zijn verworven voorrechten en voordelen te verliezen, bang voor de vrijheid, voor de open zee, het onbekende, de mondialisering, de emigranten, flexibiliteit, bang voor de noodzakelijke veranderingen”.
Het liberalisme staat onder druk. Net als op het einde van de negentiende eeuw, net als voor het begin van de Tweede Wereldoorlog, net als in de jaren zestig en zeventig, wordt het liberalisme opnieuw aangevallen en beticht van alle kwalen van de wereld. Die aanvallen komen van alle kanten. Volgens anti-globalisten en socialisten zijn de tegenstellingen tussen Noord en Zuid, de wereldwijde armoede en de sociale uitsluiting een gevolg van een doorgeslagen liberalisme. Volgens groene fanatici is het liberalisme de oorzaak van de ecologische problemen. Volgens conservatieven heeft het liberale Verlichtingsdenken gezorgd voor een aantasting van waarden en tradities. En religieuze fanatici keren zich met geweld tegen de fundamentele liberale grondwaarden als de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting en de gelijkwaardigheid van elke mens. Het liberalisme zit in het defensief. Het individu en de maatschappij zijn de dupe. Er is geen teveel aan liberalisme, maar een manifest tekort. We leven in een maatschappelijk systeem dat gebaseerd is op premissen die in de negentiende eeuw nog geldig konden zijn, maar die in de eenentwintigste eeuw compleet gedateerd zijn. Stap voor stap nam de collectivisering van onze maatschappij toe. Bij gebreken van het systeem werd steevast geopteerd voor lapmiddelen, die evenwel absoluut geen antwoord bieden op de hedendaagse uitdagingen van een ethisch, sociaal en economisch globaliserende wereld. Al te vaak werd heil gezocht in collectieve maatregelen waar een individuelere aanpak vereist is. Nieuwe mechanismen moeten worden aangereikt opdat het individu terug meester wordt over zijn eigen leven. Het primaat van het individu vormt het uitgangspunt van een nieuw maatschappelijk model. We moeten evolueren van een geërfde gemeenschap naar een keuzegemeenschap waarin het individu ten volle invulling kan geven aan zijn of haar levenslot. Wanneer het collectief het individueel lot bepaalt, sterft de vrijheid en daarmee ook het individu. Een andere kijk op het individu en de samenleving dringt zich op. Het liberalisme moet terug in het offensief. Hiervoor kunnen we antwoorden vinden binnen een consequent, radicaal liberalisme.
Fiscaliteit: invoering van een flat tax Het individu wordt in België verpletterd onder een gruwelijk complexe fiscaliteit, met ontelbare vrijstellingen, aftrekposten en uitzonderingen, die allemaal tot doel hebben het gedrag van het individu te sturen en te kanaliseren. Vele bepalingen hebben hun reden van bestaan echter allang verloren, en van sommige maatregelen moet worden betwijfeld of zij ooit een reden van bestaan hebben gehad. Een radicale belastingvereenvoudiging dringt zich dan ook op, met name de invoering van een flat tax. Sinds het midden van de jaren negentig maakte dit belastingsysteem opgang in de voormalige communistische staten van OostEuropa, en ondertussen wordt het gehypet door talloze marktgerichte denktanken. Koudwatervrees is ongegrond. De voordelen van de flat tax zijn nu eenmaal onmiskenbaar: eenvoud, economische efficiëntie en rechtvaardigheid.
1. Eenvoud Door het lobbygedrag van talrijke belangengroepen is onze fiscaliteit steeds complexer geworden. Dit ging gepaard met het ontstaan van een gigantische bureaucratie en een hele
industrie van belastingconsulenten. Door de invoering van een uniforme belasting kan dit hele kluwen van uitzonderingen en vrijstellingen worden weggevaagd en wordt het invullen van het belastingformulier drastisch vereenvoudigd. De belastingbetalers hoeven geen tijd, geld en energie meer te steken in het zoeken naar achterpoortjes om hun belastbaar inkomen te verminderen.
2. Economische efficiëntie Paradoxaal genoeg kan een relatief lage flat tax leiden tot hogere belastingopbrengsten voor de overheid. Een lagere belasting ontmoedigt belastingontduiking en het ontstaan van een zwarte economie (zeer omvangrijk in België), vermits mensen een grotere bereidheid vertonen om het correcte belastingniveau te betalen. Een eenvoudig belastingsysteem is bovendien een troef voor het aantrekken van buitenlands kapitaal, hetgeen de economische groei bevordert. Ten derde wordt werken, ondernemen en investeren interessanter naarmate een kleiner deel van de opbrengst wordt afgeroomd door de overheid, zodat het niveau van economische activiteit wordt gestimuleerd. Al deze factoren kunnen ervoor zorgen dat het negatieve effect van een lager belastingtarief op de totale belastingontvangsten wordt gecompenseerd door een grotere belastingbasis.
3. Rechtvaardigheid Het meest gehoorde bezwaar tegen de flat tax is dat deze de rijken zou bevoordelen door lagere marginale belastingvoeten in de hogere inkomensschalen dan nu het geval is. De historische antecedenten suggereren echter dat de rijken bij een belastingverlaging juist meer bijdragen. De reden is dat het kapitaal van de rijken weer in de economie wordt geïnjecteerd in plaats van het te onttrekken aan de fiscus via vernuftige financiële constructies. In ieder geval moet de flat tax gecombineerd worden met een belastingvrije som, zodat kleinverdieners helemaal geen belastingen moeten betalen. Daardoor wordt het belastingsysteem ook progressief voor diegenen wiens inkomen boven de belastingvrije som uitstijgt, vermits het feitelijke belastingtarief slechts asymptotisch, dat wil zeggen enkel voor de rijkste mensen, naar het tarief van de flat tax neigt. België heeft alles te winnen bij de invoering van een flat tax, bijvoorbeeld tussen de twintig en de vijfentwintig procent. Dit vormt helemaal geen capitulatie voor de grillen van het casinokapitaal, zoals sommigen onvermoeibaar zullen aanvoeren, want ook in een gesloten economie zonder buitenland zou er een ijzersterke case bestaan voor een eenvoudig, efficiënt en rechtvaardig belastingsysteem. Bovendien is het goed mogelijk dat de totale belastingontvangsten zullen toenemen, zodat meer collectieve goederen zoals infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg kunnen worden gefinancierd. Enkel door een radicale vereenvoudiging en verlaging van de belastingen onder de vorm van een flat tax kan de liberale partij haar aangetaste geloofwaardigheid als bondgenoot van de belastingbetaler terugwinnen. Een belastinghervorming kan echter nooit geloofwaardig zijn zonder evenredige vermindering van het overheidsbeslag. Het is onmiskenbaar noodzakelijk om hierin prioriteit te verlenen aan schuldafbouw. Een snellere schuldafbouw kan op korte termijn leiden tot een aanzienlijke toename van de budgettaire ruimte, waardoor een reële belastingverlaging tot een realistische mogelijkheid verwordt. Ook het steeds verder stijgende aandeel van de sociale
zekerheidsuitgaven in de totale overheidsbestedingen (tot 25% BBP) legt een bijkomende hypotheek op de toekomst van de welvaartstaat. Het is dan ook nodig om hier consequente hervormingen door te voeren, teneinde te komen tot een efficiënte en activerende vorm van sociale voorzieningen. Daarnaast zorgt een consequent liberaal beleid voor een dynamisering van het economisch model, wat op zijn beurt bijkomende welvaart en dus budgettaire ruimte creëert.
Arbeidsmarktbeleid: herwaardering van de individuele contractuele vrijheid Actuele discussies over arbeidsmarktbeleid vertrekken meestal vanuit een collectivistische premisse: willen wij als samenleving meer materiële welvaart of meer vrije tijd? Dat is een vreemde vraag, want er bestaat niet zoiets als een representatieve werknemer, wiens preferentieordening kan dienen als basis voor de maatschappelijke trade-off. In werkelijkheid hechten sommigen meer waarde aan vrije tijd en anderen meer aan materiële welvaart. Collectivistische oplossingen zullen door de eerste groep worden ervaren als dwangarbeid, en door de tweede groep als verplichte inactiviteit. En beide groepen hebben gelijk! Het liberale verhaal over de arbeidsmarkt is dan ook een pleidooi voor een individualisering van de economische relaties, zijnde een herwaardering van de individuele contractuele vrijheid op economisch vlak. Het sluitstuk van de collectivistische organisatie van de arbeidsmarkt is het sociaal overleg tussen vakbonden en werkgeversorganisaties, waarvan het zwaartepunt zich op nationaal en sectoraal niveau bevindt. Dit systeem heeft echter bijzonder perverse effecten. De sociale partners vaardigen immers steeds meer sociale regulering uit, maar de kosten in termen van werkloosheid, lagere arbeidsmarktparticipatie en toegenomen zwartwerk worden doorgeschoven naar de overheid. Door het initiatief aan de sociale partners te laten, geeft men hen bovendien een veto over hervormingen. In het licht van de grote uitdagingen voor de Belgische economie, van globalisering tot vergrijzing, is dat niet erg verstandig, aangezien vooral de vakbonden uitgesproken bastions van sociaal-economisch conservatisme zijn. Dat werkgevers door hoge ontslagbelemmeringen minder geneigd zijn om nieuwe mensen aan te werven, zal de vakbonden worst wezen. Jobs worden opgeofferd voor jobzekerheid. Met de werklozen wordt geen rekening gehouden. Helaas wordt als antwoord op de actuele uitdagingen van globalisering en vergrijzing opnieuw teruggegrepen naar collectivistische recepten. Sommigen zweren nog steeds bij het fabeltje van arbeidsherverdeling en vinden dat we als samenleving minder moeten werken om de werklozen aan een job te helpen. Bijvoorbeeld wordt oudere werknemers verweten dat zij de jobs afpakken van de jongeren, ondanks de naakte cijfers dat er géén positief verband bestaat tussen de participatiegraad van oudere werknemers en de jeugdwerkloosheid. Veel vaker hoort men echter het andere collectivistische recept: om in de toekomst de vergrijzingskosten te kunnen dragen, moeten we als samenleving langer werken. Dat is half juist, maar is niet het volledige liberale antwoord. Weliswaar moet er, gemiddeld gezien, langer gewerkt worden in het belang van de intergenerationele rechtvaardigheid, maar sommige mensen willen gewoon vroeger op pensioen, en zijn wellicht bereid daarvoor een financiële prijs te betalen. Hetzelfde geldt voor mensen die een kortere werkweek willen. Laat hen dus gewoon kiezen, maar confronteer hen met de correcte sociale kost van hun handelen. Dat vereist een individuele benadering, waarbij de overheid de wettelijke pensioenrechten evenredig vermindert naarmate mensen vroeger op pensioen gaan, en waarbij werknemers in
volle vrijheid met hun werkgevers kunnen onderhandelen over de lengte van de werkweek, maar er ook de financiële consequenties van dragen. Het argument dat een individualisering van de economische relaties zou leiden tot een ‘race to the bottom’ wegens een vermeende ongelijke onderhandelingspositie tussen werknemer en werkgever, zodat marktfaling een overheidsinterventie rechtvaardigt, houdt weinig steek in de gedifferentieerde economie van vandaag. Zoals een werkgever de keuze heeft uit verschillende kandidaten, heeft ook een werknemer de keuze uit verschillende jobaanbiedingen. Een andere drogredenering is dat arbeidsomstandigheden enkel kunnen worden verbeterd door overheidsregulering en dat lonen enkel kunnen stijgen onder druk van de vakbonden. Betere arbeidsvoorwaarden, zowel arbeidsomstandigheden als lonen, zijn het gevolg van concurrentie aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt tussen ondernemingen op zoek naar gekwalificeerde en gemotiveerde medewerkers. In een competitieve arbeidsmarkt stijgen de lonen dan ook evenredig met de productiviteit. Het sociaal overleg op nationaal en sectoraal niveau moet worden afgeschaft. De overheid kan een informerende en minimaal regulerende rol behouden indien zij daarmee het algemeen belang bevordert, maar het gros van de sociale afspraken, van het loonniveau tot het aantal vakantiedagen en zelfs de pensioenregeling, moet op ondernemingsniveau gemaakt worden tussen werkgever en werknemer, die zich voor zijn belangenbehartiging vrijwillig kan aansluiten bij een vakvereniging. Weg dus met anciënniteitscomponenten en beperkingen op het aantal overuren. Naarmate individuen een grotere variatie verlangen bij de combinatie van arbeid en vrije tijd, zullen de collectivistische oplossingen van het verleden steeds meer in diskrediet geraken. De mondiale inkomensverschillen zullen bovendien leiden tot een blijvende toestroom van economische gelukzoekers, die de collectivistische regelingen steeds verder zullen ondermijnen door de ontwikkeling van een parallelle, ondergrondse economie. Daarmee stuiten we op een bijkomend voordeel van een individuele benadering op de arbeidsmarkt. In het begin van de twintigste eeuw ging de opkomst van een op collectieve leest geschoeide verzorgingsstaat in de ganse geïndustrialiseerde wereld gepaard met de invoering van immigratiebeperkingen. Een open, liberale samenleving staat daarentegen principieel positief tegenover immigratie. De mogelijkheid om te ontvluchten aan knechting en onderdrukking, van politieke én van economische aard, is de beste garantie voor vrijheid en lotsverbetering in de wereld. Tevens biedt migratie onmiskenbare economische baten voor gastland én donorland. Immigranten nemen geen jobs af: ze doen typisch de jobs die autochtonen niet meer willen. Ze kunnen het evenwicht tussen actieven en gepensioneerden vrijwaren en aldus de vergrijzing afremmen. Bovendien verbleekt het wereldwijde volume aan ontwikkelingshulp naast de aanzienlijke sommen die migranten jaarlijks huiswaarts sturen. Helaas duwt de collectivistische organisatie van onze arbeidsmarkt vele immigranten in de illegaliteit en de inactiviteit. Een liberaal immigratiebeleid is dan ook slechts mogelijk mits een individualisering van de arbeidsmarktrelaties. In deze materie draagt de wetgever eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid. Zo kan bijvoorbeeld de hervorming van het ontslagrecht een belangrijke bijdrage leveren aan een bevrijding van de arbeidsmarkt. De huidige situatie is in vele opzichten contraproductief. Vele werknemers krijgen lange vergoedingen en uitstekende bescherming, hoewel zij in feite relatief snel de stap kunnen zetten naar een andere betrekking. Daarom is het belangrijk tot een hervorming te komen waarbij ontslagvergoedingen weer worden afgestemd op hun werkelijke doel, namelijk het geven van een overbrugging, terwijl werkgevers in staat worden gesteld hun personeelsbeleid beter af te stemmen op de economische situatie, wat zeker
aanwervingbeslissingen zal vergemakkelijken. Hierbij is het ook noodzakelijk op te treden tegen de wildgroei van beschermingsstatuten in het arbeidsrecht. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens economische of technische redenen moet principieel, zonder logge administratieve verplichtingen, mogelijk zijn. Natuurlijk staat het hierin vrij aan werkgever en werknemer om hieromtrent bindende contractuele afspraken te maken. De herleving van de arbeidsmarkt kan echter niet alleen vanuit de overheid komen. Essentieel is de individuele verantwoordelijkheid van elk individu tegenover de maatschappij waarin hij leeft. Daarom is er dringende noodzaak aan responsabilisering in de sector van de sociale uitkeringen. De beperking van werkloosheidsuitkeringen in de tijd – België is één van de enige landen waar men zijn ganse leven van werkloosheidssteun kan genieten – zal hierbij zorgen voor een verregaande activering en responsabilisering van werkzoekenden.
Ondernemen Waar een lastenverlaging en een versoepeling van de arbeidsmarkt in belangrijke mate zullen bijdragen tot een dynamisering en flexibilisering van de economie en de arbeidsmarkt in het algemeen en een stimulerende samenleving in het bijzonder, mag het ondernemerschap niet uit het oog verloren worden. Initiatief, experiment en innovatie vormen de motor voor welvaart en vooruitgang in een markteconomie. Het individu is van nature ondernemend, ongeacht de positie in het productieproces, en zoekt voortdurend naar manieren om beter, sneller en goedkoper doelstellingen te bereiken. De overheid moet zich bescheiden opstellen, teneinde alle kansen te geven aan de individuele creativiteit en eenieder maximaal de mogelijkheid te geven zijn talenten te ontplooien. Ondernemen vereist in de eerste plaats creativiteit, maar ook kapitaal. Het is dan ook noodzakelijk dat de overheid het mogelijk maakt om risicokapitaal aan te trekken. Ook moet de mogelijkheid worden gecreëerd dat bedrijfswinsten, die geherinvesteerd worden in het bedrijf zelf ter verbetering van infrastructuur of in onderzoek binnen het bedrijf, niet belast worden. Dit is in de context van een flat-tax een gemakkelijk uitvoerbaar voorstel. Van groot belang is het wegwerken van de lasten veroorzaakt door de huizenhoge bureaucratische bedilzucht. Het ondernemingsloket vergemakkelijkt de toegang tot de overheid, maar verandert ten gronde weinig aan de administratieve overlast. Het mag dus geen excuus vormen voor een drastische hervorming van de door reguleringsdrang verstikte economie. Vestigingswetten dienen afgeschaft te worden. Daarnaast moet ook de overstap van zelfstandige naar werknemer en omgekeerd gemakkelijker gemaakt worden en minder gehinderd worden door juridische, fiscale en sociale obstakels en repercussies. Belangrijk is eveneens dat de overheid het schuldloos faillissement invoert, om een einde te maken aan stigmatisering. De kans om te mislukken is inherent in een economisch proces waarin risico’s genomen worden. Mensen de kans ontnemen om uit hun fouten te leren en nieuwe opportuniteiten te ontwikkelen, betekent een belangrijke rem op de ontwikkeling van een creatief en stimulerend ondernemingsklimaat in ons land. Het is bovendien essentieel dat het gerechtelijk akkoord minder als een schande beschouwd wordt. Al te veel wordt het nu nog gezien als de eerste stap naar het faillissement. En dat terwijl het net als doel heeft om het bankroet af te wenden. Het zorgt er voor dat ondernemingen die op zich waardevol zijn, maar tijdelijke problemen ervaren, niet meteen verloren gaan, maar de kans krijgen om er terug bovenop te komen. Meer bedrijven zouden moeten het gerechtelijk akkoord aanvragen en
vooral tijdiger om zo het tij alsnog te keren. In plaats van het begin van het einde, moet het eerder het begin van een tweede leven worden. Voor liberalen zijn alle jobs, van manager tot arbeider, en alle takken van economische bedrijvigheid even waardevol. Daarom moet de overheid bijdragen tot een herwaardering van de technische beroepen. Ook voor deze beroepen moeten mogelijkheden tot levenslang leren voorzien worden, en stappen gezet worden om zij die risico’s willen nemen, voor te bereiden op deze taak. Het spreekt voor zich dat dit geen excuus kan zijn voor allerhande bureaucratische eisen en instroombeperkingen. Barrières dienen gesloopt te worden. Verder zal uit de vereenvoudiging van ons fiscaal systeem en de individualisering van de arbeidsmarktrelaties eveneens een belangrijke stimulans voor het ondernemingswezen voortvloeien. Wanneer het individu niet meer vast zit in het web van regulering, wordt éénieder optimaal de kans geboden om zich, als zelfstandige of binnen een onderneming, in te schakelen in een verder maatschappelijk proces van welvaartscreatie. Willen we naar een echte liberale samenleving, dan moeten de voorgestelde maatregelen zo snel mogelijk worden genomen: invoering van een eenvoudig, efficiënt en rechtvaardig belastingsysteem, het herstellen van de contractuele vrijheid in arbeidsrelaties en het herwaarderen van het vrije initiatief en ondernemerschap. Enkel dan kan het individu bevrijd worden van de bevoogdingsdrang van het bureaucratische apparaat en kunnen we komen tot een werkelijke keuzegemeenschap, met gelijke kansen voor éénieder. Het is beter te anticiperen dan te ondergaan. De toekomst is aan het liberalisme ! Wim Aerts Tom Claerhout Philippe De Backer Mathias De Clercq Jules van Rie
Nawoord van de auteurs Een woord over de ontstaansgeschiedenis van deze tekst. Hij werd geschreven door vijf vrienden die elkaar leerden kennen binnen het LVSVGent, het Liberaal Vlaams StudentenVerbond. Vanuit die achtergrond en de vaststelling dat het liberalisme niet meer het vuur uitstraalde dat het zou moeten en zeker de veruitwendiging van deze emanciperende ideologie via de liberale partij veel te wensen overlaat, besloten wij over een aantal thema's verder na te denken en daar teksten over te schrijven. Dit mondde intussen uit in een eerste afgewerkte tekst, die, bewust, qua onderwerpen aansluit bij het VLD-congres. Ook over andere thema's werd al denk- en schrijfwerk verricht, maar de prioriteit hebben we nu om evidente redenen op deze drie thema's gelegd. Omdat deze tekst echter 27000 tekens lang was en dus niet meteen geschikt voor een eventuele publicatie in de kranten, besloten we ook een kernachtiger versie op te stellen dat daartoe kon dienen. Om alle verwarring te vermijden: dit is geen tekst van het LVSV, maar van een groep van vijf individuen. Een aantal van ons zijn intussen net afgestudeerd en dus ook geen LVSV'ers meer. Het gaat er hem gewoon om dat geen teksten aan het LVSV zouden toegeschreven worden terwijl die organisatie er geen verantwoordelijkheid voor draagt.